15
Spelling en uitspraak De spelling kan slechts een gebrekkige weergave zijn van de gesproken taal. Men zal nooit alle nuances van de uitspraak, intonatie en stemflexie in schrifttekens kunnen vangen. Dit geldt a fortiori voor het dialect; het is er allereerst om gesproken te worden: men moet het horen. In het algemeen kan men zeggen dat bij de weergave van het Kerkraads dialect in dit woordenboek zo veel mogelijk de spellingregels van het Algemeen Nederlands zijn gevolgd. Bij de medeklinkers leverde dit vrijwel geen moeilijkheden op. Voor de in het Nederlands enkel als assimilatieklank voorkomende stemhebbende gutturale ploffer (Du. gut, Fr. gargon) en voor de stemhebbende palatale glijder als in de leenwoorden genie en horloge boden zich in de Limburgse dialectliteratuur de tekens gk en zj aan (b.v. wegke, duzje). Moeilijker lag het bij de klinkers. Het Kerkraads kent nl. nogal wat klinkers die in het Nederlands niet voorkomen. Was er enkel een nuanceverschil, dan bediende men zich van het conventionele teken, anders ontleende men de tekens aan het Duits en het Frans, of bedacht de spelling zelf (b.v. de spelling ao en ao voor de klank van rosé en freule). De klank zelf hebben we trachten te benaderen door middel van een vergelijking met Franse en vooral Duitse woorden. Om geen nieuwe tekens in te voeren, heeft men zich soms beperkt tot een nadere omschrijving van de klank, zo bij de meer open / in woorden als inne, tsing of ook bij de meer of minder gesloten e van woorden als b.v. sjtek en kelder. Over het algemeen is het gebmik van accent- of leestekens beperkt gehouden. Zo zal men geen teken vinden dat de lengte van een klinker aangeeft. De voor veel Limburgse dialecten kenmerkende stoot- en sleeptoon is niet in de spelling uitgedmkt, maar apart aangegeven. Accenttekens en het trema zeggen enkel iets van de kwaliteit van klinkers en tweeklanken. Met opzet is zo weinig mogelijk gebruik gemaakt van de Nederlandse of intemationale benamingen van de spraakklanken; waar dat wel het geval is, zal de niet-taalkundig geschoolde lezer uit de context en de voorbeelden de betekenis kunnen opmaken. Terwille van de leesbaarheid is ook afgezien van fonetisch schrift, op een enkele uitzondering na: de sjwa of reductie vocaal. Klinkers a aa
duidt de gedekte klinker aan in gesloten lettergreep, de vrije klinker in open lettergreep, b.v. bakke, kraf, sjtam als Ned. kalm; jape, sjravele als Du. laben. staat voor de vrije klinker in gesloten lettergreep en aan het eind van een woord, b.v. kaat, baar, sjaa, hingenaa; uitspraak als Du. Hase, nah.
Kirchröadsj er Dieksiej oneer
16
e
Het Kerkraads kent vier varianten van de e-klank: 1) kort en open in sjtek, leffel, legke; voor liquida en nasaal nog iets meer open: sjterve, kelder, dem, heng; 2) lang en open (geschreven e) in nès, kème, brèche, wèsje; 3) kort en gesloten (geschreven /) in rikke, milch, krichel, visje, mit; voor liquida en nasaal iets meer open: inne, sjting, vilt, birk; 4) lang en gesloten in sjtere, dene, deer. Bovendien geeft e de reductievocaal weer: jeleuve, oavend.
ie
Is kort binnen een lettergreep en in onbeklemtoonde positie: piezzele, hillieje, pensiejoeën. Is half lang met st. d'r Tien, prie, kieve. Is lang met si. wien, kniepe, zie (pers. vnw.)
o
Ook de o kent vier varianten: 1) Kort en open in Jod, hoffe, blom, hof. De Umlaut hiervan is ö in blömsje, hofje. 2) Lang en open (geschreven ao) in kaod, sjaos, kaoche, vlaog. De bijpassende Umlaut is ao in vlaos, vlaog. 3) Kort en gesloten (geschreven ó) in hoste, vlókke, hónged, bedórf, hód. De hierbij behorende Umlaut schrijft men u in hudsje, vluks-je. 4) Lang en gesloten in lofe, hoots, hoof. De Umlaut van deze klank is eu in kneufe, heuts-je, heufje.
oe
Is kort binnen een lettergreep en in onbeklemtoonde positie: voet, moelle, oejazes. Is halflang met st. boed, floeze, iech loe, doe (bijw.). Is lang met si. roet, hoes, koete, doe (pers. vnw.).
ö
Is open en kort als in Du. Löffel: mölle, pötsje.
ao
Is open en lang als in Ned. freule: kraoche, zaotser.
u
Is open en kort in gesloten lettergreep als in Ned. lucht, put: sjuts, tusje.
eu
Is half lang met st. meun, jreun, deus. Is lang met si. meusj, kneufe, leures.
u
In open lettergreep als Ned. duren: murer, ulesjpeiel.
uu
In gesloten lettergreep als Ned. vuur: kluur, nuus.
ü
in gesloten lettergreep als Du. Schütze, Hülse; aan het eind van een woord als Fr. vertu: kümme, vlüjje, üch; lü, hü. zgn. zwevende tweeklanken, waarvan het eerste deel wordt gevormd door een korte ee, ie, oe, ü, ö en ó, gevolgd door een toonloze e of sjwaf^j. Voorbeelden: keëts, leëve, heë; kieës, sjtrieële, mieë; kloeëster, karoeëte, vloeë; vrüet, lüete, blu
eë, ieë, oeë, üe, öa, oa
17
speUing en uitspraak vöal, köaler, knöa; koad, koale, Kirchroa. Ook voor r hoort men deze laatste klank: kloar, joare, verloare.
Tweeklanken ai
als Du. Mai, bleiben: fain, kail, sjlaif, klaister. De klank is half lang met st. in b.v.: kai, lai, rainieje. Is lang met si. in: mai, sjrai, plai, sjpaicher.
ei, ij
de uitspraak komt overeen met de Nederlandse. We spellen ei, tenzij het Nederlandse woord met ij wordt gespeld: knei, vleie, sjnei, wei, maar: neëvebij, vrije, rij, evenals in het achtervoegsel -erij: jekkerij, sjlechterij.
ui
in mui, huie, rui-ieg, sjui als in Ned. huis,
auw
in kauw, vrauw, klauwe, um hauwens als Du. Frau, bauen, brauchen.
ouw
in kouw, mouw, verzouwe, iech zouw als Ned. koud, flauw.
au
in vraud, vrausje (van vrauw), heë hau (van han) als Du. Braute, Heu.
Medeklinkers Meestal is er geen verschil met de Nederlandse uitspraak. We beperken ons dan ook tot: ch
deze stemloze klank wordt na velare klinkers, d.w.z. na a(a), 0(0), ao, oe en oa, uitgesproken als Ach-Laut, dus in maache, sjtachel, traog, bóch, boech, heë vroog (van vroage). In dit geval nadert de klank dicht de stemloze huigr. Na palatale klinkers en na een medeklinker is de uitspraak gelijk aan de Duitse Ich-Laut, b.v. in miech, richtieg, rèche, drüeg, murg, velg. Zo kan er dus verschil in uitspraak zijn bij de vormen van één woord: laoch - löcher, boech - büchs-je, heë vroog - heë vreug (conj.).
g
is in de meeste gevallen tot j' geworden. Ze komt nog voor na een velare klinker. Evenals bij de ch gaat de uitspraak sterk in de richting van de (stemhebbende) huig-r: vroage, zage, oge, zoege.
gk
duidt de klank van Du. Geld, gut; hij komt voor enkel tussen klinkers: sjmagke, wegke, rugke, herregke (mv. van sjmak, wek, ruk, herrek).
sj
is de palatale sisklank als in Du. Tisch, schön: sjuie, sjong, visj, sjtoa, sjwaam, lasje.
zj
de stemhebbende vorm van de vorige, die gehoord wordt in woorden als genie, horloge: duzje, pieëdzje.
w
is in alle gevallen bilabiaal met zwakke ronding.
Kirchröadsj er Dieksiej oneer r
18
is altijd de huig-r. Dat heeft tot gevolg dat men vóór r na een vrije of lange klinker een zwakke, op een sjwa gelijkende naklank hoort: dee(3)r, bie(d)r si.: bedoe(d)re, leu(3)res, vuu(d)r. Doch vrijwel niet na aa en oo: jaar, baar, broor
Algemene opmerkingen 1) Een inlautende medeklinker wordt verdubbeld, wanneer hij wordt voorafgegaan door een korte klinker: ziwe, kroeffe, sjtoemmel, wiesse, tieppele, sjtieppe, piezzele. De ch wordt nooit dubbel geschreven; de voorafgaande klinker is kort, tenzij anders aangegeven, b.v. krichel, Miechel, kuche, broeche, becher. Maar lang: maache, bleeche, kieche si en na de altijd lange klinkers: brèche, jeuche, kaoche. Het voorafgaande geldt ook vóór sj en zj. Kort: wusje, foesje, lasje; wuzje, koezjelmoesj. Lang: toesje si, kriesje si, heesje, pluusje. 2) Sommige eenlettergrepige tussenwerpsels, meestal verkorte vormen, hebben aan het eind de korte klinker: ju, wa, da, dè', ook de voorzetsels a, i en va. 3) Grondslag van de spelling van het Kerkraads is de uitspraak. Daamaast geldt de regel der gelijkvormigheid. Zo wordt de spelling van de stemloze eindmedeklinker bepaald door de verlengde vorm van het woord. Dus: kaat - mv. kate, maar sjwaad - sjwade, jelid - jelidder, iech hod - inf. haode, sjtüb - sjtübbe, iech sjoeb - inf. sjoebbe, maag mag e. Aan het einde van een woord schrijven we evenwel geen v, z, zj en gk, maar/ s, sj, k. Dus: haas - haze, muk - mugke, kaof- kaover, iech lek - legke, wusj - wuzje, brif- brivve. Waar geen analoge vormen voorkomen, richt de spelling zich naar het Nederlands: boag (boog), peëd (paard), sjtad (stad). Het achtervoegsel -ieg wordt altijd met g gespeld: in de verbogen vorm wordt g t o t / zoals gebruikelijk in het Kerkraads. Dus ierlieg - ierlieje, jemuutlieg -jemuutlieje. Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden wordt altijd gespeld met -d, omdat bij bijvoeglijk gebruik de stemloze eindmedeklinker wordt verzacht tot -d. Tevens vindt assimilatie van de onmiddellijk voorafgaande medeklinker(s) plaats: sjave - jesjaafd - jesjaafde breer, aafknage - aafjeknaagd - inne aafjeknaagde knaok, maache - jemaad - jemade man. Maar ook: sjetse - de jesjetsde hoezer (dzd), lesje jelèsjde kalk (zjd), inne umjekiepde waan (bd), i-jepakde jesjenker (gkd). 4) Een stemloze medeklinker die in de zin vóór een klinker komt, wordt in het spreken stemhebbend: doch 't jraas aaf(g,z); loof ins de trap óp (v,b); 't kink weed al vrug i bed jelaad (d,g); darf iech jevelles e sjtuk appelvlaam han (v, z, gk). De onmiddellijk voorafgaande medeklinker(s) wordt (worden) geassimileerd; heë erft alles (vd); zetst üch (dzd). 5) Na een korte klinker wordt in het spreken tussen een r of / en een volgende medeklinker een overgangsklank gehoord (svarabhaktivocaal), niet echter voor een dentaal: mil(d)ch, dör(d)p, sjter(d)k, hel(d)pe, zel(d)ver, Pal(d)mzóndieg. Zonder tussenklank: jeld, nold, kelder, valsj, pols. 6) In het algemeen kan men zeggen, dat de articulatie van klinkers en medeklinkers in het Kerkraads minder gespannen is dan in het Nederlands. De kwaliteit der klinkers ondergaat ook lichte wijzigingen onder invloed van de omringende medeklinkers. Dit geldt b.v. vóór de velare r, terwijl de / en de bilabiale w in de Anlaut een verdoffing vooral van de a tot gevolg heeft. Lange klinkers worden langer uitgesproken dan de Nederlandse vóór r.
19
spelling en uitspraak
7) Het Kerkraads heeft met de andere Limburgse dialecten gemeen de vormen van intonatie, die stoottoon en sleeptoon worden genoemd. Sommige syllaben hebben een krachtige inzet en worden korter en stotend uitgesproken (stoot- of valtoon), andere hebben een gerekte, bijna slepende uitspraak met gelijk blijvende intensiteit (sleeptoon of traagheidsaccent). Daarmee gaat een verschil in toonhoogte gepaard. Beide intonaties treden op zowel bij korte als bij lange klinkers. De twee vormen van intonatie hebben een vorm- en betekenisonderscheidende functie: a. Alleen door hun stoot- of sleeptoon verschillen in betekenis o.a. moer st (muur) moer si (peen), linge st (lindebomen) - linge si (lendenen), zei st (vergiet) - zij si (duivin), de zouw st (straatgoot) - de zouw si (zeug). Tezamen met verschil in geslacht of woordsoort o.a. doe st (toen) - doe si (jij), de val st (val) - d'r val si (het vallen), d'r vuur st (bunzing) - 't vuur si (vuur), de vaas st - 't vaas si, d'r jraaf st - 't jraaf s\ enz.. b. Het verschil treedt op als onderscheidingsteken tussen het enkelvoud en het meervoud, o.a. 't peëd si - de peëd st, d'r erm si - de erm st, d'r daag si, de daag st. Tezamen met andere verschillen, o.a. d'r boom si - de beum st (ook: de boom st), d'r knien si - de knieng st. c. De intonatie bepaalt (mede) het verschil tussen de verbogen en onverbogen vorm van het bijvoeglijk naamwoord en tussen grondwoord en diminutief: ronk s\ - d'r Ronge Pool st, broen si - de broeng patere st; vrunk si - vrunke st, rank si - renke st, ponk si - punke st, moes si - müs-je st. d. Verschil in intonatie treedt op in het praeterium van sommige sterke werkwoorden tussen het enkelvoud en de 2de persoon meervoud enerzijds en de 1ste en 3de persoon meervoud anderzijds: heë brooch st - zie brooche si, doe droogs st - zie droge si, uur oost st - vier ose si, iech loog st - ze loge si, heë hooi st - ze hole si. In het vervolg geven wij de stoottoon aan; de sleeptoon enkel bij oppositie. Bij klinkers ie en oe onderscheiden wij drie waarden: lang si, halflang st, kort. De toon wordt in het algemeen alleen bij 't grondwoord aangegeven.