De rol van de lokale semiotiek in het sociologisch SARF-model (Social Amplification of Risk Framework). Samenvatting en becommentariëring van het artikel: Place, Culture and the Social Amplification of Risk, J.R. MASUDA ; T. GARVIN, in Risk Analysis, Vol. 26, N° 2, pp. 437-454, 2006. D. VAN NUFFELEN SOCIOLOOG, ADVISEUR VAN DE DIRECTEUR-GENERAAL, FEDERAAL AGENTSCHAP VOOR NUCLEAIRE CONTROLE, BRUSSEL, MEI 2006.
Samenvatting De auteurs brengen verslag uit van een gevallenstudie die in een intermediaire, half landelijke, half stedelijke geografische zone van Canada (Edmonton, Alberta) uitgevoerd werd en waar er gedurende twee jaar publiek raadplegingen werden gehouden om de bevolking te informeren over een voorstel tot oprichting van een industriepark. De studie wordt voorgesteld als een empirische toepassing van een theoretisch model uit de risicosociologie: het SARF (Social Amplification of Risk Framework). Het doel van het onderzoek bestond erin de interrelaties tussen de cultuur, de plaats en de sociale risicoconstructie te onderzoeken. De analyse was gebaseerd op 44 uitgebreide en semi-gerichte interviews die verkregen werden uit een steekproef van 33 landbouwers, grondbezitters, ambtenaren, journalisten en industriëlen, waarvan sommigen ter plaatse woonden en anderen niet. De resultaten tonen aan dat de risicocommunicatie beïnvloed wordt door het conflictueel verband tussen de verschillende culturele ervaringen en voorstellingen (world views) van de plaats. De auteurs concluderen hieruit dat de plaats beschouwd kan worden als een component van het SARF, waardoor verklaard kan worden hoe het komt dat bepaalde bevolkingsgroepen het risico vergroten terwijl anderen het verkleinen. Bemerkingen Het SARF-model bleek algauw een brug te zijn tussen de culturele risicotheorie en de psychometrie van de waargenomen risico’s. Het verklaart hoe sociale, institutionele en psychologische factoren de risicopercepties en de gedragingen kunnen beïnvloeden doorheen een netwerk van communicatiekanalen die deze structureren en sociaal overdragen (KASPERSON en al., 1988). Deze kanalen zijn hetzij formeel (media, publieke informatiecampagnes, enz.), hetzij informeel (mond aan mond, geruchten, enz…). Hoewel het sociologisch onderzoek tot op heden vooral gericht was op de formele communicatiekanalen – en in het bijzonder op de media - is het sinds enkele jaren vooral geïnteresseerd in de informele perceptiebronnen (individuen, belangengroepen, lokale verenigingen, instellingen, enz..). De studies terzake geven aan dat deze bronnen eveneens factoren kunnen zijn die het risico vergroten of verkleinen, en dit door werkzaam te zijn binnen de communicatiekanalen die sociaal en cultureel in het dagelijks leven ingeworteld zijn (KASPERSON, 1992; PIDGEON en al., 2003).
1
De empirische studies die het SARF-model toegepast hebben, hebben dus aangetoond dat diverse formele of informele bronnen risicosignalen verzenden en ontvangen die op hun beurt de risicopercepties van andere bronnen beïnvloeden. Zo zal iedereen die bij een risicocommunicatieproces betrokken is, elke boodschap overeenkomstig zijn ervaring, zijn waarden, zijn voorstellingen en doelstellingen, kortom, volgens zijn cultuur, transformeren (RENN, 2003). Onlangs heeft de plaats waar deze complexe invloeden spelen, het voorwerp uitgemaakt van uitgebreide gevallenstudies. Onderzoekers die tot de stroming van de “nieuwe culturele geografie” (New Cultural Geography) behoorden, hebben zelfs voorgesteld om de cultuur op basis van deze termen te herdefiniëren: het geheel van sociale en materiele processen, resultaten, van betekenisconflicten verbonden met een bepaalde plaats (MARTIN, 2003 ; MASSEY, 2004). Wanneer bevolkingsgroepen die tot verschillende sociale en culturele groeperingen behoren, verschillende betekenissen geven aan eenzelfde plaats, kunnen er latente spanningen en machtstrijden ontstaan. De studie van MASUDA en GARVIN ligt in de lijn van dit nieuwe paradigma. Ze toont een reeks van sociale risicoconstructies. De belangrijkste thema’s worden als volgt (volgens het aantal maal dat ze in de interviews vermeld werden) ingedeeld: Sociale constructiethema’s De industrie verandert een veilig gebied in een risicogebied De gezondheid wordt bedreigd door de vervuiling die de industrie veroorzaakt De industrie verstoort de landelijke levenswijze De industrie profiteert van de lokale en politieke aangelegenheden De landbouw en de eigendommen worden door de aanwezigheid van de industrie bedreigd 6 De industriële verbeteringen maken risicobeheer mogelijk 7 De industrie bedreigt de familiale en traditionele wortels die met deze grond verbonden zijn 8 De vorm en ligging van het landschap nodigen uit tot meer industriële ontwikkeling 9 Het voordeel aan werkgelegenheid weegt zwaarder door dan de risico’s 10 De industrie vormt een menslievende en economische steun 11 De industrie marginaliseert de lokale gemeenschap 1 2 3 4 5
frequentie 23% 15% 12% 11% 9% 6% 6% 5% 5% 5% 3%
Er kan worden opgemerkt dat de sociale risicoconstructies m.b.t. het gevaar (regel 1), de gezondheid (regel 2), de landelijkheid (regel 3) de hoogste risicopercepties teweegbrengen; ze vormen op zich 50% van alle vermeldingen. Gevaar, gezondheid en landelijkheid zijn bij deze bevolking dus duidelijk factoren waardoor het risico wordt vergroot. Daarentegen leiden thema’s zoals zekerheid (regel 6), geografie (regel 8), werkgelegenheid (regel 9) of menslievendheid (regel 10) tot zwakke risicopercepties. Bij de referentiebevolking vormen deze thema’s bijgevolg factoren waardoor het risico verkleind wordt. De resultaten zijn conform de verwachtingen van het SARF-model. Zo komt het dus dat individuen een risico vergroten of verkleinen volgens de culturele voorstellingen die door het sociale netwerk waarin ze zich bevinden, worden doorgegeven. In het geval van de versterkende factoren, worden de risicopercepties weergegeven als bedreigingen voor de levenswijzen (ways of life) die de inwoners delen en waaraan ze een gemeenschappelijke zin toekennen: het gevoel erbij te horen en het welzijn dat de gemeenschap zoekt. De vectoren die hier het risico versterken, zijn hoofdzakelijk de landbouwers en de eigenaars die daar wonen waar het industriepark zal worden ingeplant. Zij zijn aan 2
hun boerderijen, aan hun grond en aan het plattelandsleven gehecht. Ze onderhouden onderling een netwerk van formele (lokale kranten) en informele communicatiekanalen (ontmoetingen, telefoon,…). Zij die het risico willen afzwakken, zijn daarentegen hoofdzakelijk groeperingen die niet in de regio wonen: verkozenen, ambtenaren, industriëlen en journalisten. Hun voorstelling van het risico wordt beïnvloedt door politieke of economische beweegredenen die met hun beroep of met hun positie binnen de regering verbonden zijn. Volgens hen is de industriële ontwikkeling een goede zaak voor de regionale economie en dient ze het belang van de burgers van de vier gemeenten die betrokken zijn bij het industriepark. Hun communicatienetwerk bestaat uit officiële en industriële vertegenwoordigers die pro-industriële comités coördineren. Zij zijn aanwezig in de media, organiseren meetings en ze ondernemen verschillende public relations-activiteiten. MASUDA en GARVIN merken evenwel op dat er enkele uitzonderingen zijn op de regel van de tegenstelling autochtonen-allochtonen. Ze zien de enorme complexiteit aan fenomenen die het SARF in het licht stelt….Wat er ook van zij, het is duidelijk dat de plaats – en ik zou eerder zeggen: de semiologie van de lokale verankering, zie verder – zijn plaats heeft in het theoretisch model van de risicosociologie. Het tegenovergestelde zou trouwens verbazend geweest zijn. Filosofen, sociologen, etnologen en historici hebben reeds lang gedebatteerd over de kwestie van de vele verbanden die er bestaan tussen de maatschappij, de cultuur en het (grond)gebied. In die zin werden er door MASUDA en GARVIN resultaten verkregen die - mutatis mutandis - in perspectief kunnen worden gezet met deze die wij verkregen door onze gevallenstudie van Belgische boeren; een studie bedoeld om hun percepties van het nucleair risico te begrijpen (VAN NUFFELEN, 1993, 1996, 1997). Ons onderzoek berust trouwens op een methodologische strategie die nauw aanleunt bij deze die hier wordt becommentarieerd: de techniek van het face-to-face interview en de inhoudsanalysemethode werden ontworpen om de voorstellingen van de geïnterviewden duidelijk naar voren te doen komen, zonder het risico te lopen dat de onderzoeker hen beïnvloedt. Onze studie had betrekking op een steekproef van twaalf boerderijen verdeeld over het ganse Belgische grondgebied. Elk van de familieleden van deze grote families die tot deze boerderijen behoorden, werd aan semi-gerichte diepte-interviews onderworpen die monografisch georiënteerd waren (op het model van de biografische benadering of levenslopen). De interviews die integraal opgetekend werden, hebben vervolgens het voorwerp van een diepgaande inhoudsanalyse uitgemaakt, waarbij gebruik gemaakt werd van verschillende semantische en semiotische onderzoekswijzen. Dank zij deze analyse kon een bepaald aantal sociale risicoconstructies ontwikkeld worden; deze werden als volgt ingedeeld:
1 2 3 4 5 6 7
Sociale constructiethema’s Frequentie Het nucleaire is een probleem dat de maatschappij aanbelangt 28% Het nucleaire ontsnapt aan de controle van de burger 25% Zij die in de nucleaire sector werken, zijn niet normaal 15% Het nucleaire is taboe 14% De nucleaire kwestie heeft geen betrekking op de landbouwers 8% Het nucleaire risico is volledig onbekend 6% Het nucleaire is gevaarlijk voor het vee 4%
Er kan worden opgemerkt dat de sociale risicoconstructies die op de maatschappij gericht zijn (regel 1) op zich 53% van alle vermeldingen vertegenwoordigen. Daarentegen komen de sociale constructies die
3
op de gezondheid (regel 7), of op de wetenschap (regel 6) gebaseerd zijn, niet boven de 10% van alle vermeldingen uit. Met andere woorden, bij deze bevolking leiden de gezondheid en de wetenschap tot een verkleining van het risico, terwijl de maatschappij en de politiek dit vergroten. De aldus verkregen resultaten hebben de geldigheid van onze uitgangshypothese kunnen aantonen, namelijk dat de Belgische bevolking de nucleaire risico’s sociaal en cultureel construeert vanuit een gezamenlijke matrix van betekenissen (die ik “semiosfeer” genoemd heb) die opgebouwd wordt door vier fundamentele ankerelementen: de grond, de boerderij, het vee en de familie. De figuur hieronder geeft een schematische voorstelling van deze “semiosfeer”: alle betekenissen die de landbouwers en hun naasten aan de dingen geven, passeren langs deze socioculturele matrix.
NUCLEAIRE NUCLEAIRE
SOCIETE RURALE
FERME TERRE
BETAIL
FAMILLE
De grond, het grondgebied, de omgeving, kortom, de plaats waar men woont blijkt een bepalende factor te zijn bij de risicoperceptie. Dit is daarenboven perfect conform de verschillende theoretische modellen van de risicosociologie, in het bijzonder het SARF. REFERENTIES KASPERSON, R. E. en al., The social amplification of risk: a conceptual framework, Risk Analysis, 8 (2), 1988. KASPERSON, R. E., The social amplification of risk: progress in developing an integrative framework, in KRIMSKY & GOLDING, Social Theories of Risk, Connecticut: Praeger, 1992. MARTIN, D. G., Place-framing as place-making: constituting a neighbourhood for organizing and activism, Annals of the Association of American Geographers, 93 (3), 2003. MASSEY, D., Geographies of responsibility, Geografiska Annaler, 86 B (1), 2004. PIDGEON, N. en al., The social amplification of risk, Cambridge: Cambridge University Press, 2003. RENN, Social amplification of risk in participation: two case studies, in PIDGEON & al., The social amplification of risk, Cambridge: Cambridge University Press, 2003. VAN NUFFELEN, D., L'agriculteur et le nucléaire. Etude de sociologie compréhensive, Bruxelles, Conseil supérieur d'Hygiène, 1993.
4
VAN NUFFELEN, D., The social and cultural construction of radiological risk : a case study, in Radiation risk, risk perception and social constructions, Oxford, Radiation Protection Dosimetry, Oxford University Press, Vol. 68, N° 3/4, 1996. VAN NUFFELEN, D., Prolegomena to a theory on exchanges of nuclear knowledge, in NEA Workshop on the agricultural aspects of nuclear and/or radiological emergency situations, Paris, Nuclear Energy Agency, Organisation for Economic Co-operation and Development, 1997.
5