De samenleving op slot? Sociale daling in een nieuwe klassensamenleving Lotte van Vliet & Dieneke de Ruiter* De Nederlandse bevolking heeft decennia van sociale stijging achter de rug. Voor mensen uit alle sociale klassen zijn er mogelijkheden geweest om vooruit te komen. Voor velen kwam een vervolgopleiding binnen bereik en men kon daarna een goede plaats op de arbeidsmarkt verwerven. De Nederlandse welvaart nam toe: autobezit werd gemeengoed en de levensverwachting steeg, net als het aantal koopwoningen. Breed toegankelijk onderwijs is ontegenzeggelijk de belangrijkste motor geweest voor sociale stijging. Doordat meer mensen toegang kregen tot een goede oplei‐ ding, wisten zij hun talenten te verzilveren. Inmiddels heeft een ruime 30 procent van de bevolking een hbo- of universitaire opleiding. In recent onderzoek komen echter twee zaken naar voren die het rooskleurige beeld van voortdurende voor‐ uitgang enigszins temperen. Ten eerste wordt gewaarschuwd voor het verdelende effect van het onderwijs. Het opleidingsniveau lijkt steeds meer een scheidslijn in de samenleving te vormen. In de tweede plaats blijkt dat na jarenlange sociale stij‐ ging ook sociale daling aan de orde is. In deze bijdrage gaan wij in op deze twee ontwikkelingen. Hoe hebben sociale stij‐ ging en sociale daling de laatste decennia vorm gekregen? Is sociale stijging een houdbaar perspectief voor de toekomst? Welke gevolgen hebben de ontwikkelin‐ gen voor de samenleving? En welke nieuwe vragen brengt dat met zich mee? We baseren ons hierbij op het advies Nieuwe ronde, nieuwe kansen. Sociale stijging en daling in perspectief, dat de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) in april 2011 uitbracht (RMO 2011).1 Sociale stijging als wenkend perspectief In een open samenleving is sociale mobiliteit – stijging én daling – mogelijk. De sociale afkomst is in een dergelijke samenleving niet langer bepalend voor het verwerven van een positie. Eigen talent en inzet zijn dat des te meer. Dat is om verschillende redenen gunstig voor een samenleving (Organization for Economic Cooperation and Development (OECD) 2010). In de eerste plaats is sociale mobi‐ liteit wenselijk vanuit het oogpunt van een rechtvaardige samenleving. Mensen hebben meer kans om hun maatschappelijke positie zelf vorm te geven. Ten *
Lotte van Vliet is adviseur bij de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Corres‐ pondentiegegevens: L.R. van Vliet MA, Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Postbus 16139, 2500 BC Den Haag, www.adviesorgaan-rmo.nl,
[email protected]. Dr. Dieneke de Ruiter is adviseur bij de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.
[email protected].
Beleid en Maatschappij 2011 (38) 3
319
Lotte van Vliet & Dieneke de Ruiter
tweede is sociale mobiliteit van economisch belang. Het garandeert dat talenten en vaardigheden optimaal worden benut (Causa en Johansson 2009). In een open samenleving is de kans – gelukkig – veel groter dat het talent van een arbeiders‐ kind tot ontplooiing komt. Het menselijk kapitaal van een samenleving wordt zo goed mogelijk aangesproken. En het gaat, tot slot, ook om de mate van perspec‐ tief dat mensen ervaren. Het werkt stimulerend wanneer mensen het gevoel heb‐ ben dat zij met hun talenten ook daadwerkelijk iets kunnen bereiken. Perspectief ervaren heeft invloed op de motivatie, inzet en productiviteit van mensen. Deze positieve aspecten van een open samenleving zijn in de laatste helft van de vorige eeuw steeds verder ontwikkeld in de Nederlandse samenleving. De focus van beleid en samenleving heeft daarbij vooral gelegen op de weg omhoog, op sociale stijging (Van der Steen, Peeters en Pen 2010). Beleidsmaatregelen in het onderwijsdomein – zoals het breed toegankelijk maken van onderwijs en de intro‐ ductie van de studiefinanciering – hebben hier in belangrijke mate aan bijgedra‐ gen. Het onderwijs bevindt zich in het brandpunt van beleid dat zich richt op soci‐ ale stijging (Van der Steen, Peeters en Pen 2010). Het onderwijs wordt niet zon‐ der reden aangeduid als verheffingsmachine. Dat de verheffingsmachine haar werk heeft gedaan, is terug te zien in ontwikke‐ lingen in het opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking. Opeenvolgende cohorten weten een steeds hoger opleidingsniveau te bereiken. Tolsma en Wol‐ bers (2010) becijferen dat 38 procent van de mannen en 35 procent van de vrou‐ wen geboren tussen 1970 en 1984 een hbo- of wo-diploma heeft. Voor de man‐ nen en vrouwen geboren tussen 1914 en 1939 was dat nog 25 en 13 procent. Ander onderzoek constateert ook een stijging in opleidingsniveau. Zo becijfert het Centraal Bureau voor de Statistiek dat van de bevolking tussen 25 en 65 jaar oud 33 procent van de mannen en 30 procent van de vrouwen hoog is opgeleid (CBS 2010). In 1999 was dit respectievelijk 27 procent en 21 procent. Het gemid‐ delde opleidingsniveau van de bevolking stijgt dus nog steeds. De stijging van opleidingsniveau wordt ook zichtbaar wanneer we generaties met elkaar vergelijken. Herweijer (2010) laat zien dat zo’n 20 procent van de mannen die in de eerste helft van de vorige eeuw zijn geboren, wel drie stappen op de onderwijsladder maakte. Hadden hun ouders een lbo-opleiding, zelf waren ze in staat om een hbo-opleiding met succes af te ronden. Met de uitbreiding van onderwijsmogelijkheden en de stijging van het opleidings‐ niveau is sociale stijging als perspectief vanzelfsprekend geworden. Mensen heb‐ ben de afgelopen decennia het vertrouwen gekregen dat hun kinderen door mid‐ del van het onderwijs verder kunnen komen (Herweijer 2010). De kansen liggen in principe voor eenieder open en kunnen verzilverd worden omdat het eigen opleidingsniveau inmiddels veel belangrijker is voor de maatschappelijke positie dan de sociale afkomst. In het RMO-advies noemen we dit het ontstaan van een belofte van sociale stijging.
320
Beleid en Maatschappij 2011 (38) 3
De samenleving op slot?
Onderwijs als scheidslijn Met de sociale stijging die via het onderwijs tot stand is gekomen, blijkt evenwel dat het onderwijs niet alleen een verheffingsmachine is. Het onderwijs produceert ook een nieuw verdelingscriterium in de samenleving: die van het opleidings‐ niveau. Het opleidingsniveau heeft de sociale afkomst steeds meer vervangen als voorspeller van kansen op de arbeidsmarkt en woningmarkt, mate van gezond‐ heid, politieke attitude en (zelf)vertrouwen. Naarmate mensen hoger opgeleid zijn, stijgt de maatschappelijke participatie en nemen politieke betrokkenheid, cultuurdeelname en vrijetijdsbesteding toe. Hoogopgeleiden zijn bovendien gezonder en nemen minder deel aan criminele activiteiten dan laagopgeleiden (Tolsma en Wolbers 2010; Raad voor de Volksgezondheid & Zorg (RVZ) 2009; CBS 2010). Een hoog opleidingsniveau is in de huidige samenleving een belang‐ rijke bron voor het realiseren van een goede leefsituatie (Boelhouwer 2010). Op verschillende terreinen is een onderscheid tussen hoger en lager opgeleiden zichtbaar. We noemen er twee. Allereerst is de woningmarkt een domein waar de ongelijkheid tussen hoger en lager opgeleiden duidelijk toeneemt. Was in 1992 het verschil tussen hoger en lager opgeleiden in het aandeel dat een eigen woning had 7 procentpunten (in het voordeel van de hoger opgeleiden), in 2003 is dit opgelopen tot bijna 20 procent (Tolsma en Wolbers 2010, 119). Het bezitten van een eigen huis wordt steeds exclusiever het voorrecht voor hoger opgeleiden. Tabel 1.
Politiek zelfvertrouwen en opleidingsverschillen in de politiek naar opleidingsniveau, 2011, bevolking 18+ (in procentena) Opleidingsniveau Allen Lager Midden Hoger
De landelijke politiek is voor mij te ingewikkeld om te begrijpen: – helemaal/tamelijk eens
52
75
51
24
– helemaal/tamelijk oneens
46
22
48
74
– helemaal/tamelijk eens
68
79
73
46
– helemaal/tamelijk oneens
18
5
13
44
– helemaal/tamelijk eens
58
75
56
38
– helemaal/tamelijk oneens
30
10
29
54
De mening van hoger opgeleiden klinkt te veel door in de politiek:b
De mening van lager opgeleiden klinkt te weinig door in de politiek:b
a
Cijfers tellen met de categorie ‘weet niet’ op tot 100%. b Deze vraag is gesteld aan de helft van de respondenten. Bron: Den Ridder en Dekker (2011)
Daarnaast zijn op het gebied van invloed en zeggenschap in de democratie ver‐ schillen tussen hoger en lager opgeleiden waarneembaar. Bovens en Wille (2010) concluderen dat we een diplomademocratie kennen waarin hoger opgeleiden
Beleid en Maatschappij 2011 (38) 3
321
Lotte van Vliet & Dieneke de Ruiter
oververtegenwoordigd zijn. Lager opgeleiden voelen zich ook minder erkend en vertegenwoordigd in de democratie (RMO 2007). Opinieonderzoek dat de RMO liet uitvoeren in het kader van zijn advies over stijging en daling laat een soortge‐ lijk beeld zien. Lager opgeleiden oordelen negatiever over de politiek en de mate waarin hun stem te horen is (zie tabel 1). De focus op sociale stijging via het onderwijs heeft dus weliswaar tot gevolg dat er veel bereikt is, maar ook dat het opleidingsniveau een belangrijke voorspeller is voor maatschappelijk profijt en verschil. Dat is op het eerste gezicht een meer rechtvaardige manier van het verdelen van posities dan een verdeling op basis van sociale afkomst. Eigen inzet en verdiensten tellen. Maar de vraag is wel of dit op termijn een klassenmaatschappij oplevert die zich verdeelt langs lijnen van het opleidingsniveau. Hoewel het wellicht lastig is te praten over een klassensamenle‐ ving, meent de RMO dat het van belang is om over een dergelijk scenario na te denken. Wanneer de voorspellende waarde van het opleidingsniveau immers erg groot wordt, kan dat als uiterste consequentie hebben dat het perspectief op vooruitgang van lager opgeleiden wordt ondermijnd. Sociale daling als nieuwe trend Sociale stijging via het onderwijs is de laatste tijd het dominante perspectief geweest, maar is niet het enige verhaal. Sociale stijging lijkt sinds kort ook op grenzen te stuiten: er is sprake van sociale daling. Tabel 2.
Intergenerationele opleidingsmobiliteit onder mannen en vrouwen in vijf cohorten tussen 1914 en 1984 (in procenten) Absolute mobiliteit Immobiel
Absolute mobiliteit
Stijgers Dalers
Mannen
Immobiel
Stijgers Dalers
Vrouwen
1914-1939
35
58
8
1914-1939
43
40
17
1940-1949
30
60
11
1940-1949
36
47
18
1950-1959
26
63
12
1950-1959
28
58
14
1960-1969
27
60
13
1960-1969
30
57
13
1970-1984
30
50
19
1970-1984
30
56
14
Bron: Tolsma en Wolbers (2010)
Verschillende onderzoeken laten zien dat intergenerationele2 daling van het opleidingsniveau onder mannen in toenemende mate aan de orde is (Tolsma en Wolbers 2010; Herweijer 2010). Binnen de jongste mannelijke cohorten is vaker sprake van daling. Van de mannen tussen de 26 en 40 jaar heeft 19 procent een lager opleidingsniveau dan de ouders. In de oudste cohorten ligt dat percentage nog rond de 10 (zie tabel 2).
322
Beleid en Maatschappij 2011 (38) 3
De samenleving op slot?
In het Sociaal Cultureel Rapport 2010 is daarnaast in kaart gebracht dat het aan‐ tal stappen dat mannen op de onderwijsladder zetten kleiner wordt. Stappen van twee of drie sprongen vooruit komen inmiddels minder vaak voor; een groeiend aantal doet juist één of zelfs twee stappen terug ten opzichte van het ouderlijk opleidingsniveau (Herweijer 2010). Daling van het opleidingsniveau ten opzichte van de ouders is onder mannen een reële gebeurtenis geworden. Verklaringen voor sociale daling In tijden van voortdurende sociale stijging (merk op dat de meerderheid nog steeds stijgt, tabel 2) is de opkomst van sociale daling opzienbarend. Dat bleek ook aan de grote hoeveelheid media-aandacht die de onderzoeksresultaten heb‐ ben gekregen. Toch is het van belang om verder te kijken dan de gepresenteerde cijfers. Welke verklaringen zijn er te vinden voor de sociale daling? En welke bete‐ kenis heeft sociale daling? Sociale daling staat niet op zichzelf, maar heeft voor een deel juist te maken met de sociale stijging van de afgelopen decennia. Hier zijn twee verklaringen voor te geven. Ten eerste is sociale daling toe te schrijven aan plafondeffecten (Herweijer 2010). Naarmate ouders hoger zijn opgeleid, en zelf zijn gestegen, kunnen hun kinderen hen nog maar lastig evenaren of overstijgen. De kans om een ‘stijger’ te zijn is simpelweg kleiner. Een tweede verklaring is te vinden in het opener worden van de samenleving. In een open samenleving is de afkomst zoals gezegd minder bepalend voor de eigen positie. Dat impliceert ook dat men minder beschermd wordt door het ouderlijk milieu. Voor mannen geldt dit vooralsnog in sterkere mate dan voor vrouwen (Tolsma en Wolbers 2010). In die zin is het optreden van sociale daling een kenmerk van een ‘gezonde’ open samenleving. Afkomst weer‐ houdt mensen niet langer van stijgen, maar beschermt ook minder tegen dalen. Betekenis van sociale daling Een belangrijke vraag bij de gepresenteerde gegevens is natuurlijk of sociale daling een onwenselijke ontwikkeling voor de samenleving is. Het is niet eenvou‐ dig om hier een definitief antwoord op te geven. Vanuit de laatstgenoemde ver‐ klaring voor daling – het ouderlijk milieu beschermt minder – is daling slechts een manifestatie van een open samenleving. Daling duidt in dat geval op een eerlij‐ kere verdeling van posities op basis van eigen verdiensten. Achter de cijfers van sociale daling kan bovendien heel goed een verhaal van bewuste keuzen of andere interesses schuilgaan. Interviews met sociale dalers in bijvoorbeeld de Volkskrant laten dit zien (Baartman 2011). Waarom is het bijvoor‐ beeld een probleem als een zoon van een wetenschapper met succes aan de slag is als grafisch ontwerper? Sociale daling betekent niet automatisch dat men een ‘slecht’ leven zal hebben. Met een mbo- of hbo-diploma op zak kunnen kinderen van wetenschappelijk opgeleide ouders het natuurlijk prima voor elkaar hebben. Tegelijkertijd zijn er ook aanwijzingen dat sociale daling wel degelijk negatieve kanten kent. In de achtergrondstudie Naar een open samenleving? is gekeken naar
Beleid en Maatschappij 2011 (38) 3
323
Lotte van Vliet & Dieneke de Ruiter
de gevolgen van sociale mobiliteit voor sociale samenhang.3 Over het algemeen heeft sociale daling geen invloed op de sociale samenhang. Een hoger opleidings‐ niveau van de ouders ten opzichte van de kinderen beschermt tegen een nega‐ tieve invloed op indicatoren als ervaren moslimdreiging en stemintentie (Tolsma en Wolbers 2010, 91-92). De onderzoekers constateren wel een mobiliteitseffect voor algemeen sociaal vertrouwen. Neerwaartse mobiliteit heeft daar negatieve gevolgen (Tolsma en Wolbers 2010, 87). Dalers vertrouwen hun medemens min‐ der dan stijgers of mensen die een gelijk opleidingsniveau als hun ouders hebben behaald. Verdedigen van posities De invloed van sociale daling op het sociaal vertrouwen is slechts een kleine indi‐ catie voor een negatieve betekenis van sociale daling. Hier willen we de daling echter ook in het perspectief plaatsen van een samenleving waarin opleidingsni‐ veau een belangrijke scheidslijn vormt. Het is onwaarschijnlijk dat de 19 procent sociale dalers enkel gevallen van een bewuste en weloverwogen keuze vertegen‐ woordigt. En wanneer het geen keuze betreft, kan daling heel goed worden erva‐ ren als falen of gepaard gaan met (angst voor) het verlies van een verworven posi‐ tie. Van verlies weten we dat het hard aankomt en gevoelens van onzekerheid kan veroorzaken. Mensen ervaren verliezen als vervelend, een mechanisme dat bekendstaat als loss aversion. Uit het eerdergenoemde opinieonderzoek blijkt enige angst voor daling. 58 procent van de ondervraagden beantwoordt de stel‐ ling ‘ik ben bang dat mijn kinderen het financieel slechter krijgen dan ik’ positief (Den Ridder en Dekker 2011). In een samenleving waar het opleidingsniveau sterk bepaalt waar je terechtkomt, wordt het bovendien belangrijker om sociale daling te voorkomen. Het is niet ondenkbaar dat mensen zich willen wapenen tegen sociale daling en zich daar tegen gaan verdedigen. Ouders met een hoog opleidingsniveau hebben hier vaker de middelen voor. Voorbeelden zijn de inspanningen die hoger opgeleide ouders plegen om hun kinderen op een bepaald schoolniveau te helpen of houden. Denk aan dure bijlessen of Cito- of examentrainingen, maar ook aan onderwijskeuzes die ouders maken. Het is bekend dat kinderen van hoger en lager opgeleiden al in het basisonderwijs gescheiden naar school gaan. Karsten e.a. (2003) constateren dat algemeen bijzondere scholen, zoals montessori en jenaplan, steeds meer elite‐ scholen worden voor kinderen van hoger opgeleide ouders. In een casestudie naar schoolkeuze in Amsterdam-Noord doen hoger opgeleide ouders de volgende uit‐ spraken: ‘Het is precies hetzelfde als met huisvesting, ik wil ook niet in een straat wonen met te veel sociale huisvesting’ en ‘Laten we eerlijk zijn, bij hoger opge‐ leide mensen voel ik me gewoon meer thuis’ (Zeldenrijk 2010). Ouders willen een optimale leeromgeving voor hun kinderen, maar door de keuzes die zij maken verharden zij (on)bewust de scheidslijn van het opleidingsniveau.
324
Beleid en Maatschappij 2011 (38) 3
De samenleving op slot?
Conclusie Het streven naar sociale stijging via het onderwijs heeft de samenleving veel gebracht. Dan is het verleidelijk om achterover te leunen: het is goed gegaan en de meerderheid stijgt nog steeds. Maar het opleidingsniveau wordt langzamerhand steeds bepalender voor de bereikte positie. Bovendien boet de belofte van sociale stijging aan kracht in. Er is vaker sprake van sociale daling. Wanneer we sociale daling bezien vanuit de context van een samenleving waarin het opleidingsniveau zo bepalend is, gaan nieuwe vragen een rol spelen. Betekent een grotere kans op sociale daling dat mensen minder perspectief gaan ervaren? Gunnen mensen het een ander nog om goed onderwijs te volgen? Of zetten zij de samenleving weer meer op slot door het gebruik van verdedigingsmechanismen? Blijven voorwaar‐ den voor onderlinge solidariteit, zoals wederzijdse afhankelijkheid en identifica‐ tie, nog voldoende overeind? Deze vragen maken duidelijk dat niet zozeer de omvang als wel de betekenis van sociale daling in een op opleidingsniveau geba‐ seerde klassensamenleving onze aandacht behoeft. Noten 1 2 3
Het advies Nieuwe ronde, nieuwe kansen is te downloaden op www.adviesorgaanrmo.nl. Daling ten opzichte van de ouders. De studie onderscheidt de volgende indicatoren voor sociale samenhang: algemeen sociaal vertrouwen, vertrouwen in de politiek, moslims geen bedreiging, contacten met ouders, intentie om te gaan stemmen, vrijwilligerswerk en lidmaatschap vereni‐ ging.
Literatuur Baartman, N., 2011, ‘Zonen zonder zorgen. Beter dan je vader?’ Volkskrant Magazine, 16 april 2011. Boelhouwer, J., 2010, Wellbeing in the Netherlands. The SCP life situation index since 1974. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Bovens, M. en A. Wille, 2010, Diploma-democratie. Over de spanning tussen meritocratie en democratie. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker. Causa, O. en A. Johansson, 2009, Intergenerational social mobility. OECD Economics Department Working Papers, nr. 707, OECD Publishing. CBS, 2010, De Nederlandse samenleving 2010. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Herweijer, L., 2010, ‘Grenzen aan de opwaartse opleidingsmobiliteit?’. In: A. van den Broek, R. Bronneman-Helmers en V. Veldheer (red.), Wisseling van de wacht. Generaties in Nederland. Sociaal en Cultureel Rapport 2010, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbu‐ reau, 41-71. Karsten, S., G. Ledoux, J. Roeleveld, C. Felix en D. Elshof, 2003, ‘School Choice and Ethnic Segregation’. Educational policy, 17 (4): 452-477.
Beleid en Maatschappij 2011 (38) 3
325
Lotte van Vliet & Dieneke de Ruiter
OECD, 2010, ‘A Family Affair: Intergenerational Social Mobility across OECD Countries’. In: OECD, Economic policy reforms: going for growth, hoofdstuk 5 (www.oecd.org/ dataoecd/2/7/45002641.pdf). Ridder, J. den en P. Dekker, 2011, ‘Opvattingen over sociale mobiliteit en opleidingsver‐ schillen’. Opinieonderzoek bij het RMO-advies Nieuwe ronde, nieuwe kansen. Sociale stijging en daling in perspectief. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. RMO, 2007, Vormen van democratie. Een advies over democratische gezindheid. Amsterdam: Uitgeverij SWP. RMO, 2011, Nieuwe ronde, nieuwe kansen. Sociale stijging en daling in perspectief. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. RVZ, 2009, Buiten de gebaande paden. Advies over intersectoraal gezondheidsbeleid. Den Haag: Raad voor de Volksgezondheid & Zorg. Steen, M. van der, R. Peeters en M. Pen, 2010, De weg omhoog. Een analyse van het vertoog over sociale mobiliteit. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Tolsma, J. en M.H.J. Wolbers, 2010, Naar een open samenleving? Recente ontwikkelingen in sociale stijging en daling in Nederland. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwik‐ keling. Zeldenrijk, D., 2010, Je voelt het gewoon. Een onderzoek naar schoolkeuze en segregatie in Amsterdam-Noord. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.
326
Beleid en Maatschappij 2011 (38) 3