De Stichting Collectieve Regeling Personenschade: van dispuut naar dialoog; van chaos tot structuur. De ontwikkeling van het aansprakelijkheidsrecht is een autonoom proces dat samenhangt met veranderende maatschappelijke inzichten en verhoudingen. Veel sturing is aan dat proces niet te geven. De verschraling van het sociale zekerheidsstelsel leidt tot een groter schadebewustzijn bij een steeds mondiger burger. De uitbreiding van de werkgeversaansprakelijkheid (bedrijfsongevallen, beroepsziekten), een ruimere slachtofferbescherming bij verkeersaansprakelijkheid en de ontwikkelingen op het gebied van de medische aansprakelijkheid dragen bij aan de opkomst van een claimcultuur. Verzekerbaarheid bij personenschade is niet zozeer afhankelijk van de absolute schadeomvang.Veeleer vormt de onbepaalbaarheid van concrete schadeposten en de daarmee samenhangende onbekendheid met de toekomstige ontwikkeling van de schadelast een probleem bij de premiestelling. Daarom neigen verzekeraars tot een defensieve opstelling bij de afwikkeling van letselschadeclaims en reageren zij terughoudend als voorstellen worden gedaan tot wijziging van de gegroeide schaderegelingspraktijk, ook al zien zij in dat die praktijk kostbaar is en dat die niet werkelijk door hen wordt beheerst. Bij een toename van het aantal schadeclaims zal de behoefte aan een doelmatige en rechtszekerheid biedende schadeafwikkeling bij personenschade in alle lagen van de bevolking steeds sterker gevoeld worden. Het is vooral de praktijk van de letselschaderegeling die te wensen overlaat. De problematiek haalt regelmatig - vaak in negatieve zin - de publiciteit. Letselschaderegeling is de afgelopen jaren 'big business' geworden. De commercialisering van de praktijk leidt er toe dat de schaderegeling zich meer en meer voltrekt in een sfeer van confrontatie en conflict. De belangen van gelaedeerden dreigen te worden achtergesteld bij de financiële belangen van commercieel opererende schaderegelaars die onderling verwikkeld zijn in een felle concurrentieslag en die (in hun pogen bij hun opdrachtgevers in de gunst te blijven) extremen zoeken, zowel in hun werkwijze als in de resultaten. Als de praktijk verwordt tot exploitatie van menselijk leed dan leidt dat voor slachtoffers tot secundaire victimisatie; het schaderegelingsproces vormt dan op zichzelf een bron van ergernis en leed. De uitkomst van een dergelijk proces is voor het slachtoffer veelal niet optimaal. De structurele ontwikkeling zoals die zich de afgelopen twintig jaren in de praktijk van de letselschaderegeling heeft voorgedaan was niet geënt op de belangen van slachtoffers. De verzekeraars hebben nauwelijks invloed op die ontwikkeling. Zij draaien wel op voor de transactiekosten die op jaarbasis worden geschat op een miljard gulden en die meer dan een kwart van de totale schadelast zijn gaan uitmaken.Verwezen zij in dit verband naar de publicatie 'Vergoeding van letselschade en transactiekosten' van W.C.T. Weterings (Tjeenk Willink 1999) uitgegeven onder auspiciën van het Schoordijk Instituut (Centrum voor Aansprakelijkheidsrecht) van de Katholieke Universiteit Brabant. Hoewel de problemen in brede kring worden onderkend heeft de discussie tot dusverre niet tot werkbare oplossingen geleid. Het artikel 'Harmoniemodel in letselschaderegeling?' van Mr. H. Tobbe (Verkeersrecht 1994 nr. 6, blz. 157 e.v.) heeft geen vervolg gehad. Op 24 juni 1998 werd door Euroforum een studiedag georganiseerd onder het motto 'Standaardisering bij de afwikkeling van
2 personenschade, sneller, goedkoper en beter; voor wie?' Concrete oplossingen werden ook toen nauwelijks aangedragen. Tijdens het tiende LSA-symposion op 29 januari 1999 sprak Prof. Mr. J.M. Barendrecht onder meer over 'De onvervulde behoefte aan normen.' Hij besloot zijn voordracht met de opmerking dat goede normen voor de omvang van de schadeloosstelling maatschappelijk nuttig zijn omdat zij een coöperatief onderhandelingsproces bevorderen. Hij verwachtte echter niet dat die normen binnen de huidige rechtsorde spontaan zullen ontstaan en hij concludeerde dat er gericht een mechanisme zal moeten worden ontworpen dat de totstandkoming van deze normen bevordert. Op 26 januari 2001 sprak Mr. F.B. Reijnen tijdens het twaalfde LSAsymposion onder meer over de noodzaak van integratie en kwaliteitsverbetering in het regelingsproces. Reijnen nam afstand van de belangentegenstelling en ging op zoek naar de parelleliteit in de belangen. Hij wil het ongevalsslachtoffer centraal stellen in wat hij noemt het Integrale Service Concept. De kwaliteit van het schaderegelingsproces is afhankelijk van de deskundigheid en de integriteit van degenen die het overleg voeren. Schaderegeling dient een zaak te zijn van goed overleg. Verdergaande polarisatie - krachtiger onderhandelen en sneller procederen - biedt op langere termijn en voor grote aantallen slachtoffers geen soelaas. Daarom vormt ook het 'no cure-no pay' systeem geen oplossing, nog daargelaten dat slachtoffers bij die benadering een niet gering percentage van hun schadeloosstelling moeten afstaan, ook als het niet tot een proces komt. Bedacht dient te worden dat buitengerechtelijke kosten voor rekening van de laedens kunnen worden gebracht (art. 6.96 BW) en dat het aantal gevallen dat wordt uitgeprocedeerd een gering percentage van het totaal aantal zaken uitmaakt. In het najaar van 1997 werd een tiental in dienst van verzekeraars werkzame en aselect gekozen schaderegelaars benaderd met het verzoek in te gaan op een notitie waarin de praktijk van de letselschaderegeling ter discussie werd gesteld. In de notitie stelde ik mij op het standpunt dat de praktijk van de letselschaderegeling gekenmerkt wordt door kostbare inefficiëntie en dat de uitkomsten van het schaderegelingsproces veelal een willekeurig karakter dragen. Ik deed de suggestie te komen tot een reorganisatie waarbij het heersende conflictmodel kon worden ingeruild voor een op consensus en goed overleg gebaseerde praktijk. Alle aangeschreven letselschaderegelaars reageerden. In de ontvangen reacties toonden schaderegelaars die aan de betalende kant stonden een grote betrokkenheid bij de geschetste problematiek. Mede naar aanleiding van deze reacties evolueerde de suggestie tot een concreet plan van aanpak in de vorm van de Stichting Collectieve Regeling Personenschade.* Het initiatief is gebaseerd op het inzicht dat de problemen die zich in de praktijk van de letselschaderegeling voordoen kunnen worden opgelost als men er toe overgaat die praktijk te saneren en te (her)structureren. Door het institutionaliseren van goed overleg wordt een macro-oplossing geboden voor problemen die zich telkens op micro-niveau voordoen. Het plan voorziet in de oprichting van kleinschalige regionale kantoren waarin ernstige gevallen van personenschade tot afwikkeling worden gebracht. In deze kantoren werken vier letselschade-advocaten (in loondienst bij de stichting) samen met acht door verzekeraars gedetacheerde schaderegelaars en een medisch adviseur. Het geheel wordt bijgestaan door een secretariaat bestaande uit vier full-time employees. Een staflid onderhoudt het contact met een landelijke overkoepeling die de regionale vestigingen ondersteunt. Binnen de overkoepeling (die tevens de zo noodzakelijke
3 éénloketfunctie voor slachtoffers vervult) kunnen de regionale activiteiten worden gecoördineerd. De uitwisseling van informatie tussen regionale vestigingen en overkoepeling maakt het mogelijk werkprocessen te protocolleren en bij te sturen, hetgeen kan bijdragen aan een uniforme schaderegelingspraktijk, met grotere rechtszekerheid en een snellere schade-afwikkeling als resultaat. De overkoepeling kan ook worden gebruikt voor public relations en voor gecentraliseerde dataopslag en - bewerking. Verworven kennis en ervaring kunnen door periodieke verslaglegging openbaar worden gemaakt. De aan de regionale vestigingen verbonden medisch adviseurs vinden in de overkoepelende organisatie een basis voor consultatie en onderling overleg. Vanuit de overkoepeling kunnen verbindingen worden gelegd met een (op te richten) wetenschappelijk orgaan van advies en bijstand en met andere op het terrein van de letselschade actieve maatschappelijke organisaties, zoals die verenigd zijn op het Nationaal Platform Personenschade. Er wordt van uit gegaan dat het gezag en de betrouwbaarheid van het instituut zo groot kunnen worden dat de terugkoppeling naar individuele maatschappijen tot een minimum beperkt kan blijven. De tekortkomingen in de huidige praktijk blijken uit de verbeteringen die met de voorgestelde herstructurering kunnen worden gerealiseerd. Vergeleken met de huidige situatie (die gekenmerkt wordt door het ontbreken van enige structuur) biedt de nieuwe opzet de volgende voordelen: Het creëren van een doelmatige overlegstructuur door eliminatie van het conflictmodel. Binnen de stichting is sprake van een bundeling van competente krachten in een gemeenschappelijke werkomgeving. Schaderegeling wordt een zaak van goed overleg tussen professionals die met elkaar vertrouwd zijn. Met het verdwijnen van het conflictmodel ontstaat een permanente overlegsituatie met korte communicatie- lijnen die het mogelijk maken om problemen snel en doelmatig tot een oplossing te brengen. Het slachtoffer zal in alle gevallen zowel door zijn advocaat als door de betrokken schaderegelaar worden gezien. Schade-afwikkeling kan voor het slachtoffer kosteloos blijven, ook als er moet worden geprocedeerd. De tussenkomst van de burgerlijke rechter kan worden gevraagd in die gevallen waarin het overleg binnen de stichting niet tot resultaat leidt. Het belang van het slachtoffer gaat dan op in het grotere belang dat het instituut heeft bij door de rechter te nemen beslissingen. Processen krijgen het karakter van proefprocessen en die kunnen voor rekening van de stichting worden gevoerd. Het opvoeren van de efficiëntie door het vastleggen van werkwijzen in protocollen (controleerbare werkprocessen) en de opbouw van een centraal databestand, met de mogelijkheid van evaluatie en terugkoppeling (leren en corrigeren). In de huidige situatie gaan belangrijke gegevens met elk afgewerkt dossier verloren. In de nieuwe opzet kan de afwikkeling van schadegevallen worden gekoppeld aan een permanente evaluatie van werkwijze en resultaten. De ontwikkeling van een database kan er toe leiden dat vergelijkbare gevallen op overeenkomstige wijze worden
4 afgewikkeld. Dat leidt tot een grotere efficiëntie, tot een beter op de persoon afgestemde benadering, tot snelle en adequate bevoorschotting en tot grotere rechtszekerheid. Het ontstaan van de mogelijkheid van empirische normering. Normering kan de consequentie zijn van systematische opslag, gecentraliseerde statistische bewerking en toegankelijkheid van praktijkgegevens. Het gaat dan om empirische normering; de te hanteren normen worden niet vanuit een theorie ontwikkeld, maar vloeien voort uit het brede inzicht dat kan ontstaan als gegevens bewaard en bewerkt worden. Met een beter inzicht in schadebepalende factoren kan een solide en betrouwbare basis voor premiestelling ontstaan. Meer zekerheid in dat opzicht moet voor verzekeraars aantrekkelijker zijn dan de illusie van beheersbaarheid die zij thans lijken te koesteren. Die zekerheid kan vervolgens leiden tot vertrouwen in de nieuwe opzet en zo bijdragen aan een verdere verbetering van het onderhandelingsklimaat. De onafhankelijkheid van de belangenbehartiger van het slachtoffer is Beter gewaarborgd doordat deze niet langer financieel afhankelijk is van Individuele maatschappijen. Advocaten die voor slachtoffers optreden worden thans nog gehonoreerd door de wederpartij van hun cliënt. Dat is een ongewenste situatie. Het is duidelijk dat de waardering die de verzekeraar heeft voor het optreden van een advocaat uitdrukking vindt in de wijze waarop met de declaraties van die advocaat wordt omgesprongen. In de nieuwe opzet wordt met de problematiek van de buitengerechtelijke kosten afgerekend omdat de advocaten hun werkzaamheden in dienst en voor rekening van de stichting verrichten. Dat komt hun onafhankelijkheid ten goede. Reductie van de transactiekosten door grotere efficiëntie, een transparante organisatie en het verlaten van het één op één-concept in het schaderegelingsoverleg. In de bestaande praktijk staan in elk individueel geval twee belangenbehartigers tegenover elkaar. Veel tijd gaat verloren met correspondentie en dubbel werk. Binnen de stichting behoort deze één op één-situatie tot het verleden omdat één letselschadeadvocaat meer dan één schaderegelaar kan bedienen. De nadruk ligt niet meer op correspondentie maar op verslaglegging. De voorgestelde nieuwe structuur kan leiden tot betere beheersbaarheid en aanzienlijke reductie van de transactiekosten. Bij een workload van 650 casus per vestiging per jaar wordt het totaal aan transactiekosten per casus gemiddeld begroot op f 13.000,00. Daarin is een forfaitair bedrag van f 5.000,00 opgenomen voor bijkomende kosten (medische expertises, arbeidskundig onderzoek, actuarieel rekenwerk etc.) Deze begroting dekt alle personeelskosten (dus ook de salarissen van de gedetacheerde schaderegelaars) en de kosten van de overkoepelende organisatie Nieuw te ontwikkelen beslismodellen en werkwijzen die gekenmerkt Worden door gestandaardiseerde procedures kunnen in de nieuwe opzet worden getest en geëvalueerd onder kenbare en reproduceerbare omstandigheden.
5 In de TNO-haalbaarheidsstudie 'Standaardisering schadeberekening huishoudelijke arbeid bij letselschade' van april 2000, werd gewezen op de wenselijkheid een database op te bouwen waarin kenmerken van schadezaken op een systematische wijze worden vastgelegd, zodanig dat deze gegevens snel beschikbaar zijn voor nadere analyse. Bij de implementatie van nieuw te ontwikkelen modellen doen zich in de huidige ongestructureerde praktijk van de letelschaderegeling onoverkomelijke problemen voor. Met de voorgestelde opzet ontstaat tevens een laboratoriumsituatie waarin nieuwe methoden en technieken kunnen worden uitgetest. Bevordering van de rechtszekerheid. > Een 'centraal meldpunt personenschade' biedt individuen direct toegang tot de organisatie (éénloketfunctie); > belangenbehartiging door professionals en uitbanning van beunhazerij; > snelle schadevaststelling en adequate bevoorschotting; > gelijke afwikkeling in vergelijkbare gevallen (uniformiteit in schaderegeling); > kosteloze rechtsbijstand voor slachtoffers, ook als er wordt geprocedeerd. De stichting kan worden gezien als een organisatie met een ideële doelstelling als bedoeld in art. 3, eerste lid jo. art. 6 van de 'Verordening op de praktijkuitoefening in dienstbetrekking' van de Nederlandse Orde van Advocaten. Door aan deze verordening te voldoen ontstaat een waarborg voor onafhankelijkheid van advocaten die in dienst van de stichting functioneren. De aan de stichting verbonden letselschadeadvocaten treden uitsluitend op voor slachtoffers en zij kunnen door hun cliënten op hun beroepsmatige integriteit worden aangesproken. Om een deskundige belangenbehartiging te kunnen garanderen zouden bij voorkeur advocaten moeten worden aangetrokken die lid zijn van de Vereniging van Letselschade Advocaten LSA. De advocaten hebben geen binding met de verzekeraars die door detachering van schaderegelaars in de opzet participeren. Om een consistent beleid te bewerkstelligen kunnen gedetacheerde schade- regelaars op willekeurige wijze worden ingezet, waarbij kan worden voorkomen dat een schaderegelaar optreedt in een zaak waarin zijn eigen maatschappij als schadeplichtige assuradeur betrokken is. Het bestuur van de stichting heeft geen invloed op het schaderegelingsbeleid als zodanig. De Stichting Collectieve Regeling Personenschade biedt een concrete mogelijkheid de praktijk van de letselschaderegeling te herstructureren. Er zou wat voor te zeggen zijn het initiatief in een proefopstelling op haalbaarheid te toetsen. Een proefproject kan binnen anderhalf jaar operationeel zijn. Dan kan ook direct met de afwikkeling van letselschadezaken een aanvang worden gemaakt. Omdat met ervaren krachten kan worden gewerkt rendeert het project terstond. De aanloopkosten kunnen op betrekkelijk korte termijn worden terugverdiend. De tijd lijkt rijp voor verandering. Het gaat om de rechtspositie van vele duizenden nieuwe slachtoffers per jaar. Het is maatschappelijk niet aanvaardbaar als slachtoffers gedupeerd worden door onvolkomenheden in het schaderegelings- proces. In onze liberale sociaal-democratie op christelijke grondslag moeten maatschappelijke krachten in beginsel vrij op elkaar kunnen inwerken. Als letselschaderegeling het karakter krijgt van commerciële uitbating en kwetsbare individuen niet in staat zijn zich teweer te stellen dan loopt dat krachtenspel uit de hand. Het is dan aan de Rijksoverheid om sturend en corrigerend op te treden.
6 R.A. Sleeuw, maart 2001.
*
De Stichting Collectieve Regeling Personenschade werd door schrijver dezes opgericht op 2 februari 2001. De doelstelling van de stichting wordt in de oprichtingsakte als volgt omschreven: 'Het zonder winstoogmerk ondersteunen en waar mogelijk en gewenst het verbeteren van de juridische positie van slachtoffers van personenschade, waaronder mede te verstaan letselschade en overlijdensschade, het faciliteren en optimaliseren van het schaderegelingsproces, in het bijzonder door de herstructurering van het schaderegelingsbedrijf en door het ordenen van de schaderegelingspraktijk, en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.' De stichting biedt in dit stadium slechts een juridische basis waarop het initiatief verder kan worden uitgewerkt. Dit artikel beschrijft het initiatief in hoofdlijnen. Bij een gedetailleerde uitwerking daarvan zal ongetwijfeld op onderdelen van het concept worden afgeweken.