De Stichting Collectieve Regeling Personenschade (CRP) Uit de doelstellingen van het overheidsbeleid blijkt in welke opzichten de praktijk van de letsel- schaderegeling tekort schiet. Het gaat er om een mentaliteitsverandering teweeg te brengen en de afwikkeling van letselschade sneller, minder duur, minder conflictueus en minder belastend te maken. Zoekt men naar een oplossing dan dient in de eerste plaats te worden vastgesteld waarom de huidige praktijk op de genoemde punten te wensen over laat. Een analyse maakt dan duidelijk dat ook andere problemen om een oplossing vragen. Het gebrek aan structuur Er zijn in Nederland vele tientallen WA-assuradeuren actief. Deze voeren allemaal hun eigen schaderegelingsbeleid dat niet kenbaar wordt gemaakt. Er is geen beleidsmatige inhoudelijke coördinatie tussen verzekeraars. De verzekeraars maken gebruik van eigen schaderegelaars of zij bedienen zich van expertisebureaus die schaderegelaars in dienst hebben. Ook deze bureaus hebben allemaal hun eigen benadering. Zelfs individuele experts van hetzelfde bureau zijn niet te betrappen op een herkenbaar beleid. Dat wordt immers bepaald door wisselende opdrachtgevers. De schaderegelaars weten van elkaar niet hoe zij te werk gaan. Tegenover dit conglomeraat van ondoorgrondelijkheid en diversiteit staan aan slachtofferzijde evenzovele belangenbehartigers die in kwaliteit variëren van waardeloos tot optimaal. Ook die belangenbehartigers hebben allemaal zo hun eigen benadering. De praktijk van de letselschaderegeling kent dus geen structuur. Het zijn zeer veel verschillende spelers die op uiteenlopende manier zijn georganiseerd, die verschillende benaderingen kiezen en die naast het belang van hun opdrachtgever (verzekeraar of slachtoffer) ook hun eigen belang of dat van hun organisatie dienen. In een concreet geval is er bij aanvang van de onderhandelingen geen consensus over de te kiezen uitgangspunten of methodieken. In elke zaak moeten die als het ware opnieuw worden ontwikkeld. Het overleg dienaangaande – dat plaats vindt op basis van een belangentegenstelling – wordt gekenmerkt door een in de huidige praktijk niet te ondervangen en in het nadeel van het slachtoffer werkend verschil in rechtspositie tussen slachtoffer en verzekeraar. In de bestaande chaos is de controle op de schaderegeling in individuele gevallen volstrekt uitgesloten. Dat één en ander leidt tot rechteloosheid en willekeur kan geen verbazing wekken. De belangentegenstelling Hoewel de absolute schadelast voor verzekeraars geen wezenlijk probleem vormt (als de schadelast stijgt worden de premies verhoogd) zijn verzekeraars actief in een competitieve markt. Daar gelden normale bedrijfseconomische principes. Het laag houden van de eigen schadelast is daarbij een belangrijke doelstelling. Wie het minste uitkeert maakt de meeste winst en verstevigt zijn marktpositie. Zo is het de slechtste maatschappij die de norm stelt. Omdat alle verzekeraars de beperking van de eigen schadelast nastreven wordt dat een gemeenschappelijke doelstelling. Daarmee is de belangentegenstelling tussen verzekeraar en slachtoffer gegeven. De expertisebranche doet daar nog een schepje bovenop. Onderling verwikkeld in een felle concurrentiestrijd dingen de schaderegelaars naar de gunsten van verzekeraars. Een goed resultaat leidt tot een nieuwe opdracht. Het schofferen van slachtoffers is zowel voor verzekeraars als voor de expertisebranche een lonende bezigheid. De praktijk van de letselschade- regeling is daarmee gekarakteriseerd: hard, gericht op financieel gewin, behoudend en slachtofferonvriendelijk. Het conflictmodel is hieraan inherent. De in 2006 gepresenteerde Gedragscode Behandeling Letselschade verandert hier niets aan, nog daargelaten dat een dergelijke gedragscode in de heersende chaos niet te 1/8
implementeren is. Het belang van de gedragscode lijkt ook betrekkelijk als LSAslachtofferadvocaten (en andere voor slachtoffers optredende rechtsbijstandverleners, zoals FNV-rechtshulp) die code niet of slechts ten dele accepteren. En de populariteit van de Gedragscode is bepaald niet toegenomen nu het NPP (Nationaal Platform Personenschade, een door verzekeraars gedomineerde organisatie die ten onrechte als representatief in de markt is gezet) de code heeft geannexeerd. De Black Box De problemen die bij de afwikkeling van zaken ontstaan worden niet op uniforme wijze opgelost. Hoe een geval van letselschade uiteindelijk wordt afgewikkeld is in hoge mate willekeurig. De uitkomsten in vergelijkbare gevallen kunnen makkelijk een factor tien uiteen lopen. Rechtszekerheid is ver te zoeken. Verzekeraars stellen geen data beschikbaar die evaluatie van afgewikkelde zaken en vergelijking van uitkomsten mogelijk maken. Daardoor blijft het normerend effect van een evaluatie uit zodat terugkerende problemen in elke zaak opnieuw moeten worden opgelost. Daarbij kunnen verzekeraars dus ook telkens opnieuw de strategische voordelen van het verschil in rechtspositie en van de morele voorsprong op het slachtoffer uitbuiten. Bovendien wordt zo voorkomen dat onrecht en willekeur aan het licht treden. De ongelijkwaardigheid van het slachtoffer in relatie tot de verzekeraar De problematiek rond de afwikkeling van personenschade is grotendeels terug te voeren op de ongelijkwaardigheid van partijen. Slachtoffers ervaren dat het leven wordt opgeschort zolang de schade niet is afgewikkeld. Aan de verwerking van het trauma komen zij niet toe. Betalingen blijven uit omdat het juist de omvang van de schade is die ter discussie staat en omdat verzekeraars nu eenmaal liever niet betalen. Zolang geen eindregeling is getroffen verkeren slachtoffers in een benarde financiële situatie. Het voeren van een civiel proces betekent een nog langduriger en zeer belastende confrontatie met een traumatische gebeurtenis. De uitkomst van een civiel proces is onzeker. De kosten zijn zeer hoog en er bestaat het risico van een kostenveroordeling. De meeste slachtoffers kunnen het voeren van een civiele procedure financieel en mentaal niet opbrengen. Zo is de toegang tot het recht voor slachtoffers ernstig belemmerd. De voorschotregeling voor kosten van deskundigen en de medische 'quickscan' lossen dit probleem zeker niet op. Een ‘no cure, no pay’-systeem evenmin. No cure, no pay; waarom niet in Nederland In de Verenigde Staten kan het ‘no cure, no pay’-systeem effectief zijn omdat daar gewerkt wordt met zg. ‘punitive damages’. Het slachtoffer ontvangt vaak veel meer dan hij aan schade lijdt. Het kan dan gaan om zeer substantiële bedragen (miljoenen dollars). Het slachtoffer kan daar dus wel wat van missen, zonder aan compensatie voor de door hem geleden schade tekort te komen. De advocaat die de zaak wint krijgt een percentage van het uitgekeerde bedrag. Hij vindt daarin vergoeding voor de door hem aan de behandeling van de zaak bestede tijd en voor de gemaakte kosten. De niet geringe extra verdiensten kunnen worden gezien als een bonus die het de advocaat mogelijk maakt om het risico van verlies in andere, wellicht niet erg kansrijke, maar potentieel wel weer lucratieve zaken, te nemen. In Nederland ontvangt het slachtoffer in het beste geval een vergoeding die overeenkomt met de door hem geleden schade; nooit meer, wel vaak veel minder. Het is daarom ongewenst om in ons land met het ’no cure, no pay’- systeem te werken omdat het slachtoffer daarbij een aanzienlijk deel (15 tot 30%) van zijn compensatie moet afstaan. Dat is des te onredelijker als bedacht wordt dat ingevolge art. 6.96 BW de buitengerechtelijke rechtsbijstandskosten voor rekening van de aansprakelijke persoon (verzekeraar) kunnen worden gebracht. In het overgrote deel van de gevallen (rond 95%) komt het zonder civiel proces tot een minnelijke regeling. In al die gevallen behoeft het 2/8
slachtoffer dus niets voor de rechtsbijstand te betalen. In die gevallen is het ‘no cure, no pay’-systeem overbodig en schadelijk. Toch vindt het systeem in Nederland ruime toepassing. Niet bij advocaten (want die mogen het niet), wel bij commerciële slachtofferexploitanten die er geen been in zien een slachtoffer een substantieel deel van de vergoeding (waar hij de rest van zijn leven mee moet zien rond te komen) te ontnemen. Maar er is meer aan de hand. De bedragen die in Nederland worden uitgekeerd zijn, vergeleken met de VS, niet zeer hoog. Een schade van enkele tonnen is naar onze maatstaven al een grote schade. De rechtsbijstandverlener die op ‘no cure, no pay’- basis werkt ontvangt een percentage van de uitkering. Maar omdat de uitkering betrekkelijk laag is betekent zijn aandeel niet veel meer dan een normale vergoeding voor de door hem aan de behandeling van de zaak bestede tijd en voor de in de procedure te maken kosten. Een extra bonus, nodig om het eventuele verlies in andere, minder kansrijke zaken te compenseren, vindt hij in zijn aandeel nauwelijks. Het is evident waartoe dit systeem in Nederland zal leiden: een strenge selectie van zaken, waarbij de voorkeur uitgaat naar kansrijke zaken met een groot belang en waarbij de minder kansrijke of financieel minder interessante zaken niet in behandeling worden genomen. Het risico van verlies is onder deze omstandigheden domweg te groot. Het ‘no cure, no pay’-systeem bezorgt slachtoffers onnodig financieel nadeel en het past niet in de Nederlandse verhoudingen. Dat neemt niet weg dat veel slachtoffers om financiële redenen afzien van het voeren van een civiel proces tegen een verzekeraar. Art. 6.96 BW biedt geen vergoedingsregeling voor procedurele kosten. Een onwettige praktijk Als een civiel proces in de gangbare praktijk geen reëel alternatief vormt voor onderhandeling dan is een slachtoffer al te zeer aangewezen op het resultaat van minnelijk overleg. In dat overleg verkeert het slachtoffer tegenover de verzekeraar in een afhankelijke en nadelige positie. Dat zo zijnde loopt het schaderegelingsoverleg al te vaak uit op een schikking waarvoor het slachtoffer onredelijke concessies heeft moeten doen. Door de bank genomen wordt niet meer dan 40 tot 70% van de werkelijke schade uitgekeerd. Op deze manier verdraagt de schaderegelingspraktijk zich niet met het wettelijk beginsel van integrale schadeloosstelling. Het is daarmee een onwettige praktijk die gekenmerkt wordt door rechtsonzekerheid en rechtsongelijkheid, in vele gevallen zelfs door rechteloosheid en willekeur. De maatschappelijke dominantie van verzekeraars De ongelijkwaardigheid van partijen werkt ook door in groter maatschappelijk verband. Wat op microniveau - de schaderegeling in individuele gevallen - geldt, geldt ook op macroniveau. Als de Minister aangeeft dat een mentaliteitsverandering gewenst is omdat de wijze waarop partijen zich naar elkaar gedragen te wensen overlaat dan legt hij de verantwoordelijkheid voor die mentaliteitsverandering terstond bij de marktpartijen. Dat zijn slachtoffers (geen macht, geen geld, geen expertise, ongeorganiseerd) en verzekeraars (veel macht, ongelimiteerde middelen, alle mogelijke expertise, goed georganiseerd). Via het Personenschade Instituut van Ver- zekeraars (PIV) domineren verzekeraars het Nationaal Platform Personenschade (NPP). In het NPP is de expertisebranche oververtegenwoordigd. Slachtofferorganisaties nemen wel deel aan het overleg binnen het NPP, maar veelal met weinig gezag en met onvoldoende kennis van zaken. Het NPP wordt daarom ten onrechte als een representatieve organisatie geprofileerd. Dat is bedenkelijk als bedacht wordt dat het NPP verstrekkende en diep in de schaderegelingspraktijk ingrijpende inhoudelijke normen in de vorm van aanbevelingen formuleert. Het is duidelijk dat een gezaghebbende en echt onafhankelijke slachtofferorganisatie in deze maatschappelijke context node gemist wordt. 3/8
De legitimatie van parlementaire tussenkomst Als de beperking van de schadelast als doelstelling voorop staat zal het beleid van verzekeraars gericht zijn op consolidatie van de hierboven beschreven situatie. Dat dat beleid succesvol is blijkt wel uit het feit dat de problemen rond de afwikkeling van personenschadeclaims niet worden opgelost, dat het blijft bij propagandistische en voor verzekeraars risicoloze activiteiten (Keurmerk Letselschade, Gedragscode) en dat effectieve maatregelen niet worden genomen. Waar verzekeraars veel macht vertegenwoordigen en zeer dicht op het bestuur zitten is het voor de rijksoverheid moeilijk effectief beleid te ontwikkelen. Toch is interventie van de rijksoverheid noodzakelijk en ook vanuit een liberaal standpunt te verdedigen. Als de krachtmeting tussen individuen of groeperingen uit de hand loopt als gevolg van een overmachtige positie van een van beide partijen dan is overheidsingrijpen gewettigd, zeker als die overmachtige positie leidt tot de exploitatie van weerloze individuen. De randvoorwaarden voor een oplossing Wezenlijke oplossingen moeten aangrijpen op de kern van de problematiek: de zwakke rechts- positie en de ongelijkwaardigheid van het slachtoffer in relatie tot de verzekeraar. Een echte verbetering is daarom slechts te verwachten van maatregelen die leiden tot het wegnemen van financiële drempels die de toegang tot het recht voor slachtoffers belemmeren. Als dat wordt gerealiseerd dan worden er waarschijnlijk wat meer civiele procedures gevoerd. Als echter een civiel proces voor het slachtoffer een reële optie is dan wordt de onderhandelingspositie van het slachtoffer sterker. En dat leidt er dan toe dat de uitkomsten van het buitengerechtelijke schaderegelingstraject verbeteren, hetgeen de drang tot procederen weer vermindert. Als de schaderegeling zo wordt opgezet dat het schaderegelingsbeleid eenduidig en kenbaar wordt dan kunnen afgewikkelde zaken worden geëvalueerd. Terugkoppeling van resultaten naar de praktijk kan leiden tot meer rechtszekerheid. Men kan dan rekenen op betrouwbaarder uitkomsten, minder willekeur en overeenkomstige resultaten in vergelijkbare gevallen. Op den duur kan de evaluatie van zaken ook leiden tot inhoudelijke (empirische) normering, hetgeen de afwikkeling van nieuwe zaken verder kan vergemakkelijken. Dergelijke veranderingen kunnen slechts worden gerealiseerd als de schaderegelingspraktijk wordt ingebed in een nieuwe structuur. Dat kan stapsgewijs, om te beginnen in de vorm van een proefproject. De Stichting Collectieve Regeling Personenschade De Stichting Collectieve Regeling Personenschade vormt een antwoord op de structurele tekortkomingen in de letselschaderegelingspraktijk. Met de herstructurering die via de stichting kan worden doorgevoerd kunnen alle doelstellingen van het regeringsbeleid worden verwezen- lijkt. Naast de mogelijkheid van alternatieve geschilbeslechting (de Commissie van Advies en Bijstand) biedt de stichting drie belangrijke functies: 1. een gezaghebbende slachtofferorganisatie als nieuwe maatschappelijke entiteit; 2. een overkoepelende organisatie draagt zorg voor de evaluatie van praktijkgegevens; 3. de afwikkeling van schadegevallen in een nieuwe structurele opzet. Ad 1. Een gezaghebbende slachtofferorganisatie als nieuwe maatschappelijke entiteit Als slachtofferorganisatie bij uitstek kan de stichting fungeren als serieuze gesprekspartner voor het Ministerie van Justitie en voor organisaties als LSA, Slachtofferhulp Nederland, PIV en NPP. De stichting wortelt in de praktijk van de schaderegeling. De expertise waarover kan worden beschikt is direct gekoppeld aan die praktijk. Dat is van groot belang bij de ontwikkeling van nieuw beleid. 4/8
Ad 2. Een overkoepelende organisatie draagt zorg voor de evaluatie van praktijkgegevens Beheersing en beïnvloeding van het schaderegelingsproces is alleen mogelijk als dat proces wordt ingebed in een doelmatige structuur. Zonder structuur geen greep op het proces. De stichting CRP kan via de overkoepelende organisatie zorgen voor gecentraliseerde statistische bewerking van praktijkgegevens, voor evaluatie van afgewikkelde zaken en voor terugkoppeling van relevante data naar de praktijk. Periodieke publicatie van gegevens leidt tot een uniform beleid en - op den duur - tot een vorm van normering. Door toepassing van ICT-technieken wordt een continu contact tussen de medewerkers gerealiseerd en kan de terugkoppeling naar de overkoepelende organisatie een structureel en permanent karakter krijgen. Ad 3. De afwikkeling van individuele schadegevallen in een nieuwe structurele opzet Op het niveau van de individuele schaderegeling voorziet de stichting in gestructureerde samenwerking van belangenbehartigers binnen één organisatie waardoor de schaderegeling doelmatiger, efficiënter en veel goedkoper wordt. Vanuit een overkoepelende organisatie worden functionele eenheden aangestuurd die regionaal georganiseerd zijn en die een netwerk vormen. De regionale vestigingen hebben een virtueel karakter; er zijn geen fysieke regionale kantoren. In elk van die (virtuele) vestigingen werken vier LSA-slachtofferadvocaten (in loondienst bij de stichting) samen met acht schaderegelaars en een medisch adviseur. De voor verzekeraars optredende schaderegelaars worden via een daartoe op te richten uitzendbureau bij de regionale vestiging gedetacheerd. Op deze manier voldoet de opzet aan de 'Verordening op de praktijkuitoefening in dienstbetrekking' van de Nederlandse Orde van Advocaten. De Stichting is een ideële organisatie zoals bedoeld in die verordening. De onafhankelijkheid en de beroepsmatige integriteit van de advocaten is daarmee gewaarborgd. De mentaliteitsverandering en een minder conflictueus verloop van de schaderegeling Met de introductie van geïnstitutionaliseerd overleg maakt achterdocht plaats voor goed vertrouwen. Dat leidt tot een minder conflictueus proces dat minder belastend is, zowel voor het slachtoffer als voor de belangenbehartigers. Er ontstaat een veel beter werkklimaat. Verende dynamiek in plaats van starre opstelling en harde confrontatie. Het slachtoffer is niet langer partij tegenover een verzekeraar, maar veeleer cliënt van de organisatie. Schijnbare tegenstellingen worden weggenomen: als zich een geschil voordoet is dat niet langer een partijprobleem, maar een probleem van de organisatie. Het recidiveren van moeilijkheden wordt vermeden doordat een gevonden oplossing deel gaat uitmaken van het beleid. Dat heeft een normerend en stabiliserend effect. De inrichting van de organisatie maakt het mogelijk om geschillen eerst intern terug te koppelen naar de eigen ‘cluster’ (slachtofferadvocaten c.q. schaderegelaars) of naar een plenair overleg (advocaten en schaderegelaars gezamenlijk). Zo heeft de organisatie - als het gaat om geschiloplossing - al direct een groot zelfreinigend vermogen. De koppeling aan een instituut voor tussentijdse geschiloplossing (de Commissie van Advies en Bijstand) en de ontwikkeling van de deelgeschillenprocedure bieden daarnaast mogelijkheden om concrete problemen snel en op eenvoudige wijze tot een oplossing te brengen. De schaderegelaars worden door hun formele werkgever (het door verzekeraars bestuurde uitzendbureau) geïnstrueerd. Langs die weg kunnen verzekeraars invloed uitoefenen op het schaderegelingsbeleid dat overigens op de werkvloer van de stichting (dus in het overleg tussen schaderegelaars en advocaten) tot stand komt. De vertrouwensrelatie die tussen de medewerkers ontstaat maakt het mogelijk afstand te nemen van het conflictmodel. De onderlinge kruisbestuiving en de openheid die wordt betracht leidt tot een uniform en 5/8
kenbaar beleid. Grotere efficiëntie: het schaderegelingsproces verloopt sneller en minder duur De efficiëntie van het schaderegelingsoverleg wordt enorm opgevoerd, hetgeen leidt tot een besparing op de transactiekosten met tientallen procenten. Dat wordt in de eerste plaats bereikt door de enkelvoudige medische advisering. Een onafhankelijke medisch adviseur, in dienst van de stichting, begeleidt het schaderegelingsproces en adviseert beide partijen. Een betrouwbaar, onpartijdig en consistent medisch advies wordt zo een vanzelfsprekendheid. Daarnaast is de werkverdeling tussen slachtofferadvocaat en schaderegelaar asymmetrisch. Het één-op-één concept wordt verlaten. Schaderegelaars en advocaten doen niet langer hetzelfde werk, maar men concentreert zich op hetgeen tot het eigen deskundigheidsgebied kan worden gerekend. Gemeenschappelijke verslaglegging komt in de plaats van tijdrovende correspondentie. De permanente overlegstructuur maakt het mogelijk snel en adequaat en zo mogelijk volgens een vast protocol (Gedragscode!) op te treden, waarbij het beleid kan worden afgestemd op de specifieke bijzonderheden van het geval. Door de korte communicatielijnen kunnen doorlooptijden en beslissingsintervallen aanzienlijk worden bekort. Versterking van de rechtspositie van het slachtoffer: het schaderegelingsproces wordt minder belastend De rechtsbijstand die het slachtoffer wordt geboden is kwalitatief optimaal en kosteloos, ook als er moet worden geprocedeerd. Het zijn gerenommeerde LSA-advocaten in loondienst die het slachtoffer bijstaan. De loondienstverhouding maakt de advocaten ongevoelig voor manipulatie door verzekeraars. Declaratieproblemen behoren tot het verleden. De advocaten zijn daardoor onafhankelijk en slagvaardig. Ze behoeven bij hun strategische beslissingen geen rekening te houden met financiële beperkingen aan de zijde van hun cliënten. Alle transactiekosten, ook de kosten van deskundigen en eventuele procedurele kosten, zijn in het budget van de stichting verdisconteerd. De roep om een 'no cure, no pay'-experiment in letselschadezaken zal verstom- men. En het terugdringen van de commerciële ‘no cure, no pay’- praktijk is draagt bij aan een rechtvaardiger samenleving. De korte communicatielijnen en grotere efficiëntie maken het mogelijk doelmatig in te spelen op de noden van het slachtoffer. De bevoorschotting kan prompt en adequaat zijn. Door de persoonlijke en gezamenlijke benadering krijgt het slachtoffer het gevoel centraal te staan. Financieel De financiële onderbouwing berust op het inzicht dat de normale transactiekosten bij een regeling in der minne sowieso voor rekening van verzekeraars komen. Meestal (in zo'n 95% van de gevallen) blijft het daarbij. In een relatief gering aantal zaken blijkt een minnelijke regeling niet haalbaar. De extra (procedurele) kosten die in dat kleine aantal zaken moeten worden gemaakt vallen in het CRP-concept weg in het geheel van de begroting. Er is geen enkele reden om daar een punt van te maken waar slachtoffers op vast lopen. In een basis-projectplan dat in 2000 door Deloitte & Touche werd opgesteld worden de aanloop- en exploitatiekosten doorgerekend. Daarbij gaat het om een eerste aanzet tot herstructurering, te weten het inrichten van de overkoepelende organisatie en het opzetten van één regionale vestiging, hetgeen als een proefproject Collectieve Regeling Personenschade kan worden beschouwd. Hoewel het plan dient te worden geactualiseerd zijn de uitgangspunten destijds zo behoedzaam gekozen dat het nog steeds een betrouwbare referentie biedt. Op basis van dit projectplan kan worden aangenomen dat bij een workload van 650 nieuwe zaken per jaar (uitgangspunt bij een proefproject met vier advocaten en acht schaderegelaars) het totale budget (inclusief de kosten voor de overkoepelende organisatie) rond € 6.000.000,- per jaar bedraagt. Daarin zijn alle kosten 6/8
(dus ook de kosten, verbonden aan het voeren van civiele processen) begrepen. In de traditionele setting moet worden gerekend met een bedrag ad € 8.500.000,- Daar kunnen de door slachtoffers te maken kosten van procedurele rechtsbijstand (globaal te begroten op € 1.000.000,-) nog bij worden opgeteld. Voor een nadere toelichting op dit punt zij verwezen naar een exploitatie-overzicht op de crp-website (www.crp.nl), te vinden onder het kopje: ‘Het basisprojectplan en het organisatieschema van de stichting CRP.’ Een pilotproject CRP Een pilotproject Collectieve Regeling Personenschade is eenvoudig te realiseren. Het kan binnen een jaar operationeel zijn. Omdat met ervaren krachten wordt gewerkt rendeert het project terstond. De aanloopkosten worden zeer snel terugverdiend. Vanuit een lopend experiment kan een pilot op eenvoudige wijze worden uitgebouwd, waarmee de zo noodzakelijke herstructurering van de letselschaderegelingspraktijk verder kan worden gerealiseerd. Het slachtofferbelang is met een pilotproject CRP zeer gediend. Het gaat niet te ver te stellen dat het CRP-project in dit tijdsgewricht de enige en voorlopig laatste mogelijkheid biedt om het schaderegelingsproces in voor slachtoffers gunstige zin op te waarderen. De economische belangen van verzekeraars en expertisebranche mogen domweg niet prevaleren. En ook de machtspositie van verzekeraars, de pikordes en het hier en daar nogal bedorven prestige van de ‘prominenten’ vertegenwoordigen geen beschermwaardig belang. Het CRP-concept heeft een enorm potentieel. Het kan de schaderegeling op korte termijn op zeer essentiële en voor slachtoffers buitengewoon belangrijke punten aanzienlijk verbeteren. Het is ook een ‘clean-out’ organisatie. Het kan leiden tot een weldadige herschikking van competenties en tot een sanering van een onoverzichtelijke en verschrikkelijk inefficiënte chaos die slachtoffers alleen maar nadeel en narigheid bezorgt. Dat neemt niet weg dat het in eerste instantie gaat om een betrekkelijk kleinschalig, overzichtelijk experiment dat niets kost en dat in het slechtste geval leidt tot de afwikkeling van 650 zaken per jaar op een wijze die beslist niet zal onderdoen voor de beste traditionele regeling. Het beleid van de rijksoverheid kwam de afgelopen jaren neer op het slaafs volgen van verzekeraars. Dat in dat beleid ook na het aantreden van een nieuwe Minister van Justitie geen ommekeer waarneembaar is blijkt al uit het feit dat nog zeer onlangs aan het NPP (n.b. een door verzekeraars gedomineerde organisatie) een subsidie van € 400.000,00 werd verstrekt ‘om de naleving van de Gedragscode Behandeling Letselschade te stimuleren en te controleren.’ Gelet op de onmaatschappelijke en zeer schadelijke opstelling van verzekeraars is het zeer verontrustend te constateren dat de rijksoverheid aan de leiband van verzekeraars loopt en slechts belangstelling toont voor door verzekeraars gestuurde progpagandaprojecten als Gedragscode en Keurmerk die slachtoffers geen soelaas bieden. Het is nog niet te laat. De vraag is echter hoe de weerstand van verzekeraars en van de met verzekeraars geassocieerde personen en organisaties kan worden gebroken. Ik zie de volgende, betrekkelijk eenvoudige oplossing en ik roep u op daar aan mee te werken. De leden van de tweede kamer kunnen de Minister van Justitie op zijn falend beleid aanspreken en hem verzoeken een CRP-pilotproject te faciliteren. Een daartoe strekkende motie is te vinden op de CRP-website. Dat faciliteren kost uiteindelijk geen gemeenschapsgeld. Wat aan voorfinanciering moet worden opgebracht wordt mettertijd weer terugbetaald. De leden van de eerste kamer kunnen hun netwerken gebruiken om te peilen of er bij verzekeraars enkele bestuurders te vinden zijn die niet langer verantwoordelijkheid willen dragen voor een fnuikende en onrechtvaardige praktijk. Met twee tot vier participerende verzekeraars kan een pilotproject CRP op een optimale manier worden opgezet. Die verzekeraars lopen dan als pioniers het risico dat ze in een betrekkelijk klein aantal zaken wat meer aan schade moeten gaan uitkeren. Als pioniers, want na verloop van tijd zullen 7/8
ook andere verzekeraars zich moeten conformeren aan het door de Stichting CRP gepubliceerde beleid dat, vergelijkbaar met jurisprudentie, maatgevend zal blijken te zijn. Anderzijds besparen de deelnemende verzekeraars aanzienlijk op de transactiekosten en ze kunnen hun voordeel doen met een vloedgolf aan goodwill die met het project meekomt. De conclusie moet zijn dat het met de praktijk van de letselschaderegeling in Nederland droevig gesteld is. Als u na lezing van het bovenstaande meent dat het CRP-initiatief kan bijdragen aan de oplossing van deze problematiek dan kunt u gevolg geven aan de oproep. Houdt u er rekening mee dat weerstand tegen het plan groot is, gegeven de gevestigde belangen. Toch dient het algemeen belang te prevaleren. De grootschalige en schaamteloze exploitatie van weerloze gedupeerden past niet in een moderne democratische samenleving. R.A. Sleeuw, 13 juni 2007.
8/8