KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN FACULTEIT LETTEREN MASTEROPLEIDING TAALKUNDE
DE SPELLING VOORBIJ Een onderzoek naar het hedendaagse gebruik van spelling bij Vlaamse en Nederlandse jongeren in formele en informele contexten
Promotor Prof. dr. J. van der Horst
Masterproef ingediend door KOEN GHEUENS Leuven 2010
1 INLEIDING .................................................................................................................. - 3 2 ONDERZOEKSVRAGEN ........................................................................................... - 7 3 CORPUSONDERZOEK .............................................................................................. - 9 3.1 INLEIDING ................................................................................................................ - 9 3.2 METHODOLOGIE .....................................................................................................- 12 3.3 RESULTATEN ...........................................................................................................- 17 3.3.1 Algemeen......................................................................................................... - 17 3.3.2 Klassieke spelfouten ........................................................................................ - 18 3.3.3 Spelwijzigingen................................................................................................ - 25 3.3.4 Samenvatting jongeren.................................................................................... - 34 3.3.5 Vergelijking met volwassenen ......................................................................... - 39 4 LEERKRACHTENBEVRAGING ............................................................................ - 43 4.1 INLEIDING ...............................................................................................................- 43 4.2 METHODOLOGIE .....................................................................................................- 44 4.3 RESULTATEN ...........................................................................................................- 46 5 VERGELIJKING RESULTATEN ............................................................................ - 52 5.1 LEEFTIJD EN MEDIUM .............................................................................................- 52 5.2 REGELBEHEERSING EN ATTITUDE ...........................................................................- 54 5.3 REGIO EN ONDERWIJS .............................................................................................- 55 5.4 HET PRIMAAT VAN DE GESPROKEN TAAL ................................................................- 59 6 BESLUIT .................................................................................................................... - 60 GERAADPLEEGDE LITERATUUR .......................................................................... - 62 BIJLAGEN .................................................................................................................... - 65 ABSTRACT................................................................................................................... - 68 -
-2-
1 Inleiding Er verandert tegenwoordig veel op het gebied van spelling. Ik heb het niet over officiële spellinghervormingen – de laatste is intussen alweer zo’n half decennium oud en had bovendien een relatief geringe impact op de regels – maar over veranderingen van een heel andere soort: spontane vernieuwing van onderuit. Wie al eens jongeren heeft zien chatten of sms’en, zal zich waarschijnlijk niet van de indruk kunnen ontdoen dat de regels van de spelling minder nauwkeurig nageleefd worden dan pakweg twintig jaar geleden. Zo lijken jongeren er zich niets van aan te trekken wanneer ze een dt-fout of samenstellingsfout maken. Bovendien passen ze de spelling aan van woorden die vroeger meestal nooit voor problemen zorgden. Om de chaos compleet te maken, gebeurt dat dan ook nog eens met veel variatie: zo kan het bezittelijk voornaamwoord mijn onder meer gespeld worden als me, mn, men en muh. Velen maken zich dan ook zorgen: wat er gebeurt in de chatbox zien ze als een ernstige vorm van taalverloedering, en het onderwijs slaagt er maar niet in om daar verandering in te brengen. De resultaten van Taalpeil 2009, een onderzoek van de Nederlandse Taalunie, spreken boekdelen: 60% van de Nederlanders en Vlamingen vindt sms- en chattaal een bedreiging voor het Nederlands (T’Sas 2009). Ook op de schoolbanken lijkt men problemen te ondervinden. Vaak wordt er gewezen op de veranderende mentaliteit van de leerlingen. Zo organiseerde APS, een Nederlands onderwijsadviesbureau,1 op 12 januari 2010 een studiedag “Taalverzorging, een kwestie van kunnen en willen” voor docenten Nederlands. Één van de vragen waar men het met de docenten over zou hebben, was de volgende: “Correct schrijven lijkt niet meer vanzelfsprekend. Wat is er aan de hand?” Het antwoord dat APS voorzien had, ken ik niet (de toegangsprijs bedroeg €315), maar de vraag is op zich al minstens even interessant. Blijkbaar zijn er toch heel wat leerkrachten die met de handen in het haar zitten wanneer het over de spelling van hun leerlingen gaat. Dit onderzoek heeft als doel wat meer licht te werpen op de manier waarop spelling fungeert bij jongeren, zowel in informele contexten als op school. Daarom is het tegelijk zeer breed en zeer beperkt opgevat. Enerzijds willen we ons niet beperken tot één aspect van de spelling: we zullen spelling bekijken in verschillende contexten (formele en informele) en we zullen oog hebben voor verschillende fenomenen; zowel de relatief nieuwe verschijnselen uit de chatbox als de vertrouwde dt-fouten komen aan bod. Daarentegen is het onderzoek ook 1
http://www.aps.nl/APSsite/Over+APS/. De studiedag werd gepromoot in een mail gericht aan de leden van de vakcommunity Nederlands van www.digischool.nl. -3-
beperkt, omdat we, in de mate van het mogelijke, alleen naar spelling kijken. We houden ons uitsluitend bezig met de manier waarop woorden schriftelijk weergegeven worden, en zullen dus geen aandacht besteden aan andere fenomenen die men meestal met chat en sms associeert, zoals jongerentaal, woordkeuze en zinsbouw (ik verwijs naar paragraaf 3.2 voor een verdere afbakening en indeling). Als uitgangspunt nemen we Van der Horst (2008), die deze nieuwe manier van omgaan met spelling ziet als een onderdeel van een “wisseling van Europese taalcultuur”. Hij beargumenteert dat de standaardtaal, een product van de renaissance, de laatste decennia meer en meer aan belang heeft moeten inboeten. In de renaissance werd gesproken taal gezien als ondergeschikt aan geschreven taal. Spreken is vluchtig en wisselvallig, terwijl men bij het geschreven woord naar volmaaktheid kon streven. De wisseling van taalcultuur houdt onder meer in dat die rollen vandaag omgedraaid worden: spreken is primair, en schrijven staat vaak in dienst van dat spreken. Ter illustratie haalt Van der Horst (2008) onder andere de hedendaagse onderwijsmethoden aan, waarbij de nadruk ligt op vaardigheden in plaats van op regelkennis. Met de komst van de computer en het internet zouden we ook anders zijn gaan lezen – vluchtiger en gerichter. Wat jongeren op het internet en bij het sms’en met spelling doen, zou ook in dat rijtje thuishoren. Zo is het tijdens het chatten (“babbelen”, “kletsen”) immers de bedoeling dat de geschreven communicatie zo dicht mogelijk bij een echt gesprek aansluit. De spellingsstrategieën die de jongeren daarvoor hanteren, zijn dan geen teken van taalverloedering, maar wel een uiting van het toegenomen belang van de spreektaal. Daarmee gaat samen dat men minder belang hecht aan de standaardspelling. Van der Horst (2008) het heeft over een Europees fenomeen, maar we beperken ons hier tot het Nederlandse taalgebied. In de volgende alinea’s geef ik een overzicht van het onderzoek dat tot dusver beschikbaar is over attitude en spelling in de nieuwe media. Hoewel de spelling van jongeren volop in de belangstelling staat – denk maar aan de discussies in verband met het onderwijs en de vermeende nefaste invloed van chat en sms – is er voorlopig nog niet veel onderzoek verricht dat ons een beter beeld geeft van de situatie. Vaak beschouwt men de nieuwe spellingsverschijnselen als een inherent kenmerk van de nieuwe media, waardoor ze minder aandacht krijgen dan bijvoorbeeld het woordgebruik (tussentaal en jongerentaal). Hoewel attitude een belangrijke en relevante factor is (zeker wanneer we met Van der Horst (2008) aannemen dat we te maken hebben met een brede mentaliteitsverandering), is dit geen attitudeonderzoek; toch is het onvermijdelijk dat de vermoedelijke attitude die achter de spellingsfenomenen schuil gaat, van tijd tot tijd ter sprake zal komen. In de literatuur lijken de meningen daarover sterk uiteen te lopen. Hendrickx (2007) onderzocht de attitude van -4-
jongeren tegenover dt-fouten aan de hand van een directe bevraging. Ze besluit dat die attitude vooral contextafhankelijk is: op school vinden de jongeren het redelijk belangrijk om zonder fouten te spellen, maar tijdens het chatten hechten ze er weinig tot geen belang aan. T’Sas (2008) laat dan weer een heel ander beeld zien: “slechts een kleine minderheid van burgers, leraren en leerlingen is het eens met de stelling dat spelfouten niet zo erg zijn”. Van Hulle (2007) ontwaart beide houdingen: soms worden spelfouten helemaal niet als hinderlijk ervaren en soms juist wel. Varnhagen (2000) onderzocht de attitude van Canadese jongeren op een meer experimentele manier: ze vergeleek de reacties van jongeren op verhaaltjes met en zonder spelfouten, en kwam tot de conclusie dat de jongeren toch wel een zeker belang hechten aan een correcte spelling. Natuurlijk kunnen we de attitude van Canadezen niet zomaar vergelijken met die van Nederlandstalige jongeren. Een experimenteel onderzoek naar attitude in Nederland en Vlaanderen lijkt me dan ook noodzakelijk als aanvulling bij Hendrickx (2007). Bij mijn weten is een dergelijk onderzoek echter nog niet uitgevoerd. Een overzicht van chattaal in het algemeen krijgen we in Vandekerckhove & Van Rooy (2005). Ze stelden een corpus van 6322 woorden samen met berichten uit een Vlaams chatkanaal. Ze gaan op zoek naar “de ‘constanten’ van wat een kromtaaltje lijkt dat alle regels achter zich heeft gelaten” (Vandekerckhove & Van Rooy 2005). Ze onderscheiden drie types van taalgebruik: netspeak (de elementen die volgens hen eigen zijn aan het medium), tussentaal en jongerentaal. Op spelling en spelfouten gaan ze niet specifiek in (die worden in één adem genoemd met tikfouten als “in belangrijke mate te verklaren vanuit het snelle en vluchtige karakter van chattaal” (Vandekerckhove & Van Rooy 2005: 31)). Ze erkennen ook dat er woorden zijn die “bewust afwijkend gespeld worden om de afstand tussen spellingsbeeld en uitspraak te verkleinen” (Vandekerckhove & Van Rooy 2005: 31). Die strategie treffen ze aan in 14,47% van de onderzochte woorden. Ook dat fenomeen verklaren ze als een “nevenproduct” van het snelle tempo bij het chatten. Helaas bevat het artikel geen overzicht van wat zij verstaan onder die spellingsmanipulaties. Van Charldorp (2005) onderzoekt op welke manier men een corpus van chattaal kan samenstellen onder gecontroleerde omstandigheden. Ze gaat daarbij ook in op die chattaal zelf. Over spelling blijft ze, op enkele voorbeelden na, echter zeer oppervlakkig: “Spelling doesn’t seem to matter in chat language.” (Van Charldorp 2005: 20). Roos (2006) heeft dan weer vooral aandacht voor sms. Ze beschrijft hoe jongeren bij het sms’en verschillende strategieën hanteren om hun berichtjes te doen passen binnen het beperkte aantal tekens. Ze laat ook enkele taalkundigen aan het woord die de situatie relativeren: jongeren hebben een goed registerbesef, en bovendien zorgen de nieuwe media -5-
ervoor dat er meer gelezen en geschreven wordt. De stelling dat jongeren in gesproken taal “als het moet met alle gemak weer overschakelen naar het Standaardnederlands” (Roos 2006, 194) lijkt me wel iets té optimistisch. Ze merkt ook op dat er zich bij sms- en chattaal wel problemen kunnen voordoen wanneer jongeren denken dat de vormen die ze gebruiken al gestandaardiseerd zijn. Dat impliceert dus een vermoeden dat de nieuwe media soms wel voor registerproblemen kunnen zorgen. Van Wijk & Den Ouden (2006) onderzoeken wat sms- en chattaal precies is. Ze beschrijven het – volgens mij terecht – vooral als een vernieuwing in de spelling: Tot een jaar of tien geleden was jongerentaal vooral een kwestie van woordkeus. […] de spellingsontwikkelingen in de jongerentaal zijn pas echt in een stroomversnelling geraakt met het ontstaan van de nieuwe digitale media (Van Wijk & Den Ouden 2006: 195).
Ze leggen uit dat schrijven een ontwikkeling doorgemaakt heeft “van corresponderen naar kletsen”: wie een brief schrijft, kan daar zijn tijd voor nemen, maar als je tijdens het chatten een minuut wacht om te antwoorden, haal je het tempo uit het gesprek. Wijzigingen van de schrijfwijze van bestaande woorden verdelen ze in twee groepen: op basis van uitspraak en op basis van spelling. De eerste groep bevat wijzigingen die de geschreven taal dichter bij de gesproken taal brengen, zoals issut in plaats van is het. De wijzigingen op basis van de spelling zijn vooral afkortingen: w8, gwn, ieder1. Ze besluiten met de vaststelling dat jongeren “heel goed weten voor wie hun jongerenvarianten bedoeld zijn en in welke omstandigheden ze kunnen worden gebruikt” (van Wijk & Den Ouden 2006: 198). Door het perspectief op spellingsvernieuwing als een nevenproduct van de nieuwe media, zijn er nog heel wat leemtes in onze kennis over het fenomeen. In dit onderzoek zal ik trachten een aantal vragen te beantwoorden die tot nu toe onbeantwoord zijn gebleven of gewoon nog niet gesteld zijn. Er ontbreken nog heel wat elementen die ons tot een meer volledig beeld kunnen brengen van het spellingsgebruik van jongeren. Ten eerste wordt er te weinig een onderscheid gemaakt tussen spellingsvernieuwing en internetjargon of jongerentaal. Toeschouwers lijken vaak zo overweldigd door wat er allemaal met die taal gebeurt in een chatbox, dat ze alle nieuwe verschijnselen als één pot nat beschouwen. Ook voor wat er tijdens het chatten gebeurt met “normale” spelfouten, zoals dt-fouten, is er in de literatuur weinig tot geen aandacht. Daarom blijft dit onderzoek beperkt tot spelling, om zo tot een indeling van de geobserveerde fenomenen te komen. Ten tweede is er mij geen onderzoek bekend dat verschillende nieuwe media met elkaar vergelijkt. Dat is vermoedelijk een gevolg van de manier waarop men sms- en chattaal bekijkt: als eigenaardigheden van de
-6-
respectievelijke media. Om de spellingsvernieuwingen volledig te doorgronden lijkt het me echter aangewezen na te gaan in hoeverre die fenomenen mediumgebonden zijn. Een derde aspect dat onderbelicht is, zijn mogelijke regionale verschillen. Omdat Van der Horst (2008) het heeft over “een wisseling van Europese taalcultuur”, leek het me interessant na te gaan in hoeverre de spellingsvernieuwingen ook daadwerkelijk universeel zijn binnen het Nederlandse taalgebied. Ik zal dus ook onderzoeken of Nederlandse jongeren de spellingsvrijheid op dezelfde manier uitbuiten als hun Vlaamse leeftijdsgenoten. Ten vierde ken ik geen onderzoek dat jongeren vergelijkt met volwassenen die van dezelfde media gebruikmaken. Dat is waarschijnlijk een gevolg van de grote aandacht voor jongerentaal. Het kan echter zeer interessant zijn na te gaan of volwassenen die regelmatig chatten, ook op dezelfde manier als jongeren met spelling omspringen, of juist helemaal niet. Ten slotte zal ik onderzoeken of die spellingsvernieuwingen enige invloed hebben in formele contexten, zoals op school. De berichtgeving daarover is immers zeer uiteenlopend. Velen beweren dat jongeren zeer goed weten welke vormen waar thuishoren, maar even vaak steken verhalen over opstellen vol sms-spelling de kop op. Om die leemtes zo goed mogelijk op te vullen, werd gekozen voor een combinatie van twee methoden: een corpusonderzoek en een vragenlijst voor leerkrachten. Een corpusonderzoek is de aangewezen methode om informatie over het spellingsgebruik van jongeren in te winnen. Alleen op die manier kunnen we de spelling van jong en oud, Nederland en Vlaanderen en in verschillende media vergelijken. Voor uitleg over de gevolgde methode bij het samenstellen van het corpus en de analyse ervan, verwijs ik naar paragrafen 3.1 en 3.2. De leerkrachtenbevraging zal ons dan weer meer vertellen over spelling in een formele context. De strategie die we daarvoor gevolgd hebben, wordt toegelicht in 4.1 en 4.2. In paragraaf 2 geef ik een systematisch overzicht van de onderzoeksvragen die we zullen proberen te beantwoorden. De daaropvolgende paragrafen, 3 en 4, zijn respectievelijk gewijd aan de resultaten van het corpusonderzoek en die van de leerkrachtenbevraging. In de vijfde paragraaf, ten slotte, zullen we de resultaten van beide onderzoeken vergelijken om tot een aantal conclusies te komen.
2 Onderzoeksvragen Hier ga ik dieper in op de vragen die we in dit onderzoek proberen te beantwoorden. We zullen vertrekken vanuit een zeer brede vraagstelling, die we met meer specifieke onderzoeksvragen te lijf gaan: -7-
Hoe gaan jongeren vandaag om met spelling? Informatie over het spellingsgebruik in informele contexten proberen we voornamelijk te verkrijgen door middel van het corpusonderzoek (paragraaf 3). De vragen die we daarbij stellen zijn de volgende: 1 Hoe gaan jongeren om met spelling in verschillende informele, vrije contexten? 1.1 Maken jongeren tijdens het chatten meer of andere spelfouten dan op internetfora? 1.1a) Welke en hoeveel spelfouten treffen we aan bij chattende jongeren? 1.1b) Welke en hoeveel spelfouten treffen we aan op jongerenfora? 1.2 Manipuleren jongeren hun spelling in chatboxen anders dan op fora? 1.2a) Welke en hoeveel min of meer bewuste wijzigingen treffen we aan in de spelling van chattende jongeren? 1.2b) Welke en hoeveel min of meer bewuste wijzigingen treffen we aan in de spelling van jongeren op fora? Als antwoord op vraag 1.1 verwachten we één van twee mogelijkheden. Dat men tijdens het chatten meer spelfouten maakt, lijkt me hoe dan ook onvermijdelijk. Enerzijds is het echter mogelijk dat die toename alleen door de hoge snelheid van het chatgesprek veroorzaakt wordt, en redelijk klein blijft. Anderzijds bestaat ook de mogelijkheid dat het aantal spelfouten in het chatcorpus veel hoger ligt dan dat in het forumcorpus. In dat geval spelen er waarschijnlijk nog andere factoren een rol, zoals bijvoorbeeld het grotere informele karakter van chat. Als antwoord op vraag 1.2 verwachten we een sterke toename van het aantal spelwijzigingen in chatgesprekken. Tijdens het chatten zal de behoefte immers groter zijn om de geschreven tekst te laten aansluiten bij gesproken taal. De informatie die vraag 1 ons oplevert, zullen we vervolgens verrijken met het antwoord op vraag 2: 2 Spellen volwassenen die regelmatig chatten of fora gebruiken anders dan jongeren? 2a) Maken volwassenen minder spelfouten dan jongeren? 2b) Gaan volwassenen minder ver in het aanpassen van hun spelling? -8-
2c) Verraadt het spellingsgebruik van jongeren en volwassenen een andere kijk op spelling? Ook hier kunnen we grofweg twee antwoorden verwachten. Ofwel spellen jong en oud ongeveer hetzelfde tijdens internetcommunicatie. Dat zou impliceren dat de nieuwe media een bepaald spellingsgedrag “opleggen” aan hun gebruikers. Meer waarschijnlijk is echter dat de jongeren duidelijk anders spellen dan de volwassenen, wat zou getuigen van een nieuwe kijk op spelling. Naast de chatbox en het forum, bestuderen we ook een formele, gecontroleerde context: de lessen Nederlands. Dat doen we via de leerkrachtenbevraging. De bijhorende onderzoeksvragen zijn de volgende: 3a) Hebben de nieuwe media een invloed op de spelling in het schoolwerk van de leerlingen? 3b) Hoe beoordelen leerkrachten de spellingsvaardigheid van hun leerlingen? 3c) Hoe beschrijven leerkrachten de attitude van hun leerlingen tegenover spelling? Van die vragen is 3a de belangrijkste voor ons onderzoek. Aangezien er sterk uiteenlopende geruchten de ronde doen over de vermeende invloed van nieuwe media op school, houden we rekening met alle mogelijkheden; misschien merken leerkrachten amper invloeden van chatspelling, of misschien juist heel veel. Ten slotte gaan we voor elk van de onderzochte gebieden ook na of er regionale verschillen zijn. De helft van elk deelcorpus zal bestaan uit tekstmateriaal afkomstig van Vlaamse jongeren of volwassenen, de andere helft van Nederlandse. Ook bij de leerkrachtenbevraging zijn Vlaanderen en Nederland vertegenwoordigd. De verwachting is dat we weinig verschillen zullen aantreffen, en dat de spellingsvernieuwing vrij uniform verloopt in beide landen.
3 Corpusonderzoek
3.1 Inleiding In het eerste onderzoek bekijken we hoe jongeren met spelling omgaan in verschillende contexten. Is het mogelijk tendensen te onderscheiden in de op het eerste zicht chaotisch -9-
aandoende spellingsanarchie die in bepaalde gebieden lijkt te heersen? Het onderzoeksdomein is één van de ‘probleemgebieden’ bij uitstek: het internet. Om een algemene indruk te krijgen van de aard en de hoeveelheid van spelfouten op het internet, werd een corpus aangelegd van bijna 70 000 woorden. Door spellingseigenaardigheden in dat corpus te tellen, komen we te weten welke fenomenen er in welke mate toe bijdragen dat het internet een warboel lijkt wat spelling betreft. In wat volgt, wordt de keuze van het tekstmateriaal toegelicht. Het corpus bestaat uit vier ongeveer even grote delen: Vlaamse internetfora, Nederlandse internetfora, Vlaamse chat en Nederlandse chat. Ook de afzonderlijke delen zijn zeker groot genoeg; ter vergelijking: het corpus voor Nederlandse chat is met zijn 17133 woorden nog altijd bijna driemaal zo omvangrijk als het corpus dat gebruikt werd in Vandekerckhove & van Rooy (2005). Door het eerste onderscheid, dat tussen Nederlandse en Vlaamse jongeren, kunnen we nagaan in hoeverre de aard en hoeveelheid van de spelfouten verschillen in beide taalgebieden. Daarbij verwachten we vooral veel gelijkenissen, aangezien we ervan uit gaan dat het om een Europees fenomeen gaat. Dat neemt echter niet weg dat er ook duidelijke verschillen kunnen zijn: dergelijke evoluties verlopen niet overal even snel. Bovendien kunnen verschillen in spreektaal een invloed hebben. Het tweede onderscheid, dat tussen fora en chat, werd gemaakt om na te gaan of het medium een invloed heeft op de spelling die men er hanteert. Er zijn immers enkele fundamentele verschillen tussen communicatie via chat of op een forum. Op chatsites verloopt de communicatie relatief dynamisch en informeel. Gebruikers sturen gewoonlijk zeer korte berichtjes die snel (meestal al na een paar tellen) beantwoord worden. Chat is dan ook vluchtig van aard: de berichten verdwijnen zodra men de sessie afsluit. Een verder verschil met fora is dat de deelnemers een overzicht hebben van het aantal meelezende personen. Chat is dus de vorm van geschreven taal die het dichtst aansluit bij gesproken taal. Bovendien zijn de gespreksonderwerpen op publieke chatsites meestal niet erg gewichtig. De deelnemers praten vooral gewoon over koetjes en kalfjes. Op fora zijn de berichten meestal iets langer en beter gestructureerd. De meeste bijdragen zijn toch minstens een zin lang, maar ook berichten van verschillende alinea’s zijn niet zeldzaam. Het tempo op het gemiddelde forum ligt ook veel lager dan dat in de chatbox: soms kan het weken duren eer er een reactie op een bericht komt. Het forum sluit daarom dus beter aan bij de klassieke (open) brief of de e-mail, dan bij een echt gesprek. Bovendien zijn forumberichten ook voor een groter publiek toegankelijk. Wie iets op een forum plaatst, weet dat zijn bericht daar misschien jaren kan blijven staan, en heeft er geen idee van wie het zal lezen. Dit alles leidt tot de hypothese dat jongeren misschien meer aandacht besteden aan hun - 10 -
spelling wanneer ze iets op een forum plaatsen, dan tijdens het chatten. Hoewel de gemiddelde lezer waarschijnlijk niet veel verschil merkt tussen forumspelling en chatspelling, verwachten we toch verschillen. Mogelijk is spelling dusdanig registergevoelig geworden dat het informelere karakter van chatspelling uit de analyse zal blijken. Het zou nog beter zijn geweest privéchatsessies tussen twee personen (bijvoorbeeld op MSN Messenger) eveneens onder de loep te nemen. Het valt immers te verwachten dat de gehanteerde spelling daar nog andere vormen aanneemt, aangezien er geen onbekenden meelezen, wat het gesprek intiemer en informeler maakt. Dat was om praktische redenen helaas niet mogelijk binnen het kader van dit onderzoek, want zulke chatsessies vinden niet plaats op het publieke domein, zodat het moeilijk is voldoende spontaan tot stand gekomen conversatiemateriaal te bemachtigen zonder de privacy te schenden. Indien ik twee personen ervan op de hoogte bracht dat ik hun chatsessie bekijk, zouden hun uitingen vrijwel zeker beïnvloed worden. Het in het geheim meelezen van private chatsessies is dan weer, naar ik vermoed, illegaal. Dat is echter geen onoverkomelijk probleem: het verschil tussen de publieke chatbox en het forum is groot genoeg; het gaat om twee heel andere media, met een eigen stijl en verschillende graden van formaliteit. Als spelling registergevoelig is, dan zal dat tot uiting komen in de analyse van de spelfouten. Er zullen echter bepaalde fenomenen zijn die niet zozeer typisch zijn voor jongeren, maar wel voor de media chat en forum. Zo weten we bijvoorbeeld dat het versturen van sms’jes de gebruiker bijna verplicht van, net zoals in een contactadvertentie, op een inventieve manier het aantal letters te beperken (Roos 2006). Als bepaalde fenomenen inderdaad onlosmakelijk verbonden zijn met het medium waarin we ze terugvinden, hebben we een manier nodig om die fenomenen te herkennen. We zijn immers niet op zoek naar alle eigenschappen van chattaal - hoe interessant ook - maar we willen eerder de nieuwe kijk op spelling ontsluieren die daar misschien aan ten grondslag ligt. Daarom zullen we de resultaten van de analyse van het jongerencorpus nadien toetsen aan een vergelijkbaar corpus van volwassenen. Als we een bepaald fenomeen bijvoorbeeld veel meer bij jongeren dan bij volwassenen aantreffen, is de mogelijkheid uitgesloten dat we enkel en alleen te maken hebben met een inherente eigenaardigheid van het medium. Wanneer daarentegen bijvoorbeeld zou blijken dat zowel jongeren als volwassenen veel afkortingen gebruiken tijdens het chatten, kunnen we dat in ieder geval al uitsluiten als iets dat typisch voor jongeren is.
- 11 -
3.2 Methodologie Het jongerencorpus bestaat uit materiaal verzameld op Vlaamse en Nederlandse websites, in juli en augustus 2009. Er werden, in de mate van het mogelijke, alleen berichten van jongeren opgenomen. Het begrip ‘jongeren’ is bewust vaag gehouden: bij observatie van spontaan taalgebruik op het internet is het immers onmogelijk de precieze leeftijd van alle deelnemers te bepalen. In de gevallen waar dat wel mogelijk was, kozen we voor een bovengrens van 25 jaar. We zijn ook helemaal niet op zoek naar de spellingsversie van jongerentaal, maar naar een nieuw fenomeen dat we vooral bij jongeren – de internetgeneratie – hopen aan te treffen. Een erg strikte opdeling in leeftijdsgroepen is dus niet noodzakelijk en zelfs niet gewenst. Het verzamelen van materiaal ging gepaard met een aantal gelijkaardige problemen. In het corpus werd spontaan taalgebruik van ongeveer vijfhonderd individuen verzameld. Het is praktisch onmogelijk om al deze mensen nadien te contacteren, laat staan om telkens een waarheidsgetrouw antwoord te krijgen. Ten eerste bleek het vaak onmogelijk de leeftijd van de deelnemers te weten te komen; zelfs als iemand zijn leeftijd al prijsgeeft op het internet, bestaat er een kans dat hij of zij de waarheid niet spreekt. Bij de chatters kon dat tot op zekere hoogte verholpen worden door alleen materiaal op te nemen uit jongerenkanalen. De meeste chatsites vragen hun bezoekers zulke kanalen niet te betreden als ze ouder zijn dan een bepaalde leeftijd. Hoewel op die manier bedrog nog niet helemaal uitgesloten is, geeft de leeftijdsgrens op een bepaald kanaal toch een indicatie van de gemiddelde leeftijd van de gebruikers. Voor Nederland verzamelden we materiaal in het jongerenkanaal van www.chatten.nl, voor Vlaanderen in de jongerenkanalen van www.chat.to.be. Op fora was het leeftijdsprobleem nog groter, aangezien de meeste fora geen beperkingen stellen in verband met de toegestane leeftijd. Daarom werd gekozen voor fora met onderwerpen die vooral jongeren aanspreken. Het forummateriaal is afkomstig uit vier Nederlandse en vier Vlaamse jongerenfora. Voor Nederland was het eerste forum dat van partyflock.nl, een website over dancemuziek, fuiven, evenementen en dergelijke. Het tweede forum was lunagang.nl, een Nederlandse fansite over het computerspel RuneScape. Het meeste materiaal werd verzameld op fok.nl, een groot, algemeen forum met enkele subsecties speciaal voor jongeren. Ten slotte bevat het corpus nog berichten uit het forum van sexwoordenboek.nl - mét x - een grote site over seksuele voorlichting die zich speciaal richt op een jong publiek. Voor Vlaanderen werden vier fora over vergelijkbare onderwerpen geselecteerd. Het forum voor de muziekliefhebbers was dat van pukkelpop.be, de website van - 12 -
het gelijknamige festival. Het tweede Vlaamse forum waar de leeftijd van de doelgroep gegarandeerd is, was weljongniethetero.be – een forum voor jonge holebi’s. De grootste Vlaamse bijdrage aan het corpus is afkomstig van 9lives.be, een zeer groot algemeen jongerenforum met computergames als voornaamste onderwerp. Ook op het forum van jeugdenseksualiteit.be, de Vlaamse tegenhanger van sexwoordenboek.nl, werd ten slotte tekst verzameld. Naast specifieke subsecties voor jongeren, waren er nog andere elementen die hielpen bij het leeftijdsprobleem. Zo geven verschillende van deze fora hun gebruikers ook de mogelijkheid hun leeftijd in te vullen in hun profiel, zodat het meestal wel mogelijk was te bepalen of een gebruiker in het corpus thuishoorde of niet. Voor het volwassenencorpus werden dan weer websites met een volwassen publiek geselecteerd. Voor Vlaanderen verzamelde ik berichten op het forum van www.tuinadvies.be en op dat van www.seniorennet.be. Het Nederlandse corpusmateriaal werd verzameld op het forum van www.ouders.nl en dat van www.seniorweb.nl. Op al die fora was het relatief gemakkelijk om de leeftijdsgroep van de deelnemers in te schatten. Chatmateriaal werd verzameld op de websites die ik al gebruikte voor het jongerencorpus, maar dan in de kanalen voor volwassenen. De problemen in verband met leeftijd gelden ook voor het achterhalen van het geslacht. Daarom, en ook om een overdreven ingewikkelde analyse te vermijden, is geslacht geen factor in dit onderzoek. Studies als Hendrickx (2007) en Brouwer en Schenk-Van Witsen (1983) tonen aan dat jongens en meisjes er wel een verschillende attitude op nahouden wat spelling betreft – zeker in een schoolse context. Dat heeft mogelijk ook gevolgen voor spelling in een vrijere omgeving. Omdat we echter op zoek zijn naar de spelling van jongeren in het algemeen, kunnen we de factor geslacht verder buiten beschouwing laten. De derde moeilijkheid is het tellen van het aantal geobserveerde personen. Dat geldt niet zozeer voor fora: zowel voor de Vlaamse als de Nederlandse fora werden een of meerdere berichten van ongeveer 150 personen opgenomen. Daarbij vermeed ik dat bepaalde gebruikers disproportioneel veel aan bod kwamen. Bij chatters daarentegen, is een precieze telling onmogelijk. Dat komt door de manier waarop gebruikers inloggen. Om op de meeste fora te kunnen deelnemen, moet men zich registreren en een vaste gebruikersnaam kiezen. Bij chatsites is dat meestal niet zo: gasten kunnen hun schuilnaam kiezen telkens wanneer ze opnieuw inloggen. Het is dus mogelijk dat achter verschillende schermnamen eenzelfde persoon schuilgaat. Vooral op chat.to.be was dat een probleem, aangezien het – mogelijk door een fout in de server – vaak onmogelijk was met dezelfde naam opnieuw in te loggen, zodat gebruikers wel verplicht waren bij elke sessie een andere schuilnaam te kiezen. We houden - 13 -
het dus bij een ruwe schatting: zowel voor Vlaanderen als Nederland hebben er zeker meer dan honderd personen een noemenswaardige bijdrage geleverd aan het corpus. Dat brengt het totale aantal onderzochte personen op ongeveer vijfhonderd, elk goed voor gemiddeld 140 woorden. Het volgende probleem is dat van de zogenaamde verdwaalde Belgen en verdwaalde Hollanders. Een domeinnaam .be of .nl geeft immers geen garantie dat de site in kwestie alleen bezocht wordt door Belgen of Nederlanders. Zo treft men op elk Vlaams forum wel enkele Nederlanders aan, en omgekeerd. Meestal zijn zulke personen wel te herkennen – aan wat ze zeggen, de manier waarop ze het zeggen of de reacties van andere gebruikers – en hun berichten werden dan ook zoveel mogelijk uit het corpus geweerd. We gaan er dus van uit dat dit fenomeen het onderzoek naar regionale verschillen slechts minimaal vertroebeld heeft. Ten slotte was het, vanwege dezelfde methodologische beperkingen, ook niet mogelijk de factor opleidingsgraad of studierichting op te nemen. Het opleidingsniveau van een persoon (ongeacht de leeftijd) lijkt echter wel een invloed te hebben op het aantal spelfouten in zijn of haar internetberichten. Wie bijvoorbeeld eens een kijkje gaat nemen op een forum over pakweg loodgieterij, zal al snel het aantal foutief gespelde werkwoordsvormen zien toenemen. Dit probleem werd enigszins opgelost door alleen materiaal uit algemene subfora te selecteren, zodat alle opleidingsniveaus hopelijk evenredig vertegenwoordigd zijn in het corpus. Nu de selectiemethode voor het corpusmateriaal is toegelicht, kunnen we overgaan tot een bespreking van de spelfouten zelf. Eerst volgt een uiteenzetting van de gehanteerde selectiecriteria (wat nemen we op als spelfout en wat niet?) en een voorstel voor een voorlopige indeling. Vervolgens nemen we elk type spelfout afzonderlijk onder de loep, wanneer we de aard, frequentie en eventuele regionale en mediumgebonden verschillen bespreken. Soms was het niet duidelijk of bepaalde fenomenen op de foutenlijst thuishoorden of niet. Daarbij zijn een drietal probleemgebieden te onderscheiden. Het eerste twijfelgeval is nog vrij eenvoudig: we doen een onderzoek naar spellingsbeheersing in de moedertaal, dus fouten in bijvoorbeeld Engelse woorden werden genegeerd. Het gebeurde regelmatig dat vooral chatters plots zonder duidelijke reden een woord of zin in het Engels schreven. Het aantal spelfouten dat ze daarbij maakten was in de meeste gevallen niet gering. De spellingsbeheersing in een tweede taal valt echter buiten het bereik van dit onderzoek, dus zulke fouten werden niet opgenomen. Grote stukken tekst in het Engels (langer dan enkele woorden) werden bovendien uit het corpus geweerd. Daarbij behielden we natuurlijk wel het - 14 -
onderscheid tussen vreemde woorden en leenwoorden: eventuele fouten in woorden als computer tellen mee, in woorden als whatever niet. Het tweede probleem betreft het gebruik van hoofdletters en interpunctie, of beter gezegd: het gebrek eraan. Bij informele communicatie over het internet, en bij chat in het bijzonder, is men zeer spaarzaam met hoofdletters en interpunctie. Het is dus onbegonnen werk om na te gaan waar chatters het nalaten om hoofdletters, komma’s of punten toe te voegen. Als ze hun zin zelden beginnen met een hoofdletter, is het gewoon een kwestie van zinnen tellen. Daarom blijven hoofdlettergebruik en basisinterpunctie buiten beschouwing tijdens dit onderzoek. De vraag in hoeverre interpunctie nog een rol speelt bij vluchtige internetcommunicatie is natuurlijk wel interessant, maar verdient een apart onderzoek. Hier zou het buitengewoon tijdrovend zijn en slechts een kleine meerwaarde bieden. Meer woordgebonden leestekens zoals het trema werden wel onderzocht. Het derde, en moeilijkste probleemgebied is de grens tussen spelfouten en geschreven spreektaal. Dat is het best te verduidelijken aan de hand van een voorbeeld. Als iemand schrijft ‘kzennekik nie zot’, wat heeft hij dan eigenlijk fout gespeld? Men zou immers kunnen opmerken dat kzennekik en nie eigenlijk geschreven weergaven zijn van fenomenen die men alleen in gesproken taal terugvindt. In zekere zin zijn het dus geen spelfouten in de klassieke betekenis van het woord, maar gewoon geschreven tussentaal. Toch is het ook duidelijk dat de auteur een aantal regels van de Nederlandse spelling niet navolgt. Zo horen we nu eenmaal ook de medeklinkers te schrijven die een groot aantal mensen niet uitspreken (zoals de t op het einde van niet) en zijn er een aantal spreektaalfenomenen (zoals clisis of assimilatie) die we normalerwijze in geschreven teksten niet weergeven. Daarom werd de volgende vuistregel gehanteerd: als een woord(groep) op een manier geschreven is die niet in overeenstemming is met de officiële regels, dan is dat woord foutief gespeld. De enige uitzondering daarop geldt voor woorden die geen officiële spelling hebben, zoals dialectwoorden. Zulke gevallen kwamen echter bijna nooit voor; de meeste chatters en forumgebruikers hanteren tussentaal. Zolang die tussentaal correct gespeld was, werd ze niet als fout gemarkeerd. Toch is deze oplossing niet helemaal bevredigend: men voelt meteen aan dat er een fundamenteel verschil is tussen fouten als ‘hij verjaard vandaag’ enerzijds, en ‘kwoon in antwerpe’ anderzijds. Daarom heb ik de verschillende soorten spelfouten meteen ingedeeld in twee grote groepen. De eerste groep zullen we de klassieke spelfouten noemen, voor de tweede groep introduceren we de term spelwijzigingen. Ik verkies de term spelwijziging (naar analogie
met
spelfout)
boven
spelling(s)wijziging
om
verwarring
met
officiële
spellingshervormingen te voorkomen. Wijziging laat het al dan niet bewuste karakter van de - 15 -
handeling open. Een spelwijziging kan zowel bewust en opzettelijk als onbewust en automatisch gebeuren. Wie klassieke spelfouten maakt daarentegen, doet dat in eerste instantie altijd onbewust. Onder klassieke spelfouten rekenen we wat de meeste mensen spontaan zouden verstaan onder spelfouten. Voorbeelden zijn dt-fouten, het verwisselen van ei en ij, ou en au, c en k en fouten met dubbele medeklinkers. De groep van de spelwijzigingen bevat dan die fenomenen die erop gericht lijken te zijn de communicatie vlotter te doen verlopen, zoals ad hoc afkortingen, of het geschrevene beter te doen aansluiten bij de spreektaal, zoals deletie van de initiële h- of van de eind-n bij werkwoorden en meervouden. Wanneer we het verder hebben over spelfouten of fouten, worden daarmee zowel klassieke spelfouten als spelwijzigingen bedoeld. Er zijn twee opvallende verschillen tussen beide groepen. Het eerste verschil ligt in de functionaliteit van de fouten: spelwijzigingen vervullen één of meerdere functies, klassieke spelfouten doorgaans niet. De functies van spelwijzigingen werden al kort vermeld. Ten eerste lijken ze vaak bedoeld om de communicatie vlotter te laten verlopen, wat vooral tijdens het chatten goed van pas komt. Dat geldt vooral voor afkortingen: wie plzr schrijft in plaats van plezier (dit komt voor in het corpus), doet dat waarschijnlijk alleen om sneller te kunnen antwoorden. De tweede duidelijke reden waarom jongeren spelwijzigingen gebruiken, is om hun geschreven berichten beter te laten aansluiten bij hun spreektaal. Meestal treffen we een combinatie van beide functies aan: lope is spreektaliger en korter dan lopen. Het tweede onderscheid betreft de attitude van de gebruikers. Klassieke spelfouten worden nog steeds in meer of mindere mate gezien als “fout”. Ze worden af en toe gecorrigeerd, ofwel door de slechte speller zelf, ofwel door zijn gesprekspartners. Spelwijzigingen daarentegen worden nooit gecorrigeerd. De jongeren zijn zich in zekere mate bewust van hun aanwezigheid en zien ze in ieder geval niet als vergissingen. Heel soms gebeurt het wel dat een moderator (iemand die toezicht houdt op fora) aan een lid vraagt zijn of haar taalgebruik in het algemeen wat beter te verzorgen, meestal omdat men de berichten van de persoon in kwestie moeilijk leesbaar vindt. Dat is echter uitzonderlijk. Bovendien zijn moderators meestal volwassenen, die handelen vanuit het plichtsbesef dat hun functie meebrengt. De eventuele aanwezigheid van spellingsminnende moderators bleek op sommige fora wel een lichte invloed te hebben op de spelling van de andere gebruikers. In zulke gevallen is er geen tekst opgenomen in het corpus, aangezien het taalgebruik van iemand die onder druk gezet wordt door moderators, nog moeilijk spontaan genoemd kan worden.
- 16 -
3.3 Resultaten
3.3.1 Algemeen Nu de werkwijze en indeling zijn toegelicht, kunnen we overgaan naar een bespreking van de resultaten. We zullen de fouten type per type onder de loep nemen en eventuele regionale of mediumgebonden eigenaardigheden bekijken. Het aantal fouten is steeds uitgedrukt in fouten per duizend woorden, tenzij anders vermeld. Een voorbeeld: Nederlandse chatters halen een score van 0,5 voor een bepaalde fout. Dat betekent dus dat die fout gemiddeld één keer per tweeduizend woorden in het Nederlandse chatgedeelte van het corpus voorkomt. Zo krijgen we een antwoord op de volgende vraag: als je duizend woorden leest op chatsites en/of fora, van Nederlandse en/of Vlaamse jongeren, welke en hoeveel spelfouten kom je dan gemiddeld tegen? Een overzichtstabel is opgenomen als bijlage 1. Na een korte algemene bespreking komen eerst de klassieke spelfouten aan de beurt, daarna de spelwijzigingen. Ik pas het onderscheid tussen klassieke spelfouten en spelwijzigingen vrij strikt toe als belangrijkste ordeningsprincipe. Men zou zich kunnen afvragen of er, zij het al alleen maar in de perceptie van de gebruiker, wel zo’n onderscheid bestaat. Wie jongeren ziet communiceren op het internet kan al snel de indruk krijgen dat het er vrij chaotisch aan toe gaat en dat op het gebied van spelling zowat alles mag en alles kan. We zullen echter zien dat de distributie van beide types zowel regionaal als wat betreft het medium, sterke verschillen vertoont, en dat het onderscheid dus zinvol is. Wie duizend woorden uit het corpus leest, komt gemiddeld 57 woorden tegen waarvan de spelling afwijkt van de standaard (zowel klassieke spelfouten als spelwijzigingen). Dat cijfer kan bedrieglijk laag lijken. Als we er echter rekening mee houden dat een groot aantal zeer frequente, korte woordjes (en, een, ik, als, dus…) relatief risicoloos zijn, beantwoordt een gemiddelde van één fout per zeventien woorden misschien wel aan de indruk die men heeft over internetcommunicatie. De hoogste concentratie treffen we aan op Vlaamse chat, waar maar liefst honderd woorden op duizend afwijken van de standaardspelling. Dat resultaat wordt op afstand gevolgd door Nederlandse chat, met 65 fouten en wijzigingen per duizend woorden, Vlaamse fora met 36 fouten per duizend woorden, en ten slotte Nederlandse fora met 26 fouten per duizend woorden. Vlaamse chatters wijzigen hun spelling dus bijna vier maal zo vaak als Nederlandse forumgebruikers. Een verklaring daarvoor zoeken we in de volgende paragrafen. Verder kunnen we al vaststellen dat jongeren op een forum meer zorg
- 17 -
dragen voor hun spelling dan in een chatbox (ongeveer 2,5 keer meer zelfs). Dat ligt in de lijn van de verwachtingen, gezien de eerder opgesomde verschillen tussen beide media.
3.3.2 Klassieke spelfouten Gemiddeld treffen we 9,4 klassieke spelfouten aan per duizend woorden in het corpus. Dat is weinig in vergelijking met de spelwijzigingen, die met hun 48,5 per duizend woorden meer dan vijf maal zo talrijk zijn. Het eerste opvallende resultaat bij de klassieke spelfouten is dat Nederlandse jongeren er meer dan dubbel zo veel maken als hun Vlaamse leeftijdsgenoten (met 13,4 voor Nederland tegenover 5,4 voor Vlaanderen). Dat merkwaardige gegeven vormt een constante doorheen heel het onderzoek (met slechts één uitzondering), maar voorlopig kunnen we er nog geen verklaring voor formuleren. Een tweede opmerkelijke vaststelling is dat het aantal klassieke spelfouten op fora (9) bijna even groot is als dat in de chatbox (9,8), terwijl we bij de chatters een veel slordiger taalgebruik zouden verwachten. Deels kan dat verklaard worden door de aard van de gesprekken: op fora worden er soms serieuze onderwerpen behandeld, terwijl chat zich meestal beperkt tot het alledaagse. Wie een bericht op een forum plaatst, moet dus vaker woorden spellen waar hij minder vertrouwd mee is, en schrijft meer in volzinnen. Dat zal verder duidelijk worden bij de bespreking van de dt-fouten, de eerste groep klassieke spelfouten die we van naderbij zullen bekijken. Daarna bespreken we ook de andere klassieke spelfouten, van de meest frequente naar de zeldzamere gevallen.
3.3.2.1 Dt-fouten De klassieke spelfouten die het vaakst voorkomen in het corpus zijn dt-fouten. De kwantitatieve gegevens ondersteunen dus de kwalijke reputatie die dt-fouten lijken te hebben. Met 2,8 tegenover 2,2 per duizend woorden, zijn ze talrijker op fora dan bij chat. De opvallendste vaststelling is echter het grote regionale verschil: Nederlandse jongeren maken drie en een halve keer meer dt-fouten op het internet dan hun Vlaamse leeftijdsgenoten. Het is hier dan ook gepast dit type fouten meer in detail te bestuderen. Daarvoor introduceren we de term dt-risico. Het dt-risico vergelijkt het totale aantal riskante werkwoordsvormen met het aantal keren dat die vormen fout gespeld worden. Zo krijgen we een idee van de kans dat iemand in een bepaalde context een dt-fout zal maken indien hij geconfronteerd wordt met een risicovorm. Risicovormen zijn die vormen die in het corpus het - 18 -
vaakst aanleiding geven tot het maken van dt-fouten. Dat waren de volgende types (beschrijving en voorbeelden zijn overgenomen uit Sandra, Daems en Frisson (2001, 7)). Tweede persoon enkelvoud OTT > eerste persoon enkelvoud OTT …maar het lijkt me dat je het zonder mij ook wel red. Tweede persoon enkelvoud OTT > voltooid deelwoord Het zou goed zijn als jij tegen dan het gesprek voorbereid (…) Voltooid deelwoord > derde persoon enkelvoud OTT Dit natuurlijk evenwicht kan gemakkelijk verstoort worden (…) Ook gevallen waarbij de tweede persoon enkelvoud OTT met inversie foutief gespeld is (wordt jij…) en waarbij de derde persoon OTT gespeld werd als een eerste persoon OTT (hij word…) werden opgenomen. Merk op dat verschillende minder frequente types van dt-fouten niet in aanmerking kwamen, (zoals fouten tegen de eerste persoon – ik wordt) om de focus op de echte risicogevallen te garanderen. Het percentage vertelt ons dus niet exact hoeveel werkwoorden er al dan niet fout gespeld werden. Wel stelt het dt-risico ons in staat de prestaties van de verschillende groepen in het spellen van werkwoordsvormen op een meer accurate manier met elkaar te vergelijken. Een voorbeeld: als een bepaalde groep een dt-risico van 25% haalt voor chat, betekent dat concreet dat het gemiddelde lid van die groep een vierde van de moeilijke werkwoordsvormen foutief zal spellen tijdens het chatten. Hoe hoger het percentage, hoe meer spelfouten. Het algemene gemiddelde van het hele corpus was 35%. Er zijn echter grote mediumgebonden en regionale verschillen. Op fora bedraagt het dt-risico 28%, terwijl chatters een gemiddelde van 43% halen. Dat toont overtuigend aan dat iemand bij het chatten al wat gemakkelijker een dt-fout (en algemener, een klassieke spelfout) zal maken dan bij het plaatsen van een bericht op een forum. Als we in acht nemen dat chat een zeer vluchtig medium is, waar alles rond snelheid en vlotheid draait, hoeft die bevinding ook geen verbazing te wekken. Wel zeer onverwacht is de omvang van de regionale verschillen. Nederlandse jongeren halen een gemiddeld dt-risico van maar liefst 53%, wat betekent dat ze meer dan de helft van de risicovormen foutief spellen. De Vlaamse jongeren in het corpus laten met hun 18% een heel ander beeld zien: ze spelden ‘slechts’ één op vijf moeilijke werkwoordsvormen fout. Deze resultaten zijn geenszins te wijten aan toeval: zo haalde het forum van pukkelpop, dat met zijn 29% veruit de slechtste Vlaamse score neerzette, toch nog een beter resultaat dan de 39% van fok.nl, het Nederlandse forum met het laagste dt-risico. Het dt-risico op het best - 19 -
presterende Nederlandse forum ligt dus nog een derde hoger dan dat op het Vlaamse forum met de minst goede prestaties. Figuur 1 geeft een overzicht van het dt-risico in de verschillende groepen (VL staat voor Vlaanderen en NL voor Nederland). 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% VL forum
VL chat
NL forum
NL chat
Figuur 1: dt-risico bij jongeren
Dt-fouten gelden vaak als typische voorbeelden van spelfouten, en lijken ook een ietwat aparte positie te bekleden (zie bijvoorbeeld Hendrickx (2007) en Ernestus en Baayen (2004)). Toch zal blijken dat dezelfde tendensen ook in meer of mindere mate terugkeren bij de telling van andere klassieke spelfouten.
3.3.2.2 Samenstellingen Problemen met een liggend streepje, tussen-n of tussen-s zijn eerder zeldzaam. In heel het jongerencorpus werden slechts zestien gevallen geattesteerd. De verklaring daarvoor ligt in het feit dat woorden die op dat punt een moeilijkheid vormen, amper gebruikt worden in informele gesprekken. De zoekfunctie op fora maakt het wel mogelijk specifiek op zoek te gaan naar zulke woorden; zo levert pannenkoek op fok.nl 698 hits op, terwijl pannekoek goed is voor 354 hits, ruwweg een derde van de attestaties dus. Andere zoekacties leveren gelijkaardige resultaten op. In het kader van ons corpus kunnen we echter weinig zeggen over dit soort fouten, behalve dat het nogal gemakkelijk fout lijkt te gaan wanneer men toch een moeilijk woord moet spellen. Dat gegeven zal ook nog terugkeren bij de bespreking van andere minder frequente fouten. Mogelijk gaan mensen al dan niet bewust woorden waar ze minder vertrouwd mee zijn uit de weg. Het is pas op school dat jongeren vaak wel zulke woorden moeten schrijven, en daarbij dan ook niet zelden door de mand vallen.
- 20 -
De samenstellingsfouten haalden dus een hoge frequentie om een andere reden: het van elkaar schrijven van wat aan elkaar hoort (de gebruiks aanwijzing, aan gevallen). Met 1,7 per duizend woorden is dit de enige groep klassieke spelfouten die enigszins in de buurt van de dt-fouten komt. Men zou eventueel kunnen opmerken dat het hier mogelijk eerder om een spelwijziging gaat. Dat lijkt me echter onwaarschijnlijk aangezien dit fenomeen geen enkele functie van spelwijzigingen vervult en zelfs alleen maar nadelen lijkt op te leveren. Zo is tafel poot langer en minder vlot te typen dan tafelpoot. Bovendien sluit tafelpoot beter aan bij gesproken taal, aangezien we samenstellingen niet echt als twee aparte woorden uitspreken. Andere spelwijzigingen zoals clise en assimilatie (kwil, zeggis…) vertonen dan ook de neiging om twee of meer woorden samen te smelten tot één, vlotter geheel. Ook voor de lezer levert dat opsplitsen van samenstellingen in de meeste gevallen geen voordeel op, soms zelfs in tegendeel. Een verklaring voor dit fenomeen kan ik niet met zekerheid geven. Mogelijk is er een invloed van het Engels, een taal waarin samenstellingen minder vaak als één woord worden geschreven dan in het Nederlands. Een vergelijking van de verschillende groepen toont hetzelfde beeld als bij de dtfouten. Per duizend woorden in het corpus werden er gemiddeld twee samenstellingsfouten gemaakt. Met een score van 1,6 op het forum, tegenover 2,3 in de chatbox, zien we het aantal fouten met ongeveer de helft toenemen op het meer informele medium. Het zijn overigens de Nederlanders die het verschil maken: de Vlaamse jongeren maakten zowel op het forum als bij het chatten gemiddeld precies één samenstellingsfout per duizend woorden. De regionale verschillen zijn dus weer groot: tegenover die ene fout staan er 2,8 van de Nederlandse jongeren, bijna driemaal zoveel dus. Figuur 2 illustreert dat. 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0 VL forum
VL chat
NL forum
NL chat
Figuur 2: samenstellingsfouten bij jongeren
- 21 -
3.3.2.3 Andere klassieke spelfouten Naast dt-fouten en samenstellingsfouten zijn er nog enkele andere types die regelmatig voorkomen in het corpus. Op de derde plaats staan fouten tegen het gebruik van dubbele medeklinkers, die met bijna één fout per duizend woorden half zo frequent zijn als samenstellingsfouten. Het gaat daarbij enigszins verrassend niet alleen over de klassiekers, zoals onmiddellijk, parallelle en verrassing, maar ook over alledaagse woorden zoals alleen. Veel regelmaat viel er verder niet te bekennen: het lijkt alsof elk woord met een dubbele medeklinker het risico loopt om van één van die medeklinkers ontdaan te worden. Uiteraard werden alleen gevallen opgenomen waar het duidelijk niet ging om een bewuste afkorting. Met scores van respectievelijk 0,8 en 0,9 was er niet veel verschil tussen chat en forum. De grootste verschillen zijn ook hier regionaal: met 0,5 tegenover 1,2 maakten de Nederlandse jongeren bijna dubbel zoveel fouten tegen dubbele medeklinkers als hun Vlaamse leeftijdsgenoten. De fouten tegen het gebruik van dubbele medeklinkers delen hun derde plaats met een specifiek Nederlands fenomeen: het verwisselen van stemhebbende en stemloze medeklinkers. Dit soort fouten kwam in Vlaanderen slechts een enkele keer voor, terwijl Nederlandse jongeren ze gemiddeld bijna twee keer per duizend woorden maken. Waarschijnlijk is de verklaring daarvoor dat medeklinkerparen zoals ch/g en s/z in de Vlaamse spreektaal veel sterker van elkaar verschillen dan in de Nederlandse. Regelmatig heb ik dit soort fouten bij de spelwijzigingen ingedeeld, aangezien ze meestal bij dezelfde, vaak voorkomende woorden opdoken. Één van die woorden is egt: het is korter dan echt en wordt regelmatig als alternatieve vorm gebruikt. Ik denk dat de meeste Nederlandse jongeren wel weten dat de officiële spelling eigenlijk echt is, dus een indeling bij de spelwijzigingen leek vaak aangewezen. In sommige gevallen leek het ook om een opzettelijke imitatie van kinderlijke fouten te gaan (honden zijn liev). De gevallen waar het duidelijk om een klassieke spelfout ging, waren echter ook niet zeldzaam. Zo had een deelnemer het over zijn hond, die hem besgermt, wat hij daarna snel naar beschermd (inclusief dt-fout) verbeterde. Toch blijft de indeling van deze groep te betwijfelen, aangezien ze zich qua registergevoeligheid eerder als een spelwijziging gedraagt. In de chatbox vinden we er immers driemaal zoveel als op het forum. Op de vierde plaats staat één van de meer beruchte klassieke spelfouten: het verwisselen van u en uw of jou en jouw. Het is echter niet altijd duidelijk of zulke gevallen thuishoren bij de klassieke spelfouten of bij de spelwijzigingen. Wie jou schrijft in plaats van - 22 -
jouw kan dat immers doen omdat jou korter is, niet als vergissing dus. Daarom keek ik bij twijfel naar het algemene spellingsgebruik van de persoon in kwestie. Als die zelden spelwijzigingen hanteert maar wel jou schrijft in plaats van jouw, gaat het waarschijnlijk om een klassieke spelfout. Met 0,6 tegenover 0,8 kwam dit soort fouten iets meer voor bij het chatten, wat weer verklaard kan worden door het hogere tempo van dat medium. De regionale verschillen zijn op het eerste gezicht wel zeer verrassend: de Vlaamse jongeren maakten maar liefst drie keer zoveel fouten als de Nederlandse, waardoor de gangbare verhouding dus volledig omgekeerd lijkt te worden. Dat resultaat verdient wel enige nuancering: wanneer Vlaamse jongeren chatten gebruiken ze bijna uitsluitend de u/uw vormen voor de tweede persoon, terwijl Nederlanders naast jou/jouw vaak ook de risicoloze je/je vormen gebruiken. Een vergelijking van het aantal fouten vormen met het totale aantal jou/jouw/u/uw, leert ons dat zowel de Nederlanders als de Vlamingen in het corpus precies één vorm op vijf fout spelden. De beheersing van deze spellingsregels lijkt dus in beide taalgebieden gelijk te zijn. Toch blijft dit de enige klassieke spelfout die we bij de Nederlandse jongeren niet beduidend meer aantreffen dan bij de Vlaamse. Een klassieke spelfout die vervolgens nog aparte vermelding verdient, is het al dan niet gebruiken van het trema. In alle gevallen ging het om het weglaten van het trema waar er wel één hoort te staan. Mogelijke fouten zoals kniëen in plaats van knieën werden dus niet gemaakt. Of met andere woorden: wie zich tijdens het chatten de moeite getroost om een trema te gebruiken, weet meestal ook wel op welke letter dat thuishoort. Ook hier was het echter vaak niet te bepalen of het om een klassieke spelfout ging of eerder om een spelwijziging (het plaatsen van een trema kost immers relatief veel tijd). In ongeveer de helft van de gevallen werd het trema weggelaten. Tijdens het chatten gebeurde dat net iets meer dan op het forum (0,5 tegenover 0,4) en in Nederland ongeveer dubbel zo vaak als in Vlaanderen (0,7 tegenover 0,3). Hetzelfde geldt ook voor het gebruik van de apostrof in woorden als foto’s, auto’s en baby’tje. Met 0,3 tegenover 0,5 verdubbelt het aantal fouten zich bijna van het forum naar de chat. Dezelfde cijfers gelden ook respectievelijk voor het aantal fouten in Vlaanderen en in Nederland. De apostrof wordt wel minder snel weggelaten dan het trema. Woordgebonden leestekens worden dus toch nog steeds in meer dan de helft van de gevallen (correct) gebruikt. Een laatste, meer marginale groep van klassieke spelfouten die we apart onderscheiden zijn fouten tegen het gebruik van zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden (de meeste(n) kunnen goed tennissen). Regelmatig schrijft men een -n waar dat niet hoort, of - 23 -
omgekeerd. Hoewel zulke fouten niet zo vaak voorkomen, is het ook hier interessant de regionale verschillen te vermelden: 0,2 voor Vlaanderen tegenover 0,4 voor Nederland. Ten slotte behandelen we de restgroep van de klassieke spelfouten. Die was nodig om twee redenen. Ten eerste zijn sommige fouten heel uiteenlopend en moeilijk te categoriseren (bijvoorbeeld enigsinds in plaats van enigszins, facistisch in plaats van fascistisch), en ten tweede zijn die soorten niet frequent genoeg om een eigen groep te vormen. Voorbeelden zijn fouten tegen leenwoorden, het verwisselen van c en k, ei en ij en ou en au. Vooral het geringe aantal fouten met ei/ij verbaasde me oorspronkelijk ten zeerste. Ei en ij komen samen immers 4227 keer voor in het jongerencorpus, en toch gaven ze slechts een vijftal keer aanleiding tot spelfouten. De verklaring daarvoor ligt bij de manier waarop mensen spellen. Onderzoek (Assink 1981, van Diepen en Bosman 1999, Daems 2000) toont aan dat meer ervaren spellers vaak fouten maken tegen minder frequente vormen, terwijl frequente vormen in het woordgeheugen opgeslagen zitten. Wanneer men dus op zijn woordgeheugen kan vertrouwen, is er doorgaans geen probleem. Deze resultaten komen dus voort uit het feit dat tal van woorden met ij of ei zeer frequent zijn (hij, jij, bij, blijven, zijn, kijken, zei, klein…). De meeste taalgebruikers kennen het schriftbeeld van die woorden uit het hoofd, en zullen alleen fouten maken tegen woorden waar ze niet vertrouwd mee zijn. In spontaan taalgebruik gebeurt het dan ook niet vaak dat ze één van die woorden gebruiken, dus de kans op fouten is zeer klein. De restgroep bestaat daarom voor het grootste deel uit onthoudfouten, terwijl de andere groepen eerder regelfouten bevatten, fouten die vermeden hadden kunnen worden door het beter toepassen van de spellingsregels. Onthoudfouten maken slechts 15% uit van het totale aantal klassieke spelfouten. Ook in die restgroep zien we het intussen vertrouwde regionale patroon terugkeren: 0,8 fouten per duizend woorden voor Vlaanderen, 1,7 voor Nederland.
3.3.2.4 Conclusie 16 14 12 10 8 6 4 2 0 VL forum
VL chat
NL forum
NL chat
Figuur 3: overzicht van de klassieke spelfouten
- 24 -
We kunnen nu een besluit vormen over hoe de klassieke spelfouten zich gedragen ten opzichte van de factoren medium en regio (zie figuur 3 ter illustratie). De verschillen tussen chat en forum zijn nooit echt groot. Nu eens wordt een bepaalde fout wat meer op het forum gemaakt, wat dan waarschijnlijk te wijten is aan het feit dat men op fora moeilijkere woorden gebruikt, dan weer in de chatbox, omdat men bij het chatten sneller wil zijn. Het algemene beeld is echter dat klassieke spelfouten weinig registergevoelig zijn: in totaal treffen we er 9,8 per duizend woorden aan op de chat, tegenover 9,0 op het forum. Zoals later zal blijken, is dat verschil bij spelwijzigingen veel groter. Tegen alle verwachtingen in zijn de regionale verschillen echter wel aanzienlijk. Op één type na (het onderscheid tussen u/uw en jou/jouw), maakten de Nederlandse jongeren meestal dubbel zoveel fouten als hun Vlaamse leeftijdsgenoten. Dat verschil kunnen we voorlopig nog niet met zekerheid verklaren. Er zijn ruwweg twee mogelijkheden. Misschien is er een verschil op het niveau van het onderwijs; het is mogelijk dat de spellingsregels minder intensief of minder efficiënt aangeleerd worden op Nederlandse scholen. De tweede mogelijkheid is dat we de oorzaak moeten zoeken op het gebied van attitude. Misschien zijn de Nederlandse jongeren in zekere zin progressiever: ze zullen meer spelfouten maken als ze zich niet meer vastklampen aan de standaardspelling of gewoon minder bereid zijn om te spellen volgens de regels. Het zou kunnen dat Nederlandse jongeren sommige klassieke spelfouten als spelwijzigingen behandelen. Wat natuurlijk ook tot de mogelijkheden behoort is een combinatie van beide factoren. Bij de bespreking van de spelwijzigingen en de leerkrachtenbevraging zullen we proberen meer vat te krijgen op dit fenomeen.
3.3.3 Spelwijzigingen Zoals eerder vermeld, trof ik in het corpus vijf keer zoveel spelwijzigingen aan als klassieke spelfouten. Als we bovendien rekening houden met de veronderstelling dat het aantal spelwijzigingen in private conversaties (zoals in sms of chatsessies tussen twee vrienden) nog een stuk hoger ligt, kunnen we met zekerheid stellen dat het gros van alle spelfouten in een informele context spelwijzigingen zijn. Terwijl de klassieke spelfouten geen overtuigende kwantitatieve verschillen lieten zien tussen de twee geobserveerde media, zijn die verschillen bij de spelwijzigingen juist zeer groot: voor elke spelwijziging op het forum, worden er in de chatbox drie gemaakt. Als we ervan uitgaan dat spelling registergevoelig geworden is, dan zijn het de spelwijzigingen die daarvoor zorgen: hoe informeler de context, hoe meer - 25 -
spelwijzigingen. De algemene regionale verschillen zijn weer zeer verrassend: met scores van 29,5 tegenover 62,7, zijn het de Vlaamse jongeren die meer dan dubbel zoveel spelwijzigingen maken als de Nederlandse. Het lijkt er dus op dat de verhouding die we aantroffen bij de klassieke spelfouten totaal omgekeerd is (zie figuur 4). We bekijken dat meer in detail bij de bespreking van de verschillende soorten spelwijzigingen. Er zijn vier types die meer dan vijf keer per duizend woorden voorkomen; die zullen we eerst elk afzonderlijk bespreken. 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 VL forum
NL forum
VL chat
NL chat
Figuur 4: overzicht van de spelwijzigingen
3.3.3.1 Afkortingen Afkortingen zijn eigenlijk geen volwaardige spelwijzigingen: ze beantwoorden slechts gedeeltelijk aan de definitie. Omdat ze echter een belangrijke eigenschap delen met spelwijzigingen, behandel ik ze hier, en niet in een aparte categorie. Hun voornaamste functie is immers de communicatie vlotter te laten verlopen. Wie bijvoorbeeld met brb “be right back” kan zeggen dat hij even van de computer weggaat en dus niet antwoordt, bespaart heel wat tijd (vergelijk brb met ik ga even naar de keuken want de soep kookt over, ik zal dus een tijdje niet meer antwoorden). Wanneer we het in het vervolg van deze uiteenzetting over spelwijzigingen hebben, worden afkortingen daar echter niet meer bijgerekend. Daar zijn een aantal argumenten voor. Afkortingen verschillen van andere spelwijzigingen om twee redenen. Ten eerste worden ze algemener gebruikt en aanvaard. De meeste afkortingen die we aantreffen op het internet, zijn gemaakt naar analogie met al bestaande, officiële afkortingen. Bovendien is het afkorten van woorden in informele contexten helemaal niet nieuw. Ik vermoed dat ook volwassenen bij het schrijven met pen en papier af en toe wel eens iets afkorten, ook al staat
- 26 -
die afkorting niet in de officiële woordenlijst. Zoals Roos (2006) aanhaalt, is ook het weglaten van klinkers helemaal niets nieuws: al sinds lang voor het bestaan van sms gebruikte men die techniek om het aantal letters in contactadvertenties beperkt te houden. Ze wijst er ook op dat zelfs de meer creatieve fenomenen al lang voor de komst van het internet gebruikt werden. Inderdaad maakte zanger Prince in de jaren tachtig al gebruik van cijfers in zijn liedteksten, zoals in “I wanna keep U 4 the rest of my life” en “I would die 4 U, yeah darling, if you want me 2”. En rond diezelfde tijd maakte Doe Maar een plaat met de titel 4us (‘virus’). (Roos 2006) Het is ook niet ondenkbaar dat bepaalde op het internet populaire acroniemen (zoals iig “in ieder geval”, idd “inderdaad”) binnen afzienbare tijd als volwaardige afkortingen zullen worden opgenomen in woordenboeken. De meeste afkortingen die onder Nederlandstalige chatters regelmatig gebruikt worden, zijn immers helemaal niet zo spectaculair en moeilijk te begrijpen als men wel eens zou kunnen denken bij het lezen van lijstjes die her en der gepubliceerd worden: Uit het onderzoek blijkt voorts dat afkortingen minder populair zijn dan we zouden kunnen denken. Van de ondervraagde jongeren geeft 38 procent zelfs aan nooit afkortingen te gebruiken in een sms, de meeste anderen beperken zich tot een klein aantal veel gebruikte afkortingen en smiley’s. (De Laet 2006). De tweede reden is dat afkortingen er niet op gericht zijn de geschreven boodschap spreektaliger te maken. Soms lijkt het omgekeerde wel waar: vele afkortingen staan voor woord(groep)en die vrijwel alleen op het internet gebruikt worden. Zo leert Google ons dat het acroniem rofl 141.000 keer voorkomt op pagina’s in het Nederlands, terwijl niemand in het Nederlandse taalgebied - zo hoop ik - de woorden rolling on the floor laughing ooit in de mond neemt wanneer er een goede grap verteld wordt. Maar zelfs in het Engelse taalgebied zal men zulke uitspraken doorgaans niet doen in gesproken taal. Ze leiden dus een eigen leventje op het internet. De verschillen en gelijkenissen die afkortingen vertonen met andere spelwijzigingen, weerspiegelen zich ook in hun distributie. Bij het chatten worden driemaal zoveel afkortingen gebruikt als op het forum; ze volgen dus hetzelfde patroon wat betreft het medium. Dat was ook te verwachten: afkortingen zijn het middel bij uitstek om sneller te communiceren, dus in de chatbox neemt hun aantal exponentieel toe. Een vergelijking van de regionale gegevens leert ons echter dat afkortingen zich niet volledig gedragen zoals andere spelwijzigingen. Op
- 27 -
het forum gebruiken Vlaamse jongeren 5,9 afkortingen per duizend woorden, en Nederlanders 5,8. Bij het chatten is het verschil iets groter, maar toch nog relatief beperkt: 18,7 voor Vlaanderen en 15,7 voor Nederland. Wat deze gegevens ons leren is dus dat afkortingen bij jongeren redelijk universeel zijn en zowel in het noorden als in het zuiden ongeveer even regelmatig gebruikt worden (wat niet wegneemt dat ook hier de – kleinere – regionale verschillen nog interessant zijn). 20 15 10 5 0 VL forum
NL forum
VL chat
NL chat
Figuur 5: afkortingen bij jongeren
We kunnen de afkortingen in het corpus opdelen in drie groepen. De eerste groep bevat een groot aantal acroniemen die min of meer gestandaardiseerd zijn op het internet, zoals het zeer populaire lol “laughing out loud”. Vaak worden dus afkortingen van Engelse woordgroepen gebruikt in Nederlandse conversaties. Andere voorbeelden die regelmatig voorkomen zijn OMG “oh my God” en afk “away from keyboard”. Lijstjes van zulke afkortingen zijn gemakkelijk te vinden op het internet.2 Hoewel zulke lijstjes eindeloos aangevuld en vernieuwd zouden kunnen worden, dient men in het achterhoofd te houden dat de meeste chatters slechts een beperkt aantal van zulke afkortingen gebruiken en zelfs kennen. De verscheidenheid die ik in het corpus aantrof bleef meestal beperkt tot een tiental vaak terugkerende afkortingen. Ook verschillende afkortingen van individuele woorden zijn vrij algemeen in gebruik. Enkele van de meest frequente voorbeelden zijn mss “misschien”, idd “inderdaad” en ff “effe, even”. Een andere vorm van woordafkortingen brengt wat meer creativiteit met zich mee. Voorbeelden zijn w8 “wacht”, d8 “dacht” en het uitsluitend in Nederland gebruikte cker “zeker”. De hier opgesomde voorbeelden zijn zeer frequent, en tal van chatters vervangen consequent inderdaad door idd en dacht door d8. Ten derde treffen we ook regelmatig (hoewel minder frequent) geïmproviseerde afkortingen aan. Zo gebeurt het vooral bij chatters wel eens dat één of meerdere klinkers uit 2
http://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_internetjargon - 28 -
een woord weggelaten worden. Wanneer het woord in kwestie geen klinker heeft als eerste of laatste letter, blijft het in context meestal perfect leesbaar (wnnr ht wrd in kwstie gn klnkr hft als eerste of ltste lttr, blft ht in cntxt mstl prfct lsbr). Onder de noemer afkortingen vallen dus een aantal uiteenlopende fenomenen, die zich in hun distributie wel hetzelfde gedragen: ze worden tijdens het chatten veel vaker gebruikt dan op het forum, en regionaal gezien is er, op enkele gevallen zoals cker na, een beperkt verschil.
3.3.3.2 Deletie We zullen hier enkele gelijkaardige fenomenen samen bekijken: de apocope van –t en -n, en de deletie van –h. Het gaat telkens overtuigend om spelwijzigingen: de drie vormen van deletie doen de geschreven taal beter aansluiten bij de spreektaal en zorgen er bovendien voor dat woorden sneller ingetikt kunnen worden. Verder hebben ze nog met elkaar gemeen dat ze vaker voorkomen bij het chatten en populairder zijn bij Vlamingen dan bij Nederlanders.
3.3.3.2.1 T-apocope De spelwijziging met de meeste attestaties in het hele corpus is t-apocope, of het weglaten van t (of d) aan het einde van bepaalde woorden. De lijst van woorden die wel eens ten prooi vallen aan dat fenomeen is kort: meestal betreft het wat, dat, niet, met en goed. Soms laat men ook de t-klank weg in woorden als omdat en altijd. Door het weglaten van de –t, slaan chatters eigenlijk twee vliegen in één klap. Waarom zou je in een informeel virtueel gesprek wat gebruiken als je met wa beter aansluit bij je spreektaal en nog eens een letter minder moet intikken ook? T-apocope komt tijdens het chatten dan ook drie keer zoveel voor, met 17 attestaties per duizend woorden, tegenover 5,1 op het forum. Wat het medium betreft, gedraagt het zich dus zoals we van een spelwijziging verwachten. Regionaal gezien zijn de verschillen enorm: 20,4 voor Vlaanderen tegenover 1,8 voor Nederland. Op basis van deze cijfers zou men kunnen opwerpen dat de stelling dat Vlamingen meer geneigd zijn spelwijzigingen te maken niet goed doordacht is. T-apocope hoort nu eenmaal meer thuis in de Vlaamse tussentaal en met al die kleine, frequente woordjes zoals wat en dat, is het dan ook logisch dat er meteen al een grote kloof ontstaat. In Nederland beperkt zich dat voornamelijk tot Brabantse dialecten. Dit zegt dus meer over de respectievelijke spreektaal van de jongeren, dan over hun neiging om spelwijzigingen te maken. Dat wil ik niet tegenspreken. Uit de bespreking van de volgende spelwijzigingen zal - 29 -
echter bijna altijd hetzelfde patroon naar voren komen. Bovendien is deze informatie niet oninteressant; het is bijvoorbeeld mogelijk dat Vlamingen er net door dit soort verschillen meer aan gewend zijn spelwijzigingen te maken en zich dus ook meer bewust zijn van de mogelijkheden.
3.3.3.2.2 N-apocope N-apocope, het weglaten van de eind-n, vindt in twee van de drie gevallen plaats bij werkwoorden (lope, zegge…), maar ook in meervouden (kippe, stoele…) en soms in andere woorden (teke in plaats van teken, lake in plaats van laken…). In principe kan dus vrijwel elk woord van meer dan één lettergreep dat op –en eindigt, apocope ondergaan.3 Hoewel deze spelwijziging kwantitatief gezien pas op de vierde plaats staat, bekijken we ze hier eerst, omdat ze goed aansluit bij t-apocope. Het gaat niet alleen om gelijkaardige fenomenen; ook in hun distributie zien we een mooie parallellie. Met een score van 2,3 op het forum tegenover 8,1 in de chatbox, laat de n-apocope ongeveer dezelfde verhoudingen zien als de t-apocope. Nog interessanter zijn echter de regionale gegevens: 2,9 voor Nederland tegenover 7,5 voor Vlaanderen. Dat verschil is een pak minder dan bij de t-apocope, maar daarom niet minder veelzeggend. N-apocope komt immers zowel voor in de Vlaamse als in de Nederlandse spreektaal, en wordt zelfs door nieuwslezers in beide landen toegepast. De vaststelling dat de Vlaamse jongeren dat ook meer dan dubbel zo vaak in hun spelling weergeven, vertelt ons dus iets over hun voorkeur voor spelwijzigingen. Om absolute zekerheid te krijgen, heb ik, naar analogie met het dt-risico, het n-deletierisico berekend. Dat vergelijkt alle woorden in het corpus waar de eind-n weggelaten had kunnen worden, met die gevallen waar dat ook daadwerkelijk gebeurde. De verhoudingen blijven gelijk: 7,88% voor Vlaanderen en 3,41% voor Nederland. Figuur 6 illustreert dat.
3 In Vlaanderen kan ook het lidwoord een in sommige gevallen de eind-n “verliezen” (e kind, e kieken). Dat is echter een vorm van flexie en dus een puur grammaticaal fenomeen. De flexie van het lidwoord werd in geen geval als spelwijziging opgenomen.
- 30 -
14,0% 12,0% 10,0% 8,0% 6,0% 4,0% 2,0% 0,0% VL forum
NL forum
VL chat
NL chat
Figuur 5: n-deletierisico bij jongeren
Wat ook opvalt is dat de jongeren op het forum in slechts één op de veertig mogelijke gevallen n-apocope toepassen. Bij het chatten is dat al één op de tien, maar dat betekent ook dat ze in de negen andere gevallen wel een –n schrijven. De mogelijkheden tot het verkorten en spreektaliger maken van internetgesprekken worden dus zeker nog niet volledig benut. Het kan interessant zijn ons af te vragen waarom dat zo is. Als jongeren geen normbesef aan de dag leggen bij het chatten, waarom schrijven ze dan toch nog steeds een eind-n in 90% van de gevallen? Van een volledige breuk met de norm is er dus volgens mij (nog) geen sprake.
3.3.3.2.3 H-deletie H-deletie, het weglaten van h aan het begin van een woord, is relatief zeldzaam. We treffen het een honderdtal keren aan in heel het corpus, terwijl er 4688 woorden zijn die wel met een h beginnen. In slechts twee procent van de gevallen kiezen jongeren er dus voor de h- niet weer te geven. Dat is vreemd, aangezien h-deletie in grote delen van Vlaanderen gebruikelijk is in de omgangstaal. Meestal houdt men dus nog graag vast aan het vertrouwde schriftbeeld. In de distributie zien we het intussen voorspelbare patroon terugkeren. H-deletie zit qua registergevoeligheid precies tussen de twee andere deletieverschijnselen in. Met 0,7 tegenover 2,2 komt het ook iets meer dan driemaal zoveel voor in de chatbox. De regionale resultaten tonen, zoals verwacht, dat h-deletie vooral een Vlaamse aangelegenheid is. Op tdeletie na, zijn de verschillen hier zelfs het grootst: 2,6 voor Vlaanderen en 0,3 voor Nederland.
- 31 -
3.3.3.3 Clise en assimilatie De spelwijziging die, na afkortingen en t-apocope, het meeste voorkwam, kan het beste omschreven worden als het als één woord schrijven van twee of meer woorden. Het gaat hier om een zuivere spelwijziging, aangezien vormen als kwil zowel korter als spreektaliger zijn dan ik wil. Bij het tellen heb ik zulke fenomenen in twee groepen onderverdeeld. De eerste groep bevat alleen de enclise en proclise van het persoonlijk voornaamwoord aan het werkwoord. Ik geef enkele voorbeelden met het werkwoord zijn: kben, kzen, bennekik, zijde, benje, is(s)em, is(s)ie. De tweede groep bevat andere samensmeltingen van twee woorden (ofwat, aant, enal, mooizo) en samensmeltingen van meer dan twee woorden (kweeni, weetikniet). Die opdeling leek nuttig, aangezien ik vermoedde dat het aan elkaar schrijven op zich (de tweede groep) een algemeen fenomeen is, terwijl de clisisverschijnselen van de eerste groep veel meer leken voor te komen in Vlaanderen. De statistieken bevestigen dat vermoeden: groep één (kben) was, met 10,5 tegenover 2,2, bijna vijf keer zo omvangrijk in Vlaanderen. Vlamingen zullen dus veel sneller een persoonlijk voornaamwoord en een werkwoord aan elkaar schrijven. Ik vermoed dat ook hier verschillen in de spreektaal een rol spelen, zij het een minder grote dan bij t-deletie. In de tweede groep halen de Vlamingen weliswaar ook nog een hogere score (2,8 tegenover 2,4), maar het verschil is veel kleiner dan we gewend zijn. We kunnen assimilatie in het algemeen dus naast afkortingen noteren als een algemene spelwijziging die de landsgrenzen overstijgt. Clise van persoonlijke voornaamwoorden is dan weer typisch Vlaams. Assimilatie en clise zijn ook registergevoelig: tijdens het chatten schrijven jongeren meer dan dubbel zo vaak woorden aan elkaar. Ook hier zien we echter verschillen tussen de twee groepen. Terwijl de algemene groep toeneemt met ongeveer de helft – 2,2 op het forum tegenover 3,0 in de chatbox – zien we bij de typisch Vlaamse groep een verdriedubbeling, van 3,1 naar 9,6. Het Vlaamse type is dus niet alleen veel talrijker, maar ook zes keer zo registergevoelig als het algemene type.
- 32 -
3.3.3.4 Toevoegen Een spelwijziging die zich heel anders gedraagt, is het toevoegen van letters. Voorbeelden zijn neej “nee”, zow “zo”, sowry “sorry” en jah “ja”.4 Ze is uitzonderlijk om twee redenen. Van alle spelwijzigingen die regelmatig voorkomen, is dit de meest registergevoelige: 0,5 op het forum tegenover 3,8 in de chatbox, meer dan een verzevenvoudiging dus. De tweede opvallende eigenschap is dat het toevoegen van letters de enige spelwijziging is die bij Nederlanders (3,6) veel populairder is dan bij Vlamingen (0,8). In het geval van jah, dat ook in Vlaanderen regelmatig voorkomt, probeert men waarschijnlijk een soort ‘zuchtend’ of geaspireerd ja weer te geven. In andere gevallen is de bedoeling waarschijnlijk van een andere aard: waarom zou een Nederlander neej schrijven als nee voor hem al als neej klinkt? Neej is langer dan nee, en geeft waarschijnlijk ook geen verschil in uitspraak weer. Mogelijk gaat het hier om opzettelijk foutieve spellingen, het nabootsen van een mogelijke spelfout.
3.3.3.5 Andere spelwijzigingen Tot slot behandelen we nog enkele spelwijzigingen die minder regelmaat vertonen dan de al besproken groepen. Het gaat meestal om allerhande wijzigingen die als doel hebben het geschrevene dichter bij de spreektaal te brengen. Voorbeelden zijn men, me, muh of mn in plaats van mijn; un en ut in plaats van een en het; iet in plaats van iets; ma in plaats van maar, trug in plaats van terug. Ook het duidelijk imiteren van dialectklanken, zoals moar in plaats van maar, komt voor maar is, althans op publieke fora en chatboxen, veel zeldzamer dan men misschien zou verwachten. Zowel het weglaten van allerlei letters (trug, ma), als het vervangen van klanken (moar, men) zijn duidelijk registergevoelig en komen meer voor in Vlaanderen dan in Nederland. Een eerder marginaal gegeven is dat sommige forumgebruikers en chatters al dan niet consequent ij vervangen door y en/of ks vervangen door x in woorden als niks en seks (sex vormt de rode draad in menig chatgesprek). Dat fenomeen is zeer registergevoelig en komt ook meer voor in Vlaanderen dan in Nederland.
4
Er bestaat nog een andere fenomeen waarbij letters toegevoegd worden, wanneer men bijvoorbeeld het verlengen van een klank weergeeft (JAAAAAAAAAAAAA!!!). Dat is echter vrijwel uitsluitend een chatgebeuren, wat in dit deel van het onderzoek weinig interessant is. - 33 -
3.3.4 Samenvatting jongeren Door alleen het spellingsgebruik van Nederlandse en Vlaamse jongeren op fora en tijdens het chatten te vergelijken, zijn er al heel wat interessante verschillen aan het licht gekomen. Hier zullen we trachten wat meer systematiek bloot te leggen in de berg van cijfermateriaal. Figuur 6 geeft een algemeen overzicht. Zoals eerder gezegd, behandelen we afkortingen voortaan als een afzonderlijke categorie 80 70 60 50
klassieke spelfouten
40
spelwijzigingen
30
afkortingen
20 10 0 VL forum
NL forum
VL chat
NL chat
Figuur 6: algemeen overzicht jongeren
In bovenstaande figuur zien we nog eens samengevat hoe de verschillende types van spelfouten zich gedragen naargelang de omstandigheden. Het gebruik van afkortingen lijkt volledig te worden bepaald door het medium: veel bij het chatten, minder op het forum. Bij de klassieke spelfouten en spelwijzigingen zijn de verschillen echter opvallend veel groter. Klassieke spelfouten zijn een stuk minder mediumafhankelijk dan spelwijzigingen, die bij het chatten veel meer gemaakt worden dan op het forum. Zeker opmerkelijk zijn de regionale verschillen: terwijl Nederlandse jongeren duidelijk meer klassieke spelfouten maken dan Vlaamse, is dat voor de spelwijzigingen net omgekeerd. Door ons alleen op spellingsfenomenen toe te leggen, zijn er dus toch al een aantal tendensen aan het licht gekomen die bij meer algemene studies van chattaal verborgen blijven. We komen daar nog meer uitgebreid op terug wanneer we de jongeren vergelijken met volwassen chatters en forumgebruikers. Door de veelheid aan cijfermateriaal in de voorgaande bespreking, is het echter moeilijk geworden om door de bomen het bos te zien. Daarom zal ik nu trachten een overzicht te schetsen van wat we tot nu toe ontdekt hebben over de regionale en mediumgebonden verschillen en constanten in spelling.
- 34 -
3.3.4.1 Medium Tabel 1 toont welke types van spelfouten duidelijk meer of minder gemaakt worden in de chatbox of op het forum. De percentages in de eerste kolom zijn bekomen door de chatwaarde (fouten per duizend woorden) te delen door de forumwaarde. Fouten met een hoog percentage komen dus meer voor bij het chatten, terwijl voor fouten met een laag percentage het omgekeerde geldt. Percentages van rond de 100%, horen bij fenomenen die weinig registergevoelig zijn.
Fout 1060% ij/y, ks/x 724% toevoegen 413% moar, muh 323% deletie (spreektaal) 316% totaal spelwijzigingen 296% stemhebbend/stemloos 294% afkortingen 235% clise 152% dt-risico 145% samenstelling 139% trema en apostrof 138% u/uw, jou/jouw 109% totaal KSF 94% dubbele medeklinker 67% andere KSF (ei/ij…) 54% de meeste(n) Tabel 1: registergevoeligheid jongeren
Type spelwijziging spelwijziging spelwijziging spelwijziging spelwijziging ? afkortingen spelwijziging KSF KSF KSF KSF KSF KSF KSF KSF
De derde kolom laat een mooie tweedeling tussen spelwijzigingen en klassieke spelfouten (KSF) zien. De eerste groep is duidelijk veel populairder bij het chatten, terwijl de klassieke spelfouten zich over het algemeen relatief neutraal gedragen. De afkortingen bevinden zich ergens tussenin, wat in het voordeel pleit van hun aparte indeling. De spelwijzigingen nemen duidelijk de bovenste helft van de tabel in; ze worden dus meer gebruikt in de informele context van de chatbox. De meest registergevoelige spelwijziging is het vervangen van ks door x en ij door y. Dat verschijnsel is eerder zeldzaam, maar als het dan al in internetcommunicatie doordringt, dan zal dat meestal bij het chatten zijn. Ik vermoed dat spelwijzigingen van dat type eerder uit sms-taal afkomstig zijn, en in een doorlopende tekst (zoals een forumbericht) als ongewenst en hinderlijk ervaren worden. Het is ook sterk persoonsgebonden: sommigen vervangen consequent ij door y, de meesten doen dat nooit. Op de tweede plaats, nog steeds ver boven het gemiddelde, staat het toevoegen van
- 35 -
letters (jah, zow, neej…). In dit geval lijkt de meest waarschijnlijke verklaring dat jongeren tijdens het chatten vaker bepaalde nuances willen leggen die in gesproken taal uitgedrukt worden door de manier van uitspreken (intonatie, accent…). Daarom hoort het toevoegen van letters eerder thuis in de chatbox. Precies hetzelfde geldt voor het fenomeen dat niet toevallig op de derde plaats staat: het veranderen van letters om een spreektalige of zelfs dialectische uitspraak na te bootsen in het schriftbeeld. Ook de verschillende vormen van deletie passen in diezelfde categorie, al zijn ze minder dan half zo registergevoelig als het toevoegen van letters. Wie op een forum aan deletie doet, spelt dus al wel redelijk informeel, maar zal toch minder “chatterig” overkomen dan iemand die letters toevoegt of spreektaalklanken nabootst. De minst informele spelwijziging is clise, het versmelten van verschillende woorden. Hoewel het bij het chatten nog steeds meer dan dubbel zo vaak voorkomt, vermoed ik dat het ook op het forum zelden als ongepast ervaren wordt. Wat ten slotte nog opvalt bij de spelwijzigingen is dat de twee verschijnselen die slechts gedeeltelijk aan de definitie beantwoorden, blijkbaar meer dan de andere in de chatbox thuishoren. Het toevoegen en veranderen van letters kan het geschrevene wel spreektaliger maken, maar zorgt er niet voor dat het sneller ingetikt kan worden. De twee fenomenen die dus minder gebruikelijk zijn op het forum, zijn dus ook die fenomenen die alleen een grotere spreektaligheid als doel hebben. De verschijnselen die daarentegen ook nog eens woorden korter maken – deletie en clise – zijn al wat minder typisch voor het chatten. Dat had ik niet kunnen voorspellen, maar het is wel te begrijpen. Wie zijn spelling enkel en alleen lijkt aan te passen om de manier waarop hij spreekt na te bootsen, geeft blijkbaar een sterk teken dat het voor hem om een zeer informeel gesprek gaat. Vergelijk het met iemand die dialect spreekt terwijl hij ook tussentaal en standaardtaal beheerst. Wanneer spelwijzigingen de communicatie echter ook vlotter maken, worden ze waarschijnlijk al minder ervaren als puur informaliserend. De klassieke spelfouten vinden we terug in de onderste helft van de tabel. Ze zijn dus in ieder geval minder typisch voor chat dan de spelwijzigingen. Het enige afwijkende type is het verwisselen van stemhebbende en stemloze medeklinkers (egt, besgermt…). Daar zijn twee mogelijke verklaringen voor. Zo is het mogelijk dat deze fout zich gewoon anders gedraagt dan de meeste klassieke spelfouten. Misschien gaan jongeren tijdens het chatten, waarbij ze zo snel mogelijk proberen te antwoorden, gemakkelijker dit soort fout maken. Voor een gedeelte zal dat zeker waar zijn. Anderzijds gaat het waarschijnlijk ook om een inschattingsfout van mijnentwege: dit was het enige verschijnsel waarvoor het soms onmogelijk was te bepalen of het om een spelwijziging of een klassieke spelfout ging. Het - 36 -
cijfermateriaal suggereert dat het verwisselen van stemhebbende en stemloze medeklinkers af en toe onterecht bij de klassieke spelfouten is ingedeeld. Vaak ging het echter wel duidelijk om een klassieke spelfout, dus een eventuele afwijking zal niet heel groot zijn. Voorts vallen de klassieke spelfouten nog uiteen in twee groepen: sommige fouten worden wat meer gemaakt bij het chatten, andere meer op het forum. Die laatste groep bestaat vooral uit “onthoudfouten” zoals het verwisselen van ei en ij en het foutief gebruik van dubbele medeklinkers. De verklaring daarvoor is waarschijnlijk dat jongeren op een forum al wat sneller een woord zullen gebruiken waar ze niet echt mee vertrouwd zijn. Chatters maken dan weer gemakkelijker “regelfouten”: dt-fouten, het niet gebruiken van trema of apostrof, het verwisselen van u/uw en jou/jouw, en samenstellingsfouten. Vooral het dt-risico toont overtuigend aan dat er bij het chatten toch een zekere slordigheid optreedt. Ook klassieke spelfouten zijn dus registergevoelig, zij het heel wat minder dan spelwijzigingen, en waarschijnlijk ook op een andere manier.
3.3.4.2 Regio Tabel 2 zet de regionale verschillen nog eens op een rijtje. De percentages zijn verkregen door de scores van de Nederlandse jongeren te delen door die van de Vlaamse. Hoe hoger het percentage, hoe “Nederlandser” het fenomeen. Percentages van rond de 100% horen bij verschijnselen die regionaal gezien weinig verschillen.
Fout 1839% stemhebbend/stemloos 466% toevoegen 298% dt-risico 276% samenstelling 250% klassieke spelfouten 238% dubbele medeklinker 222% andere KSF 218% trema en apostrof 170% de meeste(n) 88% afkortingen (geen spreektaal) 85% clise en assimilatie (andere) 80% moar, muh 54% ij/y, ks/X 34% spelwijzigingen 32% u/uw, jou/jouw 21% clise ww+vnw 18% deletie (spreektaal) Tabel 2: regionale verschillen bij jongeren
Type ? spelwijziging KSF KSF KSF KSF KSF KSF KSF afkortingen spelwijziging spelwijziging spelwijziging spelwijziging KSF spelwijziging spelwijziging
- 37 -
Net zoals bij tabel 1, laat de derde kolom een duidelijk patroon zien: spelwijzigingen zijn typisch Vlaams, terwijl Nederlandse jongeren veel meer klassieke spelfouten maken. Er zijn slechts twee verschijnselen die het patroon wat verstoren. Ten eerste maken Vlaamse jongeren meer fouten tegen het gebruik van u/uw en jou/jouw. Zoals eerder aangehaald, laat dat verschil zich verklaren door het feit dat de voornaamwoorden in de Vlaamse tussentaal (u/uw) veel kwetsbaarder is dan het je/je van de Nederlanders. Het tweede buitenbeentje is een typisch Nederlandse spelwijziging. Het toevoegen van letters (neej, jah) is bij hen veel populairder dan bij hun Vlaamse leeftijdsgenoten. Hoewel we voor het verrassende verschil bij de klassieke spelfouten nog steeds geen verklaring kunnen geven, creëert deze tabel wel meer duidelijkheid over de spelwijzigingen. De Nederlandse spelwijzigingen worden gekenmerkt door het toevoegen van letters en eventueel het verwisselen van stemhebbende en stemloze medeklinkers, terwijl clise en deletie sterk Vlaams getint zijn. De meest typische spelwijzigingen komen dus overeen met de meest opvallende spreektaalverschijnselen in beide landen. In de Vlaamse tussentaal is deletie schering en inslag (ik eb, wa, da, goe…) en bestaan er tal van clisevormen die sterk verschillen van de standaard (zijde, khebbekik…). De Nederlandse spreektaal wordt dan weer gekenmerkt door diftongering van een aantal klinkers (ee, oo) en het vervagende verschil tussen bepaalde medeklinkerparen (ch/g, s/z). Op die manier bekeken, lijkt het verschil niet meer zo vreemd; de jongeren geven hun spreektaal weer in hun spelling, en dat levert nu eenmaal verschillende resultaten op in Vlaanderen en in Nederland (en wie ooit WestVlamingen onderling heeft zien chatten, zal waarschijnlijk de mogelijkheid aannemen dat er ook van provincie tot provincie behoorlijke verschillen kunnen zijn). Toch is die verklaring nog niet helemaal bevredigend. Zo is ook n-deletie veel frequenter in de Vlaamse spelling, terwijl het ook in de Nederlandse spreektaal voorkomt. Ook een aantal andere, eerder neutrale verschijnselen komen duidelijk meer voor in de Vlaamse spelling: het veranderen van letters om dialectklanken weer te geven (moar, muh), het aan elkaar schrijven van andere woorden dan een werkwoord en een persoonlijk voornaamwoord (enal, endan, goedzo). Zelfs niet-spreektalige afkortingen (omg, igg, idd) waren frequenter in het Vlaamse deel van het corpus. Ook op neutraal terrein gaan de Vlaamse jongeren dus verder in het wijzigen van hun spelling. Ik zie twee verwante factoren als oorzaak van dat fenomeen. Ten eerste verschilt de Vlaamse spreektaal sterker (of in ieder geval duidelijker) van de standaardtaal dan de Nederlandse. Vlaamse jongeren moeten het Standaardnederlands leren als tweede taal. Voor - 38 -
hen bestaat er dus een sterkere tweedeling tussen “hun” taal en de taal die ze in bepaalde contexten geacht worden te gebruiken. Daarom valt het ook te verwachten dat het voor Vlaamse jongeren duidelijker is dat verschillende contexten ook verschillend taalgebruik kunnen vereisen. Dat heeft blijkbaar ook tot gevolg dat Vlaamse jongeren in de vrijheid van een chatbox meer mogelijkheden uitbuiten. Bovendien zijn de typisch Vlaamse spreektaalfenomenen ook uitermate geschikt voor het weergeven tijdens het chatten. De stap om bijvoorbeeld ma te gebruiken in plaats van maar, is gemakkelijk te zetten aangezien ma ook dubbel zo snel ingetikt is. Ik vermoed dat die twee factoren een soort sneeuwbaleffect teweeggebracht hebben, waardoor Vlaamse jongeren ook de “neutrale” fenomenen (zoals afkortingen) vaker gebruiken.
3.3.5 Vergelijking met volwassenen Een vergelijking van deze resultaten met de manier waarop volwassenen omgaan met spelling bij internetcommunicatie, levert enkele interessante vaststellingen op. Zonder al te veel in detail te treden, bespreek ik hier de belangrijkste. Een volledige overzichtstabel is opgenomen als bijlage 2. Een van de meest opvallende conclusies die we uit de vergelijking van jongeren en volwassenen kunnen trekken, houdt verband met de verdeling van de klassieke spelfouten. We zullen dat illustreren aan de hand van het dt-risico, dat naar ik vermoed het meest betrouwbare instrument is om de spellingsprestaties van een bepaalde groep te meten. Figuur 7 vergelijkt het dt-risico bij jongeren en volwassenen uit Nederland en Vlaanderen. 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0% VL jongeren
NL jongeren
VL NL volwassenen volwassenen
Figuur 7: dt-risico
Wat figuur 7 aantoont, is dat de beheersing én toepassing van de spellingsregels gelijk is in Vlaanderen en Nederland, bij jong en oud, met de Nederlandse jongeren als grote - 39 -
uitzondering. De kans dat zij een dt-fout zullen maken, is meer dan dubbel zo groot als bij de andere groepen. Ook voor klassieke spelfouten in het algemeen zien we gelijkaardige verhoudingen. Naar de precieze oorzaak hebben we nog steeds het raden: zowel het onderwijs als een andere attitude kunnen aan de basis liggen van het verschil. De vraag is, met andere woorden, of het een kwestie is van niet kunnen, of eerder van niet willen. Voorlopig blijft elk antwoord mogelijk, maar we kunnen al wel enkele nuances aanbrengen. Studies als Hendrickx (2007) tonen aan dat de meeste Vlaamse jongeren beweren dat ze een correcte spelling niet belangrijk vinden tijdens het chatten. Ze maakte bij haar onderzoek echter gebruik van directe bevraging. Uit figuur 7 blijkt in ieder geval dat die Vlaamse jongeren relatief weinig de daad bij het woord voegen. Ook in gevallen waar het maken van dt-fouten een snelheidsvoordeel zou opleveren (hij wordt tegenover hij word), volgen ze meestal toch nog mooi de regels, terwijl Nederlandse jongeren dat veel minder doen. Er blijkt dus in ieder geval een verschil te bestaan tussen wat jongeren zeggen belangrijk te vinden en hun eigenlijke gedrag. Een andere opmerking is dat Nederlandse jongeren regelmatig fouten maken die eigenlijk alleen aan een slechte regelbeheersing toegeschreven kunnen worden. Dan denk ik aan dt-fouten als hij vertoond. Vertoond is niet korter dan vertoont, en geeft evenmin beter de spreektaal weer. In tegendeel, we horen een t, geen d. Wie hij vertoond schrijft, probeert dus wel correct te spellen, maar past de regels verkeerd toe. Hetzelfde geldt voor fouten als wordt je. Er speelt dus vrijwel zeker een verschil in regelbeheersing mee. 60,0 50,0 40,0 30,0 20,0 10,0 0,0
spelwijzigingen
jo ng V er L en vo lw as se N ne L n vo lw as se ne n
N L
V L
jo ng er en
afkortingen
Figuur 8: spelwijzigingen
- 40 -
Vervolgens nemen we het gebruik van spelwijzigingen onder de loep (figuur 8). Hier zijn het de Vlaamse jongeren die veruit de meeste attestaties opleveren. Toch maken ook de Nederlandse jongeren duidelijk meer spelwijzigingen dan zowel de Nederlandse als de Vlaamse volwassenen. Ook afkortingen vinden we duidelijk meer terug bij jongeren. Het is dus bij spelwijzigingen en afkortingen dat jongeren zich duidelijk anders gedragen dan volwassenen. Ook het volwassenencorpus afzonderlijk bevat enkele interessante resultaten. Tabel 3 geeft de registergevoeligheid weer, net zoals tabel 1 dat deed voor de jongeren. Qua volgorde is er niet veel verschil tussen tabel 1 en 3. Voor volwassenen zijn spelwijzigingen dus ook registergevoeliger dan klassieke spelfouten. Wat wel opvalt is dat spelwijzigingen bij volwassenen een hoger percentage krijgen. Volwassenen gaan bij het chatten gemiddeld zes keer meer spelwijzigingen gebruiken, terwijl dat bij jongeren slechts drie keer meer is. Dat betekent dat spelwijzigingen voor volwassenen niet thuishoren op een forum, terwijl ze in de chatbox wel toegelaten zijn. Ze lijken ook afkortingen te beschouwen als en typisch chatfenomeen.
Fout alleen chat toevoegen 1385% moar, muh 874% afkortingen (geen spreektaal) 597% spelwijzigingen 567% deletie (spreektaal) 282% clise/assimilatie 247% dt-risico 212% trema en apostrof 177% dubbele medeklinker 164% andere KSF 115% klassieke spelfouten 103% stemhebbend/stemloos 92% samensteling 48% de meeste(n) 0% u/uw, jou/jouw Tabel 3: registergevoeligheid bij volwassenen.
Type spelwijziging spelwijziging afkortingen spelwijziging spelwijziging spelwijziging KSF KSF KSF KSF KSF ? KSF KSF KSF
Bij de klassieke spelfouten speelt leeftijd minder een rol wanneer we chatters en forumgebruikers met elkaar vergelijken. Het verschil tussen chat en forum is bij de volwassenen iets groter dan bij de jongeren. Daarom zou ik al voorzichtig durven stellen dat een eventuele nieuwe kijk op spelling nog niet tot de klassieke spelfouten is doorgedrongen, of tenminste zijn effect nog niet laat zien. Indien jongeren ook massaal hun normbesef over bijvoorbeeld de dt-regels lieten afhangen van het medium, dan zou hun gemiddelde voor - 41 -
klassieke spelfouten in tabel 1 een heel stuk hoger liggen dan de 115% van de volwassenen in tabel 3. Eventuele verschillen in aantal tussen klassieke spelfouten op fora en bij het chatten, worden dus veroorzaakt door de eigenschappen van de respectievelijke media (vluchtigheid, behoefte aan snelheid…) eerder dan door leeftijd. Tabel 4, ten slotte, toont voor de volwassenen wat tabel 2 voor jongeren doet. Hoe hoger het percentage van een verschijnsel, hoe “Nederlandser” het is. De percentages onder de 100%, horen bij fenomenen die meer voorkomen bij Vlaamse volwassenen. Wat meteen opvalt, is dat de regionale verschillen bij volwassenen veel kleiner zijn dan bij jongeren. Er zijn wel drie types die alleen in Nederland of in Vlaanderen voorkomen (het verwisselen van stemhebbende en stemloze medeklinkers, het toevoegen van letters en het verwisselen van u/uw). Dat zijn bij de volwassenen echter zeldzame randfenomenen. Verder zijn de verschillen relatief klein. De Nederlandse volwassenen maakten nog wel 19% meer klassieke spelfouten dan de Vlaamse, maar dat resultaat valt in het niet bij het verschil van 150% dat we bij de jongeren vaststellen. Bij de volwassenen zijn het overigens de Nederlanders die de meeste spelwijzigingen maken, terwijl dat bij de jongeren omgekeerd is.
Fout Type alleen NL stemhebbend/stemloos ? alleen NL toevoegen spelwijziging 167% clise/assimilatie spelwijziging 143% trema en apostrof KSF 131% samensteling KSF 125% spelwijzigingen spelwijziging 125% dubbele medeklinker KSF 123% dt-risico KSF 119% klassieke spelfouten KSF 105% de meeste(n) KSF 101% afkortingen (geen spreektaal) afkortingen 95% moar, muh spelwijziging 63% deletie (spreektaal) spelwijziging 51% andere KSF KSF alleen VL u/uw, jou/jouw KSF Tabel 4: regionale verschillen bij volwassenen
Deze resultaten zullen we in paragraaf 5 vergelijken met de resultaten van de leerkrachtenbevraging, die we bespreken in paragraaf 4.
- 42 -
4 Leerkrachtenbevraging
4.1 Inleiding De leerkrachtenbevraging werd vooral opgevat als aanvulling bij het corpusonderzoek, en dat voornamelijk om twee redenen. Ten eerste kan het klaslokaal gezien worden als een derde context, naast de chatbox en het forum. In het corpusonderzoek is aangetoond dat register nu ook in spelling bestaat, en dat jongeren duidelijk anders spellen in verschillende informele contexten. Wat we echter nog niet onderzocht hebben, is hun spelling in een formele, gecontroleerde context, zoals op school. Vooral de les Nederlands kan gezien worden als een formele context: men verwacht van de leerlingen dat ze op hun spelling letten en bijvoorbeeld geen internetspelling hanteren. Wat we vooral willen achterhalen is in hoeverre nieuwe fenomenen (sms- en internetspelling) hun weg vinden naar de schoolbanken. De vraag die we daarmee proberen de beantwoorden is de volgende: zijn het nog steeds de klassieke spelfouten die voor problemen zorgen op school, of spelen spelwijzigingen ook een rol van betekenis? Spelling is al altijd een kwestie geweest van regelbeheersing, maar sinds kort zijn daar ook een aantal (ongeschreven) regels over register bijgekomen. Zijn jongeren van nature registergevoelig en weten ze vanzelf welke spelling waar thuishoort, of ontstaan er juist veel moeilijkheden door dat fenomeen? Of nog, in hoeverre zijn nieuwe media verantwoordelijk voor een eventuele algemene “verloedering” van de spellingsbeheersing? Het tweede, daarmee samenhangende doel van dit onderzoek is het verder verklaren van de regionale verschillen. Spellen Nederlandse jongeren op school ook anders dan hun Vlaamse leeftijdsgenoten? Door de relatief formele context van de lessen Nederlands te bekijken, hoop ik een beter beeld te krijgen van hun respectievelijke registerbeheersing. Als die niet hetzelfde is in Vlaanderen en Nederland, bevestigt dat de hypothese dat een verschil in registergevoeligheid aan de basis ligt van het ongelijke gebruik van spelwijzigingen in informele contexten. We hopen ook meer duidelijkheid te krijgen over de verrassende waarneming dat Nederlandse jongeren veel meer klassieke spelfouten maken op het internet. Hoe verklaren leerkrachten Nederlands, die tenslotte beroepshalve met spellende jongeren bezig zijn, dat verschil?
- 43 -
4.2 Methodologie De keuze voor een enquête was niet vanzelfsprekend. Het alternatief, een empirisch onderzoek in toetsen en taken, biedt op het eerste gezicht immers een aantal voordelen. Het grootste voordeel zou ongetwijfeld zijn dat de vergelijking met het corpusonderzoek vergemakkelijkt wordt. Ik zou een corpus kunnen samenstellen van schooltaken, en daar het aantal fouten in tellen. Voor de klassieke spelfouten zou dat goed werken, maar voor de spelwijzigingen – waar we voornamelijk in geïnteresseerd zijn – zou deze aanpak naar ik vermoed weinig opleveren. Stel dat een bepaalde spelwijziging, pakweg t-deletie, in een bepaalde klas gemiddeld in één taak op vijftig voorkomt, dan heb ik na het doornemen van honderd taken nog altijd meer dan tien procent kans om helemaal niets aan te treffen. Gezien de zeldzaamheid van de fenomenen, zou een betrouwbaar corpus dus al wel heel groot moeten zijn om een nuttige vergelijking mogelijk te maken, laat staan een corpus dat verschillende opleidingen in Vlaanderen en Nederland vertegenwoordigt. Het is vooral om die reden dat het mij veel doeltreffender leek te polsen bij leerkrachten wat hun ervaringen en indrukken zijn over spelwijzigingen op de schoolbanken. De gegevens zullen dan wel minder gemakkelijk te vergelijken zijn met de resultaten van het corpusonderzoek, maar we zullen wel een volledigere en meer betrouwbare indruk krijgen. Om die betrouwbaarheid te maximaliseren, werden alleen leerkrachten Nederlands aangesproken. Leerkrachten van andere vakken zijn meestal immers minder met de spelling van hun leerlingen begaan (Hendrickx 2007). Wie Nederlands doceert, wordt geacht oog te hebben voor eventuele spelfouten van zijn leerlingen en zal ook vaak sanctioneren, bijvoorbeeld voor dt-fouten. Andere leerkrachten doen dat meestal niet. Bovendien is bij leerkrachten Nederlands de kans groter dat de leerkracht zelf de regels van de spelling goed onder de knie heeft, wat natuurlijk de nauwkeurigheid waarmee ze de vaardigheden van hun leerlingen kunnen beoordelen, vergroot. Om verwarring te vermijden werd bovenaan de vragenlijst uitdrukkelijk vermeld dat het alleen ging over spelling in het Nederlands, door leerlingen die het Nederlands als moedertaal hebben. In totaal vulden 87 leerkrachten de vragenlijst volledig in. De Nederlandse leerkrachten werden gecontacteerd via een oproep op het forum van www.digischool.nl en de mailinglijst van die website. Ze konden de vragenlijst online invullen in een formulier op www.enquetemaken.be. Omdat met de mailinglijst een groot aantal leerkrachten Nederlands bereikt werd, beschikten we al snel over vijftig bruikbare enquêtes. Voor Vlaanderen werd een gelijkaardige oproep geplaatst op het forum van www.lerarenforum.be. De opkomst was - 44 -
daar echter minder hoog dan in Nederland, zodat de online enquête aangevuld moest worden met een aantal papieren versies die in enkele scholen uitgedeeld werden. Uiteindelijk werden 37 naar behoren ingevulde vragenlijsten verzameld voor Vlaanderen. Het feit dat de overgrote meerderheid van de deelnemende leerkrachten dat op vrijwillige basis heeft gedaan (met een oproep op een forum is de druk bijzonder klein) moet voor dit onderzoek als een voordeel gezien worden; het garandeert tot op zekere hoogte dat alleen leerkrachten die echt met spelling begaan zijn, de enquête invullen, wat in dit geval de kwaliteit van de antwoorden ten goede komt. In de oproep werd bovendien uitdrukkelijk vermeld dat het ging om een onderzoek naar de attitude van leerlingen. Op die manier werd vermeden dat de leerkrachten zich in hun onderwijsmethoden geviseerd zouden voelen De vragen werden opgedeeld in drie groepen. Eerst zijn er een aantal vragen over de leerkrachten zelf, die ons in staat stellen hen bij de juiste groep in te delen (de locatie van de school waar ze werken, de studierichting van hun leerlingen (ASO, TSO, VWO…) en het aantal jaren dat ze al in het onderwijs actief zijn). De volgende set vragen probeert een algemeen beeld te schetsen van de spellingsbeheersing en attitude van hun leerlingen: -
1a) Hoeveel van uw leerlingen (ongeveer, in %) maken zeer regelmatig spelfouten?
-
1b) Hoeveel van uw leerlingen (ongeveer, in %) maken slechts heel af en toe spelfouten?
-
1c) Hoe zou u de spellingsbeheersing van uw leerlingen over het algemeen beschrijven?
-
1d) Welke soorten spelfouten treft u het vaakst aan?
-
1e) Hoe zien de meeste van uw leerlingen correct spellingsgebruik? Vinden ze het belangrijk of hebben ze juist een afkeer van spellingsregels?
Vervolgens zijn er twee vragen die specifiek op zoek gaan naar de invloed van nieuwe media: -
2a) Hebt u ooit al (invloeden van) chat- of SMS-spelling opgemerkt waar die eigenlijk niet thuishoren (zoals in toetsen of huistaken)? Zo ja: hoe regelmatig gebeurt dat? En welke vormen neemt dat aan? Kan u een voorbeeld geven
-
2b) Indien u al geruime tijd in het onderwijs staat: merkt u een evolutie wat betreft uw leerlingen en spelling? Is er een verschil in spellingsbeheersing tussen vroeger en nu? Houdt de huidige generatie leerlingen er een andere attitude op na? - 45 -
Een laatste vraag polst expliciet naar de regionale verschillen. Zo komen we te weten in welke mate de leerkrachten zelf het onderwijs verantwoordelijk stellen. -
3) Onderzoek toont aan dat Nederlandse jongeren tijdens het chatten driemaal zoveel dt-fouten maken als hun Vlaamse leeftijdsgenoten. Wat zou volgens u de oorzaak daarvan kunnen zijn?
In tegenstelling tot het corpusonderzoek, was het hier wel mogelijk rekening te houden met de factor opleidingsniveau. Zo kunnen we bijvoorbeeld nagaan of leerlingen in het BSO meer registergevoelige spelfouten maken op school dan die in het ASO. Een regionale vergelijking is op dat punt echter lastig: er bestaat geen een-op-eenrelatie tussen de Vlaamse en Nederlandse studierichtingen. De praktijk drong wel een bepaalde indeling op. In Vlaanderen bleek immers dat de meeste deelnemende leerkrachten ofwel in het ASO werkten, ofwel in het TSO en/of het BSO. Een tweedeling ASO tegenover TSO/BSO was dus een logische keuze. In Nederland was dat hetzelfde voor havo en VWO tegenover VMBO.
4.3 Resultaten Hoewel het vooral gaat om open vragen, en de antwoorden zeer uiteenlopend zijn, is het toch mogelijk om voor elke vraag een aantal tendensen en verhoudingen vast te stellen. In wat volgt, proberen we tot een synthese te komen van de antwoorden op de vragen over algemene spellingsbeheersing en de invloed van moderne media.
4.3.1 Algemene spellingsbeheersing De teneur is, zoals verwacht, duidelijk negatief. Zo vinden de leerkrachten gemiddeld dat 71% van hun leerlingen “zeer regelmatig” spelfouten maken. Dat staat tegenover een gemiddelde van 17% die “slechts heel af en toe” spelfouten maken. Toch zijn die resultaten ook verrassend. Bij het opstellen van vragen 1a en 1b, was ik eigenlijk op zoek naar de extremen: hoeveel leerlingen zijn echt volledig het noorden kwijt wanneer het over spelling gaat, en hoeveel leerlingen kunnen daarentegen goed met spelling overweg. Het was te verwachten dat er duidelijk meer slechte spellers zouden gemeld worden, maar niet dat beide groepen bijna complementair zouden zijn. Meestal waren de percentages iets als 90% - 10%. Blijkbaar delen de meeste leerkrachten hun klas dus in twee groepen in: een grote groep - 46 -
leerlingen die helemaal niet kan spellen en een paar goede spellers. De groep van de gematigde spellers bestaat gemiddeld slechts uit 12% van de leerlingen. Verder voldoen de meeste resultaten aan de verwachtingen. Figuur 9 geeft een overzicht van de antwoorden op vragen 1a en 1b. In het BSO, TSO en VMBO is de groep van de slechte spellers groter dan het gemiddelde (81%) en zijn er minder goede spellers (9%). Op school maken leerlingen in technische en beroepsopleidingen dus meer spelfouten. Voor het ASO, Havo en VWO geldt het omgekeerde. Bij die richtingen zien we wel regionale verschillen: de Vlaamse leerkrachten hebben gemiddeld 56% slechte spellers in hun klas (toch nog iets meer dan de helft), tegenover 31% goede spellers. In Nederland is dat 69% tegenover 17%. Veel meer dan een indicatie is dat echter niet: het gaat om een schatting van de leerkrachten, en de studierichtingen stemmen niet helemaal met elkaar overeen. Toch lijken de verschillen in ieder geval groot genoeg om aan te nemen dat er in het ASO minder leerlingen zijn met grote spellingsproblemen dan in het VWO en Havo. 100% 80% 60% slechte spellers 40%
goede spellers
20% 0% ASO
Havo/VWO TSO/BSO
VMBO
Figuur 9: Hoe schatten leerkrachten de spelvaardigheid van hun leerlingen in?
De antwoorden op vraag 1c) Hoe zou u de spellingsbeheersing van uw leerlingen over het algemeen beschrijven, laten ongeveer hetzelfde beeld zien. Voor 24% van alle leerkrachten is die redelijk of matig en voor 30% ronduit slecht. 16% heeft ook voornamelijk een negatief beeld, maar merkt op dat er sterke verschillen zijn van richting tot richting. Slechts twee leerkrachten (ASO) vinden dat hun leerlingen goede spellers zijn. Ten slotte beschrijft 24% de algemene spellingsbeheersing als “ze kunnen het wel maar doen geen moeite”. Over het antwoord op de vraag Welke fouten treft u het vaakst aan? bestaat veel eensgezindheid. Op een verstrooide enkeling na, nemen alle leerkrachten dt-fouten of fouten tegen de werkwoordsvormen op in hun antwoord (vaak op de eerste plaats met een uitroepteken). Dt-fouten hebben hun reputatie dus niet gestolen: ze worden blijkbaar zeer veel gemaakt en de leerkrachten merken dat ook regelmatig op. Op de tweede plaats komen fouten - 47 -
tegen het gebruik van hoofdletters en interpunctie, die door 28% van de leerkrachten genoemd worden. Op de derde plaats, genoemd door één leerkracht op vier, staan allerlei fouten die te maken hebben met register. Meestal gaat het daarbij echter niet om zuivere spelfouten. Wat veel als voorbeeld aangehaald wordt, is het schrijven van is in plaats van eens. Het is nog maar de vraag of dit een spelfout is. Misschien zien de leerlingen is en eens gewoon als synoniemen, waardoor het dus eerder zou gaan om een ongelukkige woordkeuze. Toch worden ook echte spelwijzigingen, zoals het weglaten van de eind-n bij werkwoorden, wel eens aangehaald. De vierde plaats is weggelegd voor fouten tegen samenstellingen, met 17%. Blijkbaar gaat het daarbij vooral om het onterecht gebruik van een spatie (de Engelse ziekte), een fenomeen dat ook in het corpusonderzoek veelvuldig opgemerkt werd. Ongeveer evenveel leerkrachten zetten fouten als het verwisselen van ei/ij en c/k op hun lijstje. Ten slotte meldt 8% van de leerkrachten nog fouten met dubbele medeklinkers als een probleem. Hoewel een vierde van de leerkrachten dus wel mogelijke spelwijzigingen op hun lijstje zetten, worden er blijkbaar toch nog vooral klassieke spelfouten gemaakt, met dt-fouten als grootste aandachtspunt. De antwoorden op de attitudevraag, hoe zien de meeste van uw leerlingen correct spellingsgebruik? kunnen we indelen in drie groepen. Veruit het meest gehoorde antwoord is dat leerlingen gewoon geen interesse aan de dag leggen. Men beschrijft hun houding dan als desinteresse, nonchalance, ze zien het belang ervan niet in of ze vinden het alleen belangrijk als er punten op staan. Zo’n zestig procent van alle leerkrachten geeft een antwoord van die aard. Er zijn echter ook een aantal leerkrachten die te kennen geven dat hun leerlingen spelling wel belangrijk vinden: in Vlaanderen 30% en in Nederland 18%. De leerkrachten in de derde groep hebben de indruk dat hun leerlingen echt negatieve gevoelens hebben tegenover spelling. Die afkeer kan voortkomen uit desinteresse, of uit de moeilijkheidsgraad van de regels en oefeningen. In Vlaanderen bevat die groep 8% van de leerkrachten, in Nederland 22%. Als we de leerkrachten dus mogen geloven, wordt de attitude van de leerlingen overheerst door onverschilligheid. In Nederland zijn er meer leerlingen met uitgesproken negatieve gevoelens tegenover spelling, terwijl er in Vlaanderen nog meer leerlingen zijn die spelling belangrijk vinden. Het algemene beeld dat we krijgen is echter dat de meeste jongeren in het hele Nederlandse taalgebied spelling onbelangrijk vinden.
- 48 -
4.3.2 Invloeden van nieuwe media Wat opvalt bij de vraag of leerkrachten de laatste jaren een evolutie merken in de attitude en spellingsbeheersing van hun leerlingen, is dat de nieuwe media zelden genoemd worden. Van de 56 leerkrachten die al geruime tijd in het onderwijs staan, zijn er slechts zes die geen negatieve evolutie merken. Hun antwoord is dan iets als “het was vroeger slecht, en het is nu nog slecht”. Het pessimisme is dus wel algemeen. Van de leerkrachten die wel een evolutie merken, zijn er tien die het houden op een algemene achteruitgang. Veruit de grootste groep (24) vermeldt desinteresse en onverschilligheid als de boosdoener. Negen leerkrachten wijzen ook het onderwijs met de vinger. De meest gehoorde klacht daarbij is dat er nu niet meer consequent gesanctioneerd wordt. Leerlingen zouden dat zien als een bevestiging dat correct spellen niet nodig is. Slechts vijf leerkrachten, ten slotte, ondervinden meer problemen dan vroeger omdat er nu meer registers zijn. Het merendeel van de leerkrachten houdt dus attitude, een algemene laksheid, verantwoordelijk voor een vermeende achteruitgang. Ook op de vraag in hoeverre leerkrachten invloeden merken van sms- of chatspelling, bleken er drie mogelijke antwoorden te zijn. Een minderheid heeft geen ervaring met het fenomeen. In Vlaanderen is dat 22% van de leerkrachten, in Nederland 12%. Het tweede, en ook meest voorkomende antwoord, is dat de leerkrachten af en toe wel invloeden merken, maar dat duidelijk zien als een uitzondering. In Nederland geven 38% van de respondenten dat antwoord, in Vlaanderen 49%. Ten slotte stelt een aantal leerkrachten regelmatig zulke fouten vast in het schoolwerk van hun leerlingen. Bij deze groep werd het duidelijk ervaren als een probleem. In Nederland was dat de helft van de leerkrachten, in Vlaanderen 29%. Voorbeelden die gegeven worden zijn tog, ff, w8, me moeder, groetjuhs, het weglaten van de eind-n en het gebruik van internetafkortingen. Wat verder nog opvalt bij deze vraag is dat zelfs leerkrachten die aan gelijkaardige leerlingen les geven, vaak compleet tegenovergestelde ervaringen hebben met registerfouten. Enkele citaten ter illustratie:
•
Ik merk daar weinig van. Leerlingen weten drommels goed wanneer ze welke code moeten hanteren.
•
Nee. Leerlingen zijn over het algemeen goed in staat om onderscheid te maken tussen verschillende situaties: geen sms-taal bij het vak Nederlands dus!
•
Ja zeker: heel geregeld: sgool, jonge, naja (= nou ja), tog, sgat.
- 49 -
•
lln gebruiken veel cijfers in plaats van het woord; hoofdlettergebruik is bijna afwezig; populaire sms-afkortingen als ff w8en worden veel gebruikt
We krijgen de indruk dat problemen met register sterk verschillen van leerling tot leerling en van groep tot groep. Mogelijk heeft dat te maken met de mate waarin de leerkracht wijst op het bestaan van verschillende registers. Een vijftal Nederlandse leerkrachten geeft dat ook expliciet aan: aanvankelijk ondervonden ze veel registergebonden problemen, maar sinds ze zulke fouten expliciet onder de aandacht brengen en sanctioneren, gaat het beter. De laatste vraag, of de leerkrachten een idee hadden waarom Nederlandse jongeren tijdens het chatten meer dt-fouten maken dan Vlaamse, lokte twee types van antwoorden uit. Enerzijds werd het onderwijs als oorzaak aangewezen, en anderzijds andere sociale, culturele en historische factoren. Veertien leerkrachten hadden geen idee of gaven een antwoord waaruit bleek dat ze de vraag niet goed begrepen hadden. Die laatste groep wordt buiten beschouwing gelaten bij de bespreking van de resultaten. De verklaringen die niet rechtstreeks met het onderwijs te maken hebben, zijn in de minderheid: ze maken ongeveer een derde uit van het totaal. Leerkrachten die een dergelijke verklaring opgaven, menen dat een mentaliteitsverschil aan de basis ligt van de regionale verschillen die we in het corpusonderzoek opgetekend hebben voor de klassieke spelfouten. Zo verwijzen een aantal leerkrachten naar de historische situatie van beide landen, naar een verschillende algemene ingesteldheid, of een verschillende relatie met de Nederlandse taal. Zulke argumenten zijn overigens even populair in beide landen. Ter illustratie laat ik de leerkrachten zelf aan het woord. Na elk citaat volgt de nationaliteit van de leerkracht (NL/VL). •
• •
• •
Mogelijk speelt de invloed van het Frans een rol, waardoor men in Vlaanderen beduchter is voor het behoud van de eigen taal en er meer waarde aan het verzorgen wordt gehecht. Ten tweede schat ik de Vlaming iets beter opgevoed in. De gedisciplineerdheid die daarvan een mogelijk gevolg is, is uiteraard van invloed op de behoefte correcter, netter, verzorgder enz. te zijn en dus beter te spellen. (NL) Vlamingen koesteren het Nederlands. Nederlanders vinden hun taal 'gewoon'en spelling vinden zij lastig, vervelend.(NL) Ik denk dat jongeren in Vlaanderen meer respect hebben voor gezag. Daar hoort ook bij: "Je houden aan regels". Als jongeren in Nederland vrij zijn, willen ze de regels vergeten en gaan ze helemaal los. Letten op spelling is dan dus niet meer nodig. (NL) geen idee, een Nederlander is sowieso minder gesteld op regels? over vooroordelen gesproken :-) ... (VL) volksaard (VL)
- 50 -
•
De nonchalance van de Nederlandse taalgebruikers tegenover hun moedertaal. Noord-Nederlands heeft zijn eigen koers gevolgd en heeft nooit tegen een vreemde taal (i.c. het Frans) moeten opboksen. Hier was een correcte spelling veel nadrukkelijker aanwezig als een soort buffer tegen de invloed van het Frans (en misschien ook wel, van het dialect). (VL)
Vooral de vaststelling dat zowel Vlaamse als Nederlandse leerkrachten dezelfde redeneringen volgen, suggereert dat zulke argumenten misschien toch niet helemaal uit de lucht gegrepen zijn. Misschien speelt er een mentaliteitsverschil mee, en zijn Vlaamse leerlingen, om welke reden dan ook, toch nog iets meer bereid de regels van de spelling in elke situatie toe te passen. De meeste argumenten gaan echter uit van een verschil in regelbeheersing, en houden het Nederlandse onderwijs verantwoordelijk. Meestal wordt geïmpliceerd dat het Nederlandse onderwijssysteem faalt op het gebied van spelling, wat gezien wordt als een spijtige zaak. In het bijzonder moet het basisonderwijs het ontgelden, vooral bij de Nederlandse leerkrachten zelf. Onderstaande voorbeelden tonen aan dat er ook binnen de antwoorden die betrekking hebben op het onderwijs nog veel variatie bestaat. •
•
•
• • •
Waarschijnlijk het gebrek aan voldoende uren taalonderwijs (i.c. spelling); te grote mate van zelfstandigheid in het Nederlandse onderwijssysteem. Te weinig klassikale instructie-uren per leerjaar. (NL) De opleiding tot leraar aan het basisonderwijs laat leerlingen toe die via vbo-mbo gekomen zijn. Vaak mensen met prima kwaliteiten ,maar niet op het gebied van spelling. Het Vlaamse onderwijssysteem is veel strakker dan het Nederlandse, er wordt daar vast en zeker meer verwacht van de leerlingen. (NL) Ik vind dat in Nederland op veel basisscholen spelling niet meer geautomatiseerd wordt. Hierdoor zijn de leerlingen te makkelijk en moeten ze in de puberteit zich dit proces eigen maken. Helaas is dat niet meer iets waar ze zich op die leeftijd mee bezig willen houden en hebben ze zich een te makkelijke attitude t.a.v. correct iets opschrijven aangeleerd. Ook al besteed ik er nog zoveel aandacht aan, in de toetsen doen ze het dan goed, maar daarna en in andere opdrachten en bij andere vakken, gaat veel kennis overboord en hebben ze geen zin het daar toe te passen. (NL) Slecht aangeleerd in het basisonderwijs!! Dat is eigenlijk bijna niet meer te veranderen in het VO!!! (NL) omdat men in Nederland het onderwijs al sinds jaren verwaarloost; niets mag nog alles moet plezant zijn, nou spelling is dat niet altijd. (VL) In de eerste plaats het failliet van het Nederlands onderwijs. De aandacht voor spelling en grammatica is daar dusdanig gereduceerd, dat lln. de middelbare school uitkomen zonder voldoende spellingvaardigheid. Zeker op vlak van spelling hebben BZL en studiehuizen aangetoond dat ze niet alles "zelf" kunnen verwerven. Jammer genoeg hamert de Vlaamse dydactiek soms te veel op het navolgen van het Nederlandse voorbeeld. Een gezonder evenwicht binnen het Vlaamse onderwijs kan daar een oplossing bieden. (VL)
- 51 -
Verschillende Nederlandse leerkrachten beklagen zich dus dat het onheil al geschied is wanneer de leerlingen in hun klas komen. Omdat er volgens hen in de basisschool niet voldoende aandacht besteed wordt aan het drillen of inslijpen van de regels, komen de leerlingen met een gebrek aan kennis het middelbaar onderwijs binnen. En dan is het blijkbaar te laat: de jongeren hebben dan de leeftijd bereikt waarop ze inzien dat ze correct spellen onaangenaam en onnodig vinden, en ze staan er niet meer voor open. In het Vlaamse onderwijs wordt dat attitudeprobleem misschien beter geanticipeerd, terwijl in het Nederlandse onderwijs alles meer de vrije loop gelaten wordt en er meer aandacht besteed wordt aan andere vaardigheden.
5 Vergelijking resultaten De leerkrachtenbevraging en corpusanalyse hebben elk afzonderlijk al een aantal vragen beantwoord, maar vaak krijgen we pas een duidelijk beeld wanneer we ze samen bekijken. In wat volgt, gaan we na wat beide onderzoeken ons geleerd hebben over een aantal relevante aspecten. We bespreken de invloed van een aantal factoren in drie paren: leeftijd en medium, regelbeheersing en attitude, regio en onderwijs. Ten slotte bekijken we hoe de bevindingen van deze paper in verband staan met het primaat van de gesproken taal.
5.1 Leeftijd en medium Vooral het corpusonderzoek heeft ons heel wat geleerd over de factoren leeftijd en medium. De nieuwe media hebben duidelijk spellingsmogelijkheden geopend voor alle gebruikers, en in de chatbox zullen volwassenen dezelfde technieken toepassen als jongeren. Het gebruik van spelwijzigingen en nieuwe afkortingen is dus zeker niet alleen een jongerenzaak, en is misschien minder uitsluitend een uiting van jongerencultuur dan men lijkt te denken. Toch is er een duidelijk, en erg belangrijk verschil: volwassenen houden zich sterk aan de impliciete regels van het medium, terwijl jongeren een mediumoverstijgend registersysteem lijken te hanteren, zoals in gesproken taal. Volwassenen zullen alleen spelwijzigingen gebruiken in de mate dat het medium er volgens hen om vraagt. Zo lijken ze een forum eerder te beschouwen als een online brief (niet zelden zullen ze in forumberichten ook een aanhef en afsluiting gebruiken, iets wat jongeren zelden doen). Daar horen dus ook geen spelwijzigingen in, en meestal zullen ze proberen hun spelling te verzorgen.
- 52 -
Bij het chatten, vervolgens, gebruiken ze wel veel afkortingen en spelwijzigingen. Dat is ook waar het medium om vraagt: chatten, kletsen. Ervaren volwassen chatters passen dan ook graag hun spelling aan om ze spreektaliger te maken. Ze doen dat nog altijd minder dan jongeren, maar de verschillen zijn veel kleiner dan bij het forum. Bovendien lijken er ook enkele fenomenen te zijn die voor volwassenen zelfs in de chatbox niet thuishoren. Ze gebruiken bijna even vaak afkortingen als de jongeren, maar er zijn bepaalde types die we bij hen zelden aantreffen. Ik vermoed dat volwassenen zulke afkortingen vooral met sms associëren, en ze daarom bij het chatten liever achterwege laten: w8, d8, cker… Ook het vervangen van ks door x en ij door y horen in die categorie: zulke dingen zal je misschien doen in een sms’je, om minder snel aan het maximum aantal karakters te geraken, maar toch niet bij het chatten of op een forum? Voor jongeren zijn de verschillende spelwijzigingen en afkortingen op zich minder mediumgebonden: ze gebruiken gerust sms-afkortingen en chatspelling op fora. Dat betekent echter helemaal niet dat er overal anarchie heerst. We merken ook bij hen nog een toename van het aantal spelwijzigingen bij het chatten. Ze beschikken dus over verschillende spellingsvormen zoals iemand in de spreektaal ook dialectvormen, tussentaal en misschien zelfs standaardtaal kan beheersen. Vervolgens hangt het af van de (in)formaliteit van de situatie hoeveel en welke vormen uit welk register gebruikt zullen worden. Bij serieuze forumonderwerpen, zoals gewichtige discussies, blijft het aantal spelwijzigingen dan ook beperkt, ook bij jongeren. Wanneer ze een forumgesprek echter als informeel ervaren, kunnen, indien gewenst, alle spelwijzigingen uit de kast gehaald worden. Het is daarom ook logisch dat jongeren tijdens het chatten meer spelwijzigingen maken dan op fora: chatten is bijna per definitie informeel, terwijl er op fora plaats is voor communicatie van zowel formele als informele aard. Ook het vermoeden dat ik eerder geuit heb, dat jongeren in chatgesprekken met hun vrienden nog veel verder gaan met het wijzigen van hun spelling dan tijdens chatgesprekken met onbekenden (zoals in de publieke chatboxen die we voor dit onderzoek bekeken hebben), past in die veronderstelling. Als jongeren anders spellen wanneer ze chatten met een vriend, dan wanneer ze chatten met onbekenden, betekent dat immers dat medium amper een rol speelt. Het is dan in de eerste plaats de gewenste mate van formaliteit en intimiteit die bepalend is voor de manier waarop ze hun spelling gaan manipuleren. Deze hypothese hebben we helaas niet kunnen testen in dit onderzoek. Bij volwassenen zal dus het medium doorslaggevend zijn voor de manier waarop ze spellen, terwijl jongeren, onafhankelijk van het medium, de formaliteit van de situatie - 53 -
aanvoelen. Het is daarom dat er zich ook op de schoolbanken wel eens problemen kunnen voordoen met spelwijzigingen. Als jongeren inderdaad registers hanteren bij het spellen, betekent dat immers nog niet dat elke jongere perfect onder de knie heeft welke fenomenen aanvaard worden op school en welke niet. De kans dat jongeren spelwijzigingen gaan gebruiken in schoolwerk, wordt dan even groot als de kans dat bijvoorbeeld dialectische of tussentalige woordenschat af en toe hun taken en toetsen binnensluipt.
5.2 Regelbeheersing en attitude Regelbeheersing en attitude worden hier als duo behandeld omdat ze, vooral met betrekking tot de klassieke spelfouten, altijd samen verantwoordelijk zijn voor de spellingsprestaties van een persoon. Wie alle spellingsregels beheerst, moet ze nog willen toepassen, en wie de regels niet beheerst, zal veel fouten maken, zelfs wanneer zijn motivatie groot is. Ik benadruk dat alle informatie die dit onderzoek heeft opgeleverd over motivatie en attitude slechts indirect is; er werd geen rechtstreeks attitudeonderzoek uitgevoerd bij jongeren (bijvoorbeeld door een bevraging of experiment). Alle veronderstellingen over attitude blijven dus hypothetisch. Toch beschikken we over heel wat informatie en kunnen er al een aantal mogelijkheden uitgesloten worden dankzij het corpusonderzoek en de leerkrachtenbevraging. Zo weten we dat veruit de meeste leerlingen blijk geven van desinteresse of onverschilligheid wanneer het op school over spelling gaat. Het lijkt dus ook zeer aannemelijk dat jongeren tijdens het chatten weinig tot geen belang hechten aan een correcte spelling, wat ook bevestigd wordt in onderzoek als Hendricks (2007). Toch verdient die stelling enige nuancering; het is niet het geval dat er totale spellingsanarchie heerst in de chatbox. Zo treffen we in het jongerencorpus maar liefst zeventig werkwoordsvormen aan die – al dan niet terecht – eindigen op -dt, zoals wordt. Als de jongeren helemaal geen belang hechten aan spelling, waarom getroosten ze zich dan de moeite om die extra -t in te tikken? Vanuit het oogpunt van de Nederlandse gesproken taal is die -dt bovendien erg onnatuurlijk en redundant, onmogelijk om uit te spreken zelfs. Ik ben er bovendien van overtuigd dat één van de belangrijkste principes van de Nederlandse spelling bijna voortdurend nageleefd wordt: het principe van gelijkvormigheid. Het corpus bevat geen enkele keer de vorm wort in plaats van word of wordt. De jongeren gebruiken altijd de stam word, hoewel wort beter zou aansluiten bij de uitspraak. Ook foutieve spellingen als een paart in plaats van een paard, komen zelden of nooit voor. Het gelijkvormigheidsprincipe wordt
- 54 -
alleen geschonden wanneer de regels voor de werkwoordsvorming de zaken bemoeilijken (ik vermoede) of wanneer expressieve behoeften primeren. Wat ik uit die vaststellingen afleid is het volgende: wanneer een spellingsregel geïnternaliseerd is, zullen jongeren die regel toepassen, tenzij hun communicatieve doelstellingen een schending van de regel vereisen. Ook de observatie dat jongeren niet opvallend méér klassieke spelfouten maken bij het chatten dan op fora, terwijl het aantal spelwijzigingen wel sterk toeneemt, ondersteunt die hypothese. De spellingsregels worden nooit geschonden enkel en alleen om ze te schenden. Wat de klassieke spelfouten betreft, is de context of het medium dus van minimaal belang. Wat natuurlijk wel meespeelt, is de mate van concentratie en de snelheid van de communicatie.5 Wie in een verstrooide bui zeer snel een tekst intikt, zal hoe dan ook meer spelfouten maken dan iemand die geconcentreerd zijn tijd neemt. Het relatief kleine verschil tussen chat en forum voor de klassieke spelfouten, moeten we dus niet in de eerste plaats zien als een attitudeverschijnsel, maar wel als een gevolg van de communicatiesnelheid. We kunnen dus besluiten dat klassieke spelfouten vooral bepaald worden door spellingsbeheersing en omstandigheden zoals tempo en concentratie, terwijl spelwijzigingen en afkortingen eerder te maken hebben met register en attitude. Wat ik heb beargumenteerd is dat we die opdeling, althans voorlopig nog, vrij strikt kunnen opvatten. Enerzijds heeft regelkennis geen invloed op spelwijzigingen, en anderzijds lijkt de invloed van attitude op klassieke spelfouten gering.
5.3 Regio en onderwijs Het waarschijnlijk meest opvallende resultaat van het corpusonderzoek, is de omvang van de regionale verschillen. We hebben gezien dat de Nederlandse jongeren over de hele lijn veel meer klassieke spelfouten maken dan eender welke andere bestudeerde groep. De Vlaamse jongeren daarentegen, scoren op dat gebied ongeveer even goed als de volwassenen. Bij de spelwijzigingen lagen de verhoudingen dan weer helemaal omgekeerd. Zoals verwacht passen de jongeren hun spelling vaker aan dan de volwassenen, maar de Vlaamse jongeren doen dat meer dan dubbel zo vaak als hun Nederlandse leeftijdsgenoten. Ook spelwijzigingen die niet 5
Dat geldt overigens helemaal niet alleen voor jongeren. Een voorbeeld: in een chatgesprek dat journalist Ivan De Vadder op 23-04-2010 voerde met de bezoekers van www.deredactie.be, treffen we onder andere de volgende dt-fout aan (vet gemarkeerd): “Het is opvallend dat op het moment dat Dehaene zijn 'opdracht als vervuld' beschouwd, dat dan de problemen ontstaa[n].” (http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/opinieblog/1.750671, laatste raadpleging 24-04-2010). - 55 -
terug te voeren zijn tot een verschil in de spreektaal, zoals de deletie van -n, en in beperkte mate zelfs afkortingen, werden door de Vlaamse jongeren meer gebruikt Nu we ook beschikken over de resultaten van de leerkrachtenbevraging, kunnen we met meer zekerheid op zoek gaan naar een verklaring voor die verschillen. Voor de klassieke spelfouten beantwoordt het beeld dat de leerkrachten schetsen aan de verwachtingen: Nederlandse leerkrachten uiten zich doorgaans minder positief over de spellingsprestaties van hun leerlingen dan hun Vlaamse collega’s. Ook voor de spelwijzigingen zijn de resultaten interessant: meer Nederlandse dan Vlaamse leerkrachten ondervinden echt problemen met sms- en chatspelling in hun klas. Terwijl de Nederlandse jongeren in informele contexten dus minder ver gaan bij het wijzigen van hun spelling, is dat in formele contexten net andersom. Met een redelijk grote zekerheid komen we dus tot het volgende besluit: vergeleken met Vlaamse jongeren, beheersen Nederlandse jongeren de spellingsregels minder goed, en ook met register hebben ze meer problemen. Ik vermoed dat het registerprobleem een gevolg is van het primaat van de gesproken taal (zoals beschreven in Van der Horst 2008). Vlaamse jongeren hebben, wat woordenschat en uitspraak betreft, meer ervaring met register. Voor hen is het dus relatief gemakkelijk om te bepalen welke vorm waar thuishoort. Met dit onderzoek is aangetoond dat spelling voor jongeren nu ook registers heeft, net zoals gesproken taal. In informele contexten zullen Vlaamse jongeren daarom ook bij het spellen al wat gemakkelijker informele vormen hanteren. Op school begrijpen ze dan weer beter dan de Nederlandse jongeren welke vormen niet gepast zijn. Een verondersteld verschil in registerbeheersing biedt dus een verklaring voor de regionale verschillen in het gebruik van spelwijzigingen, zowel in informele als in formele contexten. Meningen van leerkrachten uit de enquête ondersteunen dit vermoeden:
Vlaamse jongeren spreken thuis vaak een dialect. Zij schamen zich daar niet voor, maar weten wel dat de taal die ze op school leren, anders is dan de taal die ze thuis spreken en dat ze deze taal nodig hebben om verder te komen. Zij zien het Nederlands van school echt als een andere taal en zijn eraan gewend na te denken over hoe je die schrijft. Ik zie zoiets ook bij onze Turks-Nederlandse leerlingen in de brugklas, zij schrijven beter Nederlands dan de gemiddelde Nederlandse leerling in de brugklas. Nederlandse leerlingen denken dat ze al Nederlands kunnen schrijven en spreken en realiseren zich niet dat de taal die ze thuis spreken en waarin ze chatten en sms'en een andere is dan die ze op school leren. Ze zijn niet gewend na te denken over taal. (NL) De leerkrachtenbevraging bevestigde ook het vermoeden dat de regionale verschillen in het aantal klassieke spelfouten te maken hebben met regelbeheersing. Wat opviel was dat verschillende leerkrachten de kans grepen om in hun antwoorden klachten over het - 56 -
hedendaagse beleid op het gebied van taalonderwijs te verwerken, hoewel daar niet expliciet naar gevraagd werd. De Vlaamse en de Nederlandse leerkrachten leken het daarover opvallend vaak eens te zijn. Ze vonden dat de nadruk in het algemeen te veel komt te liggen op (mondelinge) vaardigheden en dat er geen plaats meer mag zijn voor “vervelende” bezigheden zoals spellingsoefeningen. Niet zelden leek hun antwoord gestuurd door een gevoel van onmacht: “hoe verwacht men dat wij onze leerlingen goed leren spellen als ze van het basisonderwijs komen zonder regelkennis en als de beleidsvoerders niet genoeg plaats maken voor spellingsonderwijs?” Maar hoe zit het dan juist met dat onderwijs en die eindtermen? Wordt spelling echt zo stiefmoederlijk behandeld? Aangezien het oorspronkelijke doel van dit onderzoek helemaal niet was om onderwijsmethoden te vergelijken, houden we het zeer beknopt. De discussie over vernieuwingen in het onderwijs is immers veel te complex om hier nog uit de doeken te doen. Een oppervlakkige verkenning van het Vlaamse leerplan voor het basisonderwijs6 en de Nederlandse kerndoelen voor het primair onderwijs7 leert ons dat de verzuchtingen van de leerkrachten waarschijnlijk wel een grond van waarheid hebben. In de Nederlandse einddoelen wordt spelling eerder terloops vermeld, samen met zinsontleding:
De leerlingen leren een aantal taalkundige principes en regels. Zij kunnen in een zin het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en delen van dat gezegde onderscheiden. De leerlingen kennen • regels voor het spellen van werkwoorden; • regels voor het spellen van andere woorden dan werk woorden (sic); • regels voor het gebruik van leestekens (p.19). Ook registerbeheersing komt amper ter sprake, al wordt het misschien hier en daar wel geïmpliceerd. In de Vlaamse leerplannen wordt veel meer geëxpliciteerd, te veel om integraal te citeren. Spelling neemt een belangrijke rol in; men verwacht dat leerkrachten de meeste spellingsregels in de eerste jaren introduceren, en in het vijfde en zesde jaar intensief laten inoefenen (dat is waarschijnlijk het “drillen” of “inslijpen” waar de leerkrachten naar verwijzen). Ook register neemt een voorname plaats in, getuige het volgende fragment:
6 7
www.g-o.be (laatste raadpleging 22-04-2010) http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/basisonderwijs (laatste raadpleging 22-04-2010) - 57 -
Ons taalonderwijs zal erop gericht zijn dat de leerlingen de taal in uiteenlopende situaties competenter kunnen aanwenden. Leerlingen dienen in staat te zijn de vereiste taalregisters te hanteren binnen de specifieke gebruikssituaties8. Verder komt het woord register alleen al nog vijftien keer voor. Het doemscenario dat voorspeld werd door een aantal leerkrachten, dat het Vlaamse onderwijs het Nederlandse steeds meer zou gaan nabootsen, lijkt op dat gebied alvast niet bewaarheid te worden. In een ontwerp voor de nieuwe Vlaamse leerplannen voor het basisonderwijs,9 zien we immers nog meer expliciete aandacht voor problemen met registers. Ook nieuwe media worden vermeld:
Reflecteren op de situatie door zich af te vragen • welk taalregister geaccepteerd kan worden en welk niet (bijvoorbeeld: hoe spreek ik met een vriendje, met de directeur, met een vreemde …?); • welke tijdsfactoren/omgevingsfactoren/materiële factoren een rol spelen (bijvoorbeeld: waar kan ik luidop spreken, wanneer kan ik sms-taal gebruiken? communiceer ik per telefoon, stuur ik een email of spreek ik de persoon het best aan?...). Die aandacht voor register lijkt me zeker terecht. Ik vermoed dat het nuttiger is voor de leerlingen om te beseffen dat verschillende situaties kunnen vragen om een verschillend taalgebruik (en nu ook: een verschillende spelling) dan te weten hoe je paardenstal spelt. Ik onthoud me hier verder van gewichtige uitspraken over het onderwijs, maar één ding is duidelijk: leerkrachten Nederlands staan voor een zeer moeilijke opdracht. Enerzijds is er dat attitudeprobleem: als jongeren in de basisschool niet hebben leren spellen, valt dat in het middelbaar onderwijs heel moeilijk recht te trekken. Anderzijds is er een groot deel van de bevolking dat niet begrijpt hoe het komt dat ze die jongeren maar niet kunnen leren spellen. En dat terwijl de beleidsvoerders heel andere eisen stellen: de nadruk moet liggen op mondelinge vaardigheden en de leerlingen moeten plezier beleven aan taal. Om het met de woorden van één van de deelnemende leerkrachten te zeggen: niets mag nog alles moet plezant zijn, nou spelling is dat niet altijd. Van Sterkenburg deelt in Zijlmans (2009) de mening van die leerkrachten:
8
http://pbd.gemeenschapsonderwijs.net/leerplannenbao/leerplannenbao/lager/nederlands.pdf, 95 (laatste raadpleging 20-04-2010). 9 http://www.go.be/sites/portaal_nieuw/Basisonderwijs/Leerplannen/Leerplannen%2020102011/Nederlands%20%20deelleerplan%20taalbeschouwing.pdf (laatste raadpleging 20-04-2010). - 58 -
Leren spellen is een kwestie van een permanente drill. Op de basisschool moet je van het eerste tot het laatste leerjaar getrapte oefeningen aanbieden, iedere week een paar uurtjes: herhalen, repeteren, oefenen. Het is de enige manier om strikte regels zoals die van de spelling onder de knie te krijgen. […] Die vaardigheden moeten ingeslepen zijn voordat je naar de middelbare school gaat (Zijlmans 2009, 1). Algemeen bekeken zijn het dus zeker niet de leerkrachten die met de vinger gewezen moeten worden. Vlaamse jongeren maken zelfs tijdens het chatten niet meer klassieke spelfouten dan volwassenen en het grote aantal spelfouten van Nederlandse jongeren kan verklaard worden door het Nederlandse onderwijsbeleid, waar de nadruk ligt op communicatie en helemaal niet op spelling. En dat onderwijsbeleid is dan weer een uiting van de bredere maatschappelijke ontwikkelingen beschreven door Van der Horst (2008).
5.4 Het primaat van de gesproken taal Een aspect van die maatschappelijke ontwikkelingen betreft het primaat van de gesproken taal. Van der Horst (2008) beschrijft hoe gesproken taal vanaf ongeveer 1870 duidelijk een inhaalbeweging maakt en gezien wordt als evenwaardig aan geschreven taal, of zelfs als de belangrijkste, echte vorm van taal, terwijl dat in de renaissance omgekeerd was. Dat komt onder meer tot uiting in nieuwe onderwijsmethoden, waarbij de aandacht niet meer uitsluitend gaat naar het schriftelijke, en een aantal pogingen om de standaardspelling te vereenvoudigen. Wat we in dit onderzoek hebben gezien, toont aan hoezeer het schrijven vandaag in dienst staat van het spreken. Ik vermoed dat er maar weinig jongeren volledig met de standaarduitspraak zijn grootgebracht. De Vlaamse jeugd zal men meestal een vorm van dialect of tussentaal horen spreken. Op school komen ze nog wel eens met de standaardtaal in aanraking, maar veel invloed heeft dat niet meer (Van der Horst 2008). Voor de geschreven taal verloopt dat helemaal anders: wanneer kinderen leren schrijven, vertelt men hen dat het wekwoord lopen als lopen geschreven wordt. Lope komt er helemaal niet aan te pas, laat staan lopuh of loowpe, tenzij per ongeluk, als fout. Wanneer ze echter oud genoeg zijn om te beseffen dat ze die n doorgaans niet uitspreken, en bovendien een plaats ontdekken waar ze veel en in alle vrijheid kunnen schrijven, trekken ze die situatie al snel recht. Ze geven spelling een eigen register, naar het model van de gesproken taal. Dat wat de spelwijzigingen betreft; voor de klassieke spelfouten is het verhaal iets anders. Regelbeheersing lijkt nog een grotere invloed te hebben dan men zou kunnen denken. Eerder verdedigde ik al de stelling dat jongeren nog altijd proberen de regels die ze goed
- 59 -
kennen, na te leven, tenzij het communicatieve belang primeert (tenzij ze een spelwijziging maken, dus). Met andere woorden: niemand zal opzettelijk een dt-fout maken, tenzij hij daar een reden voor heeft. Het aantal dt-fouten dat de spelling verder wegvoert van de uitspraak is niet gering (hij beweerd, wordt je…). Dat terwijl wijzigingen aan de stam, van het type hij wort, niet voorkomen in het corpus. Blijkbaar voelen de jongeren dus aan dat bepaalde spellingsprincipes het lezen vergemakkelijken, en dus ook de communicatie vlotter doen verlopen. En die communicatie is tenslotte waar het allemaal om draait. Als internetspelling ooit een richting zou uitgaan waarbij de communicatie echt bemoeilijkt wordt – dan denk ik bijvoorbeeld aan het overmatig gebruik van te cryptische afkortingen, of ambigue, verwarrende schendingen van het gelijkvormigheidsprincipe – dan zal daar snel een reactie op komen. Ook nu merkte ik op fora af en toe dat gebruikers met de vinger gewezen werden omdat men hun berichten moeilijk leesbaar vond. Het is dus de efficiëntie van de communicatie die primeert, en de gesproken taal dient daarbij als voorbeeld.
6 Besluit Met dit onderzoek heb ik geprobeerd een aantal leemtes in onze kennis over het spellingsgebruik van jongeren op te vullen. In de literatuur was er vooral aandacht voor spellingsvernieuwing als een onderdeel van jongerentaal of een bijproduct van de nieuwe media, waardoor spelling vaak slechts beperkt of oppervlakkig behandeld werd. Dit onderzoek legt zich daarentegen volledig toe op spelling, en beschouwt wat jongeren op het internet doen als een creatieve vorm van spellingsvernieuwing die past binnen een brede maatschappelijke evolutie (Van der Horst 2008). We hebben een onderscheid gemaakt tussen spelwijzigingen en klassieke spelfouten. Naast een overzicht en indeling van de verschillende types, hebben we ook het gebruik ervan in acht genomen. Spelwijzigingen worden gebruikt met een bedoeling: men wil de communicatie vlotter laten verlopen of spreektaliger maken. Door het spellingsgebruik in chatboxen en op fora te vergelijken, werd duidelijk dat jongeren dat anders doen dan volwassenen. Voor jongeren heeft spelling nu, net als spreektaal, registers die ze aan de situatie kunnen aanpassen. Volwassenen daarentegen, lijken spelwijzigingen nog vooral te zien als fenomenen die bij bepaalde media horen, en zullen dus zelden of nooit smsafkortingen gebruiken bij het chatten, of chatspelling op internetfora. Wanneer spelwijzigingen in schoolwerk gemaakt worden, is dat dus waarschijnlijk te wijten aan onvoldoende registerbeheersing. Klassieke spelfouten zijn dan weer weinig afhankelijk van - 60 -
de factoren leeftijd en medium. Als ze tijdens het chatten al wat meer gemaakt worden, dan is dat een gevolg van de communicatiesnelheid en bijgaande slordigheid, en niet zozeer van een verschil in register. Het meest onverwachte resultaat betreft de omvang van de regionale verschillen. Nederlandse jongeren maken duidelijk minder gebruik van de mogelijkheid tot het wijzigen van hun spelling in informele contexten, terwijl Nederlandse leerkrachten op school juist meer problemen met spelwijzigingen ondervinden dan hun Vlaamse collega’s. Ik heb beargumenteerd dat beide fenomenen te verklaren zijn door de veronderstelling dat Vlaamse jongeren meer ervaring hebben met registerverschillen in gesproken taal en woordenschat, en daarom nu ook met de nieuwe spellingsregisters vlotter omspringen. Op het eerste gezicht lijkt de omvang van de regionale verschillen in strijd te zijn met Van der Horst (2008), die benadrukt hoe deze vernieuwingen in heel Europa gelijk lopen. Dat is echter niet het geval: “er zijn per land ook speciale bijzonderheden, maar de hoofdlijnen zijn verbluffend gelijk” (Van der Horst 2008, 236). Wat ik in dit onderzoek heb gedaan, is één van de hoofdlijnen bestudeerd (de ingrijpende spellingsvernieuwingen), waarbij ook enkele van die bijzonderheden aan het licht zijn gekomen. Het regionale verschil in het aantal spelwijzigingen verbleekt naast de manier waarop spellingsgebruik in het algemeen aan het veranderen is. Dat neemt natuurlijk niet weg dat het interessant is vast te stellen hoe de impact van zulke algemene tendensen licht beïnvloed kan worden door maatschappelijke verschillen, zelfs binnen hetzelfde taalgebied. Ook wat de klassieke spelfouten betreft, zijn er regionale verschillen: in alle contexten maken Nederlandse jongeren veel meer fouten dan de drie andere onderzochte groepen. Als meest waarschijnlijke verklaring, werd een verschil in regelbeheersing naar voren geschoven. Dat hebben we dan weer beschreven als een gevolg van de onderwijsvernieuwingen in Nederland, waar spelling minder expliciete aandacht krijgt dan in Vlaanderen. Dat is een vaststelling, geen verwijt voor het Nederlandse onderwijs, maar ook geen aanbeveling voor het Vlaamse. Ik heb niet onderzocht in hoeverre die regelkennis nog een nut heeft en spellingsonderwijs nog wenselijk is; daar was het onderzoek naar formele contexten te beperkt voor. Wat ik wel weet, is dat Nederlandse jongeren even vlot met elkaar chatten als hun Vlaamse leeftijdsgenoten, ongeacht het aantal dt-fouten. Het belangrijkste voor hen is tenslotte, zoals één van hun leerkrachten het samenvat: als je maar begrijpt wat er staat. En, met wat ervaring, begrijp je dat meestal heel goed. In zekere zin zelfs beter dan een conversatie in registerloze standaardspelling.
[email protected]
- 61 -
Geraadpleegde literatuur Assink, E. M. H. (1981). “Schrijfstrategieën van intuïtieve spellers bij moelijke werkwoordsvormen”. Tijdschrift voor taalbeheersing, 3.1, 55-66. Brouwer, D. en R. Schenk-Van Witsen (1983). Sekseverschillen in taalgebruik en taalattitude: eindrapport ZWO-projekt 17-25-04. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. (Publikaties van het instituut voor algemene taalwetenschap 42). Daems, F. (2000). “Walglijk en ongerijmd. Over de leerbaarheid van de werkwoordspelling”. S. Gillis, J. Nuyts en J. Taeldeman (reds.). Met de taal om de tuin geleid: een bundel opstellen voor Georges de Schutter ter gelegenheid van zijn pre-emeritaat. Antwerpen: UIA. 95-113. Diepen, M. van, en A.M.T. Bosman (1999). “Hoe spel jij gespelt? Werkwoordspelling door leerlingen van de basisschool en de middelbare school”. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 38, 176-186. Ernestus, M. en H. Baayen (2004). “Kuchde, tobte en turfte. Lekkage in ’t kofschip”. Onze Taal 73.12. 360-361. Hendrickx, E. (2007). ‘Zo gezegt, zo gedaan?’ Een onderzoek naar de houding met betrekking tot dt-fouten bij jongeren, leerkrachten en recruiters. Leuven. Ongepubliceerde licentiaatsverhandeling. Horst, J. van der (2008). Het einde van de standaardtaal. Een wisseling van Europese taalcultuur. Amsterdam: J.M. Meulenhoff. Roos, L. (2006). “D alm8ige sms-tl. De invloed van sms en msn op het Nederlands”. Onze Taal 7.8. 192-194. Sandra, D., F. Daems en S. Frisson (2001). “Zo helder en toch zoveel fouten! Wat leren we uit psycholinguïstisch onderzoek naar werkwoordfouten bij ervaren spellers?”. Vonk 30.3. 320.
- 62 -
Vandekerckhove, R. en A. van Rooy (2005). “De chattaal van Vlaamse jongeren” Over taal 44:2. 30-33. Varnhagen, C. K. (2000). “Shoot the messenger and disregard the message? Children’s attitudes toward spelling.” Reading Psychology 21. 115-128. Wijk, K. van en H. den Ouden (2006). “Kletsen in hiërogliefen. Sms- en msn-taal en het gebruik ervan in reclame” Onze Taal 7.8. 195-198.
Online bronnen Charldorp, T. van (2005). Building a chat corpus. (http://www.devrolijkeschool.nl/projecten/chatig/informatiebronnen/Building_a_Chat_Corpus .doc). (Toegang 2 mei 2010). De Laet, A. (2006). “Sms: aanslag op het Nederlands?”. Taalschrift. Tijdschrift over taal en taalbeleid. (http://taalschrift.org/reportage/001137.html). (Toegang 26 februari 2010). Hulle, J. Van (2007). “Bedrijf zoekt foutloze sollicitatiebrief m/v”. Taalschrift. Tijdschrift over taal en taalbeleid. (http://taalschrift.org/reportage/001517.html). (Toegang 3 mei 2010). T’Sas, J. (2008). “Wat zien we toch in spelling?” Taalschrift. Tijdschrift over taal en taalbeleid. (http://taalschrift.org/reportage/001614.html). (Toegang 3 mei 2010). T’Sas, J. (2009). “Als we algemeen Nederlands praten, lijken we niet echt”. Taalschrift, tijdschrift over taal en taalbeleid. (http://taalschrift.org/reportage/005219.html). (Toegang 3 mei 2010). Zijlmans, M. (2009). “Je kunt niet correct spellen als je twaalf bent”. Taalschrift. Tijdschrift over taal en taalbeleid. (http://taalschrift.org/reportage/005174.html). (Toegang 24 april 2010). Leerplannen Vlaams onderwijs: www.g-o.be (Toegang 22 april 2010).
- 63 -
Eindtermen Nederlands basisonderwijs: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/basisonderwijs (Toegang 22 april 2010)
Op deze fora en chatsites werd corpusmateriaal verzameld in juli en augustus 2009. http://www.9lives.be/forum/ http://chat.to.be/ http://www.chatplaza.nl/ http://www.chatten.nl/ http://forum.fok.nl/ http://forum.sekswoordenboek.nl/index.php http://forum.tuinadvies.be/ http://www.jeugdenseksualiteit.be/m_forum_jong_v3/ http://www.lunagang.nl/tipforum/ http://www.ouders.nl/forum.htm http://partyflock.nl/forum/ http://www.pukkelpop.be/nl/community/forum/ http://www.seniorennet.be/forum/ http://www.seniorennet.be/Pages/Vrije_tijd/chatbox.php http://www.seniorweb.nl/webcontact/forum/ http://www.weljongniethetero.be/forum/
- 64 -
Bijlagen
Bijlage 1: overzicht corpusonderzoek jongeren. Op het dt-risico na, geven alle waarden het aantal fouten per duizend woorden weer.
Forum Forum Forum Chat totaal VL NL totaal Afwijkende spelling Klassieke spelfouten Spelwijzigingen Dt-risico Dt-fouten u/uw, jou/jouw Dubbele medeklinker Samenstellingen Trema en apostrof "de meeste" ch/g, s/z Andere KS n-deletie t-deletie h-deletie Andere deletie Letters toevoegen Clise met pers. vnw Clise andere ks/x, ij/y Andere aanpassing Afkortingen
Chat VL
Chat NL
Alg. totaal
VL totaal
NL totaal
25,1
30,3
19,9
60,9
81,0
40,8
43,0
55,7
30,3
9,0 16,2
5,1 25,2
12,8 7,1
9,8 51,1
5,6 75,5
14,0 26,8
9,4 33,6
5,4 50,3
13,4 16,9
28% 2,8 0,6
13% 0,9 0,8
44% 4,7 0,4
43% 2,2 0,8
23% 1,3 1,4
63% 3,2 0,3
35% 2,5 0,7
18% 1,1 1,1
53% 3,9 0,3
0,9 1,6 0,7 0,4 0,5 1,5 2,3 5,1 0,7 1,1 0,5
0,6 1,0 0,6 0,3 0,0 0,9 3,6 9,5 1,1 1,4 0,4
1,2 2,1 0,9 0,5 1,0 2,1 0,9 0,8 0,3 0,7 0,7
0,8 2,3 1,0 0,2 1,4 1,0 8,1 17,0 2,2 2,1 3,8
0,4 1,0 0,5 0,1 0,2 0,6 11,4 31,3 4,1 2,8 1,2
1,3 3,5 1,5 0,3 2,6 1,3 4,9 2,8 0,3 1,3 6,5
0,9 1,9 0,9 0,3 0,9 1,2 5,2 11,1 1,4 1,6 2,2
0,5 1,0 0,6 0,2 0,1 0,8 7,5 20,4 2,6 2,1 0,8
1,2 2,8 1,2 0,4 1,8 1,7 2,9 1,8 0,3 1,0 3,6
3,1 2,2 0,1
5,3 2,4 0,2
0,9 2,1 0,0
9,6 3,0 0,8
15,7 3,2 1,0
3,5 2,7 0,6
6,4 2,6 0,5
10,5 2,8 0,6
2,2 2,4 0,3
1,1 5,8
1,4 5,9
0,8 5,8
4,5 17,2
4,8 18,7
4,1 15,7
2,8 11,5
3,1 12,3
2,5 10,8
- 65 -
Bijlage 2: overzicht corpusonderzoek volwassenen. Op het dt-risico na, geven alle waarden het aantal fouten per duizend woorden weer.
Forum Forum Forum Chat totaal VL NL totaal Afwijkende spelling Klassieke spelfouten Spelwijzigingen Dt-risico Dt-fouten u/uw, jou/jouw Dubbele medeklinker Samenstellingen Trema en apostrof "de meeste" ch/g, s/z Andere KS n-deletie t-deletie h-deletie Andere deletie Letters toevoegen Clise met pers. vnw Clise andere ks/x, ij/y Andere aanpassing Afkortingen
Chat VL
Chat NL
Alg. totaal
VL totaal
NL totaal
7,5
8,1
6,9
15,7
12,8
18,6
11,6
10,4
12,7
6,0 1,5
6,1 2,1
6,0 0,9
7,0 8,7
5,8 7,0
8,1 10,4
6,5 5,1
5,9 4,5
7,1 5,6
10% 1,0 0,1
10% 0,9 0,1
11% 1,0 0,0
26% 1,0 0,0
23% 0,8 0,0
29% 1,2 0,0
18% 1,0 0,0
16% 0,8 0,1
20% 1,1 0,0
0,6 2,8 0,4 0,3 0,2 0,7 0,0 0,5 0,0 0,1 0,0
0,8 2,5 0,3 0,3 0,0 1,0 0,0 0,9 0,0 0,1 0,0
0,3 3,1 0,5 0,3 0,3 0,3 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
1,0 2,6 0,9 0,2 0,2 1,1 0,7 2,0 0,1 0,2 1,1
0,6 2,1 0,8 0,2 0,0 1,4 0,6 2,4 0,2 0,0 0,0
1,4 3,0 1,1 0,2 0,4 0,9 0,7 1,6 0,0 0,4 2,3
0,8 2,7 0,7 0,3 0,2 0,9 0,3 1,2 0,0 0,1 0,6
0,7 2,3 0,6 0,2 0,0 1,2 0,3 1,7 0,1 0,1 0,0
0,9 3,0 0,8 0,3 0,3 0,6 0,4 0,8 0,0 0,2 1,1
0,1 0,7 0,0
0,2 0,5 0,0
0,0 0,9 0,0
1,7 0,5 0,1
1,2 0,3 0,0
2,1 0,7 0,2
0,9 0,6 0,0
0,7 0,4 0,0
1,1 0,8 0,1
0,2 1,3
0,3 0,9
0,0 1,7
2,4 11,5
2,3 11,8
2,5 11,1
1,3 6,4
1,3 6,4
1,2 6,4
- 66 -
Bijlage 3: vergelijking jongeren/volwassenen. Onderstaande tabel is verkregen door de waarden in bijlage 1 (jongeren) te delen door de waarden in bijlage 2 (volwassenen). Een waarde van 300% hoort dus bij een fenomeen dat bij jongeren driemaal zo frequent is als bij volwassenen, terwijl bijvoorbeeld een waarde van 50% duidt op een spelfout die dubbel zoveel gemaakt wordt door volwassenen. Spelfouten met een waarde van rond de 100%, werden door beide leeftijdsgroepen ongeveer even vaak gemaakt. De afkorting AJ staat voor Alleen Jongeren, en wijst op verschijnselen die we bij de volwassenen niet hebben aangetroffen, en die dus typisch voor jongeren zijn.
Forum Forum Forum totaal VL NL Afwijkende spelling 335% 374% 290% Klassieke spelfouten 148% 85% 213% Spelwijzigingen 1108% 1224% 828% Dt-risico 281% 127% 396% Dt-fouten 288% 98% 457% u/uw, jou/jouw 1047% 693% AJ Dubbele medeklinker 156% 79% 336% Samenstellingen 56% 40% 69% Trema en apostrof 171% 169% 172% "de meeste" 114% 92% 136% ch/g, s/z 278% AJ 278% Andere KS 218% 87% 609% n-deletie AJ AJ AJ t-deletie 1118% 1034% AJ h-deletie AJ AJ AJ Andere deletie 1863% 1247% AJ Letters toevoegen AJ AJ AJ Clise met pers. vnw 2718% 2333% AJ Clise andere 342% 520% 247% ks/x, ij/y AJ AJ AJ Andere aanpassing 631% 400% AJ Afkortingen 445% 641% 340%
Chat Chat Chat Alg. VL NL totaal VL NL totaal totaal totaal 389% 636% 220% 372% 534% 239% 141% 97% 587% 1081% 165% 100% 223% 171% AJ AJ 83% 88% 112% 128% 798% 88% 1237% 848% 2885% 1168% 333% 576% 586% 950% 188% 150%
- 67 -
64% 49% 68% 85% AJ 47% 1870% 1288% 2693% AJ AJ 1293% 1069% AJ 211% 158%
172% 144% 90% 257% 662% 1113% 216% 197% 111% 255% 255% 131% AJ 2493% 1884%
189% 300% 265% 347% AJ
91% 116% 143% 165% 743% 152% 693% 176% AJ 380% 282% 165% 380% 363% 167% 141%
139% 92% 152% 146% 514% 280% 821% 224% AJ 579% 312% 206% 307% 363% 199% 167%
109% 71% 131% 119% 542% 137% 1583% 898% 3747% 1338% 379% 713% 448% 1040% 218% 180%
73% 44% 100% 90% AJ 65% 2471% 1218% 3390% 3686% AJ 1458% 739% AJ 236% 193%
Abstract This study aims to come to a better understanding of the way adolescents use spelling in informal contexts, such as chat and forums on the internet. A corpus was created with conversations from chat sites and forums by about 500 Dutch and Flemish adolescents. This was compared to a similar corpus with conversations by adults using the same media. Additionally, a survey was conducted on 87 Dutch and Flemish teachers, to obtain information about spelling in a formal, controlled context. In this study, the distinction between spelling modifications and classic spelling errors is crucial. Spelling modifications serve a purpose: they aim to bring written language closer to the way the writer speaks, and/or speed up the conversation. It appeared that adolescents and adults don’t use spelling modifications in the same way. We argued that adolescents created their own register system in spelling, which they modelled after registers in spoken language, while adults generally perceive spelling modifications as connected to certain media. There were also remarkable regional differences. Dutch adolescents did not modify their spelling as often as the Flemish ones, while in school, Dutch teachers reported more problems related to internet spelling. We argued that both differences could be explained by the assumption that Flemish adolescents have more experience with register in spoken language and vocabulary, which results in a better mastery of the new registers in spelling. Classic spelling errors usually serve no purpose. They show little variation in their distribution. People do make some more classic spelling errors when chatting, which is most likely because chat communication is faster and less focused (and, hence, not because of a difference in register). Dutch adolescents are an exception to the even distribution of classical spelling errors: compared to adults and Flemish adolescents, they made more than double the amount of mistakes. Dutch teachers also seemed to experience more problems with the spelling abilities of their students. An explanation for this was found in the Dutch language teaching methods, which pay less attention to spelling mastery and more to communication skills. Finally, the spelling innovations were placed in the larger context of a broad European evolution in language, as described by Van der Horst (2008). The new approach to spelling is evidence for the assumption that spoken language is nowadays seen as the most important form of language.
144.606 tekens
- 68 -