'Tribuna'
'Forum '85'
Mexico '75
Nairobi '85
'Forum '80' Kopenhagen '80
De rol van vrouwenorganisaties en mensenrechtenorganisaties bij het plaatsen van geweld tegen vrouwen op de internationale agenda
'All Human Rights for all'
'Look at the world through women's eyes'
Wenen 1993
Beijing 1995
Gabriella Sauren Docente: Drs I. van Dijk Doctoraalscriptie 2001
Inhoudsopgave
Hoofdstuk I 1.1 1.2 1.3
Inleiding
2
Schendingen van de vrouwenrechten en de rol van NGO's Geweld tegen vrouwen Universalisme versus Cultureel Relativisme en geweld tegen vrouwen Definiëring, doelstellingen en middelen van NGO's 1.3.1 De invloed van NGO's binnen de Verenigde Naties 1.3.2 De invloed van NGO's tijdens de VN-conferenties
8 8 12 17 19 21
Hoofdstuk II Geweld tegen vrouwen in de periode 1975-1990 2.1 Geweld tegen vrouwen in de periode 1975-1985 2.1.1 Geweld tegen vrouwen binnen het VN-kader in de periode 1975-1985 2.1.2 Geweld tegen vrouwen buiten het VN-kader in de periode 1975-1985 2.2 Geweld tegen vrouwen in de periode 1985-1990 2.2.1 De veranderde werkwijze van vrouwenorganisaties en Amnesty International vanaf 1985 2.2.2 Het VN-beleid betreffende geweld tegen vrouwen in de periode 1985-1990
25 25 25 31 33
Hoofdstuk III Geweld tegen vrouwen in de periode 1990-2000 3.1 Nieuwe ontwikkelingen om geweld tegen vrouwen zichtbaar te maken in de periode 1990-1995 3.2 Lobbyactiviteiten binnen het CSW en het CEDAW 3.3 De Internationale Campagne tegen Geweld tegen Vrouwen 3.3.1 De agendavorming van de VN-mensenrechtenconferentie 3.3.2 De lobbyactiviteiten tijdens de VN-mensenrechtenconferentie 3.3.3 Het resultaat in het slotakkoord van Wenen 3.4 De doelstellingen voor de VN-vrouwenconferentie in Beijing in 1995 3.4.1 De agendavorming van de VN-vrouwenconferentie in Beijing 3.4.2 De lobbyactiviteiten tijdens de VN-vrouwenconferentie in Beijing 3.4.3 Het resultaat in het slotakkoord van Beijing
42
Hoofdstuk IV Het Joegoslavië Tribunaal en verkrachting tijdens oorlogssituaties 4.1 De juridische ontwikkeling van het begrip verkrachting in het IHL 4.2 De doelstellingen van vrouwenorganisaties en Amnesty International 4.2.1 De beinvloeding van de artikelen van het Statuut 4.2.2 Het aanstellen van vrouwelijke rechters 4.2.3 Het beschermen van de getuigen
70 70 75 78 81 83
33 38
42 43 44 44 46 51 55 58 59 62
Conclusie
89
Lijst van geraadpleegde literatuur en bronnen
97
2
Inleiding De acceptatie van vrouwenrechten als onderdeel van het traditionele mensenrechtenregime is lange tijd omstreden geweest. Pas in 1993 tijdens de tweede Mensenrechtenconferentie van de Verenigde Naties (VN) in Wenen werd expliciet vastgelegd dat de rechten van vrouwen een volwaardig onderdeel zijn van mensenrechten. Tijdens deze conferentie werd namelijk bevestigd dat alle mensenrechten universeel, ondeelbaar, onderling afhankelijk en onderling verbonden zijn. 1 Deze bevestiging is het resultaat van jarenlange druk van vrouwenorganisaties en van vrouwelijke leden van de Algemene Vergadering van de VN (AVVN) om vrouwenrechten een plaats te geven binnen het mensenrechtenregime. 2 In 1946 hebben zij ervoor gezorgd dat er naast de Commissie voor de Rechten van de Mens een aparte commissie voor de rechten van vrouwen werd opgericht, namelijk de Commissie inzake de rechtspositie van de vrouw (CSW). Daarnaast heeft de druk vanuit NGO’s en de AVVN ertoe geleid dat in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de twee internationale verdragen inzake Burger en Politieke Rechten (BUPO-verdrag) en Economische, Sociale en Culturele Rechten (ESC-verdrag) het principe van gelijkheid verwerkt werd. 3 Dit kwam onder andere tot uiting door het gebruik van sekse neutraal woordgebruik. De term ‘man’ werd in vele artikelen vervangen door de term ‘een ieder’. Ondanks deze aanpassingen waren deze instrumenten geen effectief middel om de rechten van vrouwen te waarborgen. Dit kwam met name door het feit dat het gehele debat rondom de rechten van vrouwen besproken werd in de context van sociale en humanitaire ontwikkeling in plaats van binnen het bestaande mensenrechtenregime. Dit leidde ertoe, mede door de afgeschermde CSW van de Commissie voor de Rechten van de Mens, dat vrouwenrechten steeds meer afgezonderd werden van het traditionele mensenrechtenregime. Dit was geen gunstige ontwikkeling voor de rechten van vrouwen. Dankzij de enorme groei van het aantal vrouwenorganisaties in de jaren ’70 en de druk vanuit deze vrouwenorganisaties werd deze ontwikkeling getemperd. Vrouwenorganisaties hebben vanaf de jaren '70 de internationale druk op de VN uitgeoefend om meer aandacht aan de rechten en de positie van vrouwen te besteden. Dit leidde ertoe dat het jaar 1975 werd uitgeroepen tot het Internationaal Jaar van de Vrouw en in datzelfde jaar vond de eerste Wereldvrouwenconferentie plaats in Mexico. De nadruk tijdens deze eerste Wereldvrouwenconferentie lag met name op gelijkheid, ontwikkeling en vrede. Deze eerste Wereldvrouwenconferentie werd in 1976 opgevolgd door de VN Decennium van de Vrouw. Tijdens dit decennium werd het belangrijke Vrouwenverdrag geratificeerd, namelijk het Verdrag inzake de Uitbanning van Discriminatie jegens Vrouwen (CEDAW). Dit verdrag 1
Adviesraad Internationale vraagstukken, Universaliteit van de rechten van de mens en culturele verscheidenheid no.4 (juni 1998) 14. 2 Arvonne S. Fraser, ‘Becoming human: the orgins and development of women’s human right’, Human Rights Quarterly vol 21.4 (1999) 903. 3 Ibidem 888.
3
was een keerpunt voor de rechten van vrouwen. In dit verdrag werd de bescherming van vrouwen namelijk voor het eerst bezien binnen het traditionele mensenrechtenregime. Tijdens de eerste twee Wereldvrouwenconferenties van de VN in 1975 en 1980 werd met name de nadruk gelegd op de economische aspecten van ontwikkeling. Dit veranderde tijdens de derde Wereldvrouwenconferentie in Nairobi in 1985. Mede door het besef dat de achtergestelde positie van vrouwen niet alleen het gevolg was van economische aspecten van ontwikkeling, maar ook van sociale aspecten zoals geweld. Tijdens deze conferentie werd er door vrouwenorganisaties voor het eerst veel aandacht besteed aan de relatie tussen geweld tegen vrouwen en het bereiken van gelijkheid en vrede. 4 Er werd druk uitgeoefend op de VN om meer aandacht te besteden aan dit thema. Dit leidde ertoe dat er in 1992 de Algemene Aanbeveling No. 19 aan het Vrouwenverdrag werd toegevoegd. Deze Algemene Aanbeveling hield in dat elke vorm van geweld verboden was binnen het Vrouwenverdrag en dat staten verplicht waren om te rapporteren over de genomen maatregelen om dergelijk geweld te bestrijden. Niet lang hierna, in 1993, aanvaarde de AVVN de VN-Verklaring inzake Uitbanning van Geweld tegen Vrouwen (DEVAW). Behalve voor geweld tegen vrouwen in private sfeer is er mede door de oorlog in Joegoslavië in de jaren ’90 veel aandacht ontstaan voor een specifieke uiting van geweld tegen vrouwen in de publieke sfeer, namelijk seksueel geweld tijdens gewapende conflicten. Dit is opmerkelijk omdat verkrachting van vrouwen tijdens conflictsituaties altijd heeft plaatsgevonden. De internationale gemeenschap heeft dit fenomeen tijdenlang genegeerd en het als een bijproduct van de oorlog beschouwd. In het verleden hebben ook de oorlogstribunalen in Neurenberg en Tokyo verkrachting vrijwel genegeerd. 5 Pas in de resolutie 798 van de Veiligheidsraad van 18 december 1992 werd verkrachting in oorlogssituaties voor het eerst bestempeld als een oorlogsmisdaad en in specifieke gevallen als een misdaad tegen de menselijkheid of genocide. Tevens werd hierdoor verkrachting als misdaad tegen de menselijkheid opgenomen in artikel 5 van het Statuut van het Joegoslavië Tribunaal in mei 1993 en in het Statuut van het Rwanda Tribunaal in 1994. In het Statuut van het Rwanda Tribunaal werd naast verkrachting ook gedwongen prostitutie en aanranding als misdaad tegen de menselijkheid beschouwd. Tegenwoordig wordt steeds meer ingezien dat geweld tegen vrouwen en met name verkrachting deel uitmaakt van een strategisch beleid in een oorlog. 6 Vele aanklachten waarin verkrachting een rol speelt worden op dit moment nog onderzocht. Tot nu toe is tijdens het Rwanda Tribunaal één iemand schuldig bevonden op grond van onder andere verkrachting en in februari 2001 zijn drie Bosnische-Serviërs veroordeeld tot celstraffen van 12 tot 28 jaar wegens verkrachting, marteling en het in slavernij houden van Moslimvrouwen tijdens de oorlog in Bosnië. 4 5
Ursala A. O’Hare,’Realizing human rights for women’, Human Rights Quarterly 21 (1999) 372. Hella Rottenberg,’Verkrachting geldt soms als genocide’, de Volkskrant (21 april 1999)
4
Tot voor kort bleef verkrachting in oorlogstijd in stilzwijgen gehuld. De internationale aandacht kwam pas goed op gang na de gebeurtenissen in Joegoslavië. Dit is opmerkelijk omdat massaverkrachting op deze schaal niet voor het eerst voorkwam tijdens de oorlog in Joegoslavië. Verkrachting is een fenomeen dat tijdens alle conflicten door de eeuwen heen op grote schaal voorkwam. Als Joegoslavië geen uitzondering was waarom leidde deze oorlog er dan wel toe dat verkrachting als misdaad tegen de menselijkheid opgenomen werd in het Statuut van het Joegoslavië Tribunaal. 7 Naar mijn idee heeft met name de druk vanuit NGO’s zoals internationale vrouwen- en mensenrechtenorganisaties op de Verenigde Naties ertoe geleid dat geweld tegen vrouwen als mensenrechtenschending en specifiek verkrachting in oorlogssituaties hedendaags als oorlogsmisdaad en misdaad tegen de menselijkheid beschouwd worden. Vanaf de jaren ’70 is de internationale vrouwenbeweging enorm gegroeid en hierdoor heeft ze de mogelijkheid gehad om meer aandacht op te eisen voor de positie van vrouwen in de wereld en de mate van geweld tegen vrouwen. Deze aandacht heeft ertoe geleidt dat ook een aantal traditionele mensenrechtenorganisaties vanaf eind jaren '80 aandacht zijn gaan besteden aan de positie van vrouwen en met name de schendingen van vrouwen zijn gaan bekijken vanuit het traditionele mensenrechtensysteem. Ook internationale vrouwenorganisaties zijn vanaf eind jaren ’80 de positie van vrouwen en geweld tegen vrouwen gaan plaatsen binnen het internationale mensenrechtensysteem. Deze interactie tussen de twee organisaties heeft in eerste instantie geleid tot internationale aandacht voor geweld tegen vrouwen eind jaren '80 binnen de VN en ten tweede tot het plaatsen van mensenrechtenschendingen van vrouwen binnen het traditionele mensenrechtensysteem van de VN in de jaren '90. Zonder deze gegroeide overeenstemming en verbeterde samenwerking tussen vrouwenorganisaties en mensenrechtenorganisaties op het gebied van de schendingen van vrouwenrechten vanaf eind jaren ’80 zou geweld tegen vrouwen naar mijn idee niet dezelfde internationale aandacht van de VN genoten hebben. Derhalve zou geweld tegen vrouwen niet erkend zijn als een mensenrechtenschending en specifiek verkrachting tijdens oorlogssituaties niet als een oorlogsmisdaad en een misdaad tegen de menselijkheid. Hetgeen geleid heeft tot het veroordelen van oorlogsmisdadigers uit Bosnië op onder andere grond van verkrachting in februari 2001. In deze scriptie zal onderzocht worden of deze vooronderstelling juist is. De hoofdvraag in deze scriptie luidt derhalve: in hoeverre hebben internationale vrouwen- en mensenrechtenorganisaties ertoe bijgedragen dat geweld tegen vrouwen erkend wordt als een mensenrechtenschending en dat de specifieke vorm van geweld tegen vrouwen namelijk verkrachting tijdens gewapende conflicten als een oorlogsmisdaad en misdaad tegen de menselijkheid wordt beschouwd in de jaren ‘90.
6
Verkrachting als oorlogsmisdaad, NRC Handelsblad (22 februari 2001) Statuut van het Joegoslavië Tribunaal artikel 5 (http://www.un.org/icty/basic/statut/stat2000_con.htm)
7
5
Deze bijdrage zal geanalyseerd worden aan de hand van de activiteiten die internationale vrouwenorganisaties en mensenrechtenorganisaties verricht hebben op het gebied van het netwerkactiviteiten en lobbyactiviteiten ten behoeve van vrouwenrechten en met name geweld tegen vrouwen. Onder lobbyactiviteiten wordt verstaan in hoeverre ze een rol gespeeld hebben bij de agendavorming en de beleidsformulering op het gebied van geweld tegen vrouwen. Onder beleidsformulering valt zowel het opstellen van internationale normen als het verbeteren van de implementatie- en nalevingmechanismen op het gebied van geweld tegen vrouwen. In deze scriptie zullen de activiteiten van internationale vrouwennetwerken die zich hebben toegelegd op het bestrijden van geweld tegen vrouwen naar voren komen zoals onder andere het Centre for Women’s Global Leadership. Hiervoor is gekozen omdat er naast internationale vrouwenorganisaties veel internationale vrouwennetwerken ontstaan zijn in de jaren '80 en '90. Deze netwerken zijn ontstaan uit de samenkomst van regionale, nationale en internationale vrouwenorganisaties tijdens VNvrouwenconferenties. Deze hoge mate van samenwerking maakt het gecompliceerd om de activiteiten van internationale vrouwenorganisaties afzonderlijk te analyseren. Op het gebied van mensenrechtenorganisaties worden met name de activiteiten van Amnesty International geanalyseerd. Amnesty International is ontstaan in 1961 tijdens een campagne die gericht was op het vrijlaten van gewetensgevangen. Tijdens deze campagne werden burgers opgeroepen een jaar lang regelmatig brieven te schrijven naar regeringen met het verzoek gewetensgevangenen vrij te laten. Deze kleinschalige champagne is uitgegroeid tot een permanente internationale beweging voor het bevorderen van de naleving van de rechten van de mens zoals deze in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens (UVRM) en andere internationale verdragen en conventies. Daarnaast zet Amnesty International zich in het bijzonder in voor de vrijlating van gewetensgevangen, eerlijke processen voor politieke gevangenen, afschaffing van de doodstraf en beeindiging van marteling, geweld, vernederende behandeling en 'verdwijningen'. Voor Amnesty International is gekozen omdat deze organisatie zich eind jaren '80 als één van de eerste mensenrechtenorganisaties is gaan toeleggen op het vrouwenrechten en geweld tegen vrouwen. De hoofdvraag wordt beantwoord aan de hand van een politiek historisch onderzoek met behulp van primaire bronnen zoals verdragsteksten en publicaties van vrouwenorganisaties en Amnesty International en secundaire bronnen aan de hand van de volgende structuur. In hoofdstuk één wordt onderzocht in hoeverre de vrouwenrechten en met name de rechten op het gebied van geweld tegen vrouwen internationaal gerespecteerd worden en welke mogelijkheden NGO’s hebben om geweld tegen vrouwen internationaal onder de aandacht te brengen en invloed uit te oefenen op gedachten- en beleidsvorming omtrent geweld tegen vrouwen. Paragraaf 1.1 legt uit wat er precies verstaan wordt onder geweld tegen vrouwen en welke sociale gevolgen het voor vrouwen met zich meebrengt. Paragraaf 1.2 gaat dieper in op
6
de vraag welke oorzaken eraan ten grondslag liggen dat de rechten van vrouwen nog massaal geschonden worden en welke rol cultureel-godsdienstige opvattingen daarbij spelen. Uit deze paragraaf zal duidelijk blijken dat er een discrepantie is tussen het definiëren van internationale rechtnormen en het implementeren en naleven van deze internationaal opgestelde normen. Paragraaf 1.3 bespreekt de mogelijkheden die NGO’s hebben om schendingen van vrouwenrechten internationaal onder de aandacht te brengen en invloed uit te oefenen op gedachten- en beleidsvorming omtrent geweld tegen vrouwen. De hoofdstukken twee, drie en vier onderzoeken de rol die vrouwenorganisaties en Amnesty International in de praktijk gespeeld hebben met betrekking tot het erkennen van geweld tegen vrouwen als mensenrechtenschending en de specifieke vorm van geweld tegen vrouwen namelijk verkrachting tijdens gewapende conflicten als oorlogsmisdaad en misdaad tegen de menselijkheid in de periode 19752000. Deze periode loopt vanaf de eerste VN-vrouwenconferentie in Mexico in 1975 tot aan de vierde en tevens laatste vrouwenconferentie in Beijing in 1995. Hoofdstuk twee en drie onderzoeken met name de rol van vrouwenorganisaties en Amnesty International met betrekking tot geweld tegen vrouwen in het algemeen. Dit in tegenstelling tot hoofdstuk vier die een casestudy omvat en dieper ingaat op de bijdrage van vrouwenorganisaties en Amnesty International bij een specifieke vorm van geweld tegen vrouwen namelijk verkrachting tijdens gewapende conflicten. Hoofdstuk twee analyseert de rol van internationale vrouwenorganisaties en Amnesty International bij het plaatsen van geweld tegen vrouwen in de jaren ’70 en ‘80 op de internationale agenda aan de hand van de gegeven structuur in deze inleiding. Paragraaf 2.1 gaat in op de activiteiten en gebeurtenissen die ondernomen zijn op het gebied van geweld tegen vrouwen in de periode 1975-1985. Deze paragraaf analyseert de tegenstelling tussen de agendavormende activiteiten binnen het VN-kader en buiten het VNkader om ten behoeve van geweld tegen vrouwen. Paragraaf 2.2 richt zich op de activiteiten op het gebied van geweld tegen vrouwen in de periode 1985-1990. Deze paragraaf analyseert de veranderde werking van vrouwenorganisaties en Amnesty International om geweld tegen vrouwen erkend te krijgen als een internationaal probleem in deze periode en de reactie van de VN hierop. Hoofdstuk drie onderzoekt de rol van internationale vrouwenorganisaties en Amnesty International bij het verbeteren van de rechten van vrouwen op het gebied van geweld tegen vrouwen in de jaren ’90 aan de hand van de gegeven structuur in de inleiding. Paragraaf 3.1 gaat hierbij in op de twee nieuwe ontwikkelingen om geweld tegen vrouwen zichtbaar te maken en het erkend te krijgen als een mensenrechtenschending tijdens de Mensenrechtenconferentie in Wenen in 1993. Paragraaf 3.2 richt zich daarbij op de eerste ontwikkeling, namelijk de lobbyactiviteiten betreffende geweld tegen vrouwen bij het CSW. Paragraaf 3.3 analyseert de agendavormende en lobbyactiviteiten tijdens de tweede ontwikkeling, namelijk de Internationale Campagne tegen Geweld tegen Vrouwen. De laatste sub-paragraaf van 3.3
7
analyseert in hoeverre deze twee nieuwe ontwikkelingen geleid hebben tot de erkenning van geweld tegen vrouwen als een mensenrechtenschending in het slotakkoord van Wenen in 1993. Paragraaf 3.4 richt zich op de tweede helft van de jaren negentig en de ontwikkelingen die zich voordeden rondom de vierde VN Vrouwenconferentie in Beijing in 1995. Paragraaf 3.4 analyseert ten eerste de doelstellingen van vrouwenorganisaties en Amnesty International voor de vierde VNvrouwenconferentie in Beijing zoals het verbeteren van de implementatiemechanismen ten behoeve van geweld tegen vrouwen. Ten tweede analyseert deze paragraaf in hoeverre de agendavormende- en lobbyactiviteiten geleid hebben tot het bereiken van deze doelstellingen in het slotakkoord van Beijing. Uit beide hoofdstukken blijkt dat de rol van NGO’s met name tijdens VN-conferenties en de paralel lopende NGO-forums onderzocht worden. Dit kan verklaard worden door het feit dat NGO’s met name tijdens dergelijke conferenties met elkaar in contact komen en daarnaast wordt tijdens deze conferenties aan NGO’s de meeste mogelijkheden geboden om aan regeringsleiders hun standpunten en eisen kenbaar te maken. Zoals eerder al aangegeven is hoofdstuk vier een verdieping van het thema geweld tegen vrouwen. Dit hoofdstuk omvat een casestudy van het Joegoslavië Tribunaal en gaat in op een specifieke vorm van geweld tegen vrouwen namelijk verkrachting tijdens gewapende conflicten. Dit hoofdstuk analyseert de rol van vrouwenorganisaties en Amnesty International bij het erkend krijgen van verkrachting tijdens oorlogssituaties als een oorlogsmisdaad en als een misdaad tegen de menselijkheid. Paragraaf 4.1 onderzoekt in eerste instantie welke juridische ontwikkeling het begrip verkrachting in het humanitair oorlogsrecht heeft doorgemaakt. Paragraaf 4.2 analyseert daarna de rol van vrouwenorganisaties en Amnesty International bij het opstellen van de procesgang van het Joegoslavië Tribunaal, bij de aanstelling van vrouwelijke rechters en bij de bescherming van getuigen ten behoeve van het berechten van verkrachting tijdens oorlogssituaties als een oorlogsmisdaad en een misdaad tegen de menselijkheid.
8
Hoofdstuk I
Schending van vrouwenrechten en de rol van NGO’s
Geweld tegen vrouwen is een probleem dat verstrekkende gevolgen heeft voor vrouwen over de hele wereld. Dit komt met name door het feit dat het een grote barrière vormt voor de sociale en economische ontwikkeling van de vrouw. Vrouwen zullen nooit fysieke, economische, politieke of culturele vrijheid beleven zolang er geen aandacht besteed wordt aan geweld tegen vrouwen. 8 In dit hoofdstuk wordt nagegaan waarom de rechten van vrouwen op het gebied van geweld nog massaal geschonden worden en welke mogelijkheden NGO’s hebben om de rechten van vrouwen op het gebied van geweld op internationaal niveau te verbeteren. In paragraaf 1.1 van dit hoofdstuk wordt allereerst uitgelegd wat precies verstaan wordt onder geweld tegen vrouwen en welke gevolgen dit voor vrouwen heeft op zowel het gebied van ontwikkeling als op sociaal gebied. In paragraaf twee wordt dieper ingegaan op de oorzaken die eraan ten grondslag liggen dat de rechten van vrouwen nog massaal geschonden worden en welke rol cultureel-godsdienstige opvattingen daarbij spelen. In deze paragraaf zal ook duidelijk naar voren komen dat er een discrepantie is tussen het definiëren van internationale normen en het implementeren en naleven van de normen. De laatste paragraaf bespreekt de mogelijkheden die NGO’s hebben om de rechten van vrouwen op internationaal niveau te verbeteren en invloed uit te oefenen op gedachten- en beleidsvorming omtrent geweld tegen vrouwen. Paragraaf 1.3. gaat hierbij in op de definiëring, de doelstellingen en de middelen van NGO's. Paragraaf 1.3.1 analyseert de invloed die NGO's kunnen uitoefenen binnen de VN in tegenstelling tot paragraaf 1.3.2 die de invloed van NGO's tijdens VN-conferenties analyseert.
1.1 Geweld tegen vrouwen
De verschillende vormen van geweld zijn net zo verscheiden als de internationale normen die spreken over geweld tegen vrouwen. Tot 1992 was er geen enkel verdrag dat seksespecifiek geweld verbood en staten verplichtte om tegenmaatregelen te ondernemen. Zelfs het CEDAW verdrag uit 1979 refereert in een aantal artikelen slecht impliciet aan geweld tegen vrouwen. 9 Pas in de Algemene Aanbeveling no. 19 uit 1992 die aan het vrouwenverdrag werd toegevoegd wordt elke vorm van geweld verboden en worden staten verplicht om te rapporteren over de genomen maatregelen om dergelijk geweld te bestrijden. Niet
8
Calling for change: internationals strategies to end violence against women departement van Buitenlandse Zaken (Den Haag mei 1994) 11 9 Joan Fitzpatrick, 'The use of international human rights norms to combat violence against women' in: Rebecca J. Cook ed., Human Rights of Women: national and international perspectives (Philadelphia 1994) 532
9
lang hierna aanvaarde de AVVN de VN-verklaring inzake Uitbanning van Geweld tegen Vrouwen (DEVAW). In deze verklaring wordt geweld tegen vrouwen op de volgende wijze gedefinieerd:
‘Any act of gender based violence that results in, or is likely to result in, physical, sexual or psychological harm or suffering to women, including threats of such acts, coercion or arbitrary deprivation of liberty, whether occuring in public or in private life’. 10
Deze definitie wordt niet door alle vrouwenorganisaties gebruikt. Sommige vrouwenorganisaties hanteren een bredere definitie van geweld tegen vrouwen. Deze definitie omvat ook sociaal-economisch rechten oftewel de tweede generatie mensenrechten genoemd. Deze definitie omvat naast vrijwaring van fysiek en psychologisch geweld ook recht op arbeid, water en huisvesting. In deze scriptie zal onder geweld tegen vrouwen de minder ruime definitie gehanteerd worden die hierboven omschreven staat. Gekozen is voor deze mindere ruime definitie omdat mijns inziens het onthouden van sociale en economische rechten aan vrouwen, waardoor zij automatisch een lagere sociale positie bekleden dan mannen, wel een oorzaak is van geweld tegen vrouwen, maar mijns inziens niet als een seksespecifieke gewelddelict beschouwd kan worden zoals verkrachting en vrouwenbesnijdenis. Er is een aantal redenen aan te geven waarom geweld tegen vrouwen zo lange tijd onzichtbaar is geweest voor de samenleving. Met onzichtbaar wordt twee zaken bedoeld. Ten eerste dat het bijna onmogelijk was om geweld tegen vrouwen te observeren en te meten en ten tweede dat het beschouwd werd als de dagelijkse praktijk waardoor het lange tijd in de meeste landen geen politiek item is geweest. De eerste reden voor deze onzichtbaarheid is het feit dat het ontbrak aan statistische gegevens. Bang voor repercussies durfden en durven nog steeds weinig slachtoffers aangifte te doen van geweldsdelicten. Met name geweld in huiselijke kring is hierdoor moeilijk zichtbaar te krijgen in statistieken. Ten tweede wordt het argument van culturele soevereiniteit veelvuldig gebruikt als het gaat om geweldsdelicten tegen vrouwen. Onder het motto ‘religie en traditie’ worden veel schadelijke praktijken voortgezet. Hier is een duidelijke discrepantie zichtbaar tussen de bestaande normering op het gebied van geweld tegen vrouwen in internationale verdragen en declaraties en de wijze van implementatie en naleving van deze internationale normen. Vele verdragen worden ondertekend, maar de implementatie en naleving laat te wensen over door de vele voorbehouden op de belangrijkste artikelen. Ten derde zorgt de angst voor geweld al voor gedragsveranderingen bij mogelijke slachtoffers. Deze angst leidt ertoe dat vrouwen het geweld internaliseren en er daardoor niet meer mee naar buiten komen. Er zijn veel vormen van geweld tegen vrouwen die globaal in drie categorieën verdeeld kunnen worden. Ten eerste de vormen die universeel zijn en voorkomen in alle regio’s, klassen en culturen zoals 10
artikel 1 van Declaration on the Elimnation of Violence against Women UN Doc. A/C.3/48/L.5 (1993)
10
verkrachting, seksuele aanranding en mishandeling. Daarnaast zijn er vormen van geweld die wijdverspreid zijn, maar binnen verschillende culturen anders geïnterpreteerd worden waardoor de straffen die ervoor staan verschillen. In veel landen wordt de vrouwelijke seksualiteit onlosmakelijk verbonden met de eer van een familie. In Pakistan en India worden vrouwen die verkracht vaak gedwongen om met de dader te trouwen om op deze wijze de eer van de familie te redden. 11 Ten derde de vormen van geweld die specifiek in een bepaalde regio voorkomen zoals vrouwenbesnijdenis in Afrikaanse landen en bruidenverbranding in Pakistan, India en Bangladesh. Deze laatste twee vormen van geweld worden vaak gelegitimeerd door religieuze wetten en tradities. De meest voorkomende vormen van geweld zijn de volgende. Ten eerste huiselijk geweld zoals mishandeling, verkrachting of moord. Ten tweede genitale verminking, eerwraak, bruidenverbranding, weduweverbranding en andere traditionele en religieuze praktijken. Ten derde seksespecifiek geweld veroorzaakt door vertegenwoordigers van overheidsinstellingen zoals politieagenten inclusief het martelen van vrouwelijke gedetineerden. Ten vierde seksespecifiek geweld tijdens gewapende conflicten. Ten vijfde seksespecifiek geweld tegen vluchtelingen en asielzoekers. Ten zesde seksespecifiek geweld geassocieerd met prostitutie en pornografie en als laatste seksespecifiek geweld op de werkplek inclusief seksuele intimidatie. 12 Met name de vormen van geweld die vallen onder huiselijk geweld, traditionele en religieuze praktijken en seksespecifiek geweld tijdens gewapende conflicten worden in deze scriptie besproken. Allereerst worden hieronder de gevolgen van huiselijk geweld en vormen van geweld die vallen onder traditionele en religieuze praktijken geanalyseerd. De gevolgen van seksespecifiek geweld tijdens gewapende conflicten voor vrouwen wordt in hoofdstuk vier geanalyseerd. Geweld in huiselijke kring onderscheidt zich van andere vormen van geweld omdat het plaatsvindt in de privé-sfeer in plaats van in de publieke sfeer. Dit geeft meteen al het grootste probleem aan omdat de privé-sfeer een ruimte is waar internationaal recht zich lange tijd afzijdig gehouden heeft. De staat kan alleen verantwoordelijk gehouden worden voor mensenrechtenschendingen als de schending een gevolg is van een handeling van de staat. Dit is echter niet het geval bij huiselijk geweld. Langzamerhand is er binnen de mensenrechtenstroming een interpretatie ontwikkeld dat de staat niet alleen verantwoordelijk is voor ondernomen acties, maar ook voor niet ondernomen handelingen om de burgers te beschermen. 13 Dit blijkt ook uit artikel 26 van het BUPO verdrag dat staatsverantwoordelijkheid betreft. De mate waarin een staat verantwoordelijk is relatief en niet absoluut. Een staat is alleen verantwoordelijk als hij systematisch
11
Calling for change: internationals strategies to end violence against women departement van Buitenlandse Zaken (Den Haag mei 1994) 11 12 Joan Fitzpatrick, 'The use of international human rights norms to combat violence against women' in: Rebecca J. Cook ed., Human Rights of Women: national and international perspectives (Philadelphia 1994) 533 13 Kenneth Roth, 'Domestic violence as an international human rights issue' in: Rebecca J. Cook ed., Human Rights of Women: national and international perspectives (Philadelphia 1994) 329
11
weigert op te treden bij onder andere huiselijk geweld en als er blijk is van discriminatie ten opzichte van andere geweldsvormen. 14 De gevolgen van huiselijk geweld voor vrouwen zijn veelvuldig. Ten eerste wordt de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen door huiselijk geweld nog eens bevestigd. Daarnaast heeft de vrouw vaak door de economische en politieke afhankelijkheid van haar partner geen mogelijkheid om haar partner te verlaten. Dit betekent dat de partner de volledige macht over zijn vrouw heeft die hierdoor vaak in een sociaal isolement terechtkomt. Ten tweede wordt het zelfvertrouwen van vrouwen door verkrachting en mishandeling volledig afgebroken hetgeen de persoonlijke ontwikkeling van vrouwen zeker belemmert. Ook bij het uitoefenen van traditionele praktijken zoals genitale verminking ondervinden vrouwen veel negatieve gevolgen. Naast de sociale problemen zoals verlies van zelfvertrouwen, seksueel genot en trauma leidt genitale verminking tot fysieke problemen zoals infecties, bloedingen, ontstekingen, storingen in de urineleider en zelfs de kans op overlijden is aanwezig. Ondanks deze zeer vergaande gevolgen en de verboden die vastgelegd zijn in het CEDAW verdrag en het Verdrag van het Kind worden nog steeds dagelijks 6000 meisjes genitaal verminkt, met name in Afrikaanse landen zoals Soedan, Somalië, Mali, Ethiopië, Eritrea, Egypte en Gambia. De reden hiervoor is dat alleen vrouwen die besneden zijn een kans maken op een huwelijkspartner. Aangezien de sociale en economische status van vrouwen vaak zeer laag is, blijkt een huwelijk de enige uitweg. Andere traditionele praktijken zijn eerwraak hetgeen zowel in islamitische landen voorkomt als in landen waar mensen met een andere religie in de meerderheid zijn. 15 Eerwraak kan leiden tot zelfmoord door openbare verminking en openlijke dreigementen. Daarnaast worden veel vrouwen verminkt door zuurverbrandingen met vaak de dood tot gevolg. Bij eerwraak worden vrouwen vaak gestraft voor het feit dat zij bijvoorbeeld verkracht zijn omdat dit gezien wordt als een afbreuk van de eer van een familie en samenleving. Dit leidt ertoe dat vrouwen vaak niet vertellen dat ze verkracht zijn omdat dit de situatie alleen maar erger maakt. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de relatie tussen cultuur, religie en schendingen van vrouwenrechten. Hieruit blijkt duidelijk dat geweld tegen vrouwen wel degelijk een belemmering is voor de ontwikkeling van vrouwen. Ontwikkeling vereist namelijk zelfvertrouwen en de mogelijkheid om te participeren aan alle aspecten van de samenleving. Geweld tegen vrouwen veroorzaakt vaak het omgekeerde: verlies aan zelfvertrouwen, psychische problemen, fysieke problemen en het terechtkomen in een sociaal isolement. De opvatting dat geweld tegen vrouwen een schending van de mensenrechten is, is
14
Kenneth Roth, 'Domestic violence as an international human rights issue' in: Rebecca J. Cook ed., Human Rights of Women: national and international perspectives (Philadelphia 1994) 335 15 Adviesraad Internationale Vraagstukken, Geweld tegen vrouwen: enkele rechtsontwikkelingen no. 8 (februari 2001) 12
12
tegenwoordig onomstreden, ook al vindt een belangrijk deel plaats in de privé-sfeer en wordt het veelal gepleegd door privé-personen en niet door overheidsfunctionarissen. 16
1.2 Universaliteit versus Cultureel Relativisme en geweld tegen vrouwen
De erkenning van geweld tegen vrouwen als een mensenrechtenschending kent een lange geschiedenis. Vrouwenrechten hebben namelijk lange tijd de laagste prioriteit binnen de mensenrechten gehad. Bij het opstellen van de UVRM werd meer aandacht besteed aan de positie van mannen en aangezien de mannelijke bevolking meer functies uitoefenden in de publieke sfeer waren de rechten ook meer toegespitst op de publieke sfeer. Aangezien het leven van vrouwen traditioneel gezien zich met name in de private sfeer afspeelde waren deze rechten maar ten dele toepasbaar op de positie van vrouwen. Met name het gebrek aan aandacht voor economische, sociale en culturele rechten in de privé-sfeer leidde tot de achtergestelde positie van vrouwenrechten binnen het traditionele mensenrechtensysteem. Daarnaast werden tot aan de jaren ’90 aangelegenheden die hoofdzakelijk vrouwen betroffen in aparte fora besproken zoals de VN Commissie inzake de Rechtspositie van de Vrouw (CSW). Geweld tegen vrouwen werd lange tijd beschouwd als te onbelangrijk, onvermijdelijk en een privé-zaak van traditionele en culturele aard. 17 Het feit dat de onderdrukking van vrouwen niet beschouwd werd als een publiek en politiek probleem heeft ertoe geleid dat geweld tegen vrouwen en seksediscriminatie lange tijd niet als een mensenrechtenschending beschouwd werd. 18 Pas in 1993 tijdens de tweede Mensenrechtenconferentie van de Verenigde Naties (VN) in Wenen is officieel vastgelegd dat de rechten van vrouwen een volwaardig onderdeel zijn van mensenrechten. Dit is mede te danken aan de opstelling van het Vrouwenverdrag in 1979 en de toegevoegde Algemene Aanbeveling no.19 en de aanvaarde VN-Verklaring inzake Uitbanning van Geweld tegen Vrouwen (DEVAW) in 1993. Daarnaast maakt het inmiddels aangenomen en in werking getreden Facultatief Protocol bij het Vrouwenverdrag, dat voorziet in een individuele klachtenprocedure, het mogelijk om de verdragsbepalingen op internationaal niveau in te roepen. 19 Op het eerste gezicht lijkt de normstelling op het terrein van de uitbanning van geweld tegen vrouwen ver gevorderd. Een aantal vormen van geweld tegen vrouwen zijn universeel veroordeeld via VN-verdragen, resoluties van de AVVN en slotdocumenten van wereldconferenties. Het betreft onder 16
Adviesraad Internationale Vraagstukken, Geweld tegen vrouwen: enkele rechtsontwikkelingen no. 8 (februari 2001) 8 17 Charlotte Bunch, 'Women's rights as human rights: towards a re-vision of human rights', Human Rights Quarterly 12 (1990) 488 18 Ibidem 491 19 Adviesraad Internationale Vraagstukken, Geweld tegen vrouwen: enkele rechtsontwikkelingen no. 8 (februari 2001) 9, op 1 augustus hadden 43 staten het Optioneel Protocol ondertekend en 5 het geratificeerd
13
meer; vrouwenmishandeling; seksueel misbruik van meisjes; bruidsschatgerelateerd geweld; verkrachting binnen het huwelijk; genitale verminking en andere schadelijke traditionele praktijken. 20 Ondanks deze universele acceptatie van vrouwenrechten als volwaardig onderdeel van mensenrechten en het erkennen van geweld tegen vrouwen als een mensenrechtenschending worden nog veel schendingen jegens vrouwen begaan. Dit heeft enerzijds te maken met de discrepantie tussen het definiëren van verdragen en het opstellen van internationale normen en anderzijds de implementatie en naleving van deze verdragen. Ten eerst worden er door staten vele voorbehouden gemaakt die het doel van het verdrag ondermijnen. Daarnaast wordt het internationale verdrag niet of niet volledig geïmplementeerd in nationale wetgeving hetgeen vrouwen de mogelijkheid ontneemt om schendingen voor de nationale rechter aan te vechten. Ten derde worden vele landenrapporten, die bedoelt zijn om de na te gaan in hoeverre een land een bepaald verdrag zoals het CEDAW naleeft, niet, onvolledig of niet waarheidsgetrouw ingevuld door staten. Daarnaast heeft geweld tegen vrouwen ook een sociale oorzaak. Door de bestaande machtsrelaties binnen het gezin of binnen een samenleving wordt de vrouw in een ondergeschikte positie geplaatst. 21 Het is van belang om vrouwen dezelfde economische en sociale rechten toe te kennen als mannen om deze hiërarchische situatie te doorbreken. Zolang vrouwen een economische, sociale of juridische achtergestelde positie blijven innemen ten opzichte van mannen zal geweld tegen vrouwen blijven bestaan. Daarnaast liggen de oorzaken van geweld tegen vrouwen ook op het culturele vlak. Veel niet-westerse landen beroepen zich op het feit dat de bestaande mensenrechten niet universeel kunnen zijn omdat deze gebaseerd zijn op westerse normen en waarden. Deze cultureel relativisten stellen dat niet-westerse samenlevingen andere culturen en tradities kennen die vragen om andere mensenrechten. Het grootste onderscheid tussen het Relativisme en het Universalisme is dat het Relativisme ervan uitgaat dat de mensenrechten bepaald worden door de culturele omgeving terwijl universalisten stellen dat de cultuur van ondergeschikt belang is omdat de gehele wereld vraagt om dezelfde mensenrechten. Binnen het Relativisme is er een grote mate aan variatie mogelijk. Ten eerste de meest radicale stroming, de anti-universalisten, die stellen dat er geen enkele overeenstemming is over wat goed of fout is voor elk individu. 22 Daarnaast de epistemologische relativisten die stellen dat er overeenstemming is over bepaalde zaken die goed of slecht zouden zijn voor de mens zoals marteling en slavernij, maar er is ook nog grote transculturele onenigheid over bepaalde onderwerpen zoals
20
Adviesraad Internationale Vraagstukken, Geweld tegen vrouwen: enkele rechtsontwikkelingen no. 8 (februari 2001) 10 21 O.W Barnett, Family violence across the lifespan: an introduction (California 1997) 25 22 Michael Perry,'Are human rights universal? The relativist challenge and related matters', Human Rights Quarterly 30 (1997) 508-509
14
vrouwenbesnijdenis. 23 De derde variatie is de meest gematigde versie van het Relativisme namelijk het cultureel relativisme. Deze stroming stelt dat de wijze van implementatie van een bepaald recht kan verschillen omdat de wijze waarop het recht het meeste tot zijn recht komt afhangt van de context waarbinnen het recht tot ontplooiing moet komen. 24 Dit zou bijvoorbeeld gelden voor het implementeren van een recht zoals persvrijheid. Met name bij de implementatie van gelijkberechtiging van vrouwen speelt de problematiek van epistemologische relativisten een grote rol. Dit blijkt uit het feit dat een groot aantal statenpartijen bij CEDAW, veelal op cultureel-religieuze gronden, voorbehouden hebben gemaakt die de potentiële werking van het verdrag ondermijnen. Deze voorbehouden betreffen met name de persoonlijke rechten van vrouwen. Op 1 augustus 2000 waren 165 staten partij bij CEDAW, waarvan minstens 11 statenpartijen een voorbehoud hebben gemaakt op artikel 2 en 22 staten op artikel 16.25 Artikel 2 betreft het implementeren van nationale maatregelen om elke vorm van seksediscriminatie te elimineren en artikel 16 betreft het verbod op seksediscriminatie in het huwelijk en de familie relaties. Deze twee artikelen worden beschouwd als de hoofdartikelen van CEDAW. Niger, Egypte, India en Irak zijn enkele landen die op artikel 2 en 16 een voorbehoud hebben gemaakt. Niger maakt het voorbehoud bij artikel 2 dat seksediscriminatie niet geëlimineerd zal worden indien dit tegen tradities en gewoontes ingaat. Daarnaast stelt Niger dat vrouwen niet dezelfde rechten en verantwoordelijkheid dragen in het huwelijk en dat ze geen vrije keus hebben over het aantal kinderen. 26 Irak stelt dat artikel 16 toegepast zal worden zolang het niet in strijd in met de Shari’a omdat dit de balans tussen rechten en plichten van de echtgenoten verstoort. 27 India zegt volledig eens te zijn met de provisies in artikel 16, maar gezien het feit dat India een grote variëteit aan culturen, tradities en religies heeft is het niet praktisch om de regels uit artikel 16 toe te passen. 28 Het feit dat de meeste voorbehouden op de twee belangrijkste artikelen wordt gemaakt geeft al aan dat de implementatie van gelijkberechtiging van vrouwen geen gemakkelijke opgave is. Een van de redenen waarom veel niet-westerse landen voorbehouden maken betreffende de persoonlijke rechten van vrouwen ligt in het feit dat ze claimen dat westerse landen de opstelling van de mensenrechten gedomineerd hebben. Deze veronderstelling leidt ertoe dat ze beweren maar ten dele gebonden te zijn aan universele rechten zolang deze niet in strijd zijn met de Shari’a of traditionele praktijken. Mijns inziens zijn mensenrechten universeel en niet gebonden aan een bepaalde regionale cultuur. Dit blijkt ook uit het feit dat westerse samenlevingen rond 1500-1600 net zo fundamentalistisch 23
Michael Perry,'Are human rights universal? The relativist challenge and related matters', Human Rights Quarterly 30 (1997) 508-509 24 Ibidem 25 CEDAW:declarations and reservations 19 maart 2001 (http://www.untreaty.un.org) 26 Ibidem 31 27 Ibidem 16 28 Ibidem 15
15
en streng in de leer waren als de huidige niet-westerse samenlevingen van vandaag. 29 Het heeft tot 19401950 geduurd voordat bepaalde vormen van vrouwenbesnijdenis in de VS en Groot-Brittannië werden afgeschaft. 30 Daarnaast werden bepaalde individuele rechten van vrouwen zoals stemrecht pas deze eeuw aan vrouwen toegekend. Het feit dat het westen de persoonlijke en individuele rechten als eerste ontwikkelde en waarborgde lag niet aan de cultuur, maar aan de industriële ontwikkeling die het doormaakte. De komst van universeel onderwijs, industrialisatie, urbanisatie, transportverbeteringen en nieuwe technologieën bracht mondigere personen met zich mee die meer persoonlijke vrijheid eisten. 31 Dit leidde uiteindelijk tot de opstelling van universele mensenrechten in het westen. Deze eerdere ontwikkeling van de individuele rechten in het westen doet geen recht aan de claim van niet-westerse landen dat de universele mensenrechten op westerse normen en waarden berusten. Dit blijkt ook uit het feit dat de grootste weerstand tegen schadelijke praktijken als genitale verminking, steniging en bruidenverbranding juist komt van niet-westerse vrouwen die dergelijke praktijken ten zeerste afkeuren. Naast het betwisten van de westerse dominantie binnen de mensenrechten wordt de schending van vrouwenrechten in dergelijke landen gezien als een privé-aangelegenheid. Externe bemoeienis word vaak afgedaan als ‘modern kolonialisme’ en het schenden van het recht op privacy. Dit is niet juist omdat het ingrijpen in familieaangelegenheden niet hetzelfde is als het schenden van het recht op privacy. Onder het recht op privacy worden individuele rechten zoals vrij spreken, vrije omgang en een vrije beslissing over het wel of niet afbreken van een zwangerschap verstaan. Juist door het ingrijpen in familieaangelegenheden worden individuele rechten zoals het recht op privacy voor iedereen gewaarborgd. Daarnaast wordt er al door samenlevingen op tal van manieren ingegrepen in familie aangelegenheden door wetgeving of religie. Het principe om niet in te grijpen in de familiesfeer wordt in dergelijke landen vaak selectief toegepast om de mannelijke dominantie in de samenleving en het gezin in stand te houden. 32 Naast het feit dat het afgedaan wordt als een privé-aangelegenheid wordt het vaak gerechtvaardigd door te stellen dat het berust op eeuwenoude tradities en voortkomt uit religieuze wetten. Dit kan op vier manieren weerlegd worden. Ten eerste zijn deze zogenaamde ‘tradities’ al beïnvloed door westerse praktijken. Dit is onder andere het geval bij het geven van de bruidsschat. Tijdens de koloniale periode werd de bruidsschat door westerlingen gegeven aan toekomstige echtgenoten en haar familie om de goede wil te tonen. Later is de bruidsschat voor de lokale bevolking de prijs geworden om een vrouw te kopen. Veel vormen van ongelijkheid die toegeschreven worden aan traditie zijn eigenlijk ontstaan tijdens de
29
Thomas M. Franck,'Are human rights universal?', Foreign Affairs 80 no. 1 (2001) 198 Nahid Toubia,'Female genital mutilation' in: Julie Peters en Andrea Wolper ed. Women's rights, human rights: international feminist perspectives (London 1995) 225 31 Thomas M. Franck,'Are human rights universal?', Foreign Affairs 80 no. 1 (2001) 201 32 Riane Eisler,'Human rights: toward an integrated theory for action', Human Rights Quarterly 9 (1987) 293 30
16
kolonialisatie. 33 Ten tweede bestaat er binnen bepaalde culturen veel onenigheid over het feit welke gebruiken en tradities tot de cultuur behoren. Het onvermogen om de eigen cultuur en tradities te definiëren geeft zeker geen goede rechtvaardiging om schadelijke praktijken tegen vrouwen voort te zetten. Ten derde worden de claims gemaakt door leiders die niet legitiem de bevolking representeren. 34 Dit blijkt ook uit het feit dat de grootste weerstand tegen schadelijke praktijken als genitale verminking, steniging en bruidenverbranding juist komt van niet-westerse vrouwen die dergelijke praktijken ten zeerste afkeuren en ten vierde zijn andere zogenaamde culturele tradities zoals kannibalisme en slavernij ook verboden. Dit zijn tegenwoordig rechten die behoren tot ‘jus cogens’ hetgeen inhoudt dat deze mensenrechten een fundamenteel principe van het internationaal recht zijn waar geen enkele staat tegenin mag gaan. Veel religieuze en culturele praktijken die schadelijk zijn voor vrouwen worden vaak opnieuw ingevoerd om de sociale cohesie in een land te bewaren. Dit wordt onder andere door de Taliban als argument aangevoerd voor de herinvoering van de islamitische wetten. Dit leidde tot het stenigen van een moeder van zeven kinderen omdat ze overspel zou hebben gepleegd. 35 Ook in Iran wordt de sociale orde gehandhaafd door vrouwen te onderdrukken. Vrouwen zijn weer verplicht om een chador te dragen. Deze is opnieuw geïntroduceerd. 36 Het onderdrukken van een vrouw door middel van islamitische wetgeving wordt gezien als een tegenhanger voor de verderfelijke westerse kolonisatie en de globalisatie die de familiewaarden en normen zou hebben gecorrumpeerd. Mijns inziens wordt door de herinvoering van de islamitische shari’a alleen de sociale ongelijkheid tussen mannen en vrouwen nogmaals bevestigd. Uit bovenstaande blijkt duidelijk dat het rechtvaardigen van schadelijke traditionele praktijken door ten eerste te stellen dat de universele mensenrechten berusten op een westerse dominantie, ten tweede dat het toepassen van schadelijke praktijken berust op eeuwenoude tradities en religieuze wetten en daarom een privé-aangelegenheid is en ten derde dat het dient om de sociale orde te handhaven, niet toelaatbaar is. De universaliteit van de mensenrechten mag niet betwist worden op grond van dergelijke ongefundeerde argumenten. In de jaren ‘90 is er veel vooruitgang geboekt betreffende de vrouwenrechten. Het feit dat veel niet-westerse landen claimen dat zij vrouwenrechten mogen schenden op grond van culturele of religieuze verschillen mag deze vooruitgang niet teniet doen. Culturele diversiteit kan een grote bijdrage leveren aan mensenrechten mits het gebeurt op basis van vrijwilligheid zonder sociale druk
33
David R. Penna en Patricia J. Campbell,'human rights and culture: beyond universality and relativism', Third World Quarterly 19 no. 1(1998) 14 34 Thomas M. Franck,'Are human rights universal?', Foreign Affairs 80 no. 1 (2001) 197 35 Ibidem 191-192 36 David R. Penna en Patricia J. Campbell,'human rights and culture: beyond universality and relativism', Third World Quarterly 19 no. 1 (1998) 16
17
vanuit de samenleving. 37 Het discrimineren van vrouwen en het plegen van geweld tegen vrouwen kan niet gerechtvaardigd worden op grond van cultureel-religeuze gronden. De religieuze en traditionele dogma’s worden namelijk in stand gehouden door de zittende mannelijke macht om de vrouwelijke helft van de bevolking onderdrukken. De internationale overeenstemming over de universaliteit van de mensenrechten en het beschouwen van vrouwenrechten als volwaardig onderdeel van het traditionele mensenrechtensysteem mag niet betwist worden op grond van ongefundeerde cultureel- relativistische argumenten. Het plegen van geweld tegen vrouwen moet een universele mensenrechtenschending blijven zonder uitzonderingen op cultureel of religieuze gronden. Elke vrouw moet aanspraak kunnen maken op universele mensenrechten die een menswaardig bestaan garanderen op grond van het feit dat ze een mens is ongeacht de cultuur waarin ze leeft.
1.3 Definiëring, doelstellingen en middelen van NGO's Het opstellen van het internationale beleid is een complex proces dat de laatste jaren alleen nog maar complexer is geworden. De reden voor deze toenemende complexiteit is het feit dat steeds meer actoren zich gaan mengen in dit proces, waaronder NGO's. Het zijn niet langer alleen maar statelijke actoren die binnen intergouvernementele organisaties (IGO) het internationale beleid bepalen, maar ook NGO’s en regionale actoren spelen hierbij een rol. Om de rol van NGO’s in dit proces te identificeren is het van belang om eerst nader toe te lichten wat precies verstaan wordt onder NGO's, welke doelstellingen ze hebben en welke middelen ze gebruiken om deze doelstellingen te bereiken. Het definiëren van een NGO is geen gemakkelijke opgave omdat er veel verschillende soorten NGO's bestaan. Van nationale pressiegroepen tot internationale georiënteerde groeperingen die over de hele wereld gevestigd zijn zoals Amnesty International. Soms zijn er economische actoren bij betrokken en soms zijn het experts en deskundigen die netwerken opzetten om beleid te beïnvloeden. Anderzijds kunnen het ook activisten zijn die op grond van dezelfde principes en ideeën over bepaalde zaken netwerken vormen en invloed proberen uit te oefenen zoals vrouwenorganisaties. Toch bestaat er binnen IGO's overeenstemming over het begrip NGO volgens hoogleraar Internationale Betrekkingen P. Willetts. 38 Er zijn vier condities waaraan een NGO moet voldoen om als legitiem ervaren te worden. Ten eerste moet het geen commerciële doelen nastreven. 39 Ten tweede mag het niet betrokken zijn bij geweld
37
Radhika Coomaraswamy,Reinventing international law: women's rights as human rights in the international community (Harvard Law School 1997) 24 38 P. Willetts ed.,The influence of non-governmental organisations in the U.N system: the conscience of the world (Washington 1996) 3 39 Ibidem 4
18
of geweld toepassen om bepaalde doelen te bereiken. 40 Ten derde mag een NGO niet het doel hebben om de plaats van een zittende regering in te nemen en ten vierde wordt het alleen als een legitieme NGO beschouwd als deze NGO het werk van de organisatie, die de erkenning geeft, respecteert. 41 Aan de hand van deze vier restricties ontstaat de volgende definitie van NGO:
An NGO is any non-profit-making, non-violent, organised group of people who are not seeking government office. 42
Dit is geen volledige definiëring van een NGO omdat deze definitie meer omschrijft aan welke restricties een NGO zich moet houden, dan dat het uitgaat van de doelstellingen van een NGO. Toch zal deze definitie in deze scriptie gehanteerd worden omdat het uitgaat van de visie van IGO's op NGO's. Dit houdt in dat de NGO's die aan deze vier restricties moeten voldoen om als legitiem ervaren te worden door IGO's hetgeen van belang is indien een NGO respect en invloed uit wil oefenen op een IGO zoals de VN. NGO's hebben verscheidene doelstellingen op verschillende niveaus. Waarbij een duidelijk onderscheid gemaakt moet worden tussen de doelstellingen van nationale, regionale en internationale NGO's. Aangezien in deze scriptie de internationale NGO's zoals de internationale vrouwenbeweging en Amnesty International centraal staan zullen de doelstellingen van internationale NGO's geanalyseerd worden. Een van de belangrijkste doelstellingen is om het gedrag van staten en IGO's te veranderen. Dit betekend dat ze niet alleen de beleidsuitkomsten willen beïnvloeden, maar ook de termen en het raamwerk waarbinnen het debat zich afspeelt. Op deze wijze beïnvloeden ze de agendavorming en de normstelling op internationaal niveau hetgeen de eerste twee fases van beleidsvorming betreft. Ten tweede promoten NGO's het implementeren van nieuw beleid door druk uit te oefenen op actoren. Daarnaast hebben ze tot doel na te gaan in hoeverre een staat zich houdt aan internationaal opgestelde normen en wetgeving door middel van monitoren. Indien blijkt dat een staat zich niet houdt aan internationaal opgestelde normen wordt dit door NGO's internationaal kenbaar gemaakt. Deze publieke vernedering leidt er misschien toe dat een staat besluit om zich te committeren aan internationaal beleid en dit op juiste wijze om te zetten in nationaal beleid. Dit wapen wordt het 'mobilization of shame' genoemd. Op deze wijze beïnvloeden ze de implementatie en naleving van internationaal beleid hetgeen de laatste twee fases van beleidsvorming betreft. Om druk en overredingskracht uit te oefenen op IGO's en statelijk actoren hebben NGO's de keuze uit een aantal middelen. Ten eerste is één van de belangrijkste middelen het aanvoeren van nieuwe 40
P. Willetts ed.,The influence of non-governmental organisations in the U.N system: the conscience of the world (Washington 1996) 4 41 Ibidem 42 Ibidem 5
19
informatie. NGO's zijn voor statelijke actoren vaak een alternatieve bron van informatie. Daarom is voor NGO's van belang om netwerken over de hele wereld op te zetten om op deze wijze nieuwe informatie te verzamelen. Niet alleen netwerken, maar ook getuigenissen en onafhankelijke onderzoeken brengen vaak nieuwe informatie naar voren. Deze nieuwe informatie wordt door NGO's gebruikt om statelijke actoren te overtuigen een onderwerp binnen een bepaald kader te analyseren. Op deze wijze beïnvloeden NGO's het belangrijkste aspect van agendavorming, namelijk de wijze waarop statelijke actoren en IGO's het onderwerp moeten interpreteren en welke aspecten en gevolgen van belang zijn. Ten tweede worden symbolische evenementen opgezet om aandacht te vestigen op een bepaald onderwerp en de agendavorming te beïnvloeden. Daarnaast dienen deze symbolische evenementen ertoe een wenselijk kader, waarbinnen het onderwerp besproken moet worden, te ontwikkelen. Voorbeelden van symbolische evenementen zijn internationale bijeenkomsten, internationale petities of het uitroepen van een specifiek jaar voor bijvoorbeeld de vrouw of het kind. Deze symbolische evenementen zijn vaak ook een katalysator voor de groei van netwerken die betrokken zijn bij het betreffende onderwerp. Ten derde wordt geprobeerd om invloed uit te oefenen op de beleidsformulering via statelijke actoren. NGO's hebben vaak niet de mogelijkheid om mee te stemmen of aanwezig te zijn bij belangrijke besprekingen. Daarom wordt geprobeerd om beïnvloedbare statelijke actoren te overtuigen van hun standpunten zodat deze standpunten via de statelijke actor tijdens besprekingen naar voren wordt gebracht. Ten vierde proberen NGO's statelijke actoren tot een publieke uitspraak te dwingen waaruit blijkt dat een staat van mening is veranderd of zich committeert aan een bepaald beleid. Deze publieke uitspraak wordt door NGO's gebruikt om de discrepantie tussen de praktijk en de verhandeling weer te geven hetgeen vernederend kan werken voor de staat. Die hierdoor misschien eerder geneigd is om de internationale wetgeving en normen daadwerkelijk te implementeren en na te leven. Deze vier middelen kunnen ingezet worden tijdens de vier fasen van beleidsvorming. Er is echter een verschil tussen het opstellen van beleid binnen VN-organen en het opstellen van normen tijdens VNconferenties hetgeen uit de volgende paragraaf zal blijken.
1.3.1 De invloed van NGO's binnen de VN
De invloed die NGO zoals vrouwenorganisaties en mensenrechtenorganisaties als Amnesty International kunnen uitoefenen binnen VN-organen is afhankelijk van het feit of aan de NGO een consultatieve status is toegekend. In eerste instantie was de relatie tussen NGO's en de VN vastgelegd in artikel 71 van het VN-Statuut, maar sinds resolutie 1296 van de Veiligheidsraad uit 1968 hebben NGO's verschillende mogelijkheden om invloed op het Economisch en Sociaal Comité (ECOSOC) en aanverwante commissies uit te oefenen afhankelijk van de toegekende consultatieve status. Om een consultatieve status te
20
ontvangen moet de NGO aan vier eisen voldoen. Ten eerste op internationaal niveau werken, ten tweede werkzaam zijn binnen het beleidsterrein van de ECOSOC, ten derde moet het doel van de NGO in lijn liggen van de UVRM en ten vierde moet de NGO het werk van de VN ondersteunen. Het Comité van NGO's (CONGO) beslist over de toekenning van een consultatieve status. Er zijn twee verschillende vormen namelijk categorie I, II en daarnaast bestaat het rooster. NGO's behorende tot Categorie I zijn werkzaam op bijna alle ECOSOC terreinen. NGO's in categorie II slechts op enkele terreinen. NGO's behorende tot deze twee categorieën mogen waarnemers naar alle publieke sessies van de ECOSOC en aanverwante commissies sturen zoals de Commissie inzake de rechtspositie van de vrouw (CSW). NGO's behorende tot het rooster mogen alleen naar publieke sessies indien de onderwerpen in hun werkveld liggen. Daarnaast hebben NGO's behorende tot categorie I en II de mogelijkheid om geschreven stukken te circuleren als ECOSOC documenten en 10 minuten te spreken per onderwerp tijdens sessies van de mensenrechtencommissie en subcommissies zoals het CSW. 43 Dit geeft vrouwenorganisaties op het gebied van beleidsformulering de mogelijkheid om voorstellen bij het CSW in te dienen als ontwerpvoorstellen. Indien het CSW hiermee instemt kan het na eventuele aanpassingen als ontwerpresolutie ingediend worden bij de ECOSOC. Deze besluit of het doorgestuurd wordt naar de Algemene Vergadering. De Algemene Vergadering heeft het laatste woord over het aannemen of het verwerpen van een ontwerpresolutie van het CSW. Uiteindelijk kan het voorstel van een vrouwenorganisaties dus gedeeltelijk in een resolutie van de Algemene Vergadering terechtkomen. NGO's behorende tot het rooster kunnen op aanvraag van de commissie geschreven stukken overleveren. NGO's met een consultatieve status zijn wel verplicht om elke vier jaar een rapport bij de CONGO in te leveren over de verrichte activiteiten zodat hun status niet ingetrokken wordt. In 1947 hadden 13 vrouwenorganisaties een consultatieve status, in 1974 waren dit er 30, in 1989 waren het er 50 en in 1992 hadden 66 vrouwenorganisaties een consultatieve status verworven. 44 In eerste instantie waren het met name noordelijke internationale vrouwenorganisaties van de eerste vrouwenbeweging die een consultatieve status verworven hadden. Dit veranderde na de groei van vrouwenorganisaties in de jaren '70 en '80 waardoor ook noordelijke en zuidelijke vrouwenorganisaties die behoorden tot de tweede vrouwenbeweging toegang kregen tot de VN. Het hebben van een consultatieve status wordt voornamelijk gezien als een statussymbool. Met name NGO's die hun basis in New York of Genève hebben zijn erbij gebaat. 45 Om optimaal gebruik te maken van de consultatieve status hebben veel NGO's een divisie 43
NGO's behorende tot categorie I mogen maximaal een stuk van 2000 woorden circuleren en NGO's behorende tot categorie II maar 500 woorden. 44 Carolyn M. Stephenson,'Women's international nongovernmental organisations at the United Nations', in: Anne Winslow ed.,Women, Politics and the United Nations (USA 1995) 138 45 Adama Dieng,'NGO access to UN human rights procedures: how can it be improved without jeopardizing the rights already acquired by NGOs in consultative stautus with ECOSOC' in: Manfred Nowak ed. World conference on human rights (Wenen 1994) 51
21
opgezet in New York of Genève. Het hebben van een consultatieve status is echter niet een voorwaarde voor betrokkenheid van NGO's. Artsen zonder Grenzen werkt al jaren zonder consultatieve status. Naast deze formele status hebben NGO's de mogelijkheid om via de vertrouwelijkheidprocedure 1503 informatie en rapporten over ernstige mensenrechtenschendingen te overhandigen aan het Centrum voor de Mensenrechten die het op haar beurt doorgeeft aan de bevoegde subcommissie. Daarnaast kunnen ze nuttige informatie altijd aan organen overhandigen die belast zijn met het monitoren van verdragen zoals het CEDAW.
1.3.2 De invloed van NGO's tijdens VN-conferenties
Tijdens VN-conferenties verloopt de interactie tussen de actiepunten van NGO's, de formele agenda van de VN en van statelijke actoren op een ander wijze. Een VN-conferentie start met een resolutie van ECOSOC of de Algemene Vergadering. In deze resolutie worden staten en VN-commissies opgeroepen om rapporten op te stellen over de belangrijkste onderwerpen die tijdens de conferentie aan de orde zullen komen. Met name voor het voorbereidende werk voor de conferenties zijn overheden vaak afhankelijk van verrichte onderzoeken door NGO's. Op deze wijze beïnvloeden NGO's het belangrijkste aspect van agendavorming, namelijk de wijze waarop overheden het onderwerp moeten interpreteren en welke aspecten en gevolgen belangrijk zijn. Daarnaast worden NGO's gevormd door een grote groep mensen die van mening zijn dat bepaalde onderwerpen meer aandacht verdienen of dat het bestaande beleid aangepast moet worden. Met behulp van de media proberen zij de publieke opinie te beïnvloeden zodat er op formeel niveau meer aandacht voor deze onderwerpen ontstaat. Tijdens de conferentie zelf hebben NGO's twee mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de eerste fase van de beleidsvorming namelijk de agendavorming: NGO-forums en NGO-kranten. Deze forums worden vaak gelijktijdig met de VNconferentie gehouden in een ander gedeelte van de stad. Nationale afgevaardigden komen vaak de films bekijken, de exposities en deelnemen aan de discussies. 46 Daarnaast produceren professionele journalisten de NGO-krant. Hierin worden de genomen besluiten van de vorige dag weergegeven, reacties van NGO's hierop en de dagelijkse agenda. Deze kranten zijn vaak de enige mogelijkheid voor nationale afgevaardigden om op de hoogte te blijven van het laatste nieuws. Door het bespelen en vormen van de publieke agenda via de media, het overdragen van onderzoeken aan de VN, het deelnemen aan voorbereidende missies en publieke sessies voor conferenties, het houden van een NGO-forum en het verspreiden van NGO-kranten zijn NGO's in staat om een grote rol bij de agendavorming te spelen.
46
P. Willetts ed.,The influence of non-governmental organisations in the U.N system: the conscience of the world (Washington 1996) 51
22
Tijdens de tweede fase van beleidsformulering spelen NGO’s zoals eerder al gezegd een kleinere rol. De belangrijkste hoofdlijnen worden voorafgaand aan de VN-conferentie op regionaal niveau en tijdens de bijeenkomsten van het voorbereidend comité, de zogenaamde PrepComs, al bepaald. Voorafgaand aan de officiële conferentie worden namelijk op regionaal niveau voorbereidende conferenties gehouden, vaak ook regionale NGO-conferenties. Tijdens deze regionale conferenties worden regionale verklaringen opgesteld. Het officiële ontwerpvoorstel voor de Declaratie en het Wereldactieplan van de conferentie is gebaseerd op deze regionale declaraties. Dit ontwerpdocument wordt opgesteld tijdens de bijeenkomsten van het voorbereidend comité de zogenaamde PrepCom. Beïnvloeding van statelijke actoren door middel van het opstellen van regionale NGO-declaraties kunnen de officiële regionale declaraties beïnvloeden. Het uitoefenen van druk op statelijke actoren tijdens de PrepComs kan op de volgende wijze plaatsvinden. Ten eerste organiseren verscheidene afgevaardigden van vrouwenorganisaties zich binnen één of enkele internationale netwerken om nieuwe informatie uit te wisselen en de lobbykracht te versterken. Deze netwerken worden opgedeeld in aparte werkgroepen, de zogenaamde Task Forces, om de belangrijkste gedeelten uit het ontwerpdocument in aparte werkgroepen te herschrijven. Deze werkgroepen komen daarna weer samen om de belangrijkste aanpassingen te bespreken en aan de hand van deze documenten wordt er contact gelegd met statelijke actoren. Deze contacten vinden meestal plaats op informeel niveau zoals in de conferentiehal, tijdens de koffiepauzes of er wordt snel een document overhandigd aan een afgevaardigde in de hoop dat vermoeide afgevaardigden bereid zijn om NGO voorstellen over te nemen indien ze aansluiten bij de basiseisen. 47 Daarnaast ligt er een mogelijkheid om te zoeken naar gelijkgezinden zodat gezamenlijk een voorstel ingediend kan worden onder naam van de regeringsafgevaardigde. 48 Als het ontwerpvoorstel voor de Declaratie en het wereldactieplan tijdens de laatste PrepCom's wordt goedgekeurd valt er voor NGO's weinig meer te veranderen aan de hoofdlijnen. Toch ligt de grootste uitdaging voor NGO’s niet in het bepalen van het beleid op hoofdlijnen, maar juist meer in het formuleren van de details via commissiewerk of lobbyactiviteiten tijdens de officiële conferentie. 49 De officiële conferentie start met het plenaire gedeelte waarbij elke statelijke afgevaardigde in een speech de nationale actiepunten en belangen weergeeft. Daarna wordt het officiële ontwerpdocument voor de Declaratie en het Wereldactieplan besproken binnen twee noodcomités. Indien er binnen deze comités geen overeenstemming bereikt wordt over een bepaalde paragraaf wordt deze doorgeschoven naar een specifieke werkgroep. Indien deze werkgroep ook geen overeenstemming bereikt, komt de omstreden paragraaf terecht bij de zogenaamde 'informal informals' bestaande uit drie of vier leden. De laatste twee 47
P. Willetts ed.,The influence of non-governmental organisations in the U.N system: the conscience of the world (Washington 1996) 48 48 Ibidem 49 Ibidem
23
dagen van de conferentie wordt er gestemd tijdens de plenaire vergadering. NGO's met een consultatieve status hebben de mogelijkheid om staten tijdens deze plenaire gedeelte toe te spreken. De mogelijkheid voor NGO's om invloed uit te oefenen op de paragrafen neemt af naarmate het overleg meer doorgeschoven wordt naar kleinere comités. Dit geeft aan dat naarmate de onenigheid tussen statelijke actoren toeneemt, de comités steeds kleiner worden en de mogelijke invloed die NGO's kunnen uitoefenen op het beleid afneemt. Dit geeft mijns inziens al aan waarom het voor NGO's uitermate moeilijk is om invloed uit te oefenen op de beleidsformulering tijdens een conferentie. Hieruit blijkt dat NGO's een goed tegenwicht voor de macht van nationale overheden vormen. Ze zijn in staat om belangrijke publieke onderwerpen hoog op de internationale agenda te plaatsen. Overheden worden door middel van deze publieke aandacht gedwongen om onderwerpen op een bepaalde manier te belichten. Daarnaast oefenen ze invloed uit op de details van het beleid en ten derde oefenen ze druk uit op overheden om internationale afspraken te implementeren en na te leven. Of het toepassen van deze middelen door NGO's geleid heeft tot het erkennen van geweld tegen vrouwen als een mensenrechtenschending tijdens de Conferentie in Wenen in juni 1993 zal blijken uit de volgende hoofdstukken. Concluderend is in elk geval te stellen dat de rechten van vrouwen de laatste jaren serieuzer behandeld worden binnen de VN. Sinds de tweede Mensenrechtenconferentie van de Verenigde Naties (VN) in Wenen is officieel vastgelegd dat geweld tegen vrouwen een mensenrechtenschending is. Dit is mede te danken aan de opstelling van het Vrouwenverdrag in 1979 en de toegevoegde Algemene Aanbeveling no.19 en de aanvaarde VN-Verklaring inzake Uitbanning van Geweld tegen Vrouwen (DEVAW) in 1993. Dit is geen luxe aangezien geweld tegen vrouwen vele sociale, psychische en fysieke gevolgen kent met vaak de dood tot gevolg. Veel geweld tegen vrouwen wordt gerechtvaardigd door ten eerste te stellen dat de universele mensenrechten berusten op een westerse dominantie. Dit is niet juist omdat de opgestelde mensenrechten niet berusten op een bepaalde westerse cultuur ondanks dat er inderdaad een meerderheid van westerse afgevaardigden aanwezig was bij het opstellen van de mensenrechten ten opzichte van de aanwezige niet-westerse afgevaardigden. Ten tweede wordt geweld gelegitimiteerd door te stellen dat het toepassen van schadelijke praktijken berust op eeuwenoude tradities en religieuze wetten en daarom een privé-aangelegenheid is. Dit is wederom betwistbaar omdat de grootste weerstand tegen deze praktijken komt van vrouwen die leven in deze culturen en niet vanuit de westerse samenleving. Als laatste wordt gesteld dat het toepassen van geweld dient om de sociale orde te handhaven terwijl het mijns inziens juist de sociale ongelijkheid benadrukt waardoor mogelijke onrust versterkt wordt. Deze tegenargumenten geven aan dat de universaliteit van mensenrechten niet betwist worden. Hier ligt een duidelijke rol weggelegd voor NGO's als tegenwicht voor nationale overheden. Ten eerste kunnen ze door het bespelen en vormen van de publieke agenda via de media, het aanleveren van nieuwe informatie door middel van onderzoeken en getuigenissen, het opzetten van internationale
24
netwerken, het houden van symbolische evenementen en het verspreiden van NGO-kranten tijdens NGOForums de internationale agenda beïnvloeden. Hierdoor beïnvloeden ze de wijze waarop overheden het onderwerp interpreteren en het raamwerk waarbinnen het onderwerp besproken wordt. Ten tweede kunnen ze via statelijke actoren en NGO-declaraties ze mogelijk de details van beleidsstukken aanpassen. Daarnaast kunnen zij druk uitoefenen op overheden om zich aan te passen aan internationale verdragen door middel van het 'mobilization of shame' wapen en het forceren van een publieke toezegging van een statelijk actor. Op deze wijze proberen NGO’s nationale overheden tot de juiste implementatie te dwingen of te dwingen tot het afstaan van meer financiële middelen. Dit wapen kan werken omdat alle overheden graag voor fatsoenlijk en beschaafd door willen gaan.
25
Hoofdstuk II Geweld tegen vrouwen in de periode 1975-1990
Het uitroepen van 1975 tot het Internationale Jaar van de Vrouw en het opvolgende Decennium van de Vrouw heeft geleid tot een enorme groei van het aantal vrouwenorganisaties. Deze groei was ook duidelijk merkbaar tijdens de parallelle Forums van de Wereldvrouwenconferenties die druk bezocht werden door vrouwen- en mensenrechtenorganisaties. In dit hoofdstuk wordt geanalyseerd in hoeverre internationale vrouwenorganisaties en Amnesty International lobbyactiviteiten hebben verricht ten behoeve van geweld tegen vrouwen in de jaren ’70 en ‘80. Onder lobbyactiviteiten wordt verstaan in hoeverre ze een rol gespeeld hebben bij de agendavorming en de beleidsformulering op het gebied van geweld tegen vrouwen. Onder beleidsformulering valt zowel het opstellen van internationale normen als het verbeteren van de implementatie- en nalevingmechanismen op het gebied van geweld tegen vrouwen. Of was er in de jaren ’70 en ’80 meer sprake van netwerkactiviteiten in plaats van lobbyactiviteiten ten behoeve van vrouwenrechten en geweld tegen vrouwen. Paragraaf 2.1 gaat in op de activiteiten en gebeurtenissen die ondernomen zijn op het gebied van geweld tegen vrouwen in de periode 1975-1985 waarbij paragraaf 2.1.1 de ondernomen activiteiten betreffende geweld tegen vrouwen binnen het VNkader analyseert en paragraaf 2.1.2 de internationale aandacht voor geweld tegen vrouwen buiten het VNkader om in de periode 1975-1985 analyseert. Paragraaf 2.2 richt zich op de activiteiten op het gebied van geweld tegen vrouwen in de periode 1985-1990 waarbij paragraaf 2.2.1 zich richt op de veranderde werking van vrouwenorganisaties en Amnesty International betreffende geweld tegen vrouwen in deze periode en paragraaf 2.2.2 analyseert de reactie van de VN op deze veranderde werkwijze van vrouwenen mensenrechtenorganisaties.
2.1 Geweld tegen vrouwen in de periode 1975-1985
2.1.1 Geweld tegen vrouwen binnen het VN-kader in de periode 1975-1985
In de periode 1975-1985 was er vanuit vrouwenorganisaties en Amnesty International nog weinig aandacht voor geweld tegen vrouwen en werden er weinig actiteiten ontwikkeld om geweld tegen vrouwen op de agenda van de VN te plaatsen. Dit is niet opmerkelijk omdat de positie van vrouwen in het algemeen in die periode weinig aandacht kreeg binnen de VN. Het was derhalve voor vrouwenorganisaties ten eerste van belang om de aandacht van de VN te wekken voor de positie van de vrouw in het algemeen. Dit gebeurde door middel van een oproep voor een internationaal jaar ten behoeve van de vrouw. Dit idee
26
was afkomstig van de vrouwenorganisatie Internationale Democratische Vrouwen Federatie (WIDF). Deze internationale NGO met consultatieve status bij de ECOSOC bracht het voorstel, in hoedanigheid van NGO-waarnemer tijdens een sessie van de VN-Subcommissie inzake de Rechtspositie van de Vrouw (CSW) naar voren. De Roemeense afgevaardigde Florica Andrei nam het voorstel over en bracht dit tijdens de 24e sessie van de CSW in 1972 naar voren. Tijdens deze sessie werd besloten om bij de Algemene Vergadering een ontwerpresolutie in te dienen die 1975 tot het Internationale Jaar van de Vrouw uit zou roepen. De Algemene Vergadering nam deze ontwerpresolutie op 18 december 1972 aan in resolutie 3010. Het internationale Jaar van de Vrouw zou met name dienen om de positie van de vrouw te verbeteren door middel van het promoten van seksegelijkheid en het integreren van vrouwen in de economische, sociale en culturele ontwikkeling. Hier kan mijns inziens niet gesproken worden over het verbeteren van rechten van vrouwen omdat vrouwenorganisaties niet spraken over de positie van vrouwen in het kader van het bestaande mensenrechtensysteem. Zij spraken met name over de positie van vrouwen in algemene termen. Het Internationale Jaar van de Vrouw is derhalve een duidelijk voorbeeld van een symbolisch evenement geïnitieerd door een vrouwenorganisatie ten behoeve van het plaatsen van de positie van de vrouw op de agenda van de VN. Dit Internationale Jaar van de Vrouw werd opgevolgd door het Decennium van de Vrouw in de periode 1976-1985. De belangrijkste gebeurtenissen tijdens de eerste vijf jaar van het decennium waren de VNvrouwenconferenties in Mexico in 1975 en Kopenhagen in 1980. Aan de officiële conferentie in Mexico namen 113 NGO's met consultatieve status en meer dan duizend afgevaardigden van 125 landen deel, in de Plaza de la Tres Culturas en meer dan 6000 vrouwen namen deel aan het parallelle NGO-Forum Tribuna- genaamd in een ander deel van de stad. Voor de officiële conferentie in Kopenhagen hadden 134 NGO's met consultatieve status zich ingeschreven. Deze conferentie was opgezet om de resultaten van Mexico te evalueren en de voortgang van het Decennium van de Vrouw te bespreken. Aan deze conferenties namen met name vrouwenorganisaties van Europese en Amerikaanse afkomst deel en geen mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International. Amnesty International hield zich in de jaren '70 met name bezig met het bevorderen van de vrijlating van gewetensgevangen en beëindiging van marteling en vernederende behandeling van politieke gevangenen binnen het mensenrechtensysteem en niet met vrouwenrechten. 50 Vrouwenorganisaties waren juist betrokken bij het verbeteren van de positie van vrouwen buiten het mensenrechtensysteem om hetgeen blijkt uit de conferenties. Tijdens de conferenties werd ook niet gesproken over de positie van vrouwen in het kader van rechten, maar meer in algemene termen zoals 'het verbeteren van de positie' van vrouwen. Dit was het eerste grote verschil tussen mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International en vrouwenorganisaties in de periode 1975-1985. 50
Ann Marie Clark, Diplomacy of conscience:Amnesty International and the changing human rights norms (New Jersey 2001) 53
27
Ten tweede was het werkgebied van beide organisaties in die periode geheel verschillend. Vrouwenorganisaties hielden zich alleen bezig met het verbeteren van de positie vrouwen buiten het internationale mensenrechtensysteem om terwijl Amnesty International zoals uit bovenstaande blijkt in het geheel nog niet betrokken was bij de positie van vrouwen en derhalve ook niet bij geweld tegen vrouwen. Derhalve kan gesteld worden dat vrouwenorganisaties zich als eerste specifiek bezig hielden met de positie van de vrouw voordat dit onderwerp bij mensenrechtenorganisaties of de VN aan de orde kwam. Tijdens deze twee VN-vrouwenconferenties besteedden vrouwenorganisaties derhalve wel aandacht aan de positie van de vrouw, maar het onderwerp geweld tegen vrouwen zoals al is aangegeven stond nog niet hoog op de agenda van vrouwenorganisaties. De aandacht hiervoor was met name tijdens het NGO-Forum 'Tribuna' in Mexico minimaal. Dit veranderde wel geleidelijk hetgeen bleek uit de workshops van het NGO-Forum '80 in Kopenhagen. Deze minimale aandacht voor geweld tegen vrouwen bleek ten eerste uit de verklaringen die waren ingediend door NGO's voorafgaand aan de twee conferenties. In deze verklaringen kunnen vrouwenorganisaties belangrijke onderwerpen naar voren brengen voor de officiële VN-agenda. Voor de VN-vrouwenconferentie in Mexico waren tien geschreven verklaringen ingediend en voor Kopenhagen diende 55 NGO's een schriftelijke verklaring in. Van deze 55 verklaringen waren er 20 van vrouwenorganisaties. De actiepunten in deze verklaringen betroffen onder andere vrouwen en ontwikkeling, de status van oudere vrouwen en vrede. Geen enkel actiepunt voor deze twee conferenties betrof geweld tegen vrouwen. 51 Ten tweede werd ook tijdens de workshops van het NGO-Forum ‘Tribuna’ het onderwerp geweld tegen vrouwen niet uitgebreid besproken. Met name discriminatie van vrouwen in de publieke sfeer en het bevorderen van gelijke participatie in het ontwikkelingsproces stonden centraal in de jaren '70. 52 In totaal zijn er twee bijeenkomsten geweest die een tribunaal over gewelddadigheden tegen vrouwen hebben gehouden. 53 Tijdens dit tribunaal kregen vrouwen de mogelijkheid om persoonlijke verhalen te vertellen en ervaringen te delen. Deze bijeenkomsten waren echter op zeer kleine schaal. Ten derde bleek uit het Wereldactieplan dat geweld tegen vrouwen niet speelde tijdens Mexico. De enige sectie in het wereldactieprogramma dat enigszins toespelingen maakte over geweld tegen vrouwen was sectie F paragraaf 131 die het onderwerp 'Familie en samenleving' behandelt. Daarin werd gesproken over het feit dat er assistentie aan het gezin verleend moet worden indien er sprake was van 'conflicten' tussen gezinsleden. 54
51
Carolyn M. Stephenson,'Women's international ongovernmental organisations at the United Nations', in: Anne Winslow ed.,Women, Politics and the United Nations (USA 1995) 144 52 Radhika Coomaraswamy,Reinventing international law: women's rights as human rights in the international community (Harvard Law School 1997) 10 53 Xilonen, Forum-krant Mexico (25 juni 1975 en 2 juli 1975) 54 Verenigde Naties, Werelvrouwenconferentie (Mexico) E/CONF.66/34 (1976) sectie F
28
Dat de aandacht voor geweld tegen vrouwen toenam tijdens de tweede VN-vrouwenconferentie in Kopenhagen ten opzichte van de eerste VN-vrouwenconferentie in Mexico bleek ten eerste uit het feit dat een aantal workshops tijdens het NGO-Forum '80 in Kopenhagen wel betrekking had op geweld tegen vrouwen. Dit betrof met name geweld in het gezin, seksueel geweld en genitale verminking. Tijdens één van deze workshops kwam duidelijk naar voren dat het niet genoeg zou zijn om de gevolgen van geweld tegen vrouwen aan te pakken door middel van het opzetten van opvanghuizen, maar dat het van belang was om te erkennen dat geweld tegen vrouwen ook het gevolg was van de sociaal en economisch achtergestelde positie van vrouwen in de samenleving. 55 Ten tweede werd er door vrouwelijke afgevaardigden gerefereerd aan geweld tegen vrouwen. De Nederlandse gouvernementele delegatie had gezamenlijk met Portugal, Australië en de VS aandacht gevraagd voor geweld tegen vrouwen tijdens Kopenhagen. Gezamenlijk hadden zij een resolutie ingediend die meer aandacht vroeg voor hulp aan mishandelde vrouwen en seksueel geweld binnen het gezin. De Nederlandse gouvernementele afgevaardigde mevrouw Kraaijeveld, staatsecretaris van Emancipatiezaken, sprak in haar openingsspeech over het feit dat verkrachting, aanranding en mishandeling van vrouwen logische gevolgen waren van de diepgewortelde opvatting dat vrouwen lustobjecten en ondergeschikten van de man zijn. 56 Hierbij moet wel duidelijk gesteld worden dat het alleen vrouwelijke afgevaardigden betrof die aandacht hadden voor dit onderwerp. In resoluties of toespraken van mannelijke afgevaardigden werd op geen enkele wijze gerefereerd aan geweld tegen vrouwen. Een derde belangrijke ontwikkeling ten behoeve van vrouwen die zich voordeed tijdens de Wereldvrouwenconferentie in Kopenhagen was het openstellen van het Verdrag inzake de Uitbanning van Discriminatie jegens Vrouwen (CEDAW) voor ratificatie. Dit verdrag was een keerpunt voor de rechten van vrouwen. In dit verdrag werd de bescherming van vrouwen namelijk voor het eerst bezien binnen het traditionele mensenrechtenregime en niet langer verwoord in termen zoals ‘positie van’. In minder dan twee jaar, op 3 september 1981, hadden twintig landen het Verdrag geratificeerd en trad het in werking. Het CEDAW was echter geen directe verbetering voor vrouwen op het gebied van geweld omdat geen enkel artikel refereerde aan een verbod op geweld tegen vrouwen. Alleen een verbod op vrouwenhandel en op prostitutie kwamen in het CEDAW voor. 57 Indien geweld tegen vrouwen wel een centraal onderwerp was geweest tijdens deze twee NGOForums dan hadden NGO's mijns inziens nog weinig invloed kunnen uitoefenen op de beleidsformulering tijdens de officiële conferentie. Hiervoor is een aantal redenen te geven. 55
Uitspraak van de National Women's Aid Federation tijdens de workshop 'geweld in het gezin' op 23 juli 1980 Jan Kuilboer,'Te weinig aandacht voor mishandeling van vrouwen', Trouw 25 juli 1980 57 Radhika Coomaraswamy,Reinventing international law: women's rights as human rights in the international community (Harvard Law School 1997) 10 56
29
Ten eerste leidde het centrale thema ontwikkeling tot onenigheid tussen noordelijke en zuidelijke NGO-afgevaardigden tijdens het NGO-Forum ‘Tribuna’ in Mexico. Dit had mijns inziens tot gevolg dat het debat zich meer afspeelde tussen deze twee groepen dan tussen het Tribuna en de officiële conferentie. De afgevaardigden uit ontwikkelingslanden waren namelijk van mening dat ontwikkeling automatisch zou leiden tot gelijkheid. Dit in tegenstelling tot de afgevaardigden van ontwikkelde landen die stelden dat dit niet als vanzelfsprekend beschouwd mocht worden. Ontwikkeling zou niet automatisch leiden tot gelijkheid hetgeen bleek uit de positie van vrouwen op het noordelijk halfrond. Daarom was het van belang om ook aandacht te besteden aan onderwerpen als seksisme. Toch bleven zuidelijke NGO’s meer begaan met de thema's imperialisme en ontwikkeling in tegenstelling tot de noordelijke NGO’s die ook seksisme aan de orde wilde stelden. 58 Deze onenigheid tussen noordelijke en zuidelijke NGO's zette zich voort tijdens het NGO-Forum '80 in Kopenhagen. Het feit dat noordelijke NGO’s opkwamen voor het afschaffen van vrouwenbesnijdenis kwam op de zuidelijke NGO’s als hernieuwd imperialisme over. 59 Deze bemoeienis leidde uiteindelijk tot veel onenigheid tussen beide groepen. Waarbij opgemerkt moet worden dat tijdens deze conferentie duidelijk zichtbaar werd dat zuidelijke NGO's de overhand begonnen te krijgen binnen het Forum '80. 60 Deze onderlinge strijd leidde ertoe dat de vrouwenorganisaties de amendementen voor het wereldactieplan van Kopenhagen te laat indienden bij de officiële conferentie waardoor de meeste onderwerpen al uitgebreid besproken waren in de hoofdcommissies en de werkgroepen op de officiële conferentie. 61 Mijns inziens is dit een kans die NGO's hebben laten liggen. Ook al zijn er enkele workshops over huiselijk geweld gehouden tijdens het Forum ’80 in geen enkele NGO-resolutie kwam geweld tegen vrouwen aan bod. Ten tweede hadden vrouwenorganisaties weinig tijd gehad om zich voor te bereiden op de conferentie. Dit leidde ertoe dat NGO's ook op nationaal en regionaal niveau weinig invloed uit hadden kunnen oefenen op de samenstelling van de agenda en het ontwerp voor de Declaratie en het uiteindelijke Wereldactieplan tijdens de PrepComs. 62 Geen enkele NGO had deelgenomen aan de PrepComs om de verklaringen onder de aandacht van nationale afgevaardigden te brengen. 63 Ten derde werden de conferenties vanuit de VN overheerst door politieke onderwerpen in plaats van onderwerpen die specifiek gericht waren op vrouwen en ontwikkeling. Met name besprekingen over
58
Ann Marie Clark, Elisabeth J. Friedman en Kathryn Hochstetler,'The souvereign limits of global civil society: a comparison of NGO participation in UN world conferences on the environment, human rights and women',World Politics 3 (april 1999) 27 59 Forum ’80, Forum-krant Kopenhagen (23 juli 1980) 60 Martha Alter Chen,'Engendering world conferences: the international women's movement and the United Nations', Third World Quarterly vol. 16 no.3 (1995) 478 61 Forum '80, Forum-krant Kopenhagen (22 juli 1980) 62 Hilkka Pietila en Jeanne Vickers, Making women matter: the role of the United Nations (Londen 1996) 78 63 Carolyn M. Stephenson,'Women's international ongovernmental organisations at the United Nations', in: Anne Winslow ed.,Women, Politics and the United Nations (USA 1995) 140
30
de Nieuwe Internationale Economische Orde en kolonialisme kregen tijdens Mexico de overhand op onderwerpen betreffende vrouwen en ontwikkeling. 64 Tijdens Kopenhagen kreeg met name de problematiek in het Midden-Oosten en de positie van de Organisatie voor de Bevrijding van Palestina (PLO) een hogere prioriteit dan de vrouwenproblematiek. Met name de discussie over het opnemen van zionisme, het streven naar een Joodse staat, als oorzaak voor de onderdrukking van de vrouw leverde veel strijd op en zorgde ervoor dat de conferentie onder tijdsdruk kwam te staan. Officieel hadden NGO's met consultatieve status de mogelijkheid om aan het eind van conferentie de plenaire vergadering toe te spreken. In totaal hadden 37 NGO zich daarvoor aangemeld bij de ECOSOC. Later bleek dat door de tijdsdruk alleen de voorzitter van het Comité van NGO's (CONGO) 15 minuten namens deze NGO's mocht spreken. Deze beslissing werd later teruggedraaid, maar veel NGO's waren door de verwarring al vertrokken. Slecht elf NGO's waren nog aanwezig om de plenaire vergadering toe te spreken. Voor regeringen en de VN waren deze conferenties naar mijn mening een mooie gelegenheid geweest om nog hangende politieke onderwerpen te bespreken. Dit was mijns inziens te wijten aan het grote aantal mannelijke afgevaardigden die aanwezig waren tijdens de conferenties. Zij interesseerden zich weinig voor de vrouwenproblematiek en bespraken liever buitenlandse politieke thema's. Dit bleek ten eerste uit het feit dat veel gouvernementele afgevaardigden tijdens de toespraken van NGO's in de plenaire sessie wegliepen. 65 Ook was er vanuit de officiële conferentie weinig aandacht voor het Forum '80. Van alle officiële delegaties was Nederland de enige die gezamenlijk overleg pleegde met Forumleden. 66 Dit gaf de vrouwenbeweging weinig mogelijkheden om invloed uit te oefenen via statelijke actoren. Deze politieke strijd gaat mijns inziens ten koste van het eigenlijk onderwerp, namelijk de vrouw. Ten vierde was de wijze waarop de media de twee Vrouwenconferenties belichtte niet in het voordeel van de vrouwen. Ten eerste scherpte de media scherpte de verschillen tussen de zuidelijke en noordelijke NGO's aan. 67 Ten tweede waren vele artikelen antifeministisch en provocatief geschreven en ten derde richtte de krantenartikelen zich ook meer op de politieke debatten hetgeen het eigenlijke onderwerp namelijk de positie van vrouwen overschaduwde. Ondanks de minimale invloed die NGO's uit hebben kunnen oefenen op de officiële conferentie hebben de vrouwenconferenties mijns inziens zeker een positieve effect gehad op de internationale vrouwenbeweging. Het Tribuna en het Forum ‘80 functioneerde namelijk als een ontmoetingsplaats voor NGO's uit alle werelddelen. Het was een plaats waar NGO's de mogelijkheid hadden om ervaringen uit te 64
Arvonne Fraser,‘Becoming human: the origins and development of women’s human right’, Human Rights Quarterly vol 21 issue 4 (1999) 895 65 Carolyn M. Stephenson,'Women's international ongovernmental organisations at the United Nations', in: Anne Winslow ed.,Women, Politics and the United Nations (USA 1995) 140 66 Hedy d' Acona,'Dagboek uit Kopenhagen', Opzij (september 1980) 24 67 Nilufer Cagatay en Ursula Funk,'Comments on Tinker's 'a feminist view of Copenhagen', Signs vol. 6 no.4 (1981) 777
31
wisselen en contacten op te doen. Dit was de eerste keer dat zoveel vrouwenorganisaties bij elkaar waren gekomen om specifiek de situatie van vrouwen te bespreken. Met name het besef dat discriminatie een wereldwijd probleem was heeft een grote invloed gehad op de onderlinge band tussen NGO's die voorheen met name nationaal gericht waren. 68 Het besef dat de problemen met betrekking tot vrouwen wereldwijd overeen kwamen heeft vrouwenorganisaties en de vrouwenbeweging een internationale dimensie gegeven. Dit leidde ertoe dat er langzamerhand een internationale netwerk ontstond dat de komende jaren alleen nog maar versterkt zou worden door de enorme groei aan vrouwenorganisaties. Hieruit blijkt dat de intenties vanuit de VN om de positie van vrouwen te bespreken tot weinig concreets leidde. Politieke onderwerpen kregen binnen de VN voorrang boven het bespreken van de positie van de vrouw. Hieruit komt duidelijk naar voren dat er weinig aandacht was voor vrouwenrechten en voor geweld tegen vrouwen bij de VN, bij mensenrechtenorganisaties en tijdens VNvrouwenconferenties in de jaren ’70 en halverwege de jaren ’80. Vanuit NGO's was er nog enigszins aandacht voor geweld tegen vrouwen in relatie tot de achtergestelde economische en sociale positie van de vrouw. Dit beperkte zich echter tot enkele getuigenissen en workshops. In geen enkele verklaring of resolutie werd geweld tegen vrouwen aan de orde gesteld. Ook mensenrechtenorganisaties besteedde in de jaren ’70 en halverwege de jaren ’80 geen aandacht aan geweld tegen vrouwen. Zij hielden zich tot het einde van de jaren ’80 totaal afzijdig van vrouwenrechten. Ook de VN besteedde meer aandacht aan buitenlandse politieke onderwerpen dan aan vrouwenrechten. Indien er over vrouwen gesproken werd was dit meer in de context van ontwikkeling en economische vooruitgang. Met name de economische positie van vrouwen kwam aan de orde, in tegenstelling tot het verbeteren van de rechten van vrouwen op sociaal en cultureel gebied. Mijns inziens heeft dit met name te maken met het feit dat burger en politieke rechten belangrijker geacht werden en dat er gedacht werd dat economische ontwikkeling elk ander probleem op zou lossen. Dit leidde ertoe dat sociale oorzaken van het uitblijven van ontwikkeling en gelijkheid zoals geweld tegen vrouwen tijdens deze conferentie nog niet erkend werden. Ontwikkeling en economische groei werden door statelijke actoren beschouwd als een oplossing voor de achtergestelde positie van vrouwen.
2.1.2 Geweld tegen vrouwen buiten het VN-kader in de periode 1975-1985
Hieruit blijkt duidelijk dat geweld tegen vrouwen binnen de VN niet op de agenda stond in de jaren ’70 en begin jaren ‘80, maar dit betekende niet dat er wereldwijd geen aandacht voor was. Met name op lokaal en internationaal niveau buiten de VN om was er veel aandacht voor geweld tegen vrouwen. Dit blijkt uit het 68
B. Reinalda en N. Verhaaren, Vrouwenbeweging en internationale organisaties 1868-1986: een vergeten hoofdstuk uit de geschiedenis van de internationale betrekkingen (Amsterdam 1990) 217
32
feit dat feministen uit Amerika en Europa halverwege de jaren zeventig op lokaal niveau actief betrokken waren bij het ondersteunen van de slachtoffers van verkrachting en huiselijk geweld. De activiteiten bestonden voornamelijk uit het bieden van tijdelijke bescherming door middel van opvanghuizen. Activisten openden de eerste opvanghuizen in Londen in 1971 en in de VS in 1974. Ook het in 1975 opgerichte tijdschrift Women's International Network News (WIN) besteedde aandacht aan geweld tegen vrouwen. Dit was een van de eerste tijdschriften die op internationaal niveau artikelen publiceerde over met name huiselijke geweld. De eerste VN-vrouwenconferentie in Mexico pikte deze boodschap echter niet op. Niet alleen vrouwenorganisaties op het noordelijk halfrond waren actief op het gebied van huiselijk geweld tegen vrouwen, maar ook vrouwenorganisaties in ontwikkelingslanden probeerden op lokaal niveau geweld tegen vrouwen onder de aandacht te brengen. Lokale projecten en coalities zoals GABRIELA op de Filippijnen, Mujures por la Vida in Chili en groeperingen in India en Bangladesh besteedde aandacht aan geweld tegen vrouwen zoals bruidenverbranding. Vanuit Azië en met name Korea werd veel aandacht gegeven aan de 'comfort women' die tijdens de Tweede Wereldoorlog door Japanse soldaten in bordeel werden geplaatst. Deze campagne kwam niet goed van de grond omdat veel vrouwen het niet aandurfden om met getuigenissen naar buiten te komen uit angst voor repercussies van de familie. Hieruit blijkt duidelijk dat geweld tegen vrouwen en met name huiselijk geweld in de jaren zeventig door vrouwenorganisaties op lokaal niveau aan de orde gesteld werd door middel van het bieden van bescherming aan de slachtoffers. Toch bleef het onderwerp geweld tegen vrouwen behalve op lokaal niveau ook op internationaal niveau niet geheel onopgemerkt tijdens de eerste helft van het Decennium van de Vrouw eind jaren ‘70. Vanuit de Deense vrouwenbeweging 'Red Stockings' werd van 4-8 maart 1976 een Internationaal Tribunaal van Misdaden tegen Vrouwen in Brussel gehouden. 69 Dit gebeurde buiten de aandacht van de Verenigde Naties om. De reden hiervoor was dat zij stelden dat de organisatoren van het Internationale Jaar van de Vrouw te ver afstonden van de eigenlijke feministische beweging. Ten tweede bepleitte zij een radicale verandering van het systeem en ageerden tegen het bereiken van gelijkheid binnen het bestaande systeem en ten derde stelden zij dat overleg tijdens conferenties over de oorzaken en oplossingen voor het doorbreken van geweld niet genoeg was. Op internationaal niveau moest publieke aandacht gevraagd worden voor dit probleem hetgeen het beste bereikt werd door het tonen van emoties en het afleggen van persoonlijk getuigenissen. De publieke aandacht die ontstond voor geweld tegen vrouwen ten gevolge van dit Tribunaal was zeer groot. In veel nationale dagbladen en tijdschriften verschenen artikelen over het Tribunaal, meerdere slachtoffers traden naar aanleiding van het Tribunaal met hun verhaal naar buiten en in verscheidene landen ontstonden NGO minitribunalen waaronder in Dublin. Deze internationale respons op het Tribunaal in Brussel in 1976 laat zien dat geweld tegen vrouwen een internationaal probleem is dat 69
Aan dit Tribunaal nemen uiteindelijk 40 landen deel.
33
in de toekomst meer aandacht verdient dan er in de periode '75-'85 door de VN aan besteed is. Hieruit blijkt mijn inziens duidelijk dat er buiten de VN om al aandacht is voor geweld tegen vrouwen waarbij vrouwenorganisaties duidelijk een voortrekkersrol spelen ten opzichte van mensenrechtenorganisaties en de VN in deze periode. Zij vragen om internationale aandacht voor dit probleem en hopen op deze wijze invloed uit te kunnen oefenen op de agenda van de VN in de jaren '80. Een direct verband tussen deze internationale publieke aandacht voor geweld tegen vrouwen en het feit dat geweld tegen vrouwen meer aandacht gaat krijgen binnen de VN na 1980 is mijns inziens moeilijk te geven. Indirect mag mijns inziens wel geconcludeerd worden dat het logisch is dat deze internationale aandacht niet ongemerkt aan de VN voorbij is gegaan en onberoerd heeft gelaten. Een bepaalde indirecte beïnvloeding op het gebied van geweld heeft er mijns inziens zeker plaats moeten vinden omdat geen enkele andere beweging of organisatie diezelfde mate aan aandacht en informatie op het gebied van geweld tegen vrouwen aan de VN heeft gepresenteerd.
2.2 Geweld tegen vrouwen in de periode 1985-1990
2.2.1 De veranderde werkwijze van vrouwenorganisaties en Amnesty International vanaf 1985
Tijdens de derde VN-vrouwenconferentie in Nairobi in 1985 bleek er ten opzichte van de twee voorgaande conferenties ten eerste meer aandacht te bestaan voor geweld tegen vrouwen en ten tweede waren vrouwenorganisaties beter in staat om het wereldactieplan te beïnvloeden. Dit blijkt uit het feit dat de holistische visie op vrede, hetgeen inhoudt dat er geen vrede en ontwikkeling bereikt kon worden zolang geweld tegen vrouwen in de samenleving voort zou duren, vastgelegd werd in paragraaf 13 van het wereldactieplan ‘Forward Looking Strategies’ (FLS). 70 Deze link was met name ontwikkeld tijdens de Forum ‘85 workshops in de 'Peace tent'. De ‘Peace tent’ trok de meeste aandacht tijdens het Forum '85. Tijdens de bijeenkomsten legden de zuidelijke vrouwenorganisaties de link tussen geweld tegen vrouwen en internationaal geweld. Zij stelden dat er geen vrede en ontwikkeling bereikt kon worden zolang geweld tegen vrouwen in de samenleving voort zou duren. Paragraaf 257 en 258 gingen dieper in op de relatie tussen internationaal geweld en geweld tegen vrouwen in het gezin en de samenleving. Hierin werd namelijk verwoord dat het bereiken van vrede niet mogelijk was zolang er geen aandacht besteed werd aan geweld tegen vrouwen in de samenleving. Deze twee paragrafen stelden dat er op nationaal niveau passende maatregelen en wetgeving geformuleerd moest worden om geweld tegen vrouwen te verbieden en vrouwelijke slachtoffers te ondersteunen. 71 Ondanks het feit dat deze verwoording van geweld tegen 70 71
N. Nourali, From Nairobi to Beijing ( New York 1997) 148 Verenigde Naties, Wereldvrouwenconferentie (Nairobi) A/CONF.116/28 (15 september 1985) paragraaf 257-258
34
vrouwen slechts zijdelings als obstakel voor ontwikkeling en vrede genoemd werd en nog niet als een mensenrechtenkwestie erkend werd binnen de VN was dit toch een teken dat er gerealiseerd werd dat geweld tegen vrouwen een internationaal probleem was. Deze verwoording in de FLS van Nairobi vormde daarom een basis en legitimatie voor verder onderzoek binnen de VN en was een duidelijk voorbeeld van beïnvloeding van de beleidsformuleringen op het gebied van normstelling in het Wereldactieplan van Nairobi door vrouwenorganisaties. Het feit dat vrouwenorganisaties invloed konden uitoefenen op de VN tijdens de conferentie geeft mijns inziens aan dat er twee ontwikkelingen zichtbaar waren. Ten eerste hadden NGO’s meer lobbykracht ontwikkeld om invloed uit te oefenen en ten tweede was er vanuit de VN een kentering zichtbaar op het gebied van vrouwenrechten en specifiek geweld tegen vrouwen hetgeen zal blijken in paragraaf 2.2.2. De toegenomen lobbykracht van vrouwenorganisaties was duidelijk zichtbaar aan de hand van de volgende ontwikkelingen. Ten eerste was er een groei aan NGO’s zichtbaar tijdens de conferenties. Het Forum ’85 werd namelijk bezocht door 13.500 personen en 163 NGO’s kregen toegang tot de officiële conferentie. Dit laat een groei zien van het aantal NGO's dat deelnam aan een VN-vrouwenconferentie vanaf 1975. In 1975 namen er 113 NGO's met een consultatieve status deel aan de conferentie in Mexico in tegenstelling tot 134 in Kopenhagen en 163 in Nairobi. Het aantal deelnemers aan de NGO-Forums steeg van 6000 naar 13500 personen. Deze groei van NGO's was niet alleen zichtbaar tijdens de conferenties, maar ook het absolute aantal NGO's steeg na 1960. Met name, na de jarenlange dominantie van NGO's gevestigd in Europa en Amerika, zijn NGO's gevestigd in Azië en met name Afrika verantwoordelijk voor de helft van de stijging in de periode 1980 en 1989. 72 Niet alleen het aantal NGO's groeide, maar ook de betrokkenheid van de NGO's bij de voorbereidingen van conferenties nam toe. In tegenstelling tot de twee voorgaande vrouwenconferenties waren vrouwenorganisaties betrokken geweest bij de voorafgaande nationale en vier regionale bijeenkomsten voor Nairobi hetgeen de mogelijkheid tot het beïnvloeden van de agenda en de normstelling vergrootte. 73 Ze hadden namelijk niet alleen deelgenomen aan regionale NGObijeenkomsten, maar waren ook betrokken geweest bij de vier officiële regionale conferenties als waarnemers. 74 Daarnaast waren er twee circulaires ontwikkeld en verzonden naar NGO's, één circulaire was afkomstig van de VN en de andere van vrouwenorganisaties. Het feit dat de VN een circulaire 72
Carolyn M. Stephenson,'Women's international ongovernmental organisations at the United Nations', in: Anne Winslow ed.,Women, Politics and the United Nations (USA 1995) 138 73 Ann Marie Clark, Elisabeth J. Friedman en Kathryn Hochstetler,'The souvereign limits of global civil society: a comparison of NGO participation in UN world conferences on the environment, human rights and women',World Politics 3 (april 1999) 9 74 Carolyn M. Stephenson,'Women's international nongovernmental organisations at the United Nations', in: Anne Winslow ed.,Women, Politics and the United Nations (USA 1995)147
35
opstelde geeft mijns inziens aan dat er binnen de VN inderdaad concretere pogingen gedaan werden om deze conferentie werkelijk op vrouwen te richten in tegenstelling tot voorgaande vrouwenconferenties. Ook tijdens de officiële conferentie werden er door NGO’s meer geschreven verklaringen overhandigd aan afgevaardigden dan tijdens voorgaande vrouwenconferenties. 75 Behalve de uitbreiding van de NGO-participatie en de toename van het aantal NGO's werd deze conferentie mijns inziens ook gekenmerkt door een toegenomen professionalisering van de aanwezige NGO’s. Hetgeen wil zeggen dat er een duidelijker takenpakket opgesteld was voor de aanwezige NGO’s om de conferentie tot een succes te maken. Omdat niet alle NGO's een consultatieve status hadden waren alleen de NGO’s met deze status specifiek gericht op lobbyactiviteiten en het beïnvloeden van de officiële procedures en documenten. Terwijl NGO’s zonder specifieke status meer gericht waren op het opzetten en onderhouden van netwerken die tijdens voorgaande wereldvrouwenconferenties ontstaan waren. 76 Met name de traditionele vrouwenorganisaties afkomstig van de eerste feministische golf waren in het bezit van een consultatieve status in tegenstelling tot de nieuwe autonome vrouwenorganisaties die ontstonden na 1960. 77 Dit veranderde echter snel want tijdens Beijing waren ook deze nieuwe vrouwenorganisaties in het bezit van een consultatieve status. 78 Deze autonome vrouwenorganisaties organiseerde in tegenstelling tot voorgaande conferenties de workshops tijdens het Forum '85 zelf. Tijdens voorgaande conferenties was CONGO eindverantwoordelijk geweest voor de workshops. Tijdens het Forum ’85 blijkt duidelijk dat de workshops efficiënter, beter voorbereid en zakelijker zijn dan de workshops tijdens de twee voorgaande VN-vrouwenconferenties. Behalve de toename van het aantal NGO’s, de uitbreiding van de NGO-participatie en de professionalisering werd deze conferentie ook gekenmerkt door een toename in de verscheidenheid aan NGO’s hetgeen een zeer belangrijke ontwikkeling was voor de vrouwenlobby. Tijdens deze wereldvrouwenconferentie waren naast specifieke vrouwenorganisaties voor het eerst ook traditionele mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International aanwezig. Amnesty International ging zich halverwege de jaren ’80 oor het eerst toeleggen op de rechten van vrouwen. Ten eerste was Amnesty International aanwezig tijdens het Forum ’85 in Nairobi. Ten tweede waren er door Amnesty International een aantal aanbevelingen gedaan aan de CSW betreffende de positie van vrouwelijke gewetensgevangenen. Ten derde was er een 1984 een campagne geweest onder de naam ‘Vergeten Vrouwen’. De echte omslag vond eigenlijk pas plaats tijdens de Internationale Raadsbijeenkomst van Amnesty International in 1989. Tijdens deze bijeenkomst was overeenstemming bereikt over besluit 15.
75
Carolyn M. Stephenson,'Women's international nongovernmental organisations at the United Nations', in: Anne Winslow ed.,Women, Politics and the United Nations (USA 1995) 150 76 Ibidem 140 77 Ibidem 138 78 Ibidem
36
Dit besluit hield in dat de mensenrechtenschendingen van vrouwen aan belang zouden winnen binnen Amnesty International. Meer financiën zouden vrijgemaakt worden voor onderzoek met betrekking tot vrouwenrechten en ook werd er besloten om een internationale bijeenkomst betreffende vrouwenrechten en mensenrechten in Genève te houden in februari 1991. 79 Deze omslag van Amnesty International gaf de gehele beweging voor de rechten van vrouwen en geweld tegen vrouwen mijns inziens meer kracht. Het feit dat traditionele mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International zich lange tijd afzijdig gehouden hadden van de rechten van vrouwen kan op de volgende wijze verklaard worden. Ten eerste hielden mensenrechtenorganisaties zich voornamelijk bezig met aanpassingen van het bestaande mensenrechtensysteem en aangezien dit systeem van oudsher weinig aandacht aan vrouwenrechten besteedde deden mensenrechtenorganisaties dit ook niet. De oprichting van het CSW in 1946 naast de bestaande Mensenrechten Commissie speelde hierbij een rol. Naar aanleiding van de oprichting van het CWS besloot de Mensenrechten Commissie namelijk om alle problematiek betreffende vrouwenrechten over te laten aan deze commissie. Daarnaast werd deze tweedeling versterkt doordat het CWS in 1973 gescheiden werd van de afdeling mensenrechten binnen de VN. Voortaan zou het CWS behoren tot het Centrum voor Sociale Ontwikkeling en Humanitaire Zaken. Als het CWS dan in 1979 naar Wenen verhuisde is de scheiding compleet. Daarnaast werd er door vrouwenorganisaties ook weinig aandacht besteed aan het plaatsen van de positie van vrouwen binnen het mensenrechtensysteem waar Amnesty International werkzaam was in het begin van de jaren ‘80. Vrouwenorganisaties bespraken de positie van vrouwen buiten de VN en buiten het mensenrechtenkader om in de jaren ’70 en halverwege de jaren ‘80. Vanaf eind jaren ’80 was er niet alleen bij mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International een omslag merkbaar die de internationale vrouwenlobby verstevigde. Ook de omslag bij internationale vrouwenorganisaties verstevigde het netwerk. Vrouwenorganisaties beseften dat geweld tegen vrouwen opgenomen moest worden in het traditionele mensenrechtensysteem om de overheid aansprakelijk te kunnen stellen voor geweldsdelicten. Zolang analytische gedachtes over geweld tegen vrouwen niet vertaald zouden worden in politiek beleid en opgenomen in mensenrechtenconventies zou dit niet leidden tot enige verbetering van de privé-situatie van de vrouw omdat de overheid niet aansprakelijk gesteld kon worden voor geweld tegen vrouwen. Het enige probleem bij het strafbaar stellen van huiselijk geweld tegen vrouwen was de scheiding tussen private versus publieke actoren. Tot op heden waren alleen publieke actoren strafbaar voor schendingen van de mensenrechten en werden private actoren buiten beschouwing gelaten omdat dit gezien werd als inmenging van de overheid in privé-zaken. Vrijwaring van geweld tegen vrouwen zou alleen als recht vastgelegd kunnen worden als niet alleen publieke actoren gestraft werden voor het schenden van de mensenrechten, maar ook private actoren. Het was nu de taak 79
Jane Connors,'NGO's and the human rights of women at the United Nations', in:P. Willetts ed.,The influence of non-governmental organisations in the U.N system: the conscience of the world (Washington 1996) 168
37
van vrouwenorganisaties om het mensenrechtensysteem aan te passen zodat ook private actoren gestraft werden voor het schenden van de mensenrechten. Om dit te bereiken werd er ten eerste tijdens de workshops in Nairobi veel aandacht besteed aan het CEDAW. Met name het belang van het CEDAW voor de vrouwenrechten werd toegelicht en NGO’s werden verzocht om overheden op te roepen het verdrag te ratificeren. Tot aan 1985 had het grootste gedeelte van de vrouwenbeweging weinig aandacht besteed aan het CEDAW. De aandacht ging met name uit naar vrouwen en ontwikkeling in plaats van het bezien van de vrouwenproblematiek zoals discriminatie binnen bestaande verdragen als het CEDAW. Langzamerhand drong bij vrouwenorganisaties het besef door dat het bevorderen van ontwikkeling niet de enige oplossing zou zijn voor de vrouwenproblematiek. Het was van belang om meer aandacht te besteden aan de rechten van vrouwen vanuit het bestaande mensenrechtensysteem om de problematiek van vrouwen werkelijk op de internationale agenda te krijgen. Dit inzicht is een zeer belangrijke omslag geweest voor de internationale vrouwenbeweging omdat de positie van vrouwen nu binnen het bestaande mensenrechtenkader geplaatst werd en niet in zwakke bewoordingen zoals 'positie van'. Op deze wijze konden vrouwenrechten een serieuzere plaats krijgen binnen de VN. Ten tweede leidde dit besef tot de oprichting van het International Women Right Action Watch (IWRAW). Deze onafhankelijke organisatie diende ervoor om druk uit te oefenen op overheden en de Commissie inzake de Uitbanning van Discriminatie jegens Vrouwen te ondersteunen. Deze commissie was opgezet om het CEDAW te monitoren. Om deze ondersteuning mogelijk te maken diende een aantal NGO's een verzoek in bij de Commissie inzake de Uitbanning van Discriminatie jegens Vrouwen. Dit verzoek was erop gericht om een systeem op te zetten dat NGO’s het recht gaf om de Commissie van informatie en aanbevelingen te voorzien betreffende het monitoren van het CEDAW. 80 De Commissie inzake de Uitbanning van Discriminatie jegens Vrouwen wees dit verzoek af. Formeel gezien hadden NGO’s dus geen recht om de commissie te ondersteunen tijdens het monitoren van het CEDAW, maar op informele basis overhandigde de IWRAW rapporten en onderzoeken aan de Commissie en jaarlijks vond er een informele bijeenkomst plaats. Op deze wijze ondersteunde de IWRAW de implementatie en naleving van het CEDAW. Deze ondersteuning was erg belangrijk, met name omdat het CEDAW uitgebreid zou worden met algemene aanbevelingen over geweld tegen vrouwen in de jaren ‘90. Hieruit blijkt dat de internationale lobby voor vrouwenrechten en geweld tegen vrouwen zich had verstevigd door middel van de veranderde werkwijze van vrouwenorganisaties en Amnesty International, door een toename aan NGO’s, door eerdere participatie bij conferenties en door professionalisering. Dit
80
Jane Connors,'NGO's and the human rights of women at the United Nations', in:P. Willetts ed.,The influence of non-governmental organisations in the U.N system: the conscience of the world (Washington 1996) 164
38
leidde tot een kentering binnen de VN op het gebied van vrouwenrechten en specifiek geweld tegen vrouwen hetgeen blijkt uit de volgende paragraaf.
2.2.2. Het VN-beleid betreffende geweld tegen vrouwen in de periode 1985-1990
Binnen de VN en binnen traditionele mensenrechtenorganisaties was er weinig aandacht voor vrouwenrechten en geweld tegen vrouwen tot halverwege de jaren ’80. Halverwege de jaren ’80 was er een duidelijke omslag merkbaar betreffende vrouwenorganisaties zoals de IWRAW en traditionele mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International. Enerzijds gingen een aantal vrouwenorganisaties zich meer toeleggen op het integreren van vrouwenrechten binnen het traditionele mensenrechtensysteem door middel van aanpassingen van bestaande conventies zoals het CEDAW en anderzijds gingen traditionele mensenrechtenorganisaties zich meer toeleggen op de rechten van vrouwen. Deze wisselwerking en wederzijdse stimulering gaf de gehele internationale strijd voor vrouwenrechten en geweld tegen vrouwen meer kracht. Waardoor er mijns inziens vanuit de VN meer aandacht voor geweld tegen vrouwen ontstond. De aandacht van de VN was met name gericht op het erkennen van geweld tegen vrouwen als een internationaal probleem en nog niet als een mensenrechtenschending hetgeen het voornaamste doel was van de vrouwenbeweging en Amnesty International. Ten tweede was de aandacht voor geweld tegen vrouwen vanuit de VN versterkt doordat het Wereldactieplan van Nairobi unaniem aangenomen was. Ten derde had het Decennium van de Vrouw veel onderzoek en informatie opgeleverd over de positie van vrouwen hetgeen de agenda van de VN beïnvloedde. Dit was mede te danken aan het feit dat de tweede golf van vrouwenorganisaties, die eind jaren zestig opkwam, tijdens het Decennium van de Vrouw een enorme groei had doorgemaakt. De drie Wereldvrouwenconferenties hadden overleg en uitwisseling van informatie tussen vrouwenorganisaties mogelijk gemaakt waardoor een enorm netwerk ontstond. Ten vierde had de wereldvrouwenconferentie in Nairobi door de aandacht vanuit de vrouwenbeweging en Amnesty International voor het CEDAW geleidt tot een snellere ratificatie van dit verdrag. 81 Deze verbeterde aandacht voor geweld tegen vrouwen binnen de VN uitte zich in een resolutie van de AVVN over huiselijk geweld. 82 Deze resolutie sprak over slachtoffers van geweld binnen de familie, maar niet specifiek over vrouwen. Dit was wel het geval bij de resolutie ‘Violence in the Family’ van de ECOSOC uit 1986. 83 In deze resolutie werd geweld tegen vrouwen voor het eerst als een schending van de rechten van vrouwen aangeduid hetgeen een vooruitgang was voor de 81
Jane Connors,'NGO's and the human rights of women at the United Nations', in:P. Willetts ed.,The influence of non-governmental organisations in the U.N system: the conscience of the world (Washington 1996) 169 82 Resolutie 'Domestic Violence' A/res/40/36 83 Resolution 'Violence in the Family ' ECOSOC 1986/18 paragraaf 2
39
vrouwenbeweging. Het feit dat duidelijk gesteld kon worden dat vrouwenorganisaties en Amnesty International geweld tegen vrouwen op de internationale agenda geplaatst hebben bleek uit deze resolutie. In deze resolutie werd namelijk specifiek vermeld dat NGO’s geweld tegen vrouwen internationale aandacht hebben gegeven. 84 Hiermee gaf de VN openlijk toe dat de voorzet gegeven was door NGO’s buiten het VN-systeem om. Door het overhandigen van informatie en lobbyactiviteiten van deze organisaties had geweld tegen vrouwen een plaats gekregen op de agenda van de VN. Dit leidde er mede toe dat eind jaren tachtig het eerste VN-onderzoek betreffende geweld tegen vrouwen in het gezin uitgevoerd werd. 85 Ondanks het feit dat de VN geweld tegen vrouwen als een internationaal probleem erkende werd het nog niet gezien als een schending van de mensenrechten waarvoor de overheid aansprakelijk gesteld kon worden. Dit bleek ook uit de bestaande conventies waarin de rechten van vrouwen er slecht vanaf kwamen. De vrouwenconventie sprak bijvoorbeeld met geen woord over geweld tegen vrouwen. Hier lag derhalve een duidelijk beginpunt voor de vrouwenbeweging om vrouwenrechten en met name geweld tegen vrouwen te integreren in het bestaande mensenrechtensysteem. Bestaande conventies moesten derhalve aangepast worden om geweld tegen vrouwen een stevigere positie binnen het mensenrechtensysteem te kunnen geven. Deze uitdaging verliep zeer succesvol voor de vrouwenbeweging. De Commissie inzake de Uitbanning van Discriminatie jegens Vrouwen nam in 1989 Algemene Aanbeveling nr. 12 aan. 86 Deze aanbeveling stelde dat met behulp van bestaande antidiscriminatie artikelen uit het Vrouwenverdrag het probleem betreffende geweld tegen vrouwen aangepakt moest worden. Statenpartijen waren hierdoor verplicht vrouwen te beschermen tegen elke vorm van geweld binnen het gezin, het werk of in de samenleving. Deze aanbeveling leidde ertoe dat staten in de nationale rapportages aan de commissie moesten vastleggen welke maatregelen er getroffen waren om dit te waarborgen. Hieruit blijkt dat geweld tegen vrouwen in de jaren '70 en '80 geen aandacht kreeg binnen de VNorganen zoals de CWS, de ECOSOC of van traditionele mensenrechtenorganisaties. Binnen de VN bestond er meer aandacht voor politieke onderwerpen dan voor het verbeteren van de positie van de vrouw. Ook de twee Forums van de Wereldvrouwenconferenties in 1975 en 1980 besteedde weinig aandacht aan geweld tegen vrouwen. De hoogste prioriteit werd gegeven aan de economische positie van vrouwen en het bevorderen van ontwikkeling. Dit was niet opmerkelijk omdat voor de jaren ’70 de problematiek rondom vrouwen geen enkele internationale aandacht verdiende. De druk vanuit vrouwenorganisaties had ertoe geleid dat het thema ‘vrouw en ontwikkeling’ op de internationale agenda kwam te staan in de jaren ‘70. Indien er wel aandacht geweest was voor geweld tegen vrouwen tijdens de 84
Resolution 'Violence in the Family ' ECOSOC 1986/18 paragraaf 3 Verenigde Naties, Violence against women in the family (New York 1989) 86 Rapport van de Commissie Commissie inzake de Uitbanning van Discriminatie jegens Vrouwen: Algemene Aanbeveling nr. 12 (8e sessie 1989) AVVN 44e sessie, UN doc. A/44/38 (1992) 85
40
eerste twee Wereldvrouwenconferenties dan had de onderlinge verdeeldheid tussen noordelijke en zuidelijke NGOs, de chaos, de geografische spreiding, de politisering van de Wereldvrouwenconferenties door de VN en het minimale contact tussen de forums en de officiële conferenties deze aandacht overschaduwd. Naast enige agendavorming door getuigenissen en workshops was het tijdens deze conferenties niet mogelijk om veel lobbyactiviteiten te verrichten ten behoeve van het verbeteren van de normstelling of de implementatie en nalevingmechanismen op het gebied van geweld tegen vrouwen. De belangrijkste vooruitgang lag in het feit dat vrouwenorganisaties uit verschillende werelddelen elkaar tijdens deze conferenties leerden kennen en begrip kregen voor elkaars problemen en hierdoor beseften dat vele problemen zoals discriminatie wereldwijd voorkwamen. Het uitwisselen van deze ervaringen en het opbouwen van netwerken leidde ertoe dat de oorspronkelijk nationaal georiënteerde vrouwenorganisaties een internationale beweging gingen vormen en hierdoor toegang kregen tot nieuwe informatie. De meeste aandacht voor geweld tegen vrouwen en met name huiselijk geweld in de jaren '70 en '80 kwam van lokale en internationale vrouwenorganisaties die opereerden buiten de VN om. Zij namen hierdoor een voortrekkersrol in op het gebied van geweld tegen vrouwen. Zij stimuleerden de internationale agenda doordat er nieuwe informatie naar voren kwam door middel van onderzoeken en getuigenissen. Op deze wijze hebben ze mijns inziens indirecte invloed uitgeoefend op de agenda van Nairobi in 1985 waar geweld tegen vrouwen voor het eerst internationale aandacht van de VN kreeg. Een indirecte beïnvloeding op het gebied van geweld heeft er mijns inziens zeker plaats moeten vinden omdat geen enkele andere beweging of organisatie diezelfde mate aan aandacht en informatie op het gebied van geweld tegen vrouwen aan de VN heeft gepresenteerd. Naast agendavorming hebben vrouwenorganisaties tijdens Nairobi ook andere lobbyactiviteiten verricht ten behoeve van geweld tegen vrouwen. Ten eerste waren vrouwenorganisaties erin geslaagd om de formulering van de FLS betreffende vrede te beïnvloeden. Deze holistische visie op vrede leidde ertoe dat geweld tegen vrouwen als obstakel voor vrede en ontwikkeling gekenmerkt werd, maar nog niet als een mensenrecht. Ten tweede hadden de vele workshops betreffende geweld tegen vrouwen en de aandacht voor het CEDAW ertoe geleid dat de aandacht voor geweld tegen vrouwen en met name voor huiselijk geweld toenam binnen de VN en met name binnen de CSW na Nairobi. Het feit dat vrouwenorganisaties meer invloed hadden kunnen uitoefenen op de conferentie in Nairobi en de CSW was ten eerste het gevolg van de veranderde werkwijze van vrouwenorganisaties. Zij beseften dat ze zich meer moeten toeleggen op het integreren van vrouwenrechten in het traditionele mensenrechtensysteem om de situatie van vrouwen te verbeteren en de overheid verantwoordelijk te kunnen stellen voor geweld tegen vrouwen. Dit leidde tot het oprichten van het IWRAW tijdens Nairobi die toeziet op de implementatie en naleving van het CEDAW. Ook de toevoeging van een Algemene Aanbeveling no. 12 betreffende
41
huiselijk geweld aan het CEDAW was een voorbeeld van het integreren van vrouwenrechten binnen het traditionele mensenrechtensysteem. Daarnaast werd de internationale strijd versterkt door traditionele mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International die zich na 1985 ook gingen toeleggen op vrouwenrechten. Ook had de toename in het aantal NGO's, de professionalisering en de eerdere betrokkenheid van NGO's bij de voorbereidingen van de conferentie in Nairobi het VN-beleid beïnvloed. Deze veranderingen leidde ertoe dat de VN een VN-resolutie en een VN-onderzoek betreffende huiselijk geweld opstelde eind jaren ’80. In deze VN-resolutie gaf de VN openlijk toe dat NGO’s een rol gespeeld hebben bij het plaatsen van geweld tegen vrouwen op de internationale agenda. Hieruit blijkt dat vrouwenorganisaties zich na het vormen van een internationaal netwerk in de jaren ’70 en ’80 erin slaagden om vanaf 1985 internationale aandacht en invloed uit te kunnen oefenen op de VN betreffende geweld tegen vrouwen in de private sfeer hetgeen door de VN toe werd gegeven. Waaruit duidelijk blijkt dat de vrouwenorganisaties die opereerden buiten de VN om in de jaren ’70 en ’80 een voortrekkersrol op het gebied van geweld tegen vrouwen speelden. Dit internationale netwerk werd enerzijds versterkt door de samenwerking tussen vrouwenorganisaties zelf en het integreren van vrouwenrechten in het mensenrechtenbeleid, en anderzijds door de ontstane interesse van mensenrechtenorganisaties in vrouwenrechten eind jaren ‘80. Deze wisselwerking vergrootte de kracht van de internationale strijd voor vrouwenrechten. Hierdoor heeft onder andere huiselijk geweld tegen vrouwen meer internationale aandacht gekregen binnen de VN. Geweld tegen vrouwen werd sinds 1985 wereldwijd erkend als een probleem en obstakel voor de ontwikkeling van vrouwen. Het feit dat geweld tegen vrouwen en met name huiselijk geweld gezien werd als een internationaal probleem, maar nog niet erkend werd als mensenrechtenschending laat zien dat dit nog maar het begin was van een lange strijd was voor vrouwen- en mensenrechtenorganisaties die zich in de jaren ’90 voortzette.
42
Hoofdstuk III Geweld tegen vrouwen in de periode 1990-2000
Geweld tegen vrouwen werd eind jaren ’80 erkend als een internationaal probleem binnen de VN. Het feit dat het op dat moment nog niet erkend werd als een mensenrechtenschending geeft al aan dat er nog een lange weg te gaan is. Dit hoofdstuk analyseert in hoeverre internationale vrouwenorganisaties en Amnesty International netwerk- of lobbyactiviteiten hebben verricht ten behoeve van vrouwenrechten en met name geweld tegen vrouwen in de jaren ‘90. Hebben ze zich in de jaren ’90 net als in de voorgaande jaren met name toegelegd op netwerkactiviteiten of hebben lobbyactiviteiten meer aandacht gekregen? Onder lobbyactiviteiten wordt verstaan in hoeverre ze een rol gespeeld hebben bij de agendavorming en de beleidsformulering op het gebied van geweld tegen vrouwen in de jaren '90. Onder beleidsformulering valt zowel het opstellen van internationale normen als het verbeteren van de implementatie- en nalevingmechanismen op het gebied van geweld tegen vrouwen. Paragraaf 3.1 gaat hierbij in op de twee nieuwe ontwikkelingen om geweld tegen vrouwen zichtbaar te maken en het erkend te krijgen als een mensenrechtenschending tijdens de Mensenrechtenconferentie in Wenen in de eerste helft van de jaren negentig. Paragraaf 3.2 analyseert daarbij de eerste ontwikkeling, namelijk de lobbyactiviteiten betreffende geweld tegen vrouwen bij de CSW en de CEDAW in deze periode en paragraaf 3.3 analyseert de tweede ontwikkeling namelijk de Internationale Campagne tegen Geweld tegen Vrouwen waarbij paragraaf 3.3.1 dieper ingaat op de agendavormende activiteiten en paragraaf 3.3.2 de lobbyactiviteiten ten behoeve van de Mensenrechtenconferentie in Wenen analyseert. Paragraaf 3.3.3. analyseert het uiteindelijke resultaat van deze activiteiten in het slotakkoord van Wenen. Paragraaf 3.4 richt zich op de tweede helft van de jaren negentig en de ontwikkelingen die zich voordeden rondom de vierde VN Vrouwenconferentie in Beijing in 1995. Paragraaf 3.4 analyseert de doelstellingen van vrouwenorganisaties en Amnesty International voor Beijing waarbij paragraaf 3.4.1 dieper ingaat op de agendavormende activiteiten en paragraaf 3.4.2 de lobbyactiviteiten ten behoeve van het bereiken van deze doelstellingen tijdens de Vrouwenconferentie in Beijing analyseert. Paragraaf 3.4.3. analyseert het uiteindelijke resultaat van deze activiteiten in het slotakkoord van Beijing.
3.1 Nieuwe ontwikkelingen om geweld tegen vrouwen zichtbaar te maken in de periode 1990-1995
De jaren ’70 en ’80 hadden met name geleid tot een stevig netwerk binnen de internationale vrouwenbeweging. Hoewel er tussen noordelijke en zuidelijke vrouwenorganisaties nog onenigheid bestond, hadden de voorgaande jaren ook tot meer onderling begrip en overeenstemming geleid. Met name het besef dat vrouwen wereldwijd dezelfde schendingen ondervonden leidde tot een betere
43
samenwerking. Dit internationale netwerk werd enerzijds versterkt door de samenwerking tussen vrouwenorganisaties zelf en het integreren van vrouwenrechten in het mensenrechtenbeleid, en anderzijds door de ontstane interesse van mensenrechtenorganisaties in vrouwenrechten. Eind jaren ’80 werd geweld tegen vrouwen binnen de VN erkend als een internationaal probleem nu was het de taak om ervoor te zorgen dat de VN geweld tegen vrouwen als een mensenrechtenschending zou erkennen in de jaren ‘90. Om deze doelstelling te vervullen en geweld tegen vrouwen zichtbaarder te maken op de internationale agenda van de VN en op de agenda van de VN-mensenrechtenconferentie in Wenen werden er twee ontwikkelingen zichtbaar. Ten eerste werd er intensief gelobbyd bij de CSW en de CEDAW voor het integreren van geweld tegen vrouwen in bestaande conventies en ten tweede werd er een grootscheepse Internationale Campagne tegen Geweld tegen Vrouwen opgezet in de jaren ’90.
3.2 Lobbyactiviteiten binnen de CSW en de CEDAW
De eerste ontwikkeling betrof een intensieve lobby van de vrouwenbeweging bij de CSW voor het integreren van geweld tegen vrouwen in bestaande conventies begin jaren ‘90. Dit leidde tot de CSWaanbeveling om geweld tegen vrouwen aan te pakken door middel van het opstellen van een internationaal instrument. 87 Deze aanbeveling werd ondersteund door vrouwenorganisaties zoals de IWRAW die meer vertrouwen hadden in het opstellen van een toevoeging aan het vrouwenverdrag zoals een Algemene Aanbeveling dan een herziening van het Vrouwenverdrag hetgeen op de lange termijn zou leiden tot minder ratificaties. 88 Het contact tussen de IWRAW en de CEDAW, de VN-unit die belast is met het monitoren van het Vrouwenverdrag, was vanaf de jaren ’80 beter geworden. Ten eerste had de IWRAW toestemming gekregen om op informele basis rapporten en onderzoeken aan de Commissie te overhandigen en ten tweede vond er jaarlijks een informele bijeenkomst plaats tussen de beide organisaties. Op deze wijze ondersteunde IWRAW de implementatie en naleving van het VNVrouwenverdrag. Dit leidde ertoe dat het IWRAW, na een intensieve lobby, invloed kon uitoefenen op het ontwerp van de Algemene Aanbeveling. Deze invloed was mede te danken aan het feit dat de IWRAW samen met de traditionele mensenrechtenorganisatie International Leage for Human Rights een bijeenkomst organiseerde de avond voor de 1992-sessie van het CEDAW. Meer dan de helft van de bezoekers van deze bijeenkomst waren afkomstig van het CEDAW. Dit leidde ertoe dat er in januari 1992 de Algemene Aanbeveling No. 19 aan het Vrouwenverdrag werd toegevoegd. 89 Uit de wijze waarop deze
87
Jane Connors,'NGO's and the human rights of women at the United Nations', in:P. Willetts ed.,The influence of non-governmental organisations in the U.N system: the conscience of the world (Washington 1996) 165 88 Elissavet Stamatopoulou,'Women's rights and the United Nations', in Julie Peters en Andrea Wolper ed. Women's rights, human rights: international feminist perspectives (London 1995) 39 89 CEDAW, Algemene Aanbeveling nr. 19 (11e sessie, 1992) Geweld tegen Vrouwen A/47/38
44
aanbeveling tot stand was gekomen blijkt duidelijk dat er beïnvloeding plaats had gevonden van het CEDAW door NGO’s zoals het IWRAW en de traditionele mensenrechtenorganisatie International Leage for Human Rights. Het positieve aan deze Algemene Aanbeveling No. 19 is mijns inziens dat elke vorm van geweld verboden werd binnen het Vrouwenverdrag en dat staten verplicht waren om te rapporteren over de genomen maatregelen om geweld tegen vrouwen te bestrijden. Daarnaast werd in deze aanbeveling expliciet kenbaar gemaakt dat geweld tegen vrouwen samenhing met de ondergeschikte positie van de vrouw in de samenleving hetgeen betekende dat geweld tegen vrouwen in een breder kader geplaatst werd dan voorheen. Dit bredere kader zou ertoe leiden dat meerdere VN-organen en NGO’s gestimuleerd werden om het elimineren van geweld tegen vrouwen in de activiteiten op te nemen om op deze wijze de rechten van vrouwen te promoten.
3.3 Internationale Campagne tegen Geweld tegen Vrouwen.
De tweede ontwikkeling betrof het ontstaan van de Internationale Campagne tegen Geweld tegen Vrouwen. Begin jaren ’90 ontstonden er nieuwe vrouwenorganisaties die zich specifiek gingen toeleggen op een mondiale campagne betreffende vrouwenrechten, mensenrechten en geweld. Één van deze organisaties was het Centre for Women’s Global Leadership (CWGL) dat opgericht was in 1989. Het doel van deze organisatie was om het contact tussen activisten uit verschillende regio’s te bevorderen en de mogelijkheden te bekijken om vrouwenrechten, mensenrechten en geweld aan elkaar te koppelen. Het besluit om zich te richten op de komende VN-mensenrechtenconferentie viel tijdens de eerste bijeenkomst van het CWGL in 1991. Het CWGL functioneerde daarbij als coördinator voor de Internationale Campagne voor de Mensenrechten van Vrouwen samen met het International Women Tribune Centre (IWTC) en de YWCA. Om geweld tegen vrouwen op de agenda van de conferentie in Wenen te krijgen en erkend te krijgen als een mensenrechtenschending werden er strategieën opgesteld op het gebied van agendavorming en lobby.
3.3.1 De agendavorming van de VN-mensenrechtenconferentie in Wenen in 1993
Tijdens de agendavormende activiteiten werd het zeer duidelijk dat geweld tegen vrouwen beschouwd werd als het belangrijkste actiepunt voor de agenda van Wenen. Alle activiteiten waren gericht op het overdragen van informatie aan de VN en het stimuleren van de publieke opinie op het gebied van geweld tegen vrouwen. Deze activiteiten varieerden van het opzetten van een Zestiendaagse Campagne tegen Seksespecifiek Geweld tot het opstellen van petities, onderzoeken en getuigenissen. 90 90
Deze campagne wordt ook ‘16 days of Activism’ genoemd
45
De Zestiendaagse Campagne tegen Seksespecifiek Geweld startte op 25 november 1991, dit was de Internationale Dag Tegen Geweld Tegen Vrouwen, tot 10 december 1991, De Dag van de Rechten van de Mens. Tegelijkertijd werd er een wereldwijde handtekeningenactie opgezet door deze drie organisaties. Deze handtekeningenactie had als boodschap ‘Vrouwenrechten zijn Mensenrechten’. De actie was een overweldigend succes. Tijdens de overdracht van de petitie aan de conferentie werd deze ondersteund door 900 organisaties en 500.000 handtekeningen uit 123 landen. 91 Het succes was mijns inziens met name te danken aan het feit dat de petitie breed was opgezet en simpel uitvoerbaar. Op deze wijze kon iedereen participeren en de boodschap van vrouwenrechten zijn mensenrechten ondersteunen. Ook de Zestiendaagse Campagne tegen Seksespecifiek Geweld werd een overweldigend succes en kreeg door het bereikte succes een vervolg in 1992. Ook tijdens het NGO-Forum 'All Human Rights for All' van 10-13 juni ‘93 voorafgaand aan de officiële conferentie nam de Internationale Campagne voor de Mensenrechten van de Vrouw een prominente plaats in. Ze beschikte over één van de meest centrale plaatsen van het NGO-forum die omgedoopt werd tot de Rights Place for Women. Van alle activiteiten was ongeveer 55% gerelateerd aan de rechten van vrouwen en geweld tegen vrouwen zoals vrouwenhandel, vrouwenbesnijdenis, vrouwen en oorlog zowel vrouwen uit voormalig Joegoslavië als andere oorlogssituaties. Hoewel de situaties verschilden bevestigden alle vrouwen dat geweld tegen vrouwen als een mensenrechtenschending aangeduid moest worden ongeacht de klasse, de cultuur of het land waar de vrouw leeft. Dat dit de centrale boodschap was van de vrouwenbeweging tijdens de VN-mensenrechtenconferentie in Wenen bleek ook uit het groots opgezette Tribunaal betreffende de Schendingen van de Rechten van Vrouwen door het CWGL en de IWTC. Tijdens dit Tribunaal hebben 33 vrouwen uit 25 landen verklaringen afgelegd over mensenrechtenschendingen die varieerden van huiselijk geweld tot politieke vervolgingen en deprivatie van economische rechten. De belangstelling voor dit Tribunaal was overweldigend en de reacties op de schendingen spraken van de noodzaak tot het veroordelen van deze vormen van geweld als mensenrechtenschending. Door de vier rechters die dit Tribunaal bijwoonden werd een gedetailleerd verslag opgesteld waarin onder andere gesproken werd over de oprichting van een Internationaal Strafhof voor Vrouwen. Dit rapport werd door de vrouwenbeweging tijdens de Conferentie voorgedragen en overhandigd aan de Conferentie als informatiebron voor de VN. Naast deze specifieke activiteiten van het CWGL om de agenda van de VN-conferentie te beïnvloeden kreeg deze Internationale Campagne Tegen Geweld Tegen Vrouwen een enorme impuls door de enorme aandacht voor en getuigenissen van de recente massaverkrachtingen in voormalig Joegoslavië in 1991-1992. Het Decennium van de Vrouw had geleid tot internationale netwerken waarvan 91
Jane Connors,'NGO's and the human rights of women at the United Nations', in:P. Willetts ed.,The influence of non-governmental organisations in the U.N system: the conscience of the world (Washington 1996) 172
46
vrouwenorganisaties in Bosnië, Servië en Kroatië dankbaar gebruik van maakten. Zij hadden hierdoor de mogelijkheid om in eigen bewoordingen de verhalen en getuigenissen over te brengen in de media. 92 Deze getuigenissen uit voormalig Joegoslavië versterkten de bestaande aandacht voor geweld tegen vrouwen binnen de internationale vrouwenbeweging. Dit gaf een extra impuls om de internationale campagne voor de VN-mensenrechtenconferentie in Wenen geheel op geweld tegen vrouwen te richten. Deze activiteiten hadden met name door het verstevigde netwerk en het richten van de aandacht op een specifiek element namelijk geweld tegen vrouwen geleid tot een groter internationaal bewustzijn betreffende de schendingen van de mensenrechten van vrouwen. Dit heeft mijns inziens met name door de overweldigende aandacht vanuit het publiek voor deze activiteiten een indirecte invloed gehad op de agendavorming van de VN-conferentie in Wenen.
3.3.2 De lobbyactiviteiten voor de VN-mensenrechtenconferentie in Wenen in 1993
Naast deze agendavormende activiteiten werd de internationale campagne ook ondersteund door specifieke lobbyactiviteiten. Opmerkelijk was dat zowel vrouwenorganisaties als mensenrechtenorganisaties eerder betrokken waren bij de voorbereidingen van de conferentie om op deze wijze meer invloed uit te kunnen oefenen op het resultaat. Er werd derhalve niet alleen gelobbyd tijdens de officiële conferentie, maar ook tijdens de regionale conferenties en de Prepcoms. Daarnaast werd de lobby versterkt doordat niet langer alleen vrouwenorganisaties betrokken waren bij de rechten van vrouwen, maar ook traditionele mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International. De interesse van Amnesty International voor de rechten van vrouwen en geweld tegen vrouwen nam na de eerste Mensenrechten en Vrouwenrechten bijeenkomst van Amnesty International in Genève 1991 alleen nog maar toe. Er verschenen diverse rapporten van onder andere Amnesty International die de schendingen van vrouwenrechten aan het licht brachten zoals ‘Women in the Front line’ en ’Rape and Sex Abuse: torture and ill-treatment of women in detention’. 93 Daarnaast startte Amnesty International diverse campagnes met betrekking tot vrouwelijke gewetensgevangen en de situatie van vrouwen in oorlogstijd. De aandacht voor de rechten van vrouwen bleek daarnaast ook uit de oprichting van een tijdschrift gericht op vrouwelijke gewetensgevangenen en het netwerk Interact dat specifiek gericht was op vrouwenrechten. De acties van Amnesty International waren met name gericht op de schendingen waarbij de overheid direct betrokken is. Zoals schendingen van vrouwenrechten tijdens arrestaties, gevangenschap en in
92
Cynthia Enloe,'Afterword: have the bosnian rapes opened a new era of feminist consciousness?', in Alexander Stiglmayer, Mass rape: The war against women in Bosnia-Herzegovina (Londen 1994) 220 93 Jennifer Green e.a.,'Affecting the rules for the prosecution of rape and other gender-based violence before the international criminal tribunal for the former Yugoslavia: a feminist proposal and critique', Hastings Women's Law Journal vol.5:2 (zomer 1994) 174
47
situaties van gewapend conflict. Zij richtte zich derhalve met name op de schendingen van de rechten van vrouwen in de publieke sfeer. Daarnaast zette Amnesty International zich in voor universele mensenrechten. Regeringen mogen namelijk niet aanvoeren dat gezien hun 'traditie' of 'cultuur' een ander soort mensenrechten van kracht is. Vrouwenorganisaties richtte zich ook op deze werkgebieden, maar benadrukten daarnaast ook dat verkrachting in de private sfeer verboden moest worden. Het feit dat nu zowel vrouwenorganisaties als Amnesty International zich inzette voor geweld tegen vrouwen, ondanks verschillende benaderingen, gaf de lobby voor het erkennen van geweld tegen vrouwen als een mensenrechtenschending mijns inziens meer kracht. Deze internationale lobbycampagne bereikte echter niet op alle niveaus het gewenste resultaat. Op regionaal niveau werden er drie officiële regionale bijeenkomsten gehouden vanaf eind 1992 ter voorbereiding van deze conferentie. Één voor Afrika in Tunis van 2-6 november 1992, één voor Azië in Bangkok van 29 maart- 2 april 1993 en de laatste voor Latijns-Amerika in San José van 19-22 januari 1993. Voorafgaand of tijdens deze officiële bijeenkomsten werden er ook door NGO’s regionale bijeenkomsten gehouden. Dit leidde tot het opstellen van een lijst met aanbevelingen die gebruikt werden voor het lobbyen tijdens de officiële regionale conferentie. Tijdens de officiële regionale conferenties bleek duidelijk dat de NGO-declaraties veel aandacht besteedde aan de rechten van vrouwen en geweld tegen vrouwen, maar dat dit niet in dezelfde mate terug te vinden was in de officiële regionale declaraties van nationale overheden. Of er werd op geen enkele wijze gerefereerd aan geweld tegen vrouwen, of geweld tegen vrouwen werd gelijkgesteld met discriminatie en niet erkend als een geweldsdelict of als een schending van de mensenrechten. Daarnaast werden de paragrafen over geweld tegen vrouwen tenietgedaan door het betwisten van de universaliteit van de mensenrechten. De belangrijkste aanbevelingen tijdens de NGO-bijeenkomst in Afrika en in Bangkok waren onder andere het bevestigen van de universaliteit van de mensenrechten en het verbieden van schadelijke traditionele praktijken die discriminatie zouden rechtvaardigen, het opstellen van effectieve maatregelen om geweld tegen vrouwen te bestrijden zoals een Declaratie inzake de Eliminatie van Geweld tegen Vrouwen, het opheffen van de publieke versus private barrière binnen het internationale recht, het onderzoeken van geweld tegen vrouwen tijdens gewapende conflicten en het aanstellen van een Speciale Rapporteur inzake Geweld tegen Vrouwen. 94 Het lobbyen van de vrouwenbeweging tijdens de officiële regionale conferentie in Afrika verliep echter niet voorspoedig. Ten eerste was het voor NGO's alleen mogelijk om schriftelijk en mondelinge voorstellen tijdens de algemene zittingen voor te dragen en ten tweede werden ze niet toegelaten tot het comité dat verantwoordelijk was voor het ontwerpen en schrijven van de officiële Tunis-Declaratie. Dit leidde ertoe dat alleen in één van de veertien resoluties beschreven
48
staat dat vrouwen beschermd moeten worden tegen alle vormen van geweld, intolerante traditionele praktijken en religieus extremisme die de rechten en vrijheden van vrouwen beperken. 95 Dit werd uiteindelijk niet in de officiële Tunis Declaratie opgenomen. Deze declaratie sprak niet specifiek over vrouwenrechten, maar alleen over de universaliteit van mensenrechten in het algemeen. Daarnaast refereerde geen enkele paragraaf aan geweld tegen vrouwen. 96 Tijdens de tweede regionale bijeenkomst in Bangkok werd door vrouwenorganisaties en andere NGO's een vijftien pagina tellende NGO-declaratie opgesteld. Deze declaratie omvatte een uitgebreid onderzoek betreffende de knelpunten en de aanbevelingen voor actie. In de officiële Bangkok Declaratie werd in mijn optiek met name door de gedegen voorbereiding van vrouwenorganisaties en andere NGO's aandacht besteed aan vrouwenrechten. Ten eerste in paragraaf 22 waarin gesteld werd dat alle vormen van discriminatie en seksespecifiek geweld tegen vrouwen geëlimineerd moesten worden. Deze vooruitgang in paragraaf 22 werd mijns inziens geremd door twee zaken. Ten eerste door het feit dat de universaliteit van mensenrechten bezien moest worden binnen de culturele context van een land. 97 Ten tweede door het feit dat de nadruk in de Bangkok Declaratie gelegd werd op de soevereiniteit en zelfbeschikking van een land. 98 Deze nadruk op culturele soevereiniteit en het betwisten van de universaliteit van de mensenrechten door regeringen stuitte ook Amnesty International tegen de borst. Met name de angst dat de vastlegging van de universaliteit van de mensenrechten in de Universele Verklaring van de Mens en de twee Convenanten teniet zou worden gedaan in het slotakkoord van Wenen leidde tot de start van een intensieve lobby. Deze lobby van Amnesty International had met name het doel om de universaliteit en ondeelbaarheid van de mensenrechten te benadrukken. Ontwikkeling van een land mocht niet ten koste gaan van de mensenrechten. Het benadrukken van culturele, religieuze of politieke verschillen was geen excuus voor marteling, verdwijningen en gewetensgevangenen. Hieruit bleek ook dat Amnesty International zich met name bezighield met geweld tegen vrouwen waarbij de overheid direct betrokken was. Tijdens de laatste regionale bijeenkomst in San José slaagden vrouwenorganisaties erin om met behulp van de Quito NGO-Declaratie een paragraaf over vrouwenrechten in de officiële declaratie terug te
94
Florence Butegwa,'Women's human rights: a challenge to the international human rights community', The Review 50 (1993)75-77; Bangkok NGO Declaratie on human rights of 27 march 1993 in: Manfred Novak, Word Conference on human rights: the contributions of NGO's reports and procedures (Wenen 1994) 124-138 95 Resolutie nr 13 UN Doc.A/Conf.157/AFRM/14-A/Conf.15/PC/57 paragraaf 18-19 (1992) 96 Final declaration of the regional meeting for Afrika of the World Conference on Human Rights: Tunis Declaration of 6 november 1992, Human Rights Law Journal vol 14 no 9-10 (1993)368-369 97 Final declaration of the regional meeting for Asia of the world conference on human rights: Bangkok Declaration of 2 april 1993, Human Rights Law Journal vol 14 no 9-10 (1993) 370 artikel 8 98 Ibidem artikel 5, 12 en 13
49
zien. Artikel 14 bevestigde namelijk dat de rechten van vrouwen erkend moesten worden. Daarnaast werd seksespecifiek geweld in dit artikel gelijkgesteld met alle andere vormen van discriminatie. 99 Dit gaf aan dat de lobby van de vrouwenorganisaties en Amnesty International niet tijdens alle regionale conferenties het gewenste effect had bereikt. Dit was geen gunstige ontwikkeling omdat de regionale declaraties een grote invloed zouden uitoefenen op het uiteindelijke ontwerpvoorstel voor de VN-mensenrechtenconferentie in Wenen. Dit ontwerpvoorstel zou worden opgesteld tijdens de bijeenkomsten van het voorbereidend comité, waarvan er drie al plaatsvonden voorafgaand aan de regionale conferenties. De laatste mogelijkheid voor de vrouwenbeweging om het ontwerpvoorstel te beïnvloeden was tijdens de tweede en tevens laatste PrepCom voor de mensenrechtenconferentie van 19 april tot 7 mei 1993. Met behulp van UNIFEM lukte het om een Internationale Campagne Team samen te stellen die deelnam aan deze laatste bijeenkomst van het voorbereidend comité in april 1993 in Genève. 100 Met behulp van de regionale aanbevelingen van vrouwenorganisaties en de NGO-Declaraties werd er een 8 pagina's tellend actieplan opgesteld. Met dit actieplan startte er een intensieve lobby. Deze lobby is naar mijn idee met name succesvol geweest door de goede voorbereiding en het uitgebreide overleg tussen internationale en regionale vrouwenorganisaties. Dit resulteerde in de opname van enkele paragrafen over vrouwenrechten en geweld tegen vrouwen in het uiteindelijke ontwerpvoorstel. Deze paragrafen waren met name opgenomen in een apart gedeelte van het ontwerpvoorstel. Integratie van gender-perspectieven in gedeelten over democratie en ontwikkeling hetgeen veel NGO-declaraties voorstonden was niet gelukt. De vrouwenlobby was tijdens deze tweede bijeenkomst de meest voorbereide en georganiseerde lobby. Mijns inziens was dit met name te danken aan het gedegen netwerk dat was opgebouwd in de jaren '70 en '80 en het gemeenschappelijke strijdpunt namelijk geweld tegen vrouwen. Dit onderwerp sprak zowel vrouwen uit het Zuiden als vrouwenorganisaties uit het Noorden aan. Hoewel de ervaringen en vormen van geweld konden verschilden waren er meer overeenkomsten dan verschillen tussen noord en zuid. Het feit dat deze verbeterde samenwerking resulteerde in een succesvolle lobby voor de rechten van vrouwen werd bevestigd door het feit dat de lobby van traditionele mensenrechtenorganisaties veel minder succes had. Dit bleek uit het feit dat weinig aanbevelingen van NGO's, betreffende structurele hervormingen op het gebied van de bescherming van de mensenrechten, waren overgenomen in het ontwerpakkoord. 101 Één van de oorzaken hiervoor was mijns inziens het feit dat het overleg tussen traditionele mensenrechtenorganisaties, en met name tussen internationale en regionale organisaties, niet
99
Final declaration of the regional meeting for Latin-America and the Caribbean of the world conference on human rights: San Jose Declaration of 22 january 1993, Human Rights Law Journal vol 14 no 9-10 (1993) 368-369 100 Deze groep afgevaardigden van verschillende vrouwenorganisaties worden vaak aangeduid als Women Caucus 101 Fateh Azzam,'Non-governmental organisations and the UN world conference on human rights', The Review 50 (1993) 95
50
even goed geregeld en voorbereid was als de lobby van de internationale vrouwenbeweging. Internationale mensenrechtenorganisaties namen de leiding omdat ze een ECOSOC status hadden en over meer ervaring beschikten. Hierdoor kregen regionale mensenrechtenorganisaties, met voornamelijk praktische ervaring, het idee dat hun ideeën niet serieus genomen werden. Deze onenigheid leidde ertoe dat de voorbereidingen langer duurden en de lobby minder effectief was. 102 Naast een intensief programma bestaande uit activiteiten zoals lezingen, workshops en het Tribunaal werd er door de vrouwenbeweging tijdens het NGO-Forum in Wenen ook intensief meegewerkt aan het NGO-slotakkoord hetgeen overhandigd zou worden aan de officiële conferentie. De vrouwenlobby nam deel aan alle vijf de werkgroepen met het doel om vrouwenrechten te integreren in het gehele mensenrechtensysteem en niet alleen terug te zien in een apart gedeelte. De belangrijkste werkgroep was werkgroep C die belast was met het evalueren van de huidige staat van bescherming van vrouwenrechten. Het actieplan dat opgesteld werd door deze werkgroep bestond mijns inziens uit minimale veranderingen ten opzichte van het actieplan dat tijdens de laatste bijeenkomst van het voorbereidend comité was gebruikt. De veranderingen die erin stonden waren paragraaf 4(d) waarin expliciet vermeld stond dat de conferentie discriminatie en geweld tegen vrouwen op basis van seksuele oriëntatie moest erkennen als een schending van de mensenrechten hetgeen niet in het actieplan van de laatste PrepCom staat. 103 Dit was een belangrijke toevoeging aan het actieplan van de vrouwenlobby omdat hier specifiek gesproken werd over het erkennen van geweld tegen vrouwen als een mensenrechtenschending. Daarnaast werd in paragraaf 8 (b) opgeroepen tot het aanstellen van een Speciale Rapporteur niet alleen voor het onderzoeken van geweld tegen vrouwen, maar ook om de situatie van vrouwen te evalueren in staten waar de overheid het religieus fundamentalisme aanhangt. Aan de hand van dit actieplan werd er door de vrouwenbeweging gelobbyd tijdens de officiële conferentie. Deze lobby bestond onder andere uit de door UNIFEM georganiseerde ‘Women Caucus’. Deze dagelijkse bijeenkomst werd bezocht door officiële afgevaardigden, NGO-leden en VN-leden om te bespreken op welke wijze de rechten van vrouwen verbeterd konden worden zowel tijdens als na de Conferentie. Daarnaast kreeg de Women Caucus de mogelijkheid om zes presentaties te houden ten behoeve van vrouwenrechten tijdens de plenaire sessies. Ook vele mensenrechtenorganisaties bespraken de situatie van vrouwen in de presentaties. Deze aandacht vanuit de vrouwenbeweging, de mensenrechtenorganisaties en UNIFEM leidde ertoe dat in de officiële toespraken van overheidsafgevaardigden ook gerefereerd werd aan de rechten van vrouwen hetgeen aangeeft dat de 102
Fateh Azzam,'Non-governmental organisations and the UN world conference on human rights', The Review 50 (1993) 95-96 103 Verschil tussen Women Caucus in: Manfred Novak, Word Conference on human rights: the contributions of NGO's reports and procedures (Wenen 1994) 34-48; en Addedum 3 to the final report of the NGO-Forum, UN-Doc. A/Conf.157/7/Add 3 of 25 June 1993 in:Manfred Novak, Word Conference on human rights: the contributions of NGO's reports and procedures (Wenen 1994)111-120 artikel 4(d)
51
boodschap die uitgezonden werd door NGO’s opgepikt werd door statelijke actoren. Deze overweldigende aandacht voor de rechten van vrouwen en geweld tegen vrouwen maakte het extreem moeilijk voor bepaalde landen om geen enkele referentie aan vrouwenrechten toe te staan in het slotakkoord van Wenen, hetgeen derhalve ook niet het geval was. 104
3.3.3 Het resultaat in het slotakkoord van Wenen in 1993
Deze intensieve lobby vanuit de vrouwenbeweging en de aandacht vanuit Amnesty International voor vrouwenrechten had geleid tot een aantal verbeteringen betreffende de rechten van vrouwen en geweld tegen vrouwen in het slotakkoord van Wenen. Uit het feit dat sommige artikelen de letterlijke bewoording waren van de aanbevelingen van vrouwenorganisaties en Amnesty International kan mijns inziens geconcludeerd worden dat er sprake geweest is van beïnvloeding van het slotakkoord door NGO’s. Dit geldt echter niet voor alle artikelen. Indien het artikel de verantwoordelijkheid van een staat betreft dan werd de aanbeveling vaak overgenomen in zwakkere bewoordingen. Daarnaast waren vrouwenorganisaties en Amnesty International er niet in geslaagd om de implementatie en nalevingsmechanismen te beïnvloeden. Hieruit blijkt mijns inziens duidelijk dat staten niet bereid waren om ook daadwerkelijke actie te ondernemen op het gebied van geweld tegen vrouwen. Vanuit de kant van de VN werd in de officiële documenten ook duidelijk gesteld dat de rol van NGO’s beperkt bleef tot het geven van informatie en het vestigen van de aandacht op het probleem geweld tegen vrouwen. In de preambule van de Conventie van Wenen werd namelijk gesteld dat de suggesties van NGO’s zeer welkom waren en in het achterhoofd gehouden werden, maar dat verantwoordelijkheid voor het opstellen van internationale normen geheel bij de staten lag. 105 Hieruit bleek mijns inziens dat de VN duidelijke grenzen wilde stellen aan de invloed van NGO’s op de internationale besluitvorming. Mijns inziens was de beïnvloeding van NGO’s weldegelijk verdergegaan dan het geven van informatie hetgeen bleek uit de artikelen in het slotakkoord. Met name op het gebied van normstelling waren een aantal punten uit het actieplan van werkgroep C in de Declaratie van Wenen overgenomen. Ten eerste was de vrouwenbeweging er gezamenlijk met Amnesty International in geslaagd om in artikel 18 bevestigd te zien dat de mensenrechten van vrouwen en meisjes onvervreemdbaar, integraal en ondeelbaar behoren tot de universele mensenrechten hetgeen een belangrijk punt uit het actieplan was. Dit was mijns inziens een grote verbetering omdat dit betekende dat de rechten van vrouwen in de Declaratie van Wenen expliciet erkend werden als mensenrechten en dat er geen schendingen van deze rechten toegestaan werden op grond van cultuur of traditie. 104
Charlotte Bunch en Niamh Reilly, Demanding accountability: the global campaign and vienna tribunal for women's human rights (The Centre for Women's Global Leadership, New York 1994) 103
52
Ten tweede waren in deel II.B.3 van de Declaratie ‘de gelijke status van vrouwen en de mensenrechten van vrouwen’ genaamd enkele duidelijke verbeteringen voor de rechten van vrouwen en geweld tegen vrouwen opgenomen. In artikel 38 werd de Algemene Vergadering opgeroepen om de Declaratie betreffende de Eliminatie van Geweld tegen Vrouwen aan te nemen hetgeen in het actieplan van de NGO’s gesteld was. Deze Declaratie werd derhalve op 20 december 1993 unaniem aangenomen door de Algemene Vergadering. 106 In deze declaratie werd door de Algemene Vergadering wederom duidelijk gesteld dat de informatievoorziening vanuit vrouwenbeweging zeer welkom was. Met name de rol die zij speelden bij het vestigen van de internationale aandacht op het karakter, de mate en de ernst van het probleem geweld tegen vrouwen was erg belangrijk. 107 Deze Declaratie was opgesteld met het doel om geweld tegen vrouwen duidelijk te definiëren en staten te verplichten actie te ondernemen op het gebied van geweld tegen vrouwen. De keuze voor een brede definitie in artikel 1, ondanks het feit dat minder staten zich zouden binden aan deze declaratie boven een minder brede definitie was tot stand gekomen door het feit dat een smalle definitie vele geweldsschendingen van vrouwen uit zou sluiten hetgeen volgens de vrouwenbeweging geen goede ontwikkeling zou zijn. 108 De grootste tekortkoming in deze declaratie was echter het feit dat niet duidelijk gesteld werd welke verantwoordelijkheid de staat had indien niet-statelijke actoren geweld tegen vrouwen pleegden. Er werd in artikel 4 wel gesteld dat staten moeten overwegen en aangemoedigd worden om een beleid te promoten en ontwikkelen dat geweld tegen vrouwen elimineert en niet-statelijke actoren strafbaar stelt. 109 Daarnaast werd er op geen enkele wijze gerefereerd aan een compensatie voor het slachtoffer. Dit gaf al aan dat de VN zich terughoudend opstelde en artikelen afzwakte als het aankwam op het maken van definitieve afspraken of verantwoordelijkheden betreffende het elimineren van geweld tegen vrouwen. Ondanks deze tekortkomingen was deze declaratie mijns inziens een significante stap richting het verduidelijken van de vrouwenrechten op het gebied van geweld tegen vrouwen. Met name omdat het net als Algemene Aanbeveling no.19 expliciet het verband benadrukte tussen geweld tegen vrouwen en de ondergeschikte positie van de vrouw in de samenleving. Ook al was hier sprake van een declaratie, die derhalve niet juridisch bindend was, was dit mijns inziens toch een stap vooruit omdat een unaniem aangenomen document toch politieke en morele druk uitoefent op staten. Ten derde werd in artikel 38 van de Conventie van Wenen bevestigd dat geweld tegen vrouwen zowel in de publieke als in de private sfeer geëlimineerd moest worden hetgeen één van de belangrijkste 105
Vienna Declaration and Programme of Action UN-Doc.A/CONF.157/23 artikel 38 Declaration on the Elimination of Violence Against Women, AVVN RES. A/RES/48/104 107 A/RES/48/104 20 December 1993 preambule 108 Donna J. Sullivan,'Women's human rights and the 1993 world conference on human rights', The American Journal of International Law vol 88 (1994) 165 109 Donna J. Sullivan,'Women's human rights and the 1993 world conference on human rights', The American Journal of International Law vol 88 (1994) 166 106
53
punten uit het actieplan van de vrouwenbeweging was. Het feit dat erkend werd dat geweld tegen vrouwen ook in de private sfeer een schending van de mensenrechten was, is mijns inziens een verbetering van de positie van vrouwen en de rechten van vrouwen. Ook bevestigde dit artikel dat schendingen van de mensenrechten van vrouwen tijdens gewapende conflicten zoals systematische verkrachtingen, gedwongen zwangerschap en sex-slaven schendingen van de fundamentele principes van het internationale mensenrechtensysteem en humanitair oorlogsrecht zijn. Ten vierde sprak ditzelfde artikel ook over het elimineren van elk conflict dat zich voor kon doen tussen de rechten van vrouwen en de schadelijke effecten van bepaalde traditionele en culturele praktijken, culturele vooroordelen en religieus extremisme. Hoewel dit artikel bevestigde dat schadelijke traditionele praktijken de rechten van vrouwen niet mogen schenden was de normstelling van dit artikel mijns inziens erg zwak. Er werd gesproken over het elimineren van conflicten in plaats van het verbieden van de schadelijke praktijken hetgeen de vrouwenbeweging voor ogen had. Deze verwoording zwakte het doel van het artikel af en gaf landen de mogelijkheid om een slag om de arm te houden. Deze zwakke normstelling was ook terug te vinden in artikel 42 waarin staat dat alle VN organen worden bemoedigd om geweld tegen vrouwen in het beleid op te nemen in plaats van dat alle VN organen geweld tegen vrouwen in hun beleid moeten opnemen. Ondanks het feit dat erkend werd dat integratie van gender-perspectieven in het gehele VN beleid opgenomen moest worden was de zwakke normstelling teleurstellend. Ten vijfde werd in het slotakkoord ook gesproken over de aanstelling van een Speciale Rapporteur betreffende Geweld tegen Vrouwen. In artikel 40 werd vastgelegd dat tijdens de 50e sessie van de Commissie betreffende de Mensenrechten de aanstelling van een Speciale Rapporteur voor Geweld tegen Vrouwen zou worden besproken. In het actieplan van de vrouwenbeweging en tijdens het NGO-forum werd door de vrouwenbeweging met name druk uitgeoefend om de Speciale Rapporteur een breed mandaat toe te kennen. Niet alleen onderzoek betreffende geweld tegen vrouwen was belangrijk, maar ook onderzoek betreffende de oorzaak van dit geweld in relatie tot de ondergeschikte publieke en private positie van de vrouw in de samenleving. Mede door deze druk werd er tijdens de 50e sessie van de Commissie betreffende de Mensenrechten in 1994 akkoord gegaan met een breed mandaat. Hierin werd verwoord dat de Speciale Rapporteur belast was met onderzoek naar geweld tegen vrouwen, de oorzaken en de consequenties. 110 In deze resolutie werd door de VN wederom de rol van NGO’s op het gebied van informatievoorziening benadrukt. 111 De oproep van de vrouwenbeweging om een Speciale Rapporteur in te stellen die de situatie van vrouwen evalueert in staten waar de overheid het religieus fundamentalisme aanhangt werd niet ingewilligd.
110 111
Resolutie 1994/95 (ESCOR, 1994, suppl. No. 4) Ibidem
54
Er werd niet alleen gelobbyd om het beleid op gebied van normstelling te beïnvloeden. De lobby richtte zich ook op het verbeteren van implementatie- en nalevingmechanismen betreffende de rechten van vrouwen en geweld tegen vrouwen. Dit verliep minder succesvol. In artikel 39 werd wel opgeroepen tot universele ratificatie van het vrouwenverdrag voor 2000, het intrekken van voorbehouden en het uitbreiden van onderzoek betreffende tegenstrijdigheden van voorbehouden met het doel van het CEDAW. Dit leidde met name tot meer werk voor het CEDAW, maar deze aanbevelingen werden niet ondersteund met meer financiële steun, meer personeel, uitbreiding van het mandaat of versterking van de werkwijze van CEDAW zoals het uitbreiden van de jaarlijkse bijeenkomst. 112 Ondanks de aanbevelingen die de vrouwenbeweging had gedaan op dit gebied. De aanbeveling om de rol van lokale NGO’s te versterken bij het monitoren van staten rapporten was ook niet ingewilligd. 113 Staten hoefden alleen rapporten te overhandigen aan organen die belast zijn met het monitoren van verdragen. 114 Daarnaast hoefden staten geen actieplan te overhandigen aan CEDAW die aangaf op welke wijze ze het vrouwenverdrag gingen implementeren. 115 Ook de aanbeveling om periodieke evaluaties in te voeren betreffende de effectiviteit van de VN-monitoring en klachtenprocedure op het gebied van geweld tegen vrouwen was afgewezen. 116 De enige twee aanbevelingen die overgenomen waren van de vrouwenbeweging ten behoeve van verbetering van de naleving waren verwerkt in artikel 40. Dit artikel riep de CWS en de CEDAW op om de mogelijkheden te onderzoeken om een Optioneel Protocol in te stellen bij het vrouwenverdrag. Dit Protocol zou het voor individuen mogelijk maken om bij het CEDAW een klacht in te dienen als een staat zich niet aan het vrouwenverdrag hield. Daarnaast werd in dit artikel, zoals hierboven al is besproken, vastgelegd dat tijdens de 50e sessie van de Commissie betreffende de Mensenrechten de aanstelling van een Speciale Rapporteur inzake Geweld tegen Vrouwen zou worden besproken. Hieruit blijkt dat vrouwenorganisaties en Amnesty International er mijns inziens wel in geslaagd waren om de beleidsformulering betreffende de normstelling te beïnvloeden. Een aantal artikelen zijn letterlijk overgenomen uit het actieplan. Vanuit de VN werd hieraan echter duidelijk grenzen gesteld. Zij benadrukten dat het opstellen van internationale normen een taak was en blijft van statelijke actoren. Zij erkenden alleen de informatieve rol van NGO’s en de rol die zij speelden bij het vestigen van de aandacht
112
Addedum 3 to the final report of the NGO-Forum, UN-Doc. A/Conf.157/7/Add 3 of 25 June 1993 in:Manfred Novak, Word Conference on human rights: the contributions of NGO's reports and procedures (Wenen 1994) 113 aanbeveling 2.d 113 Ibidem 113 aanbeveling 2.f 114 Wenen-Declaratie en Actieplan, VN-Mensenrechtenconferentie in Wenen, UN Doc. A/conf.157/24, (1993) artikel 42 115 Addedum 3 to the final report of the NGO-Forum, UN-Doc. A/Conf.157/7/Add 3 of 25 June 1993 in:Manfred Novak, Word Conference on human rights: the contributions of NGO's reports and procedures (Wenen 1994) 113 aanbeveling 2.f 116 Ibidem 114 aanbeveling 3.c
55
op geweld tegen vrouwen. Minder succesvol verliep de beïnvloeding van de implementatie- en nalevingsmechanismen voor de vrouwenlobby. De bewoording in veel artikelen was afgezwakt en daarnaast waren er weinig concrete verbeteringen aangebracht op het gebied van implementatie en naleving. Hieruit bleek dat het verbeteren van de implementatie en nalevingsmechanismen op het gebied van vrouwenrechten en geweld tegen vrouwen sterk achterbleef ten opzichte van de normstelling op dit gebied. Dit betekende niet dat de ze minder aandacht besteedde aan dit gebied hetgeen blijkt uit het grote aantal artikelen dat hieraan gewijd werd in het actieprogramma van werkgroep C. Staten waren echter huiverig voor het vastleggen van sterkere controle en nalevingmechanismen op dit gebied. Het opstellen van internationale normen en het erkennen van geweld tegen vrouwen als een mensenrechtenschending was minder bedreigend zolang zwakke implementatie- en nalevingmechanismen nog van kracht waren. Hieruit blijkt dat de vrouwenbeweging en Amnesty International weldegelijk vooruitgang geboekt hebben op het gebied van geweld tegen vrouwen. Met name door het erkennen van geweld tegen vrouwen als een mensenrechtenschending. Nu was het van belang dat het niet zou blijven bij een erkenning, maar dat staten ook daadwerkelijk over zouden gaan tot implementatie van deze normen.
3.4. De doelstellingen van vrouwenorganisaties en Amnesty International voor de VN-vrouwenconferentie in Beijing in 1995
De tweede mensenrechtenconferentie in Wenen had geleid tot een aantal verbeteringen op het gebied van vrouwenrechten en geweld tegen vrouwen. Ten eerste de bevestiging dat de mensenrechten van vrouwen en meisjes onvervreemdbaar, integraal en ondeelbaar behoorden tot de universele mensenrechten. Daarnaast de erkenning in de Declaratie van Wenen dat geweld tegen vrouwen een schending van de rechten van de mens was. Dit was mijns inziens een belangrijke stap geweest omdat hierdoor de bestrijding van geweld niet langer een zaak was van individuele vrouwen en vrouwenorganisaties, maar gezien werd als verantwoordelijkheid van de VN en van afzonderlijke overheden. De conferentie in Wenen was op bepaalde punten een vooruitgang geweest voor de rechten van vrouwen op het gebied van geweld, maar dit gold met name op het gebied van normstelling. Op het gebied van het verbeteren van implementatie- en nalevingmechanismen was er te weinig concreets tot stand gekomen. Derhalve moest de conferentie in Beijing een conferentie worden waarbij overheden een duidelijke verbintenis aangingen met betrekking tot hetgeen in het Actieplan zou worden vastgelegd hetgeen zowel blijkt uit de regionale NGO-documenten als uit het zogenaamde 'Women Linkage Caucus'. Dit was een geamendeerde versie van het officiële ontwerpdocument van Beijing dat tijdens de tweede PrepCom was opgesteld. Dit
56
document de zogenaamde ‘Women Linkage Caucus’ gaf van alle artikelen in het ontwerpdocument de gewenste aanpassingen en verbeteringen aan. 117 Ook werden er door vrouwenorganisaties en Amnesty veel dezelfde aanbevelingen gedaan waardoor steeds duidelijker werd dat vrouwen- en mensenrechtenorganisaties naar elkaar toegroeiden op het gebied van vrouwenrechten en geweld tegen vrouwen hetgeen hieronder verduidelijkt zal worden. De conferentie in Wenen was nog maar net achter de rug of de voorbereidingen voor de vierde Vrouwenconferentie in Beijing in september 1995 kondigden zich aan. Deze conferentie had als doel om een actieplan op te stellen die de doelstellingen van de FLS van Nairobi zouden implementeren en verdere vooruitgang te bereiken op het gebied van gelijkheid, ontwikkeling en vrede. Er zijn in totaal vijf regionale conferenties gehouden voorafgaand aan de Conferentie in Beijing. Deze vijf regionale conferenties vonden plaats in Wenen (Europa en de VS), Dakar (Afrika), Mar del Plata (Zuid Amerika en Caribisch gebied), Ammam en Jakarta (Azië en de Stille Oceaan). Deze regionale conferenties werden voorafgegaan door regionale NGO-bijeenkomsten in 1993 en 1994, waarbij er vier NGO rapporten ontstonden met aanbevelingen voor het actieplan van Beijing. Tijdens deze NGO-bijeenkomsten werd er in de workshops veel aandacht besteed aan verschillende vormen van geweld tegen vrouwen. Zoals geweld in huiselijke kring, verkrachting, sex-slavernij en vrouwenhandel. Ook was er veel aandacht was voor geweld tegen vrouwen in oorlogssituaties onder andere tijdens de NGO-bijeenkomst van Europa en de VS in Wenen. De reden hiervoor was dat een groot aantal vrouwenorganisaties uit Oost-Europese landen zich voor het eerst hadden aansloten bij de voorbereidingen voor een vrouwenconferentie waardoor vele getuigenissen van Bosnische en Kroatische vrouwen hierover naar buiten kwamen. Dit leidde ertoe dat het vrouwennetwerk werd vergroot en steeds meer vormen van geweld naar voren kwamen tijdens NGO-bijeenkomsten. De aanbevelingen die voortkwamen uit de workshops werden verwerkt in een NGOrapport. De belangrijkste vier aanbevelingen in deze NGO-rapporten, in het later opgestelde 'Women Linkage Caucus' en in de documenten van Amnesty International waren de volgende. 118 Ten eerste was het van belang om de bereikte vooruitgang in Wenen bevestigd te zien in de Verklaring van Beijing. Dit betrof met name de bevestiging van de universaliteit van de mensenrechten, de erkenning van geweld tegen vrouwen als een schending van de mensenrechten en het opstellen van een Optioneel Protocol. Ten tweede was de erkenning van geweld tegen vrouwen als een schending van de rechten van de mens stap één geweest. Nu was het van belang om overheden te dwingen de verantwoordelijkheid op zich
117
Women’s Linkage Caucus: recommendations on bracketed text in WCW Draft Platform of Action (A/CONF.177/L.1) augustus 30, 1995 http://www.iisd.ca/linkages/4wcw/brack_d.html 118 Deze aanbevelingen zijn met name gebaseerd op het NGO-rapport van Europa en Noord-amerika, Final report Vienna NGO Forum '94:women in the ECE region prepare for Beijing '95 (Wenen 12-15 oktober 1994) en het NGOrapport van Afrika, African NGO Forum: report: Dakar 12-19 november 1994.
57
te nemen om passende maatregelen en acties op te stellen om geweld tegen vrouwen aan te pakken en de daders te straffen. Overheden moesten niet langer alléén erkennen dat geweld tegen vrouwen een schending van de mensenrechten was, maar zich verantwoordelijk voelen voor deze schendingen. De Conferentie in Beijing moest een conferentie worden waar overheden zich duidelijk committeerden aan de bereikte resultaten in Wenen en passende actie ondernamen. Dat dit de belangrijkste doelstelling was voor de conferentie in Beijing bleek duidelijk uit de aanbevelingen in de NGO-rapporten. In het NGO-rapport van Afrika werden overheden herhaaldelijk opgeroepen om passende nationale wetgeving en juridische maatregelen op te stellen en een Afrikaanse Commissie voor Vrouwen op te richten die belast zou worden met seksespecifieke geweldplegingen. 119 Ook de aanbevelingen uit het NGO-rapport van Europa en de VS betroffen passende nationale wetgeving, juridische mechanismen om daders te straffen en een permanent internationaal tribunaal voor oorlogsgeweld en seksespecifieke misdaden. 120 In het Women Linkage Caucus werd ook uitgebreid gerefereerd aan het verbeteren van implementatie- en nalevingmechanismen om geweld tegen vrouwen te elimineren. Dit betrof met name het aanpassen van wetgeving op nationaal en lokaal niveau, 121 het verbeteren van de rechtstoegang voor slachtoffers, het toekennen van compensatie voor de slachtoffers hetgeen in Wenen niet gelukt was, 122 het straffen van de daders, zowel private actoren als staatsactoren en het ratificeren van internationale verdragen betreffende geweld tegen vrouwen. 123 Ten derde was het van belang dat er een duidelijke definitie van geweld tegen vrouwen opgenomen zou worden hetgeen specifieker aan zou geven welke schendingen strafbaar waren en welke niet. Daarnaast stelden vrouwenorganisaties dat er meerdere vormen van geweld waarmee vrouwen geconfronteerd werden opgenomen moesten worden in de Declaratie van Beijing zoals massaverkrachtingen, gedwongen abortus, gedwongen sterilisatie en terrorisme. 124 Niet alleen verkrachting maar ook andere vormen van seksueel geweld moesten beschouwd worden als een oorlogsmisdaad en een misdaad tegen de menselijkheid tijdens gewapende conflicten. 125 Mijns inziens was deze aanbeveling een logisch gevolg van een duidelijke ontwikkeling die de laatste twintig jaar zichtbaar werd op het gebied van geweld tegen vrouwen. In de jaren '80 vestigden met name Amerikaanse 119
African NGO Forum: report: Dakar 12-19 november 1994 80 Ibidem 41-42 121 Women’s Linkage Caucus: recommendations on bracketed text in WCW Draft Platform of Action (A/CONF.177/L.1) augustus 30, 1995 http://www.iisd.ca/linkages/4wcw/brack_d.html artikel 125 (j)(p) 122 Ibidem artikel 125(d) 123 Ibidem artikel 125(e) 124 Final report Vienna NGO Forum '94:women in the ECE region prepare for Beijing '95 (Wenen 12-15 oktober 1994) 40-42; Women’s Linkage Caucus: recommendations on bracketed text in WCW Draft Platform of Action (A/CONF.177/L.1) augustus 30, 1995 http://www.iisd.ca/linkages/4wcw/brack_d.html artikel 115 125 Women’s Linkage Caucus: recommendations on bracketed text in WCW Draft Platform of Action (A/CONF.177/L.1) augustus 30, 1995 http://www.iisd.ca/linkages/4wcw/brack_d.html artikel 147(e); Amnesty International, 15 maatregelen ter bescherming van de mensenrechten van vrouwen: aanbevelingen door Amnesty International (1994) 2 120
58
en Europese vrouwenorganisaties de aandacht op huiselijk geweld en verkrachting. Dit werd door de internationalisering van de vrouwenbeweging uitgebreid met ervaringen van Zuidelijke en Aziatische vrouwen op het gebied van geweld tegen vrouwen zoals vrouwenbesnijdenis en bruidenverbranding. Daarnaast ontstond er ook meer aandacht voor geweld tegen vrouwen in oorlogssituaties met name door de aandacht hiervoor vanuit Japan en recentelijk uit het voormalig Joegoslavië. Deze ontwikkeling werd in Beijing voortgezet doordat er ook veel aandacht gevestigd werd op gewelddadigheden jegens vrouwen die in een kwetsbare situatie terechtkwamen zoals migranten en vluchtelingen. Ten vierde ontstond er tijdens de NGO-bijeenkomsten hernieuwde aandacht voor internationale verdragen betreffende de rechten van vrouwen zoals het CEDAW. Opgeroepen werd tot universele ratificatie, het intrekken van voorbehouden en het geven van voorlichting aan vrouwen over het vrouwenverdrag. 126 Om deze doelstellingen terug te zien in het uiteindelijke slotakkoord van Beijing werden er zowel agendavormende als lobbyactiviteiten ontwikkeld. De agendavormende activiteiten richtte zich met name op het NGO-Forum 'Look at the World through Women's Eyes' in Huairou terwijl de lobbyactiviteiten plaatsvonden tijdens de regionale conferenties, de Prepcoms en de officiële conferentie in Beijing.
3.4.1 De agendavorming van de VN-vrouwenconferentie in Beijing in 1995
De agendavormende activiteiten hadden met name het doel om te laten zien dat geweld tegen vrouwen in vele vormen voorkwam en dat al deze vormen een enorme impact op het leven van vrouwen hadden. Erkenning van het probleem was niet genoeg, overheden moeten ook gerichte actie ondernemen om geweld tegen vrouwen aan te pakken. Dit leidde ertoe dat er vroeg begonnen werd met de voorbereidingen voor de schaduwconferentie van 30 augustus tot 8 september in Beijing. Vier maanden voor de begindatum werd door de Chinese regering echter gemeld dat de locatie voor het NGO-Forum verplaatst zou worden naar Huairou, 42 kilometer van Beijing in verband met technische problemen bij de locatie in Beijing. Dit leidde tot enorme protesten van NGO’s, maar de locatie veranderde niet, er werd alleen een groter gebouw toegewezen. Hieruit bleek duidelijk dat de Chinese regering een afstand tussen NGO’s en de officiële conferentie wilde creëren zodat er minder druk uitgeoefend kon worden. Het NGO-Forum in Huairou werd echter één van de drukbezochtste conferenties met meer dan 300.000 mensen en meer dan 3000 activiteiten. De activiteiten bestonden uit workshops, culturele evenementen, video’s en bijeenkomsten. Tijdens de workshops over geweld tegen vrouwen kwamen verschillende vormen van geweld aan de orde. Vrouwelijke migranten belichtte de mensenrechtenschendingen die noordelijke
59
landen begingen, troostmeisjes uit Japan eisten dat de Japanse overheid de verantwoordelijkheid op zich nam voor de mensenrechtenschendingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zuidelijke en Aziatische landen belichtte de schadelijke gevolgen van de culturele gebruiken zoals bruidenverbranding en besnijdenis en vrouwen uit Tibet, Timor, Rwanda en voormalig Joegoslavië beschreven de afschuwelijke situatie van vrouwen tijdens gewapende conflicten hetgeen in hoofdstuk vier aan de orde zal komen. Tijdens het Forum werd er net als tijdens de conferentie in Wenen een Tribunaal Tegen Geweld tegen Vrouwen opgezet door het Centre for Women’s Global Leadership. De vele getuigenissen, workshops en demonstraties gaven een duidelijk beeld van de enorme impact die geweld op de levens van vrouwen over de hele wereld had. Hieruit bleek dat aandacht voor geweld tegen vrouwen tussen Wenen en Beijing niet verminderd was. Gezien de aanbevelingen in de regionale NGO-rapporten, de workshops en het opgestelde Tribunaal Tegen Geweld Tegen Vrouwen in Beijing was er juist blijvende aandacht voor geweld tegen vrouwen. Er werd gevraagd om een veelomvattend beleid op het gebied van geweld tegen vrouwen met duidelijke verplichtingen voor overheden. Maar onder deze laag van overeenstemming tussen de Noordelijke en Zuidelijke landen bleven de Zuidelijke lidstaten het gevoel houden dat de Noordelijke landen de conferentie domineerden. Met name als het ging om typische zuidelijke ervaringen en situaties zoals vrouwenbesnijdenis. 127 Dit had deels te maken met het feit dat veel Afrikaanse NGO’s de financiën niet hadden om deel te kunnen nemen aan de PrepCom in New York. Daarnaast was de mogelijkheid om te communiceren met behulp van moderne apparatuur niet altijd aanwezig door het feit dat sommige landen zoals Ghana zich in een oorlogssituatie bevonden. 128 Tijdens de officiële conferentie in Beijing bleek ook dat gouvernementele afgevaardigden uit Afrikaanse lidstaten minder bereid waren om overleg te plegen met NGO’s dan de gouvernementele afgevaardigden uit de Noordelijke lidstaten. 129 Dit maakte het voor Zuidelijke NGO’s moeilijker om via afgevaardigden invloed uit te oefenen op de besprekingen voor het Actieplan van Beijing.
3.4.2 De lobbyactiviteiten voor de VN-vrouwenconferentie in Beijing in 1995
Tijdens de regionale bijeenkomsten waren NGO’s er in grote mate in geslaagd om door middel van regionale NGO-bijeenkomsten, workshops en lobbywerkzaamheden voorstellen en aanbevelingen terug te zien in de officiële regionale declaraties. Het uiteindelijke resultaat op regionaal niveau was dat ten eerste 126
African NGO Forum: report: Dakar 12-19 november 1994 77 en Final report Vienna NGO Forum '94:women in the ECE region prepare for Beijing '95 (Wenen 12-15 oktober 1994) 40-41; Amnesty International, 15 maatregelen ter bescherming van de mensenrechten van vrouwen: aanbevelingen door Amnesty International (1994) 1 127 Abena P.A. Busia, 'On cultures of communication: reflections from Beijing', Signs (Herfst 1996) 202 128 Ibidem 129 Ibidem 203
60
vier van de vijf regionale declaraties de universaliteit van de mensenrechten bevestigden. Alleen in de Declaratie van Amman werd de universaliteit niet bevestigd. Opmerkelijk was dat de Jakarta Declaratie de universaliteit bevestigde, maar dit weer teniet werd gedaan door te stellen dat er bij de implementatie van het regionale plan rekening gehouden zou worden met de sociale, economische en politieke situatie van het land. Het feit dat de universaliteit van de mensenrechten in de Amman en Jakarta Declaratie niet bevestigd werd leidde ertoe dat Amnesty International wederom een campagne opstartte om ervoor te zorgen dat dit wel bevestigd zou worden in de uiteindelijke Beijing Declaratie. 130 Ten tweede bevestigden alle declaraties dat geweld tegen vrouwen een schending van de mensenrechten was. Opvallend was mijns inziens dat alle declaraties erkenden dat private actoren die schuldig waren aan geweld tegen vrouwen in zowel private als publieke sfeer gestraft moesten worden, maar dat alleen de regionale declaratie van Wenen specifiek noemde dat ook geweld tegen vrouwen veroorzaakt door handelingen van statelijke actoren of juist het nalaten van handelingen van statelijke actoren strafbaar was. 131 Ook werd in alle regionale declaraties aandacht besteed aan geweld tegen vrouwen in oorlogssituaties. Bevestigd werd dat geweld tegen vrouwen in oorlog een oorlogsmisdaad was en dat de daders gestraft moesten worden. Ten derde namen overheden meer verantwoordelijkheid op zich voor geweld tegen vrouwen in de regionale declaraties. Er werd namelijk gesproken over universele ratificatie van het CEDAW, het aanpassen van de nationale wetgeving en het juridische systeem, het instellen van maatregelen en het straffen van de daders. De Declaratie van Wenen sprak zelfs over het instellen van een permanent internationaal Tribunaal voor oorlogsmisdaden en seksespecifiek geweld. 132 Hieruit bleek dat de Declaratie van Wenen die was opgezet door Europese en Amerikaanse staten het meest vooruitstrevend was. Dit was opmerkelijk aangezien de Verenigde Staten bijna geen enkel mensenrechtenverdrag geratificeerd hebben. Hieruit bleek dat de resultaten op regionaal niveau niet teleurstellend waren. De resultaten van deze vijf regionale conferenties werden door het speciaal voor de Wereldvrouwenconferentie ingestelde secretariaat en het Secretariaat voor de positieverbetering van vrouwen (DAW) gebruikt om het eerst ontwerpdocument voor Beijing op te stellen tijdens de eerste PrepCom in maart 1994. Het eerste ontwerpvoorstel voor Beijing kreeg veel kritiek van Amnesty International die actief betrokken was bij de vierde VN-vrouwenconferentie. Amnesty International was met name betrokken bij deze conferentie omdat er voor het eerst specifiek gesproken werd over de situatie van vrouwen binnen de context van mensenrechten tijdens een vrouwenconferentie. Tijdens de derde VNvrouwenconferentie in Nairobi werd een begin gemaakt met het integreren van vrouwenrechten in het traditionele mensenrechtensysteem, maar in Beijing werd dit gezamenlijk door vrouwen- en 130 131
Patricia Morales, Towards global human rights (Londen 1996) 172 Regionaal rapport Europa E/CN.6/1995/5/add.4 (6 januari 1995) paragraaf 75.
61
mensenrechtenorganisaties gepropageerd. Hieruit bleek mijn inziens dat het werkgebied van vrouwenorganisaties en mensenrechtenorganisaties betreffende de situatie van vrouwen elkaar steeds meer naderde en er meer interactie plaatsvond tussen deze twee organisaties. De kritiek die Amnesty International uitte op het eerste ontwerpvoorstel richtte zich met name op het feit dat er in het ontwerpdocument nauwelijks specifiek gesproken werd over mensenrechten en over de verantwoordelijkheid van staten voor geweld tegen vrouwen. 133 Dit leidde ertoe dat Amnesty International een aantal documenten opstelde met actiepunten waarvan ‘Equality by the year 2000?’ het belangrijkste document was. In dit document werden de volgende actiepunten genoemd. De universaliteit van mensenrechten moest bevestigd worden, alle mensenrechtenverdragen die de rechten van vrouwen betroffen moesten geratificeerd worden, de verantwoordelijkheid van staatsactoren voor geweld tegen vrouwen moest duidelijk gedefinieerd worden en er moest aandacht aan geweld tegen vrouwen in oorlogssituaties besteed worden. Ondanks het feit dat mensenrechtenorganisaties en vrouwenorganisaties zich beide toeleggen op de rechten van vrouwen en geweld tegen vrouwen was mijns inziens toch een verschil merkbaar tussen de actiegebieden van Amnesty International en vrouwenorganisaties. Amnesty International hield zich met name bezig met geweld tegen vrouwen in de publieke sfeer en richtte zich op de verantwoordelijkheid van staatsactoren terwijl de vrouwenbeweging zich ook richtte op geweld in de private sfeer. Dit vormde echter geen probleem voor het verstevigen van het netwerk omdat beide actiegebieden elkaar aanvulden. Zowel Amnesty International als de vrouwenbeweging lobbyden om de aanbevelingen terug te zien in een aangepaste versie van het eerste ontwerpvoorstel voor Beijing. Het voorstel dat tijdens deze tweede en tevens laatste PrepCom in maart 1995 tot stand kwam was het officiële ontwerpvoorstel voor de vrouwenconferentie in Beijing. Deze lobbyactiviteiten tijdens de tweede PrepCom leidde echter niet tot het gewenste resultaat. Het uiteindelijke ontwerpvoorstel voor Beijing was teleurstellend omdat er op veel punten nog geen consensus was bereikt. Ongeveer 35 % van de tekst stond nog tussen haakjes en dit betrof met name de doelstellingen van Wenen en de hoofdstukken D en E betreffende Geweld tegen Vrouwen en Vrouwen en gewapende conflicten. 134 Dit was met name gekomen doordat de statelijke actoren probeerden de invloed van NGO’s in te perken. Ten eerste bleek dit uit het feit dat de toezicht die NGO’s konden uitoefenen minimaal was omdat veel besprekingen zich verplaatsten van de plenaire zittingen naar de zogenaamde informal informals die niet toegankelijk waren voor NGO’s. Daarnaast werd de bijeenkomst verlamd door het optreden van conservatieve delegaties en leidde onenigheid tussen
132
Ibidem paragraaf 78. Women rights are human rights: commitments made by the governments in the Beijing declaration and the platform of action (AI Index: IOR 41/05/96) (maart 1996) 1 134 Martha Alter Chen,'Engendering world conferences: the international women's movement and the United Nations', Third World Quarterly vol. 16 no.3 (1995) 491 133
62
arme landen, de zogenoemde G-77, tot veel vertragingen. Ook werd door de statelijke actoren geprobeerd om de invloed van NGO’s op een juridische wijze in te perken. Dit leidde echter tot tegenstand van de ECOSOC. De ECOSOC nam derhalve een resolutie aan waarin de status voor NGO’s verlengd werd voor de conferentie in Beijing. 135 Dit gaf NGO’s de mogelijkheid om aanwezig te zijn tijdens werkgroepbesprekingen gedurende de vrouwenconferentie in Beijing. Hierdoor was er nog een mogelijkheid het slotakkoord van Beijing te beïnvloeden ondanks de tegenwerking van de VN. De lobby van de vrouwenorganisaties tijdens Beijing werd met name gecoördineerd door de World Economic Development Organisation (WEDO). Deze organisatie coördineerde de dagelijkse bijeenkomsten voor alle representanten van vrouwenorganisaties de zogenaamde Women Caucus en daarnaast circuleerde WEDO drie documenten als basis voor de lobbystrategieën. Één van deze documenten was de Women Linkage Caucus, een geamendeerde versie van het officiële ontwerpdocument van Beijing dat tijdens de tweede PrepCom was opgesteld. Naast de bijeenkomsten van WEDO werd er door de Latijns-Amerikaanse organisatie Equipo dagelijkse NGO-bijeenkomsten georganiseerd om de resultaten en actiepunten te bespreken. De middelen van NGO’s om invloed uit te oefenen waren echter beperkt. NGO’s mochten geen verklaringen afleggen, maar ze hadden wel de mogelijkheid om aanwezig te zijn tijdens de bijeenkomsten van de gouvernementele werkgroepen, die gedeelten van de ontwerptekst waar nog geen overeenstemming over bereikt was, bespraken. Toegang tot de gedetailleerdere besprekingen in de zogenaamde informal informals was echter niet toegestaan. Dit leidde ertoe dat de meeste lobbyactiviteiten zich afspeelden in de wandelgangen en tijdens informele afspraken met afgevaardigden. 136 Sommige NGO-afgevaardigden maakten deel uit van officiële delegaties hetgeen de mogelijkheid om invloed uit te oefenen vergrootte. Deze contacten leidde ertoe dat éénderde deel van de speeches tijdens de plenaire vergadering gehouden werd door NGO’s. Daarnaast oefenden NGO's druk uit op overheden om zich te houden aan hun toezeggingen door middel van het scorebord dat was opgesteld in de conferentiehal en op internet. Hierop werd elke toezegging van een regering genoteerd zodat dit duidelijk zichtbaar was voor iedereen.
3.4.3 Het resultaat in het slotakkoord van Beijing in 1995
Het uiteindelijke resultaat van de lobby van de vrouwenbeweging en Amnesty International in het Actieplan van Beijing was naar mijn mening duidelijk zichtbaar zowel op het gebied van normstelling als bij het verbeteren van de implementatie- en nalevingmechanismen. De bereikte vooruitgang in Wenen 135
UN Resolutie 48/108, 20 december 1993 Ann Marie Clark, Elisabeth J. Friedman en Kathryn Hochstetler,'The souvereign limits of global civil society: a comparison of NGO participation in UN world conferences on the environment, human rights and women',World Politics 3 (april 1999) 16 136
63
werd herbevestigd, meerdere vormen van geweld waren opgenomen en de bewoordingen van de artikelen waren sterker en de verplichtingen en verantwoordelijkheden van overheden waren specifieker vastgelegd. Dit was met name te danken aan het feit dat de lobbystrategie van de vrouwenbeweging zich tussen Nairobi en Beijing sterk verbeterd had. Ten eerste werd steeds eerder deelgenomen aan het voorbereidende proces voor Beijing zowel op regionaal als op nationaal niveau. Ten tweede werd er gebruik gemaakt van het Caucus mechanisme hetgeen inhield dat dagelijks vertegenwoordigers van vrouwenorganisaties bijeenkwamen tijdens de officiële conferentie om de resultaten van de vorige dag te bespreken en nieuwe doelen vast te stellen voor de komende besprekingen op gouvernementeel niveau. Aan de hand van deze besprekingen en opgestelde documenten met aanbevelingen werd er gelobbyd. Waar voorheen met name individuele organisaties met eigen aanbevelingen op pad gingen werd er nu gelobbyd met gezamenlijke aanbevelingen. Ten derde werd er door vrouwenorganisaties steeds meer gebruik gemaakt van contacten met gouvernementele afgevaardigden en de media. Deze tactieken werden ook ingezet tijdens de conferentie in Beijing en hebben geleid tot een vruchtbaar resultaat in de Declaratie van Beijing. In deze declaratie werd tevens door de VN de erkenning voor de rol van vrouwenorganisaties versterkt ten opzichte van Wenen. Daarin werd met name de informatievoorzienende rol van NGO’s geprezen. In de Declaratie werd ten eerste specifiek genoemd dat vrouwenorganisaties de drijvende kracht waren achter de veranderingen. 137 Ten tweede werd gesteld dat zij het opstellen van wetgeving bevorderden en ten derde werd gesteld dat vele staten de belangrijke rol van NGO’s erkenden, maar dat niet elke staat de NGO’s vrij liet opereren. 138 Dit was een vooruitgang ten opzichte van Wenen waardoor duidelijk werd dat vanuit de VN de rol van NGO’s op het internationale toneel meer erkenning kreeg. De vooruitgang die bereikt was tijdens Beijing bleek uit het feit dat herhaaldelijk werd bevestigd dat vrouwenrechten mensenrechten waren en dat de mensenrechten van vrouwen en kinderen ondeelbaar, integraal en onvervreemdbaar behoorden tot de universele mensenrechten. 139 Ook werd bevestigd dat ondanks verschillende nationale, culturele en religieuze achtergronden het respecteren van de rechten van vrouwen gewaarborgd moesten worden. 140 De bewoording waarin het beschreven stond was in de Beijing Declaratie sterker dan in de Declaratie van Wenen. De Declaratie van Wenen stelde dat conflicten tussen het beschermen van de rechten van vrouwen en traditionele gebruiken geëlimineerd moesten worden in
137
United Nations, The Beijing Declaration and the Platform of Action, Fourth World Conference on Women, Beijing China, 4-15 september 1995 (U.N Dept. Of Public Information, New York 1996) Global Framework (artikel 26) 138 Ibidem 139 Ibidem Beijing Declaration (Artikel 14); Mission Statement (paragraaf 10); Global Framework (paragrafen 211, 213, 214); Strategic Objectives and Actions (sectie I Human rights of Women) 140 Ibidem Gobal Framework (artikel 9)
64
tegenstelling tot de verklaring in Beijing die stelde dat schadelijke traditionele of moderne gewoonten en praktijken verboden waren. 141 In sectie D betreffende geweld tegen vrouwen was er, naast de bevestiging dat geweld tegen vrouwen een mensenrechtenschending was, vooruitgang geboekt op een aantal gebieden. Ten eerste werd het DEVAW gebruikt als raamwerk voor het vastleggen van een duidelijke definitie van geweld tegen vrouwen hetgeen onder andere gepropageerd werd in de regionale NGO-Declaratie van Europa en de VS en de Women Linkage Caucus. Ten tweede werd in artikel 112 erkend dat de ondergeschikte economische en sociale positie van vrouwen in de samenleving een oorzaak en een gevolg van geweld tegen vrouwen was. Ten derde werden meerdere vormen en situaties van geweld tegen vrouwen genoemd in artikel 114 en 115 waardoor mijns inziens het document specifieker werd hetgeen vrouwen een betere mogelijkheid gaf om het verdrag aan te spreken. Deze artikelen spraken naast vormen van geweld zoals moord, verkrachting en sex-slavernij ook over terrorisme, gedwongen zwangerschap en gedwongen sterilisatie als vormen van geweld tegen vrouwen. Naast deze twee artikelen werd in artikel 124(i) gesteld dat ook culturele praktijken zoals vrouwenbesnijdenis en bruidenverbranding behoorden tot geweldsdelicten en dat daders gestraft moesten worden. Ten vierde werd ook verkrachting in oorlogssituaties erkend als een oorlogsmisdaad hierbij ging het ook om individuele gevallen van verkrachting. In specifieke gevallen werd het als een misdaad tegen de menselijkheid of vorm van genocide beschouwd. 142 Het werd beschouwd als een misdaad tegen de menselijkheid als bleek dat er sprake is van een wijdverspreide of systematische aanval op een burgerbevolking. Naar mijn mening leidde het benadrukken van planmatige opzet van seksueel geweld er ten eerste toe dat minder stelselmatig misbruik minder belangrijk werd geacht terwijl het voor de slachtoffers niet van belang was of het stelselmatig was of niet. Ten tweede werd ondanks de druk vanuit vrouwenorganisaties en Amnesty International alleen verkrachting gezien als een oorlogsmisdaad en niet andere vormen van seksueel geweld. Deze twee beperkingen maakten het moeilijk om daders te straffen voor verkrachting als oorlogsmisdaad en als misdaad tegen de menselijkheid. Een teleurstelling was echter dat het slotakkoord niet sprak over het instellen van een permanent Internationaal Tribunaal voor oorlogsgeweld en seksespecifieke misdaden zoals gepropageerd werd in de NGO-declaraties van Afrika, Europa en VS. Dit was zelfs vastgelegd in de officiële regionale declaratie van Wenen. Hieruit bleek dat NGO's op dat gebied een voortrekkersrol innemen ten opzichte van staten en de VN. 141
United Nations, The Beijing Declaration and the Platform of Action, Fourth World Conference on Women, Beijing China, 4-15 september 1995 (U.N Dept. Of Public Information, New York 1996) Ibidem Strategic Objectives and Actions (artikel 224 sectie I) 142 United Nations, The Beijing Declaration and the Platform of Action, Fourth World Conference on Women, Beijing China, 4-15 september 1995 (U.N Dept. Of Public Information, New York 1996) Strategic Objectives and Actions (Sectie E.3 artikel 145(d))
65
Tijdens Beijing waren de vrouwenorganisaties en Amnesty International er met name in geslaagd om overheden te wijzen op hun verantwoordelijkheid hetgeen leidde tot verbeterde implementatie- en nalevingmechanismen. Ten eerste bevatte artikel 124 van het Actieplan 19 subparagrafen waarin aangegeven stond welke concrete stappen en acties overheden moesten ondernemen om geweld tegen vrouwen te elimineren. Deze subparagrafen gingen over het aanpakken van de straffeloosheid van zowel private- als staatsactoren, 143 het implementeren van nationale wetgeving, 144 het verzekeren van toegang tot juridische middelen voor de slachtoffers 145 en het geldelijk compenseren van de slachtoffers. Met name de mogelijkheid om een compensatie te eisen voor het geleden leed is een overwinning voor de vrouwenbeweging omdat het niet gelukt was om dit in de Declaratie van Wenen te laten opnemen. Ten tweede werd het mandaat van de Speciale Rapporteur voor Geweld tegen Vrouwen verlengd en zo nodig versterkt. 146 Ten derde werd in sectie E betreffende vrouwen en gewapende conflicten bevestigd dat er extra beschermingsmaatregelen opgesteld moesten worden voor vrouwen in kwetsbare situaties zoals migranten en vluchtelingen. 147 Er werd zelfs gesteld dat in overweging genomen moest worden of seksegerelateerde vervolging een gegronde claim was voor een vluchtelingenstatus. 148 Ten vierde was er vastgelegd dat de internationale mensenrechtenverdragen betreffende vrouwenrechten en geweld tegen vrouwen geratificeerd moesten worden en dat voorbehouden die tegen het doel van het verdrag ingingen ingetrokken moesten worden. 149 Ten vijfde was er opgeroepen tot universele ratificatie van het CEDAW voor 2000. 150 Ondanks het feit dat de artikelen in het CEDAW veel gelijkenis vertoonden met de actiepunten in het Actieplan van Beijing werd het CEDAW niet gebruikt als een normatief raamwerk in de Beijing Declaratie hetgeen bij de Conventie betreffende de Rechten van het Kind wel het geval was. Deze Conventie werd in de sectie betreffende de rechten van het vrouwelijke kind veelvuldig geciteerd. 151 Deze enthousiaste referentie aan de Conventie betreffende de rechten van het kind stond in schril contrast met de meer ingetogen oproep tot universele ratificatie van het CEDAW.
143
United Nations, The Beijing Declaration and the Platform of Action, Fourth World Conference on Women, Beijing China, 4-15 september 1995 (U.N Dept. Of Public Information, New York 1996) Strategic Objectives and Actions (sectie D.1 artikel 124(b) en 124(o)) 144 Ibidem Strategic Objectives and Actions (sectie D.1 artikel 124(d)) 145 Ibidem Strategic Objectives and Actions (sectie D.1 artikel 124(h) en 124(l)) 146 Ibidem Strategic Objectives and Actions (sectie D.1 artikel 124(s)) 147 Ibidem Strategic Objectives and Actions (sectie E.5 artikel 147(c)) 148 Ibidem Strategic Objectives and Actions (sectie E.5 artikel 147(h)) 149 Ibidem Strategic Objectives and Actions (sectie I artikel 218) 150 Ibidem Strategic Objectives and Actions (sectie I.1 art 230(b)) 151 Donna Sullivan,'Envisioning women human’s rights:what was achieved in Beijing?', China Rights Forum (winter 1995) 2
66
Ten zesde werden overheden opgeroepen om het CSW te steunen bij het opstellen van een Optioneel Protocol. 152 Dit Optioneel Protocol werd door de Algemene Vergadering aangenomen in oktober 1999. Op 22 september 2001 hadden 68 staten het Optioneel Protocol ondertekend en 27 geratificeerd. Mijns inziens was het toevoegen van een Optioneel Protocol aan het CEDAW een belangrijke stap vooruit op het gebied van volledige implementatie en naleving en meer gelijkheid ten opzichte van andere internationale verdragen. Dit protocol bevatte namelijk procedures (waaronder een klachtenprocedure) die vrouwelijke groepen of individuele vrouwen de kans gaven internationaal te worden gehoord over mensenrechtenschendingen die opgenomen waren in het Vrouwenverdrag. De nieuwe procedures boden vrouwen de mogelijkheid direct aanspraak te maken op de rechten die in het VN-Vrouwenverdrag waren vastgelegd. Een vrouw die vond dat zij in hoogste instantie binnen haar eigen land haar recht niet had kunnen halen, kon een beroep doen op het speciale comité van deskundigen in New York. Daarnaast kon iedereen dit comité ook voorzien van informatie die ertoe kon leiden dat het comité een onderzoek instelde naar ernstige of systematische schendingen van de mensenrechten van de vrouw in een bepaald land. Wanneer was vastgesteld dat er sprake was van een schending moest de regering van de betrokken staat aangeven welke maatregelen waren getroffen om de schending op te heffen. Deze verbeteringen op het gebied van geweld tegen vrouwen in de sectie D en E stonden in schril contrast met het uitblijven van integratie van vrouwenrechten in andere secties van het Actieplan. De sectie betreffende armoede toonde weinig begrip voor de relatie tussen vrouwenrechten, geweld tegen vrouwen en het toekennen van economische en sociale rechten. Deze beperkte integratie van vrouwenrechten was een tegenslag voor de vrouwenbeweging omdat geweld tegen vrouwen zou voortduren zolang het niet holistisch benaderd werd. Hieruit bleek dat het internationale netwerk erin geslaagd was om vele verbeteringen door te voeren op het gebied van geweld tegen vrouwen in internationale declaraties. Dit was met name te danken aan het feit dat dit netwerk zich uitgebreid en verstevigd had in de jaren '90. Zowel de noord-zuid samenwerking was verbeterd ten opzichte van de jaren '80. Dit was verbeterd door het herkennen van een gemeenschappelijk probleem namelijk geweld tegen vrouwen. Ondanks deze herkenning bleven zuidelijke organisaties het gevoel houden dat ze gedomineerd werden door de noordelijke vrouwenorganisaties. Daarnaast was de band tussen vrouwen- en mensenrechtenorganisaties versterkt doordat vrouwenorganisaties gingen beseffen dat de rechten van vrouwen het beste verbeterd konden worden indien ze geïntegreerd werden in het bestaande mensenrechtensysteem waar mensenrechtenorganisaties al werkzaam waren. Het grootste verschil tussen vrouwenorganisaties en Amnesty International bleef dat 152
United Nations, The Beijing Declaration and the Platform of Action, Fourth World Conference on Women, Beijing China, 4-15 september 1995 (U.N Dept. Of Public Information, New York 1996) Strategic Objectives and
67
vrouwenorganisaties zich inzette voor het elimineren van geweld tegen vrouwen in de private sfeer terwijl Amnesty International zich meer toelegde op geweld tegen vrouwen in de publieke sfeer. Dit verstevigde netwerk en de specifieke concentratie op geweld tegen vrouwen hadden tot gevolg gehad dat de vrouwenlobby goede resultaten bereikte in de jaren '90. Op het gebied van agendavorming hadden vrouwenorganisaties en mensenrechtenorganisaties veel bereikt. In eerste instantie voor huiselijk geweld en verkrachting begin jaren '90, maar naarmate het netwerk werd uitgebreid in zuidelijke en oostelijke richting ook voor geweld tegen vrouwen op het culturele vlak zoals vrouwenbesnijdenis en verkrachting in oorlogssituaties. Ten eerste door middel van het aandragen van nieuwe informatie via het internationale verstevigde netwerk, door het verrichten van onderzoeken in onder andere voormalig Joegoslavië en het laten horen van getuigenissen tijdens Tribunalen. Ten tweede door het ontwikkelen van symbolische evenementen zoals de Zestiendaagse Campagne tegen seksespecifiek geweld, de petities en de massale demonstraties en ten derde door het geven van workshops tijdens NGO-forums en het opzetten van NGO-kranten. Deze middelen hadden ertoe geleid dat vrouwen- en mensenrechtenorganisaties erin geslaagd waren om het kader en de termen waarbinnen geweld tegen vrouwen besproken moest worden vorm te geven. Deze rol van informatievoorziener en het vestigen van de international aandacht op de mate, de ernst en het karakter van geweld tegen vrouwen door NGO’s werd door de VN ook erkend in de internationale declaraties. Op het gebied het verbeteren van de normstelling was de VN terughoudender met het karakteriseren van de rol van NGO’s. De VN stelde dat deze rol toebehoorde aan staten en probeerde hiermee duidelijke grenzen te stellen aan de invloed die NGOs konden uitoefenen. Tijdens Beijing werd aan vrouwenorganisaties een grotere rol toegekend. Ten eerste werd door de VN gesteld dat zij de drijvende kracht waren achter de veranderingen op het gebied van geweld tegen vrouwen. Ten tweede werd aangegeven dat zij het opstellen van internationale normstelling bevorderden. Hieruit blijkt duidelijk dat de VN de rol van NGO’s op het internationale terrein meer was gaan respecteren. Dit betekende echter niet dat de VN erkende dat NGO’s invloed uitoefenden op de internationale normstelling. Dit werd mijns inziens door de VN nog steeds gezien als een exclusief recht van staten. Mijns inziens bleek dit in de praktijk niet altijd op te gaan omdat vrouwenorganisaties en Amnesty International, zowel in Wenen als in Beijing, erin geslaagd waren om de normstelling te beïnvloeden. Dit bleek uit het feit dat veel actiepunten letterlijk overgenomen waren in het slotakkoord van Wenen en Beijing. Dit was met name gelukt door middel van het eerder deelnemen aan voorbereidende processen op nationaal en regionaal niveau, het opzetten van NGO-declaraties, het toepassen van het Caucus-mechanisme tijdens de conferenties en het benutten van contacten met gouvernementele afgevaardigden en de media.
Actions (sectie I.1 art 230(k))
68
Ten eerste werd mede dankzij de hulp van vrouwenorganisaties er een duidelijke en met name brede definitie van geweld tegen vrouwen opgezet in de Agemene Aanbeveling nr. 19 aan het CEDAW in 1992 en door de opstelling van de DEVAW in 1993. De DEVAW bevestigde duidelijk dat elke vorm van geweld verboden was zowel in de familiesfeer als in de samenleving en dat de staat verantwoordelijk hiervoor was ongeacht of de staat het werkelijk uitvoerde of alleen maar gedoogde. Dit was mijns inziens een grote stap vooruit omdat geweld in huiselijke sfeer niet langer als een privé-zaak werd gezien, maar als een verantwoordelijkheid van de staat. Dit werd tevens bevestigd in de slotdocumenten van Wenen en Beijing waar geweld tegen vrouwen zowel in de publieke als de private sfeer als een mensenrechtenschending beschouwd werd. In het Actieplan van Beijing werd onder druk van de vrouwenbeweging middels het DEVAW een duidelijke definitie vastgelegd en werden er meer specifieke vormen van geweld opgenomen als mensenrechtenschendingen zoals terrorisme, gedwongen zwangerschap en tevens vrouwenbesnijdenis en bruidenverbranding. Hieruit bleek dat in Beijing er niet alleen steeds specifieker vastgelegd werd wat geweld tegen vrouwen inhield, maar dat de formuleringen ook steeds sterker werden ten opzichte van het Actieplan van Wenen. Dit bleek ten eerste uit het feit dat schadelijke traditionele praktijken en gewoonten in het Actieplan van Beijing verboden waren in plaats van dat conflicten tussen vrouwenrechten en cultuur geëlimineerd moesten worden zoals in het Actieplan van Wenen gesteld werd. Ten tweede werd verkrachting in oorlogstijd niet langer als een schending van de internationale normen beschouwd, maar specifiek als een oorlogsmisdaad bestempeld, en in bepaalde situaties als een misdaad tegen de menselijkheid. Deze sterkere normering gaf aan dat de aanhoudende aandacht voor verschillende vormen van geweld vanuit vrouwenorganisaties en Amnesty International weldegelijk effect heeft gehad op veranderingen in de normering. Ondanks deze positieve invloed op de normstelling waren vrouwenorganisaties er tijdens Wenen niet in geslaagd om veel verbeteringen door te voeren op het gebied van implementatie en naleving. Staten waren op dat punt erg terughoudend en gaven NGO’s zeer weinig ruimte. Weinig artikelen betroffen de verantwoordelijkheid van staten voor geweld tegen vrouwen. In de artikelen waarin wel gesproken werd over staatsverantwoordelijkheid waren de formuleringen echter erg zwak. De enige twee verbeteringen betroffen de instelling van een Speciale Rapporteur inzake Geweld tegen Vrouwen met een breed mandaat en de oproep tot het instellen van een Optioneel Protocol bij het CEDAW-verdrag. Dit gaf aan dat de lobby van vrouwenorganisaties en Amnesty International in Wenen voornamelijk sterk was op het gebied van normstelling. Dit was mijns inziens niet opmerkelijk omdat sterke normstelling niet bedreigend was voor staten zolang er zwakke implementatie- en nalevingmechanismen van kracht waren. Wenen was echter niet het eindpunt van de vrouwenlobby hetgeen duidelijk bleek uit het doel van Beijing. Vrouwenorganisaties en Amnesty International stelden voorafgaand aan Beijing namelijk dat het niet toereikend was dat staten erkend hadden dat ze verantwoordelijk waren voor geweld tegen vrouwen in
69
zowel private als publieke sfeer, maar dat het ook van belang was dat ze duidelijk actie ondernamen waaruit zou blijken dat ze die verantwoording op zich hadden genomen. Uit het Actieplan van Beijing bleek dat dit bereikt was. De implementatie- en nalevingmechanismen om geweld tegen vrouwen te elimineren waren sterk verbeterd in het Actieplan van Beijing ten opzichte van het Actieplan van Wenen. Artikel 24 bevatte 19 subparagrafen met concrete actiepunten van het invoeren van nationale wetgeving, het verbeteren van de juridische middelen, het straffen van daders, het geldelijk compenseren van slachtoffers tot het bieden van extra bescherming aan kwetsbare vrouwen zoals migranten en vluchtelingen. Tevens werd het mandaat van de Speciale Rapporteur inzake Geweld tegen Vrouwen verlengd en werd er opgeroepen tot universele ratificatie van het CEDAW voor 2000 en het intrekken van voorbehouden. Daarnaast werd de naleving versterkt door het Facultatieve Protocol dat oktober 1999 aangenomen werd en in september 2001 geratificeerd was door 27 landen. Ondanks deze verbeteringen op het gebied van normstelling, implementatie en naleving was er nog een groot verschil tussen 'de jure' en 'de facto' erkenning van staten hiervoor. Ten eerste hadden veel staten de Actieplannen niet volledig omgezet in nationale wetgeving omdat ze conventies en declaraties niet als bindende documenten beschouwden. Ten tweede bleek dat er nog steeds weinig verbetering was op juridisch gebied in veel landen. Ten derde waren er nog vele voorbehouden die de geest van het CEDAW ondermijnden en ten vierde werd in veel landen geweld tegen vrouwen als een privé-zaak beschouwd. Dit gaf aan dat ondanks de bereikte vooruitgang op internationaal niveau door onder andere druk vanuit vrouwenorganisaties en Amnesty International er nog een lange weg te gaan was voordat deze normgevende verbeteringen tot wereldwijde verbeteringen in de praktijk zou leiden. Toch waren deze opgestelde normen een voorwaarde voor het bereiken van praktijkgerichte verbeteringen. De normen waren namelijk tot stand gekomen onder politieke druk en ten overstaande van de hele wereld. Dit betekent dat met behulp van deze internationale instrumenten druk gezet kan worden op staten middels het 'mobilization of shame' principe of het uitlokken van publieke toezeggingen.
70
Hoofdstuk IV Het Joegoslavië Tribunaal en verkrachting tijdens oorlogssituaties
Zoals eerder al aangegeven is hoofdstuk vier een verdieping van het thema geweld tegen vrouwen. Verkrachting van vrouwen tijdens oorlogssituaties is namelijk een vorm van seksespecifiek geweld die net als huiselijk geweld en vrouwenbesnijdenis in een specifieke context plaatsvindt en één van de vele vormen van mensenrechtenschendingen op het gebied van geweld tegen vrouwen is. Dit hoofdstuk omvat een casestudy over het Joegoslavië Tribunaal en gaat in op deze vorm van seksespecifiek geweld. Dit hoofdstuk analyseert de rol van vrouwenorganisaties en Amnesty International bij het erkend krijgen van verkrachting als een oorlogsmisdaad en een misdaad tegen de menselijkheid in het Statuut van het Joegoslavië Tribunaal. In hoeverre hebben ze een rol gespeeld bij de agendavorming en de beleidsformulering van het Statuut van het Joegoslavië Tribunaal. Paragraaf 4.1 onderzoekt in eerste instantie welke juridische ontwikkeling het begrip verkrachting in het humanitair oorlogsrecht heeft doorgemaakt. Paragraaf 4.2 analyseert de doelstellingen van vrouwenorganisaties en Amnesty International bij het opstellen van de procesgang van het Joegoslavië Tribunaal en het belang van het bereiken van deze doelstellingen. Paragraaf 4.2.1 analyseert de bereikte resultaten in de artikelen van het Statuut ten behoeve van het berechten van verkrachting tijdens oorlogssituaties als een oorlogsmisdaad en als een misdaad tegen de menselijkheid. Paragraaf 4.2.2 en 4.2.3 analyseren respectievelijk de bereikte resultaten ten behoeve van het aanstellen van vrouwelijke rechters en het bieden van bescherming aan getuigen ten behoeve van het bereiken van een effectieve berechting.
4.1 De juridische ontwikkeling van verkrachting in het internationale humanitaire oorlogsrecht
Het Internationale Humanitaire Oorlogsrecht (IHL) of ook wel het Internationale recht inzake gewapende conflicten genaamd bestaat uit twee delen. Ten eerste het Recht van Den Haag waarin de regels en procedures voor oorlogsvoering zijn vastgelegd en het Recht van Genève waarin, onder auspiciën van het Internationale Rode Kruis, principes zijn vastgelegd voor het waarborgen van het menselijke leven voor zover dit vereenigbaar is met de militaire noodzaak. Het IHL wordt tegenwoordig beschouwd als een onderdeel van het internationale mensenrechtensysteem met het verschil dat het IHL toegepast wordt tijdens gewapende conflicten en dat de rechten die vastgelegd zijn binnen het internationale mensenrechtensysteem van kracht zijn in vredestijd. Het grootste verschil tussen mensenrechten en het IHL is dat het mensenrechtensysteem individuen rechten toekent om zich te beschermen tegen staatsacties in tegenstelling tot het IHL dat met name rechten aan staten toekent ten behoeve van militaire
71
efficiency. 153 Alhoewel sommige principes humanitair over komen, hebben humanitaire belangen bij de opstelling van het IHL een tweede plaats ingenomen ten opzichte van de militaire noodzaak. 154 Met name als het gaat om het beschermen van niet-strijders. Bij de ontwikkeling van het IHL werd ook geen rekening gehouden met de verschillende ervaringen van mannen en vrouwen tijdens oorlogssituaties. Het IHL was met name gebaseerd op de ervaringen van mannelijke strijders. Dit geeft al aan dat vrouwen in het IHL, net als in het mensenrechtensysteem, een ondergeschikte positie innemen. Zowel in de positie van niet-strijder als in de positie van vrouw hebben ze een achtergestelde positie. Dit blijkt ook uit de provisies betreffende de bescherming van vrouwen tijdens oorlogssituaties in het Recht van Genève dat bestaat uit vier Convenanten uit 1949 en twee additionele Protocollen uit 1977. Drieënveertig artikelen in de Geneefse Conventies betreffen de bescherming van vrouwen, maar deze provisies betreffen allemaal de positie van vrouwen in relatie tot anderen en niet als een op zichzelf staand individu. Negentien van deze artikelen betreffen namelijk de positie van de vrouw als moeder en daarom als beschermer van het kind en de artikelen die spreken over seksuele aantijgingen zijn verwoord als aanvallen op de eer van een vrouw. 155 Artikel 27(2) van de vierde Genève Conventie stelt namelijk dat 'vrouwen speciaal beschermd moeten worden tegen elke mogelijke aanval op hun eer, met name tegen verkrachting, gedwongen prostitutie en elke andere vorm van seksuele aantijgingen'. 156 Het omschrijven van verkrachting als een aanval op de eer van een vrouw geeft aan dat de positie van een vrouw in relatie tot haar man bekeken wordt. Zolang een vrouw kuis en bescheiden is geniet zij de eer van haar man. Zij wordt gezien als een verlengstuk van zijn imago. Een verkrachting wordt derhalve niet gezien als een gewelddadige handeling maar als een aanval op de eer van een man en de gemeenschap. Dit geeft al aan dat deze artikelen op geen enkele wijze recht doen aan het feit dat verkrachting een gewelddadige handeling is die de fysieke en psychische integriteit van een vrouw aantast en derhalve ook bestraft moet worden. Daarnaast wordt in de artikelen betreffende vrouwen niet gesproken over een 'verbod op', maar over 'het beschermen van' vrouwen tegen dergelijke aantijgingen hetgeen wederom de effectiviteit van de vastgelegde rechten voor vrouwen vermindert. Ook valt seksueel geweld niet onder het rijtje 'ernstige schendingen' of 'grave breaches' in artikel 147 van de vierde Genève Conventie. Het belang van het classificeren van een misdaad als een ernstige schending ligt ten eerste in het feit dat er geen sprake hoeft te zijn van een massale of een systematische schending om het te veroordelen en ten tweede dat er sprake is van universele jurisdictie. Dit betekent dat elke staat verplicht is om de daders op te sporen en te straffen en niet alleen de staat waarvan de dader afkomstig is. Het rijtje ernstige schendingen omvat onder
153
Judith Gardam,'Women and armed conflict', International and Comparative Law Quarterly vol.46 (januari 1997)
61 154
Ibidem 62 Judith Gardam,'Women in armed conflict', Human Rights Quarterly vol.22 (2000) 159 156 Geneva Convention IV: betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd, 12 augustus 1948. 155
72
andere 'het moedwillig toebrengen van ernstig letsel of extreem lijden' en 'marteling of inhumane behandeling'. 157 Ondanks het feit dat verkrachting vaak wel onder deze twee vormen van ernstige schendingen valt is het niet expliciet noemen van verkrachting een bewijs van historisch falen. Dit geeft mijns inziens duidelijk aan waarom de provisies in het IHL op geen enkele wijze recht doen aan de gruwelijkheden die vrouwen meemaken tijdens oorlogssituaties. De eerste serieuze poging om seksueel geweld ten tijde van oorlog te onderzoeken vond plaats na de Eerste Wereldoorlog. In 1919 werd een speciale commissie door de Geallieerden opgezet met het doel om onderzoek te verrichten naar de massale verkrachtingen van Franse en Belgische vrouwen door Duitse troepen. De Geallieerden besloten deze misdaden niet te vervolgen in het belang van de diplomatieke betrekkingen. Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog vonden op grote schaal verkrachtingen en andere vormen van seksueel geweld plaats door Russische, Japanse en in mindere mate door de Duitse troepen met name tijdens de verovering van Berlijn door de Russische troepen in 1945. Ook de Japanners hebben enorme wreedheden begaan tegen de bevolking van Nanking in december 1937. Dit staat bekend als de 'verkrachting van Nanking'. In Nanking zijn volgens getuigen die een beëdigde verklaring aan het Internationaal Militair Tribunaal (IMT) in Tokio hebben afgelegd 20.000 Chinese vrouwen verkracht gedurende de eerste maand van de bezetting. Daarnaast werden vrouwen gedwongen de kleding van soldaten te wassen en hen 's nachts seksueel van 'dienst te zijn'. Een andere 'dienst' bestond uit het geven van sexshows voor de legereenheden. Daarnaast hebben de Japanners ook vrouwen uit China, de Filippijnen, Birma, Indonesië, Nederland en Japan in Japanse bordelen vastgehouden. Deze vrouwen staan bekend als 'troostmeisjes'. Historici schatten dat er in totaal 100.000 tot 200.000 vrouwen als troostmeisje gediend hebben voor het leger. De Japanse regering heeft tientallen jaren lang ontkend dat de militaire autoriteit betrokken was bij projecten om soldaten en officieren van het Japanse leger in Azië van troostmeisjes te voorzien. De regering heeft eind 1990 toegegeven dat het leger hierbij betrokken was en politieke leiders hebben officieel hun verontschuldigingen aangeboden voor de gepleegde gruweldaden. Tot nu toe worden eisen tot schadevergoeding echter stelselmatig afgewezen en geen enkele functionaris is voor de rechter gebracht. Na de Tweede Wereldoorlog werden twee Internationale Militaire Tribunalen opgezet om oorlogsmisdadigers te berechten. Één in Neurenberg en de andere in Tokio. Beide Tribunalen hadden de bevoegdheid om oorlogsmisdrijven en misdaden tegen de menselijkheid te berechten. In beide statuten wordt verkrachting niet als oorlogsmisdaad of misdaad tegen de menselijkheid beschouwd. Ondanks het feit dat er tijdens Neurenberg enkele bewijzen naar voren werden gebracht voor seksueel geweld werd er geen enkele veroordelingen op deze grond uitgesproken. Tijdens het Tokio Tribunaal werden Japanse officieren waaronder admiraal Toyado berecht voor 'de verkrachting van Nanking'. Geen enkele vrouw 157
Verenigde Naties, Women 2000:sexual violence and armed conflict (DAW april 1998) 4
73
werd als getuige opgeroepen en de veroordeling spreekt ook niet over verkrachting als een misdaad tegen de menselijkheid of een oorlogsmisdaad. Verkrachting werd niet erkend als een misdaad waarvoor aparte berechting nodig was, maar als een impliciet onderdeel van de totale veroordeling. Hieruit blijkt dat slechts zijdeling gesproken over verkrachting van vrouwen tijdens de bezetting van Nanking. 158 Na deze tribunalen werd verkrachting wel expliciet genoemd in de Wet nr. 10 die tot doel had 'kleinere' oorlogsmisdadigers in Duitsland te berechten. Geen enkele uitspraak van de twaalf betrof echter verkrachting. De eerste keer dat er specifiek gerefereerd werd aan seksueel geweld en gewapende conflicten was tijdens de Golf Oorlog in 1990. In een VN-rapport werd onderschreven dat Kuwaitse vrouwen werden verkracht door Irakese soldaten. In de resolutie van de Veiligheidsraad werd hier verder niet over gesproken, maar er werd wel een VN-Compensatiefonds opgericht ten behoeve van de slachtoffers van de invasie waaronder slachtoffers van verkrachtingen. Deze minimale aandacht voor seksueel geweld tijdens gewapende conflicten komt in een stroomversnelling terecht door de internationale aandacht voor de massaverkrachtingen in voormalig Joegoslavië. Het Statuut van het Joegoslavië Tribunaal is het eerste tribunaal dat specifieke aandacht schenkt aan gender-specifieke misdaden en verkrachting als een misdaad tegen de menselijkheid beschouwt. Dat de massaverkrachtingen in Joegoslavië in tegenstelling tot de verkrachtingen tijdens voorgaande conflicten wel wereldwijde aandacht hebben gekregen in de jaren '90 is opmerkelijk omdat het eigenlijk niets nieuws was. Het feit dat er deze keer wel aandacht aan besteed werd heeft naar mijn mening niet zozeer te maken met het conflict als met de veranderde internationale omgeving. De internationale aandacht voor de positie van vrouwen groeide vanaf de jaren '70 met name door de druk die uitgeoefend werd door vrouwenorganisaties. Dit leidde tot het Internationale Jaar voor de Vrouw in 1975 en werd opgevolgd door het Decennium van de Vrouw. Deze internationale campagne om de rechten van vrouwen op de internationale agenda te krijgen richtte zich vanaf de jaren '90 met name op geweld tegen vrouwen. Voorafgaand aan de internationale campagne werd er echter op nationaal en regionaal niveau al op grote schaal aandacht besteed aan geweld tegen vrouwen. De massaverkrachtingen in Joegoslavië kwamen mijns inziens op het juiste moment om meegenomen te worden in de internationale campagne betreffende geweld tegen vrouwen in de jaren ‘90. Daarnaast heeft niet alleen de groeiende internationale campagne voor de rechten van vrouwen ertoe geleid dat geweld tegen vrouwen en met name massaverkrachting erkend werd als een internationaal probleem. Ook de voortdurende aandacht vanuit regionale NGO's, vrouwengroeperingen en vrouwenprojecten van mensenrechtenorganisaties in voormalig Joegoslavië voor slachtoffers van geweld hebben
158
Verenigde Naties, Women 2000:sexual violence and armed conflict (DAW april 1998) 4
74
massaverkrachting op de internationale agenda gezet. 159 In eerste instantie werd in de eerste onderzoeken van de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR namelijk ontkend dat er sprake was geweest van systematische verkrachtingen. 160 Twijfel over de vraag of er sprake was van systematische verkrachtingen was gebaseerd op twee feiten. 161 Ten eerste was er geen bewijs van een vooropgezet plan van enigerlei overheidsinstelling tot gebruik van verkrachting als strategie in de oorlog aanwezig. Ten tweede hadden de onderzoekers geen getuigen of slachtoffers weten te vinden van de verkrachtingen. Deze wijze van bewijsvoering werd door vrouwenorganisaties tegengesproken omdat het ten eerste getuigde van naïviteit om het bestaan van een patroon van grove mensenrechtenschendingen in documenten te zoeken en ten tweede was het logisch dat getuigen niet bereid waren om te getuigen uit angst voor de sociale gevolgen. Dankzij uitgebreid onderzoek van door IGO's, NGO's en journalisten die specifiek tot doel hadden de schendingen van de mensenrechten van vrouwen te onderzoeken, hetgeen tijdens voorgaande conflicten niet ondernomen was, werd het tegendeel bewezen. 162 Dit leidde ertoe dat de VN besloot om verdergaand onderzoek in te stellen door middel van een speciale rapporteur en een Commissie van Deskundigen om de schendingen in voormalig Joegoslavië te onderzoeken. Dit leidde ertoe dat de VN het ook niet langer ondenkbaar achtte dat er sprake was van systematische verkrachtingen. Ook de toename van het aantal vrouwelijke journalisten en onderzoekers heeft ertoe geleid dat er meer aandacht besteed werd aan de massaverkrachtingen in kranten en tv-programma's. Zij hebben bepaalde mediabarrières doorbroken en getuigenissen van verkrachting en gedwongen zwangerschap naar voren gebracht in de internationale pers. 163 Dit werd nog eens versterkt doordat het tijdsbestek tussen de gepleegde daad en het moment dat het in het nieuws kwam steeds kleiner werd waardoor de publieke opinie snel beïnvloed kon worden. 164 De internationale druk om massaverkrachtingen te veroordelen nam toe nadat uit de Resolutie 808 van de Veiligheidsraad bleek dat er een ad hoc tribunaal opgesteld zou worden om oorlogsmisdadigers te berechten. Om te voorkomen dat de aandacht voor verkrachting wederom zou verminderen, en derhalve niet in het Statuut van het Joegoslavië Tribunaal terecht zou komen leidde, werd een internationale actie voor gender-gelijkheid opgezet door de vrouwenbeweging. 159
Jennifer Green e.a.,'Affecting the rules for the prosecution of rape and other gender-based violence before the international criminal tribunal for the former Yugoslavia: a feminist proposal and critique', Hastings Women's Law Journal vol.5:2 (zomer 1994) 173 160 Natasja Nossent ,'Seksueel geweld:business as usual', Wordt Vervolgd 33(maart 2000) 11 161 Liesbeth Lijnzaad,'Moslimvrouwen de dupe van onderzoek', NRC Handelsblad (8 februari 1993) 162 Jennifer Green e.a.,'Affecting the rules for the prosecution of rape and other gender-based violence before the international criminal tribunal for the former Yugoslavia: a feminist proposal and critique', Hastings Women's Law Journal vol.5:2 (zomer 1994) 174 163 Ibidem 174; Judith Gardam,'Women in armed conflict', Human Rights Quarterly vol.22 (2000) 155-156; Cynthia Enloe,'Afterword:have the bosnian rapes opened a new era of feminist consciousness?', in: Alexandra Stiglmayer, Mass-rape:the war agaist women in Bosnia-Herzegivina (University of Nebraska Press, Lincoln and Londen 1994) 222 164 Theodor Meron,'Editorial comment:rape as a crime under international humanitarian law', The American Journal of International Law vol 87:424 (1993) 424
75
Deze campagne leidde tot gesprekken met verscheidene overheidsafgevaardigden, waaronder de Amerikaanse, die actief betrokken waren bij de ontwikkeling van het Tribunaal. 165 Dit heeft er mede toe geleid dat in artikel 5(g) van het Joegoslavië Statuut verkrachting expliciet veroordeeld werd als een misdaad tegen de menselijkheid. 166 Hierdoor werd verkrachting erkend als een oorlogswapen tegen de burgerbevolking en in het bijzonder als een instrument van etnische zuivering gedurende het conflict in het voormalig Joegoslavië.
4.2 De doelstellingen van vrouwenorganisaties en Amnesty International
Tijdens de Mensenrechtenconferentie in Wenen werd geweld tegen vrouwen en specifiek verkrachting in oorlogssituaties erkend als een schending van de mensenrechten en als een schending van het internationaal humanitair recht. Ook tijdens de vierde VN-vrouwenconferentie in Beijing waren vrouwenorganisaties en Amnesty International erin geslaagd om verkrachting tijdens oorlogssituaties erkend te krijgen als een oorlogsmisdaad. Het vastleggen van deze internationale normen was al een grote stap vooruit in de jaren ’90. Dit was echter maar één stap in het gehele proces. Nu was het van belang deze erkenning geïmplementeerd te zien in het Statuut van het Joegoslavië Tribunaal om verkrachting op een effectieve wijze te kunnen berechten als oorlogsmisdaad. Vrouwen- en mensenrechtenorganisaties hadden derhalve tijdens de opstelling van het Statuut gezamenlijk voorstellen ingediend om een effectieve en eerlijke berechting te bereiken. Één van deze voorstellen 'Affecting the rules for the prosecution of rape and other gender-based violence before the international criminal tribunal for the former Yugoslavia: a feminist proposal and critique' betrof een compositie van verscheidene voorstellen van vrouwen- en mensenrechtenorganisaties, waaronder twee voorstellen van Amnesty International. 167 Het feit dat er gezamenlijke voorstellen ingediend werden gaf al aan dat er meer samengewerkt werd en dat er veel overeenstemming was tussen vrouwenorganisaties en mensenrechtenorganisaties op dit gebied. Beide organisaties waren zich ervan bewust dat de opgestelde regels enerzijds specifiek toepasbaar moesten zijn op het Joegoslavië Tribunaal maar anderzijds door de toenemende aandacht binnen de VN en met name het CSW voor gender-specifiek geweld zouden dienen als een voorbeeld voor toekomstige internationale en nationale rechtspraak betreffende gender-specifiek geweld. Vrouwenorganisaties en Amnesty International hadden er in het bovenstaande voorstel op aangedrongen dat verkrachting op drie manieren opgevat en berecht moest worden in de artikelen van het 165
Theodor Meron,'Editorial comment:rape as a crime under international humanitarian law', The American Journal of International Law vol 87:424 (1993) 176 166 Statuut van het Joegoslavië Tribunaal artikel 5 (http://www.un.org/icty/basic/statut/stat2000_con.htm)
76
Statuut. 168 Ten eerste als een bewijs van etnische zuivering en als een misdaad tegen de menselijkheid in artikel 5 van het Statuut. Ten tweede als een misdaad tegen de menselijkheid in artikel 5(h) op basis van gender-specifieke vervolging. Dit hield in dat het een vervolging was op basis van discriminatie en gericht is op een specifieke bevolkingsgroep namelijk de vrouw. Misdaden op grond van raciale, religieuze of etnische vervolging werden al wel erkend als een misdaad tegen de menselijkheid, maar vervolging op basis van gender nog niet. Het belang van het erkennen van verkrachting als een gender-specifieke vervolging lag met name in het feit dat dit ertoe zou leiden dat ook individuele gevallen van verkrachting als een misdaad tegen de menselijkheid beschouwd konden worden. Ten derde moesten ook individuele vormen van verkrachting tijdens oorlogssituaties als een oorlogsmisdaad erkend worden in artikel 2 betreffende de ernstige schendingen van de Geneefse Conventies en niet alleen vormen van massaverkrachtingen. Verkrachting moet niet langer beschouwd worden als een schending van de eer van een vrouw of als een bijproduct van de oorlog, maar als een ernstige schending van de Geneefse Conventies. De psychische, fysieke en sociale desastreuze gevolgen van een verkrachting en gedwongen zwangerschap hadden een dergelijke impact op het leven van een vrouw dat dit niet langer genegeerd mocht worden. Naast het beïnvloeden van de artikelen van het Statuut hadden vrouwenorganisaties en Amnesty International erop aangedrongen dat er vrouwelijke rechters aangesteld zouden worden en dat er een effectieve bescherming van de getuigen was zodat deze bereid waren om te getuigen tegen mogelijke oorlogsmisdadigers tijdens het verhoor. Dit verhoor voor de rechter werkte namelijk volgens het Angelsaksische rechtssysteem. Dat betekende dat slachtoffers en getuigen aan een hard kruisverhoor zouden worden onderworpen door de advocaten van de verdachten. Dit was vaak een traumatische gebeurtenis voor de slachtoffers. In eerste instantie omdat ze het geheel opnieuw beleefden en ten tweede werden ze geconfronteerd met de dader. Dit leidde zowel tot psychische trauma als angst voor eventuele vergeldingen van de dader. Omdat de verklaringen van slachtoffers en getuigen echter van groot belang waren om de verdachten te veroordelen voor verkrachting en seksuele misdaden was het van belang de bescherming van getuigen zo goed mogelijk te regelen. Met name het aanstellen van vrouwelijk personeel met ervaring op het gebied van seksuele misdrijven die op de juiste wijze slachtoffers konden begeleiden en psychisch ondersteunen was van onschatbare waarde. Het belang van het bereiken van een effectieve berechting van verkrachting tijdens oorlogssituaties lag met name in het feit dat de fysieke, psychische en sociale gevolgen van verkrachting enorm groot waren voor de slachtoffers. De verkrachtingen vonden vaak op allerlei mogelijke momenten 167
Jennifer Green e.a.,'Affecting the rules for the prosecution of rape and other gender-based violence before the international criminal tribunal for the former Yugoslavia: a feminist proposal and critique', Hastings Women's Law Journal vol.5:2 (zomer 1994) 184 (noot 46 supra noot 2) 168 Ibidem 236
77
plaats. Zowel voor als gedurende het conflict, tijdens detentie, in zogenaamde 'rape-camps' en daarnaast werden veel vrouwen in bordelen geplaatst ten behoeve van de soldaten en er waren bepaalde karakteristieken die deze verkrachtingen gemeen hadden ongeacht plaats of tijd. 169 Ten eerste waren het vaak 'gang-rapes' waaraan sommige deelnamen en andere alleen toekeken. Ten tweede was er vaak een element van spektakel aan toegevoegd. Dit hield in dat het gebeurde in het bijzijn van familie, dorpsgenoten of andere slachtoffers. Ten derde was er vaak enige vorm van marteling of sadisme mee gemoeid. Slachtoffers werden bedreigd met wapens, gebroken flessen of familieleden werden gedwongen elkaar te martelen of verkrachten. Ten vierde ging het vaak gepaard met rituelen zoals het opensnijden van buiken en het afsnijden van borsten na de verkrachtingen. Hieruit bleek duidelijk dat vrouwen niet alleen fysieke verwondingen opliepen, maar ook emotionele en psychische trauma's. Als gevolg van de verkrachting werden de vrouwen als onrein en bedorven ervaren en was de kans op afwijzing door de partner en de familie erg groot. Vrouwen besloten daarom het gebeurde vaak geheim te houden om zichzelf te beschermen uit angst voor vergelding. Dit gaf al aan waarom vele verhalen niet in de openbaarheid gebracht werden. Het geheimhouden werd echter moeilijker indien een vrouw zwanger bleek te zijn ten gevolge van de verkrachting. Dit leidde tot abortussen, afwijzing van het kind of zelfs tot moord. Naast de angst voor afwijzingen van de familie, vergelding en zwangerschap was er ook nog het gevaar van geslachtziekten. Wegens het gebrek aan medisch personeel in een oorlogsgebied vormde dit een groot probleem. Deze gevolgen geven de ernst van de situatie weer waardoor het belang van het berechten van verkrachting tijdens oorlogssituaties duidelijk naar voren komt. Dit brengt echter de vraag met zich mee welke redenen daders hebben om vrouwen op een dergelijke manier emotioneel en fysiek te verminken. Ten eerste was verkrachting een gevolg van ziekelijke lustgevoelens, perversie of machtsmisbruik. Ten tweede werd het gebruikt als een wapen in de oorlogsstrijd. Door middel van het verkrachten van een vrouw werd de eer van een man en de gemeenschap aangetast. Een man verloor zijn trots doordat hij niet in staat was om zijn vrouw te beschermen. Op deze wijze werd een gehele gemeenschap gedemoraliseerd en vernietigd. Ten derde leidde verkrachting vaak tot zwangerschap. Tijdens de Joegoslavië-oorlog werden veel Bosnische en Kroatische vrouwen verkracht door Servische mannen. Het kind zou hierdoor de Servische nationaliteit krijgen hetgeen tot doel had het stichten van een groot Servisch rijk. Deze laatste twee vormen van verkrachting waren duidelijk een vorm van genocide. Het doel was namelijk het uitroeien van een geheel volk. Met name genocidale verkrachting heeft van de internationale gemeenschap veel aandacht gekregen en is uiteindelijk vastgelegd in het Statuut van het Joegoslavië Tribunaal. Dit mag niet leiden tot een hiërarchische verhouding tussen genocidale verkrachting en individuele verkrachting 169
Catherine N. Niarchos,'Women, war, and rape: challenges facing the international tribunal for the former yugoslavia', Human Rights Quarterly 17.4 (1995) 656-657
78
als gevolg van machtsmisbruik of perversie. Elke vorm van verkrachting moet berecht en gestraft worden ongeacht het motief en de plaats van het misdrijf. Hieruit bleek duidelijk welke emotionele, psychische en fysieke trauma slachtoffers opliepen en derhalve het belang van een effectieve berechting. Uit de volgende paragrafen zal echter blijken dat vrouwenorganisaties en Amnesty International er niet in geslaagd zijn om alle doelstellingen voor een effectieve berechting te verwezenlijken.
4.2.1 De beïnvloeding van de artikelen van het Statuut
Vrouwenorganisaties en Amnesty International waren er ondanks de vele gezamenlijke voorstellen alleen in geslaagd om verkrachting expliciet vermeld te krijgen in artikel 5 betreffende misdaden tegen de menselijkheid. Dit betekende dat verkrachting erkend werd als een oorlogswapen tegen de burgerbevolking en in het bijzonder als een instrument van etnische zuivering gedurende het conflict in het voormalig Joegoslavië. De misdaden moesten wel aan een aantal voorwaarden voldoen om als misdaad tegen de menselijkheid erkend te worden. Ten eerste moesten de misdaden gepleegd zijn tijdens een gewapend conflict, nationaal of internationaal. Ten tweede moesten de misdaden gericht zijn op de burgerbevolking, waarbij de daders zich op een specifieke groep mensen richten. Ten derde moesten de daden tot op een bepaalde hoogte georganiseerd en systematisch zijn. De misdaden hoefden niet gerelateerd te zijn aan een overheidsbeleid, maar ook niet alleen als het werk van individuen en ten vierde moesten de misdaden op een bepaalde schaal plaatsvinden en ernstig van aard zijn. De tweede doelstelling, namelijk de veroordeling van een misdaad tegen de menselijkheid op grond van seksespecifieke vervolging was niet bereikt. In artikel 5(h) werd vervolging op grond van politieke, raciale en religieuze als een misdaad tegen de menselijkheid wel erkend, maar verkrachting als misdaad tegen de menselijkheid op grond van vervolging van sekse werd niet expliciet erkend. Dit was een teleurstelling voor de vrouwen- en mensenrechtenorganisaties die zich ingezet hadden om genderspecifieke misdaden zichtbaarder te maken. De erkenning van gender als vervolgingsgrond zou het in de toekomst mogelijk maken om seksediscriminerend beleid te vervolgen zoals ingesteld was door de Taliban-regering. Als tegenargument voor het specifiek toekennen van verkrachting als een genderspecifieke misdaad werd vaak gesteld dat er ook de mannelijke bevolking het slachtoffer was van verkrachtingen in voormalig Joegoslavië. Dit kan zeker niet ontkend worden, maar ten eerste zijn vrouwen relatief gezien veel vaker het slachtoffer van verkrachting. Daarbij komt ook nog dat de fysieke en sociale gevolgen voor vrouwen groter zijn dan voor mannen. Dit komt met name door de rol die zij spelen binnen de familie, het huwelijk en de samenleving. 170 Ten tweede omvat de term gender ook de mannelijke sekse 170
Elizabeth Odio-Benito, Rape and other sexual assaults as war crimesprohibited by international humanitarian law (1998) 26
79
hetgeen betekent dat indien er misdaden zijn die zich specifiek richten op de mannelijke bevolking dit ook beschouwd wordt als een gender-misdaad. Ondanks het feit dat in artikel 5(h) niet expliciet erkend werd dat verkrachting een misdaad tegen de menselijkheid was op grond van gender-vervolging bleek uit de aanklachten van de Foca-zaak wel dat de gender-specifieke kenmerken van verkrachting werden erkend door het Tribunaal. In 1996 was namelijk de Foca-zaak gestart waarbij acht Bosnische-Serviërs veroordeelt waren op grond van verkrachting en andere seksuele handelingen. Dit was de eerste keer dat een veroordeling voor verkrachting centraal stond en niet onderdeel was van andere aanklachten. 171 In totaal waren ze veroordeeld op grond van 62 aanklachten waaronder misdaden tegen de menselijkheid op grond van marteling en verkrachting in artikel 5. Daarnaast werden ze veroordeeld voor marteling op grond van schendingen van de Geneefse Conventies in artikel 2(b) en artikel 3. Dit was ook de eerste keer in de geschiedenis van het IHL dat mannen aangeklaagd werden voor een internationaal strafhof voor misdaden die specifiek begaan waren tegen vrouwen en waarin alle aanklachten seksuele overtredingen bevatte. Hieruit bleek dat ondanks dat er niet specifiek in artikel 5(h) was vastgelegd dat gender een grond voor vervolging was, er in de aanklachten wel rekening gehouden werd met de gender-specifieke kenmerken van deze misdaden. 172 Hieruit bleek dat langzamerhand de gender-specifieke kenmerken van seksueel geweld tijdens oorlogssituaties erkend werden. In eerste instantie via interpretatie door de rechterlijke macht. Dit gaf meteen duidelijk aan waarom het aanstellen van vrouwelijke deskundigen op het gebied van seksueel geweld van belang was bij het bereiken van een effectieve berechting van verkrachting. Indien meerdere rechters de gender-specifieke kenmerken van deze misdaden erkenden zou dit eerder leiden tot een expliciete vastlegging van gender als vervolgingsgrond in VN-bronnen. Mijns inziens was de interpretatie van rechters van wezenlijk belang ten behoeve van het expliciet vastlegging van de gangbare interpretatie van het Hof in nieuwe juridische artikelen. Het is derhalve van wezenlijk belang dat vrouwen- en mensenrechtenorganisaties ten eerste druk blijven uitoefenen op het aanstellen van vrouwelijke deskundigen of het geven van gender-trainingen aan het personeel zodat deze interpretatie blijvende is en uiteindelijk expliciet vastgelegd wordt in het Statuut van het Internationale Strafhof in Rome. 173 Hieruit bleek dat vrouwenorganisaties een duidelijke voortrekkersrol innemen ten opzichte van de VN en met name de Veiligheidsraad. Zij stelden duidelijk dat vrouwen een andere positie innemen bij verkrachtingen in oorlogssituaties dan andere slachtoffers derhalve moest dit terugkomen in wetgevingsartikelen om een effectieve berechting mogelijk te maken. Ook vanuit het CSW werd in de ontwerpresolutie op 23 maart 1993 de Veiligheidsraad ten zeerste aangeraden gender-balans in de
171
Elizabeth Odio-Benito, Rape and other sexual assaults as war crimesprohibited by international humanitarian law (1998) 25 172 Ibidem 26 173 In het Statuut van het Internationale Strafhof wordt gender uiteindelijk in artikel 7(h) ook erkend als vervolgingsgrond.
80
compositie van het Tribunaal aan te brengen. 174 Tevens had deze resolutie betrekking op de procedures, de bewijsvoering en de benadering van slachtoffers van seksueel geweld. Hieruit bleek dat er vanuit de VN twee posities ingenomen worden. Het CSW steunde de gehele vrouwenbeweging en Amnesty International en oefende zelf ook druk uit op de Veiligheidsraad door middel van resoluties. Deze druk heeft echter nog niet het gewenste effect bereikt. Vanuit de Veiligheidsraad werd de specifieke positie van vrouwen als slachtoffer van verkrachtingen in oorlogssituaties nog niet erkend. Het was een eerste stap dat de Veiligheidsraad verkrachting als een oorlogsmisdaad en een misdaad tegen de menselijkheid erkende, maar zij maakte nog geen onderscheidt tussen de verschillende specifieke kenmerken en oorzaken van oorlogsmisdrijven. Hieruit bleek dat de Veiligheidsraad de kwetsbare positie van vrouwen als strategisch doelwit in oorlogssituaties ten tijde van de opstelling van het Statuut niet erkende. Betreffende de derde doelstelling, namelijk het berechten van individuele vormen van verkrachting tijdens oorlogssituaties waren er andere problemen. Onder vrouwenorganisaties bleef de angst bestaan dat de meeste aandacht uit zou gaan naar verkrachtingen die voorkwamen uit genocidale overwegingen en als doel hadden een volk te demoraliseren en te vernietigen. Dit ondanks het feit dat de misdaden tegen de menselijkheid in artikel 5 door de Secretaris-Generaal op de volgende wijze geïnterpreteerd werden "inhumane acts of a very serious nature, such as willful killing, torture or rape, committed as part of a widespread or systematic attack against any cilivian population on national, political, ethnic, racial or religious grounds", 175 Hierdoor werden zowel schendingen veroordeeld die wijdverspreid waren, maar niet systematisch en vice versa. Vrouwenorganisaties waren echter bang dat er een hiërarchie zou ontstaan tussen genocidale verkrachtingen en individuele vormen van verkrachting hetgeen voorkomen moest worden. Daarom was het van belang om verkrachting ook als een ernstige schending van de Geneefse Conventies te kwalificeren in artikel 2 en als een specifieke gender-misdaad hetgeen de veroordeling van individuele verkrachting makkelijker zou maken. De consequentie zou zijn dat verkrachting ook te vervolgen was als het massale of systematische karakter niet te bewijzen was. Het vastleggen van extreme voorbeelden als norm brengt altijd het gevaar van nauwe principes met zich mee. Ondanks het feit dat verkrachting niet expliciet genoemd werd als een ernstige schending van het internationaal humanitair recht in artikel 2 of als schending van oorlogswetten of -gebruiken in artikel 3 hetgeen een teleurstelling was. Kan verkrachting, afhankelijk van de algemene eisen die aan deze misdaden zijn gesteld en de specifieke elementen van de overtredingen, onder artikel 2(b) als een marteling of mensenonterende behandeling worden gekwalificeerd en derhalve als een ernstige inbreuk op de Geneefse Conventies beschouwd worden. Hierbij geldt wel dat het begaan moet zijn tijdens een 174
E/CN.6/1993/L11 Rhonda Copelon,'Surfacing gender:reconceptualizing crimes against women of war', in: Alexandra Stiglmayer, Mass-rape:the war agaist women in Bosnia-Herzegivina (University of Nebraska Press, Lincoln and Londen 1994) 204 175
81
internationaal conflict en tegen personen die beschermd zijn onder de Geneefse Conventies hetgeen het geval was tijdens het conflict in Joegoslavië. Het feit dat verkrachting erkend werd als een vorm van marteling was een overwinning voor de vrouwen- en mensenrechtenorganisaties omdat op deze wijze individuele vormen van verkrachting vervolgd konden worden en omdat dit kon leiden tot het erkennen van verkrachting als een vorm van marteling onder de Internationale Conventie tegen Marteling en ander vormen van Gewelddadige, Inhumane of Vernederende Behandeling. Dit betekent dat verkrachting als marteling erkend kan worden binnen het internationale mensenrechtensysteem en derhalve niet alleen van kracht is in oorlogssituaties, maar ook in vredestijd. Dit opent de deuren om in de toekomst ook dergelijke misdaden ook op nationaal niveau te berechten. Zowel voor de vrouwenbeweging als voor Amnesty International, die zich al jarenlang inzet tegen marteling, was dit een overwinning.
4.2.2 Het aanstellen van vrouwelijke rechters
De doelstelling om een gender-balans te bereiken binnen het Joegoslavië Tribunaal bleek nog minder haalbaar dan voorgaande doelstellingen. Sinds de oprichting van het Joegoslavië Tribunaal in 1993 dringen vrouwenorganisaties en mensenrechtenorganisaties er in de hele wereld al aan op het benoemen van vrouwelijke rechters en vrouwelijke onderzoekers met ervaring in zaken van verkrachting en seksueel geweld. Door middel van internationale acties, brieven en voorstellen werd geprobeerd een evenredig aantal mannelijk en vrouwelijk personeel te verkiezen. 176 Aan de secretaris-generaal van de VN was door vrouwen- en mensenrechtenorganisaties in juli 1993 een brief met een lijst toegestuurd met namen van meer dan 50 gekwalificeerde vrouwen. 177 In deze brief drongen vrouwenorganisaties verder aan op de opstelling van een ‘speciale commissie betreffende misdaden tegen vrouwen’ die aanbevelingen zou doen over de bewijsvoering, de procedures, trainingen zou ontwikkelen voor personen uit alle geledingen van het onderzoeksproces en zorgde voor een vrouwvriendelijk onderzoeksproces. Uiteindelijk stonden er op de lijst van 23 nominaties slechts twee vrouwen. Nederlandse vrouwenorganisaties hadden er bij minister Kooijmans van Buitenlandse Zaken, de secretaris-generaal van de VN, en de toenmalige president van de AVVN op aangedrongen de kandidatuur te steunen van de twee vrouwelijke rechters. 178 De Amerikaanse federale rechter, Gabrielle McDonald werd tijdens de eerste stemronde verkozen, maar de tweede genomineerde, De Costaricaanse Elizabeth Odio-Benito, werd pas tijdens één van de laatste stemrondes gekozen. Na vele politieke discussies over het toelaten van minder gekwalificeerde kandidaten uit andere 176
Jennifer Green e.a.,'Affecting the rules for the prosecution of rape and other gender-based violence before the international criminal tribunal for the former Yugoslavia: a feminist proposal and critique', Hastings Women's Law Journal vol.5:2 (zomer 1994)176 177 Vrouwenorganisaties eisen vrouwelijke rechters voor VN-oorlogstribunaal, Staatscourant 176 (15 september 1993) 4 178 Ibidem
82
Latijns-Amerikaanse landen. 179 De eerste aanstelling van vrouwelijke rechters werd derhalve met name door politieke belemmeringen geen succes. Ook waren er slechts 4 van de 26 onderzoekers van het vrouwelijke geslacht. Op het gebied van openbare aanklagers ging het beter, daar was éénderde deel vrouw. Ook de oproep tot het instellen van een speciale afdeling op het gebied van seksuele misdaden was op niets uitgelopen. Ter tegemoetkoming was er een Amerikaanse juriste, Patricia Sellers aangesteld om de gender-verdeling in de gaten te houden. Het aanstellen van één persoon om de gehele gender-balans binnen het Tribunaal in de gaten te houden gaf mijns inziens al aan dat de Veiligheidsraad het niet beschouwde als een serieuze aangelegenheid. Ook tijdens de recente verkiezing van rechters in maart 2001 was slechts één vrouw verkozen ondanks de inspanningen van een coalitie bestaande uit onder andere Amnesty International, Human Rights Watch en de Women Caucus for Gender Justice. Barabara Bendont van de Women Caucus for Gender Justice schreef in een brief aan de secretaris-generaal van de VN dat het schrikbarend was dat er slecht een vrouw genomineerd was van de 23 nominaties. 180 Dit ondanks de resolutie van het CSW op 23 maart 1993 ten behoeve van het bereiken van een gender-balans en de resolutie van de Veiligheidsraad uit 2000 waarin opgeroepen werd tot een betere gender-verdeling bij conflictbemiddeling en preventie. Het aantal nominaties tijdens de recente verkiezingen was in eerste instantie te laag daarom werd de deadline verlengd. Dit leidde niet tot meer nominaties. De Zambiaanse Florence Mumba werd uiteindelijk pas tijdens de achtste stemronde gekozen, na acht uur stemmen en de terugtrekking van drie genomineerden van de Sub-Sahara regio. 181 Hieruit bleek dat de gezamenlijke acties van vrouwenorganisaties en Amnesty International niet tot het gewenste succes geleid hebben ondanks de interne druk vanuit het CSW. Dit was zeer teleurstellend omdat het belang van het verkiezen van vrouwelijke rechters mijns inziens duidelijk bleek uit de tot nu toe bereikte resultaten op het gebied van het berechten van verkrachting en andere seksuele misdrijven. De Zuid-Afrikaanse vrouwelijke president van het Rwanda Tribunaal, Navanethem Pillay, erkende verkrachting als een oorlogsmisdaad in 1997 na het horen van de getuigenissen over verkrachtingskampen in Rwanda. De Zambiaanse rechter Florence Mumba veroordeelde in de Foca-zaak drie Bosnische-Serviërs tot celstraffen van 12 tot 28 jaar in februari 2001 wegens verkrachting, marteling 179
Jennifer Green e.a.,'Affecting the rules for the prosecution of rape and other gender-based violence before the international criminal tribunal for the former Yugoslavia: a feminist proposal and critique', Hastings Women's Law Journal vol.5:2 (zomer 1994) 177 180 Maggies Farley, ‘Only one women is chosen again as judge and observers decry lack of other female candidates’, Los Angeles Times Deel A (vrijdag 16 maart 2001) http://lists.partners-intl.net/pipermail/women-east-west/2001March/000850.html 181 Mithre J. Sandrasagra,’ NGOs Criticise Lack of Women Nominees to War Crimes Tribunal’, Inter Press Service (vrijdag 16 maart 2001) http://www.commondreams.org/headlines01/0316-01.htm
83
en het in slavernij houden van Moslimvrouwen tijdens de oorlog in Bosnië. Dit was de eerste keer dat deze misdaden bestempeld werden als oorlogsmisdaad en misdaad tegen de menselijkheid. Ook de aanklager Carla del Ponte en haar opvolger Louise Arbour zorgden ervoor dat seksuele misdaden serieus genomen werden door het opzetten van hulpcentra om op deze wijze de stigmatiserende werking van verkrachting voor vrouwen te verminderen hetgeen hopelijk zou leiden tot meer getuigenissen en verklaringen van slachtoffers. Het feit dat er zo weinig vrouwelijke rechters benoemd werden was met name te wijten aan de wijze waarop er verkozen werd. Dit gebeurde op zeer ondoorzichtige wijze waardoor de verkiezingen meer afhangen van de verrichte lobbypraktijken van bepaalde landen en het bewijzen van wederdiensten dan het kiezen van personen op basis van kennis en ervaring. 182 De roep om een rechtvaardige beoordeling en verkiezing van rechters werd mijns inziens hierdoor duidelijk overstemd door bestaande politieke praktijken. Daarnaast werd het tekort aan vrouwen met ervaring mijns inziens niet gecompenseerd door extra inspanningen vanuit de VN om dit aan te passen. Zoals het geven van gendertrainingen aan het personeel, het gericht zoeken van vrouwelijke gekwalificeerde kandidaten of het opstellen van een voorkeursbeleid. De reden hiervoor was geldgebrek bij het Tribunaal, maar mijns inziens gaf het wederom duidelijk blijk van het feit dat de Veiligheidsraad niet bereid was om vrouwen centraal te zetten ten behoeve van het verbeteren van een effectieve berechting van gender-specifieke oorlogsmisdaden bij het Joegoslavië Tribunaal. Dit bleek ook duidelijk uit de wijze waarop de getuigenbescherming geregeld was.
4.2.3 Het beschermen van de getuigen
Het getuigen van slachtoffers en getuigen was van groot belang bij het berechten van de verdachten omdat er zonder deze getuigenissen geen veroordeling plaats kon vinden. Het afleggen van een verklaring was voor de slachtoffers en de getuigen echter een zeer traumatische belevenis. Zowel door het opnieuw beleven van hetgeen zich afspeelde in voormalig Joegoslavië als de confrontatie met de dader en de angst voor vergelding. De aandacht van vrouwen- en mensenrechtenorganisaties richtte zich met name op het beschermen van deze getuigen terwijl normaal gesproken de meeste aandacht gevestigd werd op het verkrijgen van een eerlijk proces voor de verdachte. Dit achtte vrouwen- en mensenrechtenorganisaties ook van belang, maar was niet de hoofdprioriteit van hun acties. In het voorstel 'Affecting the rules for the prosecution of rape and other gender-based violence before the international criminal tribunal for the former Yugoslavia: a feminist proposal and critique' waren ook voorstellen ter bescherming van de 182
Mithre J. Sandrasagra,’ NGOs Criticise Lack of Women Nominees to War Crimes Tribunal’, Inter Press Service (vrijdag 16 maart 2001) http://www.commondreams.org/headlines01/0316-01.htm
84
slachtoffers en getuigen opgesteld. In deze voorstellen werd met name de aandacht gericht op de positie van de slachtoffers en de getuigen tijdens het proces. De bescherming die vrouwen- en mensenrechtenorganisaties voor ogen hadden richtte zich met name op het ontwikkelen van standaarden en procedures die het onmogelijk maakte om stereotypering en discriminerende vooronderstellingen tijdens het proces toe te passen. Daarnaast moesten de slachtoffers beschermd worden tegen beschuldigende en intimiderende kruisverhoren die vaak voorkwamen tijdens rechtelijke procedures betreffende verkrachting. Het doel van deze maatregelen was om er in eerste instantie voor te zorgen dat slachtoffers bereid waren om te getuigen. Dit zou alleen het geval zijn indien ze zich veilig voelden. Ten tweede moest het leiden tot een veroordeling van de schuldige. Ten derde moest de procedure de trauma van de slachtoffers verzachten en ten vierde was het van belang de verdachte een eerlijk en rechtvaardig proces toe te kennen. De maatregelen ter bescherming van de slachtoffers en de getuigen werden opgesteld in de periode september 1993 tot aan de zomer van 1994 door de rechters in de ‘rules of procedure and evidence’ naar aanleiding van artikel 22 van het statuut. Uit verschillende rapportages ter voorbereiding van het Tribunaal bleek echter dat er door de Veiligheidsraad weinig aandacht werd besteed aan de positie en bejegening van slachtoffers en getuigen. 183 Vanuit het CSW volgde een ontwerpresolutie op 23 maart 1993 waarin de Veiligheidsraad ten zeerste werd aangeraden gender-balans in de compositie van het Tribunaal aan te brengen. 184 Tevens had deze resolutie betrekking op de procedures, de bewijsvoering en de benadering van slachtoffers van seksueel geweld. Het resultaat van de druk vanuit vrouwenorganisaties, Amnesty International en de interne vrouwendivisie van de VN, het CSW, heeft echter niet tot optimale resultaten geleid. Vanuit de Commissie van Deskundigen betreffende oorlogsmisdaden werd echter gesteld dat er tijdens de voorbereidingen uitdrukkelijk rekening gehouden werd met de slachtoffers met name op het gebied van verhoor en intimidatie. 185 Deze mening werd in zijn geheel niet gedeeld door vrouwenorganisaties en Amnesty International. Één van de maatregelen die opgesteld was naar aanleiding van regel 34 van de ‘rules of procedure and evidence’ was de ‘Victims and Witnesses Unit’. Dit artikel stelde dat de griffie een divisie op moest richten die ten eerste verantwoording droeg voor het opzetten van beschermende maatregelen. Ten tweede moest deze divisie advies en assistentie verlenen aan de slachtoffers en de getuigen en ten derde zou bij het aanstellen van personeel met name de voorkeur uitgaan naar vrouwelijk personeel. Naast advies en assistentie zou deze divisie ook juridische en representatieve bijstand aan de slachtoffers moeten verlenen
183
Clara Wichmann Instituut, Verkrachting in oorlogstijd (24 februari 1994) 1 E/CN.6/1993/L11 185 Ibidem 6 184
85
omdat de belangen van de aanklager niet altijd overeenkwamen met de belangen van de slachtoffers. 186 De kritiek van vrouwenorganisaties op deze divisie richtte zich met name op het feit dat ze tot op heden onderbezet was en te weinig financiën had om de bescherming van de getuigen te garanderen. 187 Daarnaast was de psychische en fysieke bescherming van de slachtoffers onder andere geregeld in artikel 75 waarin, op verzoek van één der partijen, door de chamber of de rechter van het tribunaal een directe confrontatie tussen het slachtoffer en de aangeklaagde vermeden kon worden. Onder artikel 75 kon besloten worden tot een gesloten zitting. Hierbij konden de volgende beschermende maatregelen voor het slachtoffer gebruikt worden; het gebruik van een pseudoniem; het geven van een getuigenis met een onherkenbare stem en uiterlijk; het recht van de redactie, die de getuigenissen optekent, om iedere referentie aan de identiteit van het slachtoffer te schrappen; het verbieden van het nemen van foto’s, schetsen of video-opnames van getuigen; het instellen van een gesloten tv-circuit waardoor de getuigenis afgelegd kon worden zonder een directe confrontatie met de dader. 188 Tevens kon onder artikel 79 besloten worden om de pers en het publiek te verwijderen van een hoorzitting. 189 Deze psychische en fysieke bescherming kwam echter ook in het geding door de financiële en personele onderbezetting van de ‘Victims and Witnesses Unit’. Daarnaast waren er regels ingesteld om intimidatie van de slachtoffers en seksuele insinuaties te vermijden. De chamber had de bevoegdheid om het slachtoffer toe te staan niet te antwoorden op bepaalde vragen; om aanklagers die intimiderend gedrag vertoonden tot de orde te roepen of zelfs te verwijderen. In hoeverre dit laatste werkelijk mogelijk was betwijfelt de vrouwenbeweging omdat dit niet bevestigd werd in artikel 76 en 85 betreffende het kruisverhoor. 190 Met name het evenwicht tussen het beschermen van slachtoffers tegen seksuele insinuaties en stereotypering en het recht van de verdachten op een complete verdediging zorgde voor veel moeilijkheden. Door vrouwen- en mensenrechtenorganisaties werd gesteld dat om elke stigmatisering en intimidatie van het slachtoffer te vermijden er door de verdachte niet als verdediging gesteld mocht worden dat het slachtoffer toestemming had gegeven. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen als de aangeklaagde kon bewijzen dat er, onafhankelijk van de getuigenis van het slachtoffer, sprake was van een seksuele relatie die tot stand was gekomen zonder enige druk van buitenaf werd dit geaccepteerd. Een totaal verbod op het gebruik van toestemming als verdediging wilden de 186
Jennifer Green e.a.,'Affecting the rules for the prosecution of rape and other gender-based violence before the international criminal tribunal for the former Yugoslavia: a feminist proposal and critique', Hastings Women's Law Journal vol.5:2 (zomer 1994) 215-216 187 Jennifer Green e.a.,'Affecting the rules for the prosecution of rape and other gender-based violence before the international criminal tribunal for the former Yugoslavia: a feminist proposal and critique', Hastings Women's Law Journal vol.5:2 (zomer 1994) 219 188 Ibidem 228-229 189 Ibidem 229 190 Jennifer Green e.a.,'Affecting the rules for the prosecution of rape and other gender-based violence before the international criminal tribunal for the former Yugoslavia: a feminist proposal and critique', Hastings Women's Law Journal vol.5:2 (zomer 1994) 217
86
vrouwenorganisaties niet omdat dit de legitimiteit van het Tribunaal niet ten goede zou komen. 191 Deze oproep tot het verbieden van het toestemmingsargument als verdediging werd in eerste instantie genegeerd door de rechters. Dit leidde tot veel kritiek van buitenstaanders en van vrouwen- en mensenrechtenorganisaties. Zij stelden opnieuw brieven op om de rechters te overtuigen hun standpunt in de regels over te nemen. 192 De huidige regel 96 voor bewijs inzake seksuele delicten stelt dat een enkele verklaring van de getuige voldoende bewijs is. Toestemming kan niet worden gebruikt voor de verdediging indien het slachtoffer bedreigt is met of blootgesteld is aan geweld, opsluiting, psychologische druk of er enige angst is voor bedreiging van andere personen indien het slachtoffer niet meewerkt. 193 Daarnaast mag ook een twijfelachtige seksuele reputatie van het slachtoffer niet aangevoerd worden als bewijs. 194 Volgens vrouwenorganisaties blijft het een noodzaak om toe te zien op de toepassing van de regels ter bescherming van de slachtoffers en met name het presenteren van bewijslast inzake seksuele delicten om er zeker van te zijn dat discriminatie en intimidatie niet voorkomen. De huidige regel 106 voor het toekennen van compensatie aan de slachtoffers is ook ontoereikend. Het tribunaal schuift de verantwoordelijkheid van zich af door te stellen dat, overeenkomstig de nationale wetgeving van het land van het slachtoffer, het slachtoffer op nationaal niveau voor de rechter een compensatie kan eisen. Het zou mijns inziens beter zijn als, net als in regel 105 betreffende de teruggave van eigendom, dit de verantwoordelijkheid blijft van het Tribunaal. Zij moeten de hoogte van de compensatie vaststellen en het mogelijk maken om een compensatie uit het VN-Compensatiefonds te krijgen dat opgericht is ten behoeve van de slachtoffers van de Golfoorlog. Hieruit blijkt dat de samenwerking en overeenstemming tussen vrouwenorganisaties en Amnesty International steeds sterker werd. Onder gezamenlijke noemer waren voorstellen geschreven en brieven ingediend. Dit heeft echter niet altijd tot het gewenste resultaat geleid. Op het gebied van agendavorming waren zeer positieve resultaten bereikt. Het feit dat verkrachting op de agenda van het Joegoslavië Tribunaal staat was ten eerste grotendeels te danken aan de internationale aandacht voor de positie van vrouwen vanaf de jaren ’70 en de internationale campagne betreffende geweld tegen vrouwen vanuit vrouwenorganisaties en Amnesty International in de jaren ‘90. De massaverkrachtingen in Joegoslavië kwamen op het juiste moment om meegenomen te worden in de internationale campagne betreffende geweld tegen vrouwen in de jaren ’90. Ten tweede had ook de voortdurende aandacht vanuit regionale NGO's, vrouwengroeperingen en vrouwenprojecten van mensenrechtenorganisaties in voormalig 191
Ibidem 219 Jennifer Green e.a.,'Affecting the rules for the prosecution of rape and other gender-based violence before the international criminal tribunal for the former Yugoslavia: a feminist proposal and critique', Hastings Women's Law Journal vol.5:2 (zomer 1994) 218 193 Ibidem 231-232 194 Rules of Procedure and Evidence IT/32/REV.20 (21 april 2001) regel 96 (http://www.un.org/icty/basic/rpe/IT32_rev20con.htm) 192
87
Joegoslavië voor slachtoffers van geweld ertoe geleid dat massaverkrachting op de internationale agenda werd gezet. Ten derde speelde de toename van het aantal vrouwelijke journalisten en onderzoekers een grote rol. Zij hebben bepaalde mediabarrières doorbroken en getuigenissen van verkrachting en gedwongen zwangerschap naar voren gebracht in de internationale pers. Dit werd nog eens versterkt doordat het tijdsbestek tussen de gepleegde daad en het moment dat het in het nieuws kwam steeds kleiner werd waardoor de publieke opinie snel beïnvloed kon worden. Ten vierde waren er vele onderzoeken verricht door IGO's, NGO's en journalisten die specifiek tot doel hadden de schendingen van de mensenrechten van vrouwen te onderzoeken hetgeen tijdens voorgaande conflicten niet ondernomen was. Het beïnvloeden van de beleidsformuleringen betreffende de procesgang, de aanstelling van vrouwelijk personeel en de bescherming van getuigen door middel van gezamenlijke voorstellen verliep minder succesvol. Hieruit bleek dat de VN bereid was tot een bepaalde hoogte aandacht te geven aan geweld tegen vrouwen. Op internationaal niveau, onder politieke druk, waren ze bereid internationale normen op te stellen en erkenning te geven voor geweld tegen vrouwen als een mensenrechtenschending en verkrachting als een misdaad tegen de menselijkheid hetgeen uit de voorgaande hoofdstukken naar voren kwam. Indien het aankomt op effectieve implementatie van de opgestelde normen bleek er sprake van een grote mate van terughoudendheid hetgeen verklaard kan worden door het grote verschil in rechtsgeldigheid tussen internationale normen ondanks de politieke druk die erachter staat en artikelen in Statuut van het Joegoslavië Tribunaal. Ondanks druk vanuit vrouwenorganisaties, Amnesty International en zelfs het CSW door middel van voorstellen, brieven en resoluties was de Veiligheidsraad niet bereid om de specifieke positie van vrouwen als slachtoffer van verkrachting in oorlogssituaties te accepteren en te erkennen en derhalve te reageren met effectieve juridische maatregelen. Er was weinig begrip voor de specifieke positie van vrouwen als slachtoffer en strategisch doelwit in de oorlog. De Veiligheidsraad maakte namelijk geen onderscheidt tussen de verschillende specifieke kenmerken en oorzaken van oorlogsmisdrijven zoals gender-vervolging. Dat de Veiligheidsraad de positie en ervaring van vrouwen niet centraal stelde bleek duidelijk uit de magere resultaten die vrouwenorganisaties en Amnesty International behaald hebben bij het bereiken van een effectieve implementatie van de internationale normen en een effectieve berechting van verkrachting in oorlogssituaties. Alleen in artikel 5 van het Statuut werd verkrachting expliciet erkend als een misdaad tegen de menselijkheid. Hetgeen betekende dat het beschouwd werd als een oorlogswapen tegen de burgerbevolking en als een instrument van etnische zuivering. Ook werd verkrachting in artikel 2(b) als marteling gekwalificeerd hetgeen een grote stap voorwaarts was. Hierdoor konden namelijk ten eerste individuele vormen van verkrachting vervolgd worden en ten tweede kon dit leiden tot veroordeling van verkrachting in oorlogstijd niet alleen binnen het IHL, maar ook binnen het traditionele mensenrechtensysteem. Dit zou ertoe leiden dat veroordeling van verkrachting in oorlogssituaties op
88
nationaal niveau mogelijk zou worden in de toekomst. Minder succesvol verliep de strijd om verkrachting als misdaad tegen de menselijkheid erkend te krijgen op grond van gender-vervolging in artikel 5(h). Gender was niet expliciet vastgelegd als grond voor vervolging in artikel 5(h), maar uit de veroordelingen in de Foca-zaak bleek duidelijk dat de gender-specifieke kenmerken van verkrachting erkend waren. Dit is een stap vooruit omdat een aanhoudende interpretatie van het Tribunaal vaak een voorbode is voor een expliciete vastlegging in artikelen. Hieruit bleek duidelijk dat vrouwenorganisaties en Amnesty International een voortrekkersrol innamen ten opzichte van de VN en de specifieke positie van vrouwen wel erkenden. De internationale strijd moet zich nu gaan richten op een expliciete vastlegging van gender als grond van vervolging. Ook het gebied van het bescherming van getuigen door middel van het aanstellen van vrouwelijke rechters en het opzetten van beschermende maatregelen waren de acties minder succesvol. Zowel bij de verkiezingen van de rechters in 1993 en in 2001 werden ondanks herhaaldelijke voorstellen en brieven van vrouwenorganisaties en Amnesty International vrouwen stelselmatig aan de kant geschoven. In 1993 waren twee van de elf rechters vrouw en in 2001 was dit er nog maar één. Dit geeft wederom duidelijk aan dat de Veiligheidsraad ondanks druk vanuit het CSW, vrouwenorganisaties en Amnesty International de specifieke positie van vrouwen niet erkende. Er werd weinig moeite gedaan om de gender-balans te corrigeren en vrouwelijke deskundigen voorrang te geven ondanks het belang hiervan voor de slachtoffers. Het ondoorzichtige kiessyteem bleef gehandhaafd, er werd niet genoeg geld vrijgemaakt voor gender-trainingen en er werd maar één persoon aangesteld om de gender-balans in de gaten te houden. Ook het beschermen van de getuigen tegen beschuldigende en intimiderende kruisverhoren verliep niet zonder problemen. Vrouwenorganisaties en Amnesty International waren erin geslaagd om beschermende maatregelen vast te laten leggen. Zoals het opzetten van een Victim and Witnesses Unit die assistentie aan de slachtoffers moest verlenen. Ook waren er mogelijkheden tot het houden van gesloten zittingen. Daarnaast konden aanklagers tot de orde geroepen worden indien zij insinuerende opmerkingen maakten en was verdediging op grond van toestemming van slachtoffers uitgesloten. Deze maatregelen werden echter niet in alle relevante artikelen bevestigd en daarnaast kampte het Victim and Witnesses Unit met personele onderbezetting en geldgebrek hetgeen de bescherming van de getuigenen in het geding bracht. Hieruit bleek dat de VN ondanks de druk vanuit vrouwenorganisaties, Amnesty International en zelfs het CSW door middel van voorstellen, brieven en resoluties niet bereid was om de specifieke positie van vrouwen als strategisch doelwit in oorlogssituaties te accepteren en te erkennen en derhalve te reageren met effectieve juridische maatregelen. Ondanks de vastlegging van verkrachting als een misdaad tegen de menselijkheid en als een oorlogsmisdaad in het Statuut zou een effectieve berechting nog niet mogelijk zijn. Met name omdat de Veiligheidsraad de gender-specifieke kenmerken van oorlogsmisdaden
89
zoals verkrachting van vrouwen niet accepteerde en weinig ondernam om de gender-balans en de bescherming van getuigen te verbeteren ten behoeve van een effectieve berechting.
90
Eindconclusie
In deze scriptie stond de volgende vraag centraal: in hoeverre hebben internationale vrouwen- en mensenrechtenorganisaties ertoe bijgedragen dat geweld tegen vrouwen erkend wordt als een mensenrechtenschending en dat de specifieke vorm van geweld tegen vrouwen namelijk verkrachting tijdens gewapende conflicten als een oorlogsmisdaad en misdaad tegen de menselijkheid wordt beschouwd in de jaren ‘90. Om deze vraag te beantwoorden was het van belang om te onderzoeken welke rol NGO's kunnen spelen bij het opstellen van internationaal beleid alvorens de rol van vrouwenorganisaties en Amnesty International in de praktijk te analyseren. Het opstellen van het internationale beleid is namelijk een complex proces dat de laatste jaren alleen nog maar complexer is geworden. De reden voor deze toenemende complexiteit is het feit dat steeds meer actoren zich gaan mengen in dit proces, waaronder NGO's. Zij worden gezien als een tegenwicht voor de macht van statelijke actoren en IGO’s. Op verschillende manieren kunnen zij de fases van de internationale besluitvorming beïnvloeden. Ten eerste kunnen ze door het bespelen en vormen van de publieke agenda via de media, het aanleveren van nieuwe informatie door middel van onderzoeken en getuigenissen, het opzetten van internationale netwerken, het houden van symbolische evenementen en het verspreiden van NGO-kranten tijdens NGO-Forums die internationale agenda beïnvloeden. Hierdoor beïnvloeden ze de wijze waarop overheden het onderwerp interpreteren en het raamwerk waarbinnen het onderwerp besproken wordt. Ten tweede kunnen ze via statelijke actoren en NGO-declaraties de details van beleidsstukken aanpassen. Daarnaast kunnen zij druk uitoefenen op overheden om zich aan te passen aan internationale verdragen door middel van het 'mobilization of shame' wapen en het forceren van een publieke toezegging van een statelijk actor. Op deze wijze proberen NGO’s nationale overheden tot de juiste implementatie te dwingen of te dwingen tot het afstaan van meer financiële middelen. Ook op het gebied van geweld tegen vrouwen is het van belang dat vrouwen- en mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International statelijke actoren proberen te beïnvloeden om een betere normstelling en implementatie van de rechten van vrouwen af te dwingen. Geweld tegen vrouwen veroorzaakt namelijk zowel psychische problemen zoals het verlies aan zelfvertrouwen, seksueel genot of het ontstaan van trauma als fysieke problemen zoals infecties, bloedingen en ontstekingen die de dood tot gevolg kunnen hebben. Hieruit blijkt duidelijk dat geweld een belemmering is voor de ontwikkeling van vrouwen. Geweld tegen vrouwen kent vele oorzaken en wordt op vele wijzen gerechtvaardigd. Ten eerste ligt één van de oorzaken van geweld tegen vrouwen in de bestaande economische en sociale ongelijkheid tussen vrouwen en mannen. Ten tweede bestaat er een grote discrepantie tussen de bestaande internationale
91
normen en de implementatie en naleving van deze normen en ten derde wordt geweld tegen vrouwen onterecht gerechtvaardigd door te stellen dat het berust op culturele of religieuze tradities en normen. Vanaf de jaren '70 hebben vrouwenorganisaties zich ingezet om de positie van vrouwen te verbeteren. In de periode 1975-1985 werd er tijdens de eerste twee VN-vrouwenconferenties in Mexico en Kopenhagen nog weinig aandacht besteed aan geweld tegen vrouwen door zowel vrouwenorganisaties, mensenrechtenorganisaties als de VN. De VN besteedde meer aandacht aan politieke onderwerpen waardoor deze twee conferenties volledig werden gepolitiseerd. Amnesty International besteedde tot aan 1985 geen enkele aandacht aan vrouwenrechten. Zij hielden zich meer bezig met het bevorderen van de mensenrechten binnen het traditionele mensenrechtensysteem waar vrouwenrechten tot aan 1993 nog geen volwaardig onderdeel van uitmaakte. Ook vrouwenorganisaties zelf besteedde zeer weinig aandacht aan geweld tegen vrouwen tijdens deze twee conferenties. Ze waren meer geïnteresseerd in het bevorderen van de ontwikkeling van vrouwen op economische gebied en hielden zich volledig afzijdig van het traditionele mensenrechtensysteem. Zij spraken in termen van het verbeteren van 'de positie' van vrouwen in plaats van het verbeteren van de rechten van vrouwen binnen het traditionele mensenrechtensysteem. De belangrijkste vooruitgang voor de vrouwenbeweging tijdens de eerste twee vrouwenconferenties lag in de netwerkmogelijkheden. Dit was de eerste keer dat vrouwenorganisaties uit verschillende werelddelen elkaar leerden kennen en begrip ontwikkelden voor elkaars problemen ondanks de tegenstellingen die er bleven bestaan tussen noordelijke en zuidelijke vrouwenorganisaties. Het uitwisselen van deze ervaringen en het opbouwen van netwerken leidde ertoe dat de oorspronkelijk nationaal georiënteerde organisaties een internationale beweging gingen vormen en hierdoor toegang kregen tot nieuwe informatie. Alleen buiten VN-verband om werd er in die periode aandacht besteed aan geweld tegen vrouwen door lokale en internationale vrouwenorganisaties. Zij brachten via onderzoeken en getuigenissen nieuwe informatie naar voren en hebben op deze wijze de agenda van de derde VN-vrouwenconferentie in Nairobi in 1985 beïnvloed. Deze lokale en internationale vrouwenorganisaties die opereerden buiten de VN om speelden derhalve een voortrekkersrol ten opzichte van de VN en mensenrechtenorganisaties in die periode. Vanaf deze derde VN-vrouwenconferentie in 1985 zijn vrouwenorganisaties er derhalve in geslaagd om geweld tegen vrouwen en met name huiselijk geweld op de agenda van de VN te plaatsen hetgeen ook openlijk door de VN werd toegegeven in de VN-resolutie 'Violence in the Family'. Dat de VN de agendavormende rol van vrouwenorganisaties begin jaren '80 erkende is met name te danken aan de acties van vrouwenorganisaties en Amnesty International zelf. Ten eerste namen er meer NGO's deel aan de Nairobi-conferentie, ten tweede was er sprake van een professionelere werkwijze tijdens de conferentie, ten derde waren ze eerdere betrokkenheid bij de voorbereidingen van Nairobi en ten vierde was het een gevolg van de veranderde werkwijze van vrouwen- en mensenrechtenorganisaties na 1985. Amnesty International ging zich voor het eerst toeleggen op het integreren van vrouwenrechten binnen het
92
bestaande mensenrechtensysteem waarbij met name de nadruk op de schendingen van vrouwenrechten in de publieke sfeer gelegd werden. Vrouwenorganisaties beseften gelijktijdig dat ze de rechten van vrouwen moesten integreren in het traditionele mensenrechtensysteem om de situatie van vrouwen te verbeteren en de overheid verantwoordelijk te kunnen stellen voor geweld tegen vrouwen in de private sfeer. Hierdoor ontstond er hernieuwde aandacht voor het CEDAW en werd de IWRAW opgericht om het CEDAW te monitoren. Deze versterkte beweging leidde er ten eerste toe dat op internationaal niveau, tijdens de conferentie in Nairobi, door de VN erkend werd dat geweld tegen vrouwen een obstakel vormde voor vrede en ontwikkeling. Tijdens deze conferentie werd geweld tegen vrouwen ook erkend als een internationaal probleem. Dit hield echter in dat het gelijkgesteld werd met discriminatie hetgeen niet het doel was van de internationale beweging. Geweld tegen vrouwen moest namelijk gezien worden als een geweldsdelict. Ten tweede ontstond er binnen de VN meer aandacht voor huiselijk geweld hetgeen zich uitte in de resolutie 'Violence in the Family' en een onderzoek betreffende huiselijk geweld en ten derde werd er aan het CEDAW de Algemene Aanbeveling nr. 12 toegevoegd betreffende huiselijk geweld. In deze VN-resolutie 'Violence in the Family' werd door de VN openlijk toegegeven dat vrouwenorganisaties geweld tegen vrouwen internationale aandacht hebben gegeven. Hieruit blijkt dat vrouwenorganisaties in de jaren ’70 en ’80 een duidelijke voortrekkersrol gespeeld hebben ten opzichte van mensenrechtenorganisaties en de VN. Zij zijn er door middel van demonstraties, bijeenkomsten en tribunalen buiten VN-verband om in geslaagd om geweld tegen vrouwen op de internationale agenda van de VN te plaatsen en de aandacht van de VN voor deze problematiek te wekken. Dit was een eerste stap op weg naar de erkenning van geweld tegen vrouwen als een mensenrechtenschending op internationaal niveau. In de jaren ’90 zijn vrouwenorganisaties en Amnesty International er door middel van agendavormende en lobbyactiviteiten in geslaagd om geweld tegen vrouwen erkend te krijgen als een mensenrechtenschending in het slotakkoord van Wenen, verkrachting als een oorlogsmisdaad in het slotakkoord van Beijing en verkrachting als een misdaad tegen de menselijkheid in het Statuut van het Joegoslavië Tribunaal. Het feit dat deze activiteiten grotendeels het gewenste effect hadden was te danken aan het feit dat het internationale netwerk bleef groeien en in lobbykracht toenam. Ten eerste was dit het gevolg van de verbeterde noord-zuid samenwerking. Deze samenwerking verbeterde na de jaren '80 doordat alle vrouwenorganisaties zich in het gemeenschappelijke probleem geweld tegen vrouwen herkenden. Dit leidde ertoe dat de Internationale Campagne tegen Geweld tegen Vrouwen een groot succes werd in de jaren '90. Ten tweede was dit het gevolg van het feit dat de veranderde werkwijze van vrouwenorganisaties en Amnesty International zich versterkte in de jaren '90. Amnesty International ging zich na de Mensenrechten en Vrouwenrechten Conferentie in 1991 namelijk steeds meer toeleggen op
93
vrouwenrechten hetgeen bleek uit de rapporten die verschenen over de schendingen van vrouwenrechten, de oprichting van een specifiek vrouwentijdschrift en het netwerk Interact. Vrouwenorganisaties kregen daarentegen steeds meer aandacht voor het traditionele mensenrechtensysteem. Zij gingen zich steeds meer toeleggen op het transformeren van bestaande verdragen en het opstellen van internationale normen om geweld tegen vrouwen zichtbaar te maken. Deze groeiende overeenstemming tussen vrouwenorganisaties en Amnesty International bleek ook uit het feit dat de aanbevelingen voor de vrouwenconferenties van beide organisaties steeds meer overeen kwamen. Tijdens Wenen zette beide bewegingen zich in om geweld tegen vrouwen erkend te krijgen als een mensenrechtenschending. Hierdoor zouden overheden verantwoordelijk zijn voor geweld tegen vrouwen zowel in de publieke als in de private sfeer. Amnesty International richtte zich hierbij met name op publieke schendingen van de vrouwenrechten tijdens arrestaties, gevangenschap en in situaties van gewapend conflict in tegenstelling tot vrouwenorganisaties die zich ook toelegden op schendingen in de private sfeer. Daarnaast stelden beide dat tijdens Wenen de universaliteit van de rechten van de mens bevestigd moest worden, dat er een duidelijke definitie van geweld opgesteld moest worden en dat de publieke versus private scheiding in het internationale recht opgeheven moest worden. Deze gegroeide overeenstemming was ook zichtbaar tijdens de conferentie in Beijing waar beide bewegingen duidelijk te kennen gaven dat dit een conferentie moest worden waarbij overheden een duidelijke verbintenis aangingen met betrekking tot hetgeen was vastgelegd in het actieplan van Wenen. Deze overeenstemming tussen vrouwenorganisaties en Amnesty International werd begin jaren ’90 nog eens versterkt naarmate de berichtgevingen over de massaverkrachtingen in voormalig Joegoslavië aan het licht kwamen. Hierdoor werden zelfs onder gezamenlijke noemer voorstellen ingediend bij het Joegoslavië Tribunaal om verkrachting erkend te krijgen als een misdaad tegen de menselijkheid in het Statuut. Deze groeiende overeenstemming en interactie hebben op het gebied van agendavorming in de jaren '90 tot goede resultaten geleid. In eerste instantie ontstond er aandacht voor huiselijk geweld en verkrachting binnen de VN, maar naarmate het netwerk werd uitgebreid in zuidelijke en oostelijke richting ontstond er binnen de VN ook aandacht voor geweld tegen vrouwen op het culturele vlak en oorlogsspecifieke schendingen. De internationale aandacht van de VN voor de geweld tegen vrouwen en de massaverkrachtingen in voormalig Joegoslavië in de jaren ’90 is derhalve voor een groot deel te danken aan de vrouwenbeweging en Amnesty International. Ten eerste door middel van het aandragen van nieuwe informatie via het internationale verstevigde netwerk, door het verrichten van onderzoeken in onder andere voormalig Joegoslavië, door het steunen van regionale NGO’s en door het laten horen van getuigenissen tijdens Tribunalen. Ten tweede door het ontwikkelen van symbolische evenementen zoals de Zestiendaagse Campagne tegen seksespecifiek geweld, de petities en de massale demonstraties en ten derde door het geven van workshops tijdens NGO-forums en het opzetten van NGO-kranten. Deze
94
middelen hebben ertoe geleid dat vrouwenorganisaties en Amnesty International er gezamenlijk in geslaagd zijn om het kader en de termen waarbinnen geweld tegen vrouwen besproken moest worden binnen de VN vorm te geven. Deze rol als agendavormer en informatievoorziener van NGO's werd door de VN ook erkend in de internationale declaraties van de conferenties. Tijdens Wenen en Beijing werd door de VN ten eerste gesteld dat NGO's de drijvende kracht waren achter de veranderingen op het gebied van geweld tegen vrouwen en dat zij de internationale aandacht op de ernst, de mate en het karakter van geweld tegen vrouwen vestigden. Ten tweede werd gesteld dat ze het opstellen van internationale normen bevorderde. Hieruit bleek dat de VN de rol van NGO's als informatievoorziener erkende, maar op het gebied van het beïnvloeden van de normstelling was de VN terughoudender. In de verklaring van Wenen werd duidelijk gesteld dat dit een exclusief recht van statelijke actoren was. Tijdens Wenen en Beijing bleek echter duidelijk dat vrouwenorganisaties en Amnesty International er wel in slaagden om de internationale normstelling te beïnvloeden. Het beïnvloeden van de internationale normstelling is met name gelukt door middel van het eerder deelnemen aan voorbereidende processen op nationaal en regionaal niveau, het opzetten van NGO-declaraties, het toepassen van het Caucus-mechanisme tijdens de conferenties en het benutten van contacten met gouvernementele afgevaardigden en de media. Deze beïnvloeding bleek ten eerste uit het feit dat veel actiepunten letterlijk overgenomen waren in de verklaringen van Wenen en Beijing. Ten eerste werd er tijdens Wenen een duidelijke en met name brede definitie van geweld tegen vrouwen opgezet en werd geweld tegen vrouwen erkend als een mensenrechtenschending. Dit bleek uit de toevoeging van de Algemene Aanbeveling nr.19 aan het CEDAW in 1992 en uit de DEVAW van 1993. De DEVAW bevestigde duidelijk dat elke vorm van geweld verboden was zowel in de familiesfeer als in de samenleving en dat de staat verantwoordelijk hiervoor was ongeacht of de staat het werkelijk uitvoerde of alleen maar gedoogde. Dit werd tevens bevestigd in de slotdocumenten van Wenen en Beijing waar geweld tegen vrouwen zowel in de publieke als de private sfeer als een mensenrechtenschending beschouwd werd. Ten tweede werd tijdens Beijing ook specifieker vastgelegd welke vormen van geweld als een mensenrechtenschending beschouwd werden en werden de formuleringen sterker geformuleerd. Dit bleek uit het feit dat ook terrorisme, gedwongen zwangerschap en tevens vrouwenbesnijdenis en bruidenverbranding beschouwd werden als mensenrechtenschendingen in het Actieplan van Beijing. Ook werden schadelijke traditionele praktijken en gewoonten in het Actieplan van Beijing verboden terwijl in het Actieplan van Wenen gesteld werd dat conflicten tussen vrouwenrechten en cultuur geëlimineerd moesten worden. Ten derde werd verkrachting in oorlogstijd niet langer als een schending van de internationale normen beschouwd, maar specifiek als een oorlogsmisdaad bestempeld, en in bepaalde situaties als een misdaad tegen de menselijkheid. Deze sterkere normering geeft aan dat de aanhoudende aandacht voor verschillende vormen van geweld vanuit
95
vrouwenorganisaties en Amnesty International weldegelijk effect heeft gehad op veranderingen in de normstelling binnen de VN. Ondanks deze positieve invloed op de normstelling zijn vrouwenorganisaties er tijdens Wenen niet in geslaagd om veel verbeteringen door te voeren op het gebied van implementatie en naleving. De enige twee verbeteringen betroffen de aanstelling van een Speciale Rapporteur inzake Geweld tegen Vrouwen met een breed mandaat en de oproep tot het instellen van een Facultatief Protocol bij het CEDAW-verdrag. Dit geeft aan dat de lobby van vrouwenorganisaties en Amnesty International in Wenen voornamelijk sterk was op het gebied van normstelling. Dit is niet opmerkelijk omdat een sterke normering minder bedreigend is voor staten zolang er geen sterke implementatie en nalevingsmechanismen achter staan. De VN is derhalve wel akkoord gegaan met het opstellen van normen, maar was begin jaren '90 niet bereid om dit te steunen met duidelijke implementatie- en nalevingsmachanismen. Wenen was echter niet het eindpunt van de vrouwenlobby hetgeen duidelijk bleek uit het doel van Beijing. Vrouwenorganisaties en Amnesty International stelden voorafgaand aan Beijing namelijk dat het niet toereikend was dat staten erkend hadden dat ze verantwoordelijk waren voor geweld tegen vrouwen in zowel private als publieke sfeer, maar dat het ook van belang was dat ze duidelijk actie ondernamen waaruit zou blijken dat ze die verantwoording op zich hadden genomen. Uit het Actieplan van Beijing blijkt dat de internationale lobby van vrouwenorganisaties en Amnesty International deze doelstelling bereikt heeft. De implementatie- en nalevingmechanismen om geweld tegen vrouwen te elimineren zijn sterk verbeterd in het Actieplan van Beijing ten opzichte van het Actieplan van Wenen. Artikel 24 bevat 19 subparagrafen met concrete actiepunten van het invoeren van nationale wetgeving, het verbeteren van de juridische middelen, het straffen van daders, het geldelijk compenseren van slachtoffers tot het bieden van extra bescherming aan kwetsbare vrouwen zoals migranten en vluchtelingen. Tevens werd het mandaat van de Speciale Rapporteur inzake Geweld tegen Vrouwen verlengd en werd er opgeroepen tot universele ratificatie van het CEDAW voor 2000 en het intrekken van voorbehouden. Daarnaast werd de naleving versterkt door het Facultatieve Protocol dat in oktober 1999 aangenomen werd en in september 2001 geratificeerd was door 27 landen. Hieruit blijkt dat de lobby van vrouwenorganisaties en Amnesty International zeer succesvol geweest is tijdens Wenen en Beijing. Geweld tegen vrouwen werd erkend als een mensenrechtenschending en verkrachting tijdens oorlogssituaties als een oorlogsmisdaad. Daarnaast zijn statelijke actoren onder druk van vrouwenorganisaties en Amnesty International in de jaren ’90 tussen Wenen en Beijing overgegaan tot het steeds specifieker vastleggen van de vormen van geweld die beschouwd worden als een mensenrechtenschending en tot het vastleggen van sterkere internationale normen, implementatie en nalevingsmachanismen.
96
De lobby betreffende de beïnvloeding van de beleidsformuleringen van het Joegoslavië Tribunaal ten behoeve van het erkennen van verkrachting als een misdaad tegen de menselijkheid verliep minder succesvol. Hieruit blijkt dat de VN bereid is tot een bepaalde hoogte aandacht te geven aan geweld tegen vrouwen. Op internationaal niveau, onder politieke druk, zij ze bereid internationale normen op te stellen en erkenning te geven voor geweld tegen vrouwen als een mensenrechtenschending en verkrachting als een misdaad tegen de menselijkheid. Indien het aankomt op effectieve implementatie van de opgestelde normen blijkt er sprake van een grote mate van terughoudendheid hetgeen verklaard kan worden door het grote verschil in rechtsgeldigheid tussen internationale normen, ondanks de politieke druk die erachter staat, en artikelen in Statuut van het Joegoslavië Tribunaal. Dit verschil leidde er ook toe dat NGO's veel minder invloed uit hebben kunnen oefenen op de vorming van het Statuut dan op de internationale normstelling in verklaringen van conferenties. Deze verminderde invloed bleek uit het feit dat ondanks herhaaldelijke voorstellen, brieven en resoluties van vrouwenorganisaties, Amnesty International en de CSW de Veiligheidsraad niet bereid was om de specifieke positie van vrouwen als slachtoffer van verkrachting in oorlogssituaties te accepteren en te erkennen en derhalve te reageren met effectieve juridische maatregelen. Er was weinig begrip voor de specifieke positie van vrouwen als slachtoffer en strategisch doelwit in de oorlog hetgeen ten eerste bleek uit het feit dat er weinig moeite gedaan om de gender-balans te corrigeren en vrouwelijke deskundigen voorrang te geven ondanks het belang hiervan voor de slachtoffers. Ten tweede bleef het ondoorzichtige kiessyteem voor rechters gehandhaafd, werd er niet genoeg geld vrijgemaakt voor gender-trainingen, was er sprake van personele onderbezetting van de Victim and Witnesses Unit en was het beschermen van de getuigen tegen beschuldigende en intimiderende kruisverhoren onder de maat. Ten derde werd alleen in artikel 5 verkrachting expliciet erkend als een misdaad tegen de menselijkheid hetgeen betekent dat het beschouwd wordt als een oorlogswapen tegen de burgerbevolking en als een instrument van etnische zuivering. In artikel 2(b) werd verkrachting alleen impliciet als marteling erkend. Ondanks het feit dat dit geen expliciete vastlegging was werd dit toch een grote stap voorwaarts beschouwd. Hierdoor kunnen namelijk ten eerste individuele vormen van verkrachting vervolgd worden en ten tweede kan dit leiden tot veroordeling van verkrachting in oorlogstijd niet alleen binnen het internationaal humanitair oorlogsrecht, maar ook binnen het traditionele mensenrechtensysteem. Dit zal ertoe leiden dat veroordeling van verkrachting in oorlogssituaties op nationaal niveau mogelijk zal worden in de toekomst. Ten vierde maakte de VN geen onderscheidt tussen de verschillende specifieke kenmerken en oorzaken van oorlogsmisdrijven zoals gender-vervolging. Gender werd niet expliciet vastgelegd als grond voor vervolging in artikel 5(h), maar uit de veroordelingen in de Foca-zaak bleek duidelijk dat de gender-specifieke kenmerken van verkrachting door de rechters wel erkend werden. Dit was een stap vooruit omdat een aanhoudende interpretatie van het Tribunaal vaak een voorbode is voor een expliciete vastlegging in artikelen. Hieruit
97
blijkt duidelijk dat vrouwenorganisaties en Amnesty International een voortrekkersrol innemen ten opzichte van de VN en de specifieke positie van vrouwen wel erkennen, maar niet genoeg invloed konden uitoefenen om dit expliciet vast te laten leggen. Hieruit blijkt dat vrouwenorganisaties en Amnesty International op het gebied van het plaatsen van geweld tegen vrouwen op de agenda een grote invloed uitgeoefend hebben op de VN en dat deze rol ook duidelijk door de VN erkend werd tijdens de conferenties. De rol die ze gespeeld hebben op het gebied van het verbeteren van de normstelling wordt niet duidelijk erkend. De VN beschouwd dit als een exclusief recht van statelijke actoren, met name naarmate de vast te leggen normen meer juridische kracht hebben. Enerzijds bleek dit ook duidelijk tijdens de opstelling van het Statuut, maar anderzijds zijn vrouwenorganisaties en Amnesty International er tijdens de conferenties weldegelijk in geslaagd om de internationale normstelling en de implementatie- en nalevingsmechanismen op het gebied van geweld tegen vrouwen te beïnvloeden. Dit geeft al aan dat de VN bereid is tot een bepaalde hoogte aandacht te geven aan geweld tegen vrouwen en de invloed van NGO's toe te laten. Op internationaal niveau, onder politieke druk, zij ze bereid internationale normen op te stellen en erkenning te geven voor geweld tegen vrouwen als een mensenrechtenschending en verkrachting als een misdaad tegen de menselijkheid. Indien het aankomt op effectieve implementatie van de opgestelde normen blijkt er sprake van een grote mate van terughoudendheid. Dit kan met name verklaard worden door het grote verschil in internationale normen en artikelen in het Statuut van een Tribunaal. Ondanks het feit dat internationale normen zijn opgesteld onder publiek toezicht en onder politieke druk staan zijn het geen wettelijke regels zoals de artikelen in het Statuut. Dit geeft ook duidelijk aan waarom de VN wel enige invloed van vrouwenorganisaties en Amnesty International op internationaal niveau toestaat bij het opstellen van internationale normen op het gebied van geweld tegen vrouwen en niet tijdens het opstellen van het Statuut.
98
Lijst van geraadpleegde literatuur en bronnen Primaire bronnen: Adviesraad Internationale Vraagstukken, Universaliteit van de rechten van de mens en culturele verscheidenheid no.4 (juni 1998) Adviesraad Internationale Vraagstukken, Geweld tegen vrouwen: enkele rechtsontwikkelingen no. 8 (februari 2001) African NGO Forum: report: Dakar 12-19 november 1994. Amnesty International, Bosnië-Herzegovina en seksuele mishandeling door gewapende troepen (21 januari 1993) Amnesty International, Memorandum to governments on the revised draft Platform of Action of the fourth UN world conference on women (AI Index: IOR 41/05/95) (maart 1995) Amnesty International, 15 maatregelen ter bescherming van de mensenrechten van vrouwen: aanbevelingen door Amnesty International (1994) Amnesty International, Women rights are human rights: commitments made by the governments in the Beijing declaration and the platform of action (AI Index: IOR 41/05/96) (maart 1996) Bangkok NGO Declaration on human rights of 27 march 1993 in: Manfred Novak, Word Conference on human rights: the contributions of NGO's reports and procedures (Wenen 1994) CEDAW:declarations and reservations 19 maart 2001 (http://www.untreaty.un.org) Declaration on the Elimination of Violence Against Women, AVVN RES. A/RES/48/104 DEVAW UN Doc. A/48/49 (1993) Forum-krant Kopenhagen, Forum '80 (22 en 23 juli 1980) Forum-krant Mexico, Xilonen (23 juni,25 juni en 2 juli 1975) Final declaration of the regional meeting for Afrika of the World Conference on Human Rights: Tunis Declaration of 6 november 1992, Human Rights Law Journal vol 14 no 9-10 (1993) Final declaration of the regional meeting for Asia of the world conference on human rights: Bangkok Declaration of 2 april 1993, Human Rights Law Journal vol 14 no 9-10 (1993) Final declaration of the regional meeting for Latin-America and the Caribbean of the world conference on human rights: San Jose Declaration of 22 january 1993, Human Rights Law Journal vol 14 no 9-10 (1993) Final report Vienna NGO Forum '94:women in the ECE region prepare for Beijing '95 (Wenen 12-15 oktober 1994)
99
Rapport van de Commissie Commissie inzake de Uitbanning van Discriminatie jegens Vrouwen: Algemene Aanbeveling nr. 12 (8e sessie 1989) AVVN 44e sessie, UN doc. A/44/38 (1992) Regionaal rapport Azië E/CN.6/1995/5/add. 1 (4 januari 1995) Regionaal rapport Europa E/CN.6/1995/5/add.4 (6 januari 1995) Resolutie 'Domestic Violence' A/res/40/36 Resolutie 'Violence in the Family' ECOSOC 1986/18 Rules of Procedure and Evidence for the Yugoslavia Tribunal IT/32/REV.20 (21 april 2001) http://www.un.org/icty/basic/rpe/IT32_rev20con.htm Verenigde Naties, The Beijing Declaration and the Platform of Action, Fourth World Conference on Women, Beijing China, 4-15 september 1995 (U.N Dept. Of Public Information, New York 1996) Verenigde Naties, Women 2000:sexual violence and armed conflict (DAW april 1998) Verenigde Naties, Wereldvrouwenconferentie (Nairobi) A/Conf.116/28 (15 september 1985) Verenigde Naties, Violence against women in the family (New York 1989) Verenigde Naties, Wenen-Declaratie en Actieplan, VN-Mensenrechtenconferentie in Wenen, Doc. A/conf.157/24 (1993) Women’s Linkage Caucus: recommendations on bracketed text in WCW Draft Platform of Action (A/CONF.177/L.1) augustus 30, 1995 http://www.iisd.ca/linkages/4wcw/brack_d.html
Secundaire bronnen: d'Ancona, H.,'Dagboek uit Kopenhagen', Opzij (september 1980) Azzam, F.,'Non-governmental organisations and the UN world conference on human rights', The Review 50 (1993) Barnett, O.W. Family violence across the lifespan: an introduction (California 1997) Bassiouni, M.C. en Peter Manikas, The law of the international criminal tribunal for the former Yugoslavia (New York 1996) Buitenlandse Zaken, Calling for change: internationals strategies to end violence against women (Den Haag mei 1994) Bunch, C., 'Women's rights as human rights: towards a re-vision of human rights', Human Rights Quarterly 12 (1990) Bunch, C. en Niamh Reilly, Demanding accountability: the global campaign and vienna tribunal for women's human rights (The centre for women's global leadership, New York 1994)
100
Busia, Abena P.A., 'On cultures of communication: reflections from Beijing', Signs (Herfst 1996)
Butegwa, F.,'Women's human rights: a challenge to the international human rights community', The Review 50 (1993) Cagatay, Nilufer en Ursula Funk,'Comments on Tinker's 'a feminist view of Copenhagen', Signs vol. 6 no.4 (1981) Chen, M.A.,'Engendering world conferences: the international women's movement and the United Nations', Third World Quarterly vol. 16 no.3 (1995) Clark, Ann Marie, Elisabeth J. Friedman en Kathryn Hochstetler,'The souvereign limits of global civil society: a comparison of NGO participation in UN world conferences on the environment, human rights and women',World Politics 3 (april 1999) Clark, Ann Marie, Diplomacy of conscience: Amnesty International and the changing human rights norms (Princeton University Press 2001) Coomaraswamy, R. Reinventing international law: women's rights as human rights in the international community (Harvard Law School 1997) Connors, J.,'NGO's and the human rights of women at the United Nations', in:P. Willetts ed.,The influence of non-governmental organisations in the U.N system: the conscience of the world (Washington 1996) Copelon, R.,'Surfacing gender:reconceptualizing crimes against women of war', in: Alexandra Stiglmayer, Mass-rape:the war agaist women in Bosnia-Herzegivina (University of Nebraska Press, Lincoln and Londen 1994) Dieng, A.,'NGO access to UN human rights procedures: how can it be improved without jeopardising the rights already acquired by NGOs in consultative status with ECOSOC' in: Nowak, M. ed. World conference on human rights (Wenen 1994) Eisler, R.,'Human rights: toward an integrated theory for action', Human Rights Quarterly (1987) Enloe, C.,'Afterword: have the Bosnian rapes opened a new era of feminist consciousness?', in Alexander Stiglmayer, Mass rape: The war against women in Bosnia-Herzegovina (Londen 1994) Farley, M., ‘Only one women is chosen again as judge and observers decry lack of other female candidates’, Los Angeles Times Deel A (vrijdag 16 maart 2001) http://lists.partnersintl.net/pipermail/women-east-west/2001-March/000850.html Fitzpatrick, J., 'The use of international human rights norms to combat violence against women' in: Rebecca J. Cook ed., Human Rights of Women: national and international perspectives (Philadelphia 1994) Franck, M.T.,'Are human rights universal?', Foreign Affairs 80 no. 1 (2001) Fraser, A.‘Becoming human: the origins and development of women’s human right’, Human Rights Quarterly vol 21 issue 4 (1999)
101
Gardam, J.,'Women and armed conflict', International and Comparative Law Quarterly vol.46 (januari 1997) Green, J. e.a.,'Affecting the rules for the prosecution of rape and other gender-based violence before the international criminal tribunal for the former Yugoslavia: a feminist proposal and critique', Hastings Women's Law Journal vol.5:2 (zomer 1994) Houwelingen, F. van En hoe nu verder? Na 17 juni: op weg naar Beijing of verspeeld China de VN vrouwentop? (WEP, Rotterdam 1995) Keck, M.E. en K. Sikkink, Activist beyond borders (Cornell University 1998) Kuilboer, J.,'Te weinig aandacht voor mishandeling van vrouwen', Trouw 25 juli 1980 Meron, T.,'Editorial comment:rape as a crime under international humanitarian law', The American Journal of International Law vol 87:424 (1993) Morales, P. Towards global human rights ( Londen 1996) Niarchos, C.N.,'Women, war, and rape: challenges facing the international tribunal for the former Yugoslavia', Human Rights Quarterly 17.4 (1995) Nossent, N.,'Seksueel geweld:business as usual', Wordt Vervolgd 33 (maart 2000) Novak, M. Word Conference on human rights: the contributions of NGO's reports and procedures (Wenen 1994) Odio-Benito, E. Rape and other sexual assaults as war crimes prohibited by international humanitarian law (1998) O’Hare, Ursula A.,’Realizing human rights for women’, Human Rights Quarterly 21 (1999) Penna, David R. en Patricia J. Campbell,'human rights and culture: beyond universality and relativism', Third World Quarterly 19 no. 1(1998) Perry, M.,'Are human rights universal? The relativist challenge and related matters', Human Rights Quarterly 30 (1997) Reinalda, B en N. Verhaaren, Vrouwenbeweging en internationale organisaties 1868-1986: een vergeten hoofdstuk uit de geschiedenis van de internationale betrekkingen (Amsterdam 1990) Rottenberg, H.,’Verkrachting geldt soms als genocide’, de Volkskrant (21 april 1999) Roth, K., 'Domestic violence as an international human rights issue' in: Rebecca J. Cook ed., Human Rights of Women: national and international perspectives (Philadelphia 1994) Sajor, I.L., Common grounds:violence against women in war and armed conflict situations ( India 1998) Sandrasagra, M.J.,’NGOs Criticise Lack of Women Nominees to War Crimes Tribunal’, Inter Press Service (vrijdag 16 maart 2001) http://www.commondreams.org/headlines01/0316-01.htm
102
Santing, F.,'Forum-voorstellen vrouwenrechten kansloos in Verenigde Naties', NRC Handelsblad 25 juli 1980 Pietila, Hillka en Jeanne Vickers, Making women matter: the role of the United Nations (Londen 1996) Stamatopoulou, E.,'Women's rights and the United Nations', in Julie Peters en Andrea Wolper ed. Women's rights, human rights: international feminist perspectives (Londen 1995) Stephenson, C. 'Women's international nongovernmental organisations at the United Nations', in: Anne Winslow ed.,Women, Politics and the United Nations (VS 1995) Sullivan, Donna J.,'Women's human rights and the 1993 world conference on human rights', The American Journal of International Law vol 88 (1994) Sullivan, D,'Envisioning women human’s rights:what was achieved in Beijing?', China Rights Forum (winter 1995) Toubia, N.,'Female genital mutilation' in: Julie Peters en Andrea Wolper ed. Women's rights, human rights: international feminist perspectives (Londen 1995) Verkrachting als oorlogsmisdaad, NRC Handelsblad (22 februari 2001) Vrouwenorganisaties eisen vrouwelijke rechters voor VN-oorlogstribunaal, Staatscourant 176 (15 september 1993) Willetts, P. ed.,The influence of non-governmental organisations in the U.N system: the conscience of the world (Washington 1996)
103