Tilburg University
De participatiesamenleving in ontwikkeling Een zoektocht naar de rol van de lokale overheid bij burgerinitiatieven
C.D.M. Henst februari 2014
Master Bestuurskunde Tilburgse School voor Politiek en Bestuur Tilburg University
Onder begeleiding van: Dhr. Dr. Laurens de Graaf & Dhr. Dr. Ted van de Wijdeven
2
Voorwoord Deze scriptie vormt de afronding van mijn masteropleiding Bestuurskunde aan Tilburg University en vormt daarmee het eindresultaat van mijn studietijd. Hoewel dit onderzoekstraject niet altijd even gemakkelijk is geweest, en er dan soms ook lastige obstakels op mijn pad zijn gekomen, heb ik het schrijven van deze scriptie toch grotendeels als plezierig ervaren. Ik heb veel interessante dingen bijgeleerd over burgerinitiatieven en ik hoop dan ook hier in de toekomst verder mee te kunnen. In de titel van deze scriptie spreek ik over een zoektocht naar de rol van de overheid bij burgerinitiatieven. Niet alleen heb ik onderzoek gedaan naar een zoektocht, het onderzoeksproces zelf is soms ook een zoektocht gebleken. Het vinden van het juiste onderwerp waar ik me uiteindelijk vol enthousiasme in heb vastgebeten, heeft wat moeite gekost. Ik ben dan ook verschillende keren op een doodlopend pad beland of om een andere reden van richting veranderd. Maar uiteindelijk heeft deze zoektocht ervoor gezorgd dat ik nu trots kan zijn op het eindresultaat wat nu voor u ligt. In dit voorwoord wil ik dan ook graag Laurens de Graaf bedanken voor de plezierige samenwerking en begeleiding. De gesprekken die wij hebben gehad, zorgden er elke keer weer voor dat ik gemotiveerd bleef en, mede door de relevante inzichten, weer verder kon met het proces. Daarnaast wil ik ook graag Ted van De Wijdeven bedanken voor zijn inzichten en adviezen aan het eind van het traject. Middels zijn commentaar heb ik de laatste puntjes op de i kunnen zetten. Tevens gaat mijn dank uit naar alle respondenten die ik heb gesproken voor dit onderzoek. Dank voor jullie hartelijke ontvangst. Zonder de openhartigheid en interessante gesprekken met jullie, was deze scriptie niet geworden tot wat het nu is. Daarnaast bedank ik Henk Pennings voor de tekstuele adviezen op mijn scriptie. Tot slot wil ik graag mijn vrienden en familie bedanken voor de belangstelling en steun die zij de afgelopen maanden hebben gegeven. Zij hebben mij verder geholpen als ik het even niet meer wist, waren altijd bereid om mee te denken als ik ergens over twijfelde, maar hebben ook zeker gezorgd voor de nodige afleiding op z’n tijd. Zonder die ondersteuning was het niet gelukt.
Charlotte Henst Tilburg, februari 2014
3
Inhoud Voorwoord ....................................................................................................................................................... 3 Hoofdstuk 1: Inleiding & probleemschets......................................................................................................... 7 1.1
Leeswijzer .............................................................................................................................................. 9
Hoofdstuk 2: Probleemstelling ....................................................................................................................... 10 2.1
Doelstelling .......................................................................................................................................... 10
2.2
Vraagstelling ........................................................................................................................................ 10
2.3
Relevantie ............................................................................................................................................ 11
2.4
Conceptualisering en afbakening ........................................................................................................ 11
2.5
Onderzoeksdesign ............................................................................................................................... 13
Hoofdstuk 3: Burgerinitiatieven vanuit de theorie bezien .............................................................................. 14 3.1
Maatschappelijke ontwikkelingen ....................................................................................................... 14
3.2
Een historische verkenning .................................................................................................................. 15
3.3
Wat zijn informele burgerinitiatieven?................................................................................................ 17
3.4
De ontwikkeling van burgerinitiatieven ............................................................................................... 18
3.5
Wanneer is er sprake van een burgerinitiatief? .................................................................................. 20
3.6
Deelconclusie ....................................................................................................................................... 21
Hoofdstuk 4: De rol van de overheid vanuit theoretisch perspectief .............................................................. 22 4.1
De motivatie van burgers .................................................................................................................... 22
4.2
Hoe zorg je er als overheid voor dat burgers initiatief nemen? .......................................................... 23
4.3
Welke rollen zijn er volgens de theorie weggelegd voor de overheid?............................................... 26
4.4
Reflectie op de overheidsrollen ........................................................................................................... 29
4.5
Loslaten, faciliteren en coproduceren en de operationalisering hiervan ............................................ 30
4.6
Deelconclusie ....................................................................................................................................... 32
Hoofdstuk 5: Onderzoeksstrategie of methodologische verantwoording ....................................................... 33 5.1
Literatuuronderzoek ............................................................................................................................ 33
5.2
Inventarisatie ....................................................................................................................................... 34
5.3
Casestudy............................................................................................................................................. 34
5.4
Analyse ................................................................................................................................................ 37
5.5
Betrouwbaarheid en validiteit ............................................................................................................. 37
5.6
Deelconclusie ....................................................................................................................................... 38
Hoofdstuk 6: Burgerinitiatieven in Noord-Brabant; een inventarisatie........................................................... 39 6.1
Kanttekeningen ................................................................................................................................... 39
6.2
Initiatieven naar regio en gemeentegrootte ....................................................................................... 39
6.3
De verschillende thema’s van burgerinitiatieven ................................................................................ 41
6.4
Regio en thema in samenhang onderzocht ......................................................................................... 42
6.5
Gemeentegrootte en thema in samenhang onderzocht ..................................................................... 43
6.6
Het aantal initiatiefnemers en het bereik ........................................................................................... 44
6.7
Deelconclusie ....................................................................................................................................... 46
4
Hoofdstuk 7: Loslaten .................................................................................................................................... 48 7.1
Truckersdag Vlijmen ............................................................................................................................ 48
7.2
Kinderboerderij De Sik ......................................................................................................................... 54
7.3
De loslatende overheid in praktijk ....................................................................................................... 59
Hoofdstuk 8: Faciliteren ................................................................................................................................. 63 8.1
Natuurspeelterrein Schaijk .................................................................................................................. 63
8.2
Seniorensoos Andromeda Naam initiatief: Seniorensoos Andromeda ............................................ 69
8.3
De faciliterende overheid in praktijk ................................................................................................... 75
Hoofdstuk 9: Coproduceren ........................................................................................................................... 79 9.1
Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek ..................................................................................... 79
9.2
Weg met de bende van Oss ................................................................................................................. 85
9.3
De coproducerende overheid in praktijk ............................................................................................. 90
Hoofdstuk 10: De confrontatie tussen theorie en empirie .............................................................................. 93 10.1
De rol van de overheid vanuit empirisch perspectief .......................................................................... 93
10.2
Waarom zijn de initiatiefnemers actief geworden? ............................................................................ 95
10.3
Overheidsmaatregelingen ................................................................................................................... 96
10.4
Overheidsrollen ................................................................................................................................... 98
10.5
Deelconclusie ..................................................................................................................................... 101
Hoofdstuk 11: Conclusie ............................................................................................................................... 103 11.1
Belangrijke uitdagingen voor de toekomst ........................................................................................ 105
11.2
Vervolgonderzoek .............................................................................................................................. 107
11.3
Reflectie ............................................................................................................................................. 108
Samenvatting ............................................................................................................................................... 111 Literatuur ..................................................................................................................................................... 111 Bijlagen ........................................................................................................................................................ 118
5
6
Hoofdstuk 1: Inleiding & probleemschets “Om het tekort van de overheid terug te dringen, leidt het ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker veranderd in een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving”. Troonrede 2013, Koning Willem Alexander Dit citaat uit de troonrede van afgelopen september heeft heel wat teweeg gebracht in Nederland. Middels deze troonrede heeft de Koning aangegeven dat de verzorgingsstaat, zoals wij deze tot op heden kenden, niet meer houdbaar is en moet veranderen in een samenleving waar participatie centraal staat. Hierbij moet eenieder die kan, verantwoordelijkheid nemen en bijdragen aan de samenleving waarin wij met z’n allen leven. Om dit te bewerkstelligen, is een cultuurverandering noodzakelijk. Burgers moeten hierbij zelfredzaam worden, initiatief en eigen verantwoordelijkheid nemen voor de maatschappij. Hierbij is het van belang dat zij inzien dat de overheid niet alles kan oplossen. Burgers moeten zélf de handen uit de mouwen steken om de problemen die zij ervaren in hun nabije omgeving op te lossen en hierbij minder naar de overheid kijken. Tegelijkertijd vraagt dit ook om een cultuurverandering aan overheidszijde. Overheden dienen initiatiefrijke burgers niet als een bedreiging te zien, maar als een kans om problemen uit de directe leefomgeving met de kracht vanuit de samenleving aan te pakken. Zij moeten burgers ruimte bieden om tot initiatieven te komen en hen ondersteunen waar nodig. Voor veel gemeenten is het niet gemakkelijk om dit te realiseren. Veel lokale overheden onderschrijven al wel het belang van burgerinitiatieven, maar zijn nog erg zoekende naar de houding die zij aan kunnen nemen ten opzichte van deze initiatieven. Zij weten nog niet hoe zij zich moeten verhouden ten opzichte van burgers die zelf, ongevraagd, gewoon doen (Van der Heijden, Van der Mark, Meiresonne en Van Zuylen, 2007a; Oude Vrielink en Van de Wijdeven, 2011: 438; Tonkens, 2009: 13-15; Verhoeven, 2013; Van de Wijdeven, De Graaf en Hendriks, 2013: 14; Denktank Vereniging van Nederlandse Gemeenten [Denktank VNG], 2013: 3). Het begrip ‘participatiesamenleving’ is redelijk nieuw, maar het idee van een maatschappij met meer eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid bij de burger, is dat niet. Waar dit voorheen beter bekend stond onder de noemer ‘particulier initiatief’, wordt dit nu vaak als een burgerinitiatief gezien. De grote beleidsmatige, politieke en wetenschappelijke aandacht voor de participatiesamenleving, is ook niet nieuw. Al vanaf Balkenende II wordt er meer verwacht van de maatschappelijke inzet van burgers. Dit is terug te zien in de vele rapporten, programma’s en nota’s die er rond dit thema de afgelopen jaren zijn verschenen. Zo is er begin 2013 de nota ‘doe-democratie’ verschenen, waarin aangekondigd wordt dat overheden meer moeten vertrouwen op de burger en daarvoor een stapje terug moeten doen. In dat zelfde jaar heeft de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten een jaarbericht gepubliceerd welke in het teken stond van maatschappelijke initiatieven en de rol van de overheid daarbij; ‘Van eerste overheid naar eerst de burger. Over maatschappelijke initiatieven die de lokale overheid uitdagen’ (2013). Maar ook de vele praktijkgerichte programma’s als ‘Help! Een burgerinitiatief!’ (2011) en het ACTIE-model van Platform31 tonen de aandacht voor burgerinitiatieven aan (Van Dam, Salverda en During, 2010: 10; Tonkens, 2009: 11-17, Verhoeven, 2010; Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling [RMO], 2013: 9; Kanne, Van den Berg en Albeda, 2013: 1). Daarnaast zien we ook in de praktijk dat actieve en initiatiefrijke burgers geen nieuw verschijnsel zijn. ‘Al sinds jaar en dag zetten miljoenen Nederlanders zich in voor elkaar, voor hun leefomgeving, voor de goede zaak, voor een betere wereld’, aldus Van de Wijdeven en Winsemius (2013). Overal in onze samenleving borrelen interessante burgerinitiatieven op, waarbij de verscheidenheid groot is. In de zorg, op het gebied van veiligheid, milieu, natuurbehoud, duurzaamheid; op bijna alle maatschappelijke terreinen zijn er wel voorbeelden van burgerinitiatieven te vinden. ‘Er ontstaat een groeiende verzameling van actieve, zelfbewuste, hoog opgeleide, ondernemende, kritische, ambitieuze, ongeduldige, zelfredzame en eigenwijze burgers die het vormgeven van de publieke zaak zelf ter hand nemen en daarbij steeds minder met de gevestigde instituties op hebben’, aldus de Denktank Vereniging van Nederlandse Gemeenten (2013: 22). Burgers gaan zelf aan de slag omdat ze van mening zijn dat het anders en beter kan en dat dit gemakkelijk te veranderen is door zelf te doen. Hiertoe zijn zij in staat omdat burgers steeds mondiger, zelfbewuster, zelfstandiger en zelfredzamer zijn geworden. Tevens is kennis gemakkelijk te halen van internet en is dit medium ook zeer handig voor het vinden van gelijkgestemden (Denktank VNG, 2013: 3; Salverda en Van Dam, 2008: 8; Van Dam et al., 2010: 6; Specht, Sterk en Van Walraven, 2013; Verhoeven, 2010; Kanne et al., 2013: 1).
7
Naast het feit dat steeds meer burgers zelf initiatief nemen, wordt er van overheidszijde ook steeds meer verwacht van ‘de actieve burger’. Dit komt mede omdat de verzorgingsstaat tegen zijn grenzen loopt doordat deze in zijn huidige vorm niet langer bekostigd kan worden (Van Gunsteren, 1998). Om de problemen die hierdoor ontstaan op te vangen, is het noodzakelijk dat de samenleving veranderd en burgers een grotere eigen verantwoordelijkheid nemen. De overheid hoopt en verwacht dat burgerinitiatieven bijdragen aan een leefbaardere, veiligere, socialere en schonere samenleving. Men is er namelijk van overtuigd dat burgers, door zelf de handen uit de mouwen te steken, bepaalde maatschappelijke problemen efficiënter en effectiever kunnen oplossen dan de overheid. Actief burgerschap wordt daarmee door politiek en bestuur als oplossing gezien voor verschillende maatschappelijke problemen. Dit wordt erkend door Tonkens (2009). Zij stelt dat sociale problemen enkel en alleen op te lossen zijn in samenwerking met actieve burgers. Burgers moeten in mindere mate naar de overheid kijken bij problemen, maar juist samen met andere burgers tot een oplossing proberen te komen. Burgers moeten verantwoordelijkheid nemen voor zichzelf en op die manier de kwaliteit van hun eigen leven en die van anderen bepalen. Samen met andere burgers moet men zélf aan de slag gaan om maatschappelijke vraagstukken aan te pakken en op te lossen (Kilic, 2008; Hurenkamp en Rooduijn, 2009; Tonkens, 2009; Verhoeven, 2010; Verhoeven en Ham, 2010; Tonkens, 2008; Van de Wijdeven en Winsemius, 2013). Gezien het feit dat er hoge verwachtingen leven bij de overheid omtrent burgerinitiatieven, is het van belang dat overheden open staan voor deze burgerinitiatieven en probeert deze burgers te stimuleren en verder te helpen. Burgers moeten de ruimte krijgen om hun initiatieven naar eigen waarden en inzicht vorm te kunnen geven (Frissen, Manshanden, Peeters en Zuure, 2013). In de praktijk blijkt dit echter nog niet zo eenvoudig (RMO, 2013: 9). Veel (lokale) overheden zijn nog zoekende naar een concrete invulling van deze nieuwe verhouding ten opzichte van de zelfredzame burgers. Zij worstelen met de vraag hoe zij burgerinitiatieven kunnen stimuleren en ondersteunen, aangezien er door de diversiteit aan burgerinitiatieven geen ‘one-size-fits-all-aanpak’ te formuleren is. Als burgers uit zichzelf, ongevraagd, initiatief nemen in het publieke domein, hebben gemeenten daar vaak nog geen passende reactie op. Met enige regelmaat worden burgers dan ook genegeerd als ze aankloppen bij de gemeente met een plan of idee, of wordt het idee al snel overgenomen door de gemeente, waardoor het initiatief alsnog een overheidstaak wordt. Tevens bestaat er het gevaar dat de motivatie van burgers afneemt doordat zij bij de overheid op veel weerstand stuiten. Dit is niet omdat overheden niet welwillend zijn, maar omdat de systeemwereld van de overheid, met haar vele regels, procedures en afspraken, niet aansluit op de leefwereld van de burgers. Deze snappen niet waarom alles zo lang moet duren en waarom er aan al die regels voldaan moet worden, waardoor het gevaar ontstaat dat zij vastlopen in bureaucratische stroperigheid, wat actieve burgers kan frustreren. Overheden moeten aansluiting vinden bij de leefwereld van deze burgers en hen helpen dit te realiseren, in plaats van de burgers te belemmeren (Tonkens, 2009; 13-15; BZK, 2013: 60; Van Dam, Salverda en During 2011: 17; Van de Wijdeven, 2012; Van de Wijdeven, 2013; Van der Heijden et al., 2007a; Oude Vrielink en Van de Wijdeven, 2011: 438). Door de opkomst van de participatiesamenleving, het terugtrekken van de verzorgingsstaat en de trend dat steeds meer burgers zelf hun leefomgeving vorm willen geven door de handen uit de mouwen te steken, is de verhouding tussen overheid en burger sterk in beweging. Nederland is beland in een transitie waarin men van een verzorgingsstaat, waarbij veel taken en verantwoordelijkheden bij de overheid lagen, naar een participatiesamenleving toe gaat, waar meer eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van de burger wordt verwacht. Minder overheid, meer samenleving. In de praktijk blijkt deze transitie echter moeizaam te verlopen en deze roept dan ook tal van vragen op. De overheid, het bedrijfsleven en het middenveld zijn niet langer de enige die de samenleving vorm geven. ‘De publieke zaak is niet langer het monopolie van de overheid – zij is in toenemende mate een zaak van de samenleving zelf’, aldus het VNG jaarbericht (2013:8). Door de toename aan maatschappelijke initiatieven wordt de samenleving namelijk ook bepaald door talloze (individuele) burgers die verantwoordelijkheid voor elkaar en voor de samenleving als geheel nemen (Van de Wijdeven et al. 2013: 3; RMO, 2013: 9; Frissen et al., 2013; Denktank VNG, 2013: 8). Deze zoektocht vindt niet alleen plaats in de praktijk, maar ook in het wetenschappelijke debat. Ook daar bestaat er geen consistentie over burgerinitiatieven en de houding die de overheid hierbij zou moeten aannemen. Dit wordt erkend door Van Stokkom en Toenders (2010:28), die aantonen dat er in de literatuur veel verschillende, niet op elkaar aansluitende strategieën en interventies worden aanbevolen en afgeraden om burgerinitiatieven te stimuleren. Zo zijn er wetenschappers die beweren dat overheden actief burgerschap kunnen vergroten door burgers uit te nodigen en te stimuleren. Hiertoe kunnen overheden burgerinitiatieven faciliteren door onder andere kennis, geld en andere middelen ter beschikbaar te stellen (Tonkens, 2009). Anderen zijn echter van mening dat overheidsbemoeienis een stagnerende of zelfs blokkerende werking kan hebben op de actieve burgers en raden dit dan ook af (Verhoeven, 2006). Ostrom (2000) is van mening dat
8
inmenging van de overheid kan helpen, maar dat het van belang is dat dit niet als sturend of dwingend ervaren wordt. Hierdoor zal namelijk de intrinsieke motivatie van de initiatiefnemers afnemen, wat het burgerinitiatief niet ten goede komt. Samenvattend kan dus worden gesteld dat er in Nederland een kentering plaatsvindt, waarin we van een verzorgingsstaat, die niet meer houdbaar blijkt te zijn, naar een participatiesamenleving gaan. Belangrijk hierbij is dat we beseffen dat het niet gaat om een ontwikkeling die eraan zit te komen, maar dat we midden in deze transitie zitten (Denktank VNG, 2013: 8). Burgers nemen al volop initiatief op allerlei terreinen. Overheden zijn nog zoekende in de manier waarop zij om kunnen gaan met deze eigenwijze, zelfstandige, zelforganiserende, kritische burger die zelf, ongevraagd, gewoon doet. Tegelijkertijd wordt deze inzet van burgers wel gezien als essentieel om maatschappelijke problemen op te lossen en de samenleving vorm te geven. Hierdoor is het noodzakelijk antwoord te vinden op de vraag waar veel overheden op dit moment mee worstelen. Welke rol is weggelegd voor de overheid in relatie tot burgerinitiatieven? Wat is er allemaal bekend over burgerinitiatieven en de rol van de overheid? En hoe verloopt dit in de praktijk? In dit onderzoek zal een verkenning plaatsvinden naar de rol van de lokale overheid in relatie tot burgerinitiatieven. Bij deze verkenning wordt zowel gekeken naar het theoretische domein, als naar de praktijk om zo te onderzoeken wat de stand van zaken is in deze twee domeinen met betrekking tot burgerinitiatieven.
1.1
Leeswijzer
Om de rol van de overheid ten opzichte van burgerinitiatieven te onderzoeken, wordt in hoofdstuk 2 stilgestaan bij de probleemstelling van dit onderzoek, waarbij aandacht uitgaat naar de doelstelling, vraagstelling, relevantie en onderzoeksdesign van dit onderzoek. In hoofdstuk 3 volgt een theoretische inleiding waarin aandacht besteedt wordt aan de vraag wat burgerinitiatieven zijn. Hierna wordt in hoofdstuk 4 de rol van de overheid vanuit een theoretisch perspectief benaderd, waarbij de wetenschappelijke theorieën over de rol van de overheid bij burgerinitiatieven zijn uitgewerkt. Deze twee hoofdstukken samen vormen de theoretische bril waarmee naar de empirie gekeken zal worden. In hoofdstuk 5 wordt de gehanteerde onderzoeksstrategie aangehaald. Dit hoofdstuk bestaat uit een uiteenzetting over de methoden en technieken die in dit onderzoek zijn aangewend, waardoor duidelijk wordt op welke manier dit onderzoek heeft plaatsgevonden. In hoofdstuk 6 volgt vervolgens een eerste aanzet tot een inventarisatie van burgerinitiatieven in Noord-Brabant. Middels deze inventarisatie wordt met een brede blik naar burgerinitiatieven gekeken, en wordt achterhaald in welke soorten en maten deze voorkomen. Hierna wordt in hoofdstuk 7, 8 en 9 gefocust op drie overheidsrollen, zoals deze naar voren zijn gekomen in hoofdstuk vier. In deze hoofdstukken wordt onderzocht in hoeverre de kenmerken van deze drie overheidsrollen terug te vinden zijn in de praktijkvoorbeelden en daarmee de overheidsrol zoals deze in de praktijk vorm krijgt, onderzocht. In hoofdstuk 10 worden de theoretische en empirische resultaten naast elkaar gelegd en met elkaar vergeleken, waarna in hoofdstuk 11 tot slot de conclusies van dit onderzoek gepresenteerd worden.
9
Hoofdstuk 2: Probleemstelling Uit de inleiding is gebleken dat lokale overheden nog zoekende zijn naar hun relatie tot burgerinitiatieven. Mede doordat burgers steeds vaker zelf initiatief nemen en er ook steeds meer wordt verwacht van actieve burgers, is het van belang dat hier verder onderzoek naar gedaan wordt. In dit hoofdstuk staat de probleemstelling van dit onderzoek centraal, waardoor duidelijkheid geboden wordt welke vragen centraal staan in dit onderzoek.
2.1
Doelstelling
Gemeenten zijn zoekende naar hun rol ten opzichte van burgerinitiatieven, waarbij er zowel in het wetenschappelijke debat, als in de praktijk, weinig consistentie bestaat over de houding die overheden hierbij aan zouden kunnen nemen. Dit onderzoek heeft niet tot doel een antwoord te geven op de vraag welke rol de overheid bij burgerinitiatieven aan zou moeten nemen, en zo de zoektocht van de overheden te beëindigen. Dit is namelijk (nog) niet mogelijk. Dit onderzoek is verkennend van aard en heeft daarmee tot doel om een bijdrage te leveren aan deze zoektocht door zowel de theoretische werkelijkheid, als de empirische werkelijkheid te onderzoeken. Op deze manier kunnen nieuwe inzichten verworven worden naar de rol van de lokale overheid ten opzichte van burgerinitiatieven. Door zowel te kijken naar de theorie en de praktijk, zal in dit onderzoek onderzocht worden wat de huidige stand van de wetenschap is over burgerinitiatieven en de houding die de overheid hierbij aan zou kunnen nemen, en hoe dit in de empirie naar voren komt. Door deze twee domeinen naast elkaar te leggen, zal in dit onderzoek een verkenning plaatsvinden naar de vraag in welke mate hierin verschillen en overeenkomsten tussen te vinden zijn, en wat deze twee domeinen van elkaar kunnen leren. De inzichten die met dit onderzoek ontdekt worden, kunnen daarmee als eerste aanzet dienen om de zoekende houding die nu nog heerst, meer focus te geven. Hiermee kan in de toekomst zowel de theorie als de praktijk meer richting gegeven worden, zodat gemeenten in de nabije toekomst wellicht een duidelijke en bewuste houding kunnen aannemen ten opzichte van burgerinitiatieven, zodat de kracht vanuit de samenleving het beste tot zijn recht kan komen. Om dit te bereiken is de volgende doelstelling geformuleerd. Het doel van dit onderzoek is om: 1. De relevante literatuur met betrekking tot burgerinitiatieven in kaart te brengen, waarbinnen speciale aandacht uitgaat naar de rol van de overheid en hoe zij om dient te gaan met burgerinitiatieven; 2. Een inventarisatie maken van burgerinitiatieven in Noord Brabant; 3. Op basis van deze inventarisatie en de relevante literatuur over de rol van de overheid een zestal casussen selecteren en hierbij onderzoeken hoe de rol van de overheid, zoals deze in te theorie naar voren is gekomen, terug is te vinden in de praktijk; 4. De uitkomsten uit het literatuuronderzoek naar burgerinitiatieven vergelijken met de zes praktijksituaties om zo te onderzoeken wat hier de overeenkomsten en verschillen tussen zijn en zo te analyseren wat zij van elkaar zouden kunnen leren.
2.2
Vraagstelling
Uit het voorgaande volgt de volgende vraagstelling: Welke rol speelt de overheid bij burgerinitiatieven in theorie en praktijk? Om deze deelvraag op een systematische manier te kunnen beantwoorden, is een aantal deelvragen geformuleerd. 1. 2.
3.
Wat wordt er verstaan onder burgerinitiatieven? Middels deze deelvraag zal de literatuur over burgerinitiatieven verkend worden. Welke (verschillende) rol(len) krijgt de overheid toebedeeld in het wetenschappelijk debat over burgerinitiatieven? Deze theoretische deelvraag sluit aan op de vorige vraag, waarbij de focus gelegd wordt op de verhouding tussen overheid en initiatiefnemers, zoals bekend in de literatuur. Welke burgerinitiatieven zijn er allemaal te onderscheiden in Noord-Brabant? Bij deze empirische deelvraag zal er een eerste aanzet gegeven worden voor een overzicht van burgerinitiatieven in Noord-Brabant. Hierbij wordt geen volledigheid gepretendeerd of gegarandeerd, maar zal getracht worden een zo breed mogelijke oriëntatie te ontwikkelen, alvorens verder gegaan
10
4.
5.
2.3
wordt met het onderzoek. Op basis van deze groslijst en de literatuur over burgerinitiatieven, wordt een zestal initiatieven geselecteerd, welke nader onderzocht zullen worden. Wat houden de geselecteerde burgerinitiatieven in en op welke manier is de overheid betrokken (geweest) bij deze praktijkvoorbeelden? Bij de beantwoording van deze empirische deelvraag wordt in de praktijk onderzocht hoe de relatie tussen burgerinitiatieven en de lokale overheid vorm krijgt. Aandacht gaat hierbij uit naar de taakverdeling tussen overheid en initiatiefnemer en hoe deze relatie is ervaren door beide partijen. Welke verschillen en overeenkomsten zijn er waarneembaar tussen de praktijk en de theorie over burgerinitiatieven en de rol van de overheid hierbinnen? Bij deze laatste deelvraag zullen praktijk en theorie samenkomen, waarbij er onderzocht wordt wat de opvallendste overeenkomsten en verschillen hiertussen zijn.
Relevantie
Vanuit maatschappelijk oogpunt is het van belang dat er onderzoek plaatsvindt over de veranderende verhouding tussen overheid en burgers. Zoals in de inleiding naar voren is gekomen, bevinden we ons in een transitie waarbij we van de verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving gaan. Dit zorgt ervoor dat de verhouding tussen overheid en burgers aan het veranderen is. Uit onderzoek blijkt dat gemeenten vooralsnog zoekende zijn naar een geschikte rolverdeling in deze participatiesamenleving. ‘Als de burger zelf, ongevraagd, gewoon doet, hebben we daar vaak nog geen goede reactie op’ (Denktank VNG, 2013:3). Mede voor de ontwikkeling van deze participatiesamenleving is het van belang dat overheden hier wél een goede reactie op hebben, zodat burgers gemotiveerd worden en blijven om zelf bij te dragen aan de samenleving en de participatiesamenleving verder tot bloei kan komen (Denktank VNG, 2013: 8; Van de Wijdeven, 2012; Van de Wijdeven, 2013). Doel van dit onderzoek is nieuwe inzichten verwerven over de rol van de overheid ten opzichte van burgerinitiatieven door naar de praktijk te kijken. Hiermee kan dit onderzoek een bijdrage leveren aan het maatschappelijke debat hierover en op deze manier de zoekende houding van overheden meer richting geven. Doordat dit onderzoek zich zowel richt op theorie als op de praktijk, kunnen nieuwe inzichten ontstaan welke deze twee domeinen in de toekomst wellicht dichter bij elkaar kunnen brengen. Indien er meer kennis ontstaat over de verhouding tussen overheid en burger in de participatiesamenleving, kan dit bijdragen aan een prettigere samenleving doordat er optimaal gebruik kan worden gemaakt van de kracht van onderop. Buiten deze maatschappelijke relevantie, is dit onderzoek ook wetenschappelijk relevant omdat er in het wetenschappelijke debat veel discussie en onduidelijkheid bestaat over de rol van de overheid. Moeten zij burgers de ruimte bieden door taken niet meer uit te voeren opdat burgers dit vanzelf oppakken? Moeten zij burgers stimuleren om initiatief te nemen, en hoe dan? Moeten zij samen met burgers initiatieven uitvoeren op gelijkwaardig niveau? Of toch initiatiefnemers het voornamelijk zelf laten uitzoeken? Door in kaart te brengen wat er in de gangbare literatuur bekend is over de verhouding tussen overheid en initiatiefnemers en ook te kijken in hoeverre deze inzichten overeenkomen met de situatie in de praktijk, kunnen er nieuwe inzichten over deze verhouding ontstaan. Deze inzichten kunnen wellicht een bijdrage leveren aan verder onderzoek naar deze nieuwe verhouding, doordat deze verkenning vervolgonderzoek wellicht meer richting zou kunnen verschaffen. Dit onderzoek dient daarmee als uitgangspunt, als eerste verkenning naar de rol van de overheid, waarop andere onderzoekers kunnen voortbouwen.
2.4
Conceptualisering en afbakening
Voordat verder gegaan wordt met het onderzoeken van de hierboven geformuleerde onderzoeksvragen, is het belangrijk om een aantal centrale begrippen te expliciteren. Hiermee wordt getracht onduidelijkheid en misverstanden te voorkomen. In dit onderzoek staan burgerinitiatieven centraal. Allereerst is het van belang hierbij aan te stippen dat er een belangrijk verschil bestaat tussen formele burgerinitiatieven en informele burgerinitiatieven. Formele burgerinitiatieven betreft het recht van burgers om een onderwerp op de agenda van de gemeenteraad (of Provinciale Staten of Tweede Kamer) te plaatsen om zo te proberen een beslissing via de representatieve democratie af te dwingen (Van de Wijdeven et al., 2013: 10; Tonkens, 2009: 139-140). In dit onderzoek ligt de focus echter op informele burgerinitiatieven. Dit betreft burgers die, door concrete activiteiten op te starten en te ‘doen’, een bijdrage willen leveren aan aangelegenheden die hen aan het hart
11
gaan in de samenleving. Zij proberen door te doen, door de handen uit de mouwen te steken, met hun activiteiten richting te geven aan een in hun ogen betere samenleving. Vooral door het feit dat burgers zelf actief aan de slag gaan met deze initiatieven, wordt er ook wel gesproken over ‘actief burgerschap’ in de doedemocratie. Tevens staan informele burgerinitiatieven ook wel bekend als ‘de derde generatie burgerparticipatie’, wat in paragraaf 3.2 van dit onderzoek nog verder zal worden toegelicht (Van de Wijdeven et al., 2013: 10). Belangrijk om te vermelden is dat het hierbij gaat om initiatieven die uit de samenleving zelf zijn ontstaan. Drosterij en Peeters stellen namelijk dat “de term ‘burgerparticipatie’ lijkt uit te drukken dat het gaat om een uitnodiging van de overheid aan de burger om mee te doen in beleid. Maar het idee achter derde generatie burgerparticipatie impliceert nu juist dat deze uitnodiging achterwege blijft (staatsonthouding) en dat de burger zelf het initiatief neemt” (2011: 466). Het betreft initiatieven die van onderop uit de samenleving ontstaan, die door individuele burgers of door een groepje gelijkgestemden worden opgezet, waarbij zij een door henzelf ervaren probleem aanpakken, zonder de centrale regie van de overheid. Wel is het mogelijk dat deze burgers zelf contact zoeken met de (lokale) overheid, omdat ze hulp nodig hebben bij het realiseren van het initiatief en met hen willen samenwerking. Voorbeelden van informele burgerinitiatieven zijn het opknappen van een speeltuintje, het schoonhouden en onderhouden van een parkje in de wijk met een aantal buurtbewoners, of het opzetten van een buurtmoestuin. Voor een verdere toelichting en definiëring van het begrip burgerinitiatief, zie hoofdstuk drie. In dit hoofdstuk wordt aan de hand van relevante literatuur uitgebreid stilgestaan bij het begrip (Denktank VNG, 2013: 8; Van de Wijdeven et al., 2013: 10). In dit onderzoek is al meerdere keren gesproken over ‘de overheid’. Echter, om misverstanden te voorkomen, is het belangrijk te vermelden dat in dit onderzoek de focus ligt op de lokale overheid. Dit is een logisch gevolg van het feit dat de meeste initiatieven plaatsvinden op lokaal niveau. Burgers die met een goed idee naar de overheid stappen voor hulp of begeleiding, zullen dat vaak doen bij de instantie die het dichtst bij hen staat. Vandaar dat in dit onderzoek de lokale overheid bedoeld wordt als er gesproken wordt over ‘de overheid’, tenzij dit anders is vermeld (BZK, 2013:58).
Afbakening In dit onderzoek ligt de focus op de provincie Noord-Brabant. Dat heeft twee redenen. In de beginfase van dit onderzoek was de rol van de overheid niet het centrale onderwerp van dit onderzoek, maar was dit het Oisterwijks Model. In 2012 bezat de gemeente Oisterwijk acht eeuwen stadsrechten. Hierop zijn vier burgers een burgerinitiatief gestart om dit heugelijke feit te vieren door middel van de organisatie van zo’n 130 evenementen, verspreid over het hele jaar. Na afloop van dit feestjaar hadden deze vier initiatiefnemers veel praktijkervaring opgedaan met betrekking tot burgerinitiatieven, waarna zij het Oisterwijks Model hebben ontwikkeld. Dit model beschrijft, aldus de initiatiefnemers, het proces van idee tot en met de realisatie van dit idee, inclusief de bureaucratische muur waartegen veel burgers met een initiatief aanlopen. Door dit Oisterwijks Model is de interesse gewekt voor de rol van de overheid bij burgerinitiatieven. Dit model stelt namelijk dat vooral het in contact komen met het ambtelijk apparaat en daarmee de overheid van cruciaal belang is voor een burgerinitiatief. Hoe deze stap vorm zou moeten krijgen, werkt dit model mijns inziens niet verder uit, waardoor dit de aanleiding is geweest voor dit onderzoek, waarbij de rol van de overheid centraal staat (Spapens, 2012: 14-15). Naast het feit dat de aanleiding van dit onderzoek voor een focus op Noord-Brabant heeft gezorgd, kan deze provincie volgens kennisinstituut het PON gezien worden als veerkrachtige provincie waar veel burgerinitiatieven opbloeien en er ervaring met burgerparticipatie is. Brabant is daarmee een geschikt onderzoeksgebied voor dit onderzoek (BZK, 2013: 61; Cox, Den Hartog, Hooghiemstra, De Kuyper en Maas, 2013: 8).
12
2.5
Onderzoeksdesign
In dit onderzoek worden vier stappen gezet, alvorens antwoord geformuleerd kan worden op de centrale vraagstelling. De eerste stap bestaat uit een uitgebreide literatuurverkenning welke tweeledig van karakter is. Allereerst wordt de relevante literatuur met betrekking tot burgerinitiatieven in kaart gebracht. Vervolgens wordt hierbij onderzocht wat de huidige kennis omtrent de rol van de overheid is bij deze burgerinitiatieven. Door gevarieerde kennis hierover te verzamelen, waarbij gekeken wordt naar zowel binnenlandse als buitenlandse literatuur, wordt getracht een bondig overzicht weer te geven van de meest relevante literatuur die hierover bekend is. De eerste twee deelvragen van dit onderzoek worden middels deze literatuurverkenning beantwoord. Hierna vindt, op basis van de literatuur uit stap één, een inventarisatie plaats van burgerinitiatieven die aanwezig zijn in de provincie Noord-Brabant. Doel van deze inventarisatie is een breed beeld te krijgen van de verscheidenheid en frequentie van burgerinitiatieven. In het huidige debat bestaat hierover een leemte die opgevuld dient te worden. Duidelijk is dat er burgerinitiatieven ondernomen worden in onze samenleving, maar in welke mate deze voorkomen, is tot nu toe onbekend (Van de Wijdeven et al., 2013: 42). In dit onderzoek wordt in deze tweede stap een eerste aanzet gegeven tot het in kaart brengen van de omvang en aard van burgerinitiatieven in Noord-Brabant. Met deze inventarisatie zal geen volledigheid nagestreefd worden, maar een eerste blik van de werkelijkheid gegeven worden. Een volledige inventarisatie is niet het doel van deze inventarisatie en daarbij ook niet te garanderen. Niet alle initiatieven zijn namelijk zichtbaar voor mensen die zich buiten de groep van direct betrokkenen bevinden (Het PON, 2013: 8). Wel zal deze inventarisatie een eerste kijkje in de keuken geven. Deze inventarisatie wordt tevens aangewend om een zestal casussen voor dit onderzoek uit te selecteren. Bij deze casusselectie wordt tevens gekeken naar de verworven kennis en operationalisatie van deze kennis, zoals deze gebruikt wordt in dit onderzoek. Tevens zal middels deze inventarisatie deelvraag drie beantwoord worden. Bij de derde stap staat deelvraag vier, en daarmee de geselecteerde casussen centraal. Middels deze casussen wordt de praktijk van burgerinitiatieven nader onderzocht. Om dit te bewerkstelligen worden interviews afgenomen met zowel initiatiefnemers van burgerinitiatieven, alsmede met de betreffende ambtenaar die contact heeft gehad met de initiatiefnemers over dit initiatief. Tevens worden, indien voorhanden, de websites, foldertjes, beleidsdocumenten en andere relevante documenten bestudeerd ten behoeve van de casestudy. Hierbij gaat wederom veel aandacht uit naar de houding die de overheid heeft aangenomen ten tijde van de realisatie van het initiatief. Interessant is hierbij de vraag in hoeverre de overheid en de initiatiefnemers gekeken hebben naar al bestaande theorieën over burgerinitiatieven en hoe zij hiernaar hebben gehandeld. Op deze manier wordt de kennis over burgerinitiatieven en de relatie van de overheid daartoe, met empirische kennis aangevuld. In de laatste stap van dit onderzoek worden theorie en empirie samengebracht. Theorie en empirie worden naast elkaar gelegd en met elkaar vergeleken, waarbij de focus ligt op de vraag in hoeverre deze twee dimensies overeenkomsten en verschillen vertonen. In feite vindt er in deze stap een confrontatie plaats tussen de theoretische werkelijkheid en de empirische werkelijkheid. Deze stap zal dan ook duidelijkheid verwerven over de verschillen en overeenkomsten tussen de rol van gemeenten in theorie en praktijk. Dat is noodzakelijk voor het beantwoorden van de centrale vraagstelling van dit onderzoek. Dit alles is samengevat in onderstaand figuur. In deze paragraaf is al een eerste aanzet weergegeven over de gehanteerde methoden en technieken in dit onderzoek. Dit zal verder worden uitgewerkt in hoofdstuk vijf van dit onderzoek.
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Literatuuronderzoek
Inventarisatie
Casestudy
Figuur 1: Het onderzoeksdesign in stappen
13
Stap 4 Theoretische en empirische analyse
Hoofdstuk 3: Burgerinitiatieven vanuit de theorie bezien In dit theoretische hoofdstuk staan burgerinitiatieven centraal, waarbij antwoord gegeven zal worden op de vraag ‘wat wordt er verstaan onder burgerinitiatieven?’. Allereerst zal in dit hoofdstuk aandacht besteed worden aan een aantal maatschappelijke ontwikkelingen die zich op dit moment voordoen in onze maatschappij. Deze achtergrond biedt, samen met een historische verkenning naar de rol van de overheid, inzicht in de context waarin dit onderzoek zich afspeelt. Hierna volgt een uitgebreide literatuurverkenning naar het begrip burgerinitiatieven. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met de operationalisatie van dit begrip, zoals deze wordt toegepast in dit onderzoek.
3.1
Maatschappelijke ontwikkelingen
Onze maatschappij wordt gevormd door een aantal maatschappelijke ontwikkelingen die zich voortdoen, zoals individualisering, informalisering, informatisering en globalisering (SCP, 2004; 2011). Hier komt bij dat we momenteel ook te maken hebben met een economische crisis. Al deze ontwikkelingen hebben er aan bijgedragen dat onze maatschappij eruit ziet zoals wij deze kennen. Zij hebben gevolgen gehad voor de positie en de rol van zowel overheid als burger. Om de ontwikkelingen rondom de zoekende rol van de overheid te kunnen duiden, is het van belang deze maatschappelijke ontwikkelingen nader toe te lichten (Salverda en Van Dam, 2008: 8). Individualisering is een proces dat zich al eeuwen voordoet in onze Westerse samenleving en daarin ook duidelijk naar voren komt (Beck, Giddsen en Lash, 1994; Felling, Scheepers en Peters, 2000). Hierbij staat individualisering voor het proces waarbij individuen zich in toenemende mate richten op het realiseren van hun eigen, persoonlijke, individuele ideaal. Mensen hebben de vrijheid om eigen keuzes te maken en hun leven zelf vorm te geven en willen dit ook. Hierdoor is het individu in groeiende mate autonoom geworden ten opzichte van zijn omgeving. Dit is mogelijk doordat de welvaart is gestegen, waardoor er ruimte is ontstaan om het eigen ideaal te realiseren. Daarnaast wordt deze individualisering ook gevoed door technologische ontwikkelingen, zoals de komst van het internet. Door deze individualisering zijn burgers eerder bereid om zelf of in kleine groepjes hun belangen te behartigen, in plaats van zich aan te sluiten bij de traditionele instituties. Hierdoor kan deze maatschappelijke ontwikkeling gezien worden als stimulans voor actieve burgers om zelf de handen uit de mouwen te steken en daarmee van burgerinitiatieven (Van Dam, During en Salverda, 2008: 1416; SCP, 2011:29). Informalisering staat voor het afnemende belang van de formele wereld. Deze maatschappelijke ontwikkeling lijkt veel op individualisering, maar bestaat uit meer dan alleen het losser worden van de omgangsvormen tussen mensen. Informalisering is met name zichtbaar in het feit dat traditionele instituties als kerken, vakbonden en politieke partijen, aan het leeg lopen zijn. Mensen willen steeds meer hun eigen, individuele keuzes maken. Dit strookt vaak niet meer met de traditionele instituties of bestaande vrijwilligersorganisaties. Tevens zorgt deze informalisering en daarmee samenhangend een afname aan de betekenis van de formele wereld ervoor dat gezag wat is toegekend door de maatschappij aan bijvoorbeeld politici en autoriteiten, niet langer automatisch wordt geaccepteerd. Ook gezag wat gekoppeld is aan de formele positie van iemand, zoals een politieagent of burgemeester, is niet meer vanzelfsprekend. Daarnaast gaan mensen door de trend van informalisering steeds vrijer met elkaar om en neemt respect daardoor een minder dominante plaats in (Felling et al., 2000: 44; SCP, 2011: 30-31; Van de Wijdeven et al., 2013; 12). Een volgende maatschappelijke ontwikkeling die hier wordt benoemd is informatisering. Hiermee wordt de invloed bedoeld die de opkomst van de (communicatie)technologie teweeg heeft gebracht. De ontwikkeling van deze technologie heeft ertoe geleid dat er een grote mate van openbaarheid is en mensen over steeds meer kennis en informatie beschikken. Afstand en tijd zijn meer en meer relatief geworden, gezien het feit dat communiceren steeds gemakkelijker is geworden en we steeds minder plaatsgebonden zijn. Op ieder moment en op elke plek kunnen mensen contact zoeken met elkaar door deze nieuwe technologieën. Ook kan men gemakkelijk in contact komen met onbekenden, die dezelfde idealen nastreven. Technologische ontwikkelingen dragen hiermee bij aan de ontwikkeling van het organiserend vermogen van mensen (SCP, 2004; Van Dam et al., 2008: 17-19). Deze informatisering hangt nauw samen met de groeiende internationalisering of globalisering, welke het afgelopen decennia in belang is toegenomen. Globalisering verwijst naar een proces waarbij steeds meer netwerken en systemen op zowel economisch, als cultureel en politiek vlak, met elkaar verweven raken. Hierdoor hangt alles in de wereld steeds meer met elkaar samen en vervagen grenzen van tijd en ruimte meer en meer. Dit is mede mogelijk gemaakt door de (technologische) ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit en communicatie. Door deze technologieën is de samenleving in staat om zichzelf te transformeren, waarbij samenlevingen steeds meer op elkaar lijken. Ontwikkelingen, normen en gewoonten waaien gemakkelijk over
14
van het ene naar het andere land. Hierdoor neemt de invloed van buitenaf op onze samenleving toe en vervagen grenzen meer en meer (SCP, 2004; Van Dam et al., 2008: 17-19). In deze paragraaf is zeer beknopt weergegeven welke belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen zich voordoen in onze maatschappij. Met deze uiteenzetting zijn lang niet alle maatschappelijke ontwikkelingen genoemd die van invloed zijn. Er is namelijk sprake van een uitgebreid netwerk van allerlei verschillende (grote en kleine) ontwikkelingen, die samen de samenleving zoals wij deze kennen, vormgeven. Het beeld wat met deze maatschappelijke ontwikkelingen is getracht weer te geven, is dat er steeds meer sprake is van een individuele burger die de vrijheid heeft en de wil om eigen keuzes te maken. Doordat burgers in toenemende mate in staat zijn hun eigen leven vorm te geven, streven zij ook steeds duidelijker hun belangen en idealen na. Dit betreft niet alleen idealen voor eigen gewin. Vaak wil men ook een bijdrage leveren aan een betere, duurzame maatschappij (Van Dam et al., 2008: 21-22).
3.2
Een historische verkenning
Naast deze maatschappelijke ontwikkelingen heeft ook de loop van de jaren, en daarmee de geschiedenis een belangrijke rol gespeeld in het vormgeven van de maatschappij zoals we deze nu kennen. Om de verandering van de verzorgingsstaat naar de participatiesamenleving te kunnen begrijpen, is het daarom van belang ook naar de geschiedenis van de publieke voorzieningen van Nederland en de ontwikkeling in de verhouding tussen overheid en burger te kijken. Ondanks dat we het in Nederland vrij normaal vinden dat de overheid bepaalde taken en voorzieningen uitvoert, is de wijze waarop publieke voorzieningen georganiseerd zijn, geen vaststaand gegeven. In de negentiende eeuw beperkte de overheid zich tot het organiseren van de kerntaken; het bewaken van de openbare orde en veiligheid en het onderhouden van buitenlandse contacten (RMO, 2013: 17). Vanaf het einde van de negentiende eeuw groeide de rol van de overheid langzaam maar zeker. Door de komst van de industrialisering trokken veel arbeiders naar de stad. Hier leefden en werkten zij in slechte omstandigheden, waardoor er al snel problemen ontstonden met betrekking tot de publieke hygiëne. Er braken grote epidemieën uit en door de armoede was er ook sprake van veel criminaliteit. Mede omdat de gevolgen van deze armoede niet beperkt bleven tot de laagste sociale klasse werden in de tweede helft van de negentiende eeuw de eerste sociale wetten geïntroduceerd; het Kinderwetje van Van Houten (1874), de Woningwet (1901) en de Gezondheidswet (1901) (RMO, 2013: 17-18). Deze sociale wetgeving is in de loop der jaren steeds verder uitgebreid, waarbij de overheid steeds meer taken op zich nam. (Sociale) voorzieningen die voorheen door het particuliere of maatschappelijk initiatief werden opgepakt, kregen nu een wettelijke grondslag, waardoor deze taken bij de overheid kwamen te liggen. De zorgplicht van de overheid dijde uit, waarbij nog steeds een belangrijke uitvoerende taak was weggelegd voor particuliere instellingen die gekoppeld waren aan de verschillende zuilen die Nederland in die tijd kende. Bij maatschappelijke problemen werd vaak de oplossing gezocht in meer overheidsoptreden. De rol van de burger was hierin zeer beperkt en passief (Raad voor het Openbaar Bestuur [ROB], 2012: 24-25; RMO, 2013: 18; Tonkens, 2009: 8-9). Zoals in paragraaf 3.1 is besproken, lopen kerken steeds verder leeg en is er sprake van ontzuiling, waarbij de verschillende zuilen hun centrale positie in de samenleving kwijt raken. Dit heeft gevolgen voor de relatie tussen overheid en burger, aangezien de verbindende factor tussen deze twee nu weg is. Hierdoor moest de relatie tussen de overheid en de burger opnieuw gevormd worden. Tevens ontstond er tussen 1970 en 1980 veel kritiek op de verzorgingsstaat. Zij had ondertussen enorm veel taken naar zich toegetrokken, waardoor zij financieel niet meer houdbaar was. Tevens werd de overheid gezien als duur en verspillend. De inrichting die Nederland toen kende, zou free-riders uitlokken; passieve burgers die misbruik maken van de voorzieningen. Daarbij kwam dat burgers steeds mondiger werden en graag wilden meepraten. Hierdoor werd besloten de sociale en economische rechten van burgers aan te vullen met recht op inspraak, en daarbij meer naar de markt te kijken, waardoor er meer verantwoordelijkheden bij burgers en bedrijven zou komen te liggen. Overheidstaken werden gedecentraliseerd en geprivatiseerd (ROB, 2012: 24-26; Tonkens, 2009: 8-12; RMO, 2013: 18). In de loop der tijd is echter gebleken dat het voor de markt lastig is om het publieke karakter van de publieke taken voort te zetten, waardoor de decentralisaties en privatiseringen ook geen ideale oplossing bleken te zijn. Vandaar dat sinds 2005 de pijlen zijn gericht op de maatschappij, op de burgers zelf. Markt en overheid hebben hierbij nog steeds een belangrijke rol, maar de centrale spelers in het publieke domein moeten de burgers zelf worden. Hierbij wordt verwacht dat burgers zelf verantwoordelijkheid nemen voor
15
zichzelf en de omgeving, zich zelfstandig organiseren om eigen problemen op te lossen door middel van burgerinitiatieven (ROB, 2012: 25-26; Tonkens, 2009; 13-14). Door deze ontwikkeling wordt de centrale overheid steeds minder gezien als centrum van de samenleving. In plaats daarvan wordt de samenleving meer en meer gestuurd vanuit meerdere centra tegelijk, waarbij er sprake is van een wisselwerking tussen verschillende actoren. Deze ontwikkeling, waarbij posities, taken en verantwoordelijkheden van overheid, civil society, de markt en burgers veranderen, wordt ook wel aangeduid als de verschuiving van ‘government naar governance’. Hierbij is er sprake van een terugtrekkende centrale overheid, waarbij steeds meer taken en verantwoordelijkheden worden overgeheveld naar de maatschappij. ‘The civic is intruding into the world of government and vice versa’ (Brannan, John en Stoker, 2006: 994). Dit zorgt ervoor dat men zoekende is naar manieren om burgers te betrekken bij beleidsvormingsprocedures en naar manieren om burgers eigen verantwoordelijkheid te laten nemen voor de kwaliteit van de samenleving. Hierbij zien Pierre en Peters (2000) governance als dat de staat leert om de samenleving op nieuwe manieren te besturen (Frissen en Van de Donk, 2000: 38; Salverda en Van Dam, 2008:8; Van Dam et al., 2008: 20-21).
Drie generaties burgerparticipatie In dit hoofdstuk is aan de hand van maatschappelijke ontwikkelingen en een korte beschouwing van de geschiedenis met betrekking tot overheidstaken en –verantwoordelijkheden een duidelijk beeld gevormd van de ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren in Nederland hebben voorgedaan en welke van invloed zijn geweest op de relatie tussen overheid en burger. Dit beeld dient echter nog aangevuld worden met de ontwikkeling die burgers zelf hebben doorgemaakt. Waar dat er eerst sprake was van brave, maar ook passieve en nauwelijks georganiseerde burgers, is er nu sprake van ‘een groeiende verzameling van actieve, zelfbewuste, hoog opgeleide, ondernemende, kritische, ambitieuze, ongeduldige, zelfredzame en eigenwijze burger die het vormgeven van de publieke zaak zelf ter hand nemen’ (Denktank VNG, 2013: 22). Hiertoe hebben burgers ook steeds meer de mogelijkheid. Dit is niet altijd zo geweest. De ontwikkeling van de passieve naar mondige burger wordt vaak historisch beschreven aan de hand van drie generaties burgerparticipatie. Deze generaties vervangen elkaar niet, maar volgen elkaar in de loop der jaren op en bestaan ook naast elkaar (Tonkens, 2009:125; Van de Wijdeven et al., 2013: 9). Lenos, Sturm en Vis (2006) beschouwen inspraak in besluitvormingsprocedures als de eerste generatie burgerparticipatie. Dit is in de jaren zeventig ontstaan doordat de steeds mondiger wordende burgerij graag (formeel) invloed wilde uitoefenen op de besluitvorming. Hiertoe kregen burgers een adviserende en informatieve rol toebedeeld. Deze vorm van burgerparticipatie heeft zich verder ontwikkeld in de tweede helft van de jaren tachtig, door burgers ook al in eerdere beleidsfasen te betrekken bij de besluitvorming door middel van ‘interactieve beleidsvorming’. Het algemene gevoel bestond dat de kloof tussen burgers en bestuur te groot was geworden. Door burgers niet alleen om advies of inspraak te vragen, maar hen ook mee te laten beslissen, werd getracht deze kloof te dichten. Deze vorm van participatie staat ook wel bekend als de tweede generatie burgerparticipatie. Het belangrijkste verschil met de eerste generatie is dat burgers mogen meedenken terwijl het beleid nog voorbereid wordt, terwijl burgers bij de eerste generatie pas werden betrokken als het besluit al is genomen door de overheid. Bij deze generatie ligt de nadruk op gelijkwaardigheid van alle betrokkenen, maar blijft de overheid degene die bepaalt bij welke onderwerpen burgers betrokken worden en welke rol zij hierbij krijgen toebedeeld (Oude Vrielink en Van de Wijdeven, 2008: 70-71; Van de Wijdeven et al., 2013: 9; Drosterij en Peeters, 2011; Van de Wijdeven, 2012; Van der Heijden, 2011:20). Sinds het begin van deze eeuw heeft burgerparticipatie zich verder ontwikkeld tot de derde generatie burgerparticipatie. Bij deze vorm is er in feite sprake van ‘omgekeerde participatie’; niet de overheid bepaalt en de burger participeert, maar de burger staat centraal en de overheid participeert (Van der Heijden, Van der Mark, Meiresonne en Van Zuylen, 2007b:17). Hierbij komt het initiatief van de burgers; er is sprake van informele burgerinitiatieven. Het idee hierbij is dat burgers zich organiseren en zelf bepalen waarvoor zij zich in het publieke domein willen inzetten. Doordat de burgers deze initiatieven grotendeels zelfstandig uitvoeren, zijn zij leidend op zowel inhoud als proces. Hierbij is het niet vanzelfsprekend dat de overheid een rol speelt. Burgers schatten zelf in wanneer zij ondersteuning nodig hebben en geven dit zelf aan. De overheid dient burgers de ruimte te bieden om het idee te kunnen ontplooien en ondersteunt de burger waar nodig. In de praktijk blijkt echter dat het idee van derde generatie burgerparticipatie, waarbij de overheid ‘ruimte laat’ en ‘faciliteert’ erg lastig te zijn. Vandaar ook dat veel overheden op dit moment zoekende zijn hoe zij dit aan kunnen pakken. ‘Derde generatie burgerparticipatie vraagt een andere manier van denken en doen. Het vraagt erom de logica van de burger als vertrekpunt te nemen en niet die van de overheid’, aldus Kilic (2008:3) (Veldhuysen, Van der Pennen en Sturm, 2010:9; Oude Vrielink en Van de Wijdeven, 2008: 70-71; Van der Heijden et al., 2007a: 16-17; Van de Wijdeven et al., 2013: 9).
16
3.3
Wat zijn informele burgerinitiatieven?
In dit hoofdstuk is tot nu toe stilgestaan bij de maatschappelijke ontwikkelingen en geschiedenis waarmee is geprobeerd aan te tonen hoe het komt dat Nederland zich op dit moment in een transitie bevindt waarbij we ons ontwikkelen tot een participatiesamenleving. Hierboven is aangegeven hoe de mate van inspraak en betrokkenheid van burgers door de jaren heen is ontwikkeld, met als derde generatie de informele burgerinitiatieven. Zoals is gebleken nemen steeds meer burgers eigen verantwoordelijkheid en organiseren zij zich steeds vaker om de kwaliteit van hun leefomgeving te verbeteren. Dit zorgt voor een veranderende verhouding tussen overheid en burger, waarbij de overheid nog erg zoekende is naar haar rol. Voordat in dit onderzoek kan worden ingegaan op de vraag wat er in de literatuur allemaal bekend is over de rol van de overheid bij deze informele burgerinitiatieven, dient eerst duidelijk te worden wat er precies verstaan moet worden onder burgerinitiatieven. In deze paragraaf wordt dan ook een antwoord geformuleerd op de eerste deelvraag van dit onderzoek ‘Wat wordt er verstaan onder burgerinitiatieven?’. Er bestaat grote variëteit rond het concept burgerinitiatieven waardoor er bijna net zo veel opvattingen en definities van dit begrip bestaan, als dat er auteurs zijn die erover geschreven hebben (BZK, 2013:11). Er is dan ook geen eenduidige definitie te formuleren waarover men het unaniem eens is. Wel vertonen de vele verschillende definities overeenkomsten met elkaar. Zo ziet Tonkens (2009) burgerinitiatieven als volgt: “Burgerinitiatieven zijn een specifieke vorm van burgerparticipatie, waarbij burgers niet zozeer meepraten over beleid dat door bestuurders is uitgestippeld, maar geacht worden zichzelf te organiseren”. Hurenkamp, Tonkens en Duyvendak (2006:15) zien burgerinitiatieven op een andere manier. Zij stellen dat het gaat om “initiatieven met minder dan twintig actieve leden of vrijwilligers, met een sociale doelstelling, geen winstoogmerk, die los van professionals en bestuur, of in ieder geval op afstand van hen tot stand zijn gekomen”. Opvallend hierbij is dat zij een grens stellen aan het aantal actieve leden, wat bij andere definities niet het geval is. Blom, Bosdriesz, Van der Heijden, Van Zuylen en Schamp (2010:12) geven in hun definitie aan dat het een initiatief betreft van “één of meer burgers, [welke] onverplicht wordt opgestart, ten behoeve van anderen of de samenleving”. Hierbij wordt dus geen grens gelegd aan het aantal deelnemers, maar is het wel belangrijk dat het onverplicht is, en op een of andere manier toegevoegde waarde heeft dat verder reikt dan de eigen persoon. Als laatste wordt hier de definitie van Denters, Tonkens, Verhoeven en Bakker (2013:7) aangehaald. “Bewonersinitiatieven zijn collectieve activiteiten van burgers die zich richten op het verbeteren van de kwaliteit van de buurt op het gebied van leefbaarheid en veiligheid. Burgers bepalen zelf wat ze willen, hoe ze dat willen bereiken en wanneer ze dat doen”, aldus deze onderzoekers. Ondanks dat deze verschillende definities gekenmerkt worden door accentverschillen, is de strekking helder: “Steeds gaat het om initiatieven die vanuit de samenleving zelf zijn ontstaan, die door individuele bewoners worden opgezet, die op steun van gelijkgestemden burgers kunnen rekenen en die een door henzelf ervaren probleem aanpakken. Ze vragen geen toestemming, ze verantwoorden zich niet in de politieke arena en ze bewegen zich toch op een terrein dat we tot voor kort als het eigen domein van de gemeente opvatten en waarover gemeentelijke bestuurders zich in hun raden en colleges moesten verantwoorden” (Denktank VNG, 2013:8). Nederland kent veel verschillende burgerinitiatieven, die allemaal verschillende organisatievormen hebben en diverse maatschappelijke kwesties aan de orde stellen. Vaak gaat het om mensen die iets hebben meegemaakt of waargenomen in hun omgeving, waar ze het niet mee eens zijn, waardoor ze vastbesloten zijn om te werken aan een verbetering. Zij ondernemen vanuit zichzelf, uit ideële beweging, zonder dat de overheid hen hiertoe aan zet, actie om deze situatie te verbeteren. Ze verrijken dus als het ware de maatschappij met hun eigen ideeën, die ze ook daadwerkelijk zelfstandig ten uitvoer brengen. Het betreft hierbij dikwijls thema’s die de overheid wel als problematisch ziet, maar deze niet kan of wil oplossen, waardoor het acute problemen betreft die gemakkelijk met eigen inzet van burgers verholpen kunnen worden. Deze burgers hebben een idee, een passie, een drive, of zijn ergens van overtuigd, waardoor ze intrinsiek gemotiveerd zijn om hun doel te verwezenlijken. Zij zoeken gelijkgestemden om samen aan de slag te gaan dit maatschappelijke doel of probleem te verhelpen. Of ze dit aanpakken, hoe ze dit aanpakken en wanneer ze dit doen, bepalen zij helemaal zelf; de burger initieert het initiatief zelf, waardoor het initiatief van onderaf wordt aangepakt, in plaats van dat het wordt opgelegd door de overheid. Hierdoor heeft de initiatiefnemer de regie over het initiatief. Dit zorgt er voor dat initiatiefnemers niet snel ‘nee’ accepteren en ze meestal geen rekening houden met de systeemwereld van de overheid, waardoor ze vaak gezien worden als ‘lastig’ en ‘eigenwijs’. ‘Wetten, regels, beleid en prioriteiten kunnen altijd worden aangepast, zo denken zij. Het gaat veel initiatiefnemers
17
vooral om de vraag hoe het zou moeten zijn en ze zoeken naar wegen om dit te realiseren’ (Denktank VNG, 2013: 31) (Van de Wijdeven et al., 2013: 16; Denktank VNG, 2013: 28-31; Hurenkamp en Rooduijn, 2009). Ondanks dat de overheid hen niet tot het initiatief zet, is zij vaak wel betrokken bij het initiatief, om de burgers te ondersteunen en te helpen bij het uitvoeren van het initiatief. Dit kan heel klein zijn, bijvoorbeeld het regelen van prikstokken indien een buurtvereniging haar eigen wijk wil opruimen, maar de rol van de overheid kan ook heel aanwezig zijn. Tevens komt het ook vaak voor dat andere publieke instellingen betrokken worden bij de uitvoering van burgerinitiatieven, zoals woningcorporaties en de politie (Blom et al, 2010; Van Noortwijk en Hugenholtz-Sasse, 2012). Bij dit alles streven initiatiefnemers niet naar winst, maar naar een verbetering van de samenleving, waardoor burgerinitiatieven verder gaan dan puur eigen belang. Door zich in te zetten in de maatschappij, probeert de burger op zijn of haar manier een bepaald soort meerwaarde - publieke waarde - te creëren. Iets heeft publieke waarde als burgers, individueel of gezamenlijk, bereid zijn iets op te geven in ruil voor het verkrijgen van deze meerwaarde. Deze opoffering kan geld betreffen, maar ook bijvoorbeeld kennis of tijd. Publieke waarde verbeteren de levensomstandigheden van mensen in de breedste zin van het woord. Hierbij kan gedacht worden aan een veiligere stad of sterkere sociale verbanden in de wijk. Een kanttekening die hierbij geplaatst moet worden, is dat de inzet van burgers bij burgerinitiatieven regelmatig wel gekoppeld is aan individuele belangen. Een burger neemt initiatief op een kwestie waarvan hij of zij is overtuigd dat het goed is. Hij of zij vindt het belangrijk dat dat wordt aangepakt. Vaak hebben de initiatiefnemers er dan ook zelf baat bij dat het initiatief wordt opgepakt (Van der Meer, 2010: 26; Spano, 2009; NSOB, 2013: 14-15). Informele burgerinitiatieven kennen ook veel andere aanverwante begrippen. In de vorige paragraaf is al gesproken over de derde generatie burgerparticipatie, waarmee naar hetzelfde fenomeen wordt verwezen, maar er zijn ook nog andere benamingen zoals ‘bewonersinitiatief’, ‘maatschappelijk initiatief’, ‘actief burgerschap’, ‘buurtinitiatief’, ‘overheidsparticipatie’ en ‘zelforganisatie’. Om verwarring te voorkomen wordt in dit onderzoek met de term ‘burgerinitiatief’ naar het hierboven besproken fenomeen verwezen. Daarnaast is het belangrijk het onderscheid tussen burgerinitiatieven en vrijwilligerswerk aan te halen. Vrijwilligerswerk is “werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving” (VNG, 2013). Hiermee wordt vrijwilligerswerk gekenmerkt door vier eigenschappen: 1) het is onbetaald, 2) het is onverplicht, 3) het komt ten goede van anderen of de samenleving en 4) er is een zekere mate van organisatie. Hiermee tonen burgerinitiatieven en vrijwilligerswerk veel vergelijkingen en is het verschil klein. Zoals uit de definitie van de Denktank Vereniging van Nederlandse Gemeenten is gebleken, bevinden burgerinitiatieven zich specifiek in het domein welke tot voor kort nog tot de gemeente behoorde (VNG, 2013).
3.4
De ontwikkeling van burgerinitiatieven
Van Dam, Salverda en During (2010) stellen dat de strategie die burgerinitiatieven volgen, bestaat uit drie elementen, te weten; principiële strategieën, interactieve strategieën en operationele strategieën. Deze drie strategieën bevatten de belangrijkste elementen in het realiseren van een burgerinitiatief. Een betreffende strategie wordt vaak maar ten dele bewust gekozen en ingezet en wordt daarmee voornamelijk bepaald door intuïtie en het onderbewustzijn. Hierdoor zijn de strategieën van burgerinitiatieven, op de principiële strategieën na, vaak flexibel en veranderlijk (Van Dam et al., 2010: 85). De principiële strategieën bevatten het basisidee achter de aanpak van het burgerinitiatief. Dit bestaat uit het voornaamste doel van het initiatief en hoe men denkt dit doel te bereiken. Deze strategie bepaalt dus de ‘hoofdrichting’ de identiteit van het initiatief (Van Dam et al., 2010: 84). De interactieve strategieën bouwen voort op de principiële strategieën en ontstaan doordat men in contact komt met derden. Deze strategieën zijn met name gericht op de interactie met de buitenwereld, het verkrijgen van macht en het ontwikkelen van een vertrouwensrelatie. Vaak worden deze strategieën onbewust en/of intuïtief bepaald en worden ze in de loop van de tijd regelmatig bijgesteld, doordat men reageert op actoren (Van Dam et al., 2010: 84). Het laatste element wat de te volgen strategie bepaalt, zijn volgens Van Dam et al. (2010), de operationele strategieën. Deze strategieën richten zich op het ontwikkelen van activiteiten en het vragen van aandacht voor het initiatief. ‘Ze richten zich op het ‘op de kaart zetten’ van een initiatief en tevens op het inwinnen van reacties’, en kan daardoor gezien worden als een ‘sociale antennefunctie’ (Van Dam et al., 2010: 84-85). Naast deze driedeling van strategieën, geven Van Dam et al., (2010) ook concrete strategieën aan die van belang zijn bij het realiseren van een burgerinitiatief. Allereerst dienen initiatieven namelijk draagvlak of medestanders te organiseren. Op deze manier weten initiatiefnemers wat er speelt en wat noodzakelijk is om hun doel te kunnen realiseren. Daarnaast is het belangrijk om aan derden te kunnen laten zien dat het initiatief
18
breed gedragen wordt (Van Dam et al., 2010: 80). Tevens is het van belang in te zetten op communicatie en Public Relations (PR). Denk hierbij aan het opzetten van een website, het organiseren van een feestelijke opening en het in beeld komen bij de media. Media dienen er namelijk toe om de plannen bekend te maken in de samenleving en medestanders te vinden (Van Dam et al., 2010: 80-81). Verder is het voor initiatiefnemers aan te raden om te lobbyen bij strategische personen zoals ambtenaren, wethouders en bedrijven die wellicht van toegevoegde waarde kunnen zijn. Door middel van lobbyen probeert men sympathie en medewerking te verkrijgen, welke nodig zijn bij de goedkeuring, ondersteuning, financiering en daarmee het verdere verloop van het initiatief. Een ander aspect dat hiermee samenhangt, is het vormen van coalities. De meeste initiatieven hebben hulp van andere partijen en organisaties nodig om zich verder te kunnen ontwikkelen en de plannen tot uitvoering te kunnen brengen. Vaak valt hiermee samen dat het initiatief zich ook professionaliseert. Dit is namelijk in de meeste gevallen noodzakelijk om serieus genomen te worden en de formele wegen te kunnen bewandelen. Denk hierbij aan het schrijven van een projectplan, het aanstellen van een projectleider en het institutionaliseren door een stichting op te richten. Door deze acties te ondernemen worden initiatiefnemers serieus genomen en is het gemakkelijker om coalities aan te gaan. Ondanks deze professionalisering en institutionalisering blijven de meeste initiatieven (intern) informeel van aard (Van Dam et al., 2010: 81-82). Ook de Denktank Vereniging van Nederlandse Gemeenten (2013: 21) heeft een ontwikkel-pad geschetst dat de meeste initiatieven doorlopen. Allereerst stellen zij dat er drie levensfasen te onderscheiden zijn bij burgerinitiatieven, te weten de ontstaansfase, de groeifase en de volwassenfase. Op weg naar duurzaamheid, blijvend succes en daarmee de volwassenfase, dienen een aantal stappen, drempels of hindernissen genomen te worden. Belangrijk is dat elk initiatief zich op zijn eigen, specifieke manier ontwikkelt, waardoor de genoemde drempels zich niet per definitie in deze volgorde aandienen. Inzicht in deze stappen zorgt ervoor dat men kan begrijpen wat er gebeurt. Opvallend is de gelijkenis die er bestaat tussen deze stappen en de strategieën die hierboven zijn toegelicht (Denktank VNG, 2013: 46). In de ontstaansfase verkondigen de initiatiefnemers hun wilde plannen en ideeën aan iedereen die het maar horen wil. In deze fase wordt vaak ook het eerste contact met de gemeente gelegd, waarbij het voor de voortgang van het initiatief belangrijk is dat zij serieus worden genomen. In deze fase zullen initiatiefnemers ook de eerste tegenslagen te verwerken krijgen, omdat niet alles direct blijkt te lukken. Van belang is dat er volgers aansluiten bij het initiatief, zodat het initiatief niet meer alleen op de energie van een enkeling berust en aangetoond kan worden dat er draagvlak is voor het plan (Denktank VNG, 2013: 47:48). De volgende stap is het creëren van aandacht en erkenning in de media. Dit is lastig omdat aandacht altijd schaars is. De media geven alleen aandacht aan initiatieven die men als sterk waardeert en die bijzonder kansrijk lijken. Aandacht van de media zorgt ervoor dat het initiatief serieus genomen wordt door andere partijen. Dit is cruciaal omdat initiatiefnemers vaak steun nodig hebben van bedrijven en instituties (stap drie). Dit kan een fysieke ruimte betreffen waarin de activiteiten georganiseerd kunnen worden, maar ook bestaan uit financiële steun. Indien de overheid haar medewerking verleent aan een initiatief, wordt het initiatief serieus genomen, waardoor media-aandacht beschikbaar is voor het initiatief. Hierdoor hangt deze stap nauw samen met de vorige stap. De rol van de gemeente blijft echter niet beperkt tot het genereren van mediaaandacht. Zij kunnen in sommige gevallen beleids- en bestemmingsplannen aanpassen, toegang verschaffen tot het bestuur of ambtelijke ondersteuning en advies geven aan de initiatiefnemers. Deze bijdragen van de gemeente zijn soms ook al in eerdere fase aan de orde (Denktank VNG, 2013: 49-50). De vierde stap of ‘drempel’ die genomen moet worden om tot een duurzaam initiatief te komen, is het professionaliseren van het initiatief. Vaak kiest men, zeker als het initiatief met grote geldbedragen te maken heeft, voor een bedrijfsmatige aanpak, of sluit men zich aan bij een bestaande organisatie of rechtsvorm (Denktank VNG, 2013: 51). Een volgende drempel die door de Denktank onderscheiden wordt, is schaalvergroting. Hierbij stellen zij dat schaalvergroting door veel initiatiefnemers niet als doel op zich wordt gezien. Er zijn dan ook genoeg initiatieven die geen behoefte hebben aan deze stap. Bepalend is de vraag of schaalvergroting nuttig is. Ook moet gekeken worden in hoeverre het idee te kopiëren is naar andere wijken, dorpen, steden of gemeenschappen en of er aanpassingen nodig zijn (Denktank VNG, 2013: 54-55). De laatste drempel die genomen moet worden is het afscheid nemen van de initiatiefnemer. ‘Voor haast elk initiatief komt vroeg of laat het moment dat anderen het verder moeten brengen. Niet omdat de initiatiefnemer niet langer bereid zou zijn om zich voor het project in te zetten, maar omdat mensen nu eenmaal diverse capaciteiten hebben en elke ontwikkelingsfase specifieke kwaliteiten vergt’ (Denktank VNG, 2013: 56). Vaak vertrekken de initiatiefnemers niet zomaar, waardoor dit een lastige stap is. Deze stap is wel belangrijk voor het duurzaam voortbestaan van het initiatief. Dit kan namelijk alleen als het initiatief niet meer verbonden is aan de persoon die de eerste stap zette (Denktank VNG, 2013: 56).
19
3.5
Wanneer is er sprake van een burgerinitiatief?
In deze paragraaf staat het eerste deel van de operationalisatie van dit onderzoek centraal. Operationaliseren is het meetbaar of waarneembaar maken van een abstract, theoretisch begrip naar een concreter niveau (Swanborn, 1981: 92). Op deze manier dient de operationalisatie als brug tussen theorie en empirie. Gezien de tweeledigheid van de theoretische verkenning binnen dit onderzoek, is de operationalisatie eveneens opgedeeld. In deze paragraaf wordt de vraag ‘wanneer is er sprake van een burgerinitiatief?’ behandeld. Het beginpunt van deze operationalisatie ligt bij het definiëren van het concept burgerinitiatief. In paragraaf 3.3 is dieper ingegaan op dit concept, waarbij is gebleken dat er vele verschillende definities kenbaar zijn. Wel zijn er een aantal belangrijke elementen te destilleren waaraan moet worden voldaan om te kunnen spreken over een burgerinitiatief: Bij een burgerinitiatief is er sprake van een initiatief welke vanuit de samenleving zelf is ontstaan, die door individuele burgers wordt opgezet, zonder dat de overheid of andere instanties hen hiertoe aanzet en die op steun van gelijkgestemden burgers kan rekenen. Deze burgers zetten zich actief in om een door henzelf ervaren maatschappelijk probleem of situatie in hun leefomgeving aan te pakken, om op deze manier de samenleving te verbeteren. Hierbij is het van belang dat er geen winst wordt nagestreefd, maar dat de toegevoegde waarde die door de inzet van deze burgers wordt gegenereerd, verder gaat dan de eigen persoon. Het initiatief ontstaat van onderop, waarbij de burger volledig zelf bepaalt of zij het probleem aanpakt, hoe zij dit wil aanpakken en wanneer zij dit wil doen. Op basis van deze definiëring is getracht het concept burgerinitiatieven te operationaliseren. Bij deze operationalisering zijn ook indicatoren en kenmerken van burgerinitiatieven aangewend die voortkomen uit de eerder in dit hoofdstuk besproken theorieën en modellen. Dit alles heeft geleid tot de volgende tabel: Indicatoren Vrijwilligheid
Operationalisering Burgers nemen vrijwillig en daarmee volledig uit eigen beweging het initiatief. Hierbij zijn zij niet actief door de overheid of andere instanties benaderd om initiatief te nemen op het betreffende thema. Publieke waarde Bij het initiatief wordt geen eigen gewin of geld nagestreefd, maar wordt er een genereren publieke meerwaarde gecreëerd doordat er een maatschappelijk probleem of situatie wat leeft in de samenleving wordt opgelost of doordat op enige andere wijze de kwaliteit van de samenleving verbeterd wordt. Het resultaat van het initiatief is daarmee van toegevoegde waarde voor meer mensen dan alleen de initiatiefnemers. Bottom up De burgers zijn zelf met het idee gekomen, waarbij de initiatiefnemers zelf bepalen of, wanneer en hoe zij dit initiatief willen aanpakken. Hierdoor kan gesteld worden dat de initiatiefnemers de regie hebben over het initiatief. Actieve inzet Het blijft niet bij het opperen van het idee of dit idee plaatsen op de agenda van de volksvertegenwoordiging, maar de burgers gaan zelf actief aan de slag en organiseren de uitvoering van het initiatief zelf. Figuur 2: De operationalisering van het begrip burgerinitiatieven Bovenstaand schema geeft weer waaraan voldaan moet zijn om te kunnen spreken over een informeel burgerinitiatief zoals bedoeld in dit onderzoek. Burgers moeten vrijwillig en van onderop het initiatief oppakken, waarbij ze zich actief inzetten om het doel te bereiken. Dit houdt in dat het niet bij praten blijft, maar dat ze ook daadwerkelijk de handen uit de mauwen steken om verandering teweeg te brengen. ‘A little less conversation, a little more action please’, zoals Van de Wijdeven (2012) aangeeft in zijn proefschrift. Het doel dat deze burgers met een initiatief willen bereiken, moet verder reiken dan alleen het eigen gewin. Het initiatief moet en publieke meerwaarde creëren voor meer personen dan alleen de initiatiefnemers. Indien iemand afval raapt in zijn wijk, heeft de hele wijk daar plezier van. Om te kunnen spreken van een burgerinitiatief moet dan ook aan al deze vier voorwaarden worden voldaan.
20
3.6
Deelconclusie
In dit hoofdstuk is stilgestaan bij de theoretische deelvraag ‘wat wordt er verstaan onder burgerinitiatieven?’. Het doel van dit hoofdstuk is dan ook om een verkenning van de literatuur over burgerinitiatieven weer te geven. Allereerst is stilgestaan bij de context waarin burgerinitiatieven zich afspelen door een aantal maatschappelijke ontwikkelingen die zich in onze maatschappij voor doen te bespreken. Hierbij zijn onder andere individualisering, informalisering, informatisering en globalisering aan bod gekomen. Vervolgens is in paragraaf 3.2 kort stilgestaan bij de geschiedenis van de publieke voorzieningen en de ontwikkeling in de verhouding tussen overheid en burger in de loop der jaren. Deze informatie biedt dit onderzoek de nodige achtergrond om de transitie waarin wij nu zitten, de verschuiving van een verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving, te kunnen begrijpen. Vervolgens is het academische debat over burgerinitiatieven verkend en is getracht een eenduidige definiëring te geven van het concept burgerinitiatieven. Uit dit onderzoek is echter gebleken dat er vele verschillende definities van het begrip ontwikkeld zijn. Ondanks deze vele verschillende definities, is in dit onderzoek een algemene opvatting geformuleerd over wat burgerinitiatieven zijn. Die luidt als volgt: Bij een burgerinitiatief is er sprake van een initiatief welke vanuit de samenleving zelf is ontstaan, die door individuele burgers wordt opgezet, zonder dat de overheid of andere instanties hen hiertoe aanzet en die op steun van gelijkgestemden burgers kan rekenen. Deze burgers zetten zich actief in om een door henzelf ervaren maatschappelijk probleem of situatie in hun leefomgeving aan te pakken, om op deze manier de samenleving te verbeteren. Hierbij is het van belang dat er geen winst wordt nagestreefd, maar dat de toegevoegde waarde die door de inzet van deze burgers wordt gegenereerd, verder gaat dan de eigen persoon. Het initiatief ontstaat van onderop, waarbij de burger volledig zelf bepaalt of zij het probleem aanpakt, hoe zij dit wil aanpakken en wanneer zij dit wil doen. In de paragraaf daaropvolgend is dit begrip ten behoeve van dit onderzoek meetbaar gemaakt, waarbij gesteld is dat er sprake is van een burgerinitiatief als het aan vier eigenschappen voldoet. Een burgerinitiatief moet 1) vrijwillig zijn opgestart, 2) het dient publieke waarde te genereren en daarmee samenhangend geen winst nastreven, 3) het initiatief moet van onderop uit de samenleving zijn ontstaan en daarmee automatisch niet door de overheid of andere instituties zijn geïnitieerd of gestart. De initiatiefnemers zijn daarmee vrij om te bepalen of, wanneer en hoe zij het initiatief willen aanpakken, waarmee de regie bij de initiatiefnemers ligt. 4) En als laatste moet het een activiteit betreffen, mensen moeten werkelijk zelf iets doen. Deze operationalisering dient als theoretische basis voor het verdere verloop van dit onderzoek. In het volgende hoofdstuk zal deze basis worden uitgebreid door stil te staan bij de verschillende theorieën die er kenbaar zijn over de rol van de overheid bij burgerinitiatieven.
21
Hoofdstuk 4: De rol van de overheid vanuit theoretisch perspectief In het vorige hoofdstuk is duidelijk geworden wat er verstaan moet worden onder burgerinitiatieven, waarmee dat hoofdstuk als basis dient voor dit onderzoek. In dit hoofdstuk wordt verder doorgebouwd op deze basis doordat er wordt ingegaan op de rol die de overheid kan aannemen bij burgerinitiatieven vanuit een theoretisch perspectief. Hiermee wordt in dit hoofdstuk antwoord gezocht op de vraag: “Welke (verschillende) rol(len) krijgt de overheid toebedeeld in het wetenschappelijke debat over burgerinitiatieven?”.
4.1
De motivatie van burgers
Waarom zetten mensen zich in om een maatschappelijk doel of probleem dat zij ervaren op te lossen? Hier is al veel onderzoek naar gedaan. Zo blijkt uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) dat het belangrijkste motief voor burgers om een eerste keer actief te worden, is dat zij zich betrokken voelen bij het onderwerp of de ideologie van de organisatie. Daarnaast spelen sociale bewogenheid (zich willen inzetten voor de samenleving) en ontspanning een grote rol om actief te worden (SCP, 2001). Denters en anderen (2013) sluiten hierbij aan door te concluderen dat veel initiatiefnemers een sociale doelstelling hebben. Vaak worden mensen actief omdat zij een concreet maatschappelijk probleem (Denters et al., 2013), of onvolkomenheid in de publieke dienstverlening (Marschall, 2004: 234) ervaren wat zij zelf willen aanpakken. Ook kan ontevredenheid over de leefsituatie aanleiding zijn om de handen uit de mouwen te steken (Van Marissing, 2007:22-25). Echter zorgt het gevoel ‘toch geen invloed te kunnen uitoefenen’ en een negatief beeld van de lokale autoriteiten er voor dat burgers er vanaf zien om te participeren. Het zou immers toch geen nut hebben. Daarnaast zetten mensen zich in voor de samenleving omdat ze het leuk en interessant vinden om samen met anderen actief te zijn (Denters et al., 2013), waardoor ontspanning en gezelligheid vaak belangrijke factoren zijn om te (blijven) participeren. Tevens zijn burgers bereidt te participeren als er een toegevoegde waarde voor henzelf aan verbonden is, zoals een gratis maaltijd (Lowndes et al., 2001: 446-450) of als ze zichzelf door te participeren kunnen ontplooien (SCP, 2001). Andere motieven om actief te worden en/of te blijven, zijn gevraagd worden door anderen om mee te doen, van huis uit meegekregen, goede besteding van (meer verkregen) vrije tijd, het sociale netwerk uitbreiden en het nastreven en beschermen van het eigenbelang (Jones, 2003:20; SCP, 2001: 76-82; Lowndes et al., 2001: 446-454; Van de Wijdeven et al., 2013: 25-26). Ook Verba, Schlozman en Brady (1995) hebben hier onderzoek naar gedaan. Zij stellen dat er drie factoren van belang zijn bij de vraag waarom mensen al dan niet participeren. Te weten capaciteit, motivatie en invitatie. Deze drieslag is onder andere door Van de Wijdeven en anderen (2013: 21) vertaald naar kunnen, willen en gevraagd worden. Bij capaciteit of kunnen gaat het om de vraag in hoeverre men beschikking heeft over civic skills, tijd en geld. Kan men het zich (financieel) veroorloven om zich in te zetten voor de samenleving en is men hiertoe in staat? Doorgaans kan verwacht worden dat mensen met een hogere sociaal economische status meer beschikking hebben over deze aspecten. Zij beschikken vaak over sterker ontwikkelde interpersoonlijke vaardigheden en hebben (mede daardoor) betere toegang tot instituties. Dit verklaart dan ook het feit dat initiatiefnemers doorgaans hoogopgeleid en autochtoon zijn, waarbij zij of werken of van hun pensioen genieten. Wel is het zo dat de civil skills van burgers verbeteren door te participeren in burgerinitiatieven. Men doet dan namelijk tal van vaardigheden op, zoals de kennis hoe men een subsidieaanvraag schrijft of hoe je sponsoren werft (Tonkens, 2009; Hurenkamp et al., 2006; Van de Wijdeven et al., 2013: 21). Als burgers in staat zijn om te participeren, wil dit niet zeggen dat ze dit ook daadwerkelijk doen. Dit hangt af van de factor motivatie of willen. Vaak gaan burgers participeren omdat ze een concreet maatschappelijk probleem willen oplossen (Denters et al., 2013), al dan niet als reactie op beleid dat deze burgers persoonlijk raakt (Lowndes Pratchett en Stoker, 2001:447). Ook ontevredenheid en frustratie zijn veelgenoemde motieven om actief te worden (Van Stokkom en Toenders 2010: 113). Daar staat tegenover dat ook tevredenheid als motivatie kan werken om je actief in te zetten voor de maatschappij (Van de Wijdeven et al., 2013: 25-27). De factor invitatie of gevraagd worden wijst op het feit dat mensen verassend vaak ‘ja’ zeggen als ze (direct) gevraagd worden om te participeren. Zonder een directe uitnodiging of een impliciete uitnodiging, waarmee verwezen wordt naar het feit dat burgers het gevoel moeten hebben dat zij welkom zijn en participatie gewenst is, zullen burgers minder snel de stap zetten om een eerste keer actief te worden. Opvallend bij deze factor is dat uit onderzoek is gebleken dat de vraagstelling erg bepalend is voor het antwoord van burgers. Indien aan burgers gevraagd wordt of zij taken van de overheid willen overnemen, dan is het antwoord vaak nee, terwijl de vraag of mensen zich willen inzetten voor hun directe leefomgeving vaak zeer positief wordt beantwoord. Je inzetten voor je eigen omgeving en verantwoordelijkheid nemen voor jezelf is daarmee volgens veel mensen een goede zaak (Van de Wijdeven et al., 2013: 27; ROB, 2012: 42).
22
4.2
Hoe zorg je er als overheid voor dat burgers initiatief nemen?
In de vorige paragraaf zijn de motieven van burgers besproken waarom zij participeren. Maar hoe kan de overheid ervoor zorgen dat burgers daadwerkelijk de stap nemen om in actie te komen? Wat kan een gemeente concreet doen om burgerinitiatieven te stimuleren? Moet de overheid eigenlijk zich wel bemoeien met burgerinitiatieven? Over deze laatste vraag bestaat onenigheid in het academische debat en zijn hierbij in de loop van de tijd twee stromingen gevormd. De eerste stroming legt, in navolging van het werk van Alexis de Tocqueville, veel nadruk op initiatieven die spontaan van onderop door burgers ontstaan in vrijwillige associaties. Deze initiatieven hebben tot doel om samen oplossingen te vinden voor gezamenlijke problemen. De overheid heeft binnen deze stroming alleen een voorwaardenscheppende taak en dient zich dan ook zoveel mogelijk afzijdig te houden en zo de civil society de ruimte te geven om zelf tot bloei te komen. Interactie van de overheid leidt volgens deze stroming tot een verstoring of verzwakking van de samenredzaamheid van de burgers (Putnam, 2000; Skocpol, 2003; Verhoeven en Tonkens, 2011: 420; Van de Wijdeven et al., 2013: 28). De tweede stroming stelt dat ‘ook een activerende overheid belangrijk kan zijn voor de activiteiten van burgers’. Hierbij gaat men er vanuit dat actief burgerschap gestimuleerd moet worden en dat de meeste initiatieven ondersteuning vanuit de overheid nodig hebben om tot bloei te kunnen komen (Eliasoph, 2009; Lichterman, 2005; Verhoeven en Tonkens, 2011: 420; Van de Wijdeven et al., 2013: 28). Dat er veel onduidelijkheid bestaat over de rol die de overheid zou moeten aannemen ten opzichte van burgerinitiatieven blijkt niet alleen uit deze tweedeling, maar ook uit de verschillende opvattingen van onderzoekers hierover. Zo stellen Hurenkamp en anderen (2006) dat de overheid zich niet volledig moet terugtrekken maar zelfbewust, uitnodigend en betrokken dient te zijn. Volgens hen zou een dergelijke houding er aan bijdragen dat er meer (kleinschalige) initiatieven tot bloei komen (Van de Wijdeven et al., 2013: 28-29). Tonkens (2009) stelt dat een overheid zich verbindend en uitnodigend dient op te stellen om ervoor te zorgen dat meer mensen actief worden in de samenleving. Hierin kan de overheid zowel faciliterend als stimulerend optreden, waarbij faciliterend staat voor het beschikbaar stellen van diverse middelen, zoals kennis en geld, en stimuleren gericht is op het laten ontstaan van burgerinitiatieven. Van Ankeren, Tonkens en Verhoeven (2010) veronderstellen dat overheidsinspanning bij burgerinitiatieven de kans vergroot dat het initiatief een succes wordt. Wel stellen zij hierbij de kanttekening dat het gevaar dreigt dat professionals het initiatief gaan overnemen, doordat zij eraan zijn gewend zelf problemen op te lossen. Hoe deze overheidsinspanning er precies uit moet zien, is niet duidelijk, maar, zo stellen Van Ankeren et al., het stimuleren en ondersteunen van initiatieven is enorm belangrijk (Van Ankeren et al., 2010:22). Als laatste wordt hier het inzicht van de Denktank VNG weergegeven. Zij stellen dat het niet goed zou zijn als een gemeente zich zeer terughoudend zou opstellen ten opzichte van burgerinitiatieven. Hiermee stellen zij dat ondersteuning wel degelijk zin kan hebben, maar deze ondersteuning hoeft niet per definitie geboden te worden door gemeenten. Ondersteuning kan namelijk ook elders in de samenleving en bij andere partners gevonden worden (Denktank VNG, 2013:37). Wat in verschillende onderzoeken naar voren komt, is dat elk burgerinitiatief uniek is, en daarmee ook andere behoeften hebben aan ondersteuning. Hierop hebben Hurenkamp en Rooduijn, (2009:203-204), gebaseerd op de behoeftepiramide van Abraham Maslow, een behoeftepiramide speciaal voor burgerinitiatieven ontwikkeld. Deze piramide geeft aan wat initiatiefnemers verwachten van de overheid. ‘Om in het algemeen de stabiliteit en levenskansen van de burgerinitiatieven te vergroten, lijkt het raadzaam voor de lokale overheid daar aansluiting bij te zoeken’, aldus Hurenkamp en Rooduijn (2009:203). Naar het idee van deze behoeftepiramide, hebben initiatiefnemers behoefte aan betrokkenheid, een luisterend oor en subsidie. De mate waarin initiatiefnemers behoefte aan deze drie aspecten hebben, verschilt per initiatief. Hierbij wordt verondersteld dat betrokkenheid de belangrijkste behoefte is van burgerinitiatieven, waarmee verwezen wordt naar een vast aanspreekpunt bij de gemeente. Indien er sprake is van voldoende betrokkenheid, groeit de behoefte om serieus genomen te worden. Initiatiefnemers hebben hierbij de behoefte aan een luisterend oor, waarbij ze het idee willen ervaren dat er ook iets wordt gedaan met hun inzet, dat ze serieus worden genomen. Indien ook aan deze behoefte voldoende gehoor wordt gegeven, hebben initiatiefnemers behoefte aan (meer) subsidie. Hierbij moet vermeld worden dat, net als bij de behoeftepiramide van Maslow, de basisbehoeften niet vervallen wanneer daar aan voldaan is (Hurenkamp en Rooduijn, 2009: 203-204). De vraag is echter in hoeverre deze piramide praktisch toepasbaar is voor gemeenten? Naar alle waarschijnlijkheid is de mate waarin deze piramide voor directe handvaten zorgt waaraan de lokale overheid haar handelen ten opzichte van burgerinitiatieven kan ophangen, beperkt.
23
Subsidie
Luisteren
Betrokkenheid
Figuur 3: Behoeftepiramide bij burgerinitiatieven (Hurenkamp en Rooduijn, 2009: 204). Naast Hurenkamp en Rooduijn onderschrijven meerdere onderzoekers dat elk initiatief verschilt en daarmee de (ondersteunings)behoeften van initiatiefnemers elke keer anders zijn. ‘Wat de gemeente bijdraagt of kan bijdragen, loopt dus iedere keer uiteen’, aldus Denktank VNG (2013:65). Iedere burger heeft zijn eigen redenen en motieven om te participeren en daarnaast beschikken burgers niet allemaal over gelijke kennis, kunde en (zelf-)vertrouwen. Zo weten hoger opgeleiden vaak beter hun weg naar de gemeente en andere belangrijke instanties te vinden dan lager opgeleiden. De ene burger is daarmee de andere niet. Hierdoor is het belangrijk dat gemeenten responsief en flexibel kunnen omgaan met de verschillende hulpbehoeften die initiatiefnemers hebben en kunnen variëren en afstemmen in hun houding ten opzichte van burgerinitiatieven. Het is daarmee belangrijk dat gemeenten ‘maatwerk’ leveren in de ondersteuning van burgerinitiatieven (Tonkens, Hurenkamp en Ridderhof De Wilde, 2010:18; ROB, 2012: 45-69; WRR, 2012). Maar hoe kan een overheid ervoor zorgen dat zij maatwerk levert? Van de Wijdeven, De Graaf en Hendriks (2013: 30-31) haken bij het beantwoorden van deze vraag aan op de eerdergenoemde drieslag van ‘kunnen’, ‘willen’ en ‘gevraagd worden’ en stellen dat de overheid moet kijken in hoeverre zij op deze factoren kan inspelen. Dit ‘inspelen’ kan door het bieden van ondersteuning, door aan te sluiten bij de motivatie van de initiatiefnemers en uitnodigend te zijn naar burgers toe. Tevens geven zij aan dat Lowndes Pratchett en Stoker (2006) deze drieslag hebben toegepast en aangevuld in hun CLEAR-model. Hierbij corresponderen de letters van CLEAR met de factoren waar de overheid op in zou kunnen spelen om participatie te bevorderen. Door het CLEAR-model te volgen kan op systematische wijze de totstandkoming van burgerparticipatie geanalyseerd worden, waardoor dit model erg geschikt is voor gemeenten om hen te helpen bij het vormgeven van hun participatiebeleid (Lowndes, Pratchett en Stoker, 2006; Van de Wijdeven et al., 2013: 30-31). Zoals gesteld corresponderen de letters van CLEAR met de facetten waarop ingespeeld kan worden. Hieronder worden de vijf facetten dan ook kort toegelicht. C Can do – Kunnen; in hoeverre beschikken individuele burgers over passende vaardigheden en middelen, zoals zelfvertrouwen en de vaardigheid om in het openbaar te spreken of een evenement te organiseren (Lowndes et al., 2006: 286-287). L Like to – Willen; burgers die het gevoel hebben dat ze verbonden zijn met de samenleving, zijn eerder bereid om zich in te zetten voor deze samenleving. Gemeenschapsgevoel en solidariteit spelen bij een individu dan ook een belangrijke rol bij het bepalen of zij gaan participeren (Lowndes et al., 2006: 287288). E Enabled to – Burgers moeten in staat zijn om te participeren. Hiermee wordt verwezen naar het feit dat instanties open dienen te staan voor participerende burgers. Voor participatie is het van belang dat burgers bevestiging krijgen dat hun betrokkenheid relevant en van toegevoegde waarde is (Lowndes et al., 2006: 288). A Asked to – Gevraagd worden; de bereidheid van burgers om te participeren hangt vaak af van de vraag of, en in hoeverre ze gevraagd zijn. Voor overheden is het van belang dat zij verschillende participatiemogelijkheden aanbieden. Tevens kan participatie gestimuleerd worden door het gebruik van prikkels of door het wijzen op verantwoordelijkheid (Lowndes et al., 2006: 288-289). R Responded to – Burgers moeten het idee hebben dat er naar hen geluisterd wordt, dat hun betrokkenheid verschil maakt en dat hun mening is meegenomen in de besluitvorming. Anders zullen zij snel hun motivatie verliezen (Lowndes et al., 2006: 289).
24
De meeste van deze factoren zijn echter moeilijk te beïnvloeden door de overheid, waardoor getwijfeld kan worden aan de toegevoegde waarde van dit model. Waar overheden wel duidelijk op kunnen inspelen zijn ‘enabled to’ en ‘responded to’. Overheden moeten open staan voor participatie van burgers, ook als dit niet precies past binnen het overheidsbeleid. Hierbij concluderen Van de Wijdeven et al., (2013:31) dat (de mate van) actief burgerschap mede bepaald wordt door de faciliteiten en hulpmiddelen die door de overheid geboden worden. Tevens blijkt uit onderzoek dat actieve burgers gevoelig zijn voor de mate waarin en de wijze waarop gereageerd wordt op de activiteiten die zij ontplooien, waardoor het van belang is dat overheden hier goed op inspelen. Naast deze theoretische benaderingen over de vraag hoe de overheid ervoor kan zorgen dat burgers initiatief nemen, zijn er ook wat meer praktijkgerichte ideeën over deze vraag. De handreikingen variëren van algemene stellingen tot concrete maatregelen. Hieronder worden deze verschillende ideeën toegelicht. Allereerst is het volgens het Ministerie van Binnenlandse Zaken belangrijk dat overheden de drempel voor burgers die iets voor de samenleving willen betekenen, laag houden. Het moet vooral gemakkelijk en duidelijk zijn om je in te zetten (BZK, 2013:33). Oude Vrielink en Verhoeven (2011:383) hebben het hierbij over een ‘burgergerichte houding’, waarbij de doelen en wensen van de burger centraal worden gesteld. Belangrijk is dat er wordt ingespeeld op de behoeften en kwaliteiten van de burgers en de ondersteuning die geboden wordt, persoonlijk van aard is. ‘Door in de ondersteuning rekening te houden met wat bewoners zélf aangeven te kunnen en te willen, wordt de kans aanzienlijk verkleind dat initiatiefnemers zich óf overvraagd voelen, óf het gevoel krijgen dat de professional het initiatief overneemt’, aldus Van de Wijdeven (2013). Om deze burgergerichte houding te kunnen bieden, is ruimte nodig (WRR, 2005:12). Kilic (2008) sluit zich hierbij aan. Zij stelt dat het beleid van gemeenten nog te veel gericht is op de tweede generatie burgerinitiatieven en niet op de derde generatie burgerparticipatie. Gemeenten moeten burgers meer ruimte en vertrouwen geven en de institutionele logica loslaten, zodat burgers hun zelfredzaamheid en zelf organiserend vermogen kunnen aanspreken en ontwikkelen. Beleidsambtenaren moeten burgerinitiatieven meer als een kans zien in plaats van een bedreiging. Beleidsambtenaren moeten hun ogen openen, burgerinitiatieven herkennen en benutten (Kilic, 2008: 16-17). Dat ambtenaren hun ogen open moeten houden, erkennen ook Langendijk en Bürmann (2004). Volgens hen spelen veel burgerinitiatieven zich voornamelijk buiten het gezichtsveld van de gemeente af, waardoor het voor de gemeente moeilijk is om deze te signaleren. Om ook deze burgerinitiatieven te kunnen helpen is het van groots belang dat de gemeente zelf goed zichtbaar is. Alle medewerkers van de gemeente moeten hun ogen open houden om signalen van burgers op te pikken (Langendijk en Bürmann, 2004: 13-16). Ondersteuning kan tevens bestaan uit de weg wijzen in het ‘onoverzichtelijke oerwoud des instanties en vergunningen’, of door er zelfs voor te zorgen dat deze bureaucratische wegen vermeden kunnen worden. Burgers moeten zich serieus genomen voelen en snel verder geholpen worden. Tempoverschillen kunnen namelijk leiden tot storingen in de onderlinge relatie, met het afhaken van initiatiefnemers als mogelijk gevolg. Tevens kan het ondersteunen van burgerinitiatieven bestaan uit het doorverwijzen naar de juiste contacten of het juiste netwerk. Verder kan de overheid burgerinitiatieven bijstaan in het doorlopen van de ambtelijke procedures (Langendijk en Bürmann, 2004: 13 – 16; Van de Wijdeven, 2013). Van de Wijdeven (2013) sluit zich hierbij aan door aan te geven dat omvangrijke initiatieven voordeel hebben bij iemand van de lokale overheid, die een zekere positionele macht heeft, welke als rugdekking kan optreden. Deze rugdekking bevindt zich op gepaste afstand van de initiatiefnemers, maar verzekert de door- en voortgang van het proces intern en zorgt er zo voor dat de initiatiefnemers zich volledig kunnen focussen op het initiatief. Tevens kan deze rugdekking van pas komen als het initiatief negatief in de media komt, of betwist wordt in de politiek. Daarnaast kan deze persoon soms een ‘bypass organiseren’ langs de bureaucratie heen, waardoor de vaart er in gehouden kan worden (Van de Wijdeven, 2013). Naast deze algemene aanbevelingen, zijn er ook concrete maatregelen te formuleren. Zo noemen verschillende rapporten de mogelijkheid om een ‘burgerinitiatievenloket’ te starten. Zo is voor burgers duidelijk waar zij terecht kunnen met hun idee en waar zij ondersteuning kunnen vragen. Middels dit loket worden zij meteen aan de juiste ambtenaar gekoppeld (BZK, 2013:28; Blom et al., 2010:49). Een andere aanpak is om ambtenaren de wijk in te sturen. Door in contact te komen met burgers, weten zij wat er bij hen leeft en kunnen zij proberen initiatieven uit te lokken bij deze burgers. Deze ambtenaren worden vaak frontlijnambtenaren genoemd, maar zijn ook bekend onder andere namen zoals ‘mogelijkmakers’, ‘initiatievenmakelaars’, ‘buurtcoach’ en ‘ideeënmakelaar’. Belangrijk is dat deze ambtenaren voldoende bewegingsvrijheid krijgen bij het ondersteunen van de burgerinitiatieven. Deze frontlijnambtenaren fungeren als een soort bemiddelaars tussen de initiatiefnemers en de overheid en verbinden daarmee de leefwereld en de systeemwereld met elkaar. Zij moeten dan ook in staat zijn soms tegen de systeemwereld in te gaan. Deze
25
ambtenaren dienen een welwillende houding aan te nemen, te luisteren, zich flexibel op te stellen en sterk te zijn in communiceren (Langendijk en Bürmann, 2004: 14; Blom et al., 2010: 17). Verder kunnen gemeenten ontmoetingsplaatsen creëren om burgerinitiatieven uit te lokken. Hier komen burgers bij elkaar en door het gesprek met hen aan te gaan, kunnen nieuwe ideeën ontstaan. Echter is maar in zeer beperkte mate zichtbaar of dit ook daadwerkelijk effect heeft. Een concreter voorbeeld hiervan is een ideeënmarkt organiseren. In dat geval komen mensen die al een idee hebben bij elkaar en kunnen de verschillende ideeën elkaar versterken of tot nieuwe initiatieven leiden (Blom et al., 2010: 29-32). Ook het organiseren van een prijsvraag kan meer burgerinitiatieven genereren. Een voorbeeld hiervan is de dorpenderby van de provincie Noord-Brabant. Bij een prijsvraag wordt een budget beschikbaar gesteld voor het beste burgerinitiatief (Blom et al., 2010: 49-53). Tevens kan financiële ondersteuning burgers ook stimuleren om zelf in actie te komen. Denk hierbij aan het beschikbaar stellen van wijkbudgetten of het aanbieden van een startkapitaal (‘seedsmoney’). Ook kunnen burgers verder geholpen worden als gemeenten hen helpt bij het vinden van alternatieve financieringswijzen. Daarnaast zouden gemeenten meer gebruik kunnen maken van maatschappelijk aanbesteden. Hierbij krijgen maatschappelijke initiatieven de kans om ook mee te doen bij gemeentelijke aanbestedingen, wat initiatieven in de hand kan werken. Aandacht moet hierbij wel uitgaan naar de (zware) eisen en specificaties die de gemeente stelt bij de aanbesteding. Voor initiatiefnemers is het immers moeilijker om hier aan te voldoen (BZK, 2013:31, 38, 41). Belangrijk voor initiatiefnemers zijn ook aandacht en erkenning. Aandacht is in algemene zin vaak een belangrijke drijfveer voor vrijwilligers en daarmee ook voor initiatiefnemers. Het betreft hierbij aandacht en waardering voor het initiatief, maar ook voor hun vrijwillige inzet. ‘Gepaste aandacht, op het moment dat het ertoe doet, is hierbij de kern; in welke vorm dat is gegoten is context- en persoonsgebonden’ (Van de Wijdeven, 2013). Ook de Denktank van de VNG (2013) geeft aan dat erkenning en waardering van belang zijn. Hierbij dient deze aandacht voornamelijk persoonlijk van aard zijn. Aandacht geven kan het aanwezig zijn van een wethouder bij een bijeenkomst van de initiatiefnemers, maar ook het toewijzen van een waarderingssubsidie of het nomineren van het initiatief voor een waarderingsprijs die door de gemeente in het leven is geroepen. Ook het berichten over successen kan gezien worden als waardering. Dit kan er wellicht voor zorgen dat andere burgers zich ook actief gaan inzetten voor de samenleving en heeft daarmee een stimulerende werking. Gemeenten moeten hierbij wel opletten niet met de eer van de burgers te strijken, de initiatiefnemer is namelijk degene die alle eer toekomt (Langendijk en Bürmann, 2004: 13; Blom et al., 2010: 60; ROB, 2012: 65). Tot slot is het belangrijk dat gemeenten beseffen ‘dat het nakomen van een toezegging, ook als die tijdens het gesprek tussen twee personen werd gedaan, voor veel initiatiefnemers de maat der dingen is’ (Denktank VNG, 2013: 64). Overheden en ook ambtenaren moeten zich hier bewust van zijn om teleurstellingen te voorkomen. Bovendien is het van belang dat overheden consistent optreden en ambtenaren, wethouders en de burgemeester hun handelen goed op elkaar afstemmen. Voor initiatiefnemers is het immers erg frustrerend als er door een burgemeester of wethouder bepaalde zaken worden toegezegd, die later teruggedraaid moeten worden, omdat ze weerstand oproepen bij andere collegeleden of omdat de betreffende ambtenaar hier geen actie toe onderneemt. “De meeste burgers die zich inzetten voor een maatschappelijk initiatief vinden dat een onbegrijpelijke zaak” (Denktank VNG, 2013: 64).
4.3
Welke rollen zijn er volgens de theorie weggelegd voor de overheid?
De overheid is bij de meeste initiatieven op enige wijze betrokken. De wijze waarop zij zijn betrokken, verschilt per initiatief. De overheid moet hiervoor steeds van gedaante wisselen (BZK, 2013: 9-10). Hierboven is al uitgebreid ingegaan op verschillende maatregelen die gemeenten kunnen nemen om burgerinitiatieven te laten ontstaan en te ondersteunen. Verschillende onderzoekers zijn hierin een stap verder gegaan en hebben hier ook concrete rollen die de overheid kan aannemen geschetst. In deze paragraaf wordt ingegaan op deze verschillende, in de literatuur voorkomende rollen bij burgerinitiatieven. Bij derde generatie burgerparticipatie hoort een andere manier van werken voor gemeenten. In plaats van dat zij zelf de touwtjes in handen hebben, moeten overheden de touwtjes loslaten en de burger de ruimte geven om burgerinitiatieven te ontplooien. De initiatiefnemer bepaalt zelf of, waarvoor, hoe en wanneer hij zich inzet voor de publieke zaak. Volgens de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) is het belangrijk dat de rol van de overheid bij burgerinitiatieven geëxpliciteerd wordt. Om dit te doen, heeft de ROB de overheidsparticipatietrap ontwikkeld, waarbij de overheid degene is die participeert bij het project van de burger (ROB, 2012 : 67).
26
Reguleren Regisseren Stimuleren Faciliteren Loslaten
Figuur 4: De overheidsparticipatietrap (ROB, 2012: 67). Bij loslaten heeft de overheid alles uit handen gegeven, waardoor er geen inhoudelijke of procesmatige inspraak is. De faciliterende rol ziet de ROB als volgt: “de overheid kiest een faciliterende rol als het initiatief van elders komt en zij er belang in ziet om dat mogelijk te maken”. Indien de overheid een stimulerende rol aanneemt, wil de overheid wel dat er op een bepaald gebied een initiatief ontstaat, maar laat ze dit aan anderen over. De overheid probeert in deze rol om burgers in de betreffende richting in beweging te krijgen. Bij regisseren spelen andere partijen ook een rol bij het initiatief, maar tracht de overheid de regie te houden. Bij de laatste traptreden, de regulerende rol, kan de overheid wet- en regelgeving inzetten en regels ook handhaven om ervoor te zorgen dat het initiatief zich naar de wensen van de overheid ontwikkeld. De ROB geeft bij deze overheidsparticipatietrap aan dat per situatie en per onderwerp gekeken moet worden welke rol zij dient aan te nemen (ROB, 2012: 67-68). De Jong, Litjens en Pröpper bouwen voort op deze overheidsparticipatietrap van de ROB. Zij laten echter de eerste en laatste traptrede buiten beschouwing. Loslaten, zo stellen zij, is niet van toepassing omdat de gemeente zich dan niet met het initiatief bemoeit. Ook reguleren is geen overheidsrol die specifiek past bij de derde generatie burgerparticipatie, aangezien hier traditionele instrumenten ingezet worden. Faciliteren zien De Jong en anderen als het bieden van een helpende hand aan initiatiefnemers. Hierbij kan gedacht worden aan het helpen bij belangentegenstellingen, ambtelijke ondersteuning bieden, het in contact brengen met de juiste personen en het beschikbaar stellen van startkapitaal of het aandragen van andere financieringswijzen (De Jong et al., 2013: 4 – 12). Bij stimuleren probeert de gemeente burgers te mobiliseren om in actie te komen. Dit kan gedaan worden door actief te werven en vrijwilligers deskundigheidsbevordering aan te bieden. Ook kunnen gemeenten zeggenschap overdragen aan andere partijen of meer inzetten op maatschappelijk aanbesteden (De jong et al., 2013: 4). De laatste rol die De Jong, Litjens en Pröpper in navolging van de ROB onderscheiden is regisseren. In deze rol werkt de gemeente samen met andere partners en probeert zij zelf de regie te houden over deze samenwerking. Dit kan gedaan worden door overzicht te creëren en de samenwerking te organiseren. Daarnaast is het belangrijk dat zij zich als een betrouwbare en duidelijke samenwerkingspartner profileert en actief meedenkt om win-win situaties te creëren. Tevens kan een gemeente in deze rol wet- en regelgeving proberen soepel toe te passen en actief proberen aansluiting te zoeken bij bestaande initiatieven (De jong et al., 2013: 4). De faciliterende rol komt ook terug in de indeling van Blom et al., (2010). In hun werkboek ‘Help een burgerinitiatief!’ onderscheiden zij een drietal overheidsrollen. Bij de faciliterende rol kan de overheid praktische ondersteuning bieden, zoals kopieerfaciliteiten en ruimten, maar ook regels en procedures toelichten die in de gemeente gelden. Tevens valt onder faciliteren het geven van tips en tricks welke voortkomen uit eerdere burgerinitiatieven. De overheid kan ondersteuning bieden bij het proces en de stappen die ondernomen moeten worden (Blom et al., 2010: 34-35). De tweede rol die Blom en anderen waarnemen, is de sturende rol. Hierbij helpt de gemeente bij het zetten van de eerste stap door een eerste bijeenkomst te organiseren. Daarnaast kan de gemeente een rol spelen bij het concretiseren van het plan. Hierbij moet de overheid er waakzaam voor zijn dat zij het initiatief niet gaat overnemen, maar dit overdraagt aan de initiatiefnemers (Blom et al., 2010: 36-38). Als laatste kan het zijn dat burgerinitiatieven geheel vanuit de samenleving zelf komen en eigenlijk geen ondersteuning van de gemeente nodig hebben. In dat geval dient de gemeente het burgerinitiatief los te laten en toe te juichen. Aan deze rol hebben Blom et al (2010) geen specifieke naam verbonden, maar deze rol kent een sterke laissez-faire houding, wat daarom een passende naam zou zijn (Blom et al., 2010: 39). Oude Vrielink en Van de Wijdeven (2011) stellen in het artikel ‘Ondersteuning in Vieren’, dat er bij het begeleiden van burgerinitiatieven ook aandacht moet zijn voor het ‘persoonlijke’. Een persoonlijke benadering zou namelijk ‘voeding geven aan een capaciteitsgerichte wijkenaanpak, die het ontwikkelen en aanspreken van
27
potenties, vaardigheden en kwaliteiten van mensen tot inzet heeft. Hiermee vormt zij een waardevolle aanvulling op de meer gangbare instrumentele benadering, die een op resultaten gerichte aanpak voorstaat vanuit het streven dat burgers met hun initiatieven maatschappelijke doelen en belangen helpen realiseren’ (Oude Vrielink en Van de Wijdeven, 2011: 441). Door deze stellinginname komen zij tot een typologie van vier ondersteuningsrollen bij burgerinitiatieven; burgerkracht aanvullen, initiatiefnemers empoweren, institutioneel verbinden en het vitaliseren van de wijkgemeenschap. Bij de eerste rol volgt de ondersteunende ambtenaar het initiatief vanaf een afstandje en geeft hij de burger tips. Hiermee stuurt hij het initiatief een beetje bij, waardoor het beter te realiseren is. Belangrijk is wederom dat de ambtenaar het initiatief niet overneemt (Oude Vrielink en Van de Wijdeven, 2011: 444-445). In de tweede rol, het empoweren van de initiatiefnemers, besteedt de ambtenaar veel aandacht aan de persoonlijke groei van de initiatiefnemers. De ambtenaar probeert bij deze ondersteuningsrol het zelfvertrouwen van de burger te verbeteren door hen aan te moedigen en op te treden als buffer waar de initiatiefnemers op terug kunnen vallen. Persoonlijk contact en aansluiting zoeken bij de interesses van de initiatiefnemers is bij deze ondersteuning belangrijk. De ambtenaar probeert als het ware zowel het initiatief tot een goed succes te brengen, als ook de initiatiefnemer als persoon te laten groeien (Oude Vrielink en Van de Wijdeven, 2011: 446; Van de Wijdeven et al., 2013: 32). Bij de rol van institutioneel verbinden gaat het om ‘het creëren van een voor de bewoners vruchtbare institutionele infrastructuur in en rond de wijk. Hierop kunnen bewoners in concrete projecten aanhaken’ (Oude Vrielink en Van de Wijdeven, 2011: 447). In deze rol zorgt de ambtenaar voor naamsbekendheid van zowel zichzelf als het burgerinitiatief. Hiervoor zal de ambtenaar actief contact moeten zoeken met belangrijke sleutelfiguren binnen de wijk en met instanties die baat kunnen hebben bij het project, waarna geprobeerd wordt deze verschillende contacten met elkaar te verbinden (Oude Vrielink en Van de Wijdeven, 2011: 447). Bij het vitaliseren van de wijkgemeenschap gaat er wederom aandacht uit naar het persoonlijke. In deze benadering proberen professionals nieuwe burgerinitiatieven te laten ‘opborrelen’ in de wijk door de verbondenheid van de wijk te accentueren. De professional kan dit doen door aandacht en erkenning te geven aan bestaande en succesvolle initiatieven en daarnaast persoonlijke aandacht te geven aan bewoners met een idee die toenadering zoeken. Bij deze aanpak is luisteren en trachten het probleem te achterhalen van belang. Door hierop in te spelen en bewoners aan te moedigen om te benoemen wat zij zelf zouden kunnen veranderen aan de door hen ervaren probleemsituatie, kunnen ambtenaren bewoners prikkelen een nieuw initiatief te starten (Oude Vrielink en Van de Wijdeven, 2011: 447 - 448). Oude Vrielink en Van de Wijdeven geven bij deze typologie aan dat ambtenaren vaak een mix van deze vier ondersteuningsrollen toepassen. Hoe deze mix eruit ziet is afhankelijk van de initiatiefnemer. Deze aanpak voorkomt volgens de onderzoekers dat initiatiefnemers vastlopen in procedurele kaders en bureaucratische rompslomp. Door niet alleen instrumentele ondersteuning te bieden, maar ook aandacht te schenken aan het persoonlijke, zorgen ambtenaren ervoor dat initiatiefnemers intrinsiek gemotiveerd blijven (Oude Vrielink en Van de Wijdeven, 2011: 448, 450 – 451; ROB, 2012: 63). Als laatste wordt de rolindeling van Denters, Tonkens, Verhoeven en Bakker (2013) besproken. Volgens deze onderzoekers bestaat er voor overheden geen eenduidige manier om met burgerinitiatieven om te gaan. Elk burgerinitiatief vraagt om andere begeleiding, waardoor van geval tot geval bekeken moet worden hoe het burgerinitiatief ondersteund kan worden. Om te achterhalen welke mate van ondersteuning gewenst is bij welk initiatief, hebben deze onderzoekers het ACTIE-model ontwikkeld (Denters et al., 2013: 8). Het Actie-model is een overzichtelijk model welke de professional inzicht biedt welke benadering hij moet hanteren bij een specifiek burgerinitiatief. Het biedt de professional een systematisch kader om zichzelf vragen te stellen over de mogelijke ondersteuningsbehoeften van het betreffende initiatief. Op deze manier zijn professionals in staat een geschikte balans te vinden tussen drie ondersteuningsbenaderingen; stimuleren, faciliteren en coproduceren (Denters et al., 2013:33). A Animo – motivaties en drijfveren, burgers moeten enthousiast zijn C Contacten – in hoeverre is een initiatief ingebed in de sociale netwerken van de gemeenschap? T Toerusting – beschikbaarheid van middelen, tijd en vaardigheden bij initiatiefnemers? I Inbedding – hoe zijn organisaties ingericht om burgerinitiatieven te ondersteunen? E Empathie – begrip ontwikkelen, in elkaar inleven Naar het idee van dit model zijn er drie varianten waarneembaar waarop overheden kunnen omgaan met burgerinitiatieven. Deze zijn ingedeeld naar kleur, namelijk een rode, witte en blauwe variant. Bij de rode variant is er sprake van een stimulerende aanpak, waarbij professionals burgers proberen te activeren door bijvoorbeeld wijkbudgetten beschikbaar te stellen. Hierbij is het belangrijk dat de professionals de
28
burgerinitiatieven stimuleren, helpen bij de aanvraag, maar soms ook helpen bij het realiseren van de initiatieven. Vanwege de intensiteit van de interactie tussen professionals en initiatiefnemers, is dit de rode variant. (Denters et al., 2013:25). De witte benadering staat voor coproductie tussen overheid en burgers, waarbij er sprake is van een gelijkwaardig partnerschap. Hierbij ontwikkelen burgers en professionals samen een initiatief en voeren zij deze ook samen uit. Dit is van toepassing als de overheid er zelf ook belang bij heeft dat het initiatief gerealiseerd wordt en dus de samenwerking met burgers goed kunnen gebruiken. De agenda’s en verantwoordelijkheden van beide partijen komen in dat geval voor een groot deel overeen (Denters et al., 2013: 30). Als laatste is er nog de blauwe benadering. Bij deze benadering gaat het om een faciliterende benadering. De overheid biedt de burgerinitiatieven ruimte en waar nodig kennis, praktische hulp, aandacht en soms een beetje subsidie. Er is bij deze benadering sprake van een grote afstand tussen de twee partijen. De initiatieven zijn spontaan en van onderop ontstaan, waarbij de overheid alleen op verzoek van de initiatiefnemers intervenieert. Vaak zijn burgers zeer goed in staat zelf hun zaken te regelen, maar een beetje kennis, erkenning en soms wat geld zijn noodzakelijk om de initiatiefnemers gemotiveerd te houden. Om erachter te komen of, en wat een initiatief nodig heeft van de professional, is echter wel contact tussen burger en deze professional nodig (Denters et al., 2013: 29).
4.4
Reflectie op de overheidsrollen
Naar aanleiding van deze uiteenzetting van overheidsrollen kan geconcludeerd worden dat er door diverse auteurs verschillend gekeken wordt naar de taken en rollen die de overheid kan aannemen bij burgerinitiatieven. De hierboven genoemde verschillende rolindelingen lijken op het eerste gezicht zeer evident. Echter blijkt, na een wat diepere analyse, dat bij een aantal van deze rollen er geen sprake is van een informeel burgerinitiatief zoals bedoeld in dit onderzoek. Belangrijk hierbij is immers dat het idee bij de burger, dus van onderaf ontstaat. Door een aantal auteurs is echter gesteld dat de overheid ook een stimulerende rol zou kunnen aannemen bij de omgang met een burgerinitiatief. Bij een stimulerende rol is het echter de overheid die wil dat er een initiatief wordt opgepakt. Deze zal hierop proberen te sturen door bijvoorbeeld actief, middels een brief of oproep in de lokale krant te vragen aan burgers of zij het initiatief willen nemen het groen in hun wijk te onderhouden. In een dergelijk geval is er dus geen sprake van een informeel burgerinitiatief in haar zuivere vorm. Ondanks dat ‘gevraagd worden’ door verschillende onderzoekers als motivatiereden wordt aangedragen (SCP, 2001; Lowndes et al., 2006; Van de Wijdeven et al., 2013), is er in dat geval geen sprake van een burgerinitiatief zoals bedoeld in dit onderzoek. ‘Gevraagd worden’ heeft immers betrekking op buurtgenoten die elkaar enthousiasmeren zich in te zetten voor de samenleving. Om deze reden is er voor gekozen deze veelgebruikte rol niet mee te nemen in dit onderzoek. Ook bij de regisserende en regulerende rol van de ROB (2012) en De Jong, Litjens en Pröpper (2013) is er eveneens geen sprake van een burgerinitiatief zoals bedoeld in dit onderzoek. Bij de regisserende rol houdt de overheid namelijk regie over de samenwerking, door zich als een betrouwbare samenwerkingspartner te profileren. Het probleem is alleen dat de overheid de regie van het initiatief overneemt bij de regisserende rol, waardoor er geen sprake meer is van een burgerinitiatief. De burger heeft immers maar een kleine inbreng in het hoe, wanneer en waar het probleem of maatschappelijke doel wordt aangepakt. Bij de regulerende overheid is de rol van de overheid ook te groot om nog te kunnen spreken van een burgerinitiatief. Tevens stellen De Jong, Litjens en Propper dat dit geen geschikte rol is bij burgerinitiatieven omdat deze rol vooral traditionele instrumenten inzet en dus geen aansluiting zoekt bij de behoeften van de derde generatie burgerparticipatie, waardoor ook deze rollen niet centraal worden gesteld in dit onderzoek (De Jong, et al., 2013: 4 - 11). Verder is het zo dat bij de sturende rol van Blom en anderen (2010) de overheid de eerste bijeenkomst plant en het initiatief op poten zet. Hierna wordt het plan overgedragen aan de burger. Het initiatief ligt daarmee wederom bij de overheid, waardoor er geen sprake is van een bottom-up, maar top-down werkwijze. Dit zorgt ervoor dat er, ook bij deze rol, geen sprake is van een burgerinitiatief zoals bedoeld in dit onderzoek (Blom et al., 2010: 36-38).
29
4.5
Loslaten, faciliteren en coproduceren en de operationalisering hiervan
Na de overwegingen uit de vorige paragraaf in ogenschouw te hebben genomen, is ten aanzien van dit onderzoek gekozen drie rollen nader te onderzoeken, te weten loslaten, faciliteren en coproduceren. Deze indeling is grotendeels gebaseerd op de overheidsparticipatieladder van de ROB (2012) en de indeling van Denters, Tonkens, Verhoeven en Bakker (2013), maar daarnaast worden er ook duidelijk invloeden van andere indelingen en maatregelen zoals weergegeven in paragraaf 4.2, aangewend om de operationalisatie van deze rollen vorm te geven. Hierdoor is de operationalisatie die in deze paragraaf getoond wordt, een samensmelting van verschillende theorieën zoals deze in dit hoofdstuk naar voren zijn gekomen. Bij loslaten is er sprake van een burgerinitiatief waarbij de overheid geen ondersteuning hoeft te bieden. Het initiatief is geheel uit de samenleving zelf ontstaan en kan door de initiatiefnemers geheel zelfstandig worden uitgevoerd. De overheid is wel op de hoogte van het initiatief, maar heeft hier nauwelijks omkijken naar. Zij kan rustig achterover leunen en het initiatief toejuichen! De rol van de overheid is dus minimaal en bestaat voornamelijk uit ruimte geven aan het initiatief. Eventueel kan de overheid bij het aanvragen van vergunningen een burgergerichte houding aannemen, door dit snel af te handelen, het contact soepel te laten verlopen en de regels soms een beetje los te laten. De overheid kan zo als het ware een aantal barrières wegnemen, waardoor het burgerinitiatief zich gemakkelijker kan ontwikkelen (ROB, 2012; Blom et al., 2010). De faciliterende overheidsrol wordt aangenomen als de initiatiefnemers aangeven dat ondersteuning vanuit de overheid gewenst is. In deze rol biedt de overheid een helpende hand aan de initiatiefnemers. Hierbij kan aan veel verschillende vormen van ondersteuning gedacht worden, zoals het geven van tips zodat het plan enigszins bijgestuurd kan worden en daardoor beter realiseerbaar is. Ook het bieden van kennis over regels en procedures, over een specifiek onderwerp of over ervaringen uit eerdere burgerinitiatieven, kan gezien worden als het bieden van ondersteuning. Tevens kan in deze rol ook praktische ondersteuning geboden worden zoals het regelen van een geschikte ruimte voor het burgerinitiatief, kopieerfaciliteiten en het in contact brengen met de juiste personen. Deze hulp kan soms noodzakelijk zijn om initiatiefnemers verder te helpen en gemotiveerd te houden (ROB, 2012; De Jong et al., 2013; Blom et al., 2010; Oude Vrielink en Van de Wijdeven, 2011; Denters et al., 2013). De laatste rol die de overheid kan aannemen is een coproducerende rol. In deze rol is er sprake van een soort partnerschap tussen de overheid en de initiatiefnemers. Er wordt een lange termijnrelatie aangegaan tussen ambtenaren en georganiseerde groepen burgers, waarbij beide partijen een belangrijke bijdrage leveren aan het proces en het resultaat. Hierdoor is er sprake van synergie tussen overheid en burger. Deze rol wordt alleen aangenomen als het initiatief aansluit bij de agenda van de overheid. Indien een idee van een burger de overheid tegenwerkt, zal hiervoor namelijk geen tijd en energie beschikbaar zijn. De overheid gaat samen met de initiatiefnemers om de tafel zitten om het burgerinitiatief te ontwikkelen en uit te voeren. Bij deze rol is dan ook sprake van een gelijkwaardige samenwerking. De taken van de overheid kunnen in deze rol tot ver reiken. Wel moet de overheid er waakzaam voor zijn dat het initiatief nog steeds (ook) van de burger is (Denters et al., 2013; Joshi en Moore, 2003: 1; Ostrom, 1996). Belangrijk bij dit alles is om te vermelden dat bij veel burgerinitiatieven, naast de gemeente, ook andere partijen betrokken zijn. Dit kunnen publieke instituties betreffen zoals de politie en brandweer, maar ook particuliere bedrijven, woningcorporaties en andere organisaties. Dit komt voornamelijk voor bij de coproducerende overheidsrol, maar is ook goed te combineren met de andere overheidsrollen. In dit onderzoek wordt echter de relatie tussen overheid en burgerinitiatieven onderzocht, waardoor de relaties met andere betrokken actoren in dit onderzoek buiten beschouwing worden gelaten.
Operationalisering Zoals in paragraaf 3.5 al is gesteld, is operationaliseren het ‘meetbaar’ maken van concepten ten behoeve van het onderzoek. In deze paragraaf worden de drie overheidsrollen die centraal staan in dit onderzoek, te weten loslaten, faciliteren en coproduceren, geoperationaliseerd, waardoor duidelijk wordt gemaakt hoe deze begrippen ‘gemeten’ worden in dit onderzoek. Deze operationalisering is gebaseerd op de verschillende theorieën die in dit hoofdstuk zijn behandeld over de rol van de overheid bij burgerinitiatieven en de maatregelen die zij kunnen ondernemen om meer burgerinitiatieven te genereren. Met deze operationalisering wordt getracht antwoord te geven op de vraag: ‘hoe uiten de verschillende rollen van de overheid zich bij een burgerinitiatief?’.
30
Om tijdens de uitvoering van dit onderzoek vast te stellen welke rol de overheid heeft gespeeld bij de realisatie van het burgerinitiatief, is het van belang kenmerken van deze rollen vast te stellen. Deze operationalisering heeft tot doel het duidelijk maken wanneer er in dit onderzoek gesproken wordt van een loslatende, faciliterende en/of coproducerende rol. Om dit vast te stellen wordt gebruik gemaakt van onderstaande tabel, waarbij voor elke rol is aangegeven wat de uitingsvormen van deze rol zijn, die waargenomen kunnen worden in de praktijk. Overheidsrollen Loslaten
Operationalisering De gemeente is op de hoogte van het initiatief. De gemeente intervenieert niet. De gemeente geeft erkenning en/of waardering aan het initiatief. De gemeente bemoeit zich niet inhoudelijk met het initiatief. De gemeente bemoeit zich niet procesmatig (bijvoorbeeld over de voorgang of aanpak) met het initiatief. De gemeente biedt geen financiële of materiële ondersteuning. De gemeente neemt eventueel een burgergerichte houding aan ten opzichte van het initiatief met betrekking tot het verlenen van vergunningen. Faciliteren De gemeente biedt de initiatiefnemers informatie over regels en procedures, over het vakgebied waarin het initiatief zich afspeelt en/of over succes- en faalfactoren die naar voren zijn gekomen bij eerdere initiatieven. De gemeente stelt gratis (vergader-)ruimte, kopieerfaciliteiten of andere materialen ter beschikking. De gemeente verwijst de initiatiefnemers naar andere instanties, personen of initiatieven die het initiatief kunnen versterken of verder helpen. De gemeente begeleidt het initiatief procesmatig. Hieronder kan vallen: o Het helder maken welke stappen genomen moeten worden om het initiatief te kunnen realiseren; o Het aanreiken van voorbeelden van projectplannen en vergunningaanvragen; o Het meedenken over de praktische uitvoerbaarheid en haalbaarheid van het initiatief. De gemeente helpt bij het zoeken van (alternatieve) financieringswijzen. De gemeente biedt de initiatiefnemers een startkapitaal aan, zonder dat hier veel bureaucratische rompslomp bij komt kijken. De gemeente is goed bereikbaar voor de initiatiefnemers en reageert snel. De gemeente houdt enigszins gepaste afstand van het initiatief. De gemeente geeft de initiatiefnemers de ruimte om het initiatief naar eigen inzicht vorm te geven. Coproduceren Het idee is afkomstig van de burger. Het idee past in de gemeentelijke agenda. De gemeente en initiatiefnemers werken op een gelijkwaardige manier samen om het doel te bereiken. De taken van de overheid en de initiatiefnemers zijn ongeveer gelijk verdeeld. Er wordt naar elkaar geluisterd en er is ruimte voor elkaars ideeën. Er wordt soepel omgegaan met praktische problemen. De gemeente investeert geld en ambtelijke inzet ten behoeve van het burgerinitiatief. Er zijn heldere afspraken gemaakt tussen de gemeente en de initiatiefnemers. Figuur 5: De operationalisering van de drie overheidsrollen. Bovenstaand figuur geeft aan hoe de drie rollen die de overheid bij burgerinitiatieven kan aannemen, geoperationaliseerd en dus meetbaar worden gemaakt in dit onderzoek. Belangrijk om hierbij te vermelden is dat de kenmerken die bij elk van deze rollen zijn beschreven, niet te herleiden zijn naar een specifieke theorie over overheidsrollen, maar bestaan uit een mix van elementen uit allen in dit hoofdstuk genoemde theorieën.
31
Om in dit onderzoek te onderzoeken welke rol de overheid heeft aangenomen bij een burgerinitiatief, wordt zowel aan de initiatiefnemers als aan de betrokken ambtenaar gevraagd wat de rol van de overheid was bij het initiatief. Hierbij wordt de vraag open geformuleerd, maar zal er wel getracht worden zoveel mogelijk aansluiting te vinden bij bovenstaande uitingsvormen van de verschillende rollen. Als alle kenmerken die hierboven zijn toegewezen aan een bepaalde overheidsrol voorkomen bij een casus, is er sprake van een ‘typische casus’. Echter is het niet noodzakelijk dat alle kenmerken aanwezig zijn om te kunnen spreken van een bepaalde rol. Zo kan het voorkomen bij een bepaalde casus dat de overheid alle faciliterende uitingsvormen van zijn rol heeft toegepast bij het initiatief, op een of twee uitingsvormen na. In dat geval wordt er nog steeds verondersteld dat er sprake is van een faciliterende rol. Het overgrote deel van de kenmerken is immers aanwezig, en wellicht hadden de initiatiefnemers geen behoefte aan een aantal van de uitingsvormen. Er wordt van een bepaalde overheidsrol gesproken als het merendeel van bij deze rol behorende kenmerken wordt aangetroffen in de praktijk. Hierbij zijn de percepties van de respondenten leidend. Samenvattend, en om het verschil tussen de drie rollen verder te expliciteren, kan worden gesteld dat een loslatende overheid nauwelijks een rol speelt bij het realiseren van het initiatief. Zij is op de hoogte, en probeert deze niet tegen te werken, maar heel veel meer wordt er door de overheid niet gedaan. Een faciliterende overheid stelt zich dienstbaar op ten opzichte van het initiatief en probeert de initiatiefnemers te ondersteunen door datgene te bieden wat zij nodig hebben om het initiatief zelfstandig uit te kunnen voeren. Bij een coproducerende overheidsrol neemt de overheid samen met de initiatiefnemers de beslissingen omtrent het initiatief. Belangrijk is dat het idee van de burger komt, maar nadat het contact met de overheid is gelegd, wordt er veelal in samenspraak opgetreden om het initiatief te verwezenlijken.
4.6
Deelconclusie
In dit hoofdstuk is antwoord gegeven op de tweede theoretische deelvraag van dit onderzoek, te weten ‘Welke (verschillende) rol(len) krijgt de overheid toebedeeld in het wetenschappelijke debat over burgerinitiatieven?’. Hiertoe is allereerst stilgestaan bij de motivatie van burgers om te participeren in de samenleving. Belangrijke elementen hierbij zijn capaciteit, motivatie en invitatie (Verba et al., 1995), of kunnen, willen en gevraagd worden, zoals Van de Wijdeven en anderen deze drie elementen noemen (Van de Wijdeven et al., 2013: 21). Indien burgers over deze drie elementen beschikken, zijn zij over het algemeen bereid om zich in te zetten voor de samenleving. Het is belangrijk voor overheden om hier bewust van te zijn, zodat zij hier wellicht op in kunnen spelen met hun participatiebeleid. Vervolgens is in paragraaf 4.3 besproken wat de overheid eraan kan doen om burgers initiatief te laten nemen. Hier is een veelheid aan abstracte en concrete maatregelen genoemd die eraan bijdragen dat burgers eerder geneigd zijn zich in te zetten voor de publieke zaak. Een kleine greep uit de vele maatregelen; ruimte en vertrouwen geven, burgers serieus nemen, een burgergerichte houding aannemen, helpen bij het doorlopen van de ambtelijke procedures, een ambtenaar de wijk in sturen en initiatiefnemers een startkapitaal aanbieden. In de paragraaf die daarop volgt, is weergegeven welke overheidsrollen er allemaal onderscheiden worden in het academische debat. Dit zijn onder andere loslaten, faciliteren, stimuleren, regisseren, sturen, laissez-faire, burgerkracht aanvullen, coproduceren, initiatiefnemers empoweren, institutioneel verbinden en het vitaliseren van de wijkgemeenschap. Uit deze veelheid van rollen zijn uiteindelijk een drietal rollen gedestilleerd, welke het beste passen bij het concept burgerinitiatief, zoals bedoeld in dit onderzoek, te weten loslaten, faciliteren en coproduceren. Deze drie rollen zullen in het verdere onderzoek centraal staan, waarbij gekeken wordt in hoeverre deze theoretische rollen overeenkomen met de houding die in de praktijk door gemeenten wordt aangenomen. Om dit te kunnen meten, zijn deze drie rollen in paragraaf 4.6 geoperationaliseerd en daarmee meetbaar gemaakt. Deze operationalisering bestaat uit een mix van maatregelen en rollen die in dit hoofdstuk naar voren zijn gekomen. In het volgende hoofdstuk wordt de onderzoeksstrategie van dit onderzoek uitgewerkt, waardoor duidelijk wordt hoe deze metingen plaats vinden.
32
Hoofdstuk 5: Onderzoeksstrategie of methodologische verantwoording In dit hoofdstuk staat de onderzoeksstrategie, die reeds kort is behandeld in paragraaf 2.5, centraal. In deze eerdere paragraaf is aangegeven dat in dit onderzoek een viertal stappen ondernomen worden, welke in het volgende figuur zijn weergegeven:
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Literatuuronderzoek
Inventarisatie
Casestudy
Stap 4 Theoretische en empirische analyse
Figuur 1: Het onderzoeksdesign in stappen. In dit hoofdstuk worden de methoden en technieken die in dit onderzoek gebruikt worden, stap voor stap toegelicht. Bij elke methoden wordt nader bekeken welke technieken worden toegepast om de benodigde gegevens te verzamelen en te analyseren. Tot slot wordt ingegaan op de validiteit en betrouwnaarheid van dit onderzoek en welke waarborgen er zijn gemaakt om deze te garanderen.
5.1
Literatuuronderzoek
In de gekozen onderzoeksstrategie van dit onderzoek speelt een uitgebreid literatuuronderzoek een belangrijke rol. Een literatuurstudie zorgt ervoor dat er op snelle wijze veel informatie verzameld kan worden over een bepaald onderwerp. Tevens zorgt deze strategie ervoor dat het onderzoek aansluit bij actuele wetenschappelijke ideeën en discussies en wordt het onderzoek door deze strategie geplaatst in een (multi)disciplinair verband. Daarnaast kan middels de literatuurstudie achterhaald worden welke onderzoeksvragen er al beantwoord zijn in eerder onderzoek en kan deze vorm van onderzoek zorgen voor nieuwe inzichten die het onderzoek verder kunnen brengen (Boeije, 2005:47; Booth, Colomb en Williams, 2008). Voor het beantwoorden van de theoretische vragen van dit onderzoek wordt secundair bestaand materiaal van kwalitatieve gegevens aangewend. Dit betreft data die voortkomen uit academische literatuur en documenten die door andere onderzoekers, al dan niet voor een ander doel, zijn voortgebracht. Zij kunnen bestaan uit statistische gegevens, dan wel uit conclusies uit deze eerdere onderzoeken. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een veelheid aan bronnen, welke onder andere bestaan uit wetenschappelijke onderzoeken, artikelen uit wetenschappelijke tijdschriften zoals Bestuurskunde, het tijdschrift Sociale Vraagstukken en Beleid en Maatschappij, kabinetsnota’s en vooraanstaande rapporten van onder andere de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, het Sociaal en Cultureel Planbureau en de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Daarnaast is er praktijk georiënteerde literatuur gebruikt zoals hand- en werkboeken die ontwikkeld zijn om gemeenten te helpen hun relatie te bepalen ten opzichte van burgerinitiatieven (Van Thiel, 2007: 121). Binnen deze literatuurstudie wordt secundair bestaand materiaal gebruikt als input voor dit onderzoek. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de methoden ‘inhoudsanalyse’ en ‘meta-analyse’. Bij een inhoudsanalyse wordt de inhoud van bestaand materiaal opnieuw onderzocht en bij een meta-analyse worden verschillende bronnen aangewend om uiteindelijk nieuwe conclusies te kunnen trekken. Door het gebruiken van meerdere bronnen wordt in dit onderzoek de betrouwbaarheid en validiteit gewaarborgd (Van Thiel, 2007:117-130; Booth et al., 2008: 69).
Het selecteren van het bronmateriaal Voor het selecteren van bestaand materiaal is voornamelijk gebruik gemaakt van (de database van) de Universiteitsbibliotheek van Tilburg University. Tevens is gebruik gemaakt van de zoekmachine worldcat en google scholar. Bij alle verschillende zoekbronnen is veelvuldig gezocht op verscheidende relevante zoektermen. De gevonden data is globaal bestudeerd om te onderzoeken of deze relevant is voor dit onderzoek. Hierna zijn ze, zoals hierboven is beschreven, onderworpen aan een meta-analyse waarbij de data thematisch zijn geordend en samengevat. Tevens is er een tweede methode van dataverzameling toegepast. Zo is bij relevante artikelen de literatuurlijst bekeken, waarbij gezocht is naar andere relevante bronnen voor dit onderzoek. Deze techniek staat ook wel bekend als het sneeuwbaleffect (Van Thiel, 2007: 46; Booth et al., 2008:74-77).
33
5.2
Inventarisatie
De tweede onderzoeks-stap die genomen wordt in dit onderzoek, is het uitvoeren van een inventarisatie naar burgerinitiatieven in Noord-Brabant. In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de wijze waarop deze inventarisatie heeft plaatsgevonden. Om zoveel mogelijk burgerinitiatieven te verzamelen, zijn in dit onderzoek verschillende bronnen gebruikt. Allereerst is er veelvuldig gebruik gemaakt van websites zoals www.participatiekaart.nl, de site van kroonappels van het Oranjefonds en de praktijkvoorbeelden die genoemd worden op de site van de VNG. Daarnaast is via Google gezocht middels trefwoorden als burgerparticipatie en burgerinitiatieven, zijn bestaande onderzoeken naar burgerinitiatieven aangewend. In deze zoektocht zijn er een aantal initiatieven aan het licht gekomen door interactie met respondenten en andere geïnteresseerden. Tevens is bij (een aantal) gemeenten in Noord-Brabant geïnformeerd of zij voorbeelden van burgerinitiatieven in hun gemeenten hadden. Dit leverde niet altijd even veel respons op. Het feit dat niet alle burgerinitiatieven zichtbaar zijn voor mensen die zich buiten de groep van direct betrokkenen bevinden, is daarvoor de reden (Het PON, 2013:8). Dit zorgt ervoor dat deze initiatieven geen bekendheid krijgen en dus niet meegenomen kunnen worden in dit onderzoek. Daarnaast hebben veel burgerinitiatieven geen officiële naam, geen stichting, noch organisatie of zelfs geen website, waardoor deze niet vindbaar zijn. In een groot aantal van deze gevallen is zelfs de gemeente niet eens op de hoogte van de initiatieven. Hierdoor is het zeer waarschijnlijk dat Noord-Brabant nog tal van initiatieven meer kent. De uiteindelijke inventarisatie is daarmee slechts een kleine greep uit de werkelijkheid en zeker niet uitputtend. Het zijn veelal initiatieven die al bekend zijn bij organisaties en/of gemeenten, of die zichzelf kenbaar maken door middel van een eigen website. Om een volledige inventarisatie te genereren, zijn andere zoektechnieken nodig. Aangezien een volledige inventarisatie niet het doel is van dit onderzoek, is hier niet voor gekozen in dit onderzoek. Wat lastig was in de zoektocht naar burgerinitiatieven is het feit dat de betrokkenen bijna nooit spreken over een (burger)initiatief. In veel gevallen wordt de inzet voor de samenleving gezien als een hobby of iets wat ‘normaal’ is. Vaak wordt er gesproken over ‘iets willen doen voor de maatschappij of een bepaalde doelgroep’, of van ‘zich actief willen inzetten voor onze buurt’, maar niet over een burgerinitiatief. Nadat er tal van initiatieven waren verzameld, is getracht zoveel mogelijk informatie van deze initiatieven te achterhalen. Waar naar gezocht is, is onder andere in welke gemeente het initiatief zich bevindt, het bereik van het initiatief en het aantal initiatiefnemers. Verder is ook getracht te achterhalen wat de rol van de overheid is geweest bij deze initiatieven, maar dit leidde meestal tot weinig resultaat. Daarna zijn de initiatieven ook ingedeeld naar thema, waarbij gebruik is gemaakt van de volgende clustering: Groenonderhoud Duurzaamheid Sociale ontmoeting Educatie Zwerfafval Armoedebestrijding Leefbaarheid Mantelzorg Burenhulp Deze clustering is hoofdzakelijk gebaseerd uit andere onderzoeken naar burgerinitiatieven, welke is aangevuld met thema’s die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen. Hierbij kan één initiatief meerdere thema’s bevatten. Hiervoor is gekozen omdat veel initiatieven, door de verscheidenheid moeilijk te vangen zijn in een categorie. In een aantal gevallen was het informatieaanbod over het initiatief zeer beperkt. In deze gevallen is gekozen voor een thema dat het meest logisch leek. Daarna zijn de verzamelde gegevens over de gevonden burgerinitiatieven geanalyseerd. De resultaten hiervan worden gepresenteerd in het volgende hoofdstuk.
5.3
Casestudy
Op basis van de bovengenoemde inventarisatie en de drie overheidsrollen die uit de literatuurstudie naar voren zijn gekomen, zijn een zestal burgerinitiatieven geselecteerd welke in dit onderzoek nader onderzocht worden. Hiervoor wordt de strategie ‘casestudy’ gebruikt. De casestudy, ook wel bekend als gevalsstudie, is een intensieve onderzoeksstrategie waarbij een klein aantal situaties, zeer uitgebreid wordt onderzocht in de natuurlijke situatie en omgeving. Dit zorgt voor uitgebreide en gedetailleerde beschrijvingen van het onderzoeksfenomeen (Van Thiel, 2007: 97-98; Boeije, 2005; Swanborn, 2002: 115-116). Doordat in dit onderzoek in totaal zes casussen worden onderzocht, is er sprake van een ‘multiple-casestudy’. Elk burgerinitiatief vormt hierbij een individuele casestudy, waarbij elk van de drie geselecteerde rollen van de overheid, te weten loslaten, faciliteren en coproduceren, door middel van twee casussen wordt onderzocht. In dit onderzoek zullen de resultaten uit deze verschillende casus vervolgens in samenhang
34
geanalyseerd worden. Elke casus wordt op eenzelfde manier onderzocht, zodat analyse op een systematische manier kan plaatsvinden (Swanborn, 2002: 115-116; Boeije, 2005; Yin, 2003: 46). De geselecteerde casussen zijn allemaal verschillende voorbeelden van het fenomeen burgerinitiatief. Het empirisch onderzoek hierna heeft plaatsgevonden van september 2013 tot en met november 2013. Dit onderzoek heeft zich voornamelijk gericht op de rol die de overheid heeft gespeeld bij deze casussen en hoe deze rol door beide partijen is ervaren. Hierdoor zijn de ervaringen, belevingen en percepties van de betrokkenen belangrijk. De data die gegenereerd zijn uit deze casestudy, zijn vervolgens geanalyseerd, waarbij overeenkomsten en verschillen tussen de burgerinitiatieven zijn onderzocht. De wijze van analyse wordt nader toegelicht in paragraaf 5.4.
Casusselectie De zes casussen die geselecteerd zijn voor het empirische deel van dit onderzoek, komen voort uit de inventarisatie van stap twee van dit onderzoek. Uit deze groslijst is een zestal casussen geselecteerd welke aan een diepteonderzoek zijn onderworpen in dit onderzoek. De selectie van deze zes casussen is hoofdzakelijk gebaseerd op de waarschijnlijke rol die de overheid heeft aangenomen bij het initiatief. Op basis van een eerste verkenning van de verschillende initiatieven is getracht te achterhalen wat de rol van de overheid bij het initiatief vermoedelijk zou zijn. Bij veel initiatieven was dit niet mogelijk, waardoor deze initiatieven niet gekozen zijn als casus. Hierna is getracht een zo groot mogelijke variatie aan te brengen in de te onderzoeken initiatieven. Hierbij is dus gekeken naar de spreiding naar regio, naar gemeentegrootte, naar onderwerp, naar het aantal initiatiefnemers en naar het bereik dat deze initiatieven vermoedelijk hebben. Bij deze selectie heeft het de toegang tot informatie dan ook een zeer belangrijke rol gespeeld. Indien er te weinig informatie kenbaar was, is er voor een andere casus gekozen, om te voorkomen dat het onderzoek in een later stadium om deze reden vast zou lopen. Het is immers belangrijk dat de geselecteerde casussen informatierijk zijn. Hiermee kan gesteld worden dat zowel praktische als inhoudelijke argumenten een belangrijke rol hebben gespeeld bij de selectie van de casussen (Swanborn, 2000: 73-74). De casussen die in dit onderzoek centraal staan, zijn zeer waarschijnlijk nog niet eerder aan wetenschappelijk onderzoek onderworpen en lenen zich daarom voor intensief kwalitatief onderzoek (Boeije, 2005; Van Thiel, 2007). Aangezien de casestudy in principe combineerbaar is met bijna alle vormen van dataverzameling en het door de complexe structuur van het verschijnsel vaak raadzaam is gegevens te verzamelen op verschillende niveaus, is in dit onderzoek gekozen voor zowel een documentenanalyse, als het afnemen van interviews met sleutelfiguren. Op deze manier kan het verschijnsel dat centraal staat in het onderzoek, in dit geval de burgerinitiatieven, vanuit verschillende invalshoeken belicht worden in de omgeving waarin het zich voordoet (Swanborn, 2000: 20-22; Boeije, 2005). Bij de documentenanalyse ten behoeve van de casestudy zullen verschillende documenten en bronnen geraadpleegd worden zoals krantenartikelen, internetpagina’s, notulen van vergaderingen, folders, presentaties, filmpjes en congresverslagen. Deze data dienen ertoe een beter beeld te krijgen van de geselecteerde casussen en daarmee de empirische werkelijkheid (Booth et al., 2008: 69).
Interview In de strategie casestudy wordt de methode interview aangewend om empirische data te verzamelen. Deze interviews hebben dan ook als voornaamste doel om informatie te verzamelen over de verschillende casussen en de rol van de overheid bij deze burgerinitiatieven. Binnen deze methode is gekozen voor de techniek van een semigestructureerd interview. Dit houdt in dat de vragen die gesteld worden tijdens het interview niet vast liggen, maar dat het interview wordt afgenomen aan de hand van een topiclijst, welke als leidraad dient (Baarda, De Goede en Van der Meer-Middelburg, 2007). Deze manier van interviewen past goed bij een casestudy omdat er op deze manier voldoende ruimte is om informatie te verwerven bij de respondenten en hen naar hun percepties te vragen. Daarnaast zorgt deze techniek ervoor dat de interviewer vrij is om het verloop van het interview aan te passen door de volgorde van de onderwerpen aan te passen. Dit kan van pas komen om het gesprek een natuurlijker verloop te geven, wat vaak voor een prettigere sfeer zorgt tijdens het gesprek (Boeije, 2005; Baarda et al., 2007; Van Thiel, 2007: 107-108). De onderwerpen die aan bod komen tijdens de interviews zijn voor een groot deel afgeleid van de gebruikte theorieën en daarmee samenhangend de operationalisatie, waardoor er sprake is van een deductief onderzoek. Hierbij is getracht zo min mogelijk vakjargon op te nemen en op deze manier rekening te houden met de belevingswereld van de respondent. De topiclijsten zijn terug te vinden als bijlage 2 van dit onderzoek (Boeije, 2005; Baarda, De Goede & Van der Meer-Middelburg, 2007; Van Thiel, 2007).
36
Per casus zijn interviews afgenomen met zowel de initiatiefnemers als met de contactpersoon bij de gemeente. Voor het selecteren van deze contactpersoon wordt aan de initiatiefnemer gevraagd met wie zij het meeste contact hebben gehad binnen de betreffende gemeente en daarmee een sleutelfiguur zou kunnen zijn voor mijn onderzoek. Op deze manier is vrijwel zeker dat het interview met de juiste respondent wordt afgenomen. Doordat er zowel met de initiatiefnemers als met de betreffende ambtenaar gesproken wordt over het burgerinitiatief, wordt het initiatief en de rol van de overheid vanuit meerdere kanten belicht, waardoor vermeden wordt dat er een eenzijdig beeld ontstaat. In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van de respondenten (Baarda et al., 2007). Bij het afnemen van de interviews wordt, uiteraard met toestemming van de respondenten, gebruik gemaakt van opnameapparatuur. Door middel van een opname van een interview kan het interview naderhand uitgewerkt worden in een uitgebreid verslag. Dit verslag wordt gebruikt bij het verwerken en analyseren van de interviews en zorgt er voor dat de betrouwbaarheid van dit onderzoek versterkt wordt. Om de betrouwbaarheid te garanderen zijn de verslagen tevens teruggekoppeld met de respondenten, zodat eventuele onjuistheden eruit gehaald konden worden. Tevens worden de bewaarde geluidsfragmenten en de uitgewerkte samenvattingen gebruikt voor citaten, welke de onderzoeksresultaten wellicht kunnen versterken (Van Thiel, 2007).
5.4
Analyse
Om de data die verkregen zijn uit de hierboven beschreven onderzoeksmethoden om te zetten in bevindingen, en hiertussen patronen te kunnen ontdekken, zijn de data geanalyseerd. Dit is gebeurd aan de hand van een methode waarbij er drie stappen van codering worden onderscheiden, te weten open, axiale en selectieve codering (Boeije, 2010:96-107). Allereerst is de enorme berg data open gecodeerd, door de data zorgvuldig door te lezen en op te delen in losse fragmenten. Op basis van de inhoud van deze fragmenten is hieraan een code gekoppeld, welke bestaat uit een of een aantal woorden. Waar mogelijk krijgen verschillende fragmenten dezelfde code toebedeeld, zodat deze later met elkaar vergeleken kunnen worden (Boeije, 2010: 96-107). De tweede stap, het axiaal coderen, staat in het teken van het vinden van relaties tussen codes en het terugbrengen van de enorme hoeveelheid codes. De codes en bijbehorende fragmenten zijn in deze stap gegroepeerd naar onderwerp, waardoor duidelijk wordt hoe bepaalde codes zich tot elkaar verhouden. Tevens kan het voorkomen dat bij deze stap de toegekende code wordt herzien en vervangen voor een beter passende code (Boeije, 2010: 107-114). Bij de laatste stap van codering wordt getracht de verschillende gegevens te integreren tot een verhaal, waarbij getracht wordt verbindingen te leggen tussen de empirie en theorie. (Van Thiel, 2007:159-161; Boeije, 2010: 114-118).
5.5
Betrouwbaarheid en validiteit
In dit onderzoek is getracht de betrouwbaarheid en validiteit op verschillende manieren te waarborgen. De betrouwbaarheid van een onderzoek is afhankelijk van de consistentie en nauwkeurigheid binnen het onderzoek. In dit onderzoek is getracht de consistentie te waarborgen door meerdere casussen op dezelfde wijze te onderzoeken. Tevens is ervoor gekozen om elke rol die de overheid aan kan nemen bij burgerinitiatieven, door middel van twee casussen nader te bekijken, om zo de betrouwbaarheid van dit onderzoek te verhogen (Van Thiel, 2007: 55-57). De gebruikte meetinstrumenten zijn zo nauwkeurig mogelijk weergegeven en toe gepast, zodat dit onderzoek volledig na te gaan is door andere onderzoekers. De gebruikte topiclijsten zijn opgenomen in de bijlagen, evenals de respondenten die benaderd zijn voor de interviews. Voor het onderzoeken van de verschillende casussen is elke keer getracht meerdere respondenten te benaderen. Door zowel initiatiefnemers als de betreffende ambtenaren en/of professionals te interviewen, is getracht een breder en betrouwbaarder beeld te schetsen van de situatie. Tevens zijn alle interviews opgenomen en uitgewerkt tot transcripten, wat de betrouwbaarheid ten goede komt. Ook zijn bevindingen, waar mogelijk, gecontroleerd, onder andere door later in het interview hierop terug te komen, dezelfde vraag bij andere respondenten voor te leggen of door feiten te controleren in de beschikbare documenten (Van Thiel, 2007: 55-57). Verder zijn de selectiecriteria voor het selecteren van de casussen weergegeven in de methoden en technieken, evenals verschillende keuzes die gemaakt zijn in de loop van dit onderzoek. Door het gebruik van meerdere onderzoeksmethoden, wat beter bestaat als triangulatie, en op deze manier informatie op verschillende manieren te verzamelen, is ook getracht de betrouwbaarheid en validiteit van dit onderzoek te versterken (Van Thiel, 2007: 55-57). Doordat in dit onderzoek alleen burgerinitiatieven uit Noord-Brabant onderzocht worden, zijn de uitspraken maar met gepaste terughoudendheid geldig voor heel Nederland. Bij dit onderzoek zal cultuur altijd een rol
37
spelen, waardoor niet met zekerheid gesteld kan worden dat de conclusies ook geldig zijn voor bijvoorbeeld Groningen of Amsterdam. Echter is wel getracht binnen de provincie Noord-Brabant een zo groot mogelijke spreiding naar locatie en grootte te hanteren, om de betrouwbaarheid van de uitkomsten van dit onderzoek te vergroten.
5.6
Deelconclusie
Zoals in dit hoofdstuk is besproken wordt er in dit onderzoek gebruik gemaakt van de onderzoeksstrategie literatuurstudie en casestudie. Hierbij worden verschillende methoden en technieken gebruikt om de juiste gegevens te verkrijgen, waarbij semigestructureerde interviews een belangrijke rol spelen. Middels deze interviews worden de verschillende burgerinitiatieven in hun natuurlijke situatie vanuit meerdere kanten belicht, zodat een duidelijk beeld ontstaat over de rol die de overheid bij deze initiatieven heeft gespeeld. Doordat er gebruik is gemaakt van verschillende onderzoeksmethoden, is er sprake van triangulatie, wat de betrouwbaarheid en validiteit van dit onderzoek ten goede komt.
38
Hoofdstuk 6: Burgerinitiatieven in Noord-Brabant; een inventarisatie Voordat de vraag beantwoord kan worden welke rol de overheid speelt bij burgerinitiatieven in Noord- Brabant in theorie en praktijk, is het van belang een beeld te krijgen welke burgerinitiatieven er allemaal te onderscheiden zijn. Niemand weet immers precies hoeveel initiatieven er zijn (Denktank VNG, 2013: 14). Dit hoofdstuk kan beschouwd worden als een eerste aanzet tot een uitgebreide inventarisatie naar burgerinitiatieven in Noord-Brabant. Een eerste aanzet omdat deze inventarisatie niet als allesomvattend beschouwd kan worden. Dit is, gezien het doel van deze inventarisatie binnen dit onderzoek, niet van belang. Deze inventarisatie dient immers als een brede verkenning naar de vraag ‘Welke burgerinitiatieven zijn er allemaal te onderscheiden in Noord-Brabant?’.
6.1
Kanttekeningen
Tijdens de zoektocht naar burgerinitiatieven in Noord-Brabant zijn in totaal 206 initiatieven gevonden. Deze initiatieven zijn nader bekeken, waarbij onder andere is gelet op de afkomst van het initiatief, hoeveel burgers zich actief inzetten voor het initiatief, het thema van het initiatief en het bereik van het initiatief. Gezien het feit dat veel (kleinschalige) burgerinitiatieven zich niet of nauwelijks kenbaar maken in de omgeving of op internet, kan met zekerheid worden gesteld dat deze 206 initiatieven maar een kleine greep uit de werkelijkheid beslaat. Hierbij kan gedacht worden aan een mevrouw die vrijwillig bloemschikcursussen geeft in het bejaardentehuis om op die manier sociale ontmoeting te genereren bij deze, vaak geïsoleerde doelgroep, of aan een burger die het gemeenteplantsoen voor zijn huis bijhoudt. Een volledige inventarisatie door alle burgerinitiatieven in Noord-Brabant in kaart te brengen, is door de grote variëteit aan burgerinitiatieven bijna onmogelijk en zou een onderzoek op zich zijn met eigen, specifieke methoden en technieken. Hierdoor kan de data die in dit hoofdstuk gepresenteerd wordt, niet als representatief beschouwd worden en is voorzichtigheid geboden. Wel geven deze data een eerste indruk in de grote verscheidenheid, het aantal initiatieven en de thema’s die deze initiatieven omvatten. Een tweede kanttekening die vooraf aan dit hoofdstuk geplaatst dient te worden, is het feit dat er zeer waarschijnlijk sprake is van een ‘vertekende werkelijkheid’. Zoals in paragraaf 5.2 al is aangegeven, is voor deze inventarisatie gebruik gemaakt van de site www.participatiekaart.nl. Op deze website staat een groot aantal burgerinitiatieven uit Breda, Bergen op Zoom en Oss vermeld. Deze gemeenten zijn namelijk drie van de acht gemeenten die voor deze site initiatieven hebben aangedragen. Vooral Breda is hier erg actief in geweest, waardoor een overgroot deel van de gevonden en hier geanalyseerde initiatieven afkomstig is uit Breda. Dit draagt er aan bij dat het lastig is om aan de hier gepresenteerde gegevens conclusies te verbinden. In totaal zijn er namelijk 115 initiatieven afkomstig uit Breda, wat een kleine 56 procent is van het totaal aantal hier gepresenteerde en geanalyseerde initiatieven. Dit gezegd hebbende, zullen in de volgende paragrafen de gevonden data gepresenteerd worden.
6.2
Initiatieven naar regio en gemeentegrootte
Allereerst is onderzocht hoe de burgerinitiatieven verspreid zijn door Noord-Brabant en hoe daarbij de verdeling is geweest tussen grote en kleine gemeenten. Bij deze laatste verdeling is de grootte van de gemeente bepaald aan de hand van het aantal inwoners in de gemeente. De precieze verdeling naar gemeentegrootte is weergegeven in onderstaand cirkeldiagram. Hieruit valt op te merken dat het overgrote deel initiatieven afkomstig is uit zeer grote gemeenten, namelijk 130 initiatieven. Dit is te verklaren door het feit dat er veel initiatieven gevonden zijn in Breda, welke als zeer grote gemeente is getypeerd. In kleine gemeenten zijn in totaal 16 initiatieven gevonden. In middelgrote gemeenten zijn 23 burgerinitiatieven waargenomen en in de grote gemeenten zijn in totaal 37 initiatieven gevonden.
39
Burgerinitiatieven bezien naar gemeentegrootte 8%
Kleine gemeenten (0 - 25.000 inwoners)
11%
Middelgrote gemeenten (25.000 - 50.000 inwoners) Grote gemeenten (50.000 100.000 inwoners)
18% 63%
Zeer grote gemeenten (>100.000 inwoners)
Figuur 6: Burgerinitiatieven bezien naar gemeentegrootte. Daarnaast is onderzocht hoe deze burgerinitiatieven verspreid zijn over Noord-Brabant. Hierbij kwam naar voren dat het merendeel van de initiatieven zich bevindt in West-Brabant, namelijk 68 procent van alle initiatieven. Hierbij speelt de actieve inzet van participatiekaart.nl door de gemeenten Breda en Bergen op Zoom een rol. Daarnaast zijn de gevonden initiatieven enigszins gelijk verdeeld onder Noordoost-Brabant en Zuidoost-Brabant, waarbij Midden Brabant enigszins achterblijft met maar acht burgerinitiatieven. Hiermee wordt niet gesteld dat Midden Brabant minder burgerinitiatieven heeft. Ze zijn alleen niet gevonden gedurende dit onderzoek. De spreiding naar regio levert een volgend beeld op:
Figuur 7: De verdeling van het aantal burgerinitiatieven in Noord-Brabant naar regio.
40
6.3
De verschillende thema’s van burgerinitiatieven
Ook is onderzocht welke thema’s de burgerinitiatieven omvatten. Een totale weergave van de verdeling naar thema is te zien in onderstaand cirkeldiagram, waarbij elk initiatief minimaal één en maximaal twee thema’s tegelijk heeft. Zo zijn er verschillende initiatieven gevonden waarbij burgers zowel de groenstrook in hun straat bijhouden, als het zwerfafval opruimen. Dit initiatief is dan bij beide thema’s meegenomen.
De thema's van burgerinitiatieven 2% 3% 2% 0% 2%
Groenonderhoud Sociale ontmoeting
5%
Zwerfafval
8%
Leefbaarheid 45%
Veiligheid Burenhulp
16%
Duurzaamheid Educatie Armoedebestrijding
17%
Mantelzorg
Figuur 8: De thema’s van burgerinitiatieven. Het overgrote deel van de gevonden initiatieven heeft betrekking op het onderhouden van groen. Dit kan betrekking hebben op een stukje gemeentelijk groen dat aan de voor- of achtertuin grenst, maar ook het maaien van het grasveldje in de wijk en het bewateren en snoeien van de beplanting in de straat behoren hiertoe. Voor een groot deel is het grote aandeel groene initiatieven toe te wijzen aan Breda. Breda kent namelijk in totaal 94 groene initiatieven, waardoor 86 procent van het totaal aantal groene initiatieven afkomstig is uit Breda. Daarnaast hebben veel initiatieven een sociaal karakter, waartoe het organiseren van een etentje voor senioren behoort, maar ook sociale activiteiten voor kinderen zoals een kindervakantieweek in de zomervakantie, of het opzetten en onderhouden van een speelterrein voor kinderen. Uit deze kleine opsomming valt al te concluderen dat vooral binnen het domein van sociale activiteiten een grote variëteit bestaat. De variatie binnen leefbaarheidsinitiatieven is eveneens groot. Een aantal initiatieven heeft de leefbaarheid van hun gemeenschap tot doel van hun initiatief verheven, zoals Leefbaarheidsgroep in de gemeente StMichielsgestel en Coöperatie Biest-Houtakker uit de gemeente Hilvarenbeek. Een initiatief uit de gemeente Uden probeert de leefbaarheid in de samenleving te vergroten door een multicultureel kookboek samen te stellen, waardoor mensen uit verschillende culturen van elkaar kunnen leren en elkaar beter gaan begrijpen en accepteren. Ook Vadergroep Vlokhoven uit de gemeente Eindhoven zet zich in voor de leefbaarheid in de wijk, door te sporten met jongeren, een oogje in het zeil te houden en (speel)tuintjes in de wijk op te knappen. Dit is maar een kleine greep uit de in totaal achttien initiatieven die betrekking hebben op leefbaarheid. Initiatieven met betrekking tot veiligheid hebben nagenoeg allemaal betrekking op buurtpreventieteams. Deze zijn altijd op wijkniveau georganiseerd. Een enkele keer verwijst het thema veiligheid naar straatverlichting, waarbij een aantal initiatiefnemers zich sterk maakt voor betere verlichting in de straat. Burenhulp- en duurzaamheidsinitiatieven zijn er vijf gevonden. Bij burenhulp kan gedacht worden aan een repair-café, welke zowel in de gemeente Eindhoven, als in de gemeente Uden een is aangetroffen. Ook het initiatief Van Mens tot Mens uit Oss wordt gerekend tot burenhulp. Hier hebben buren een sociaal netwerk opgezet waarbij ze elkaar om hulp kunnen vragen. Initiatieven als Coöperatie Morgen Groene Energie uit de gemeente Nuenen en Breda Duursaam zijn voorbeelden van duurzaamheidsinitiatieven die gevonden zijn in de provincie Noord-Brabant.
41
In totaal zijn er zeven initiatieven gevonden met betrekking op educatie. Hierbij moet gedacht worden aan een initiatief uit Uden waarbij een aantal burgers zich inzet om vrijwilligers van allerlei verenigingen en stichtingen te coachen en te trainen door onder andere cursussen EHBO aan te bieden. Een ander voorbeeld van een educatief initiatief is Stichting de Kleine Hoeve uit Breda. Dit is een boerderij die mensen met een beperking begeleidt en leert wat er allemaal komt kijken bij het exploiteren van een boerderij. Ook zijn er in de zoektocht naar informele burgerinitiatieven een viertal initiatieven gevonden die zich inzetten voor armoedebestrijding. Een goed voorbeeld hiervan is De Boodschappenmand uit Valkenswaard, een voedselbank die ervoor zorgt dat er in de regio vele monden worden gevoed. Tot slot is er ook één initiatief gevonden dat betrekking heeft op mantelzorg. Dit is Familiezorg uit de gemeente Oisterwijk, een initiatief dat mantelzorgers ondersteunt.
6.4
Regio en thema in samenhang onderzocht
Interessant is om te kijken hoe de thema’s van de initiatieven zijn verdeeld over de vier regio’s. Opvallend is het grote aantal groene initiatieven in West Brabant. Ook het rapen van zwerfafval is populair in West Brabant. In het oog springend is ook dat er geen initiatieven met betrekking tot het rapen van zwerfafval zijn gevonden in Zuidoost en Midden Brabant. Een mogelijke verklaring hiervoor kan gevonden worden in het feit dat initiatieven met betrekking tot het onderhouden van groen en het rapen van zwerfafval vaak zeer kleinschalig zijn, waar weinig bekendheid aan wordt gegeven door de initiatiefnemers. In West Brabant en Noordoost Brabant liggen echter de drie grotere gemeenten die actieve invulling hebben gegeven aan participatiekaart.nl, waardoor in deze regio’s wel initiatieven met betrekking tot deze thema’s gevonden zijn en in kaart gebracht. In West- en Zuidoost-Brabant zijn respectievelijk vijf en zes veiligheidsinitiatieven gevonden. Opmerkelijk is dat er geen initiatieven met betrekking tot veiligheid zijn gevonden in Noordoost- en Midden Brabant. Initiatieven met betrekking tot armoedebestrijding zijn vooral gevonden in Zuidoost-Brabant. Hier is ook het aandeel sociale initiatieven hoog. In Midden Brabant komen nauwelijks sociale initiatieven voor, maar dit is mede te verklaren doordat er in vergelijking met de andere streken, hier sowieso weinig initiatieven gevonden zijn. Wel kent Midden Brabant het enige initiatief met betrekking tot mantelzorg. Initiatieven met betrekking tot duurzaamheid zijn vooral terug te vinden in Zuidoost-Brabant (drie initiatieven), terwijl Noordoost Brabant in verhouding een groot aantal initiatieven met betrekking tot burenhulp kent. Vier van de vijf initiatieven met betrekking tot dit onderwerp bevinden zich namelijk in deze regio. Initiatieven met betrekking tot educatie komen in het bijzonder voor in West en Noordoost Brabant. Beide regio’s tellen drie initiatieven van dit thema. Dit alles is weergegeven in onderstaande figuren. Om het duidelijk leesbaar te maken, zijn de thema’s groenonderhoud en zwerfafval in een apart figuur opgenomen. Dit omdat deze hoge uitschieters hebben naar het aantal initiatieven, waardoor er een vertekend, al dan niet slechter leesbaar figuur zou ontstaan. 16 14 12 Sociale ontmoeting
10
Leefbaarheid
8
Duurzaamheid
6
Burenhulp
4
Veiligheid
2
Educatie
0
Armoedebestrijding Mantelzorg
Figuur 9: De verschillende thema’s van burgerinitiatieven bezien naar regio.
42
120 100 80 60
Groenonderhoud Zwerfafval
40 20 0 West Brabant
Zuidoost Brabant
Noordoost Brabant
Midden Brabant
Figuur 10: De thema’s groenonderhoud en zwerfafval van burgerinitiatieven bezien naar regio
6.5
Gemeentegrootte en thema in samenhang onderzocht
De spreiding van thema’s kan uiteraard ook bekeken worden per individuele gemeente en naar grootte van de gemeente. Kleine gemeenten maken zich vooral sterk voor sociale activiteiten. Dit omvat namelijk 67 procent van het totaal aantal initiatieven uit kleine gemeenten. In het oog springen hiermee gemeente Landerd en gemeente Bladel, waarbij in beide gemeenten 80 procent van de gevonden initiatieven sociaal gericht zijn. Daarnaast zijn duurzaamheid en leefbaarheid ‘hot items’ bij de kleinere gemeenten en is er ook aandacht voor groenonderhoud en initiatieven met betrekking tot educatie. Ook burgerinitiatieven uit middelgrote gemeenten richten zich op sociale ontmoeting. 35 Procent van alle initiatieven uit deze gemeenten is namelijk sociaal gericht. Daarnaast wordt hier ook veel waarde gehecht aan leefbaarheidsvraagstukken (21 procent). Groene initiatieven, burenhulp en educatie komen bij gemeenten met 25.000 tot 50.000 inwoners ook voor, en nemen alle drie 10 procent in beslag. Opvallend is dat er bij zowel kleine als middelgrote gemeenten geen veiligheidsinitiatieven zijn gevonden. Deze zijn alleen aangetroffen bij de grote tot zeer grote gemeenten in Noord-Brabant. Burgers uit grote gemeenten maken zich vooral sterk voor het ruimen van zwerfafval en het onderhouden van de groenstroken (respectievelijk 40 en 22 procent van het totaal aantal gevonden initiatieven binnen deze categorie). Vooral in de gemeente Oss zijn burgers actief in het rapen van zwerfafval en bij Bergen op Zoom zie je een aardig aandeel groene initiatieven. Daarnaast zijn er bij deze categorie gemeenten sociale initiatieven (13 procent), leefbaarheidsinitiatieven (9 procent) en initiatieven gericht op veiligheid (7 procent) aangetroffen. Ook educatieve initiatieven, initiatieven gericht op burenhulp en armoedebestrijding komen hier voor, maar in mindere mate. Er zijn geen initiatieven gevonden met betrekking tot duurzaamheid of mantelzorg. Bij de gemeenten met meer dan 100.000 inwoners zien we een extreem groot aandeel groene initiatieven (64 procent), waarbij de gemeente Breda de duidelijke koploper is. Deze gemeente kent ook zeer veel initiatieven met betrekking tot het ruimen van zwerfafval. Daarnaast zijn de meeste initiatieven met betrekking tot veiligheid afkomstig uit de gemeente Eindhoven. In Eindhoven bevindt zich namelijk 54 procent van het totaal aantal veiligheidsinitiatieven. Tevens scoren naar verhouding leefbaarheidsinitiatieven goed bij grote gemeenten. Acht van de totaal elf leefbaarheidsinitiatieven bevinden zich namelijk in zeer grote gemeenten. Opvallend is dat er geen initiatieven met betrekking tot mantelzorg zijn aangetroffen. Initiatieven met betrekking tot armoedebestrijding, educatie, duurzaamheidsinitiatieven en burenhulp komen ook hier voor. Dit alles is weergegeven in onderstaand figuur. Hierbij zijn wederom de groene initiatieven en de initiatieven met betrekking tot zwerfafval buiten beschouwing gelaten, om een beter beeld te kunnen weergeven.
43
14 12 Sociale ontmoeting
10
Leefbaarheid 8
Duurzaamheid Burenhulp
6
Veiligheid Educatie
4
Armoedebestrijding 2
Mantelzorg
0 Kleine gemeenten
Middelgrote gemeenten
Grote gemeenten
Zeer grote gemeenten
Figuur 11: De thema’s van burgerinitiatieven bezien naar gemeentegrootte.
6.6
Het aantal initiatiefnemers en het bereik
Tevens is in dit onderzoek gekeken naar het aantal mensen dat betrokken is bij de verschillende initiatieven. Hierbij dient de kanttekening geplaatst te worden dat bij veel burgerinitiatieven niet is aangegeven hoeveel mensen er precies bij betrokken zijn. Een voorbeeld hiervan is het initiatief Heksenwiel-Asterdkraag, waarbij het volgende vermeld staat: ‘Bewoners van de Asterdkraag onderhouden gezamenlijk de groenstrook in hun straat. Volwassenen snoeien het groen en de kinderen helpen met schoonmaken’. In het geval dat er geen expliciet aantal wordt genoemd en er tevens geen inschatting gemaakt kan worden (een straat kan immers uit vijf huishoudens bestaan, maar ook uit vijftig), valt dat initiatief onder ‘aantal initiatiefnemers is onbekend’. Het aantal actieve burgers per initiatief in kaart gebracht, levert het volgende cirkeldiagram op:
Het aantal initiatiefnemers per burgerinitiatief 1 initiatiefnemer 2 tot 10 initiatiefnemers
21%
11 tot 50 initiatiefnemers 7% 51 tot 100 initiatiefnemers 59%
10% 101 of meer initiatiefnemers 1%
Aantal initiatiefnemers is onbekend
2% Figuur 12: Aantal initiatiefnemers per burgerinitiatief bezien.
44
Een aanzienlijk deel van de initiatieven wordt dus door een onbekend aantal burgers aangepakt. Daarnaast valt het grote aantal individuele initiatiefnemers op. Deze zetten zich voor het overgrote deel in voor het groenonderhoud in het stuk groen aangrenzend aan hun woning of tuin, of in hun straat en een enkeling van deze individuen zet zich in om een park of wijk zwerfvuil vrij te houden. Een opvallend initiatief in de lijst met initiatieven die uit één persoon bestaan, is het initiatief Samen in Lennisheuvel. Hier zet één vrouw zich in om burgers uit heel Lennisheuvel met elkaar in contact te brengen, zodat zij wat voor elkaar kunnen beteken door een klusje voor elkaar te doen. Initiatieven met meer dan tien initiatiefnemers hebben over het algemeen een bereik dat verder reikt dan de straat of het parkje in de buurt. Dit is ook logisch, je werkt met veel (buurt)bewoners samen, dus is het ook mogelijk om je werkgebied uit te breiden. Opvallend hierbij is wel dat in de categorie 51 tot 100 initiatiefnemers, er alleen initiatieven zijn gevonden met een bereik tot in de wijk en het dorp, maar niet daarbuiten, terwijl deze wel zijn gevonden in de categorie 11 tot 50 initiatiefnemers. Een verklaring hiervoor zou kunnen liggen in het relatief lage aantal gevonden initiatieven uit deze categorie. De categorie van 2 tot 10 initiatiefnemers maakt zich hard voor allerlei verschillende thema’s, maar armoedebestrijding en mantelzorg blijven hierbij afwezig. Dit is niet heel vreemd, aangezien bij deze thema’s maar een klein aantal initiatieven gevonden zijn. Opvallend is het grote aantal sociale initiatieven dat wordt opgepakt door groepen van 11 tot 50 initiatiefnemers (namelijk 40 procent van het totaal aantal gevonden initiatieven binnen deze categorie). Bij initiatieven vanaf 50 initiatiefnemers wordt er vooral ingezet op sociale activiteiten en leefbaarheidsvraagstukken. Groepen van meer dan honderd initiatiefnemers zetten zich grotendeels in voor de leefbaarheid van hun gemeenschap (60 procent van het totaal aantal gevonden initiatieven binnen deze categorie). Daarnaast steekt deze categorie ook energie in sociale activiteit en het bestrijden van armoede (beide 20 procent). Naast het aantal initiatiefnemers, is het interessant om in het algemeen te kijken naar het bereik van de verschillende initiatieven. Met bereik wordt gedoeld op het gebied waarop het initiatief betrekking heeft. Bij voortuin wordt bijvoorbeeld verwezen naar een stuk groen dat aangrenzend aan de woning of eigen tuin is wat onderhouden wordt en in sommige gevallen ook zwerfvuilvrij gehouden wordt. Verder zijn er initiatieven die betrekking hebben op de eigen straat of de eigen wijk. Denk hierbij aan een preventieteam dat in de wijk toezicht houdt of een aantal buurtbewoners welke gezamenlijk de straat schoon houden. Een stapje groter zijn de initiatieven die betrekking hebben op het gehele dorp. Een voorbeeld hiervan is de Dorpsraad in Halsteren, welke het gehele dorp vertegenwoordigt. Oisterwijk 800 is een mooi voorbeeld van een initiatief dat de hele gemeente betreft. Bij Oisterwijk 800 is door de gehele gemeente meegeholpen om een feestjaar te organiseren, omdat de gemeente 800 jaar stadsrechten bezat. De activiteiten die in dit verband zijn georganiseerd, hadden een bereik van de gehele gemeente. Iedereen uit de gemeente was hierbij welkom. Het initiatief ‘Tante Pollewop kleedt kinderen aan’ uit Tilburg is een voorbeeld van een burgerinitiatief welke nog verder gaat dan de gemeente. Door middel van kledingbonnen die uitgedeeld worden door onder andere de voedselbank worden mensen die het niet breed hebben in Tilburg en omstreken geholpen aan leuke ‘nieuwe’ kleren voor kinderen. Hoeveel initiatieven betrekking hebben op welk bereik, is in onderstaand figuur weergegeven:
Bereik van de burgerinitiatieven 4% 4%
Voortuin
12%
Straat 15%
Bos of park Wijk 37%
24%
Dorp Gemeente Regio
4% Figuur 13: Het bereik van de burgerinitiatieven.
45
Uit bovenstaand figuur is te concluderen dat een meerderheid van de initiatieven (37 procent) betrekking heeft op de straat. Daarnaast is een groot aantal initiatieven gevonden welke betrekking hebben op de wijk. Een beperkt aandeel van de initiatieven heeft betrekking op een bos op parkje, de gehele gemeente of de regio. Alleen groot opgezette en goed georganiseerde initiatieven slagen erin een gemeente of regio te bedienen. Vaak zijn burgerinitiatieven kleinschalig en beperken ze zich tot de voortuin, straat of wijk. Indien nader gekeken wordt naar de verschillende niveaus die initiatieven kunnen aannemen, is het interessant om te zien hoe deze verdeeld zijn over de verschillende thema’s. Zo zijn initiatieven die reiken tot de voortuin of betrekking hebben op een parkje of bos beperkt tot het onderhouden van het groen en het opruimen van zwerfafval. Naast individuele burgers die het groen onderhouden in en rond hun huis, zie je ook veel initiatieven op het niveau van de straat met betrekking tot het onderhouden van groen en het ruimen van zwerfafval. Initiatieven met betrekking tot het onderhouden van groen zijn op alle niveaus aangetroffen, met uitzondering van de gemeente en de regio. Een ander thema met een brede spreiding op het gebied van het bereik, zijn de sociale activiteiten. Sociale initiatieven zijn in vele maten teruggevonden, maar komen logischerwijs niet voor op het niveau van de voortuin of het park. Een aantal thema’s komt daarentegen weer alleen voor op grotere schaal. Zo bedienen educatieve initiatieven vaak de gehele regio. Daarnaast zijn ook uitsluitend armoedebestrijdingsinitiatieven gevonden op het niveau van de regio en een enkele keer op het niveau van de gemeente. Zowel duurzaamheids- als burenhulpinitiatieven komen alleen voor op het niveau van de wijk, dorp en gemeente. Initiatieven met betrekking tot het verbeteren van de veiligheid komen echter weer alleen voor op het niveau van de straat en de wijk. In de wijk komen eigenlijk alle thema’s naar boven, met uitzondering van initiatieven met betrekking tot armoedebestrijding en mantelzorg.
6.7
Deelconclusie
In dit hoofdstuk is een breed perspectief getoond over de verscheidenheid en veelheid burgerinitiatieven die voorkomen in de provincie Noord-Brabant. Dit is echter het topje van de ijsberg. Er zijn naar alle waarschijnlijkheid nog talloze burgerinitiatieven meer in deze provincie waarneembaar, alleen zijn deze niet allemaal even gemakkelijk op te sporen. Veel initiatieven spelen zich namelijk af buiten het gezichtsveld van de gemeente, en veel initiatieven zijn zo kleinschalig dat de initiatiefnemers hier weinig ruchtbaarheid aan geven door actief de media op te zoeken of een eigen website op te starten. Tevens zijn burgerinitiatieven met de scan die voor dit onderzoek is uitgevoerd niet te vinden omdat ze zichzelf niet als burgerinitiatief bestempelen. Dit alles zorgt ervoor dat dit hoofdstuk een eerste indruk geeft over de spreiding van burgerinitiatieven en hun kenmerken, maar dat de data die hier gepresenteerd zijn, geen representatief beeld vertonen. Middels deze analyse is ook niet getracht een representatief beeld weer te geven, maar een breed beeld weer te geven van de verscheidenheid en veelheid aan burgerinitiatieven. ‘Welke burgerinitiatieven zijn er allemaal te onderscheiden in Noord-Brabant’ was de vraag die centraal stond. De volledige lijst met gevonden initiatieven ten behoeve van dit onderzoek, is opgenomen in bijlage 3. Deze lijst geeft een breed beeld van de burgerinitiatieven die er gevonden zijn en dus te onderscheiden zijn in Noord-Brabant. Uit deze inventarisatie kan dan ook de algemene conclusie getrokken worden dat er sprake is van een grote verscheidenheid en diversiteit aan burgerinitiatieven in Noord-Brabant. Het overgrote deel van de gevonden initiatieven komt voor in de regio West-Brabant. Dit komt door het grote aantal kenbare initiatieven in de gemeente Breda en Bergen op Zoom. In Noordoost Brabant en Zuidoost Brabant zijn een vergelijkbaar aantal initiatieven gevonden en in Midden Brabant zijn enkele initiatieven gevonden. Dit wil niet zeggen dat men in Midden Brabant minder actief is, hier hebben de gebruikte zoekmethoden alleen minder resultaat opgeleverd. Verder is er veel variatie waargenomen in de thema’s die worden opgepakt. In dit onderzoek is een onderscheid gemaakt naar tien thema’s, maar ook binnen deze thema’s is veel variatie waarneembaar, zoals is geschetst in paragraaf 5.3. Hierbij is het opvallend dat het thema sociale ontmoeting in vrijwel alle gemeenten hoog scoort en dat er met name veel variatie waarneembaar is binnen de thema’s sociale ontmoeting en leefbaarheid. In West Brabant zijn daarnaast ontzettend veel initiatieven gevonden met betrekking tot het onderhouden van het groen en in Noordoost Brabant zijn burgers erg fanatiek in het opruimen van zwerfafval. Als er gekeken wordt naar de diversiteit van thema’s in samenhang met de grootte van de gemeenten, valt op dat in de zeer grote gemeenten veel initiatieven worden ondernomen op het gebied van veiligheid. Bij de grote gemeenten is veel spreiding in de thema’s waar te nemen, maar opvallend is dat er geen duurzaamheidsinitiatieven gevonden zijn in deze categorie. De middelgrote gemeenten richten zich voornamelijk op sociale ontmoeting en leefbaarheid, maar ook burenhulp en initiatieven gericht op educatie doen het hier goed. Zeer kleine gemeenten richten zich over het algemeen op sociale ontmoeting.
46
Tevens is gekeken naar het aantal initiatiefnemers, waaruit geconcludeerd kan worden dat bij het overgrote deel burgerinitiatieven het aantal initiatiefnemers onbekend is. Daarnaast worden er ontzettend veel initiatieven door één persoon opgepakt en uitgevoerd. Verder vinden de meeste initiatieven plaats in de straat, maar ook de wijk en het dorp worden regelmatig bereikt met de burgerinitiatieven. Deze inventarisatie geeft een brede inkijk in de burgerinitiatieven die zich voordoen in Noord-Brabant. Echter is het erg lastig om naar aanleiding van deze inventarisatie uitspraken te doen over de rol van de overheid. De rol van de overheid wordt namelijk nauwelijks genoemd in de (vaak magere) omschrijvingen van de initiatieven. Wel kan verondersteld worden dat de overheid bij een aantal gevallen de burgers heeft gestimuleerd om in actie te komen, door bijvoorbeeld een brief in de gemeenschap te verspreiden waarin vermeld staat dat het groen in de wijken verwijderd wordt, tenzij burgers aangeven dit zelf te gaan onderhouden. Bij diverse burgerinitiatieven heeft de overheid een rol gespeeld, door bijvoorbeeld materiaal als prikstokken ter beschikking te stellen, zodat de burgers aan de slag konden gaan. Ook kan, naar aanleiding van deze analyse de hypothese gesteld worden dat de rol van de overheid varieert naar thema en grootte van het initiatief. De inzet van de overheid zal immers anders zijn het opzetten van een zorgcoöperatie, dan bij het opzetten van een burenhulpsysteem. Echter kan de rol van de overheid nergens hard worden gemaakt zonder hier dieper op in te gaan, waardoor het erg lastig is om hierover uitspraken te doen. Om erachter te komen welke rol de overheid speelt bij burgerinitiatieven, is het van belang om in plaats van de breedte, de diepte in te gaan. Deze brede inventarisatie dient daarmee als een zoekkader, waarbinnen een zestal initiatieven is gevonden welke in dit onderzoek aan een diepteonderzoek onderworpen worden. De burgerinitiatieven waarop ingezoomd gaat worden zijn; de ‘Truckersdag’ in Vlijmen, ‘Kinderboerderij De Sik’ in gemeente Breda, ‘Seniorensoos Andromeda’ in Eindhoven, ‘Natuurspeelterrein Schaijk’ in de gemeente Landerd, ‘Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek’ in de gemeente Bergen op Zoom en als laatste ‘Weg met de bende van Oss’ uit de gemeente Oss. Deze zes casussen zijn geselecteerd op basis van een verwachtte rol van de overheid, waarbij voor elke overheidsrol die in dit onderzoek centraal wordt gesteld (loslaten, faciliteren en coproduceren), twee casussen geselecteerd zijn. Daarnaast is bij de selectie ook gekeken naar de spreiding, gemeentegrootte, het thema van het initiatief en het aantal initiatiefnemers. Hierbinnen is getracht een zo groot mogelijke spreiding in aan te brengen. In de volgende drie hoofdstukken wordt in de praktijk naar de rol van de overheid gekeken aan de hand van deze zes casussen. Hierbij wordt onderzocht welke rol de overheid heeft gespeeld bij het totstandbrenging van het burgerinitiatief.
47
Hoofdstuk 7: Loslaten In de komende drie hoofdstukken staan de drie geselecteerde overheidsrollen centraal. In hoofdstuk vier is uitgebreid stilgestaan wat deze rollen vanuit theoretisch oogpunt precies inhouden en hoe deze meetbaar zijn in de praktijk. In deze drie hoofdstukken zal aan de hand van een zestal casussen deze praktijk centraal staan. In deze hoofdstukken staan de casussen centraal. Hierbij wordt onderzocht in hoeverre de in de theorie geschetste rolopvattingen overeenkomen met de praktijk. Hiermee wordt, verspreid over deze drie hoofdstukken, getracht antwoord te geven op de vierde deelvraag van dit onderzoek, te weten: ‘Wat houden de geselecteerde burgerinitiatieven in en op welke manier is de overheid betrokken (geweest) bij deze praktijkvoorbeelden?’. In het eerste hoofdstuk van deze drieluik wordt aandacht besteed aan de loslatende rol. Zoals uit de theorie is gebleken, wordt deze rol doorgaans door gemeenten gehanteerd indien een burgerinitiatief geen ondersteuning nodig lijkt te hebben om zich te kunnen ontplooien en de initiatiefnemers duidelijk in staat zijn het initiatief zelfstandig uit te voeren. De rol van de overheid is bij deze rol beperkt. Uit de operationalisering is tevens gebleken dat het wel mogelijk is dat de overheid een burgergerichte houding aanneemt ten opzichte van de initiatiefnemers. Dit houdt in dat de gemeente meedenkt met de initiatiefnemers en hen zeker niet tegenwerkt met betrekking tot bijvoorbeeld het verlenen van vergunningen. In dit hoofdstuk wordt allereerst de casus ‘Truckersdag Vlijmen’ behandeld, waarna in paragraaf 7.2 de casus ‘Kinderboerderij De Sik’ centraal staat. Middels dit hoofdstuk wordt dan ook geschetst hoe de overheid zich in de praktijk verhoudt tot burgerinitiatieven, maar hier en daar zal ook al de koppeling worden gelegd met de theoretische rollen, zoals naar voren is gekomen in hoofdstuk vier.
7.1
Truckersdag Vlijmen
Naam initiatief: Gemeente: Start initiatief: Aantal initiatiefnemers: Thema: Bereik van het initiatief: Levensfase:
Truckersdag Vlijmen Heusden 1989 8 Sociale ontmoeting Regio Volwassenfase
In Vlijmen, een dorpskern van de gemeente Heusden, wordt dit jaar voor de vijfentwintigste keer de Truckersdag georganiseerd. Tijdens deze dag mogen zo’n 100 gehandicapten (Vips) uit de regio meerijden met een vrachtwagen. Hierbij werkt Stichting En Route, de organisatie van deze dag, samen met Stichting EigenWijs, een organisatie die zorg draagt voor de vrijetijdsbesteding van mensen met een beperking. Zij is tevens steunpunt voor de ouders van deze kinderen in de gemeente Heusden. Bijzonder aan deze Truckersdag in vergelijking tot andere Truckersdagen is dat deze een hele dag duurt. ’s Middags wordt er op een bijzondere locatie gestopt, zoals het Willem II Stadion of Dierenpark De Beekse Bergen en ’s avonds wordt de dag samen met alle Vips en vrijwilligers gezamenlijk afgesloten met een feest.
7.1.1
Ontstaan en ontwikkeling van het initiatief
Dit burgerinitiatief is ontstaan vanuit de carnavalsvereniging ‘Het Parlement’, welke zich voorheen inzette om activiteiten voor de gemeenschap te organiseren met carnaval om de Raad van Elf te ondersteunen. Een van de leden van deze carnavalsvereniging werd geïnspireerd door een televisieprogramma over de Truckersdag in Cuijk. Hiertoe heeft hij de andere leden van de vereniging over weten te halen om ook een dergelijke dag te organiseren in Vlijmen. Na twee jaar bleek dat het erg veel tijd en energie kostte om én van alles te organiseren voor carnaval én een jaarlijks terugkerende Truckersdag te organiseren, waardoor besloten is om in de toekomst alleen nog maar de Truckersdag te organiseren en carnaval aan anderen over te laten. Sinds de oprichting in 1989 mogen er ieder jaar zo’n honderd Vips meerijden in een van de vele vrachtwagens. Om alles goed te laten verlopen, zijn de acht initiatiefnemers het hele jaar bezig met de organisatie van deze dag. In totaal zijn er deze dag zo’n 350 mensen op de been, waaronder vrachtwagenchauffeurs, Vips, begeleiders vanuit Stichting Eigen-Wijs, en diverse vrijwilligers zoals EHBO’ers en verkeersregelaars. Om ervoor te zorgen dat iedereen op de hoogte is van zijn of haar taak, wordt er elk jaar gebruik gemaakt van een draaiboek. Hierin staat precies wie wat moet doen, maar ook de gehele route wordt hierin vermeld, waarbij van minuut tot minuut is aangegeven waar het konvooi zich op dat moment bevindt op
48
de route. Deze route wordt elk jaar voorgelegd en goedgekeurd door de verschillende gemeenten waar doorheen wordt gereden en door de politie. Hierdoor hebben de initiatiefnemers elk jaar met meerdere gemeenten te maken. Om deze dag te kunnen organiseren is het vooral van belang dat er genoeg sponsoren bereid zijn om mee te werken. Elk jaar wordt er een sponsorboekje gemaakt waarin alle 150 sponsoren vermeld staan met naam en logo. Tevens staat in dit boekje ook een woordje van de burgemeester, een woordje van de voorzitter van Stichting Eigen-Wijs en van Stichting En Route. Daarnaast krijgen alle sponsoren ook een presentje toegestuurd als blijk van waardering.
7.1.2
Informeel burgerinitiatief
Bij de casus ‘Truckersdag Vlijmen’ is sprake van een burgerinitiatief zoals bedoeld in dit onderzoek. Allereerst is er sprake van vrijwilligheid. De initiatiefnemers zijn volledig op eigen beweging begonnen met het initiatief, naar aanleiding van een televisieprogramma over een Truckersdag die in Cuijk werd georganiseerd. Hiermee kan ook meteen worden gesteld dat er sprake is van een bottom up benadering. De initiatiefnemers hebben gezamenlijk besloten dat ze zich wilden inzetten voor dit doel. Tevens hebben ze ook zelf bepaald wanneer en hoe zij dit wilden aanpakken. De acht initiatiefnemers hebben daarmee de regie gehad over de invulling van het initiatief. De actieve inzet blijkt uit het feit dat de initiatiefnemers ook daadwerkelijk actief aan de slag zijn gegaan om deze dag te organiseren. Hiertoe zijn sponsoren benaderd, vrachtwagenchauffeurs geënthousiasmeerd. Er wordt elk jaar een nieuwe route uitgestippeld en er worden nog tal van andere zaken geregeld die er bij de organisatie van een Truckersdag horen. Zoals een van de initiatiefnemers zelf ook aangeeft: “Het is niet alleen praten, maar ook doen!”. Als laatste kan worden gesteld dat er met dit initiatief geen eigen gewin of geld wordt nagestreefd, maar dat er getracht wordt een leuke dag te organiseren voor de gehandicapte medemens uit de regio. Hiermee wordt geen maatschappelijk probleem opgelost, maar wordt er wel een publieke meerwaarde gecreëerd. De toegevoegde waarde van het organiseren van deze dag ligt immers niet bij de organisatoren, maar bij iets goeds doen voor de medemens. Daarmee brengt het initiatief een positief effect voort welke verder reikt dan de persoonlijke sfeer van de initiatiefnemers.
7.1.3
De relatie met de overheid
Loslaten De rol van de gemeente Heusden bij Truckersdag Vlijmen is zeer beperkt. De organisatie van deze dag ligt volledig bij de initiatiefnemers en zij ontvangen daarbij nauwelijks tot geen ondersteuning van de gemeente. Dit blijkt onder andere uit het volgende citaat: “Met de gemeente hebben wij niet zoveel van doen hoor. We moeten natuurlijk een vergunning hebben, maar dat is geen probleem. Daarnaast krijgen de burgemeester en wethouders van ons ook een uitnodiging. En wij hebben van de gemeente coniferen nodig om het podium aan te kleden en op te vullen. Die mensen brengen dat keurig op vrijdag en ’s maandags wordt dat weer opgehaald. Nou, daar hangt een kostenplaatje aan, maar soms krijgen we ook geen rekening. Maar in principe hebben we niet zo veel met de gemeente van doen.” (Initiatiefnemer Stichting En Route, 2013). Uit bovenstaand citaat komt duidelijk naar voren hoe de relatie met de overheid met betrekking tot dit initiatief vorm krijgt. De initiatiefnemers moeten een vergunning van de gemeente ontvangen om het evenement te mogen organiseren, maar dit is tot nu toe nog nooit een probleem geweest. Bij dergelijke vergunningen is er immers alleen sprake van een meldplicht en zeker omdat de initiatiefnemers dit al enkele jaren organiseren, zorgt dit nooit voor problemen. Daarnaast regelen de initiatiefnemers bij de gemeente de aankleding van het podium voor de feestavond. Hierbij is in principe de afspraak gemaakt dat zij hier een kleine vergoeding voor moeten betalen, waardoor er geen sprake is van het ‘gratis ter beschikking stellen van materiaal’, wat een kenmerk zou zijn van de faciliterende rol, zoals is geoperationaliseerd in paragraaf 4.5. Naast deze vergunning en de aankleding, blijft de rol van de overheid beperkt bij deze casus. Ondanks deze beperkte rol van de overheid bij dit initiatief, zijn de initiatiefnemers zeer tevreden over de gemeente. Zij geven in het gesprek aan dat zij geen behoefte hebben aan meer ondersteuning vanuit de gemeente en dat het contact wat er is met de gemeente altijd prima verloopt. Dit blijkt ook uit onderstaand citaten:
49
“Er is ook geen behoefte aan ondersteuning die nu niet geboden wordt?” “Nee, ik zou echt niet weten waar wij nog meer ondersteuning van de gemeente zouden willen. Ze denken hier wel mee hoor. Ze snappen dat al die regeltjes voor vrijwilligers als wij soms erg lastig zijn. Van alle kanten denken ze daarbij met ons mee en helpen ze mee”. (Initiatiefnemer Stichting En Route, 2013). “Je moet toestemming hebben hè, om zo’n evenement te houden. Dus dat gaat allemaal via, ja via bepaalde afdelingen daar. Die krijgen daar de brieven om de vergunning aan te vragen en dan krijgen we netjes een antwoord terug. Dus dat doen ze allemaal keurig. Daar is helemaal niets mis mee hoor, dat gaat prima. Maar meer contact, nee, meer is er niet”. (Initiatiefnemer Stichting En Route, 2013).
Uit het eerste citaat blijkt dat de initiatiefnemer van mening is dat de gemeente Heusden burgergericht is en probeert mee te denken met de initiatiefnemers. Daarnaast toont het tweede citaat wederom dat er sprake is van minimaal contact tussen gemeente en de initiatiefnemers, maar ook dat de initiatiefnemer hierover tevreden is. Er is geen sprake van inhoudelijke bemoeienis vanuit de gemeente, waardoor de initiatiefnemers de Truckersdag geheel naar eigen inzicht vorm kunnen geven. Dit past dan ook precies bij de loslatende overheidsrol zoals geschetst in hoofdstuk vier. De samenwerking tussen gemeente en het burgerinitiatief verloopt vlekkeloos, waarbij er nog nooit grote problemen zijn voorgekomen, aldus de initiatiefnemers. De gemeente heeft in het gesprek aangegeven dat het contact met de initiatiefnemers: “niet super intensief is, maar wel vlot en doeltreffend”. Hieruit blijkt dat zowel de initiatiefnemers als de gemeente tevreden zijn over de samenwerking. Duidelijk is dat de gemeente op de hoogte is van het burgerinitiatief, wat van belang is om te kunnen spreken over een loslatende rol. De gemeente verleent immers elk jaar toestemming voor het evenement. Daarnaast krijgt zij ook elk jaar, net als alle andere gemeenten waar doorheen wordt gereden, de route van minuut tot minuut toegestuurd. Mede doordat dit evenement al jaren wordt georganiseerd in de gemeente Heusden, is er sprake van een ‘vertrouwensrelatie’ tussen de gemeente en de initiatiefnemers. Beide actoren weten van elkaar wat ze kunnen verwachten en hoe ze elkaar moeten bereiken, indien nodig. Het noodzakelijke contact over het regelen van de vergunning en het doorspreken van het evenement, neemt daardoor weinig tijd in beslag. De gemeente Heusden spreekt in dit verband zelfs over ‘routinewerk’, waarbij de initiatiefnemers duidelijk weten waar ze mee bezig zijn: “Als gemeente moet je op een gegeven moment die stichting kennen en weten, zij organiseren deze route elk jaar, op die manier, en hen ook het vertrouwen geven dat ze dat dit jaar ook wel gaat lukken. Dan duurt zo’n gesprek bij wijze van spreken een half uur, waar een gesprek met iemand waarvan je dat nog niet zo zeker weet misschien wel een uur of anderhalf uur duurt. Omdat je dan zeker wilt weten dat het gebeurt zoals het zou moeten gebeuren”. (Klantcoördinator wijkgericht werken, gemeente Heusden, 2013) In bovenstaand citaat komt de vertrouwensband duidelijk naar voren. Deze vertrouwensrelatie zorgt ervoor dat alles snel en soepel verloopt en er nauwelijks procesmatige bemoeienis vanuit de overheid nodig is. Dit beeld wordt nog eens versterkt door het volgende citaat van de gemeente Heusden: “Ik begrijp ook van mijn collega dat de ervaring daar inmiddels zo uitgebreid is dat ze dat met twee vingers in hun neus gewoon organiseren. Het is meer standaard”. Ook hieruit blijkt duidelijk dat de gemeente niet intervenieert, maar de initiatiefnemers de ruimte geeft het initiatief naar eigen inzicht te ontwikkelen, wat kenmerkend is voor de loslatende overheid. De gemeente vertrouwt de initiatiefnemers hierin volledig. Mocht dit nodig zijn, dan kunnen de initiatiefnemers altijd bij de gemeente terecht. Deze treedt dan op als klankbord of sparringpartner. Maar los van deze ondersteuning is er weinig sprake van inmenging. “Het is echt een klassiek geval van, weinig omkijken naar, zou ik bijna willen zeggen. Dat is alleen maar fijn”, aldus de gemeente Heusden. De organisatie verloopt altijd strak en vlekkeloos. De gemeente controleert of aan alle voorwaarden is voldaan, onder andere bij het verlenen van de evenementenvergunning, en denkt mee of er bijzonderheden zijn waar rekening mee gehouden moet worden. Deze ondersteuning is echter minimaal omdat het evenement al veel ervaring heeft opgedaan in de loop der tijd. Waar ze kunnen helpt de gemeente de initiatiefnemers mee, maar zij dringt zich hierbij niet op. De gemeente is, naar het inzicht van de initiatiefnemers, ‘van goede wil’, maar onder andere het gebrek aan geld zorgt voor een minimale ondersteuning.
50
De Truckersdag wordt volledig gefinancierd uit sponsorgeld. De gemeente ondersteunt het initiatief dan ook niet in financiële zin. Tevens worden er in principe geen gratis middelen van de gemeente ter beschikking gesteld, op de coniferen na, waarvan de rekening soms achterwege blijft. Maar ondanks dat de gemeente geen geld of middelen ter beschikking stelt, waarderen zij de inzet van deze initiatiefnemers enorm, wat ook blijkt uit het volgende citaat: “Waardering in geld of materiele zin doen wij niet zozeer. We doen ons best om, daar waar nodig, het een en ander mee te faciliteren. En tegelijkertijd is het vaak zo dat, als het gaat om de erkenning en waardering voor het evenement, je bij dergelijke evenementen vaak ziet dat er bestuurders aanwezig zijn. Wethouders of de burgemeester, net wie, om ook aan de stichting duidelijk te maken van goh, wij vinden het belangrijk dat jullie er zijn en wat jullie doen. In die zin uiten we wel waardering”. (Klantcoördinator wijkgericht werken, gemeente Heusden, 2013). Ook worden, zoals eerder genoemd, elk jaar de burgemeester en wethouders uitgenodigd voor de Truckersdag. De initiatiefnemer geeft hierbij aan dat hij het erg waardeert dat de burgemeester geïnteresseerd is. Tevens heeft deze gevraagd of hij een keer kan meerijden met de stoet, wat hartelijk ontvangen is bij de initiatiefnemers. De waardering die de gemeente uit met haar aanwezigheid, wordt erg gewaardeerd door de initiatiefnemer, wat ook blijkt uit het volgende citaat: “Ze hebben ook échte, gemeende belangstelling. Het is geen verplicht nummer voor de burgemeester, maar gemeende belangstelling. Dat komt goed over”. Naast de aanwezigheid van de burgemeester en/of wethouders bij het evenement, heeft de organisatie van de Truckersdag een aantal jaar geleden ook de prijs voor ‘Beste vrijwilligersvereniging’ in ontvangst mogen nemen van de gemeente Heusden. Daarnaast hebben ze ook drie jaar terug de ‘Rabo-Community Award’ mogen ontvangen van de Rabobank, waar de stichting erg trots op is. Het mogen ontvangen van dergelijke prijzen laat zien dat de omgeving de inzet van de stichting waardeert. Ondanks dat de gemeente het initiatief niet ondersteunt door middel van materiaal of geld heeft zij wel een burgergerichte houding aangenomen ten opzichte van het initiatief. Dit past ook binnen de gemeentelijke slogan van de gemeente; Dromen, Doen, Heusden. Met deze slogan wil de gemeente uitdragen hoe zij staan ten opzichte van initiatiefrijke burgers: “Dromen, Doen, Heusden. Doeners met een droom, die kunnen in Heusden in die zin terecht. Op het moment dat je zelf iets wilt en je bent bereid om daar ook de schouders onder te zetten en niet te roepen van goh, ik wil iets en jij moet dat even voor mij regelen, dan heb je aan de gemeente een welwillende gesprekspartner. En dan zullen we je binnen de wettelijke kaders ondersteunen waar mogelijk om die droom ook te verwezenlijken. En of dat dan gaat over de bouw van jouw ideale woning, het opzetten van jouw bedrijf, of over, goh, ik wil in mijn wijk heel graag een mooie speeltuin realiseren, of ik wil met de rest van de buurt het groen gaan onderhouden, gemeente, wat kunnen jullie voor ons gaan betekenen? De algemene aanname is, kom met je ideeën en wij gaan proberen om het voor elkaar te boksen binnen de kaders”. (Klantcoördinator wijkgericht werken, gemeente Heusden, 2013) De gemeentelijke slogan staat ervoor om naar buiten uit te stralen dat je burgergericht wilt handelen en open staat voor initiatieven, maar de slogan werkt ook naar binnen toe. Zo worden ambtenaren door deze slogan bewust gemaakt dat zij de knop om moeten zetten. Ambtenaren moeten niet met allerlei moeilijke notities en stukken gaan wapperen als iemand iets wil, maar meedenken met de burger hoe het idee wél gerealiseerd kan worden, aldus de gemeente Heusden. Er is geen vast beleid ontwikkeld hoe om kan worden gegaan met initiatieven, maar de medewerkers moeten luisteren naar wat de burgers vertellen en proberen daarbij aan te sluiten. “Hoe ga ik met een burgerinitiatief om? Daar is gewoon geen pasklaar antwoord op. Je probeert daarin zo vraaggericht te werk te gaan en de rek in het beleid op te zoeken”, aldus klantcoördinator wijkgericht werken van de gemeente Heusden. Hieruit blijkt dat de gemeente Heusden inziet dat omgaan met burgerinitiatieven maatwerk is en dat elk initiatief om andere ondersteuning vraagt. De loslatende houding die de gemeente Heusden heeft aangenomen bij de Truckersdag, is dan ook voor een groot deel te verklaren door de aard en de behoeften van het initiatief en diens initiatiefnemers.
51
Faciliteren Naast alle loslatende kenmerken die hierboven zijn beschreven, zijn er ook een aantal faciliterende en coproducerende kenmerken opgemerkt bij de Truckersdag. Zo wordt de route elk jaar gecontroleerd door de gemeente, waarbij de gemeente de initiatiefnemers feedback geeft als ze langs plekken gaan die niet handig zijn door bijvoorbeeld de doorstroming van het verkeer of in verband met geplande wegwerkzaamheden. “De minuut-tot-minuut planning gaat ook naar alle gemeenten waar wij doorheen rijden. Soms krijg je een opmerking terug van ja, maar tegen die tijd zijn er wegwerkzaamheden in die straat. Dan gaan we de route omleggen. Hierbij krijgen we dan vaak advies van de gemeenten”. (Initiatiefnemer Stichting En Route, 2013). Deze feedback, met eventueel advies over een mogelijke andere route, kan gezien worden als het bieden van informatie over het vakgebied, een kenmerk behorende bij de faciliterende overheid. In de praktijk komt dit echter maar af en toe voor omdat de route voornamelijk over binnenwegen voert. Tevens wordt dit niet alleen door de initiatiefnemers erkend, maar ook door de gemeente aangegeven, zoals ook blijkt uit onderstaand citaat: “We ondersteunen ze om het zo gladjes mogelijk te zaten verlopen, zonder dat hier de hele gemeente ondersteboven ligt omdat er zo’n stoet door het dorp heen trekt. Daar draait het eigenlijk om; dat je die kennis met elkaar uitwisselt en zegt van goh, dit kun je het beste op die manier regelen, of daar moet je even rekening mee houden. We zijn als gemeente daarin meer een adviesorgaan”. (Klantcoördinator wijkgericht werken, gemeente Heusden, 2013).
Ook het ter beschikkingstellen van de coniferen voor de aankleding kan als faciliteren worden gezien. Dit geldt echter alleen in de jaren dat de initiatiefnemers hier geen rekening voor ontvangen. Aangezien de afspraak in principe is dat er wel kosten voor gerekend worden, wordt dit kenmerk niet als ‘faciliteren’ aangemerkt in dit onderzoek. Een andere, faciliterend kenmerk van de gemeente Heusden is het feit dat zij de initiatiefnemers de ruimte geeft om het initiatief naar eigen inzicht vorm te geven. De gemeente bemoeit zich niet met de organisatie van deze dag, waardoor de initiatiefnemers volledig hierin volledig vrij zijn. Zoals de Klantcoördinator wijkgericht werken van de gemeente Heusden het zegt: “Eigenlijk doen ze het gewoon helemaal zelf”. Coproduceren Bij de casus Truckersdag Vlijmen is duidelijk geen sprake van een coproducerende rol. Het idee is echter wel afkomstig van de burger, en daarmee is één kenmerk van de coproducerende rol zoals geoperationaliseerd in paragraaf 4.5 aanwezig.
7.1.4
Conclusie
De gemeente Heusden heeft in de relatie met het burgerinitiatief Truckersdag Vlijmen duidelijk een loslatende rol opgepakt. Alle kenmerken die bij deze rol horen, volgens de gegeven operationalisering, zijn in deze casus aangetroffen. Tevens wordt deze rolinvulling door de gemeente Heusden én de initiatiefnemers als positief en prettig beoordeeld. In onderstaand figuur is in kaart gebracht welke kenmerken allemaal aanwezig zijn bij deze casus.
52
Overheidsrollen Loslaten
Operationalisering De gemeente is op de hoogte van het initiatief. De gemeente intervenieert niet. De gemeente geeft erkenning en/of waardering aan het initiatief. De gemeente bemoeit zich niet inhoudelijk met het initiatief. De gemeente bemoeit zich niet procesmatig (bijvoorbeeld over de voorgang of aanpak) met het initiatief. De gemeente biedt geen financiële of materiële ondersteuning. De gemeente neemt eventueel een burgergerichte houding aan ten opzichte van het initiatief met betrekking tot het verlenen van vergunningen. Faciliteren De gemeente biedt de initiatiefnemers informatie over regels en procedures, over het vakgebied waarin het initiatief zich afspeelt en/of over succes- en faalfactoren die naar voren zijn gekomen bij eerdere initiatieven. De gemeente stelt gratis (vergader-)ruimte, kopieerfaciliteiten of andere materialen ter beschikking. De gemeente verwijst de initiatiefnemers naar andere instanties, personen of initiatieven die het initiatief kunnen versterken of verder helpen. De gemeente begeleidt het initiatief procesmatig. Hieronder kan vallen: o Het helder maken welke stappen genomen moeten worden om het initiatief te kunnen realiseren; o Het aanreiken van voorbeelden van projectplannen en vergunningaanvragen; o Het meedenken over de praktische uitvoerbaarheid en haalbaarheid van het initiatief. De gemeente helpt bij het zoeken van (alternatieve) financieringswijzen. De gemeente biedt de initiatiefnemers een startkapitaal aan, zonder dat hier veel bureaucratische rompslomp bij komt kijken. De gemeente is goed bereikbaar voor de initiatiefnemers en reageert snel. De gemeente houdt enigszins gepaste afstand van het initiatief. De gemeente geeft de initiatiefnemers de ruimte om het initiatief naar eigen inzicht vorm te geven. Coproduceren Het idee is afkomstig van de burger. Het idee past in de gemeentelijke agenda. De gemeente en initiatiefnemers werken op een gelijkwaardige manier samen om het doel te bereiken. De taken van de overheid en de initiatiefnemers zijn ongeveer gelijk verdeeld. Er wordt naar elkaar geluisterd en er is ruimte voor elkaars ideeën. Er wordt soepel omgegaan met praktische problemen. De gemeente investeert geld en ambtelijke inzet ten behoeve van het burgerinitiatief. Er zijn heldere afspraken gemaakt tussen de gemeente en de initiatiefnemers. Figuur 14: De rol van de gemeente Heusden bij Truckersdag Vlijmen.
Aanwezig X X X X X X X
X
X X
Door dit figuur valt in een oogopslag te concluderen dat de overheid een loslatende rol heeft aangenomen ten opzichte van Truckersdag Vlijmen. In een enkel geval verstrekt de gemeente informatie over het vakgebied waar het initiatief zich afspeelt, maar dit komt in de praktijk nauwelijks voor.
53
7.2
Kinderboerderij De Sik
Naam initiatief: Gemeente: Start initiatief: Aantal initiatiefnemers: Thema: Bereik van het initiatief: Levensfase:
Kinderboerderij De Sik Breda 2009 3 Sociale ontmoeting Wijk Groeifase
Nadat Kinderboerderij de Sik een lange tijd verwaarloosd was, hebben een aantal buurtbewoners vijf jaar geleden het initiatief genomen om de kinderboerderij weer nieuw leven in te blazen. Op dit moment wordt de boerderij door zo’n twintig vrijwilligers onderhouden en helpen ook de bewoners van Zorgboerderij De Kleine Hoeve mee. Doel is om de kinderboerderij te ontwikkelen tot een volwaardige, van de gemeente onafhankelijke boerderij waar mensen graag samen komen.
7.2.1
Ontstaan en ontwikkeling van het initiatief
Nadat de kinderboerderij een lange tijd heeft leeg gestaan, hebben een drietal buurtbewoners de koppen bij elkaar gestoken en het plan bedacht om Kinderboerderij De Sik nieuw leven in te blazen. “Zij zagen het onkruid hier net zo hoog staan als dat maïs daar, over het gehele terrein, en dat vonden ze zonde”, aldus de initiatiefnemers. Hiervoor zijn zij allereerst naar de gemeente toegegaan om hun plan voor te leggen en te kijken wat de gemeente voor hen kon betekenen. Aangezien de kinderboerderij is gevestigd op gemeentegrond, heeft de gemeente het terrein kosteloos ter beschikking gesteld. “Dat kan je ook als een soort subsidie zien”. Hierna zijn de initiatiefnemers op zoek gegaan naar buurtgenoten die wilden helpen. Hiervoor is onder andere een bijeenkomst georganiseerd op de basisschool en zijn er flyers rondgedeeld. “Ze hebben toen overal briefjes in de bus gestopt van, doe je mee?”. Het hele terrein moest namelijk flink opgeknapt worden. “We moesten met nul beginnen. Er was werkelijk helemaal geen geld. Het is allemaal met mankracht en spullen vanuit de buurt gedaan”, aldus een van de initiatiefnemers. Vlak voor de opening is ook het contact gelegd met Zorgboerderij de Kleine Hoeve. Deze zorgboerderij heeft de kinderboerderij een aantal dieren geschonken, zodat er bij de opening toch al wat dieren aanwezig waren. Op dit moment is het contact met deze zorgboerderij verder uitgebreid tot samenwerkingsverband Heerlijkheid Burgst, waarbij de partners elkaar proberen te helpen waar nodig. Zo onderhouden en verzorgen de cliënten van De Kleine Hoeve de dieren van Kinderboerderij de Sik en lenen zij elkaar ook materialen uit, zoals een tractor. Ook wordt het voer en hooi gezamenlijk ingekocht, om zo de kosten te beperken. Op financieel vlak is de kinderboerderij op dit moment voor het belangrijkste deel afhankelijk van een gemeentelijke subsidie. “Sinds kort krijgen we, zoals alle dierenweidjes in Breda, een subsidie. Dat is dan jaarlijks en dat is voor de vaste lasten, het diervoer en eventueel de veearts. Maar vaak kunnen we niet alles hiervan betalen”, aldus de initiatiefnemers. Om dit tekort te overbruggen proberen zij wat extra geld te verkrijgen door de verkoop van koffie en thee en het organiseren van kinderfeestjes. Ook door het aanbieden van educatieprojecten voor basisscholen en buitenschoolse opvang, proberen zij wat geld te verdienen, waarbij alle opbrengsten uiteraard terugvloeien in de kinderboerderij. De Sik zou graag onafhankelijk willen zijn van de gemeentelijke subsidie. “Ik zou het liefst tegen de gemeente willen zeggen, houd die subsidie maar!” maar dat is op dit moment niet mogelijk. Ondanks de financiële situatie op dit moment, hebben ze nog plannen voor de toekomst. Zo staat al lange tijd het opzetten van een belevingstuin op de planning en willen de initiatiefnemers graag een gebouw erbij, zodat er ook in de winter ruimte geboden kan worden voor bijeenkomsten. Doordat het voer en levensonderhoud van de dieren voor gaat, blijft dit momenteel liggen. “Als je het terrein weer opknapt, ziet het er mooier uit. Dat trekt weer mensen aan en dan zouden we weer meer kopjes koffie kunnen verkopen”, geeft een van de initiatiefnemers aan. Een ander vult dit aan: “Als je steeds zorgt dat je wat nieuws laat zien, dan trekt dat ook weer mensen aan. Als je blijft hangen in hetzelfde, dan wordt dat allemaal steeds minder. En nu hebben we elke keer weer onze inzinking in de winter”. Meer bezoekers betekent meer omzet, waardoor er meer geld overblijft voor de dieren en het verder ontwikkelen van de kinderboerderij. Deze ontwikkeling is echter niet mogelijk zonder extra steun van de gemeente Breda.
7.2.2
Informeel burgerinitiatief
Ook bij deze casus is sprake van een informeel burgerinitiatief zoals geoperationaliseerd in hoofdstuk drie. Uit bovenstaande inleiding is gebleken dat het idee afkomstig is van een aantal buurtbewoners, waar door er sprake is van een initiatief dat van ‘bottom up’ is ontstaan. De initiatiefnemers hebben er zelf voor gekozen de
54
kinderboerderij opnieuw op te zetten, waarbij ze niet zijn gestuurd door de overheid. Er is dus tevens sprake van een vrijwillige inzet. Daarnaast is het onderhouden van een kinderboerderij een actieve inzet. Zoals de gemeente Breda dit aangaf, ‘het is toch voornamelijk poepscheppen’. Het doel van de kinderboerderij is het genereren van een sociale ontmoetingsplek voor jong en oud en daarbij de leefbaarheid van de gehele wijk te verbeteren. Hiermee is er sprake van een publieke meerwaarde die wordt gecreëerd door de inzet van deze initiatiefnemers, waardoor geconcludeerd kan worden dat aan alle vier de kenmerken wordt voldaan.
7.2.3
De relatie met de overheid
Loslaten Allereerst kan gesteld worden dat de gemeente op de hoogte is van het initiatief. In de beginfase van de wederopbouw van de kinderboerderij, zijn de plannen van de toenmalige initiatiefnemers voorgelegd aan de gemeente, om toestemming te vragen voor het gebruik van het terrein. Ondanks het feit dat zij op de hoogte zijn van het initiatief, blijft de samenwerking, en daarmee de taken die de gemeente op zich neemt bij dit initiatief zeer beperkt. De gemeente controleert de dierweide nauwelijks en stuurt de initiatiefnemers ook niet aan. Er is geen sprake van een procesmatige begeleiding vanuit de gemeente bij de organisatie van Kinderboerderij De Sik. De initiatiefnemers zijn daardoor vrij om de kinderboerderij naar eigen inzicht vorm te geven, waarbij de gemeente niet intervenieert. “We moeten verantwoording over de verkregen subsidie afleggen, maar voor de rest vertrouwt de gemeente ons wel wat dat betreft”, aldus de initiatiefnemers. Hiermee zijn een aantal duidelijke loslatende kenmerken aanwezig bij deze casus. Een loslatende overheidsrol wordt tevens gekenmerkt door het feit dat er geen informatie geschaft wordt aan de initiatiefnemers. In deze casus is er hierover sprake van een tweestrijd. De initiatiefnemers geven aan dat ze nauwelijks informatie krijgen aangereikt door de gemeente, maar, zo geven zij zelf aan, ‘informatie en advies moet je halen, dat komt de gemeente niet brengen. Anders zou dit alleen maar tot bemoeizucht leiden’. De gemeente Breda heeft echter in het gesprek aangegeven dat zij wel informatie verstrekken aan de initiatiefnemers. Er wordt elk jaar een vergadering belegd met alle kinderboerderijen, waar iemand uitgenodigd wordt om informatie te geven: “Soms zit daar een dierenarts die wat vertelt en een andere keer weer iemand van een ministerie”. Daarnaast zorgt ook de gemeentelijke boerderij ervoor dat informatie en landelijk beleid van het ministerie wordt doorgegeven aan alle kinderboerderijen in de gemeente Breda. Denk hierbij aan informatie over dierziektes en de ‘ophokplicht’. Dit wordt echter alleen niet als informatievoorziening ervaren door de kinderboerderij zelf. Bij deze casus is er nauwelijks sprake van samenwerking tussen de gemeente en de initiatiefnemers. De gemeente probeert zich zo min mogelijk te bemoeien met het initiatief. “Wat de gemeente doet is heel beperkt. Het gaat mij een beetje te ver om te zeggen van, ze doen niets. Maar het gaat me ook te ver om te zeggen, we krijgen volledige medewerking. Het zit er ergens tussenin”. (Initiatiefnemers Kinderboerderij De Sik, 2013). Aan de ene kant wordt deze houding van de gemeente door de initiatiefnemers positief beoordeeld; zij worden hierdoor immers ook niet tegengewerkt door de gemeente. “De gemeente vindt het wel prima dat we hier zitten. Zolang we geen problemen veroorzaken, is de gemeente tevreden”, zo stelt een van de initiatiefnemers. Aan de andere kant zouden de initiatiefnemers toch graag zien dat de gemeente meer betrokkenheid toont: “Laat ik het zo zeggen; de gemeente is een beetje berustend. Gewoon, berustend. Het gaat daar lekker, prima. […] Deze houding vanuit de gemeente zou wat assertiever mogen, vind ik. Gewoon af en toe eens een keer een belletje, of kom eens kijken van goh, hoe gaat het nu?” (Initiatiefnemers Kinderboerderij De Sik, 2013). Met de wijkbeheerder hebben de initiatiefnemers wel goede contacten opgebouwd. De initiatiefnemers zijn dan ook van mening dat deze wijkbeheerder er alles aan zou doen om hen te helpen, “maar ook zij lopen tegen muren aan”. De gemeente is echter van mening dat er regelmatig contact is met alle dierweiden. Zo komt iedereen elk jaar samen bij de vergadering, maar er is “ook contact via de wijkbeheerder als het gaat om fysieke zaken die geregeld moeten worden; bomen, verharding, water. Dus er is meerdere keren per jaar contact met de gemeente”, Aldus de teamleider Wijkzaken van de gemeente Breda. Daarnaast stelt deze: “Ik denk dat die samenwerking op dit moment gewoon heel effectief gebeurt”. Dit is opvallend, aangezien de initiatiefnemers spreken over een minimale samenwerking die ze graag intensiever zouden willen zien; “Nu is die, op een schaal van één tot tien, een vier. En we zouden het minstens naar een zeven willen hebben.” De initiatiefnemers geven
55
dan ook duidelijk aan dat zij meer samenwerking zouden wensen en er nog veel verbeteringsmogelijkheden zijn. Geconcludeerd kan worden dat hier een duidelijk verschil in waarneming te onderscheiden is tussen de initiatiefnemers en gemeente. De gemeente zegt deze afstand van het burgerinitiatief bewust te nemen en heeft hier dan ook een duidelijke mening over: “Het is belangrijk dat je probeert om initiatieven niet te omarmen, want dan knuffel je het dood en dan kan er toe-eigening plaatsvinden. Dat is wat vaak gebeurt en dan ben je bezig met het verstikken van initiatieven. Het mag een beetje schraal zijn, dan blijft het ook echt een initiatief”. (Teamleider Wijkzaken, gemeente Breda, 2013). Dit citaat laat dan ook duidelijk zien dat de gemeente Breda er bewust voor kiest burgerinitiatieven niet te veel te faciliteren. “In plaats van de hele tijd praten over verantwoordelijkheid delen met de burgers, moet je soms ook ergens de stekker uit trekken om te kijken wat er dan gebeurt. En als niemand dat dan oppakt, dan is het blijkbaar niet belangrijk genoeg om dat door te zetten. Daarin staan wij vrij stevig. Er mag wat druk op zitten”. (Teamleider Wijkzaken, gemeente Breda, 2013). Hieruit blijkt wederom dat de gemeente Breda niet bang is om burgerinitiatieven los te laten. De Teamleider Wijkzaken geeft aan dat ze bij elk initiatief naar de situatie kijkt en op basis daarvan bepaalt op welk niveau ondersteuning gewenst is. Hierbij werken zij met zogenoemde Wijkdeals; contracten die de gemeente Breda afsluit met initiatiefrijke burgers waarin wordt vastgelegd wat de partners van elkaar kunnen verwachten en wat hier tegenover staat. In het geval van Kinderboerderij De Sik zorgen ze voor een minimale basis door subsidie aan te bieden voor de vaste lasten, maar alles daarbuiten is de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers zelf. Faciliteren De gemeente Breda faciliteert Kinderboerderij De Sik door middel van een subsidie. “Want, als je dagelijks je best doet, hoef je daar persoonlijk geen onkosten aan te hebben. Dus gas, water, de brokken en de spuitjes, dus het eten en de meeste dierverzorging, dat nemen wij uit handen”, aldus de gemeente Breda. Uit het gesprek met de initiatiefnemers blijkt echter dat deze subsidie beperkt is, waardoor het voor de initiatiefnemers moeilijk is om hiervan de boerderij te kunnen blijven draaien. Desondanks is er sprake van een financiële bijdrage zonder bureaucratische rompslomp, waarmee dit een faciliterend kenmerk te noemen is, al is hier geen sprake van een startkapitaal zoals bedoeld in de theorie, maar van een doorlopende subsidie. Deze jaarlijkse subsidie ontvangt Kinderboerderij De Sik pas sinds twee jaar. Hiervoor konden de initiatiefnemers aanspraak maken op incidentele subsidies in het kader van ‘hart voor je buurt’. Middels deze subsidieregeling hebben de initiatiefnemers de renovatie van de kinderboerderij voor een groot deel kunnen bekostigen. Zo is er een (invalide)toilet gebouwd, is er een hekwerk geplaatst, is het geitenhok gerepareerd en de bestrating vernieuwd. Hierbij is dus in feite ook sprake van facilitering, waarbij de gemeente per los project heeft bekeken of en hoeveel geld de kinderboerderij hiervoor kreeg. Het voordeel van de jaarlijkse subsidie die de initiatiefnemers nu krijgen, is dat hier veel minder bureaucratische rompslomp aan te pas komt. Ze hoeven het geld immers niet aan te vragen, maar ontvangen dit standaard elk jaar. Ook is het gratis ter beschikking stellen van de locatie aan te merken als faciliteren. Dit valt onder het kenmerk ‘De gemeente stelt gratis (vergader-)ruimte, kopieerfaciliteiten of andere materialen ter beschikking. Echter faciliteert de gemeente Breda de kinderboerderij verder niet op basis van het beschikbaar stellen van materiaal. Elke schop, hamer en kruiwagen is afkomstig van de buurtbewoners zelf, of hebben ze aan kunnen schaffen ten behoeve van de kinderboerderij. Dit kenmerk is dus wel aanwezig, maar wel zeer beperkt. Tot slot is de vergadering die door de gemeente jaarlijks georganiseerd wordt aan te merken als faciliteren. Bij deze vergadering wordt er immers informatie gedeeld door iemand uit te nodigen die iets kan komen vertellen over bijvoorbeeld vrijwilligersverzekeringen, zoals het laatste jaar het geval was. “Afgelopen keer heeft iemand van Breda Actief wat verteld. Dat gaat dan over vrijwilligersverzekeringen, hoe je verzekerd bent en wat de risico’s daarin zijn. Daarbij proberen we steeds, op basis van de vragen die er bij de initiatiefnemers leven wat te behandelen”, aldus de gemeente Breda. Daarnaast kunnen alle kinderboerderijen ook informatie halen bij de gemeentelijke boerderij. Dit is, zoals hierboven al is aangegeven, vooral van toepassing als er informatie van het ministerie afkomt welke ook van toepassing is op de kinderboerderijen, zoals informatie over de Q-koorts. Het bieden van informatie is een duidelijk kenmerk van de faciliterende overheid.
56
Coproduceren Tevens zijn er bij deze casus ook elementen van coproductie teruggevonden, al blijft dit beperkt. Het initiatief is afkomstig van de burgers zelf, waarmee aan het eerste kenmerk van coproductie wordt voldaan. Verder staan ‘kinderboerderijen’ niet zozeer op de gemeentelijke agenda, maar de gemeente heeft er ook niets op tegen als deze zich ontwikkelen vanuit de samenleving zelf: “Zolang het goed gebruikt wordt, is de gemeente gek op initiatieven waarbij mens en dier met elkaar in contact worden gebracht, waar mensen samenkomen en waar mensen elkaar ontmoeten”, zo stelt de teamleider Wijkzaken. Iedereen is vrij om te ondernemen. Als je iets extra’s wilt in je leefomgeving, dan moet je dat vooral doen. Zolang de kinderboerderij dan ook kan bestaan op basis van de inzet van de buurt zelf en er geen klachten komen, heeft de gemeente hier niets op tegen, aldus de gemeente Breda. Kinderboerderijen als zodanig staan echter niet vermeld op de gemeentelijke en/of politieke agenda, waardoor dit kenmerk dan ook niet wordt toegekend aan deze casus. Daarnaast zijn er heldere afspraken gemaakt tussen gemeente en initiatiefnemers op basis van de hierboven beschreven Wijkdeals. Hierin is duidelijk vastgelegd wat de rol van de overheid is met betrekking tot de Kinderboerderij, welke jaarlijkse subsidie de initiatiefnemers mogen verwachten en welke tegenprestatie zij daarvoor dienen te leveren. Zo is bijvoorbeeld vastgelegd welke en hoeveel dieren er gehouden mogen worden bij Kinderboerderij De Sik. De gemeente Breda heeft deze systematiek gekozen om onveilige en ongezonde situaties, welke in het verleden wel eens zijn voorgekomen bij andere dierweiden, in de toekomst te voorkomen.
57
7.2.6
Conclusie
Naar aanleiding van al het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de overheid in deze casus geen eenduidige rol heeft aangenomen. Er zijn elementen van alle drie de overheidsrollen aangetroffen, waardoor gesproken kan worden van een meervoudige rol. Dit is duidelijk terug te zien in onderstaande tabel, waarin de rol van de gemeente Breda bij deze casus is weergegeven. Overheidsrollen Loslaten
Operationalisering De gemeente is op de hoogte van het initiatief. De gemeente intervenieert niet. De gemeente geeft erkenning en/of waardering aan het initiatief. De gemeente bemoeit zich niet inhoudelijk met het initiatief. De gemeente bemoeit zich niet procesmatig (bijvoorbeeld over de voorgang of aanpak) met het initiatief. De gemeente biedt geen financiële of materiële ondersteuning. De gemeente neemt eventueel een burgergerichte houding aan ten opzichte van het initiatief met betrekking tot het verlenen van vergunningen. Faciliteren De gemeente biedt de initiatiefnemers informatie over regels en procedures, over het vakgebied waarin het initiatief zich afspeelt en/of over succes- en faalfactoren die naar voren zijn gekomen bij eerdere initiatieven. De gemeente stelt gratis (vergader-)ruimte, kopieerfaciliteiten of andere materialen ter beschikking. De gemeente verwijst de initiatiefnemers naar andere instanties, personen of initiatieven die het initiatief kunnen versterken of verder helpen. De gemeente begeleidt het initiatief procesmatig. Hieronder kan vallen: o Het helder maken welke stappen genomen moeten worden om het initiatief te kunnen realiseren; o Het aanreiken van voorbeelden van projectplannen en vergunningaanvragen; o Het meedenken over de praktische uitvoerbaarheid en haalbaarheid van het initiatief. De gemeente helpt bij het zoeken van (alternatieve) financieringswijzen. De gemeente biedt de initiatiefnemers een startkapitaal aan, zonder dat hier veel bureaucratische rompslomp bij komt kijken. De gemeente is goed bereikbaar voor de initiatiefnemers en reageert snel. De gemeente houdt enigszins gepaste afstand van het initiatief. De gemeente geeft de initiatiefnemers de ruimte om het initiatief naar eigen inzicht vorm te geven. Coproduceren Het idee is afkomstig van de burger. Het idee past in de gemeentelijke agenda. De gemeente en initiatiefnemers werken op een gelijkwaardige manier samen om het doel te bereiken. De taken van de overheid en de initiatiefnemers zijn ongeveer gelijk verdeeld. Er wordt naar elkaar geluisterd en er is ruimte voor elkaars ideeën. Er wordt soepel omgegaan met praktische problemen. De gemeente investeert geld en ambtelijke inzet ten behoeve van het burgerinitiatief. Er zijn heldere afspraken gemaakt tussen de gemeente en de initiatiefnemers. Figuur 15: De rol van de gemeente Breda bij Kinderboerderij De Sik.
58
Aanwezig X X X X
X
X
X
X X X
X
7.3
De loslatende overheid in praktijk
In de vorige twee paragrafen zijn de eerste twee casussen, welke betrekking hebben op de loslatende overheidsrol, nader bekeken. In deze paragraaf worden deze twee casussen in samenhang bekeken om zo helder te krijgen hoe de loslatende rol van de overheid in de praktijk vorm krijgt. Hiermee wordt getracht een eerste aanzet te geven op het beantwoorden van de derde deelvraag van dit onderzoek, te weten ‘wat houden de geselecteerde burgerinitiatieven in en op welke manier is de overheid betrokken geweest bij deze praktijkvoorbeelden?’. Kenmerkend aan een loslatende overheidsrol is dat de ondersteuning vanuit de gemeente minimaal is. In feite is ondersteuning bieden niet nodig en kunnen de initiatiefnemers het initiatief prima zelfstandig op poten zetten. De gemeente heeft daarom nauwelijks omkijken naar deze projecten (ROB, 2012; Blom et al., 2010). In dit hoofdstuk is naar voren gekomen dat de loslatende rol in de praktijk zeer verschillend kan zijn. De initiatiefnemers van de Truckersdag in Vlijmen werken zeer zelfstandig en hebben nauwelijks contact met de gemeente Heusden. Dit is, gezien de aard van het initiatief, ook niet nodig. Het contact wat er is met de gemeente verloopt prettig en efficiënt, aldus de respondenten. De gemeente probeert waar nodig mee te denken met de initiatiefnemers, door ze bijvoorbeeld te wijzen op wetswijzigingen, maar meestal hebben zij dit zelf ook al in het vizier. Daarnaast is er duidelijk sprake van een vertrouwensband tussen deze twee actoren, welke is ontstaan door de jarenlange ervaring die zij met elkaar hebben. Bij Kinderboerderij De Sik is de rol van de gemeente Breda gefragmenteerd van aard. De Teamleider Wijkzaken geeft aan zoveel mogelijk afstand te houden van het initiatief, mede omdat hij van mening is dat burgerinitiatieven weinig inspraak en bemoeienis van de overheid nodig hebben. Als je je als gemeente inmengt met burgerinitiatieven, is de kans op toeeigening en doodknuffelen groot, waardoor het al snel geen burgerinitiatief meer is, aldus de gemeente Breda. Ondanks deze loslatende rol, kent dit initiatief ook een aantal faciliterende actoren. Zo geeft de gemeente de initiatiefnemers onder andere een jaarlijkse subsidie voor de vaste lasten als brokken en een veearts. Dit alles is samengevat en weergegeven in onderstaand figuur. Hierbij staat TV voor het initiatief Truckersdag Vlijmen en KDS voor Kinderboerderij de Sik. Overheidsrol Loslaten
Kenmerken - De gemeente is op de hoogte van het initiatief. - De gemeente intervenieert niet. - De gemeente geeft erkenning en/of waardering aan het initiatief. - De gemeente bemoeit zich niet inhoudelijk met het initiatief. - De gemeente bemoeit zich niet procesmatig met het initiatief. - De gemeente biedt geen financiële of materiële ondersteuning. - De gemeente neemt eventueel een burgergerichte houding aan. Faciliteren - De gemeente biedt de initiatiefnemers informatie. - De gemeente stelt gratis ruimte of materialen ter beschikking. - De gemeente verwijst de initiatiefnemers naar derden. - De gemeente begeleidt het initiatief procesmatig. - De gemeente helpt bij het zoeken van (alternatieve) financieringswijzen. - De gemeente biedt de initiatiefnemers een startkapitaal aan. - De gemeente is goed bereikbaar voor de initiatiefnemers en reageert snel. - De gemeente houdt enigszins gepaste afstand van het initiatief. - De gemeente geeft de initiatiefnemers de ruimte om het initiatief naar eigen inzicht vorm te geven. Coproduceren - Het idee is afkomstig van de burger. - Het idee past in de gemeentelijke agenda. - Er wordt op een gelijkwaardige manier samen gewerkt. - De taken zijn ongeveer gelijk verdeeld. - Er wordt naar elkaar geluisterd en er is ruimte voor elkaars ideeën. - Er wordt soepel omgegaan met praktische problemen. - De gemeente investeert geld en ambtelijke inzet. - Er zijn heldere afspraken gemaakt. Figuur 16: De loslatende overheidsrol in de praktijk.
59
TV X X X X X X X X
KDS X X X X
X X
X
X
X X
X
X
X
Door middel van deze tabel is duidelijk te zien dat met name de gemeente Breda een meervoudige rol heeft aangenomen bij het ondersteunen van Kinderboerderij De Sik. Er zijn namelijk uit alle drie de rollen meerdere elementen aanwezig bij deze casus. Het kenmerk ‘het gratis ter beschikbaar stellen van ruimte of materialen’ heeft bij deze casus enkel betrekking op het terrein dat de initiatiefnemers gratis mogen gebruiken. Alle andere materialen die noodzakelijk zijn om de kinderboerderij op te knappen en draaiende te houden, hebben de initiatiefnemers zelf geregeld. Hierdoor kan gesteld worden dat er bij deze casus sprake is van een overwegend loslatende rol, welke is aangevuld met faciliterende en coproducerende elementen. Bij Truckersdag Vlijmen is er veel meer sprake van een eenduidige en pure rol, maar ook hier zijn enkele elementen van andere rollen in terug te vinden. Echter is het coproducerende kenmerk wat hier is benoemd, enigszins verwaarloosbaar gezien het feit dat er bij informele burgerinitiatieven altijd sprake is van een burger die initiatief neemt. Tevens is het faciliterende element bij deze casus rol ook minimaal. De gemeente heeft namelijk aangegeven bereid te zijn de initiatiefnemers te voorzien van informatie over het vakgebied, onder andere over wetswijzigingen, maar dit komt in de praktijk maar zeer sporadisch voor.
7.3.1
Samenwerking
Nadat is geconcludeerd hoe de loslatende rol van de overheid vorm heeft gekregen in de praktijk bij deze twee burgerinitiatieven, is het interessant om te kijken hoe deze ondersteuning en samenwerking wordt beoordeeld door de initiatiefnemers. Komt de ondersteuning die de gemeente heeft geboden overeen met de ondersteuning die de initiatiefnemers graag zouden willen zien van de gemeente? De gemeente Heusden speelt bij de organisatie van de Truckersdag Vlijmen een beperkte rol waardoor er sprake is van minimaal contact tussen gemeente en initiatiefnemers. Het contact wat er tussen deze twee partijen is, verloopt naar eigen zeggen soepel en effectief waarbij beide partijen duidelijk weten wat ze van elkaar kunnen verwachten. Veel overleg is hierdoor overbodig. Mocht er bij de initiatiefnemers behoefte zijn om van gedachte te wisselen met de gemeente over bepaalde zaken, dan is dit mogelijk, maar dit is in het verleden niet vaak voorgekomen. De prettige samenwerking is het resultaat van jarenlange ervaring, aldus de respondenten. De initiatiefnemer geeft hierbij aan dat “de gemeente gewoon aan alle kanten meewerkt”, en is dan ook tevreden over de ondersteuning vanuit de gemeente. De enige ondersteuning die nog wel gewenst is, is politiebegeleiding tijdens het evenement, maar hier is geen geld voor beschikbaar. De initiatiefnemer geeft aan dit jammer te vinden, maar heeft er tegelijkertijd ook begrip voor. Ook de gemeente is positief te spreken over de samenwerking. “Misschien is dat ook wel de kern van het verhaal; hoe minder je je ermee bemoeit, hoe beter het gaat”, aldus de gemeente Heusden. Hierbij wordt tevens aangegeven dat je als gemeente “niet altijd als aanjager moet fungeren, maar soms ook de burger zijn gang moet laten gaan”. Dit weerspiegelt duidelijk de loslatende houding van de gemeente Heusden bij dit initiatief. Bij Kinderboerderij De Sik is er duidelijk sprake van een andere relatie tussen overheid en initiatiefnemers. Zo geven de initiatiefnemers aan dat zij het aan de ene kant niet prettig vinden om afhankelijk te zijn van gemeentelijke subsidies, maar het op dit moment niet zonder deze subsidies kunnen stellen. Aan de andere kant geven zij aan dat zij graag meer subsidie van de gemeente zouden willen ontvangen zodat zij een nieuwe accommodatie kunnen bouwen. De initiatiefnemers stellen dat, indien de gemeente dit zou faciliteren, zij beter in staat zijn om financieel rond te komen op de langere termijn en daarmee op den duur onafhankelijk zouden kunnen worden. De gemeente Breda is echter van mening dat de initiatiefnemers (te) grote ambities hebben, wat hen duidelijk siert, maar dat zij hiervoor niet bij de gemeente moeten aankloppen, maar op zoek moeten gaan naar maatschappelijke partners en bedrijven die hun kunnen faciliteren. De gemeente ziet het als haar taak bij burgerinitiatieven de basis te faciliteren. “Als ze iets meer willen, zullen ze ook iets meer moeten gaan doen”, zo stelt de gemeente Breda. “Wij gaan ze niet nog een keer extra geld geven. De gemeente zorgt voor de basis en als je een extra plus wilt, dan zal dat geplust moeten worden door anderen”. Hieruit blijkt duidelijk dat de gemeente het prima vindt dat het initiatief er is, en de broodnodige kosten zal de gemeente dan ook financieren. Maar alles wat zij daarnaast nog meer willen, zullen ze zelf moeten voortbrengen. Gesteld kan worden dat de gemeente hierin een duidelijke lijn trekt tot waar zij faciliteert. Hierna is er sprake van loslaten. “De gemeentelijke rol mag schraal zijn”, aldus Teamleider Wijkzaken. “Alleen zo blijft het een burgerinitiatief”. De samenwerking tussen deze twee partners verloopt zichtbaar stroever dan in de gemeente Heusden het geval is. De houding van de gemeente wordt door de initiatiefnemers getypeerd als ‘berustend’, waarbij zij graag zouden zien dat de gemeente meer belangstelling zou tonen. Deze belangstelling zou kunnen bestaan uit spontaan een keer langskomen en vragen hoe het gaat. De gemeente Breda is echter van mening dat de samenwerking zoals deze nu verloopt “prima en effectief” is. Zij zien dan ook geen reden om deze samenwerking anders vorm te gaan geven. Wel geeft de Teamleider Wijkzaken aan dat hij de actieve inzet van deze initiatiefnemers waardeert en respecteert.
60
7.3.2
Tot slot
Tevens zijn bij de analyse van deze twee casussen een aantal interessante zaken die noemenswaardig zijn, opgevallen, welke hieronder besproken zullen worden. Allereerst is opgevallen dat de initiatiefnemers van Truckersdag Vlijmen in de beginjaren van het evenement getracht hebben subsidie aan te vragen bij de gemeente. Dit kostte zeer veel moeite en tijd en naar verhouding leverde dit voor de initiatiefnemers te weinig op. De bureaucratische wegen die bewandeld moesten worden, hebben ervoor gezorgd dat de initiatiefnemers hier in het vervolg van af hebben gezien. “Je moet een hele hoop werk doen, voor misschien honderd euro”, zo geeft deze initiatiefnemer aan. “Daar begin ik niet aan. Dat kost veel te veel tijd”. Het is voor deze initiatiefnemers veel gemakkelijker om het gehele evenement door sponsoren te laten financieren. Het is goed te merken dat deze initiatiefnemers zelfstandig een andere financieringswijze hebben gevonden, maar het is zeker iets waar de gemeente Heusden oog voor dient te hebben. Het zou erg jammer zijn als meer initiatiefrijke burgers door het subsidietraject afzien van het starten van initiatieven. Verder is het interessant om te zien dat de gemeente Heusden met haar gemeentelijke slogan indirect verwijst naar burgerinitiatieven; “Dromen. Doen. Heusden. Doeners met een droom kunnen in Heusden terecht!”. Burgers met een droom, die bereid zijn om er zelf “de schouders onder te zetten”, hebben aan de gemeente Heusden “een welwillende gesprekspartner”. “Kom met uw ideeën en wij gaan proberen om het voor elkaar te boksen met je”. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat de gemeente Heusden zich op de transitie naar participatiesamenleving heeft voorbereid en burgers de ruimte geeft om hun initiatieven te ontplooien. Desondanks is er bij dit initiatief voor een loslatende overheidsrol gekozen en blijft de ondersteuning beperkt. Dit wordt als prettig ervaren door de initiatiefnemers, waarmee gesteld kan worden dat de gemeente Heusden in dit geval maatwerk heeft geleverd. Ze hebben geluisterd naar de initiatiefnemers en de invulling van de gemeentelijke rol aan de initiatiefnemers aangepast. Interessant is echter de vraag hoe dit zit bij andere initiatieven in deze gemeente. Bij Kinderboerderij De Sik is het perceptieverschil tussen initiatiefnemers en gemeente noemenswaardig. De gemeente Breda geeft immers in het gesprek te kennen dat zij ‘maatwerk’ levert met betrekking tot burgerinitiatieven, waarbij de mate van ondersteuning afhankelijk is van de specifieke situatie. “Wij gaan onszelf niet een rol aanmeten en daarmee gaan we naar buiten toe. Nee, we gaan naar de situatie kijken en vervolgens kijken we van, op welk niveau moeten we daarin ondersteunen?” Echter zouden de initiatiefnemers liever meer ondersteuning en betrokkenheid willen zien van de gemeente Breda. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de gemeentelijke ondersteuning niet helemaal aansluit bij de verwachtingen die de initiatiefnemers hieromtrent hebben. Het ‘maatwerk’ van de gemeente Breda heeft ook zijn grenzen. ‘De basis’ wordt gefaciliteerd, maar daarna wordt er losgelaten. Hierbij legt de gemeente Breda de bal terug bij de initiatiefnemers; als zij meer willen met de kinderboerderij, moeten ze zelf ook meer gaan doen. In die zin valt dus te bezien in hoeverre er sprake is van maatwerk, waarbij de vraag interessant is hoe de gemeente Breda bepaalt wel niveau van ondersteuning gewenst is. Welke situatie krijgt welke ondersteuning? En wordt hierbij werkelijk geluisterd naar de wensen en mogelijkheden van de initiatiefnemers? Of is er sprake van een ‘standaard’ systematiek waarbij elke kinderboerderij dezelfde ondersteuning aangeboden krijgt? Daarnaast is ook de genoemde tweestrijd die de initiatiefnemers van Kinderboerderij De Sik zelf voeren interessant. Enerzijds willen de initiatiefnemers graag (financieel) onafhankelijk zijn van de gemeente Breda, maar anderzijds zouden ze graag zien dat de gemeente hen (meer) faciliteert, en daarmee samenhangend financiert, zodat zij de kinderboerderij verder kunnen uitbreiden. Daarnaast geven de initiatiefnemers aan dat ze graag zouden zien dat de gemeente meer betrokkenheid toont en eventueel zelfs de organisatie voor het gezamenlijk inkopen van hooi en voer op zich zou nemen om zo kosten te sparen. Hiermee schetsen de initiatiefnemers dus duidelijk een beeld waarin zij graag zouden zien dat de gemeente zich meer inhoudelijk en procesmatig bemoeit met het initiatief, waarmee de kinderboerderij alleen afhankelijker wordt van de gemeente, in plaats van onafhankelijker. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de initiatiefnemers graag een faciliterende overheid zouden willen hebben, in plaats van een loslatende overheid. Als laatste is opgevallen dat beide gemeenten geen beleid hebben ten aanzien van burgerinitiatieven. Desondanks zijn beide gemeenten er, ieder op hun eigen manier, druk mee bezig. De gemeente Heusden probeert de gemeentelijke slogan duidelijk uit te dragen en daarmee aan te tonen dat zij openstaan voor initiatieven, en in Breda heeft men een systematiek ontwikkeld om de mate van ondersteuning bij een initiatief te kunnen bepalen. Tevens geven beide gemeenten aan dat ondersteunen van burgerinitiatieven maatwerk is. “Het handboek ‘hoe ga ik met een initiatief van een bewoner om?’, dat ligt gewoon niet kant-en-klaar op de plank”, aldus de gemeente Heusden. “De wijze waarop je ermee om moet gaan, is je oren open houden, luisteren naar wat mensen te vertellen hebben en proberen daarbij aan te sluiten”. Hierbij geeft de gemeente Breda nog aan dat het niet interessant is om de theorie over de ondersteuning van burgerinitiatieven erop na
61
te slaan, en dat zij veel meer kijken naar hoe andere gemeenten dit aanpakken. “Het moet gewoon uit de praktijk blijken”. Al met al kan geconcludeerd worden dat zowel de gemeente Heusden als de gemeente Breda een loslatende overheidsrol hebben aangenomen, waarbij ze ook elementen die toebehoren aan de andere overheidsrollen hebben toegepast. Bij de Truckersdag Vlijmen is dit als zeer positief ervaren. Zowel gemeente als initiatiefnemers zijn tevreden over de samenwerking. Meer ondersteuning is dan ook niet nodig, waardoor gesteld kan worden dat de juiste rolopvatting is gekozen bij deze casus. Bij Kinderboerderij de Sik hadden de initiatiefnemers echter graag een meer faciliterende overheid gezien. De gemeente Breda is daarentegen stellig van mening dat de ondersteuning schraal moet zijn om het een initiatief van de burger te laten.
62
Hoofdstuk 8: Faciliteren In het vorige hoofdstuk is de loslatende overheidsrol uitgebreid beschreven aan de hand van twee praktijkvoorbeelden. Hiermee is al een derde van de vierde deelvraag beantwoord. In dit hoofdstuk zal deel twee van deze deelvraag worden beantwoord, door de focus te leggen op de tweede rol die de overheid kan aannemen bij burgerinitiatieven, te weten de faciliterende overheidsrol. Zoals in hoofdstuk vier is behandeld, biedt een faciliterende overheid initiatiefnemers een helpende hand. Hierbij gaat het vaak om het geven van ‘het laatste zetje’ om initiatiefnemers op weg te helpen. Zo kan de overheid het initiatief een beetje bijsturen, door procesmatig en inhoudsmatige tips te geven, maar de overheid kan ook helpen door het bieden van (een stukje) financiering of het ter beschikking stellen van ruimte of materialen. Deze hulp kan voor sommige enthousiaste burgers nét noodzakelijk zijn om het idee ook daadwerkelijk te realiseren. In dit hoofdstuk zal onderzocht worden hoe de faciliterende rol in de praktijk tot uitdrukking komt, door twee casussen centraal te stellen. Allereerst wordt ingegaan op de casus ‘Natuurspeelterrein Schaijk’, waarna in paragraaf 8.2 de casus ‘Seniorensoos Andromeda’ behandeld zal worden.
8.1
Natuurspeelterrein Schaijk
Naam initiatief: Gemeente: Start initiatief: Aantal initiatiefnemers: Thema: Bereik van het initiatief: Levensfase:
Natuurspeelterrein Schaijk Landerd 2010 4 Sociale ontmoeting Dorp Groeifase
Een aantal jaren geleden zorgde de komst van een nieuwe woonwijk in Schaijk ervoor dat een aantal bewoners van deze wijk op het idee kwamen het stukje grond wat naast deze nieuwe wijk ligt, om te bouwen tot een natuurspeelterrein. Een speeltuin zonder standaard wipkip, welke spanning en uitdaging aan kinderen biedt, om buitenspelen bij kinderen in de buurt te stimuleren. Het stuk grond wat ze hiervoor voor ogen hadden, was voorheen een fietscrossterrein en werd al een aantal jaren door de gemeente als opslagplaats gebruikt. De buurtbewoners hebben de koppen bij elkaar gestoken en hebben de gehele buurt weten te mobiliseren, waardoor er op dit moment een mooi begin is gemaakt. Er wordt met mooi weer al veel gespeeld, maar er zijn nog genoeg plannen en ideeën, waardoor het initiatief nog volop in ontwikkeling is.
8.1.1
Ontstaan en ontwikkeling van het initiatief
Het idee voor een natuurspeelterrein is voor het eerst als initiatief gaan leven toen de respondent zijn plannen presenteerde tijdens de jaarvergadering van de nieuwe buurtvereniging. Hierop ontving hij vele enthousiaste reacties, waardoor besloten werd het idee verder uit te werken in een werkgroep. Deze werkgroep is uiteindelijk doorgegroeid tot een zelfstandige stichting met vier bestuursleden, de daadwerkelijke kartrekkers van het project. De leden van deze werkgroep zijn gestart met het uitzetten van een enquête in de wijk om te onderzoeken of er animo voor het initiatief was en wat de wensen en behoeften van buurtgenoten hieromtrent waren. Daarnaast is middels deze enquête ook onderzocht welke buurtbewoners bereidt waren om zelf de handen uit de mouwen te steken en mee te helpen om de speeltuin te realiseren. Op deze vragenlijst is veel reactie binnengekomen, waardoor de initiatiefnemers op basis van deze informatie konden starten met het schrijven van een plan van aanpak. Dit plan van aanpak hebben zij meegenomen naar de gemeente Landerd, om te praten over de mogelijkheden. Het terrein dat de initiatiefnemers voor ogen hadden, diende als opslagplek van materialen voor de gemeente, waardoor toestemming noodzakelijk was. De gemeente reageerde meteen enthousiast op het initiatief en heeft gekeken op welke manieren zij dit initiatief konden ondersteunen, aldus de initiatiefnemer. Een zeer belangrijke bijdrage die de gemeente hierbij heeft geleverd, is het ter beschikking stellen van het terrein. Dit heeft veel moeite gekost, zeker ook vanwege het feit dat hiervoor een bestemmingsplanwijziging nodig was, wat een dure aangelegenheid is. De betrokken wethouder heeft eigenlijk altijd achter de initiatiefnemers gestaan en zij heeft zich sterk gemaakt voor het initiatief. “Ik wil graag dat dit zich gaat ontwikkelen”. Uiteindelijk heeft zij ervoor kunnen zorgen dat de bestemmingsplanwijziging mee werd genomen in de wijziging bestemmingsplan buitengebied, waarmee de gemeente Landerd bezig was. Hierdoor
63
heeft de wethouder ervoor gezorgd dat de kosten die gemoeid zijn met deze bestemmingsplanwijziging, niet bij de initiatiefnemers kwamen te liggen. Hierin heeft zij de initiatiefnemers in feite ‘onzichtbaar gefaciliteerd’. Aangezien deze bestemmingsplanwijziging veel tijd kostte, heeft deze wethouder tevens aangeboden om al eerder een gebruikersovereenkomst vast te stellen met de initiatiefnemers, zodat deze toch alvast aan de slag konden gaan met het initiatief. In deze overeenkomst zijn duidelijke afspraken vastgelegd, zodat beide partijen weten waar ze aan toe zijn en wat ze van elkaar kunnen verwachten. Hier staat onder andere in dat er geen financiële middelen beschikbaar worden gesteld door de gemeente Landerd en dat de initiatiefnemers zelf verantwoordelijk zijn voor de inrichting en onderhoud van het terrein. Nadat de gebruikersovereenkomst getekend was in 2010, zijn de initiatiefnemers met veel energie en enthousiasme aan de slag gegaan. Opvallend is de medewerking van ‘de samenleving’ bij dit initiatief. Verschillende personen en bedrijven hebben hun diensten gratis ter beschikking gesteld ten behoeve van het natuurspeelterrein, zoals het maken van bouwtekeningen en het afgraven van het terrein. Tevens is sinds kort ook de praktijkschool uit Oss betrokken bij het initiatief. Een groepje leerlingen van deze school gaat samen met een begeleider het onderhoud van het terrein verzorgen als een soort stageplek.
8.1.2
Informeel burgerinitiatief
Ook het Natuurspeelterrein Schaijk is een informeel burgerinitiatief, zoals bedoeld in dit onderzoek. Dit initiatief bevindt zich in de groeifase (Denktank VNG, 2013), waarbij zij nog volop in ontwikkeling is. In deze casus is het idee afkomstig van een van de burgers uit nieuwbouwwijk Molengraaf III. Deze heeft zijn ideeën kenbaar gemaakt bij zijn buurtgenoten in de vergadering van de buurtvereniging. Hierop reageerde men enthousiast, waardoor het initiatief daadwerkelijk is ontstaan: “In de jaarvergadering van de buurtvereniging heb ik het idee wat ik daarover had uitgelegd. Toen hebben mensen zich aangesloten, zijn er werkgroepen ontstaan, en uit die werkgroepen is uiteindelijk een stichting ontstaan met vier bestuursleden en vervolgens zijn de plannen aan de gemeente gepresenteerd en zo is het zaakje gaan lopen”. (Initiatiefnemer Natuurspeelterrein Schaijk, 2013) Naast het feit dat dit initiatief van onderop is ontstaan, is er ook sprake van vrijwilligheid. De initiatiefnemers zijn hierbij niet op het idee gebracht door de gemeente, noch op enige wijze gestimuleerd om initiatief te nemen. Zij waren van mening dat het aanbod in speelvoorzieningen in hun wijk onvoldoende uitdagend was, waardoor zij dit graag wilden aanvullen door met actieve inzet een natuurspeelterrein te bouwen. Doordat zij nog voordat zij in contact zijn gekomen met de gemeente, een plan van aanpak hebben geschreven, kan worden gesteld dat zij zelf bepaald hebben hoe zij dit plan wilden aanzwengelen. Tevens geeft de initiatiefnemer in het gesprek ook aan dat zij bij het opzetten van dit initiatief “de vrije hand hebben gekregen van de gemeente om het terrein in te richten”. Daarnaast zijn de initiatiefnemers van mening dat dit natuurspeelterrein van toegevoegde waarde is voor de leefomgeving, waarmee zij door de ontwikkeling van deze speeltuin dan ook publieke waarde proberen te genereren. Al met al kan dus worden gesteld dat aan alle voorwaarden van informele burgerinitiatieven, zoals opgesteld in paragraaf 3.5, is voldaan bij deze casus.
8.1.3
De relatie met de overheid
Loslaten In deze paragraaf zullen de kenmerken met betrekking tot de loslatende, faciliterende en coproducerende rol die van toepassing zijn op deze casus besproken worden. Allereerst kan hier gesteld worden dat de gemeente op de hoogte is van het burgerinitiatief. Er is een aantal keren contact geweest tussen de gemeente en de initiatiefnemers en de gemeente heeft ook een contactpersoon aangesteld voor dit specifieke initiatief. De loslatende overheidsrol komt in deze casus ook naar voren in het uiten van waardering. Dit heeft de gemeente namelijk op verschillende manieren getracht te doen. Zo heeft de gemeente de voorkeur gegeven aan dit initiatief, in plaats van toestemming te geven aan het waterschap welke op hetzelfde terrein plannen had ontwikkeld om een retentievijver te bouwen. “Uiteindelijk heeft de gemeente toch voor ons initiatief gekozen en dat is hartstikke mooi!”. Hieruit blijkt dat de gemeente Landerd het initiatief waardeert en omarmd heeft. Daarnaast heeft de wethouder aangegeven in het gesprek erg trots te zijn op de initiatiefnemers, maar dat zij het vaak lastig vindt om deze waardering te uiten naar de initiatiefnemers.
64
“Het gevoel dat wij hen omarmen ontbreekt bij de initiatiefnemers. De initiatiefnemers zeggen dat ook: ‘jullie moeten veel meer uitstralen dat jullie trots zijn op ons!’ Alleen weet ik niet goed hoe je dat dan moet vertalen, anders dan dat je vertelt dat je trots bent op ze. Ik bedoel, ik heb ze op mijn facebook staan, en als ze iets doen dan twitter ik dat. Dan wordt het vaak ook geretweet door de gemeente Landerd. Hoe draag je dat nu uit dat je een warm hart hebt voor het initiatief, terwijl je soms ook ‘nee’ moet zeggen? Ja, dat vind ik lastig”. (Wethouder gemeente Landerd, 2013) Uit dit citaat blijkt duidelijk de zoekende houding van de gemeente Landerd ten opzichte van het uiten van waardering. De betreffende wethouder zou de initiatiefnemers graag nog meer willen faciliteren, maar hierbij ontbreekt het aan geld en mankracht, aldus deze wethouder. De gemeente geeft aan zich constant in een spanningsveld te bevinden, waarbij geld in elke afweging een rol speelt. De gemeente zou de initiatiefnemers graag veel meer willen ondersteunen, maar heeft geen beschikking over middelen hiertoe. “Ik heb geen blik medewerkers die ik open kan trekken om nog meer te faciliteren”, aldus de wethouder. Daarnaast geeft de wethouder aan dat zij ook oog moet houden voor andere initiatieven en het gelijkheidsbeginsel. Zomaar dit initiatief ondersteunen en tegen een ander ‘nee’ moeten zeggen gaat niet. Interessant is daarbij de vraag waar de rol van de gemeente ophoudt bij burgerinitiatieven. Tot waar moet de overheid faciliteren? Verder heeft de gemeente Landerd een loslatende houding aangenomen ten opzichte van dit initiatief door geen directe financiële ondersteuning te bieden. Vanaf het begin is aangegeven dat de gemeente voor het initiatief geen budget beschikbaar heeft: “Hier zit nul euro in van de gemeente. Maar dan ook echt helemaal niets. Nul. Niets”, aldus de initiatiefnemer. “Het is echt helemaal door hen zelf ontwikkeld”, zo stelt de gemeente Landerd. Het niet ter beschikking stellen van financiële middelen is, met het oog op de operationalisatie, kenmerkend voor een loslatende rol van de overheid. Tot slot kan gesteld worden dat de gemeente Landerd in haar handelen burgergericht is doordat zij probeert zo goed mogelijk mee te denken met de initiatiefnemers. “Wat ik wel doe, is de initiatiefnemers wijzen van joh, daar zitten subsidiemogelijkheden, en dan gaan ze daar zelf weer achteraan”, zo stelt de wethouder. Ook is de houding van de gemeente “dienstbaar en burgergericht” volgens de gemeente zelf, en “wordt de gemeente gekenmerkt door een cultuur waarbij de medewerkers echt heel erg willen meedenken met de burgers en hiervoor ook de grenzen durven op zoeken”. Belangrijk hierbij is om ook mee te denken hoe iets wél kan, in plaats van alleen te vertellen dat iets niet kan. “Ik probeer mee te buigen met de vraagsteller, om te kijken waar ik dan wel ruimte kan vinden”, aldus de wethouder. Een concreet voorbeeld van dit laatste is het meenemen van de wijziging van het bestemmingsplan in het bestemmingsplan Buitengebied, zodat de hoge kosten niet bij de initiatiefnemers zouden komen te liggen, en daarmee samenhangend het aanbieden van de gebruikersovereenkomst zodat de initiatiefnemers toch alvast konden beginnen met hun plannen. Faciliteren Naast loslatende, zijn er ook duidelijk faciliterende kenmerken terug te vinden in deze casus. Zo heeft de gemeente Landerd dit initiatief onder andere gefaciliteerd door de initiatiefnemers informatie aan te bieden, door bijvoorbeeld advies te geven over de inrichting, hulp aan te bieden bij het aanvragen van vergunningen en de procedure rondom de bestemmingsplanwijziging uit te leggen. Naast het bieden van informatie over de procedure, is er ook informatie gegeven over de regels met betrekking tot het maaibeleid: “Wij vroegen bijvoorbeeld, kan het grasmaaien meegenomen worden in het maaiprogramma van de gemeente? […] Anders moeten wij dus een maaimachine aan gaan schaffen, of dat gaan organiseren. En dan gaat de gemeente heel erg op de puntjes staan. Van ‘nee, wij hebben het terrein aan jullie beschikbaar gesteld, jullie zouden het zelf inrichten, zelf onderhouden, dat staat in het contract wat met de gemeente is gemaakt. Daar kunnen wij niet aan meewerken’”. (Initiatiefnemer Natuurspeelterrein Schaijk, 2013) De initiatiefnemer geeft hierna aan dat hij wel snapt dat de gemeente ‘de broekriem moet aantrekken’ en hij ziet ook dat de gemeente op verschillende plekken probeert het groenonderhoud juist af te stoten. Hierdoor vindt hij het aan de ene kant wel logisch dat de gemeente hen hierin niet faciliteert, maar aan de andere kant komt dit over alsof de gemeente niet wil meewerken, aldus de initiatiefnemer. “Het is toch zoiets van, ja hallo, wij steken er als buurt heel veel energie in. Het is voor het algemeen belang, het is groen, het is spelen. Dan verwacht je van de gemeente ook medewerking”. De gemeente Landerd geeft hierbij aan dat zij het erg lastig
65
vindt de grens te trekken. “Wat doet de gemeente en wat doen de initiatiefnemers?”. In de gebruikersovereenkomst is duidelijk opgenomen dat het onderhoud van het terrein de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers is. Vandaar ook dat ervoor is gekozen dit niet te faciliteren; het maaien van het gras valt immers onder het onderhouden van het terrein. Door de initiatiefnemers op deze afspraken te wijzen, biedt de gemeente dan ook informatie aan over regels en procedures, een van de kenmerken van een faciliterende overheid. Ondanks dat de gemeente hierbij faciliteert, wordt dit niet als zodanig ervaren bij de initiatiefnemers. Dit komt mede doordat het antwoord van de gemeente op de vraag voor de initiatiefnemers niet bevredigend is. De wethouder van Landerd stelt hierbij het volgende: “Onze houding is dienstbaar en burgergericht. Maar een burger die ‘nee’ te horen krijgt, is toch ontevreden”. Dat is in deze casus ook van toepassing. Bij het bespreken van deze casus is al meerdere keren het beschikbaar stellen van het terrein, met de bijbehorende bestemmingsplanwijziging aan de orde geweest. Het beschikbaar stellen van de locatie is een kenmerk van de faciliterende overheid, ondanks dat dit wederom door de initiatiefnemers minder als zodanig is ervaren. Tevens kan het meedenken en het regelen van de wijziging in het bestemmingsplan aangemerkt worden als een vorm van procesbegeleiding door de gemeente. De wethouder heeft immers getracht het proces voor de initiatiefnemers zo gemakkelijk mogelijk te maken door de bestemmingsplanwijziging uit handen te nemen en ook de kosten hiervan niet te verhalen op de initiatiefnemers. Daarnaast heeft zij ervoor gezorgd dat het proces toch door kon gaan, doordat er een gebruikersvergunning is opgesteld met duidelijke afspraken. De initiatiefnemer ziet deze gebruikersvergunning dan ook als nadeel en voordeel tegelijk: “Ze hebben het helemaal bij ons neergelegd. Dat is op zich ook goed, want we zijn daardoor vrij om het in te richten. We hebben de vrije hand gekregen en dat is toch wel uniek”, aldus de initiatiefnemer. Hieruit blijkt dat de gemeente de initiatiefnemers duidelijk de ruimte geeft het initiatief naar eigen inzicht vorm te geven. Om dit mogelijk te maken, is het noodzakelijk dat de gemeente enigszins afstand houdt van het project, wat dan ook gedaan is. Hier staat tegenover dat er ook zaken bij komen waar ze niet meteen aan hadden gedacht, zoals het maaien van het gras. Doordat de gemeente het mogelijk heeft gemaakt de wijziging van het bestemmingsplan mee te nemen in het bestemmingsplan Buitengebied, zijn de hoge kosten die hiermee gepaard gaan, ook niet bij de initiatiefnemers gelegd. Hiermee heeft de gemeente Landerd de initiatiefnemers naar eigen zeggen ‘onzichtbaar gefaciliteerd’. Er is immers veel moeite gedaan om het initiatief door te kunnen laten gaan, maar deze vorm van faciliteren speelt zich voornamelijk af in het gemeentehuis en is daardoor minder zichtbaar. Dit zorgt er volgens de gemeente voor dat het door de initiatiefnemers zelf niet wordt ervaren als faciliteren. “Die hebben het gevoel dat ze het allemaal in hun eentje staan te doen. En ja, het meeste werk gebeurt ook echt door hen. Maar volgens mij hoort dat ook wel weer bij participatie”, zo vertelt de wethouder. De initiatiefnemer heeft de wijziging van het bestemmingsplan als een bureaucratische belemmering in het proces ervaren, wat ook blijkt uit het volgende citaat: “Het was vervelend want het zorgde ervoor dat het initiatief in de dop, waar op dat moment veel mensen enthousiast over waren, een beetje dood bloedde. Het duurde zo lang en het was lastig om de buurtbewoners gemotiveerd te houden!” (Initiatiefnemer Natuurspeelterrein Schaijk, 2013) Ondanks dat deze bestemmingsplanwijziging erg lang geduurd heeft, is deze uiteindelijk gewijzigd. Doordat de gemeente Landerd al eerder een gebruikersvergunning had afgesloten, konden de initiatiefnemers toch aan de slag, wat ze dan ook kunnen waarderen. Op deze (onzichtbare) financiering van de bestemmingsplanwijziging na, heeft de gemeente geen financiële bijdrage geleverd aan het natuurspeelterrein. De gemeente zou graag zien dat zij meer financiële middelen had, zodat zij minder vaak ‘nee’ zou hoeven zeggen, maar zij heeft maar beperkte middelen om haar zaken uit te voeren en moet daarnaast ook rekening houden met het gelijkheidsbeginsel, zo geeft de wethouder aan. De initiatiefnemers zouden ook graag zien dat de gemeente hen vaker tegemoet zou komen in financiële zin. Hierbij moet gedacht worden aan het niet in rekening brengen van legeskosten bij vergunningaanvragen. Tevens is de gemeente altijd goed bereikbaar voor de initiatiefnemers en reageren zij snel. “De contactpersoon van de gemeente, daarvan krijg je meteen respons”, aldus de initiatiefnemer. “Ik ben heel tevreden over het feit dat je een direct aanspreekpunt bij de gemeente hebt, een serieuze en goede gesprekspartner”. Hieruit blijkt dat het contact met de gemeente soepel loopt, waarbij snel gereageerd wordt op vragen. Wel geeft de initiatiefnemer aan dat bij grote veranderingen het allemaal wat langer duurt voordat je iets terug krijgt van de gemeente. Zo zijn de initiatiefnemers aan het proberen de verkeerssituatie voor het natuurspeelterrein aan te passen, maar dit kost vooralsnog erg veel tijd en loopt daardoor erg moeizaam.
66
Coproduceren Kenmerken van de coproducerende rol komen minder sterk naar voren in deze casus. Wel is het initiatief afkomstig van de burgers zelf, het eerste kenmerk dat is toegewezen aan de coproducerende overheidsrol. Verder was het natuurspeelterrein in Schaijk opgenomen in het coalitieprogramma van de gemeente Landerd, waardoor geconcludeerd kan worden dat het binnen de agenda van de gemeente past. Dit is mede het gevolg van het feit dat de initiatiefnemer zelf actief is in de lokale politiek van de gemeente, waardoor hij ook via deze weg ervoor heeft gezorgd dat het natuurspeelterrein gerealiseerd zou worden. In dit coalitieprogramma is echter ook aangegeven dat er geen geld beschikbaar is voor het realiseren van dit speelterrein, waardoor de keuze van de gemeente om niet te faciliteren in de vorm van geld, te verklaren is. Naast deze twee kenmerken kan ook gesteld worden dat er in deze casus sprake is van heldere afspraken tussen gemeente en initiatiefnemers. Deze zijn namelijk opgenomen in de gebruikersovereenkomst, waarin vermeld staat wie waarvoor verantwoordelijk is om zo de verantwoordelijkheid ook daadwerkelijk over te dragen. Ondanks dat in dit contract heldere afspraken zijn gemaakt over verantwoordelijkheden en taken, blijft er toch wat onduidelijkheid. De gemeente blijft het namelijk een lastig spanningsveld vinden in hoeverre zij moet faciliteren, tot waar de rol van de overheid reikt en waar de rol van de initiatiefnemer begint. Daarnaast proberen de initiatiefnemers verschillende keren om deze grens op te zoeken, zoals bijvoorbeeld bij het maaibeleid. De initiatiefnemer snapt het wel dat de gemeente hier niet in mee gaat, maar dit blijft voor de initiatiefnemers ‘raar’ voelen; alsof ze er alleen voor staan, aldus de initiatiefnemer. Hier raakt dit dus wederom het andere spanningsveld, namelijk de vraag hoe je als gemeente ervoor kunt zorgen dat initiatiefnemers zich gewaardeerd voelen, zonder het initiatief meteen met geld te ondersteunen.
8.1.4
Conclusie
In deze casus zijn kenmerken aangetroffen van alle drie de overheidsrollen. De meeste kenmerken zijn echter toe te bedelen aan de faciliterende rol, waardoor geconcludeerd kan worden dat de gemeente hoofdzakelijk deze rol heeft gehanteerd bij het ondersteunen van dit initiatief. Dit blijkt ook uit onderstaand figuur, waarin schematisch is weergegeven welke kenmerken allemaal aanwezig zijn:
67
Overheidsrollen Loslaten
Operationalisering De gemeente is op de hoogte van het initiatief. De gemeente intervenieert niet. De gemeente geeft erkenning en/of waardering aan het initiatief. De gemeente bemoeit zich niet inhoudelijk met het initiatief. De gemeente bemoeit zich niet procesmatig (bijvoorbeeld over de voorgang of aanpak) met het initiatief. De gemeente biedt geen financiële of materiële ondersteuning. De gemeente neemt eventueel een burgergerichte houding aan ten opzichte van het initiatief met betrekking tot het verlenen van vergunningen. Faciliteren De gemeente biedt de initiatiefnemers informatie over regels en procedures, over het vakgebied waarin het initiatief zich afspeelt en/of over succes- en faalfactoren die naar voren zijn gekomen bij eerdere initiatieven. De gemeente stelt gratis (vergader-)ruimte, kopieerfaciliteiten of andere materialen ter beschikking. De gemeente verwijst de initiatiefnemers naar andere instanties, personen of initiatieven die het initiatief kunnen versterken of verder helpen. De gemeente begeleidt het initiatief procesmatig. Hieronder kan vallen: o Het helder maken welke stappen genomen moeten worden om het initiatief te kunnen realiseren; o Het aanreiken van voorbeelden van projectplannen en vergunningaanvragen; o Het meedenken over de praktische uitvoerbaarheid en haalbaarheid van het initiatief. De gemeente helpt bij het zoeken van (alternatieve) financieringswijzen. De gemeente biedt de initiatiefnemers een startkapitaal aan, zonder dat hier veel bureaucratische rompslomp bij komt kijken. De gemeente is goed bereikbaar voor de initiatiefnemers en reageert snel. De gemeente houdt enigszins gepaste afstand van het initiatief. De gemeente geeft de initiatiefnemers de ruimte om het initiatief naar eigen inzicht vorm te geven. Coproduceren Het idee is afkomstig van de burger. Het idee past in de gemeentelijke agenda. De gemeente en initiatiefnemers werken op een gelijkwaardige manier samen om het doel te bereiken. De taken van de overheid en de initiatiefnemers zijn ongeveer gelijk verdeeld. Er wordt naar elkaar geluisterd en er is ruimte voor elkaars ideeën. Er wordt soepel omgegaan met praktische problemen. De gemeente investeert geld en ambtelijke inzet ten behoeve van het burgerinitiatief. Er zijn heldere afspraken gemaakt tussen de gemeente en de initiatiefnemers. Figuur 17: De rol van de gemeente Landerd bij Natuurspeelterrein Schaijk.
Aanwezig X X
X X
X
X
X
X X X X X
X
Uit dit figuur blijkt eveneens dat er sprake is van een meervoudige overheidsrol, waarbij kenmerken van alle drie de overheidsrollen aanwezig zijn. De focus hierbij ligt echter bij faciliteren, waarbij deze rol wordt gecombineerd met een loslatende rol en enkele coproducerende elementen.
68
8.2
Seniorensoos Andromeda
Naam initiatief: Gemeente: Start initiatief: Aantal initiatiefnemers: Thema: Bereik van het initiatief: Levensfase:
Seniorensoos Andromeda Eindhoven 2010 2 Sociale ontmoeting Gemeente Volwassenfase
Seniorensoos Andromeda is een huiskamer voor 55+’ers in de wijk Eckart in de gemeente Eindhoven en is van, voor en door senioren woonachtig in de wijk opgericht. Deze huiskamer is ontstaan op initiatief van bewoners van de seniorenflat Andromeda, welke graag een gezamenlijke ontmoetingsplek gerealiseerd zagen in hun flat. Senioren zijn elke dag van de week welkom in Seniorensoos Andromeda en er is dan ook van alles te doen en te beleven voor deze doelgroep. Dit om ervoor te zorgen dat deze mensen uit hun isolement worden gehaald, er meer sociale cohesie in de wijk ontstaat en daarmee de leefbaarheid van de wijk verbeterd wordt.
8.2.1
Ontstaan en ontwikkeling van het initiatief
Seniorensoos in Andromeda is feitelijk begonnen in 2010, toen een van de bewoners van de Andromedaflat (een flat speciaal voor 55+’ers) in het leefbaarheidsteam van de wijk het idee heeft geopperd een woonkamer of ontmoetingsruimte te creëren in deze flat. In het leefbaarheidsteam nemen allerlei belangrijke actoren van de wijk zitting, zoals gemeente, woningcorporaties en bewonersverenigingen, waarbij het team tot doel heeft de leefbaarheid van de wijk te bevorderen. Aangezien het flatgebouw eigendom is van woningcorporatie Woonbedrijf, werd deze al snel betrokken in dit plan. “Bij dit initiatief zijn de gemeente en Woonbedrijf eigenlijk hand in hand samen met de bewoners opgetrokken”, aldus de gemeente Eindhoven. Deze was bereid een van de appartementen op de eerste verdieping ter beschikking te stellen voor het idee, om daar, exclusief voor de bewoners van de flat, een ontmoetingsruimte te creëren. Hier waren de initiatiefnemers erg blij mee, waardoor er onderhandelingen zijn gestart over de huurvoorwaarden. Helaas heeft dit oorspronkelijke idee geen doorgang gevonden, doordat deze twee partners het niet eens konden worden over het huurcontract. De initiatiefnemer vond dit erg jammer en heeft het verloop van deze onderhandelingen teruggekoppeld in het leefbaarheidsteam. In dit team is men toen gaan kijken of het initiatief niet op een andere manier wél mogelijk zou zijn. Toevallig is in dezelfde periode de ruimte op de begane grond van de Andromedaflat leeg komen staan, waarna het leefbaarheidsteam op het idee is gekomen om op deze nieuwe locatie alsnog een ontmoetingsplek te creëren. Deze keer ook voor mensen die niet in de flat zelf wonen. Woonbedrijf was bereid hierin mee te gaan en heeft de initiatiefnemers uitgedaagd een businessplan te schrijven waarin zij zouden toelichten wat hun ideeën over deze ontmoetingsruimte zijn en hoe zij dit dachten te kunnen financieren. De initiatiefnemers zagen dit wel zitten en zijn zodoende van start gegaan. Zowel de gemeente Eindhoven als Woonbedrijf werken al een aantal jaar samen met Fontys Hogeschool Eindhoven, waarbij zij buurtleerplaatsen aanbieden voor de leerlingen van deze school. De gemeente is op het idee gekomen om een aantal van deze studenten te koppelen aan de initiatiefnemers van Seniorensoos Andromeda, waarna deze studenten hebben geholpen bij het schrijven van het businessplan, het inrichten van de ontmoetingsruimte en het creëren van draagvlak bij de bewoners. Zo zijn de initiatiefnemers en studenten gestart met het achterhalen wat de behoeften en ideeën van de buurtbewoners waren omtrent de ontmoetingsruimte, door een enquête uit te zetten. De reacties op deze enquête zijn gebruikt om het businessplan op te stellen. Ook hebben de initiatiefnemers samen met de studenten een informatieavond voor geïnteresseerden georganiseerd. Deze vond plaats in de ruimte waar de sociëteit uiteindelijk zou moeten komen, maar dit was op dat moment niet meer dan een kale betonnen ruimte. Woonbedrijf en de gemeente Eindhoven hebben er daarom gezamenlijk voor gezorgd dat stoelen, tafels, koffie en thee klaarstond voor deze avond. Uiteindelijk zijn er zo’n 200 geïnteresseerden naar deze avond gekomen, waardoor door zowel de gemeente als de initiatiefnemers geconcludeerd werd dat er veel draagvlak was voor het initiatief. Voordat het businessplan goedgekeurd kon worden, moesten de initiatiefnemers er nog wel voor zorgen dat het initiatief gefinancierd kon worden. De gemeente heeft hierbij geholpen door samen met de initiatiefnemers te onderzoeken welke mogelijkheden er waren om de kosten voor de huur te drukken. Hiertoe hebben zij de initiatiefnemers in contact gebracht met OnsNet Eindhoven, een glasvezelexploitant die op zoek was naar een nieuwe kantoorruimte in dezelfde wijk. Verder is door de gemeente geregeld dat in de Seniorensoos een steunpunt van de gemeente gevestigd zou worden, zodat de initiatiefnemers hier subsidie voor konden ontvangen. Daarnaast is er voor de verbouwing en de inrichting van de huiskamer een eenmalige
69
subsidie verstrekt door de gemeente. Dit alles was, plus de verkoop van koffie en thee, voldoende om de exploitatie rond te kunnen krijgen, zodat de initiatiefnemers van start konden gaan.
8.2.2
Informeel burgerinitiatief
Ook bij deze casus is er sprake van een informeel burgerinitiatief zoals bedoeld in dit onderzoek. Alle vier de kenmerken van een burgerinitiatief zoals gesteld in paragraaf 3.5 komen immers naar voren. Zo is er sprake van een vrijwillig initiatief dat van onderop komt. De initiatiefnemers zijn zélf op het idee gekomen een huiskamer te realiseren in hun flatgebouw en zijn daarmee volledig uit eigen beweging gestart met dit initiatief. Daarnaast is er sprake van een actieve inzet; het is niet alleen bij praten gebleven, maar de initiatiefnemers zijn actief aan de slag gegaan. Allereerst door te inventariseren wat de wensen waren van de buurtbewoners, en later ook met het opknappen van de ruimte. Op dit moment wordt het initiatief nog steeds gekenmerkt door een actieve inzet, doordat de initiatiefnemers ervoor moeten zorgen dat de vrijwilligers worden ingepland, er genoeg voorraad is en er leuke activiteiten georganiseerd worden. Als laatste is ook het kenmerk ‘publieke waarde genereren’ aanwezig bij deze casus. Uiteraard hadden de initiatiefnemers zelf baat bij het opzetten van een huiskamer, maar daarnaast wordt er ook een publieke meerwaarde gecreëerd die verder reikt dan alleen de initiatiefnemers. Middels Seniorensoos Andromeda wordt de leefbaarheid van de wijk voor 55+’ers duidelijk bevorderd, met name op het gebied van sociale interactie. Door de komst van deze sociëteit zijn er minder ouderen die zich sociaal geïsoleerd voelen en is gebleken uit zowel het gesprek met de gemeente als met de initiatiefnemers dat veel buurtbewoners die eerst depressief waren, dit sinds de komst van Seniorensoos Andromeda niet meer, of veel minder zijn.
8.2.3
De relatie met de overheid
Loslaten Er zijn bij deze casus maar een aantal kenmerken aangetroffen die behoren tot de loslatende rol van de overheid. Dit wordt door beide respondenten als zodanig aangegeven. In deze paragraaf worden de loslatende elementen die wel aanwezig zijn kort besproken. Allereerst is de gemeente Eindhoven op de hoogte van het initiatief, waarbij zij de inzet van de initiatiefnemers ook erg waardeert. Dit blijkt onder meer uit onderstaand citaat: “Uiteindelijk hebben ze ook nog een waarderingssubsidie gekregen van de gemeente Eindhoven. De gemeente Eindhoven kent één keer per jaar een waarderingssubsidie toe van €1000,- aan de pareltjes van de stad op het gebied van burgerparticipatie. En daar zijn ze ook al voor in aanmerking gekomen. En waar we kunnen verwijzen we ook gewoon naar ze”. (Wijkcoördinator gemeente Eindhoven, 2013) Dat de gemeente Seniorensoos Andromeda ziet als een van ‘de pareltjes van de stad op het gebied van burgerparticipatie’, bewijst dat ze het initiatief erkent en waardeert. Dit is een duidelijk kenmerk van de loslatende rol van de overheid, zoals terug te zien is in de operationalisering in paragraaf 4.5. Daarnaast is de gemeente Eindhoven ook verschillende keren langs geweest met geïnteresseerden uit andere gemeenten, zodat deze kunnen leren en geïnspireerd kunnen raken van dit initiatief. Hieruit blijkt eveneens de waardering van de gemeente naar dit initiatief. Tot slot kan geconcludeerd worden dat er in deze casus sprake was van een ‘burgergerichte houding’, waarbij het aanvragen van vergunningen voor de initiatiefnemers zelf geen probleem was, maar dit zal verder worden toegelicht bij de bespreking van de volgende overheidsrol. Faciliteren In deze paragraaf zal onderzocht worden in hoeverre er faciliterende elementen aanwezig zijn bij deze casus. Allereerst kan gesteld worden dat het element ‘informatie aanbieden’ duidelijk aanwezig is geweest bij Seniorensoos Andromeda. De wijkcoördinator heeft de initiatiefnemers op verschillende momenten informatie aangeboden over onder andere regels en procedures en het vakgebied waar het initiatief zich afspeelt. Denk hierbij aan informatie over vergunningaanvragen; zijn deze nodig en wat komt hierbij kijken? En informatie over de regels en procedures rondom de privacywetgeving, waarmee de initiatiefnemers te maken kregen toen zij enquêtes wilden verspreiden onder alle 55+’ers in de wijk. De gemeente heeft hierbij met de initiatiefnemers meegedacht hoe ze dit het beste konden aanpakken, wat ook duidelijk zichtbaar is in onderstaand citaat.
70
“Het begon er eigenlijk mee dat er een enquête is verspreid onder alle 55+’ers in de buurt Eckart en de buurt de Luytelaer. Dat klinkt heel eenvoudig, maar hoe kom je te weten waar iemand woont die 55+ is? De gemeente weet dat, alleen de gemeente mag die gegevens niet aan derden verstrekken. We hebben er toen voor gekozen om de enquête op te laten stellen door de initiatiefnemers en de fontysstudenten, waarna wij als gemeente Eindhoven de verspreiding op ons zouden nemen. […] Dat betekent dat de gemeente Eindhoven vijftienhonderd adressen heeft aangeschreven. Hiervoor moesten we brieven maken, enquêtes kopiëren, retourenveloppen naar de gemeente Eindhoven maken en dat alles moet natuurlijk weer in een enveloppe en verstuurd worden. Dus daar ging best veel administratief werk in zitten”. (Wijkcoördinator gemeente Eindhoven, 2013)
Dit citaat laat duidelijk zien dat de gemeente de initiatiefnemers heeft geïnformeerd over de geldende regels, maar meteen heeft meegedacht hoe ze, ondanks deze beperkende regels, toch het doel konden bereiken. In dit geval was dat door de enquêtes vanuit de gemeente te versturen. Dit citaat laat dan ook duidelijk een faciliterende rol van de gemeente Eindhoven zien, waarbij de gemeente een burgergerichte houding heeft aangenomen, informatie heeft geboden over regels en procedures, maar daarnaast ook het proces heeft begeleid door mee te denken over de praktische uitvoerbaarheid. Verder heeft de gemeente, doordat zij de verspreiding van de enquête op zich heeft genomen, ook gefaciliteerd in het gratis ter beschikbaar stellen van kopieerfaciliteiten. Daarbij heeft de gemeente ook gefaciliteerd in het beschikbaar stellen van materiaal, zoals stoelen en tafels, bij het organiseren van de informatieavond. Dit hebben zij echter wel samen met Woonbedrijf opgepakt. Ook heeft de gemeente Eindhoven een belangrijke rol gespeeld bij het begeleiden van het proces. Zo heeft de wijkcoördinator regelmatig tips gegeven door te vragen of ze aan het een of ander hebben gedacht. Daarnaast heeft de wijkcoördinator gedurende het gehele proces alle gemeentelijke zaken bij de initiatiefnemers uit handen genomen. “Ik heb geprobeerd om als intermediair tussen de gemeente en de initiatiefnemers op te treden. De initiatiefnemers van zo’n project hebben het al druk genoeg met allerlei dingen te regelen en de druk op die mensen is enorm. […] Op het moment dat je in zo’n traject verzeild raakt, dan komen er honderdduizend dingen bij kijken. Dus dan probeer je de gemeentelijke zaken bij de mensen weg te nemen, omdat ze het sowieso al harstikke druk hebben”. (Wijkcoördinator gemeente Eindhoven, 2013) Zoals uit dit citaat blijkt, is al het contact met de gemeente, inclusief het aanvragen van vergunningen en het oplossen en uitzoeken van problemen, via de wijkcoördinator verlopen. Een concreet en sprekend voorbeeld hiervan is de bestemmingswijziging die noodzakelijk was voor het ontwikkelen van de Seniorensoos. Voordat deze wijziging in het bestemmingsplan doorgevoerd kon worden, moest advies ingewonnen worden bij de afdeling Verkeer. Het advies van deze afdeling luidde dat het geen probleem was, mits er zes extra parkeerplaatsen zouden komen. Dit was in de ogen van de wijkcoördinator echter zeer opmerkelijk, gezien het feit dat de Andromedaflat naast een groot parkeerplaats ligt en de bezoekers van de soos nauwelijks met de auto komen, in tegenstelling tot een bank, welke eerst in de ruimte gevestigd was. De afdeling Verkeer zag dit anders, waarbij zij zich strikt aan de regels zijn blijven houden. Daarbij kwam dat er geen ruimte beschikbaar was om deze extra parkeerplaatsen te realiseren, en beschikte de net beginnende Seniorensoos Andromeda ook niet over een dusdanig bedrag dat nodig was om deze parkeerplaatsen af te kopen door middel van een donatie in het parkeerfonds. “De situatie in het veld is gewoon dermate anders dan dat wij stads-breed hebben verzonnen. Deze regelgeving zal misschien op 98 procent van alle projecten van toepassing zijn, maar op dit project is dat niet van toepassing. [..]Dus op basis van heel veel praten, mag ik wel zeggen, is uiteindelijk de hele parkeerplaatsaffaire opgelost. En dat vind ik ook mijn taak als wijkcoördinator”. (Wijkcoördinator gemeente Eindhoven, 2013) Hieruit blijkt dat de gemeente, in het bijzonder de wijkcoördinator, ontzettend veel moeite heeft gedaan om het hele probleem op te lossen zodat het burgerinitiatief toch doorgang kon vinden. Hierbij geeft deze wijkcoördinator aan dat je als ambtenaar “af en toe over de grenzen moet durven denken”. Belangrijk is dat je
71
als ambtenaar “niet alleen moet zeggen, dit zijn de regels, dus het kan niet. Belangrijk is om ook uit te leggen wat de regels zijn en leg ook vooral uit waar wél ruimte zit en kom zo samen tot een goede oplossing”. Bij deze gehele vergunningaanvraag zijn de initiatiefnemers buiten beschouwing gelaten. Zij zijn alleen door de wijkcoördinator op de hoogte gesteld dat alles geregeld was. Hieruit blijkt dan ook dat de gemeente een behoorlijk aandeel heeft gehad bij het begeleiden van het hele proces. Los van dit concrete voorbeeld, geeft de wijkcoördinator aan dat hij gedurende het gehele project op een afstand de uitvoerbaarheid van de plannen van de initiatiefnemers heeft gecontroleerd. Belangrijk hierbij is dat je dit doet op een dusdanige manier dat de initiatiefnemer hier geen weet, of op zijn minst geen last van heeft. “Op afstand heb ik de uitvoerbaarheid van de plannen gecontroleerd. Soms zie je wel eens dingen waar van je denkt, goh, misschien had dat net iets anders gekund en dat het dan beter geweest was. Maar ja, laat het lopen zoals die mensen denken dat het goed is. En ga niet met je vingertje wijzen of er bovenop zitten, want de mensen raken daardoor het enthousiasme kwijt. […] Laat het vooral gaan zoals het gaat en grijp pas in op het moment dat het mis dreigt te gaan of dat mensen echt je hulp nodig hebben en er om vragen. Dat zijn de momenten waarop je er moet staan”. (Wijkcoördinator gemeente Eindhoven, 2013) Uit dit citaat blijkt wederom de faciliterende rol, zoals deze is geoperationaliseerd in hoofdstuk vier. De gemeente heeft immers het proces bewaakt door vanaf een afstand de haalbaarheid en uitvoerbaarheid te controleren en eventueel bij te sturen indien nodig. Uit dit citaat blijkt tevens dat de gemeente Eindhoven inziet dat je de initiatiefnemers voldoende ruimte moet bieden het initiatief naar eigen inzicht vorm te geven, zodat het project ook echt van de burgers zelf blijft. Zoals de respondent van de gemeente Eindhoven het zelf aangaf in het gesprek: “Wil je mensen trots laten zijn op wat ze gerealiseerd hebben, dan moet je ze het vooral zelf laten doen”. De wijkcoördinator is zelf van mening dat hij een goede balans heeft weten te vinden in de vraag wanneer wel en wanneer niet in te grijpen. Ook de initiatiefnemer heeft in het gesprek aangegeven dat hij erg tevreden was over de manier van handelen van de wijkcoördinator. Tevens heeft de wijkcoördinator het proces ook intern bewaakt en gezorgd dat het project doorgang kon vinden. “Het enthousiasme en het draagvlak van de initiatiefnemers lees je niet van een papiertje af”. Indien een aanvraag voor een vergunning de deur uit was gegaan, is de betreffende ambtenaar dan ook even bij zijn collega’s langs geweest om het enthousiasme van de initiatiefnemers over te brengen en het verhaal toe te lichten. “Dan vertel je het verhaal op zo’n manier dat de betreffende collega ook enthousiast wordt en zich er voor inzet om het door te laten gaan”. Om dat voor elkaar te krijgen heeft de betreffende ambtenaar dan ook veel tijd en energie moeten investeren, en veel met zijn collega’s moeten praten. De faciliterende rol van de gemeente blijkt daarnaast uit het feit dat de wijkcoördinator de initiatiefnemers een aantal keren in contact heeft gebracht met anderen die wellicht van toegevoegde waarde zouden kunnen zijn. Denk hierbij aan de fontysstudenten, die een aanzienlijke rol hebben gespeeld bij het opzetten van de seniorensoos, maar ook aan het contact met OnsNet Eindhoven, welke op zoek was naar een nieuw kantoor, waardoor deze twee actoren elkaar konden versterken. “Je probeert de initiatiefnemers verder te helpen met je kennis van de wijk”, aldus de wijkcoördinator. De gemeente Eindhoven heeft de initiatiefnemers ook ondersteund bij het zoeken naar een juiste financieringswijze van de ontmoetingsruimte, wat ook valt onder een faciliterende overheidsrol. De wijkcoördinator heeft meegedacht en de initiatiefnemers in contact gebracht met OnsNet Eindhoven en heeft daarnaast aangeboden zelf een steunpunt te realiseren in de ruimte. Tevens heeft de gemeente Eindhoven een subsidie toegekend aan seniorensociëteit Andromeda waarmee zij de verbouwing en inrichting van de woonkamer konden bekostigen. Hier was sprake van een incidentiele subsidie welke is toegekend zonder bureaucratische rompslomp, wat eveneens een kenmerk is van de faciliterende rol van de gemeente. Als laatste heeft de gemeente Eindhoven een betrokken houding aangenomen, waarbij de wijkcoördinator als vooruitgeschoven post van de gemeente Eindhoven continu klaarstond voor de initiatiefnemers, wat evenzo een faciliterend kenmerk van de gemeente Eindhoven is. Ondanks de betrokken houding, geeft de respondent aan dat hij heeft getracht zoveel mogelijk afstand te houden van het initiatief en zo de initiatiefnemers de ruimte te geven om het initiatief naar eigen inzicht te ontwikkelen. Hierbij geeft hij aan dat hij, ondanks dat hij zelf soms andere keuzes zou hebben gemaakt, de initiatiefnemers hierin vrij heeft gelaten hun eigen weg te kiezen.
72
“Een ambtenaar moet de kunst hebben om af en toe op zijn handen te zitten en gewoon te kijken hoe het gaat. Van een afstandje mee kijken, waarbij het is een initiatief van die mensen is en blijft. Als ambtenaar moet je er duidelijk voor waken dat het niet een initiatief van jezelf wordt, dat je het overneemt. Je moet pas ingrijpen op het moment dat je ziet dat het mis gaat of op moment dat de initiatiefnemers je om hulp vragen. Dan moet je er voor ze staan. Soms kan dat, maar soms ook niet. En als dat niet kan, moet je altijd heel goed uitleggen waarom iets niet kan en dan begrijpen ze dat ook”. (Wijkcoördinator gemeente Eindhoven, 2013) Deze quote laat duidelijk zien dat de wijkambtenaar inziet dat het gaat om een burgerinitiatief en dat je er als ambtenaar voor moet waken dat je er niet te veel bij betrokken raakt. De wijkambtenaar van de gemeente Eindhoven heeft getracht afstand te bewaren en de initiatiefnemers de ruimte te geven om het initiatief naar eigen inzicht vorm te geven. “Je moet als wijkcoördinator vooral de initiatiefnemers de ruimte geven en zelf hun ding laten doen”. Hierbij moet je wel je betrokkenheid tonen, maar op een gepaste afstand, aldus de Wijkcoördinator. Belangrijk hierbij is om het “te laten lopen zoals die mensen denken dat het goed is”. Je moet niet te veel op de huid van de de initiatiefnemers gaan zitten, maar keuzes van hun kant respecteren in plaats van deze steeds weer te corrigeren, aldus de gemeente Eindhoven. Ook de initiatiefnemer waarmee gesproken is, heeft in het gesprek aangegeven dat zij alle vrijheid kregen om de woonkamer naar eigen inzicht in te richten en dit is dan ook als zeer prettig ervaren. Waar nodig kon de hulp van de gemeente ingeroepen worden, maar eigen inzichten en ideeën prevaleerden hierbij. Hieruit blijkt dat het de wijkcoördinator is gelukt om een gepaste afstand te bewaren tot het initiatief, wat kenmerkend is voor de faciliterende overheid. Coproduceren Ondanks de uitgebreide rolbeschrijving van de faciliterende rol binnen deze casus, zijn er ook zeker genoeg coproducerende elementen aangetroffen in deze casus. Allereerst is duidelijk dat dit initiatief afkomstig is van de burgers zelf. “Het moet ontstaan vanuit de mensen zelf. Daarmee creëer je betrokkenheid”, aldus de gemeente Eindhoven. Alleen dan wordt het ook opgepakt en uitgevoerd door de burgers zelf, zo stelt de wijkcoördinator. Daarnaast kan geconcludeerd worden dat de rol van de wijkcoördinator aanzienlijk is geweest in deze casus. Zo is al het contact met de gemeente via hem verlopen, waaronder het aanvragen van de vergunningen. Hierdoor kan beargumenteerd worden dat er wellicht sprake is geweest van een gelijke takenverdeling tussen de gemeente en de initiatiefnemers. Echter is dit niet als zodanig naar voren gekomen in beide gesprekken, waardoor dit niet bewezen kan worden. Verder heeft de wijkcoördinator zich verscheidende keren hard gemaakt om praktische problemen op te lossen, zoals het verzenden van de enquêtes via de gemeente als het oplossen van de problemen rondom de parkeerplaatsen die noodzakelijk waren in verband met het wijzigen van het bestemmingsplan. Al met al kan dus geconcludeerd worden dat de gemeente Eindhoven veel ambtelijke inzet en geld heeft geïnvesteerd in dit initiatief, wat kenmerkend is voor de coproducerende rol, aldus de operationalisatie van deze rol.
8.2.4
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de gemeente Eindhoven bij het opzetten van Seniorensoos Andromeda een sterke faciliterende rol heeft aangenomen, waar ook zeker belangrijke elementen van een loslatende en coproducerende rol in terug te vinden zijn. Alle faciliterende kenmerken zoals gesteld in de operationalisatie van dit onderzoek zijn aangetroffen bij deze casus. Gezien het feit dat er ook duidelijke invloeden zijn geweest van de andere twee rollen, kan echter niet worden gesteld dat er sprake is van een pure faciliterende rol. Dit alles is schematisch weergegeven in onderstaand figuur:
73
Overheidsrollen Loslaten
Operationalisering De gemeente is op de hoogte van het initiatief. De gemeente intervenieert niet. De gemeente geeft erkenning en/of waardering aan het initiatief. De gemeente bemoeit zich niet inhoudelijk met het initiatief. De gemeente bemoeit zich niet procesmatig (bijvoorbeeld over de voorgang of aanpak) met het initiatief. De gemeente biedt geen financiële of materiële ondersteuning. De gemeente neemt eventueel een burgergerichte houding aan ten opzichte van het initiatief met betrekking tot het verlenen van vergunningen. Faciliteren De gemeente biedt de initiatiefnemers informatie over regels en procedures, over het vakgebied waarin het initiatief zich afspeelt en/of over succes- en faalfactoren die naar voren zijn gekomen bij eerdere initiatieven. De gemeente stelt gratis (vergader-)ruimte, kopieerfaciliteiten of andere materialen ter beschikking. De gemeente verwijst de initiatiefnemers naar andere instanties, personen of initiatieven die het initiatief kunnen versterken of verder helpen. De gemeente begeleidt het initiatief procesmatig. Hieronder kan vallen: o Het helder maken welke stappen genomen moeten worden om het initiatief te kunnen realiseren; o Het aanreiken van voorbeelden van projectplannen en vergunningaanvragen; o Het meedenken over de praktische uitvoerbaarheid en haalbaarheid van het initiatief. De gemeente helpt bij het zoeken van (alternatieve) financieringswijzen. De gemeente biedt de initiatiefnemers een startkapitaal aan, zonder dat hier veel bureaucratische rompslomp bij komt kijken. De gemeente is goed bereikbaar voor de initiatiefnemers en reageert snel. De gemeente houdt enigszins gepaste afstand van het initiatief. De gemeente geeft de initiatiefnemers de ruimte om het initiatief naar eigen inzicht vorm te geven. Coproduceren Het idee is afkomstig van de burger. Het idee past in de gemeentelijke agenda. De gemeente en initiatiefnemers werken op een gelijkwaardige manier samen om het doel te bereiken. De taken van de overheid en de initiatiefnemers zijn ongeveer gelijk verdeeld. Er wordt naar elkaar geluisterd en er is ruimte voor elkaars ideeën. Er wordt soepel omgegaan met praktische problemen. De gemeente investeert geld en ambtelijke inzet ten behoeve van het burgerinitiatief. Er zijn heldere afspraken gemaakt tussen de gemeente en de initiatiefnemers. Figuur 18: De rol van de gemeente Eindhoven bij Seniorensoos Andromeda.
74
Aanwezig X X
X
X
X X
X
X X X X X X
X X
8.3
De faciliterende overheid in praktijk
In dit hoofdstuk zijn Natuurspeelterrein Schaijk en Seniorensoos Andromeda uitgebreid aan bod gekomen. Middels deze twee casussen is getracht de faciliterende overheidsrol in de praktijk te onderzoeken. In deze paragraaf worden deze twee casussen in samenhang bezien, en zo getracht algemene patronen van de faciliterende overheidsrol in de praktijk te ontdekken. Hiermee is in dit hoofdstuk getracht het tweede deel van de beantwoording van deelvraag drie weer te geven. Kenmerkend voor de faciliterende overheid is dat zij burgerinitiatieven een helpende hand bieden, zodat zij zich kunnen ontwikkelen. De mate van faciliteren en de uitingsvorm van deze faciliterende rol kan echter verschillende vormen aannemen. Zo kan de gemeente de initiatiefnemers ondersteunen door hen informatie aan te bieden, maar ook door te helpen bij het zoeken naar financieringsmogelijkheden. Tevens kan deze ondersteuning heel concreet zijn door het bieden van een startkapitaal waarmee de initiatiefnemers aan de slag kunnen, of door materialen en/of ruimte ter beschikking te stellen. Ook minder zichtbare facilitering komt voor, door bijvoorbeeld het proces in de gaten te houden en bij te sturen waar nodig (ROB, 2012; De Jong et al., 2013; Blom et al., 2010; Oude Vrielink en Van de Wijdeven, 2011; Denters et al., 2013). Middels dit hoofdstuk is gebleken dat de mate van facilitering en de uitingsvormen hiervan ook in de praktijk erg kunnen verschillen. Zo heeft de gemeente Landerd een faciliterende rol aangenomen, welke gekenmerkt wordt met sterke invloeden van de loslatende rol, terwijl de gemeente Eindhoven de initiatiefnemers van Seniorensoos Andromeda heel stevig heeft ondersteund, waardoor er sprake is van een faciliterende overheid met enkele coproducerende elementen. Dit is terug te zien in onderstaand figuur, waarbij de uitingsvormen van deze twee praktijkvoorbeelden zijn samengebracht. Hierbij staat NS voor Natuurspeelterrein Schaijk en SA voor Seniorensoos Andromeda. Overheidsrol Loslaten
Kenmerken - De gemeente is op de hoogte van het initiatief. - De gemeente intervenieert niet. - De gemeente geeft erkenning en/of waardering aan het initiatief. - De gemeente bemoeit zich niet inhoudelijk met het initiatief. - De gemeente bemoeit zich niet procesmatig met het initiatief. - De gemeente biedt geen financiële of materiële ondersteuning. - De gemeente neemt eventueel een burgergerichte houding aan. Faciliteren - De gemeente biedt de initiatiefnemers informatie. - De gemeente stelt gratis ruimte of materialen ter beschikking. - De gemeente verwijst de initiatiefnemers naar derden. - De gemeente begeleidt het initiatief procesmatig. - De gemeente helpt bij het zoeken van (alternatieve) financieringswijzen. - De gemeente biedt de initiatiefnemers een startkapitaal aan. - De gemeente is goed bereikbaar voor de initiatiefnemers en reageert snel. - De gemeente houdt enigszins gepaste afstand van het initiatief. - De gemeente geeft de initiatiefnemers de ruimte om het initiatief naar eigen inzicht vorm te geven. Coproduceren - Het idee is afkomstig van de burger. - Het idee past in de gemeentelijke agenda. - Er wordt op een gelijkwaardige manier samen gewerkt. - De taken zijn ongeveer gelijk verdeeld. - Er wordt naar elkaar geluisterd en er is ruimte voor elkaars ideeën. - Er wordt soepel omgegaan met praktische problemen. - De gemeente investeert geld en ambtelijke inzet. - Er zijn heldere afspraken gemaakt. Figuur 19: De faciliterende overheidsrol in de praktijk.
NS X
SA X
X
X
X X X X X
X X X X X
X X X X X X X X X X X
X X X
Uit dit schema kan geconcludeerd worden dat de overheid bij beide casussen een overwegend faciliterende rol heeft aangenomen. Hierbij kan geconcludeerd worden dat bij Seniorensoos Andromeda alle kenmerken van een faciliterende overheid aanwezig waren, terwijl bij Natuurspeelterrein Schaijk enkele faciliterende kenmerken niet zijn teruggevonden. Opvallend is dus dat, bij beide casussen, er naast de faciliterende kenmerken, ook kenmerken van andere rollen naar voren zijn gekomen, waardoor er sprake is van een meervoudige overheidsrol. Tevens verschilt ook de mate waarin diverse genoemde kenmerken voorkomen. Zo
75
heeft de gemeente Landerd alleen het terrein ter beschikking gesteld, terwijl de gemeente Eindhoven veel meer materiaal ter beschikking heeft gesteld zoals drukwerk, en koffie en thee en stoelen bij de informatieavond.
8.3.1
Samenwerking
Hierboven is geconcludeerd dat zowel de gemeente Eindhoven als de gemeente Landerd een meervoudige rol heeft gehanteerd bij het ondersteunen van deze betreffende burgerinitiatieven. Een interessante stap is om te kijken hoe deze overwegend faciliterende rol wordt ervaren door de initiatiefnemers en of hierin nog overeenkomsten of juist opvallende verschillen zijn waar te nemen. In het geval van Seniorensoos Andromeda wordt de samenwerking door zowel de initiatiefnemers als de wijkcoördinator uiterst positief beoordeel. Dit komt wellicht mede doordat de gemeente Eindhoven veel werk uit handen van de initiatiefnemers heeft genomen en daarnaast heeft getracht de initiatiefnemers zoveel mogelijk ruimte te geven het initiatief naar eigen inzicht te ontplooien. De gemeente heeft duidelijk voor een persoonlijke aanpak gekozen, zoals wordt aanbevolen door Oude Vrielink en Van de Wijdeven (2011). Deze aanpak zorgt er dan ook voor dat de initiatiefnemer vol lof spreekt over het optreden van de gemeente. De initiatiefnemer en de gemeenteambtenaar kenden elkaar al vanuit het leefbaarheidsteam, waardoor hun relatie al een solide basis had, voorafgaand aan het initiatief. Waar nodig was de initiatiefnemer vrij om de hulp in te roepen van de gemeente, waarbij deze altijd voor de initiatiefnemer klaar stond. Hierbij is geen negen-totvijf mentaliteit aangehouden, wat er, naast het enthousiasme en de vele uren die deze ambtenaar in het project heeft gestoken, ervoor heeft gezorgd dat de gemeente als een zeer prettige samenwerkingspartner wordt gezien door de initiatiefnemer. “Ik had het geluk dat het hier senioren betreft en deze dus overdag vaak tijd hadden om te overleggen, maar ook in de avonden hebben we hartstikke veel besprekingen gehad. Ik doe daar niet moeilijk over, dat hoort bij mijn werk”, aldus de wijkcoördinator van de gemeente Eindhoven. Dit citaat laat zien dat deze ambtenaar zich heeft aangepast aan de leefwereld van de initiatiefnemers, om zo de juiste ondersteuning te kunnen bieden. Maar naast het bieden van hulp als de initiatiefnemers er expliciet om vroegen, heeft de betreffende ambtenaar ook regelmatig zelf initiatief getoond door langs te gaan voor een kop koffie en zo informeel te vragen hoe het met het project ging. Op deze momenten kon hij, middels een persoonlijke benadering, de initiatiefnemers bijsturen waar nodig. Bij deze casus heeft de betreffende gemeenteambtenaar al met al een zeer belangrijke rol heeft gespeeld bij het realiseren van dit project. Bij het Natuurspeelterrein Schaijk is er duidelijk sprake van een andere beoordeling op het gebied van samenwerking. Hier zouden de initiatiefnemers graag zien dat de gemeente een sterkere faciliterende rol zou oppakken en vaker zou meedenken met de initiatiefnemers. Echter heeft de gemeente er bewust voor gekozen te faciliteren, maar deze facilitering wel te beperken. Deze keuze is voor een belangrijk deel gebaseerd op het gebrek aan geld en mankracht vanuit de gemeente Landerd. Daarnaast stelt de gemeente dat participatie inhoudt dat burgers zelf actie ondernemen, zelf hun problemen oplossen en niet meteen bij de gemeente aankloppen. De initiatiefnemer is tevreden over de inzet van de gemeente, maar tegelijkertijd is deze inzet ook tegengevallen omdat hij meer van de gemeente had verwacht. De gemeente heeft getracht de verwachtingen vooraf helder te krijgen, door in de gebruikersvergunning duidelijk ieders verantwoordelijkheden te vermelden. Ondanks dat hierin is opgenomen dat de initiatiefnemers volledig verantwoordelijk zijn voor het onderhouden van het terrein, hebben de initiatiefnemers aan de gemeente gevraagd of deze het gras wilde maaien. Hieruit kan geconcludeerd worden dat ‘faciliteren’ door de initiatiefnemers en de gemeente anders wordt gezien. Belangrijk is daarom dat initiatiefnemers en gemeenten hun verwachtingen over het handelen van de ander naar elkaar uitspreken, zodat hierover achteraf geen teleurstelling ontstaat. Communicatie is hierbij het sleutelwoord. Leg uit waarom bepaalde keuzes gemaakt zijn en waarom iets wel of niet kan. Hierin valt in deze casus, ondanks dat er een contract is vastgesteld met taken en verantwoordelijkheden, dan ook nog een slag te winnen. Geconcludeerd kan worden dat de samenwerking in de verschillende casussen ook duidelijk verschillend wordt beoordeeld. Dit komt mede omdat de houding van de overheid bij deze twee casussen verschillend van aard zijn. Waar de gemeente bij de ene casus alles oplost en uitvoert wat wordt gevraagd door de initiatiefnemers, daar houdt de andere gemeente zich enigszins afzijdig en is zij veel meer bezig met de vraag waar de rol van de overheid bij burgerparticipatie op dient te houden.
8.3.2
Tot slot
Naast de samenwerking zijn er ook nog een aantal andere opvallende aspecten te destilleren uit deze twee casussen. Zo blijkt dat bij de casus Natuurspeelterrein Schaijk zowel de gemeente als de initiatiefnemers met een aantal problemen te maken kregen, die overwonnen moesten worden. Zo hebben de initiatiefnemers erg veel geduld moeten tonen bij het lange wachten in verband met de bestemmingsplanwijziging. Ten tijde van dit
76
wachten is het de initiatiefnemers gelukt de buurtbewoners enthousiast te houden voor het plan, wat soms erg lastig was. De gemeente heeft intern een aantal discussies gevoerd met betrekking tot dit initiatief, onder andere over het wel of niet ter beschikking stellen van het terrein. Hiermee kan geconcludeerd worden dat de wethouder van Landerd het initiatief rugdekking heeft gegeven, zoals bedoeld door Van de Wijdeven (2013). Zij heeft zich intern sterk gemaakt het project doorgang te laten vinden en daarmee het initiatief onzichtbaar gefaciliteerd. Ondanks deze obstakels staan beide partijen nog volledig achter het project. Tevens is het opvallend dat het Natuurspeelterrein Schaijk is meegenomen in het verkiezingsprogramma van een van de lokale partijen en daarnaast zelfs is opgenomen in het coalitieprogramma. Desondanks is dit erg frappant, gezien het feit dat het hier geen politieke afweging betreft. Dit wordt mede bevestigd door het feit dat er geen bezwaar is geweest op de bestemmingsplanwijziging. Interessant is dus de vraag in hoeverre het dus van toegevoegde waarde is geweest dat het initiatief is opgenomen in het verkiezingsprogramma. In hoeverre is dit een zaak die de gemeenteraad aangaat? En wat is de rol van de gemeenteraad dan bij burgerinitiatieven? De wethouder van de gemeente Landerd heeft aangegeven dat zij zich in een spanningsveld bevindt. Hiermee verwijst zij enerzijds naar de vraag tot waar de rol van de overheid reikt met betrekking tot burgerinitiatieven. Wat moet de overheid doen en welke taken en verantwoordelijkheden zijn weggelegd voor de initiatiefnemers? Daarnaast blijkt de wethouder te worstelen met de vraag hoe je er als gemeente voor kunt zorgen dat initiatiefnemers zich gewaardeerd voelen. De wethouder is hartstikke trots op deze groep initiatiefnemers maar vindt het moeilijk om dit te uiten op een manier die ook voor de initiatiefnemers bevredigend is. Hoe draag je uit dat je een warm hart hebt voor het initiatief, terwijl je soms ook ‘nee’ moet zeggen? Een burger die ‘nee’ te horen krijgt is immers altijd ontevreden, zo stelt zij. “Ik ben super trots op wat daar gebeurt. En zeker als ze weer duizend euro subsidie hebben weten binnen te halen. Echt super-de-superde-super trots! Maar ja, daar hebben zij ook niets aan. Wat kopen zij daar voor?”. Alles faciliteren is ook niet mogelijk gezien mankracht, geld en het gelijkheidsbeginsel. Dit zorgt voor een duidelijk spanningsveld waarin de gemeente zich op dit moment begeeft. Verder is de wethouder van Landerd de enige gemeentelijke respondent geweest die het gelijkheidsbeginsel ter sprake heeft gebracht. De wethouder wil duidelijk niemand te kort doen, door bij het ene initiatief wel iets toe te staan, wat bij een ander initiatief niet mogelijk is. “Ik probeer altijd te kijken van hoe ga ik in de situatie om en gelijkwaardig ten opzichte van andere situaties”. Het is vanuit democratisch oogpunt gezien goed dat hier stil bij wordt gestaan. Echter zal het gelijkheidsbeginsel in sommige gevallen wellicht enigszins losgelaten moeten worden, wil je als overheid ervoor zorgen dat burgerinitiatieven tot ontwikkeling komen. Een goede koppeling kan daarmee gemaakt worden met Seniorensoos Andromeda. Hier heeft een bevlogen ambtenaar zich ingezet voor dit initiatief, waarbij hij zich niet heeft bekommerd om de vraag of eenzelfde ondersteuning ook aan andere initiatieven wordt geboden. Door zijn inzet is de Seniorensoos nu ontwikkeld tot een drukbezochte en gezellige huiskamer voor 55+’ers in de wijk Eckart. Ondanks dat de gemeente Landerd probeert zoveel mogelijk gelijk op te treden bij burgerinitiatieven, zien zij wel in dat het faciliteren van burgerinitiatieven en burgerparticipatie in het algemeen, een kwestie van maatwerk is. Elke initiatiefnemer heeft immers andere ondersteuning nodig. In het geval van Natuurspeelterrein Schaijk zijn de initiatiefnemers erg goed op weg, waardoor wellicht de ondersteuning een andere vorm aanneemt dan bij andere initiatieven. Het is de initiatiefnemers gelukt om al verschillende subsidies binnen te halen en zij hebben zelfs geheel zelfstandig bij het waterschap geregeld dat ze de sloot die grenst aan het speelterrein mogen gebruiken. Vergunningaanvragen zien er altijd keurig uit, aldus de wethouder, en ook de gehele inrichting van het terrein is door de initiatiefnemers op poten gezet en uitgevoerd. “Ze doen het écht helemaal zelf!”. Door de kundigheid van de initiatiefnemers zelf, zou een overheid die er bovenop zit en zich met elke stap bemoeid, dan ook alles behalve wenselijk zijn. Dit verklaart dan ook wellicht de overheidsrol van de gemeente Landerd bij deze casus. In de casus van Seniorensoos Andromeda is duidelijk het belang van een bevlogen en enthousiaste ambtenaar naar voren gekomen. De wijkcoördinator is door de gemeente Eindhoven naar voren geschoven om de afstand tussen gemeente en burgers te verkleinen en hierin is hij in dit geval duidelijk geslaagd. Deze ambtenaar heeft zijn rol als intermediair goed opgepakt, waarbij hij alle zaken met betrekking tot de gemeente heeft geregeld en de initiatiefnemers heeft ondersteund op een aantal punten. Ook is de wijkcoördinator intern bij de gemeente Eindhoven druk bezig geweest om het initiatief te realiseren, door veel te praten met zijn collega’s waarmee hij heeft geprobeerd het enthousiasme van de initiatiefnemers over te brengen. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat ook bij deze casus sprake is geweest van het bieden van rugdekking, al is het in dit geval de betreffende ambtenaar geweest die de door- en voortgang (intern) heeft bewaakt (Van de Wijdeven, 2013). De vraag is echter in hoeverre het initiatief hierdoor afhankelijk is geweest van deze bevlogen
77
ambtenaar. Had dit initiatief ook doorgang gevonden als er iemand anders op deze post had gezeten? Iemand die minder bereidt was tijd vrij te maken voor dit initiatief? Verder is het maatschappelijk effect dat Seniorensoos Andromeda teweeg heeft gebracht, noemenswaardig. Zo heeft de wijkcoördinator in het gesprek aangegeven dat hij contact heeft gehad met de wijkdokter, welke heeft geconstateerd dat een flink aantal van zijn patiënten tegenwoordig niet meer of in mindere mate aan de antidepressiva zit. Door de sociëteit zijn de buurtbewoners meer uit hun eenzaamheid getrokken. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat het initiatief daadwerkelijk bijdraagt aan de sociale cohesie van de wijk. Daarnaast heeft Woonbedrijf aangegeven het initiatief voor honderd procent te ondersteunen, door appartementen die in de buurt van de sociëteit vrij komen te verbouwen tot seniorenappartementen en deze huizen dus ook alleen nog maar ter beschikking te stellen van de doelgroep van de sociëteit. Dit heeft een positief effect op de duurzaamheid van het initiatief. Tot slot dient hier vermeld te worden dat in beide casussen door zowel de initiatiefnemers als de gemeente geen gebruik is gemaakt van literatuur om te bepalen hoe zij het initiatief zouden aanpakken. Hierbij geeft Landerd aan op dit moment helemaal geen beleid te voeren met betrekking tot burgerparticipatie. Eindhoven is hier wel mee bezig en probeert dan ook burgerinitiatieven te stimuleren. Samenvattend zijn de twee behandelde casussen duidelijke voorbeelden van een faciliterende overheid, maar is ook bij deze twee casussen sprake van een meervoudige overheidsrol. Zowel Natuurspeelterrein Schaijk als Seniorensoos Andromeda hebben te maken met een overheid die, naast kenmerken uit de faciliterende overheidsrol, ook kenmerken uit de andere overheidsrollen toepast. Beide gemeenten proberen duidelijk maatwerk te leveren, ieder op een eigen manier en met eigen middelen. Soms is helaas niet alles mogelijk. Daarnaast is het duidelijk te zien dat zowel de wethouder van Landerd, als de ambtenaar uit Eindhoven, zich intern sterk hebben gemaakt voor het initiatief. Zij hebben als intermediair of rugdekking opgetreden en er zo zorg voor gedragen dat de initiatieven medewerking hebben gekregen van de interne organisatie.
78
Hoofdstuk 9: Coproduceren In dit hoofdstuk staat de derde en laatste overheidsrol centraal; de coproducerende rol. Bij deze rol is er sprake van vergaande, gelijkwaardige samenwerking, waarbij zelfs gesproken kan worden over partnerschap. De gemeente stopt bij deze casussen veel tijd en energie in de burgerinitiatieven en intervenieert sterk. De twee casussen die in dit hoofdstuk centraal staan, hebben sterke kenmerken van een coproducerende rol in zich. Door middel van de casussen Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek en Weg met de bende van Oss wordt de coproducerende rol van de overheid in dit onderzoek in de praktijk onderzocht. Hiermee dient dit hoofdstuk als sluitstuk op de vierde deelvraag van dit onderzoek, te weten ‘wat houden de geselecteerde burgerinitiatieven in en op welke manier is de overheid betrokken (geweest) bij deze praktijkvoorbeelden?’. In dit hoofdstuk staat de coproducerende rol centraal en zal onderzocht worden hoe deze rol in de praktijk zichtbaar is. Dit wordt wederom gedaan door twee casussen centraal te stellen, te weten Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek (paragraaf 9.1) en Weg met de bende van Oss (paragraaf 9.2). Hierna zullen in paragraaf 9.3, net als in de vorige twee hoofdstukken, de twee casussen in samenhang worden geanalyseerd.
9.1
Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek
Naam initiatief: Gemeente: Start initiatief: Aantal initiatiefnemers: Thema: Bereik van het initiatief: Levensfase:
Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek Bergen op Zoom 2008 40 Veiligheid Wijk Volwassenfase
Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek is een van de vele actieve buurtpreventieteams in de gemeente Bergen op Zoom. Het betreffende team is ontstaan toen de initiatiefnemer van dit team geïnspireerd raakte door een informatiebijeenkomst over veiligheid. Op dit moment bestaat het buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek uit 40 vrijwilligers, welke met enige regelmaat door de eigen wijk surveilleren. Hierbij letten ze niet alleen op veiligheid, maar ook op bijvoorbeeld containers die te lang buiten staan en andere obstakels die tot overlast kunnen vormen.
9.1.1
Ontstaan en ontwikkeling van het initiatief
In 2008 is een informatieavond gehouden in de gemeente Bergen op Zoom, waarbij werd ingegaan op de veiligheid in de wijk en specifiek het nut van buurtpreventieteams. De initiatiefnemer was naar deze bijeenkomst gegaan omdat hij door persoonlijke omstandigheden veel vrije tijd had gekregen en hij deze tijd graag op een nuttige manier wilde besteden. Naar aanleiding van deze informatieavond liet de initiatiefnemer aan de beleidsadviseur Integrale Veiligheid weten dat hij zich graag wilde aansluiten bij een van de teams. Doordat er nog geen buurtpreventieteam actief was in zijn eigen wijk, heeft hij onder begeleiding van de gemeente een eigen team opgericht. Hiertoe heeft de gemeente de initiatiefnemer een raamwerk geboden, door documenten die gebruikt worden in de andere teams naar de initiatiefnemer toe te sturen. De initiatiefnemer hoefde hierdoor niet alles zelf uit te zoeken, maar heeft deze documenten als leidraad gebruikt bij het opzetten van zijn eigen buurtpreventieteam. In de loop van de tijd is het buurtpreventieteam gegroeid van twaalf naar veertig leden, waarbij iedereen één keer in de drie weken, samen met iemand anders van het team, een ronde door de wijk moet lopen. De buurtpreventieleden letten tijdens het lopen van hun ronde op allerlei zaken zoals de straatverlichting, vuilcontainers die nog aan de weg staan, defect straatmeubilair en inbraakgevoeligheid zoals openstaande ramen. Daarnaast zijn de buurtpreventieleden ook alert op drugshandel en andere verdachte zaken, die zij door kunnen geven aan de politie. Het eerste buurtpreventieteam van de gemeente Bergen op Zoom is ontstaan in de wijk Meilust. Hier maakte een aantal buren zich zorgen over de veiligheid van hun wijk. Om deze reden zijn zij met het idee gekomen om met een aantal buurtbewoners rondes in de wijk te lopen en zo een oogje in het zeil te houden. In eerste instantie was de gemeente hier niet bij betrokken, maar was er wel regelmatig contact met de wijkagent van deze wijk. Deze wijkagent vond dit een ontzettend mooi initiatief en heeft getracht dit team zo goed mogelijk te ondersteunen door onder andere bij de gemeente duidelijk te maken dat het van belang is dat zij deze burgers serieus nemen. Hierop heeft de gemeente gevraagd of deze wijkagent niet bij de gemeente in dienst
79
wilde komen om de buurtpreventieteams. Goed voorbeeld doet goed volgen. In korte tijd ontstonden meerdere preventieteams. Deze ex-politieagent werd aangesteld om deze teams vanuit de gemeente te begeleiden en te ondersteunen en de gemeentelijke organisatie hierop in te richten en is nu Beleidsadviseur Integrale Veiligheid bij de gemeente Bergen op Zoom. Hij is daarmee verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van de buurtpreventieteams van de gemeente. Hierbij heeft hij er allereerst voor gezorgd dat de gemeentelijke organisatie goed is afstemd op de buurtpreventieteams, want alleen dan kun je als gemeente de rol van partner van zo’n burgerinitiatief goed oppakken, aldus de gemeente Bergen op Zoom. Ondertussen kent de gemeente Bergen op Zoom 22 buurtpreventieteams. Uit deze buurtpreventieteams zijn al verschillende nieuwe initiatieven ontstaan, welke er allemaal aan bijdragen dat Bergen op Zoom veiliger en leefbaarder wordt. Een voorbeeld hiervan is de introductiecursus die nieuwe leden verplicht moeten volgen. Het idee van een dergelijke cursus is afkomstig van leden van de buurtpreventieteams en is verder uitgewerkt door de gemeente in samenwerking met de buurtpreventieteams. Ook is door een aantal leden geopperd om een EHBO- en reanimatiecursus te ontwikkelen voor de buurtpreventieleden, wat vervolgens ook is opgepakt door de gemeente. Al met al zorgen de verschillende buurtpreventieteams in de gemeente Bergen op Zoom ervoor dat de leefbaarheid en veiligheid in de gemeente onder de aandacht wordt gebracht. ‘Samen zorgen voor die fijne, leuke wijk’. Hierbij krijgen ze intensieve ondersteuning door de gemeente aangeboden, die zelfs haar interne organisatie op een dusdanige manier heeft ingericht dat ze deze buurtpreventieteams goed kunnen ondersteunen en begeleiden.
9.1.2
Informeel burgerinitiatief
Het idee om een buurtpreventieteam te starten is in eerste instantie en in het geval bij Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek afkomstig van de burgers zelf. Bij het eerste buurtpreventieteam in Bergen op Zoom was het volledig op initiatief van de burgers zelf gerealiseerd, waar het in het geval van deze casus wellicht enigszins is gestimuleerd door de gemeente door informatieavonden te organiseren. “Ik had daar een presentatie bijgewoond over buurtpreventie en die voorlichter, die had zo’n goede presentatie dat ik dacht van, dat doet me wat. Laat ik mezelf daarbij aansluiten. Dus dat heb ik ook gedaan”. Ondanks dat deze initiatiefnemer geïnspireerd is geraakt aan de hand van een presentatie, kan er toch gesproken worden van vrijwilligheid. De burgers bepalen immers volledig zelf of zij zich willen inzetten voor het buurtpreventieteam. De leden van de buurtpreventieteams hebben een actieve houding. Dit uit zich in het feit dat zij eens in de drie weken een ronde dienen te lopen door de wijk om op deze manier een oogje in het zeil te houden om de leefbaarheid en veiligheid van de wijk te vergroten. Hiermee dragen zij actief bij aan het maatschappelijk belang. De verbeterde veiligheid en leefbaarheid reikt immers verder dan alleen de persoonlijke sfeer. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat alle vier de kenmerken van een informeel burgerinitiatief op enige wijze aanwezig zijn, waardoor er sprake is van een informeel burgerinitiatief zoals bedoeld in dit onderzoek.
9.1.3
De relatie met de overheid
Loslaten In deze casus is er sprake van een overheid die op de hoogte is van het initiatief en duidelijk de toegevoegde waarde van het initiatief ziet. Zij erkent de buurtpreventieteams dan ook openlijk en geeft veel blijk van waardering. Deze blijk van waardering blijkt onder andere uit het feit dat er bij de oprichting van een nieuw buurtpreventieteam een officiële opening wordt georganiseerd door de gemeente in het oude stadhuis. Tijdens deze bijeenkomst laat de burgemeester of de locoburgemeester het team officieel van start gaan. Bij dit officiële moment zijn ook alle belangrijke partners aanwezig zoals de politiechef, de wijkagent, de woningstichting, iemand van jongerenwerk en de gemeente. Deze bijeenkomst is bedoeld om de initiatiefnemers duidelijk te maken “van, kijk, hé team! Je gaat draaien, maar je staat niet alleen. Je draait binnen het netwerk van deze partners en samen gaan we met jullie hier de schouders onder zetten.”, aldus de Beleidsadviseur Integrale Veiligheid. Het organiseren van een officiële opening getuigt van duidelijke waardering van de gemeente naar de initiatiefnemers toe. Naast deze twee kenmerken, zijn er geen andere loslatende kenmerken gevonden bij deze casus. Faciliteren In deze casus zijn ook een aantal faciliterende kenmerken aangetroffen. De gemeente Bergen op Zoom speelt een erg grote rol bij het vormgeven en begeleiden van de het gehele proces rondom de buurtpreventieteams. Zo heeft de coördinator van het buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek van de gemeente bij het
80
opstarten van het team een soort raamwerk gekregen. Dit raamwerk zorgt ervoor dat elk buurtpreventieteam volgens dezelfde structuur werkt. ‘Dit schema heb ik overgenomen van Jan, die had in eerste instantie dat gemaakt. Ik heb dat dus uitgebouwd’, aldus de initiatiefnemer. Het team heeft dit raamwerk dus wel enigszins naar eigen inzicht vorm kunnen geven voor de eigen wijk. Zo bepaalt elk team zelf hoe vaak ze willen vergaderen en hoe ze het lopen van de route willen organiseren. Bij het ene team lopen de buurtpreventieleden een hele week elke avond, en dan een paar maanden niet, en bij het andere team lopen ze eens in de drie weken een avond. De keuze hierin maken de initiatiefnemers zelf. Op deze manier biedt de gemeente Bergen op Zoom de initiatiefnemers ruimte om het initiatief naar eigen inzicht vorm te geven. Indien gewenst kunnen de buurtpreventieteams ook procesmatige ondersteuning van de gemeente ontvangen: “Er zijn teams die ik vier keer per jaar bij de bijeenkomsten met de coördinatoren van de teams zie. Dan schuift iemand van het coördinatieteam even aan en daar hoor ik voor de rest van het jaar helemaal niets van. Dat gaat helemaal van zelf. En zo moet het ook eigenlijk zijn. Een ander team heeft misschien wat meer begeleiding nodig. Dat doe ik natuurlijk ook hè, begeleiding op organisatorisch niveau. Als ze begeleiding nodig hebben, nou prima, laat het ons weten en dan komen we”. (Beleidsadviseur Integrale Veiligheid gemeente Bergen op Zoom, 2013) Uit dit citaat blijkt duidelijk dat de gemeente de buurtpreventieteams zoveel mogelijk zelfstandig probeert te laten draaien, maar dat zij altijd bereid is te helpen bij problemen. Dit is ook het geval als het (op persoonlijk vlak) niet lekker loopt binnen een buurtpreventieteam of als er bijvoorbeeld problemen zijn met de betreffende wijkagent, waar het team veel mee moet samenwerken. In dergelijke gevallen kunnen de teams terugvallen op de gemeente, welke op dat moment intervenieert. De gemeente organiseert dan een gesprek tussen deze twee partners, om deze weer bij elkaar te brengen. In een dergelijk gesprek wordt erop aangestuurd dat alle wederzijdse frustraties uitgepraat worden, zodat de twee actoren daarna weer met een schone lei verder kunnen. De gemeente neemt in dat geval de rol van intermediair op zich. Daarnaast regelt de gemeente ook de cursus die alle buurtpreventieleden voor aanvang dienen te volgen. Deze cursus is ontstaan doordat buurtpreventieleden zelf aangaven hier behoefte aan te hebben, waarna de gemeente dit heeft gefaciliteerd. Door deze cursus worden de buurtpreventieleden op een ludieke en interactieve manier geïnformeerd over buurtpreventie, wat het precies inhoudt en wat je als buurtpreventielid allemaal wel en niet mag. “Buurtpreventie doe je vanuit de overtuiging dat je als betrokken bewoner gewoon een stukje zorg uit wilt dragen naar je medebewoners. En als je dat hebt, dan komt die veiligheid vanzelf’, zo stelt de Beleidsadviseur Integrale Veiligheid van de gemeente Bergen op Zoom. “Iedereen moet het juiste beeld hebben van buurtpreventie”. Daarnaast wordt in deze cursus ook aandacht besteed aan communicatie; “Hoe kan ik nu het beste tactisch communiceren met jou? Hoe kan ik inspelen op zaken waar ik tegenaan kan lopen?” Als laatste wordt in deze cursus ook aandacht besteed aan “Wat mag ik nu eigenlijk als burger wel en wat mag ik nu niet? Zodat iedereen goed weet van wat zijn nu je rechten en plichten als burger zijnde”, zo wordt door de gemeente Bergen op Zoom aangegeven. Middels deze cursus biedt de gemeente de buurtpreventieteams informatie aan, zodat zij goed voorbereid op pad kunnen gaan. Dit om te voorkomen dat er grote conflicten of problemen ontstaan. Naast het aanbieden van deze informatie, draagt de gemeente ook zorg voor het uitdragen van het belang van de buurtpreventieteams. Dit doet zij door regelmatig informatieavonden over buurtpreventieteams te organiseren en verschillende folders en flyers te laten maken, waarin wordt uitgelegd wat buurtpreventie is en wat burgers zelf kunnen doen. Daarnaast houden ze ook de buurtpreventieleden op de hoogte door informatie aan te bieden op de website die hiervoor speciaal is ontwikkeld en waarbij elk buurtpreventieteam ook de mogelijkheid heeft om een eigen, afgeschermd stukje van de website te beheren. Hierop kunnen zij dan informatie plaatsen die specifiek ingaat op de situatie in de eigen wijk. De verschillende buurtpreventieteams worden verder door de gemeente gefaciliteerd door middel van geld en materialen. Zo ontvangen alle teams per jaar 250 euro onkostenvergoeding, welke zij kunnen gebruiken voor de kosten die worden gemaakt om de teams te kunnen laten draaien. Daarnaast krijgt elk team 15 euro per lid per jaar. Dit geld is bedoeld als vergoeding voor de twee bijeenkomsten die per jaar minimaal gehouden moeten worden. De buurtpreventieteams zijn geheel vrij om deze bijeenkomsten naar eigen inzicht vorm te geven en mogen ook naar eigen inzicht bepalen hoe zij dit geld willen inzetten. Belangrijk is dat er per jaar één vergadering wordt belegd van dat geld, waarin de belangrijkste zaken besproken worden. Er is sprake van een stukje teambuilding en waardering. De teams moeten wel verantwoording afleggen over hoe zij dit geld hebben besteed, maar dit kan in de vorm van een klein overzichtje, waardoor er weinig sprake is van
81
bureaucratische rompslomp. Hierdoor kan gesteld worden dat de faciliterende kenmerken startkapitaal bieden zonder bureaucratische rompslomp en ruimte voor eigen inzicht aanwezig zijn bij deze casus. Verder zorgt de gemeente ervoor dat alle teams de materialen hebben om rond te kunnen lopen. Denk hierbij aan veiligheidshesjes en gele jassen, een notitieblokje en een zaklamp. De gemeente vindt het erg belangrijk dat de buurtpreventieteams hierin ondersteund worden. Als de wijkcoördinatoren van de verschillende teams van mening zijn dat ze behoefte hebben aan bepaalde materialen, dan kunnen ze altijd bij de gemeente terecht. ‘Als je iets nodig hebt, dan trek je even aan de bel’, aldus de gemeente Bergen op Zoom. Gezamenlijk wordt dan bekeken of er een mogelijkheid is om dit te faciliteren. Een voorbeeld hiervan zijn de gele jassen die op initiatief van de wijkcoördinator van buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek zijn gefaciliteerd door de gemeente. Tot slot is de gemeente Bergen op Zoom goed bereikbaar voor de initiatiefnemers, door middel van een emailadres dat speciaal voor de buurtpreventieteams in het leven is geroepen. Het is tevens gekoppeld aan verschillende ambtenaren. Dit om ervoor te zorgen dat het project nooit afhankelijk is van één persoon binnen de gemeente. Verder kunnen de initiatiefnemers bij problemen ook altijd bellen met de gemeente. In de praktijk betekent dit dat de Beleidsadviseur Integrale Veiligheid ook vaak in de avonduren telefonisch beschikbaar dient te zijn, gezien het feit dat de buurtpreventieteams ’s avonds actief zijn. Al met al kan geconcludeerd worden dat er een redelijk aantal faciliterende kenmerken aanwezig zijn bij deze casus. Tevens geeft de gemeente Bergen op Zoom zelf aan graag een faciliterende rol op zich te willen nemen. Hierbij ziet de gemeente dit zelf als “zorgen dat de teams kunnen draaien”. Coproduceren Ook zijn er een behoorlijk aantal coproducerende elementen terug te vinden in deze casus. Zo is het allereerste buurtpreventieteam ontstaan uit initiatief van de buurtbewoners zelf. In eerste instantie was de gemeente Bergen op Zoom hier nog niet bij betrokken. De wijkagent die nauw betrokken was bij deze initiatiefnemers, wees de gemeente erop dat de gemeente dit buurtpreventieteam serieus diende te nemen. Hiervoor is het belangrijk dat de gemeentelijke organisatie aansluit bij het initiatief. “Als je die mensen wilt stimuleren, dan moet je zorgen dat je jouw organisatie daar goed op inricht. Dat dat soort meldingen goed verwerkt worden en dat je daar ook op een goede manier mee omgaat”, zo stelt deze wijkagent die inmiddels beleidsadviseur Integrale Veiligheid bij de gemeente Bergen op Zoom is geworden. Dit vraagt om een cultuurverandering, waarbij de professionele organisaties moeten afstemmen op en openstaan voor deze burgerinitiatieven, aldus de Beleidsadviseur Integrale Veiligheid. Omdat de gemeente nu het effect en het belang van deze buurtpreventieteams erkent, organiseert zij regelmatig informatieavonden om burgers te stimuleren zich aan te sluiten bij de buurtpreventieteams. Op deze manier is ook het buurtpreventieteam welke centraal staat in dit onderzoek ontstaan. Ondanks dat de gemeente deze initiatiefnemer heeft geënthousiasmeerd en gestimuleerd, is het oorspronkelijke idee afkomstig van burgers zelf, wat kenmerkend is voor de coproducerende overheidsrol. Verder kan worden gesteld dat dit initiatief naadloos aansluit op de gemeentelijke agenda. Door de buurtpreventieteams is de overlast in Bergen op Zoom zichtbaar teruggedrongen en is de veiligheid en de leefbaarheid in de gemeente toegenomen. Daarnaast is veiligheid een thema wat altijd op de gemeentelijke agenda heeft gestaan. Hierdoor paste het opzetten van de buurtpreventieteams ook prima in de gemeentelijke agenda en zal dit hier ook niet snel van verdwijnen, aldus de Beleidsadviseur Integrale Veiligheid. Daarnaast spreken zowel de initiatiefnemer als de gemeente over een gelijkwaardige samenwerking die, naar eigen zeggen, zeer prettig verloopt. De gemeente Bergen op Zoom spreekt ook een aantal keren over een ‘partnerschap’, waarmee deze gelijkwaardige samenwerking wordt aangeduid. Daarbij onderstreept de gemeente dat de verschillende teams zelfstandig opereren, waarbij de gemeente er alleen zorg voor draagt dat de teams kunnen draaien. De Beleidsadviseur Integrale Veiligheid van de gemeente Bergen op Zoom is bij het opzetten van het traject veel bezig geweest om bij de politie en de gemeente duidelijk te maken wat buurtpreventie is en hoe je het beste met deze actieve burgers kunt samenwerken, wat ook duidelijk blijkt uit onderstaand citaat: “Ik ben, zeker in de beginperiode, veel bezig geweest met het duidelijk maken wat buurtpreventie is en hoe je nu het beste kunt samen werken met deze burgers. Je moet het beeld hebben dat je als professionele organisatie als partner samen gaat werken op basis van gelijkwaardigheid met zo’n burgerinitiatief. En dat is natuurlijk een hele omslag. Op basis van gelijkwaardigheid ga je samen praten en ga je met elkaar om. En je neemt elkaar ook écht serieus.” (Beleidsadviseur Integrale Veiligheid gemeente Bergen op Zoom, 2013)
82
Uit dit citaat blijkt het belang van een gelijkwaardige samenwerking. Dit heeft gezorgd dat zowel bij de politie als de gemeente een cultuurverandering moest plaatsvinden. Uiteindelijk heeft dit goed uitgepakt en wordt de buurtpreventie nu vaak als ‘schoolvoorbeeld’ in de interne organisatie van de gemeente aangehaald ‘dit is de manier waarop wij, dit soort initiatieven willen stimuleren en faciliteren’, aldus de gemeente Bergen op Zoom. Daarnaast is uit de interviews gebleken dat de gemeente open staat voor ideeën en initiatieven die voortkomen uit de buurtpreventieteams en daarbij wordt altijd geprobeerd te kijken of zij dit initiatief kunnen vormgeven en faciliteren. Hierbij wordt er samen met de initiatiefnemers gebrainstormd over wat mogelijk zou kunnen zijn. Zo is samen met bewoners een flyer ontwikkeld om buurtgenoten op een ludieke manier te wijzen op een vuilcontainer die dagen buiten staat. Ook zijn er een aantal teams die eens in de zoveel tijd op eigen initiatief samenwerken met de politie door samen verkeerscontroles uit te voeren in de wijk, of via de schoenspoormethode mensen alert te maken op de inbraakgevoeligheid van hun huis. Uit deze voorbeelden blijkt dat er sprake is van een gelijkwaardige samenwerking, maar daarnaast ook een houding waarin de gemeente luistert en open staat voor ideeën. Deze aanpak heeft er voor gezorgd dat er al verschillende ideeën en initiatieven tot uitvoering zijn gebracht, die allemaal op een eigen manier bijdragen aan de leefbaarheid en veiligheid van de gemeente Bergen op Zoom. Naast een gelijkwaardige samenwerking is hier ook sprake van een gelijkwaardige taakverdeling. Zelf geeft de gemeente aan verantwoordelijk te zijn voor de organisatieondersteuning en netwerkbeheer. De gemeente biedt de coördinatoren onder andere een raamwerk aan, waarna de betreffende coördinator dit kan invullen voor zijn eigen wijk. Daarnaast ondersteunt, stimuleert en faciliteert de gemeente initiatieven die voortkomen uit de buurtpreventieteams. Zo faciliteert zij de verschillende teams door middel van middelen en financiën, door voor elk lid een jas of hesje en zaklantaarn te regelen en voor elk team een budget ter beschikking te stellen dat zij naar eigen inzicht voor bijeenkomsten kan gebruiken. De algemene houding van de gemeente bij dit alles is, ‘zorgen dat de teams kunnen draaien’. Hierbij geeft de gemeente Bergen op Zoom aan dat ‘als je het belangrijk vindt als gemeente dat dit soort initiatieven draaien, dan moet je de basisondersteuning geregeld hebben’. Echter kan hierbij de vraag worden gesteld wat precies basisondersteuning is. De coördinatoren van de buurtpreventieteams (oftewel de initiatiefnemers) zijn verantwoordelijk voor de organisatie van hun eigen team, waartoe het inplannen van de vrijwilligers, het verzamelen en doorgeven van de meldingen en het organiseren van een aantal bijeenkomsten per jaar behoren. De buurtpreventieleden zelf lopen eens in de drie weken in een tweetal een rondje door de wijk en letten daarbij goed op opvallendheden. In sommige gevallen is het daarbij afdoende om buurtbewoners te attenderen, en in andere gevallen geven zij een melding door aan hun coördinator voor de gemeente. Deze samenwerking tussen gemeente en initiatiefnemers wordt als ‘prima’ beoordeeld door beide respondenten, waaruit blijkt dat beide actoren tevreden zijn over de taakverdeling. Ook is de gemeente in deze casus soepel omgegaan met praktische problemen, wat ook een kenmerk is van een coproducerende rol. De gemeente heeft namelijk samen met de buurtpreventieteams een preventietas ontwikkeld, een tas met informatie over woninginbraak welke door de buurtpreventieteams wordt aangeboden bij huishouden waar kort geleden vlak in de buurt is ingebroken. Een probleem hierbij is echter dat de politie officieel niet mag doorgeven op welk adres er precies is ingebroken. Door een exact lijstje aan te reiken met adressen waar een preventietas aangeboden kan worden, wordt er soepel omgegaan met dit probleem. De politie geeft immers officieel niet door waar er is ingebroken, en toch kan er preventieve voorlichting gegeven worden aan de buurtgenoten. Daarnaast zijn er duidelijke afspraken gemaakt tussen de buurtpreventieteams en de gemeente. Dit betreft afspraken over de gang van zaken, wie waar verantwoordelijk voor is, wat van elkaar verwacht wordt en wat de tegenprestatie inhoudt: “Er zijn hele duidelijke afspraken gemaakt van, dit doen wij en dit doe jij. Natuurlijk, anders kun je niet samenwerken. Je moet zorgen voor een stukje verwachtingsmanagement. […] Wat kan ik nu van de politie verwachten? Wat kan ik nu van de gemeente verwachten? […] Dat stukje verwachtingsmanagement moet goed zijn. Van, waar kan ik daarmee terecht? Als je dat goed regelt en daar goede afspraken over maakt met elkaar, dan heb je daar geen problemen mee”. (Beleidsadviseur Integrale Veiligheid gemeente Bergen op Zoom, 2013). Uit het hier boven geschetste verhaal is duidelijk geworden dat de gemeente Bergen op Zoom veel geld en ambtelijke inzet investeert in de buurtpreventieteams. Elk team krijgt financiële ondersteuning om het buurtpreventieteam te kunnen organiseren. Daarnaast wordt er flink geïnvesteerd in materialen zoals jassen, maar ook in kwaliteit door het aanbieden van cursussen en trainingen. Ook het aanpassen van de gemeentelijke organisatie ten behoeve van de burgerinitiatieven heeft ambtelijke inzet en geld gekost.
83
9.1.4
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er bij het ondersteunen van de verschillende buurtpreventieteams in de gemeente Bergen op Zoom zowel een faciliterende als een coproducerende rol wordt aangenomen. Dit blijkt ook uit onderstaand figuur, waarin is samengevat welke kenmerken er zijn aangetroffen bij de casus Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek: Overheidsrollen Loslaten
Operationalisering Aanwezig De gemeente is op de hoogte van het initiatief. X De gemeente intervenieert niet. De gemeente geeft erkenning en/of waardering aan het initiatief. X De gemeente bemoeit zich niet inhoudelijk met het initiatief. De gemeente bemoeit zich niet procesmatig (bijvoorbeeld over de voorgang of aanpak) met het initiatief. De gemeente biedt geen financiële of materiële ondersteuning. De gemeente neemt eventueel een burgergerichte houding aan ten opzichte van het initiatief met betrekking tot het verlenen van vergunningen. Faciliteren De gemeente biedt de initiatiefnemers informatie over regels en X procedures, over het vakgebied waarin het initiatief zich afspeelt en/of over succes- en faalfactoren die naar voren zijn gekomen bij eerdere initiatieven. De gemeente stelt gratis (vergader-)ruimte, kopieerfaciliteiten of X andere materialen ter beschikking. De gemeente verwijst de initiatiefnemers naar andere instanties, personen of initiatieven die het initiatief kunnen versterken of verder helpen. De gemeente begeleidt het initiatief procesmatig. Hieronder kan X vallen: o Het helder maken welke stappen genomen moeten worden om het initiatief te kunnen realiseren; o Het aanreiken van voorbeelden van projectplannen en vergunningaanvragen; o Het meedenken over de praktische uitvoerbaarheid en haalbaarheid van het initiatief. De gemeente helpt bij het zoeken van (alternatieve) financieringswijzen. De gemeente biedt de initiatiefnemers een startkapitaal aan, zonder X dat hier veel bureaucratische rompslomp bij komt kijken. De gemeente is goed bereikbaar voor de initiatiefnemers en reageert X snel. De gemeente houdt enigszins gepaste afstand van het initiatief. De gemeente geeft de initiatiefnemers de ruimte om het initiatief naar X eigen inzicht vorm te geven. Coproduceren Het idee is afkomstig van de burger. X Het idee past in de gemeentelijke agenda. X De gemeente en initiatiefnemers werken op een gelijkwaardige manier X samen om het doel te bereiken. De taken van de overheid en de initiatiefnemers zijn ongeveer gelijk X verdeeld. Er wordt naar elkaar geluisterd en er is ruimte voor elkaars ideeën. X Er wordt soepel omgegaan met praktische problemen. X De gemeente investeert geld en ambtelijke inzet ten behoeve van het X burgerinitiatief. Er zijn heldere afspraken gemaakt tussen de gemeente en de X initiatiefnemers. Figuur 20: De rol van de gemeente Bergen op Zoom bij Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek
84
Uit bovenstaand figuur kan in een oogopslag opgemerkt worden dat hier sprake is geweest van een sterke coproducerende rol. Alle kenmerken van een coproducerende rol van de gemeente zijn immers terug te vinden in deze casus. Doordat er ook veel faciliterende kenmerken waarneembaar zijn in deze casus, kan gesproken worden van een meervoudige overheidsrol.
9.2
Weg met de bende van Oss
Naam initiatief: Gemeente: Start initiatief: Aantal initiatiefnemers: Thema: Bereik van het initiatief: Levensfase:
Weg met de Bende van Oss Oss 2009 1 Zwerfafval Wijk Groeifase / volwassenfase
Weg met de bende van Oss is een initiatief waarbij een bewoonster van Oss zich actief inzet om haar directe leefomgeving schoon te houden door regelmatig zwerfafval te rapen in haar wijk. Daarnaast heeft zij in samenwerking met de gemeente een Keep It Clean Day georganiseerd, om zo meer mensen ertoe aan te zetten afval te rapen.
9.2.1
Ontstaan en ontwikkeling van het initiatief
In 2009 is deze initiatiefneemster begonnen met hardlopen. Hierbij viel haar oog al snel op het vele zwerfafval wat door de wijk verspreidt lag en waar zij zich aan begon te ergeren. In eerste instantie heeft zij dan ook contact gezocht met de gemeente om te vragen of die hier iets aan kon veranderen. Hierop kreeg ze te horen dat dit helaas niet mogelijk was in verband met de hoge kosten die extra reiniging met zich mee zou brengen. Daarop heeft ze besloten zelf de handen uit de mouwen te steken door onder andere tijdens het hardlopen zwerfafval te rapen. “Ik kan daar wel over blijven zeuren, denk ik dan, maar laat ik het maar gewoon zelf oppakken”, aldus de initiatiefneemster. Doordat ze afval is gaan rapen, is deze initiatiefneemster meer en meer geïnteresseerd geraakt in zwerfafval. Hierdoor is zij op het internet in contact gekomen met Peter Smit uit Amsterdam, die de website KLEAN was begonnen. Hierbij staat KLEAN voor Klagen Loont Echt Absoluut Niet. In zekere zin kan dus gesteld worden dat beide initiatiefnemers eenzelfde filosofie hanteren; je kunt wel klagen, maar daar verander je niets mee. Je kunt veel beter zelf de handen uit de mouwen steken en zelf aan de slag gaan om zwerfafval te ruimen. Via deze KLEAN-site is de respondent ook in contact gekomen met de Keep it Clean Day die georganiseerd werd in Amsterdam. Graag wilde de respondent hieraan meedoen door deze dag ook in Oss te organiseren. Hierop heeft ze de telefoon gepakt en de gemeente Oss gebeld of dit wellicht mogelijk was. De gemeente reageerde enthousiast en stond open voor dit burgerinitiatief, aldus de initiatiefneemster. Al snel was een afspraak gemaakt waar verschillende ambtenaren van de gemeente Oss en de initiatiefneemster bij aanwezig waren. Samen hebben zij toen gebrainstormd over de Keep it Clean Day en is afgesproken wie wat verder zou oppakken. De uiteindelijke Keep it Clean Day was volgens van de initiatiefneemster een groot succes, waarbij veel afval is opgeruimd en veel bewoners van de gemeente bewust zijn gemaakt van zwerfafval.
9.2.2
Informeel burgerinitiatief
Ook bij deze zesde en laatste casus is er sprake van een informeel burgerinitiatief zoals bedoeld in dit onderzoek. Het initiatief is afkomstig van een burger en dus van onderop geïnitieerd. In dit geval is er sprake van één actieve burger die regelmatig zwerfafval ruimt in haar eigen wijk. Voor de Keep it Clean Day heeft zij zelf contact gezocht met de gemeente omdat zij dit graag grootschalig wilde organiseren en hiervoor de hulp van de gemeente wenselijk was. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat er sprake is van vrijwilligheid en een bottom up-benadering. Daarnaast is er duidelijk sprake van een actieve houding. Deze burger onderneemt zelf daadwerkelijk actie door regelmatig in de wijk afval te ruimen. Ook bij de organisatie van de Keep It Clean Day heeft deze initiatiefneemster zich actief ingezet, door zoveel mogelijk burgers te mobiliseren. Tevens is er bij zwerfafval duidelijk sprake van een maatschappelijk probleem, waardoor haar inzet gezien kan worden als publieke waarde genereren waarbij de opbrengsten verder reiken dan alleen de eigen persoon. Zwerfafval is slecht voor het milieu en voor gemeenten is het ontzettend duur om dit probleem grondig aan te pakken.
85
9.2.3
De relatie met de overheid
Loslaten In deze casus heeft de gemeente een sterke rol gespeeld waardoor er weinig kenmerken van de loslatende rol naar voren zijn gekomen. Uiteraard is de gemeente op de hoogte van het initiatief, een kenmerk dat toebehoort aan de loslatende rol. Ook beloont de gemeente Oss burgerinitiatieven als Weg met de Bende van Oss. Elk jaar worden zwerfafvalpakkers namelijk in het zonnetje gezet door het uitreiken van een speldje voor hun goede werk. Hiermee toont de gemeente duidelijk haar waardering aan actieve burgers. Naast deze twee loslatende kenmerken, zijn er geen andere kenmerken uit deze categorie gevonden bij deze casus. Faciliteren Kenmerken van de faciliterende rol die de overheid kan spelen bij burgerinitiatieven zijn al iets meer aanwezig in deze casus. Vooral in het beschikbaar stellen van kopieerfaciliteiten en materiaal heeft de gemeente Oss een duidelijke rol gespeeld. ‘Op school hebben zij toen al die knijpers geregeld en die zakken en ze hebben ’s avonds meteen het vuil opgehaald met een busje’, zo stelt de initiatiefneemster. Daarnaast heeft de gemeente Oss het drukwerk van de posters om de Keep it Clean Day aan te kondigen, op zich genomen. De gemeente Oss heeft snoeppapier geregeld, met daarop de levenscyclus van zwerfafval gedrukt om mensen bewust te maken van zwerfafval. Deze werden zaterdagochtend tijdens de markt uitgedeeld met het idee dat burgers het na konden lezen en als ze ermee klaar waren, het konden opeten in plaats van op de grond gooien, zodat er geen zwerfafval zou ontstaan. Naast het faciliteren in materiaal is er ook meegedacht over de aanpak van het project. De gemeente Oss heeft, nadat de initiatiefneemster haar idee kenbaar had gemaakt, een brainstormsessie georganiseerd met een aantal ambtenaren en de initiatiefneemster. Gezamenlijk is toen nagedacht over wat er allemaal georganiseerd kon worden en hoe dit georganiseerd zou moeten worden. De gemeente heeft het proces begeleid door aan te geven waar aan gedacht moest worden en welke stappen gezet moesten worden. “Volgens mij hebben we het samen opgepakt. Zo van, we moeten iets doen, maar wat dan? En wat kunnen we nog doen in de korte tijd die we hebben? Wat is mogelijk? En wat kunnen wij doen en wat kan jij dan doen? Dus ik vind wel, dat we dat wel samen hebben gedaan”. (Beleidsmedewerker gemeente Oss, 2013) Uit deze quote van de gemeente Oss blijkt duidelijk dat er samen is nagedacht over de invulling van deze dag. De meest beperkende factor in dit brainstormproces was echter de tijd. Het was erg kort dag voor de landelijke Keep it Clean Day zou zijn, toen de organisatie begon. De planvorming en uitvoering van het gehele gebeuren is hierbij in volledige samenspraak gegaan, aldus de beide respondenten. Ook is de gemeente Oss van dienst geweest door de initiatiefnemer te informeren over regels en procedures. Dit heeft voornamelijk betrekking op een ander project dat de initiatiefnemer afgelopen jaar heeft geprobeerd te organiseren. Graag had zij namelijk gezien dat het kunstwerk ‘de wereld van zwerfvuil’, een hele grote wereldbol gemaakt van zwerfafval, bij Oss in de Maas zou komen te liggen. Echter kwam bij het organiseren hiervan veel kijken en moest er veel uitgezocht worden. De gemeente Oss heeft de initiatiefneemster hierbij geholpen en op die manier informatie geboden. Uiteindelijk heeft de organisatie die achter dit kunstwerk zit, aangegeven dat het toch niet mogelijk was deze wereld van zwerfvuil naar Oss te halen. Waar mogelijk probeert de gemeente Oss initiatiefnemers die elkaar kunnen versterken met elkaar in contact te brengen. Zo heeft de gemeente ervoor gezorgd dat de initiatiefneemster van Weg met de Bende van Oss in contact kwam met de wijkraad van de Ruwaard, de wijk waarin de middelbare school staat, waarop de initiatiefneemster werkt. Het idee was om de leerlingen van deze school te betrekken bij de Keep It Clean Day omdat zij over het algemeen veel zwerfafval in de wijk achterlaten. Deze wijkraad heeft getracht zoveel mogelijk buurtbewoners uit deze wijk te mobiliseren op de Keep it Clean Day, zodat scholieren en buurtbewoners samen aan de slag zijn gegaan om de zogenoemde snoeproute schoon te maken. De gemeente Oss vindt het erg belangrijk om initiatieven met elkaar te verbinden, zodat zij elkaar kunnen versterken. Vaak komen hier hele leuke en verrassende initiatieven uit. De initiatiefneemster heeft in het gesprek aangegeven dat ze het erg prettig vond dat de gemeente haar in contact heeft gebracht met anderen, om zo het initiatief verder te brengen en ziet dat ook wel als taak van de gemeente. Verder komen er bij deze casus faciliterende elementen naar voren bij de financiering van het evenement. De initiatiefneemster geeft aan dat zij hier namelijk niets voor heeft hoeven te doen of te regelen. “Wij hadden natuurlijk het geld, want de initiatiefneemster kan dat niet in haar eentje doen”, aldus de gemeente Oss. De gehele organisatie van de Keep it Clean Day is dan ook betaald door de gemeente Oss, waarbij het geld
86
hiervoor uit verschillend potjes is gehaald. Zo hebben verschillende afdelingen gezamenlijk geholpen aan de financiering. Verder heeft de gemeente snel en enthousiast gereageerd op het idee van de initiatiefneemster. Vrij snel werd er een afspraak gepland en werd er vaart achter gezet. Dat blijkt ook uit dit volgende citaat van de initiatiefneemster: ‘Dat zij zo enthousiast reageerde en direct reageerde, ook snel. Dat we snel bij elkaar kwamen. Snel vergaderd, ja, dat zij er ook heel veel vaart in zetten’. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de samenwerking door de initiatiefneemster positief is beoordeeld, waarbij de gemeente goed bereikbaar was en snel reageerde. Tot slot komt de faciliterende rol van de overheid in deze casus naar voren door de open houding die de gemeente aannam ten opzichte van de ideeën van de initiatiefneemster. Zelf geeft zij aan een bepalende rol gespeeld te hebben bij het inrichten van het project, waarbij de gemeente heeft meegedacht hoe dit vormgegeven zou kunnen worden. “Het is wel mijn ding, maar ze hebben echt alles ondersteund. Ik kon echt alles bepalen. Daar kwam het op neer. Dat is gewoon geweldig”, aldus de initiatiefneemster. Dit wordt onderstreept door de gemeente Oss. “De initiatiefneemster kwam met een idee, dat hebben we aangevuld met onze ideeën”. Hieruit blijkt dat in de brainstormsessie de ideeën van de burger samengebracht zijn met de ideeën van de gemeente. Hierna is uit al deze ideeën uiteindelijk een plan van aanpak ontstaan voor de organisatie van de Keep It Clean Day. De beleidsambtenaar van de gemeente Oss vind deze manier van werken belangrijk, wat ook blijkt uit de volgende twee citaten: “Je luistert naar de ideeën en dat probeer je dan uit te voeren en te faciliteren. Dat is gewoon het allerbelangrijkst bij burgerparticipatie; faciliteren. De ideeën hebben de mensen wel. Maar hoe kunnen ze het voor elkaar krijgen? Waar kunnen ze dingen laten drukken? Wie betaalt dat? Wat heb je daarvoor nodig? Ja, dat soort kleine dingen, dat proberen we wel zoveel mogelijk te doen”. (Beleidsmedewerker gemeente Oss, 2013). “Dat is burgerparticipatie. Probeer het zoveel mogelijk bij de mensen te laten en faciliteer. Belangrijk is dat het idee van de mensen ook het idee van de mensen blijft”. (Beleidsmedewerker gemeente Oss, 2013). Al met al kan dus geconcludeerd worden dat er bij deze casus verschillende faciliterende kenmerken naar voren zijn gekomen. Coproduceren Naast deze loslatende en faciliterende elementen zijn er ook coproducerende elementen aangetroffen. Allereerst is hierboven al gebleken dat het initiatief in deze casus afkomstig is van de burger zelf. De overheid heeft hierbij geen rol gespeeld. Sterker nog, de initiatiefneemster heeft lange tijd actief zwerfafval opgeruimd zonder dat de gemeente hiervan op de hoogte was en/of aan te pas kwam. De initiatiefneemster heeft contact met de gemeente gezocht toen zij het idee had een Keep it Clean Day in Oss te organiseren. Door een telefoontje te plegen met de gemeente Oss is het hele balletje hieromtrent gaan rollen en heeft de gemeente hierbij aangehaakt. Daarnaast past het opruimen van zwerfafval prima in de gemeentelijke agenda. De betreffende beleidsambtenaar van de gemeente Oss was al lange tijd bezig met zwerfafval en het betrekken van burgers hierbij. Zij is namelijk van mening dat het raar is dat het opruimen van zwerfafval een overheidstaak is. ‘Zwerfafval, dat gooi ik niet op straat. Dat gooien we met z’n allen op straat en dan moet de gemeente het maar opruimen. Dat klopt niet, zeg maar’, zo stelt de gemeente Oss. Het liefst zou de gemeente dan ook zien dat iedereen zijn eigen straat schoon houdt. Daarnaast zijn er al vaker campagnes gevoerd door de gemeente Oss met betrekking tot zwerfafval, waaruit blijkt dat dit op de gemeentelijke agenda staat. Daarbij vindt de betreffende beleidsmedewerker dat je als gemeente eigenlijk altijd open moet staan voor initiatieven van burgers en moet proberen deze te ondersteunen: “Ik vind dat als een burger met een idee komt, dan moet je van hele goede huize komen om te zeggen, daar doen wij niet aan mee. Bij een idee, waarbij wij kunnen werken aan een schoner, veiliger en leefbaar Oss, ja dat moet je gewoon doen!”. (Beleidsmedewerker gemeente Oss, 2013)
87
Hieruit komt duidelijk naar voren dat de gemeente Oss open staat voor burgerinitiatieven, waardoor dit burgerinitiatief dan ook volledig werd ondersteund. Het thema, zwerfafval, is iets waar de gemeente al langere tijd aandacht aan besteed, waardoor er bij deze casus duidelijk sprake is van een thema dat past binnen de gemeentelijke agenda. Tevens is er in deze casus sprake van een gelijkwaardige samenwerking. Dit wordt onderschreven door zowel de initiatiefnemers als de gemeente. Voor de organisatie van de Keep it Clean Day is een brainstormmiddag georganiseerd. De gemeente en de initiatiefneemster zaten hier op gelijkwaardig niveau met elkaar en de planvorming en uitvoering is dan ook in volledige samenspraak gegaan. Er werd geluisterd naar elkaar en men stond open voor elkaars ideeën. De gemeente geeft wel aan dat zij in de uitvoering meer taken op zich heeft genomen; ‘wij doen misschien wel meer, maar wij worden er ook voor betaald’. Maar alles is in zeer goed overleg gebeurd, wat hierboven bij de faciliterende rol ook al is besproken. Samenwerking is voor de gemeente Oss zeer belangrijk, anders is er geen sprake van burgerparticipatie, zo stellen zij. Als je als gemeente gaat vertellen wat de burgers moeten doen, werkt dit averechts. Door op gelijkwaardig niveau samen te werken houd je burgers enthousiast en gemotiveerd. Daarnaast blijkt de gelijkwaardige samenwerking ook uit het feit dat de gemeente heeft meegeholpen met het opbouwen van de marktkraam op zaterdagochtend en uit de vele ambtenaren en wethouders die aanwezig waren deze ochtend om samen met de initiatiefneemster aandacht te vragen voor zwerfafval. Door deze gelijkwaardige samenwerking werd ook genoeg ruimte geboden om te luisteren naar elkaars ideeën. De initiatiefneemster heeft kunnen aangeven op welke punten zij ondersteuning nodig had en wat ze zelf kon oppakken. Daarnaast zorgde de opzet van een brainstormsessie op gelijkwaardig niveau ervoor dat zowel de gemeente als de initiatiefnemer haar ideeën kwijt konden, waarna uit alle ideeën een uiteindelijk aanpak is ontstaan. Het initiatief is dan ook duidelijk gezamenlijk uitgewerkt. Ook is er sprake van een gelijkwaardige verdeling van de taken. De overheid heeft hier wellicht een grotere rol op zich genomen, maar zij zijn ook met meer mensen, en bovendien worden zij betaald voor hun werk, waardoor het eerlijker is dat zij meer op zich nemen, aldus de beleidsambtenaar. De initiatiefneemster was tijdens de organisatie onder andere verantwoordelijk voor het contact met de landelijke organisatie van Keep it Clean Day. Tevens heeft zij ook contact gezocht met de wijkraad van de Ruwaard en heeft zij verschillende leraren en klassen van haar middelbare school weten te mobiliseren. De gemeente heeft gezorgd voor de materialen, de posters, publiciteit, het snoeppapier en het regelen van een straattheater. Deze taakverdeling is ook opgenomen in een draaiboek, waaruit eveneens valt op te merken dat de gemeente een forse bijdrage heeft geleverd aan dit initiatief. In dit draaiboek zijn ook alle afspraken die gemaakt zijn omtrent de organisatie van de Keep it Clean Day opgenomen, waardoor duidelijk is wie waarvoor verantwoordelijk is. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat taken ongeveer gelijk, maar in ieder geval evenredig zijn verdeeld, er heldere afspraken zijn gemaakt tussen overheid en initiatiefnemers en de overheid veel geld en ambtelijke inzet heeft geïnvesteerd in het evenement. Drie elementen welke allen kenmerkend zijn voor de coproducerende rol.
9.2.4
Conclusie
In deze paragraaf is geanalyseerd hoe de gemeente Oss is omgegaan met het burgerinitiatief Weg met de bende van Oss, waarbij zij samen met de initiatiefneemster de Keep it Clean Day hebben georganiseerd. Geconcludeerd kan worden dat de initiatiefneemster en de gemeente hierbij gezamenlijk zijn opgetrokken, waardoor er sprake was van een gelijkwaardige samenwerking, waarbij de gemeente heeft getracht de initiatiefneemster voldoende ruimte te geven om eigen ideeën in te brengen. Dit is terug te zien in onderstaand schema:
88
Overheidsrollen Loslaten
Operationalisering De gemeente is op de hoogte van het initiatief. De gemeente intervenieert niet. De gemeente geeft erkenning en/of waardering aan het initiatief. De gemeente bemoeit zich niet inhoudelijk met het initiatief. De gemeente bemoeit zich niet procesmatig (bijvoorbeeld over de voorgang of aanpak) met het initiatief. De gemeente biedt geen financiële of materiële ondersteuning. De gemeente neemt eventueel een burgergerichte houding aan ten opzichte van het initiatief met betrekking tot het verlenen van vergunningen. Faciliteren De gemeente biedt de initiatiefnemers informatie over regels en procedures, over het vakgebied waarin het initiatief zich afspeelt en/of over succes- en faalfactoren die naar voren zijn gekomen bij eerdere initiatieven. De gemeente stelt gratis (vergader-)ruimte, kopieerfaciliteiten of andere materialen ter beschikking. De gemeente verwijst de initiatiefnemers naar andere instanties, personen of initiatieven die het initiatief kunnen versterken of verder helpen. De gemeente begeleidt het initiatief procesmatig. Hieronder kan vallen: o Het helder maken welke stappen genomen moeten worden om het initiatief te kunnen realiseren; o Het aanreiken van voorbeelden van projectplannen en vergunningaanvragen; o Het meedenken over de praktische uitvoerbaarheid en haalbaarheid van het initiatief. De gemeente helpt bij het zoeken van (alternatieve) financieringswijzen. De gemeente biedt de initiatiefnemers een startkapitaal aan, zonder dat hier veel bureaucratische rompslomp bij komt kijken. De gemeente is goed bereikbaar voor de initiatiefnemers en reageert snel. De gemeente houdt enigszins gepaste afstand van het initiatief. De gemeente geeft de initiatiefnemers de ruimte om het initiatief naar eigen inzicht vorm te geven. Coproduceren Het idee is afkomstig van de burger. Het idee past in de gemeentelijke agenda. De gemeente en initiatiefnemers werken op een gelijkwaardige manier samen om het doel te bereiken. De taken van de overheid en de initiatiefnemers zijn ongeveer gelijk verdeeld. Er wordt naar elkaar geluisterd en er is ruimte voor elkaars ideeën. Er wordt soepel omgegaan met praktische problemen. De gemeente investeert geld en ambtelijke inzet ten behoeve van het burgerinitiatief. Er zijn heldere afspraken gemaakt tussen de gemeente en de initiatiefnemers. Figuur 21: De rol van de gemeente Oss bij het burgerinitiatief Weg met de bende van Oss
Aanwezig X X
X
X X
X
X X
X X X X X X X X
Uit bovenstaand figuur is duidelijk te herleiden dat er sprake is van een coproducerende rol. Doordat de casus niet met duidelijke problemen te maken heeft gehad, en hierover dus ook niet met zekerheid gesteld kan worden dat hiermee soepel om zou zijn gegaan, kan deze casus niet als een typische casus worden erkend. Tevens zijn er bij deze casus ook veel faciliterende elementen aangetroffen. Hierdoor kan gesteld worden dat de gemeente Oss een meervoudige overheidsrol heeft aangenomen bij het ondersteunen van dit burgerinitiatief.
89
9.3
De coproducerende overheid in praktijk
In dit hoofdstuk zijn de laatste twee casussen van dit onderzoek naar voren gekomen. Hierdoor vormt dit hoofdstuk het sluitstuk op de beantwoording van de vierde deelvraag van dit onderzoek, waarbij onderzocht wordt hoe de drie overheidsrollen in de praktijk vorm krijgen. Opvallend is dat bij beide initiatieven kenmerken gevonden zijn van alle drie de rollen, waarbij de focus duidelijk ligt bij de coproducerende rol van de overheid. Bij een coproducerende overheid is er sprake van een soort partnerschap tussen gemeente en initiatiefnemers, waarbij deze gezamenlijk aan de slag gaan om het initiatief te verwezenlijken. De inmenging van de gemeente is hierbij fors en de gemeente steekt veel tijd, geld en energie in het project. Belangrijk is dat de burgers zelf met het idee zijn gekomen om dit project op te pakken en dus intrinsiek gemotiveerd zijn om de schouders eronder te zetten. Samen met de gemeente wordt gekeken hoe de realisatie van het project het beste vorm kan krijgen, waardoor er gesproken kan worden van een gelijkwaardige samenwerking. In vergelijking met de andere overheidsrollen, neemt de overheid bij de coproducerende rol relatief veel taken op zich. Tevens is het van belang dat er duidelijke afspraken worden gemaakt tussen overheid en initiatiefnemer over taken en verantwoordelijkheden. Als laatste is het erg belangrijk dat de overheid ervoor waakt dat het burgerinitiatief nog steeds een initiatief van de burger blijft (Denters et al., 2013). In onderstaand figuur wordt kort samengevat welke verschillende elementen aanwezig zijn bij de twee casussen. Hierbij valt op dat, naast de coproducerende kenmerken, ook de faciliterende kenmerken een belangrijke rol hebben gespeeld. De afkorting BHDB staat in dit schema voor Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek en WBO staat voor de casus Weg met de bende van Oss. Overheidsrol Loslaten
Kenmerken - De gemeente is op de hoogte van het initiatief. - De gemeente intervenieert niet. - De gemeente geeft erkenning en/of waardering aan het initiatief. - De gemeente bemoeit zich niet inhoudelijk met het initiatief. - De gemeente bemoeit zich niet procesmatig met het initiatief. - De gemeente biedt geen financiële of materiële ondersteuning. - De gemeente neemt eventueel een burgergerichte houding aan. Faciliteren - De gemeente biedt de initiatiefnemers informatie. - De gemeente stelt gratis ruimte of materialen ter beschikking. - De gemeente verwijst de initiatiefnemers naar derden. - De gemeente begeleidt het initiatief procesmatig. - De gemeente helpt bij het zoeken van (alternatieve) financieringswijzen. - De gemeente biedt de initiatiefnemers een startkapitaal aan. - De gemeente is goed bereikbaar voor de initiatiefnemers en reageert snel. - De gemeente houdt enigszins gepaste afstand van het initiatief. - De gemeente geeft de initiatiefnemers de ruimte om het initiatief naar eigen inzicht vorm te geven. Coproduceren - Het idee is afkomstig van de burger. - Het idee past in de gemeentelijke agenda. - Er wordt op een gelijkwaardige manier samen gewerkt. - De taken zijn ongeveer gelijk verdeeld. - Er wordt naar elkaar geluisterd en er is ruimte voor elkaars ideeën. - Er wordt soepel omgegaan met praktische problemen. - De gemeente investeert geld en ambtelijke inzet. - Er zijn heldere afspraken gemaakt. Figuur 22: De coproducerende overheidsrol in de praktijk.
BHDB X
WBO X
X
X
X X X
X X X X
X X
X X
X
X
X X X X X X X X
X X X X X X X
Uit dit figuur blijkt duidelijk dat beide casussen de overheid in beide casussen een meervoudige overheidsrol heeft aangenomen, waarbij de focus ligt op de coproducerende rol. In het geval van Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek zijn immers alle coproducerende elementen terug gevonden en bij Weg met de bende van Oss zijn deze ook bijna allemaal aangetroffen, maar daarnaast zijn er ook veel elementen van een faciliterende en loslatende overheid aanwezig. Het is hierbij logisch dat een aantal loslatende en faciliterende elementen niet naar voren zijn gekomen, aangezien deze niet samengaan met een coproducerende overheid, zoals geen inhoudelijke of procesmatige bemoeienis, of het afstand houden van het initiatief.
90
9.3.1
Samenwerking
In navolging van de vorige twee hoofdstukken, zal in deze paragraaf gereflecteerd worden op de samenwerking tussen initiatiefnemers en de gemeente met betrekking tot de in dit hoofdstuk behandelde casussen. Hierbij wordt vooral gekeken naar de beoordeling van deze samenwerking door beide partijen. Door hier naar te kijken, kan namelijk achterhaald worden of de initiatiefnemers tevreden zijn met de rolopvatting die de overheid bij deze casussen heeft gekozen. Bij Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek zijn zowel de initiatiefnemer als de gemeente Bergen op Zoom erg te spreken over de samenwerking. Een voorbeeld waar dit uit blijkt is het feit dat de gemeente, nadat er een melding is gemaakt door de wijkcoördinator dat er iets stuk is, vaak dezelfde dag nog komt om het te repareren. “Dus dat werkt perfect!”, aldus de initiatiefnemer. “Ik kan alleen maar zeggen dat de samenwerking met de gemeente perfect is. En wat ze beloven komen ze na”. Hier voegt hij aan toe dat hij de gemeente ook altijd kan bellen als hij materialen of andere ondersteuning nodig heeft. Dit wordt dan direct geregeld. “We krijgen ondersteuning zat. Wat dat betreft werkt dat goed”, zo liet de initiatiefnemer weten. Dat er sprake is van een prettige samenwerking blijkt ook uit het gesprek met de Beleidsadviseur Integrale Veiligheid van de gemeente Bergen op Zoom. Deze spreekt regelmatig over een ‘partnerschap’. Belangrijk is, zo geeft hij aan, dat de professionele organisaties zoals politie en gemeente “heel duidelijk aantonen dat ze het initiatief willen ondersteunen en dat ze daar ook op een goede manier mee omgaan”. Instanties moeten de buurtpreventieteams serieus nemen en op waarde schatten. “Je moet het beeld hebben dat je als professionele organisatie, als partner gaat samenwerken op basis van gelijkwaardigheid met zo’n burgerinitiatief”. Deze beleidsadviseur heeft er dan ook voor gezorgd dat zowel bij de gemeente Bergen op Zoom, als bij de politie een cultuurverandering is ingezet, zodat zij beide openstaan voor deze buurtpreventieteams. Daarnaast loopt ook de samenwerking met de wijkcoördinatoren prima: “Ik hoop dat de coördinatoren het gevoel hebben dat als er iets is, dat ze bij me kunnen aankloppen. Gezien de mailtjes en telefoontjes, ga ik daar eigenlijk wel van uit”, zo vertelt de beleidsadviseur. Uit dit alles kan dan ook geconcludeerd worden dat zowel initiatiefnemer als gemeente bij deze casus tevreden zijn over de rol van de gemeente. Ook bij het initiatief Weg met de bende van Oss zijn beide respondenten erg te spreken over de samenwerking. De initiatiefneemster geeft hierbij aan dat ze verbaasd was over het feit wat één telefoontje allemaal teweeg kan brengen. “De gemeente was meteen super enthousiast. Dat was heel erg leuk. En toen kwamen er mensen van allerlei afdelingen. Toen had ik wel echt zo’n gevoel van, jee! Wat kun je door één ding te zeggen, gewoon te bellen, te vragen en initiatief te nemen, wat kun je dan toch veel loskrijgen!”. (Initiatiefneemster Weg met de bende van Oss, 2013). Uit het gesprek met deze initiatiefneemster kwam naar voren dat ze erg tevreden was over de samenwerking, en in het bijzonder over de betreffende ambtenaar die haar heeft geholpen bij de organisatie van de Keep It Clean Day: “Ik vind het gewoon een gouden meid!”. Deze ambtenaar heeft zich voor honderd procent ingezet om het initiatief samen met de initiatiefneemster te realiseren, zo stelt de initiatiefneemster. De gemeente reageerde enthousiast en ondernam snel actie, waardoor er ook “heel veel vaart in kwam”. “Het is gewoon super geweest!”, aldus de initiatiefneemster. Los van de organisatie van de Keep It Clean Day heeft de initiatiefneemster tijdens het rapen van zwerfafval weinig van doen met de gemeente Oss. In dat geval is er dan ook sprake van een loslatende overheidsrol. Wel kan zij altijd de gemeente bellen indien er ergens een grote stapel kranten of andere grote stukken zwerfafval liggen. “Dan komen ze dat nog dezelfde dag ophalen”. Uit dit alles blijkt duidelijk de positieve beoordeling van de initiatiefneemster ten opzichte van de gemeente Oss, met de samenwerking omtrent de organisatie van de Keep It Clean Day in het bijzonder. De mate van ondersteuning wordt hierbij aangepast aan het initiatief; bij zwerfafval rapen is de ondersteuning minimaal en is meer ondersteuning ook niet nodig, maar bij de organisatie van de Keep It Clean Day is gekozen voor een vergaande ondersteuningsrol door het initiatief gezamenlijk op te pakken. Ook de gemeente Oss is tevreden over de samenwerking. De betreffende beleidsambtenaar spreekt hierbij van “een uitstekende samenwerking”. Hier voegt zij aan toe: “volgens mij hebben we allemaal met heel veel plezier en enthousiasme die dag georganiseerd en er iets van gemaakt. Dus dat is alleen maar leuk!”. Ook hieruit blijkt wederom tevredenheid over de samenwerking en de rol van de overheid bij dit initiatief. Al met al is er dus ook bij deze casus sprake geweest van een positieve samenwerking.
91
9.3.2
Tot slot
Tevens zijn er ook bij deze twee casussen een aantal opmerkelijkheden geconstateerd. Allereerst is het opvallend dat beide gemeenten zelf in het gesprek regelmatig verwijzen naar de ‘faciliterende rol’. Zij stellen dat de overheid een faciliterende rol dient aan te nemen bij burgerinitiatieven, maar zetten deze rol zelf zo krachtig in, dat het zich heeft geuit in een coproducerende rol. De vraag is dus hoe gemeenten en in het bijzonder de gemeente Bergen op Zoom en de gemeente Oss, de faciliterende overheidsrol zelf zien. De gemeente Bergen op Zoom spreekt in dit verband over ‘de basisondersteuning regelen’ en ‘een partnerschap aangaan’. Maar tot waar toe reikt deze basisondersteuning? Tevens is uit de literatuurverkenning van dit onderzoek gebleken dat met het aangaan van een partnerschap er sprake is van een coproducerende overheidsrol. Uit dit alles blijkt dus dat het voor gemeenten lastig is te bepalen welke rol zij precies willen innemen, mede omdat het verschil tussen de rollen voor hen enigszins onduidelijk blijkt te zijn. Wat verder opvallend is bij de casus Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek, is de volgende opmerking van de initiatiefnemer: “Ik vind dat schoonmaken werk voor de gemeente is”. Deze opmerking is geplaatst doordat er in Bergen op Zoom door een van de andere buurtpreventieteams het idee is geopperd om samen met kinderen de wijk in te gaan om zwerfafval te ruimen. Over dit initiatief was deze respondent echter niet te spreken. “Ze moeten niet denken bij de gemeente dat ze straks de buurtpreventieteams kunnen gaan gebruiken voor allerlei doeleinden, van straten schoonmaken tot vuil ophalen. Ik denk dat dat te ver gaat”. Deze initiatiefnemer maakt hiermee duidelijk dat hij het schoonhouden van zijn wijk een taak vindt van de gemeente. Opvallend is dat juist bij Weg met de bende van Oss, de andere casus die in dit hoofdstuk is behandeld, het initiatief betrekking heeft op het ruimen van zwerfafval. De gemeente Oss is van mening dat het ruimen van zwerfafval juist niet een gemeentetaak is. Zwerfafval, zo stelt zij, is niet door de gemeente gecreëerd, maar “dat gooien we met zijn allen op straat”. Het is daarom heel raar dat de gemeente het maar moet opruimen “dat klopt niet, zeg maar”, aldus de beleidsambtenaar. Hieruit blijkt dat de taakomschrijving van de overheid niet eenduidig is en dat burgers hierin een cultuurverandering moeten ondergaan. Burgers moeten beseffen dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor de leefomgeving. Taken kunnen niet zomaar op het bordje van de gemeente geschoven worden. Hier hebben zij de middelen niet meer toe en vaak zijn deze zaken gemakkelijk door burgers zelf ook op te pakken. Burgers zijn meer en meer klant geworden, waardoor zij veel zaken zijn gaan zien als een overheidstaak, is plaats van een verantwoordelijkheid van de samenleving. Belangrijk is dus om burgers hiervan bewust te maken. Wat zijn nu eigenlijk de taken en verantwoordelijkheden van de gemeente? Verder dient hier vermeld te worden dat de Keep It Clean Day in feite een jaarlijks terugkomend evenement is, maar dat zowel de initiatiefnemers als de gemeente, ondanks de positieve ervaringen, hier geen vervolg aan hebben gegeven. Beide partijen geven echter aan dat zij dit graag nogmaals zouden organiseren, maar dat dit er wegens drukte op het werk helaas niet in zat. De gemeente Oss heeft ook aangegeven dat zij op dit moment bezig is de Keep It Clean Day op te nemen in de jaarlijkse planning, zodat zij er tijdig aan herinnerd worden. Gezien het feit dat deze dag nog maar één keer is opgepakt door de initiatiefneemster en de gemeente Oss, is het lastig om de levensfase van dit initiatief te typeren. Indien er geen gevolg aan wordt gegeven, kan namelijk beargumenteerd worden dat hier sprake is van een volwassenfase. Het initiatief is immers succesvol afgerond en wordt tevens ook op andere plaatsen in Nederland opgepakt. Indien besloten wordt het initiatief wel een jaarlijks gevolg te geven, kan ook beargumenteerd worden dat er sprake is van de groeifase. Het initiatief is nu eenmaal uitgevoerd, maar er zijn wellicht verbeterpunten op te maken om het initiatief nog beter en groter te maken in het vervolg, waardoor gesteld kan worden dat er nog groeimogelijkheden zijn voor het initiatief. Zo lag nu bijvoorbeeld de focus op de stad Oss, maar zouden in het vervolg ook de dorpen die bij deze gemeenten behoren actief betrokken kunnen worden bij de organisatie van deze dag. Samenvattend kan worden gesteld dat deze twee casussen mooie voorbeelden zijn waarbij de overheid samen met de initiatiefnemers een partnerschap is aangegaan. Deze partners hebben zich sterk gemaakt voor het op poten zetten van een project, waarbij dat in de ene gemeente het opzetten van een buurtpreventieteam was, en in de andere gemeente het organiseren van de Keep It Clean Day betrof. In beide gevallen wordt er gesproken van een prettige samenwerking, waardoor gesteld kan worden dat de gemeenten een juiste mate van ondersteuning hebben gekozen.
92
Hoofdstuk 10: De confrontatie tussen theorie en empirie In de afgelopen drie hoofdstukken is in de praktijk naar de drie overheidsrollen gekeken door een zestal casussen centraal te stellen. Dit hoofdstuk zal allereerst terugblikken op deze drie hoofdstukken door de resultaten uit deze zes casussen in samenhang te analyseren. Hierna zal in dit hoofdstuk dit empirische beeld naast het theoretische beeld gelegd worden. Hiermee wordt getracht om de verschillen en overeenkomsten tussen deze twee domeinen te destilleren om zo helder te krijgen in hoeverre deze twee domeinen op elkaar aansluiten en wat zij van elkaar kunnen leren. Hiermee wordt in dit hoofdstuk getracht een antwoord te formuleren op de laatste deelvraag van dit onderzoek: ‘welke verschillen en overeenkomsten zijn er waarneembaar tussen de praktijk en de theorieën over burgerinitiatieven en de rol van de overheid hierbij?’.
10.1 De rol van de overheid vanuit empirisch perspectief In hoofdstuk zeven tot en met negen zijn de drie overheidsrollen, te weten loslaten, faciliteren en coproduceren, weergegeven door bij elk van deze rollen naar twee praktijkvoorbeelden te kijken. In onderstaand schema zijn de uitingsvormen die bij deze casussen naar voren zijn gekomen samengevat, zodat een duidelijk beeld ontstaat over de manier waarop de overheid betrokken is geweest bij deze zes praktijkvoorbeelden. Rol
Kenmerken
Loslaten
De gemeente is op de hoogte De gemeente intervenieert niet De gemeente geeft waardering Geen inhoudelijke bemoeienis Geen procesmatige bemoeienis Geen financiële of materiele ondersteuning Burgergerichte houding Informatie bieden Gratis ruimte of materiaal Doorverwijzen naar derden Procesbegeleiding aanbieden Helpen bij zoeken financieringswijze Startkapitaal bieden Goed bereikbaar zijn en snel reageren Afstand houden tot het initiatief Ruimte geven voor eigen inzicht Idee komt van de burger Idee past in de gemeentelijke agenda Gelijkwaardige samenwerking Taken worden gelijk verdeeld Luisteren, ruimte voor elkaars ideeën Soepel omgaan met praktische problemen Gemeente investeert geld en ambtelijke inzet Heldere afspraken
Faciliteren
Coproduceren
Casus TV X X X X X X X X
KDS X X
NS X
SA X
BHDB X
WBO X
X
X
X
X
X X X
X X X X
X X
X X
X X X X X X X X X
X X X X X X
X X
X X
X X X X X
X
X X
X X X
X X X X X
X X X X X X X X X X X
X X X
X
X X
Figuur 23: De verschillende overheidsrollen vanuit de praktijk bezien. Middels dit schema kan geconcludeerd worden dat in de onderzochte casussen de gemeenten in geen van de gevallen een eenduidige rol heeft opgepakt met betrekking tot het ondersteunen van het initiatief. Bij alle casussen zijn elementen van verschillende rollen aanwezig, waardoor er gesproken kan worden van een meervoudige rolopvatting van de overheid. De mate waarin elementen van andere rolopvattingen zijn toegepast is hierbij verschillend, waardoor ook de mate van meervoudigheid verschillend is. Wel is er bij elk initiatief duidelijk één hoofdrol aan te wijzen. Eveneens kan uit dit schema worden opgemerkt dat er een aantal kenmerken zijn welke bij alle initiatieven zijn aangetroffen. Zo zijn alle gemeenten op de hoogte van het betreffende burgerinitiatief, bieden alle gemeenten deze initiatiefnemers informatie aan. Daarnaast bieden de gemeenten van alle zes de casussen de initiatiefnemers voldoende ruimte om het initiatief naar eigen inzicht vorm te geven, en zijn alle initiatieven afkomstig van de burgers zelf. Dit laatste is logisch te verklaren door het feit dat er bij een informeel
93
burgerinitiatief zoals bedoeld in dit onderzoek altijd sprake is van een idee dat afkomstig is van de burger zelf. Indien deze kenmerken buiten beschouwing worden gelaten, kan echter geconcludeerd worden dat de gemeente Heusden wel een eenduidige rolopvatting ten aanzien van Truckersdag Vlijmen heeft aangenomen. Zonder deze kenmerken zijn namelijk alleen maar loslatende kenmerken toe te wijzen aan deze casus. Verder zijn er een aantal elementen terug te vinden die bij de meeste initiatieven voorkomen. Zo geven bijna alle gemeenten op een of andere manier blijk van waardering aan de initiatiefnemers. Dit kan door de aanwezigheid van burgemeester en/of wethouders bij een opening of andere belangrijke evenementen, maar ook door het uitreiken van een prijs. Dit kenmerk komt alleen niet voor bij Kinderboerderij De Sik. Althans, de gemeente heeft aangegeven wel blijk van waardering te geven, maar dit wordt niet als zodanig door de initiatiefnemers ervaren. Verder is er bij bijna alle casussen sprake dat de overheid het initiatief gratis materiaal of ruimte in bruikleen geeft. In sommige gevallen is dit kenmerk summier aanwezig. Zo stellen de gemeenten Breda en Landerd enkel het terrein ter beschikking. Bij Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek is dit element juist heel sterk aanwezig, doordat de gemeente alle materialen beschikbaar stelt die de initiatiefnemers denken nodig te hebben, zoals jassen, zaklampen en notitieboekjes. Naast het feit dat het opvallend is dat een aantal kenmerken heel vaak voorkomt, is het ook opvallend dat een aantal elementen maar sporadisch is aangetroffen. Zo is het kenmerk ‘helpen bij zoeken financieringswijze’ enkel aangetroffen bij de casus Seniorensoos Andromeda. Hier heeft de gemeente samen met de initiatiefnemers gezocht naar een manier om het initiatief te kunnen financieren, zonder direct jaarlijkse subsidies aan te bieden. De gemeente heeft hiertoe de initiatiefnemers in contact gebracht met OnsNet Eindhoven, welke graag een deel van de locatie wilde onderhuren. Een ander kenmerk wat maar een enkele keer is aangetroffen bij de diverse casussen is het ‘doorverwijzen naar derden’. Dit kenmerk is alleen van toepassing geweest bij Seniorensoos Andromeda en Weg met de bende van Oss. Hierbij heeft de initiatiefneemster van Weg met de bende van Oss aangegeven dat zij deze vorm van facilitering van de gemeente erg waardeert. De gemeente is vaak op de hoogte van verschillende initiatieven en door deze met elkaar te verbinden kunnen er leuke vernieuwende initiatieven ontstaan, wat de participatiesamenleving ten goede komt. Andere gemeenten hebben aangegeven dat zij dit soms wel proberen te doen, maar dat dit niet het geval is geweest bij de geselecteerde casus. Tot slot kan naar aanleiding van bovenstaand figuur ook worden geconcludeerd dat een aantal elementen, zoals geoperationaliseerd in dit onderzoek, belangrijker zijn om onderscheid aan te duiden tussen de verschillende rolopvattingen dan andere elementen. Zo valt bijvoorbeeld op dat bij de loslatende overheidsrol de elementen ‘de gemeente intervenieert niet’, ‘geen inhoudelijke bemoeienis’ en ‘geen procesmatige bemoeienis’ enkel en alleen voorkomen bij de casussen die geselecteerd zijn op de loslatende rol. Hiermee kan onderschreven worden dat deze drie kenmerken bepalend zijn voor de loslatende overheidsrol. Middels deze kenmerken onderscheidt de loslatende overheidsrol zich dan ook duidelijk van de andere twee rollen. Ook de faciliterende rol heeft een aantal kenmerken welke het onderscheid met de loslatende rol duidelijk maakt. Zo komen de kenmerken ‘procesbegeleiding aanbieden’, ‘goed bereikbaar zijn en snel reageren’ en ‘afstand houden tot het initiatief’ niet voor bij de loslatende overheidsrol. Hiermee wordt dus het verschil tussen de loslatende en faciliterende overheidsrol duidelijk. Daar waar de loslatende overheid géén bemoeienis toont, biedt een faciliterende overheid procesbegeleiding aan, waarbij zij goed bereikbaar is voor de initiatiefnemers en er tegelijkertijd in slaagt enige afstand te bewaren tot het initiatief. Tot slot zijn er ook bij de coproducerende rol een aantal kenmerken te noemen welke enkel en alleen voorkomen bij de casussen die hieromtrent geselecteerd zijn. Zo is er alleen bij een coproducerende rol sprake van een ‘gelijkwaardige samenwerking’. Daarnaast worden ‘de taken’ bij deze rolopvatting ‘gelijk verdeeld’, en wordt er ‘naar elkaar geluisterd en is er ruimte voor elkaars ideeën’. In dit rijtje past ook het element ‘het idee past in de gemeentelijke agenda’. Dit komt in feite ook alleen voor bij casussen die betrekking hebben op een coproducerende overheidsrol. Echter is dit kenmerk ook aangetroffen bij Natuurspeelterrein Schaijk, maar dit is te verklaren door het feit dat de initiatiefnemer van dit initiatief zelf nauw betrokken is met de lokale politiek en er daarom via zijn politieke partij ervoor heeft gezorgd dat zijn idee zeker medewerking van de gemeente Landerd zou krijgen. Al met al maakt dit samenhangende beeld duidelijk hoe verschillende gemeenten binnen deze zes casussen hebben opgetreden. Hieruit valt te concluderen dat er veel verscheidenheid bestaat in de mate van ondersteuning. In de volgende paragraaf zal de confrontatie tussen theorie en empirie verder vorm krijgen door vanuit de theorie te kijken hoe de theoretische bevindingen terug te vinden zijn in de verschillende casussen.
94
10.2 Waarom zijn de initiatiefnemers actief geworden? In hoofdstuk vier is uitgebreid stilgestaan bij de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd naar de motieven van burgers om wel of niet actief te worden. In deze paragraaf wordt bekeken wat de beweegredenen zijn van de initiatiefnemers van de zes onderzochte burgerinitiatieven, om zo te achterhalen in hoeverre deze motieven overeenkomen met de motieven die door de verschillende onderzoekers worden geopperd. Ten eerste is een behoorlijk aandeel initiatiefnemers met het initiatief begonnen omdat ze gevraagd zijn door anderen om te participeren. ‘Gevraagd worden’ wordt door verschillende onderzoekers aangeduid als belangrijke reden voor burgers om zich in te zetten voor de samenleving (Van de Wijdeven et al., 2013: 27; ROB, 2012: 42). Zo zijn de initiatiefnemers van Kinderboerderij de Sik zich gaan inzetten voor het initiatief omdat zij door de oorspronkelijke initiatiefnemers waren benaderd om mee te helpen de kinderboerderij weer op poten te zetten en ook de respondent van Truckersdag Vlijmen is benaderd door anderen om te participeren. “Via via zijn ze bij mij gekomen en hebben ze mij gevraagd om mee te doen”, aldus de initiatiefnemer van Truckersdag Vlijmen. De respondent bij Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek is ook indirect gevraagd te participeren doordat hij een informatiebijeenkomst heeft bijgewoond over buurtpreventieteams, waarbij de vraag werd gesteld of er burgers waren die zich bij een dergelijk team wilde aansluiten. Opvallend bij deze casus is dus dat de initiatiefnemer gevraagd is door de gemeente om te participeren, waardoor er in feite sprake is van stimuleren. Bij de andere in dit onderzoek behandelde initiatieven was de respondent degene die het initiatief daadwerkelijk heeft opgestart. Hierdoor kan worden gesteld dat deze initiatiefnemers niet gevraagd zijn om te participeren. Ook is er een tweetal van de besproken casussen gestart vanuit een zekere ontevredenheid. De initiatiefnemers van Seniorensoos Andromeda waren van mening dat er te weinig te doen was voor de 55+’ers in de wijk en de initiatiefneemster van Weg met de bende van Oss was ontevreden over de hoeveelheid zwerfafval in haar wijk. Beide initiatiefnemers hebben besloten het heft in eigen handen te nemen en de situatie zelf te veranderen. “Ik kan me daar aan blijven ergeren, maar laat ik het maar gewoon zelf oppakken”, zo verteld de initiatiefneemster van Weg met de bende van Oss. Handelen uit ontevredenheid wordt door Van Stokkom en Toenders (2010: 113) gezien als mogelijke drijfveer voor burgerparticipatie. Dit blijkt dan ook uit het citaat. In plaats van ontevreden te blijven, kiest deze burger ervoor zelf de handen uit de mouwen te steken en het zelf op te pakken. Ook eigen belang speelt bij verschillende casussen een rol in de overweging van burgers om te gaan participeren. Wederom kan hierbij gewezen worden op de initiatiefnemer van Seniorensoos Andromeda die, door het ontwikkelen van een sociale ontmoetingsruimte, er ook voor heeft gezorgd dat zijn eigen sociale contacten toenamen. Bij Natuurspeelterrein Schaijk is de initiatiefnemer opgekomen voor het belang van zijn eigen kinderen, door een uitdagende speeltuin te ontwikkelen. Ook bij het buurtpreventieteam speelt eigenbelang een rol. Indien je jezelf aansluit bij een buurtpreventieteam in de wijk en de veiligheid van jouw wijkbewoners probeert te verbeteren, weet je ook dat de andere buurtpreventieleden zich inzetten voor jouw veiligheid. Het nastreven of beschermen van het eigenbelang is volgens Lowndes et al. (2001a) een goede reden voor burgers om te participeren. Andere redenen die zijn genoemd door initiatiefnemers en die ook terugkomen in de verschillende theorieën zoals behandeld in dit onderzoek zijn ‘goede besteding van (meer) vrije tijd’ (Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek), ‘het vergroten van het sociale netwerk’ (Truckersdag Vlijmen), ‘zich in willen zetten voor de samenleving’ (Natuurspeelterrein Schaijk, Buurtpreventie Halsteren Dorp en Beek) en ‘het leuk en interessant vinden om samen met anderen actief te zijn’ (Natuurspeelterrein Schaijk en Kinderboerderij De Sik). Zo geeft de initiatiefnemer van Natuurspeelterrein Schaijk bijvoorbeeld aan dat het “heel leuk is om met de buurt met iets positiefs bezig te zijn”, waaruit blijkt dat dit sociale aspect ook zeker mee speelt.
95
10.3 Overheidsmaatregelingen Naast motieven waarom burgers actief willen worden, is in dit onderzoek ook aandacht besteed aan de vraag hoe overheden ervoor kunnen zorgen dat burgers initiatief nemen. Hiertoe zijn in hoofdstuk vier een aantal maatregelen geformuleerd uit een veelheid aan theoretische bronnen, welke hier allemaal een bijdrage aan zouden kunnen leveren. In deze paragraaf wordt geanalyseerd in hoeverre deze op de theorie gebaseerde maatregelen in de onderzochte praktijkvoorbeelden zijn toegepast. Een belangrijke maatregel, die bij meerdere onderzoeken naar voren is gekomen, is het belang van maatwerk en het hanteren van een burgergerichte houding (onder andere Oude Vrielink en Verhoeven, 2011; Van de Wijdeven, 2013 en WRR, 2005). Gemeenten moeten ervan bewust zijn dat elk initiatief anders is en dus ook de mate van ondersteuning bij elk initiatief verschillend is. Dit hangt onder andere af van de aard van het initiatief en de capaciteiten van de initiatiefnemers, waardoor de behoeften en wensen van de burgers centraal moeten worden gesteld in het aanbieden van ondersteuning. In verschillende casussen is naar voren gekomen dat de gemeente probeert maatwerk te leveren. Een voorbeeld hiervan is Truckersdag Vlijmen. Doordat de initiatiefnemers goed in staat zijn het initiatief zelfstandig te organiseren, is bemoeienis en inmenging van de overheid nauwelijks nodig. Hier speelt de gemeente op in door een overwegend loslatende overheidsrol aan te nemen. Tevens geeft de gemeenteambtenaar van de gemeente Heusden aan dat maatwerk belangrijk en ook noodzakelijk is: “Er ligt niet een soort blauwdruk klaar van, als er een initiatief komt, dan gaan we daar per definitie zo of zo mee om. Zo zwart-wit is het vaak niet”. Dit vult hij aan door te stellen dat “het handboek ‘hoe ga ik met het initiatief van een inwoner om’, gewoonweg niet bestaat”. Belangrijk bij het ondersteunen van een initiatief is om “daarin zo vraaggericht mogelijk te werk te gaan en de rek in het beleid op te zoeken”. Hieruit blijkt dat de gemeente Heusden niet zomaar voor loslaten heeft gekozen, maar deze rol bewust heeft afgestemd op de wensen en mogelijkheden van de initiatiefnemer. Zij heeft oog voor de vraag van de initiatiefnemer. Ook de gemeente Landerd probeert maatwerk te leveren. Hier geeft de wethouder aan dat dit erg moeilijk is. Zij wil namelijk alle initiatieven op een gelijke manier behandelen. “Je wilt natuurlijk wel zorgen dat je met iedereen gelijkwaardig omgaat”, aldus deze wethouder. Hierdoor is het lastig om écht maatwerk te leveren. Daarbij geeft zij aan dat er op dit moment een participatiebeleid is. “Het is heel erg op maat. Doordat er nog geen standaard beleid is, zit er verschil in de mate van ondersteuning”. In Bergen op Zoom wordt aan de verschillende buurtpreventieteams in eerste instantie allemaal dezelfde ondersteuning geboden, waardoor het al snel lijkt dat hier de behoeften van de initiatiefnemers niet als uitgangspunt wordt genomen. Echter kunnen initiatiefnemers bij de gemeente aangeven als zij meer ondersteuning nodig hebben, bij bijvoorbeeld organisatorische aangelegenheden, wat ook blijkt uit onderstaand citaat. “Als ze meer begeleiding nodig hebben is dat prima. Laat het ons weten en dan komen we. Ook als het even niet lekker loopt in het team of er andere problemen zijn. Trek aan de bel en vanuit het ondersteuningsteam schuiven we aan en kijken we wat we kunnen betekenen”. (Beleidsadviseur Integrale Veiligheid gemeente Bergen op Zoom, 2013) Zoals ook blijkt uit dit citaat, zorgt de gemeente Bergen op Zoom er in dergelijke gevallen voor dat er iemand naar het betreffende team toe gaat om hen op dat punt vraaggerichte ondersteuning te bieden, waardoor er ook in deze casus sprake is van een burgergerichte houding. Door Langendijk en Bürmann (2004: 13-16) wordt geopperd om bureaucratische wegen zoveel mogelijk te omzeilen voor de initiatiefnemers en de burgers snel verder te helpen met hun initiatieven. Deze maatregel is vooral bij de casus Seniorensoos Andromeda duidelijk terug te vinden. Hier heeft de betreffende ambtenaar ervoor gezorgd dat al het contact met de gemeente via hem is verlopen, zodat de initiatiefnemers hier geen omkijken naar hebben. Deze konden zich hierdoor volledig op het initiatief richten. Daarbij heeft deze ambtenaar ook geprobeerd de initiatiefnemers altijd zo snel mogelijk van een antwoord te voorzien, indien deze vragen hadden. Hiertoe was hij ook buiten de gangbare werktijden beschikbaar voor de initiatiefnemers voor (telefonische) vragen. “De initiatiefnemers hebben het al druk genoeg. Dan probeer je de gemeentelijke zaken bij de mensen weg te nemen”, aldus deze ambtenaar. Hiermee kan worden gesteld dat bij deze casus de institutionele logica deels losgelaten wordt om zo meer aansluiting te vinden bij de leefwereld van de burgers. Dit wordt door Kilic (2008) gezien als een maatregel die overheden kunnen nemen bij het ondersteunen van burgerinitiatieven. Ook bij de casussen die toebehoren aan de coproducerende overheidsrol, te weten Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek en Weg met de bende van Oss, heeft de overheid ervoor gezorgd dat de initiatiefnemers geen bureaucratische wegen dienden te bewandelen. Deze taken zijn immers bij de taakverdeling aan de gemeenteambtenaar toebedeeld.
96
Tevens is door Langendijk en Bürmann (2004:14) en Blom en anderen (2010: 17) de mogelijkheid geopperd om een ambtenaar de wijk in te sturen. Deze ambtenaar kan dan fungeren als bemiddelaar tussen de initiatiefnemers en de overheid en daarmee zorgen dat de systeemwereld en leefwereld beter op elkaar aansluiten. Doordat zij in de wijk werken, weten ze wat er leeft in de wijk bij de mensen, zodat zij deze burgers kunnen aansporen initiatief te nemen. In de onderzochte casussen is hier sprake van geweest bij de gemeente Eindhoven. Hier heeft de gemeente een Wijkcoördinator aangesteld, welke voor langere tijd de wijk in is gestuurd om onder andere deel te nemen in het leefbaarheidsteam. Hierbij ziet deze ambtenaar zichzelf als ‘vooruitgeschoven post van de gemeente’, waarbij hij de rol als intermediair duidelijk heeft opgepakt door al het contact met de gemeente op zich te nemen. Daarnaast is uit de casusbeschrijvingen gebleken dat er ook een aantal gemeenten financiële prikkels hebben geboden om zo initiatieven tot ontwikkeling te brengen. Het bieden van startkapitaal of helpen zoeken naar alternatieve financieringswijzen wordt door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2013:31) gezien als bruikbare maatregel om burgers ertoe aan te zetten initiatief te nemen. Dit is onder andere toegepast door de gemeente Breda, welke in eerste instantie het initiatief financieel heeft ondersteund door middel van de subsidieregeling ‘hart voor je buurt’ en deze later heeft omgezet in een jaarlijkse subsidie. Ook de gemeente Eindhoven heeft de initiatiefnemers financieel ondersteund doordat zij de initiatiefnemers een startkapitaal heeft aangeboden voor de inrichting van de Seniorensoos en tevens heeft meegeholpen met het zoeken naar alternatieve financieringswijzen, zodat de sociëteit een sluitende exploitatie kon ontwikkelen. Bij zowel het initiatief Weg met de Bende van Oss als bij de buurtpreventieteams in Bergen op Zoom heeft de gemeente alle kosten op zich genomen. Hierdoor kunnen de initiatiefnemers zich volledig richten op het burgerinitiatief en worden afwegingen die gemaakt moeten worden in mindere mate gedomineerd door de vraag of er wel budget voor is. Ook de maatregel ‘berichten over behaalde successen’ wordt in een aantal praktijksituaties teruggevonden (Blom et al., 2010: 60). Zo plaatst de wethouder van de gemeente Landerd berichten op haar facebookpagina en twitteraccount als het Natuurspeelterrein weer een grote stap heeft gezet. Dit wordt voornamelijk gedaan om waardering te uiten naar de initiatiefnemers, en het is dan ook maar de vraag in hoeverre dit nieuwe initiatieven uitlokt. De gemeente Eindhoven geeft aan dat zij ook proberen zoveel mogelijk te verwijzen naar Seniorensoos Andromeda. Hiertoe zijn er al verschillende keren geïnteresseerden een kijkje wezen nemen bij de soos. En ook de gemeente Bergen op Zoom probeert de successen van dit initiatief te delen met anderen door regelmatig folders te drukken en te verspreiden over buurtpreventie en de verschillende bestaande teams. Hiermee samenhangend blijkt dat deze gemeenten de initiatieven waarderen en erkennen, wat belangrijk is voor de initiatiefnemers volgens Van de Wijdeven (2013) en Denktank VNG (2013). Hierbij dient deze aandacht persoonlijk van aard te zijn en is het belangrijk dat dit gebeurt op het moment dat het ertoe doet. Dat is bij de gemeente Landerd het geval. Een andere maatregel die in de theorie geopperd wordt is het geven van ‘rugdekking’ aan initiatieven. Hierbij wordt iemand van de lokale overheid ingezet bedoeld die enige positionele macht heeft. Hij is er om de door- en voortgang van het initiatief te garanderen (Van de Wijdeven, 2013). In zekere zin is dit gebeurd bij Natuurspeelterrein Schaijk en Seniorensoos Andromeda. Hier hebben de betreffende wethouder en ambtenaar zich intern sterk gemaakt voor het initiatief en ieder op hun eigen manier ervoor gezorgd dat het initiatief, ondanks (interne) moeilijkheden, doorgang kon vinden. In feite kan ook beargumenteerd worden dat deze maatregel ook is toegepast door de gemeenten Bergen op Zoom en Oss. Omdat er hier sprake is van coproduceren, waarbij de voorwaarde is dat het initiatief past in de gemeentelijke agenda en dat er wordt samengewerkt op gelijkwaardige basis met de gemeente, kan worden gesteld dat in de organisatie van deze initiatieven nauwelijks weerstand ondervonden wordt binnen de gemeentelijke muren. Hierdoor is rugdekking minder noodzakelijk. Tot slot zijn er ook een aantal maatregelen besproken in het theoretische hoofdstuk vier, welke niet zijn teruggevonden in de verschillende casussen. Denk hierbij aan ‘het creëren van ontmoetingsplaatsen’, ‘het organiseren van een ideeënmarkt’, ‘het uitschrijven van een prijsvraag’ om zo burgerinitiatieven uit te lokken, ‘het inrichten van een burgerinitiatievenloket op het gemeentehuis’, of door middel van ‘maatschappelijk aanbesteden’ het mogelijk maken dat burgers middels initiatieven ook mee kunnen dingen naar gemeentelijke aanbestedingen (Blom et al., 2010: 29-53; BZK, 2013: 38). Ondanks dat veel van de gemeenten hebben aangegeven geen beleid te voeren ten aanzien van burgerinitiatieven, blijkt uit deze paragraaf dat ze wel degelijk hun handelen afstemmen op burgerinitiatieven.
97
10.4 Overheidsrollen Tot slot wordt in dit hoofdstuk gereflecteerd aan de verschillende rollen die de overheid aan kan nemen bij burgerinitiatieven, zoals deze in hoofdstuk vier aan de orde zijn gekomen. Hierbij wordt geanalyseerd in hoeverre er (elementen van) andere overheidsrollen zijn waar te nemen in de empirie. Aangezien de rollen loslaten, faciliteren en coproduceren in dit onderzoek al veelvuldig zijn besproken, worden deze rollen hier buiten beschouwing gelaten. Alleen de rolopvattingen die hiervoor nog niet zijn besproken, zullen in deze paragraaf worden behandeld. De ROB (2012) heeft, zoals in hoofdstuk vier is besproken, een overheidsparticipatietrap ontwikkeld, waarbij een vijftal verschillende manieren is gedestilleerd waarop de overheid kan participeren bij burgerinitiatieven. De eerste twee treden van deze participatietrap zijn loslaten en faciliteren, en worden hier verder niet besproken. De derde traptrede van de ROB is stimuleren. Deze rol neemt de overheid aan als zij op een bepaald gebied graag zou zien dat er initiatief genomen wordt, maar dit niet zelf op wil pakken. In zekere zin is dit van toepassing bij de buurtpreventie in Bergen op Zoom. De gemeente heeft namelijk verschillende informatieavonden gehouden om burgers te stimuleren ook een buurtpreventieteam op te starten voor de eigen wijk, wat ertoe heeft geleidt dat de betreffende initiatiefnemer is gestart, zoals blijkt uit onderstaand citaat. “Er was een informatieavond in Halsteren, waarbij de Beleidsadviseur Integrale Veiligheid van de gemeente Bergen op Zoom een presentatie hield over buurtpreventie. Deze informatieavond was erg inspirerend. Dus op deze avond heb ik gezegd, dit draag ik een warm hart toe en ik wil me dan ook graag aansluiten bij de buurtpreventie”. (Initiatiefnemer Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek, 2013) Daarnaast is er ook bij de casus Seniorensoos Andromeda sprake geweest van enige vorm van stimuleren. De gemeenteambtenaar heeft immers, samen met de woningcorporatie, de initiatiefnemers aangemoedigd en uitgedaagd tot het schrijven van een businessplan. Bij een regisserende rol (de vierde traptrede van de ROB) behoudt de overheid de regie over het initiatief. Hierdoor kan beargumenteerd worden dat deze rol zowel van toepassing is op de casus Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek, als de casus Weg met de bende van Oss. Bij beide casussen is het de overheid die de regie neemt en bepaalt hoe het initiatief aangepakt wordt. Zo heeft de gemeente Oss voorgesteld om een brainstormsessie te organiseren om een plan van aanpak te bedenken, en is ook de uitvoering van dat plan in grote lijnen bij de gemeente komen liggen. De gemeente Bergen op Zoom houdt ook de regierol vast door nieuwe teams een kader aan te reiken waarbinnen zij het team vorm kunnen geven. In de praktijk houdt dit in dat de teams zelf kunnen bepalen hoe ze het roulatieschema vorm willen geven en hoe vaak ze willen lopen. De rest wordt grotendeels door de gemeente aangereikt. De vijfde en laatste traptrede die de ROB heeft geformuleerd is reguleren. Hierbij zet de overheid wet- en regelgeving in. Dit is niet van toepassing geweest bij de in dit onderzoek behandelde casussen. Dit alles is weergegeven in onderstaand figuur, waarin de overheidsparticipatietrap van de ROB (2012) is toegepast op de zes casussen die centraal staan in dit onderzoek:
Reguleren Regisseren Stimuleren Faciliteren Loslaten •Truckersdag Vlijmen •Kinderboerderij De Sik
•Kinderboerderij De Sik •Natuurspeelterrein Schaijk •Seniorensoos Andromeda
•Seniorensoos Andromeda •Buurtpreventieteam Halsteren
Figuur 24: De overheidspraticipatietrap van de ROB in de praktijk.
98
•Buurtpreventieteam Halsteren •Weg met de bende van Oss
Middels dit figuur is in één oogopslag duidelijk waar de zes casussen het beste te plaatsen zijn, indien deze trap wordt gehanteerd. De ROB ziet deze indeling ook daadwerkelijk als een ‘trap’, waarbij elke traptrede voortbouwt op de vorige traptrede. Ondanks deze stellinginname van de ROB is ervoor gekozen bepaalde casussen bij meerdere traptreden tegelijk te plaatsen, gezien het feit dat ze kenmerken van meerdere rollen in zich hebben, maar daarbij niet per definitie beter bij de volgende rol passen. Ondanks het feit dat er in deze trap sprake is van een aantal treden die niet geheel in overeenstemming zijn met de overheidsrollen zoals toegepast in dit onderzoek, brengt deze overheidsparticipatietrap weinig vernieuwende inzichten over de rol die de overheid heeft gespeeld bij deze zes casussen. Vernieuwend zijn de stimulerende en regisserende rol. In paragraaf 4.4 is beargumenteerd dat er door het toepassen van een stimulerende overheidsrol geen sprake meer is van een burgerinitiatief zoals bedoeld in dit onderzoek. In dit onderzoek worden Seniorensoos Andromeda en Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek wel erkend als zijnde een burgerinitiatief, maar beide hebben bij het toelichten van de casus de kanttekening gekregen dat de overheid hier wel een rol bij heeft gespeeld. Hierdoor kan de aanname uit paragraaf 4.4 bevestigd worden, al dient hier wel bij vermeld te worden dat dit niet per definitie betekent dat het initiatief dat burgers nemen die door de overheid gestimuleerd zijn, ‘minder’ is dan een initiatief dat wel volledig uit burgers zelf komt. Belangrijk is dat burgers intrinsiek gemotiveerd zijn om zich voor dat doel in te zetten, en sommige burgers hebben daarbij nodig dat ze ‘gevraagd worden’, waarbij dat in deze twee situaties niet is gebeurd door een medeburger, maar door de overheid. Ook de regisserende overheidsrol is anders in deze indeling dan in de indeling zoals gehanteerd in dit onderzoek. Echter kan hierbij gesteld worden dat ‘regisseren’ wellicht een betere benaming is voor de rol die de overheid heeft gespeeld bij Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek en Weg met de bende van Oss, dan coproduceren, zoals in dit onderzoek is toegepast. De overheid heeft immers in beide gevallen de regie van het initiatief voor een groot deel overgenomen, waarbij zij goed in staat zijn gebleken om de burger het gevoel te laten behouden dat het initiatief van hen is, waardoor deze gemotiveerd blijven om zich in te zetten. Ook Blom en anderen (2010: 36-39) hebben in hun onderzoek een aantal overheidsrollen onderscheidden, zoals is gebleken in hoofdstuk vier. Hiertoe stellen zij dat de overheid kan faciliteren, sturen of juist helemaal niets kan doen en een laissez-faire houding aanneemt. Gezien het feit dat de faciliterende rol al is toegepast op de zes casussen, wordt deze hier niet meer behandeld. Bij de sturende rol van Blom en anderen organiseert de gemeente de eerste bijeenkomt en helpt zij de initiatiefnemers met het concretiseren van het plan. Deze rol is dan ook duidelijk van toepassing geweest bij Weg met de bende van Oss, waarbij de gemeente een brainstormmiddag heeft overlegd en een plan van aanpak heeft geschreven. De laissez-faire rol zoals onderscheiden wordt door Blom en anderen, is bij geen van de onderzochte casussen van toepassing geweest. In alle gevallen heeft de gemeente wel op enige wijze de initiatiefnemers ondersteund of bijgestaan, al is dat bijvoorbeeld in het geval van Truckersdag Vlijmen maar minimaal geweest. Verder is in hoofdstuk vier stilgestaan bij de rolindeling van Oude Vrielink en Van de Wijdeven (2011). Zij geven aan dat het bovenal belangrijk is dat overheden aandacht hebben voor het ‘persoonlijke’. Hiertoe hebben zij vier rollen gedestilleerd, te weten ‘burgerkracht aanvullen’, ‘initiatiefnemers empoweren’, ‘institutioneel verbinden’ en ‘ het vitaliseren van de wijkgemeenschap’. Aangezien al deze rollen nog niet behandeld zijn in dit onderzoek, zal voor al deze rollen gekeken worden in hoeverre deze voorkomen in de besproken praktijksituaties. Bij de eerste rol van Oude Vrielink en Van de Wijdeven geeft de gemeente de initiatiefnemers tips, door de initiatiefnemers bijvoorbeeld te verwijzen naar andere initiatieven, instanties of personen die het initiatief kunnen versterken. Deze rol is door de gemeente Heusden aangenomen. De gemeente heeft bij deze casus namelijk een zeer beperkte rol aangenomen, waardoor er bijna geen sprake is van ondersteuning. Wel geeft de gemeente aan open te staan om als sparringpartner op te treden, indien de initiatiefnemers hier behoefte aan hebben en wijst zij op eventuele wetswijzigingen of andere belangrijke zaken, indien van toepassing. “De initiatiefnemers doen het gewoon helemaal zelf. Af en toe klankborden ze een keer met de gemeente als er een twijfelgevalletje opduikt en dan geven wij ze tips hoe ze dit het beste kunnen aanpakken. Maar dat was het wel”. Dit kan gezien worden als het geven van tips, zoals bedoeld door Oude Vrielink en Van de Wijdeven (2011: 446). Bij de tweede overheidsrol, ‘initiatiefnemers empoweren’, is veel aandacht gevestigd op het persoonlijke, waarbij de professional probeert het zelfvertrouwen van de initiatiefnemers te verbeteren. Tevens dient deze professional als buffer waar de initiatiefnemers te allen tijde op terug kunnen vallen (Oude Vrielink en Van de Wijdeven, 2011: 446). Deze rol is overduidelijk terug te vinden bij de casus Seniorensoos Andromeda. De ambtenaar heeft hier zijn best gedaan de initiatiefnemers zelfvertrouwen te geven en stond altijd klaar voor de initiatiefnemers. “Als vooruitgeschoven post van de gemeente, moet je er gewoon zijn voor de mensen als ze je hulp nodig hebben”, aldus deze ambtenaar. Hierbij moet je je niet beperken tot kantooruren, maar ook bereidt
99
zijn in de avonturen beschikbaar te zijn voor een bespreking. Tegelijkertijd heeft deze ambtenaar ervoor gekozen de initiatiefnemers niet helemaal aan het handje mee te nemen en hen soms ook gewoon zelf te laten pionieren, wat het zelfvertrouwen bij deze initiatiefnemers dan ook heeft vergroot. “Wil je dat mensen trots zijn op wat ze gerealiseerd hebben, dan moet je ze het vooral zelf laten doen”, zo stelt hij. Daarnaast heeft deze respondent ook verschillende keren zelf de term ‘buffer’ gebruikt om aan te geven dat hij soms tussen de gemeente en initiatiefnemers in is gaan staan om de initiatiefnemers te beschermen voor alle bureaucratische wegen die bewandeld moesten worden. Door het optreden van deze ambtenaar is het de initiatiefnemers gelukt om in korte tijd een ontmoetingsruimte te creëren, waar de initiatiefnemers trots op zijn, zonder dat zij hierbij werden belemmerd door gemeentelijke problemen. De derde rol van Oude Vrielink en Van de Wijdeven is ‘institutioneel verbinden’ (2011: 446-447). Hieronder wordt ‘het creëren van een voor de bewoners vruchtbare institutionele infrastructuur in en rond de wijk’ verstaan, waar concrete projecten op kunnen aanhaken. Deze rol is van toepassing geweest bij Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek. Bij deze casus is de gemeente, vooral in de beginjaren druk bezig geweest de eigen organisatie te reorganiseren zodat de meldingen van de buurtpreventieteams snel verwerkt kunnen worden. Hiervoor heeft zij speciaal de wijkagent aangenomen, om ervoor te zorgen “dat de gemeentelijke organisatie goed is afgestemd op de buurtpreventieteams en zo haar rol als partner goed kan oppakken”, zo vertelt deze ex-wijkagent die nu in dienst is bij de gemeente Bergen op Zoom als Beleidsadviseur Integrale Veiligheid. Daarnaast heeft deze ambtenaar, mede vanwege zijn verleden bij de politie, dit ook gedaan bij de politieorganisatie. Tevens is ook een goed contact opgebouwd met de woningcorporaties en andere instanties zoals jongerenwerk om meldingen zo snel mogelijk op te kunnen lossen. Hierdoor kan er gesproken worden van een institutionele infrastructuur welke ontwikkeld is ten behoeve van de buurtpreventieteams. ‘Het vitaliseren van de wijkgemeenschap’ is de laatste rol van Oude Vrielink en Van de Wijdeven (2011: 447448). Wederom is binnen deze rolopvatting veel aandacht voor het persoonlijke. Bij deze rol proberen professionals burgerinitiatieven op te laten borrelen in de wijk. Hiervoor is het belangrijk dat zij luisteren naar de problemen die er spelen in de wijk en hierop inspelen door hen de vraag te stellen wat zij zelf kunnen bijdragen in deze situatie. In feite is dit het geval geweest bij Seniorensoos Andromeda. Hier hebben buurtbewoners hun onvrede geuit in het leefbaarheidsteam. De buurtbewoners waren namelijk van mening dat er te weinig te doen was voor de 55+’ers in de wijk. Hier heeft de betreffende ambtenaar, die ook aangesloten is bij dit leefbaarheidsteam, handig op ingespeeld en de initiatiefnemers samen met de woningcorporatie uitgedaagd om een businessplan te schrijven. Een belangrijk punt wat Oude Vrielink en Van de Wijdeven (2011) maken, is dat professionals vaak een mix van deze vier ondersteuningsrollen toepassen. Dit is ook terug te voeren op de empirische analyse zoals deze is toegepast in dit onderzoek, waaruit is gebleken dat de verschillende gemeenten vaak een meervoudige rol hebben aangenomen. Uit deze indeling kan geconcludeerd worden dat met name bij Seniorensoos Andromeda een persoonlijke benadering is gekozen door de dienstdoende ambtenaar. Hier is een mix waarneembaar van zowel ‘initiatiefnemers empoweren’ als ‘het vitaliseren van de wijkgemeenschap’. Verder past de rol van burgerkracht aanvullen in feite beter bij Truckersdag Vlijmen dan de rol van loslaten, welke zij in dit onderzoek krijgt toebedeeld. De gemeente probeert namelijk, daar waar mogelijk, tips te geven aan de initiatiefnemers, maar door de zelfstandigheid waarmee zij het initiatief uitvoeren, blijft de rol van de overheid zeer beperkt. De laatste rolindeling die behandeld is in hoofdstuk twee, is de indeling van Denters, Tonkens, Verhoeven en Bakker (2013). Zij stellen dat er geen eenduidige manier is voor overheden om met burgerinitiatieven om te gaan, waardoor elk initiatief om een andere aanpak vraagt. Hiertoe hebben zij drie manieren ontwikkeld op welke manier er kan worden omgegaan met burgerinitiatieven. De eerste manier is het hanteren van een stimulerende aanpak, waarbij men probeert burgers te activeren door middel van wijkbudgetten en het helpen bij de aanpak van het initiatief. Bij deze variant is sprake van veel interactie tussen gemeente en initiatiefnemers (Denters et al., 2013: 25). Op basis van dit laatste kan dan ook worden gesteld dat de gemeente Bergen op Zoom en de gemeente Eindhoven deze aanpak hebben gekozen. De tweede en derde benadering van Denters en anderen zijn coproduceren en faciliteren. Gezien het feit dat deze rolopvattingen centraal staan in dit onderzoek, zullen deze hier niet verder worde toegelicht.
100
Een overzicht van alle verschillende rolopvattingen die zijn toebedeeld aan de verschillende gemeenten is in onderstaand schema weergegeven. Hieruit blijkt evenzeer de meervoudige rol die de verschillende gemeenten hebben aangenomen bij het ondersteunen van de initiatieven.
ROB Blom en anderen Oude Vrielink en Van de Wijdeven Denters en anderen
Heusden
Breda
Schaijk
Eindhoven
Loslaten
Loslaten Faciliteren
Faciliteren Faciliteren
Faciliteren Stimuleren Faciliteren
Faciliteren
Initiatiefnemers empoweren Vitaliseren van de Wijkgemeenschap Stimuleren
Burgerkracht aanvullen
Faciliteren
Faciliteren
Bergen op Zoom Stimuleren Regisseren Faciliteren
Oss Regisseren Faciliteren Sturen
Institutioneel verbinden
Stimuleren Coproduceren Faciliteren
Coproduceren Faciliteren
Figuur 25: De verschillende overheidsrollen toegepast op de praktijk.
10.5 Deelconclusie In dit hoofdstuk is getracht antwoord te geven op de laatste deelvraag van dit onderzoek, waarmee dit hoofdstuk ook als laatste opstapje dient tot het beantwoorden van de hoofdvraag. Om de vraag ‘welke verschillen en overeenkomsten zijn er waarneembaar tussen de praktijk en de theorieën over burgerinitiatieven en de rol van de overheid hierbij?’ te kunnen beantwoorden, is eerst kort een overzicht weergegeven van de manier waarop de verschillende overheden betrokken zijn geweest bij de zes praktijkvoorbeelden die centraal staan in dit onderzoek. Hieruit is geconcludeerd dat alle overheden een meervoudige rol hebben aangenomen ten aanzien van de ondersteuning van de verschillende burgerinitiatieven, waarbij de gemeente Heusden de meest pure rolopvatting heeft aangenomen. Verder zijn er kenmerken naar voren gekomen die bij alle of bij veel van de onderzochte initiatieven naar voren zijn gekomen. Ook is door middel van dit figuur duidelijk te zien dat er een aantal elementen zijn die van onderscheidende waarde zijn bij de rolindeling. Zo komen de kenmerken ‘de gemeente intervenieert niet’, ‘de gemeente bemoeit zich niet inhoudelijk met het initiatief’ en ‘de gemeente bemoeit zich niet procesmatig met het initiatief’ alleen voor bij de casussen waarbij de overheid een loslatende rol heeft aangenomen. De elementen maken daardoor het verschil tussen een loslatende en faciliterende overheidsrol duidelijk. De elementen ‘het idee past in de gemeentelijke agenda’, ‘de gemeente en initiatiefnemers werken op een gelijkwaardige manier samen’, ‘de taken van de overheid en de initiatiefnemers zijn gelijk verdeeld’ en ‘er wordt naar elkaar geluisterd en er is ruimte voor elkaars ideeën’, zijn specifiek voor de coproducerende overheid en maken dus het verschil tussen deze en de faciliterende overheidsrol duidelijk. Ook is gekeken naar de maatregelen die de betreffende gemeenten hebben ondernomen om burgerinitiatieven te stimuleren. Zo zijn de meeste gemeenten er van bewust dat elk initiatief anders is en dus een andere ondersteuning nodig heeft, waardoor maatwerk belangrijk is. Echter is uit dit onderzoek naar voren gekomen dat het voor sommige gemeenten lastig is om dit te realiseren omdat ze toch in vaste (beslis)patronen vervallen (gemeente Breda) of bang zijn om andere initiatiefnemers tekort te doen, en daardoor de ondersteuning maar beperkt houden (gemeente Landerd). Verder wordt bij een aantal initiatieven gezorgd dat de initiatiefnemers het ‘bureaucratische oerwoud’ niet hoeven te betreden, en wordt in de gemeente Eindhoven een ambtenaar de wijk in gestuurd om alles met betrekking tot het initiatief te regelen. Ook financiële prikkels worden uitgebreid toegepast door diverse gemeenten. De gemeente Breda geeft de initiatiefnemers een jaarlijkse subsidie voor de vaste lasten. De gemeente Eindhoven heeft een startkapitaal ter beschikking gesteld en de gemeente Oss en Bergen op Zoom nemen alle kosten met betrekking tot deze initiatieven op zich. In (bijna) alle gevallen erkent de gemeente de burgerinitiatieven en uiten zij ook waardering naar deze initiatieven toe. Dit wordt gedaan door te berichten over de successen van de initiatiefnemers of door de aanwezigheid van bestuurders bij belangrijke evenementen. Tot slot kan worden gesteld dat bij Natuurspeelterrein Schaijk en Seniorensoos Andromeda de betrokken wethouder en ambtenaar voor rugdekking hebben gezorgd, door zich intern sterk te maken voor het initiatief. Tot slot is in dit hoofdstuk stilgestaan bij de indelingen van overheidsrollen, zoals deze zijn ontwikkeld in verschillende onderzoeken. Hierbij kan geconcludeerd worden dat de rolindeling van de ROB (2012) voor een groot deel van toepassing is bij de zes behandelde casussen, waarbij de coproducerende overheidsrol is
101
vervangen door de regisserende rol. Dit is wellicht een betere rolomschrijving dan coproduceren, aangezien de gemeente Oss en de gemeente Bergen op Zoom de regie naar zich toe hebben getrokken, door een brainstormmiddag te organiseren of door een format aan te reiken. Blom en anderen hebben een indeling gemaakt met de rollen faciliteren, sturen en laissez-faire. Kijkend naar deze indeling heeft de gemeente Oss wellicht een sturende rol aangenomen door meteen in de beginfase van het initiatief de leiding te nemen en een brainstormmiddag te organiseren. De laissez-faire rol is bij geen een van de behandelde casussen van toepassing geweest. Ook Oude Vrielink en Van de Wijdeven hebben een rolindeling gemaakt, waarbij zij de focus leggen op het persoonlijke. Hierdoor kan beargumenteerd worden dat de gemeente Heusden de rol ‘burgerkracht aanvullen’ heeft aangenomen, waarbij zij de initiatiefnemers enkel en alleen tips heeft gegeven. Bij de casus Seniorensoos Andromeda is bij het toepassen van deze rolindeling sprake van een mix van ‘initiatiefnemers empoweren’ en ‘het vitaliseren van de wijkgemeenschap’. Deze ambtenaar is als buffer tussen de initiatiefnemers en de gemeente in gaan staan, en er zo voor gezorgd dat de initiatiefnemers zich konden ontwikkelen. De gemeente Bergen op Zoom heeft wellicht de rol ‘institutioneel verbinden’ op zich genomen, doordat zij de gemeentelijke en politieorganisatie opnieuw heeft ingericht zodat deze beide instituties adequaat kunnen inspelen op de meldingen die afkomstig zijn uit de buurtpreventieteams. Ook heeft de gemeente ook een netwerk ontwikkeld met andere partners die wellicht betrokken dienen te worden bij bepaalde meldingen. Tot slot is de rolindeling van Denters en anderen toegepast op de zes casussen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de gemeente Oss, de gemeente Bergen op Zoom en de gemeente Eindhoven een stimulerende rol hebben aangenomen.
102
Hoofdstuk 11: Conclusie Aan het begin van dit onderzoek is een citaat van Koning Willem Alexander aangehaald, waarin hij stelt dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker aan het veranderen is in een participatiesamenleving, waar van ieder die dit kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor de samenleving. Hiertoe wordt er steeds van burgers verwacht dat zij steeds vaker en op allerlei terreinen zelf initiatief nemen om zo een steentje bij te dragen aan een betere, fijnere, schonere, duurzame samenleving. Dat burgers initiatieven nemen is niet nieuw en vindt al veelvuldig plaats, zoals is gebleken in hoofdstuk zes. Het zijn de overheden die, door allerlei maatschappelijke veranderingen en omstandigheden (denk hierbij aan individualisering, informalisering, informatisering, globalisering en een economische crisis) het ontzettend lastig vinden om hun houding te bepalen tegenover deze burgerinitiatieven. Jarenlang waren zij immers gewend om alle maatschappelijke problemen zelf op te lossen, waardoor het voor hen lastig is burgers de ruimte en het vertrouwen te geven om hier zelf verantwoordelijkheid voor te dragen. Overheden zijn hierdoor erg zoekende naar de rol of houding die zij aan kunnen nemen ten opzichte van deze initiatiefrijke burgers. Het is daarom belangrijk om onderzoek uit te voeren naar de relatie van deze overheden ten opzichte van burgerinitiatieven. Dit onderzoek kan gezien worden als verkenning naar deze overheidsrol in de theorie en praktijk. Om dit te onderzoeken is in dit onderzoek de volgende vraag gesteld: Welke rol speelt de overheid bij burgerinitiatieven in theorie en praktijk? Allereerst is middels verschillende onderzoeken in hoofdstuk vier een beeld geschetst van de rol van de overheid bij burgerinitiatieven vanuit een theoretische benadering. Hieruit is gebleken dat er in de theorie vele verschillende rolopvattingen zijn geformuleerd, waarbij elke rolopvatting zijn eigen benaming kent voor verschillende rollen en de accenten tussen de verschillende rolopvattingen verschillen. Hierbij gaan onderzoekers er vanuit dat gemeenten deze afgebakende rollen kunnen aannemen bij het ondersteunen van een burgerinitiatief. Een enkele onderzoeker geeft hierbij te kennen dat er sprake is van een mix van overheidsrollen. In het empirische deel van dit onderzoek is naar voren gekomen dat er ook in de praktijk sprake is van een mix van overheidsrollen. Bij geen van de onderzochte casussen heeft de gemeente een eenduidige rol aangenomen, zoals geformuleerd in de theorie. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat gemeenten in de praktijk een meervoudige rol aannemen. Dit houdt in dat zij bij het ondersteunen van een burgerinitiatief elementen uit verschillende (theoretische) rollen toepassen en zo zelf een mix samenstellen die gezamenlijk de gemeentelijke ondersteuning vormt. Hiermee kan geconcludeerd worden dat er grote verschillen waarneembaar zijn in de mate waarop de theorie naar overheidsrollen bij burgerinitiatieven kijkt, en hoe dit in de praktijk daadwerkelijk vorm krijgt. Verder komt zowel in de theorie als in de praktijk naar voren dat het voor gemeenten erg belangrijk is om maatwerk te leveren. Elk burgerinitiatief is anders, kent andere omstandigheden en ook de capaciteiten en vaardigheden van de initiatiefnemers verschillen. Dit is ook duidelijk naar voren gekomen bij de casussen, waarbij elk initiatief zijn eigen verhaal kent. Hierdoor is het belangrijk voor gemeenten om bij elk initiatief opnieuw een aanpak samen te stellen, die is afgestemd op de wensen en behoeften van de initiatiefnemers. Echter, ondanks dat alle gemeenten aangeven hiervan bewust te zijn, is dit in de praktijk een zeer lastig punt, zo blijkt uit dit onderzoek. Gemeenten zijn geneigd om terug te vallen in systemen, waarbij alle initiatieven op eenzelfde manier worden behandeld. Gemeenten proberen maatwerk te leveren, maar in een aantal gevallen sluit de mate van ondersteuning niet volledig aan op de verwachtingen van de initiatiefnemers. Dit heeft gevolgen voor de tevredenheid en motivatie van burgers. In een enkel geval is het niet mogelijk om de mate van ondersteuning te bieden die de initiatiefnemers zouden willen ontvangen, door een gebrek aan (financiële) middelen. Daarbij is het ook mogelijk dat gemeenten initiatiefnemers te veel ondersteuning bieden, zeker als zij wél de financiële middelen hiertoe hebben. In deze gevallen kan het voor de gemeente lastig zijn om grenzen aan de mate van ondersteuning te stellen, en dreigt het gevaar dat de gemeente het initiatief overneemt van de burgers. Hiermee kan worden geconcludeerd dat zowel theorie als praktijk het belang van maatwerk onderschrijven, maar dat dit in de praktijk nog niet altijd even duidelijk vorm krijgt. Gemeenten moeten hierbij in de toekomst stilstaan en hun handelswijze meer op afstemmen. In het theorie georiënteerde deel van dit onderzoek zijn ook maatregelen besproken die overheden kunnen toepassen om zo meer burgerinitiatieven uit te lokken en hen beter te ondersteunen. Uit de empirische analyse van dit onderzoek blijkt echter dat deze maatregelen maar ten dele worden toegepast door de gemeenten, waardoor geconcludeerd kan worden dat de praktijk kansen laat liggen. Gemeenten geven hierbij aan niet tot nauwelijks te kijken naar theorieën over (het omgaan met) burgerinitiatieven of handreikingen die speciaal voor hen geschreven worden, terwijl hier goede tips in worden aangedragen. Gemeenten kijken liever naar buurgemeenten om te bepalen hoe zij zich kunnen opstellen ten opzichte van burgerinitiatieven. Indien gemeenten meer gebruik zouden maken van de voor hun ontwikkelde theorieën over burgerinitiatieven en de
103
ondersteuning hiervan, zouden er wellicht meer burgerinitiatieven tot bloei kunnen komen, en daarmee samenhangend kan de participatiesamenleving zich dan ook verder ontwikkelen. Dit is dan ook een belangrijk verbeterpunt voor de praktijk.
Street-level bureaucrats Uit de gesprekken met de respondenten is gebleken dat veel van de onderzochte gemeenten geen beleid hanteren ten aanzien van burgerinitiatieven. Dit, in combinatie met het belang van een burgergerichte, persoonlijke benadering waarbij maatwerk geleverd dient te worden, zorgt ervoor dat de houding van de gemeente ten opzichte van burgerinitiatieven voor een belangrijk deel bepaald wordt door de ambtenaar die betrokken is bij het initiatief. Bij een duidelijke meerderheid van de onderzochte casussen is het namelijk de uitvoerende ambtenaar die bepaalt welke ondersteuning geleverd wordt en daarmee verantwoordelijk voor het leveren van maatwerk. Deze ambtenaar kan hiervoor speciaal zijn aangenomen, wat het geval is bij een frontlijnambtenaar die voor langere tijd de wijk in gaat om zo initiatieven te ondersteunen, zoals bij de casus Seniorensoos Andromeda het geval is geweest. In andere gevallen betreft het een ambtenaar die toevallig op het betreffende onderwerp zit, zoals terug te zien is bij Weg met de Bende van Oss. Bij beide casussen was er sprake van een enthousiaste en bevlogen ambtenaar die veel tijd en energie heeft gestoken in het ondersteunen van het betreffende burgerinitiatief, elk op geheel eigen wijze. Zij hebben, doordat zij degenen zijn die mate van ondersteuning hebben bepaald en deze ook hebben uitgevoerd, grotendeels richting gegeven aan de ondersteuning. Daarmee hebben zij de rol van de gemeente ten aanzien van het burgerinitiatief in de praktijk bepaald. Interessant is dan ook de vraag welke consequenties de verandering van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving heeft voor de ambtenaar op de werkvloer. Zo blijkt uit de theorie over overheidsmaatregelen dat veel van deze maatregelen op het bordje van de ambtenaar komen te liggen. Deze moeten burgergericht zijn, sociaal, goed luisteren, empathie tonen, beschikken over een uitgebreid netwerk van belangrijke spelers in de wijk, in staat zijn burgers te enthousiasmeren, bevlogen zijn, goed kunnen communiceren, makkelijk kunnen schakelen tussen de systeem- en leefwereld en daarbij ook nog in staat zijn om in te schatten welke behoeften initiatiefnemers hebben en welke ondersteuning daarbij het beste geschikt is. Bij dit alles moeten deze ambtenaren tegelijkertijd waakzaam zijn dat zij het initiatief niet overnemen en zullen ze op enige wijze ook verantwoording moeten afleggen aan hun meerdere. Het lijkt dan ook dat er ontzettend veel op deze ambtenaren af (gaat) komen. In dit verband kan dan wellicht ook gewezen worden naar ‘street-level bureaucrats’; ambtenaren die in directe wisselwerking staan met burgers, waarbij zij grote beoordelingsvrijheid hebben bij het uitvoeren van hun werk (Lipsky, 1980:3). Hierdoor kunnen zij naar eigen inzicht bepalen hoe zij het beste in de betreffende situatie kunnen handelen. In dit onderzoek is de rol van de overheid als entiteit centraal gesteld. Echter kan naar aanleiding van dit onderzoek geconcludeerd worden dat de rol van de ambtenaar bij burgerinitiatieven steeds belangrijker wordt en daardoor interessant is. Het is dan ook sterk aan te bevelen verder onderzoek te verrichten naar de rol van de ambtenaar bij burgerinitiatieven. Wat wordt er allemaal van ambtenaren verwacht? Is het voor ambtenaren mogelijk hiermee om te gaan? Dienen er in de toekomst andere selectiecriteria te komen? En in hoeverre zijn ambtenaren bepalend voor het wel of niet slagen van een burgerinitiatief? Naast de rol van de ambtenaar is ook de rol van de burger door de verandering van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving sterk aan verandering onderhevig. Waar de burger in de verzorgingsstaat passief was en zich opstelde als veeleisende klant van de overheid, dient zij nu actief op te treden in de eigen omgeving. Er zijn al veel enthousiaste burgers opgestaan die zelf de handen uit de mouwen steken, maar er zijn ook nog genoeg burgers die dit nog niet doen of niet kunnen doen. Burgers moeten gaan beseffen dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor de eigen leefomgeving en niet meer voor van alles bij de gemeente kunnen aankloppen. Zelfredzaamheid ontwikkelen is hierbij een veel genoemde term. Burgers moeten meer en meer gaan beseffen dat zij het zelf moeten gaan doen. Hiervoor is het noodzakelijk dat de cultuuromslag die al enige vorm krijgt, zich verder verspreidt. Burgers moeten zelf de handen uit de mauwen steken, maar hoeven dit niet alleen te doen. Zij kunnen hulp inroepen van buurtgenoten en gelijkgestemden en daarnaast is de overheid in de meeste gevallen bereid om hen te ondersteunen. Dit betekent echter niet dat alles wat zij wensen ook mogelijk is voor gemeenten om te realiseren, of dat burgers alleen maar hun hand hoeven open te houden voor geld. Uit dit onderzoek is gebleken dat het voor gemeenten soms gewoonweg niet mogelijk om burgers (financieel) bij te staan, al zijn zij over het algemeen bereid een burgergerichte houding aan te nemen en mee te denken met de burgers over hoe het wél kan. Burgers moeten gaan inzien dat een burgerinitiatief betekent dat je zoveel mogelijk probeert zélf te doen, dat de overheid niet in staat is om bij alles te helpen. Dit vraagt om een mentaliteitsverandering.
104
Al met al kan dus geconcludeerd worden dat onze huidige samenleving zich in een transitie bevindt, welke niet alleen gevolgen heeft voor de gemeente als instituut, maar ook vraagt om een cultuurverandering bij zowel burgers als ambtenaren. De rol die overheden aan kunnen nemen bij burgerinitiatieven is niet eenduidig te formuleren; er bestaat zowel in theorie als in de praktijk veel verscheidenheid in de mate van ondersteuning. Dit onderzoek heeft aangetoond dat er in alle onderzochte praktijkgevallen sprake is geweest van een meervoudige overheidsrol, waardoor de mate van ondersteuning niet te vangen is in een (door de theorie geschetste) overheidsrol. Elke praktijksituatie is weer anders. Het leveren van maatwerk lijkt hierbij het sleutelbegrip te zijn, waarbij deze verantwoordelijkheid voor een groot deel bij de ambtenaar op de werkvloer komt te liggen. Hierdoor is het onmogelijk om dé overheidsrol bij burgerinitiatieven te formuleren. Bij elke situatie is immers een andere aanpak gewenst. Echter komt in dit onderzoek tot uitdrukking dat het leveren van maatwerk voor veel gemeenten lastig blijkt te zijn.
11.1 Belangrijke uitdagingen voor de toekomst In dit onderzoek staan burgerinitiatieven en de veranderende rol van de overheid hierbij centraal. Interessant is om de resultaten en conclusies uit dit onderzoek te duiden vanuit een bredere academische discussie over de huidige democratie. Hierdoor zien we dat er een aantal zaken zijn die op ons afkomen en waarvan nog moet blijken hoe deze in de praktijk gaan lopen. De uitdagingen die in deze paragraaf aan bod komen zijn niet dé uitdagingen voor de toekomst, en ook niet álle uitdagingen. Wel geven ze een breder beeld van vragen waarop in de nabije toekomst een antwoord gevonden moet worden. Allereerst staan gemeenten voor de uitdaging om burgerinitiatieven op een juiste manier te ondersteunen en daarbij maatwerk te (blijven) leveren. Gemeenten zijn vaak geneigd hun handelswijzen te vangen in structuren, systemen en regels, zodat ze in gelijke gevallen gelijk optreden. Gemeenten dienen er dan ook voor te waken dat zij bij het ondersteunen van burgerinitiatieven niet in deze valkuil trappen. Elk burgerinitiatief heeft een andere begeleiding nodig; initiatieven met hetzelfde thema kunnen alsnog andere ondersteuningsbehoeften hebben doordat er sprake is van een andere initiatiefnemer met andere motieven om zich in te zetten, met een andere achtergrond en andere capaciteiten en kennis. Hierdoor is het onmogelijk om regels, systemen of structuren hierbij te volgen. Burgerinitiatieven staan gelijk aan verschil maken. Burgers zijn ontevreden over de huidige situatie of vinden dat iets beter kan en zijn daartoe bereid zelf tijd en energie te investeren. Zo gebeurt het dat in de ene wijk wel een buurtpreventieteam ontstaat, en in de andere wijk niet. Of dat de ene wijk wel netjes en schoon is, terwijl in de andere wijk vol ligt met zwerfvuil. Dit verschil is (tot op zekere hoogte) niet erg. Alle burgers zijn immers vrij om zich wel of niet in te zetten voor hun eigen leefomgeving. Ondanks dat de overheid in gelijke gevallen altijd gelijk wil en moet handelen, moeten zij ook leren om verschil te accepteren. Burgerinitiatieven laten zich immers niet vangen in het stramien van overheidstaken en regels. Sterker nog, burgers pakken vaak juist de zaken op waar de overheid niet aan toe komt of geen oplossing voor weet. Hierbij worden oplossingsrichtingen gekozen die geheel zijn afgestemd op de wensen en voorkeuren van bepaalde groepen burgers, namelijk diegene die zich inzetten voor het initiatief. Een dergelijke vraaggerichte aanpak is vaak onmogelijk voor de overheid. Het is dan ook belangrijk dat politici, overheden en de samenleving zelf leren accepteren dat burgerinitiatieven verschil maken. Dit kan tot gevolg hebben dat publieke taken soms op een andere manier uitgevoerd worden dan dat het geval zou zijn als de overheid dit zou doen. Dit is niet erg en motiveert wellicht anderen om zich ook in te zetten ten behoeve van de samenleving. Zij zien namelijk hoe leuk het is om met buurtgenoten het plantsoen te onderhouden, waarbij hun wijk er ook nog eens gezelliger uit gaat zien en nemen daardoor zelf ook initiatief. Het is dan ook begrijpelijk dat de wethouder van Landerd een aantal keer heeft aangegeven dat zij het gevoel heeft zich in een spanningsveld te begeven waarbij zij oog moet houden voor het gelijkheidsbeginsel. De overheid was immers lange tijd gewend om verschillen in het aanbod van publieke voorzieningen zoveel mogelijk te verkleinen. Overheden, en misschien wel gemeenten in het bijzonder, moeten hierbij een omslag in het denkpatroon maken. Indien gemeenten te strak vasthouden aan het gelijkheidsbeginsel, en daardoor burgerinitiatieven te weinig ruimte geven om zich te ontwikkelen, worden initiatiefnemers dus in feite ‘afgestraft’. Zij krijgen immers maar een beperkte mate van ondersteuning aangeboden, omdat burgers uit een andere wijk zich niet willen inzetten om de eigen leefomgeving te verbeteren. Daarbij komt dat, zoals hierboven uitgebreid naar voren is gekomen, burgerinitiatieven maatwerk vereisen. Hierdoor is het in feite onmogelijk om het gelijkheidsbeginsel strikt te hanteren. Elk initiatief heeft immers een andere behoefte aan ondersteuning. Belangrijk is wel dat gemeenten er op letten dat niet het ene initiatief buitensporig veel geld en
105
middelen toegeschoven krijgt en volledig begeleid wordt en er daardoor geen budget meer kan worden vrijgemaakt voor de ondersteuning van een ander initiatief. In dat geval zou er namelijk wel sprake zijn van ongewenst verschil. Een ander lastig dilemma is de vraag hoe burgerinitiatieven zich verhouden tot het democratische bestel en in het bijzonder tot gemeenteraadsleden. De gemeenteraad heeft in Nederland sinds het duale stelsel is ingevoerd, drie kerntaken; kaders stellen en daarmee het strategisch beleid van de gemeente in hoofdlijnen bepalen, het controleren van het college en het vertegenwoordigen van de samenleving. De controlerende rol van de gemeenteraadsleden verandert niet tot nauwelijks, maar de komst van burgerinitiatieven plaatst de andere twee rollen van de gemeenteraad duidelijk in een ander daglicht. Tot nu toe werden burgers vertegenwoordigd door raadsleden. Deze raadsleden kwamen op voor de belangen van hun achterban. Door de komst van burgerinitiatieven nemen burgers echter het heft in eigen handen. Indien burgers van mening zijn dat de samenleving anders en beter kan, koppelen zij dit niet meer terug bij hun volksvertegenwoordiger, maar gaan zij zelf tot actie over. Hiertoe onderzoeken zij zelf of er draagvlak is voor het initiatief, door een enquête op te zetten, een informatieavond te organiseren of in gesprekken met buurtbewoners hun mening te peilen. Zij zijn dan ook van mening dat ze prima in staat zijn zichzelf te vertegenwoordigen. Zij weten immers waar ze behoefte aan hebben en hoe ze dit kunnen bereiken, hiervoor hebben zij geen inmenging van raadsleden nodig. Hierdoor worden gemeenteraadsleden enigszins buiten spel gezet. Het besluitvormingsproces bevindt zich immers niet meer bij de overheid, maar bij burgers die zelf actie ondernemen, door te doen. Van de Wijdeven spreekt in dit verband zelfs over een ‘Doedemocratie’. Burgers beslissen door te doen. Hierdoor is het minder noodzakelijk voor burgers om zich door raadsleden te laten vertegenwoordigen en komt deze kerntaak dan ook onder druk te staan. Naast het feit dat de volksvertegenwoordiger als zodanig buiten spel wordt gezet, laten burgerinitiatieven zich over het algemeen niet beperken door kaders of door strategische beleid, zoals is vastgesteld door de gemeenteraad. In veel gevallen zullen burgerinitiatieven zich juist buiten deze kaders ontwikkelen, waardoor ook deze kerntaak met de transitie van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving onder druk komt te staan. Hendriks (2006) stelt dat er vier basismodellen van democratie bestaan, waarbij democratie wordt gezien als ‘een politiek systeem waarin de burgers regeren, zelfstandig of via anderen die door het volk worden gekozen, beïnvloed en gecontroleerd, op een wijze die elke burger gelijk stelt aan iedere andere’. Deze vier basismodellen verschillen van elkaar in de wijze waarop de beslissingen worden genomen (de meerderheid beslist vs. overleggen en ‘er samen uitkomen’), en in wie uiteindelijk de beslissingen neemt (de burger zelf vs. vertegenwoordigers). Hiermee komt hij tot het volgende overzicht van democratiemodellen: Aggregatief Indirect Penduledemocratie Direct Kiezersdemocratie Figuur X: Modellen van democratie (Hendriks, 2006).
Integratief Consensusdemocratie Participatiedemocratie
Nederland wordt in de theorie van Hendriks (2006) gezien als ideaaltypisch voorbeeld van de consensusdemocratie; alle beslissingen worden genomen door onze volksvertegenwoordigers, waarbij veel praten en overleggen om zo tot een zo breed mogelijk gedragen oplossing te komen de manier is om tot een besluitvorming te komen. Echter kan dus gesteld worden dat niet alleen onze samenleving in transitie is, maar wellicht ook onze democratie hierdoor veranderd. In plaats van vertegenwoordigers, zijn er steeds meer burgers die zelf, van onderop het heft in eigen hand nemen en door te doen beslissingen nemen. Deze democratievorm wordt gekenmerkt door een cerebrale kant, waarin burgers samen oplossingen bedenken, maar daarbij ook actiegericht is en problemen ook daadwerkelijk aanpakt (Hendriks, 2006: 124-134). Interessant is de vraag in hoeverre er sprake is van deze verschuiving. Komt het daadwerkelijk voor dat burgers, geheel buiten de democratie en raadsleden om, verstrekkende besluiten nemen, doordat ze samen ‘doen’? En als dit het geval is, wat heeft dit voor verdere gevolgen? Tot hoe ver kan de kracht van burgers door te doen reiken? Komt de rol van raadsleden dan nog verder onder druk te staan dan dat hierboven is geschetst? Moeten we andere manieren ontwikkelen om hiermee om te gaan, om te zorgen dat de meerderheid en de mensen die het hardste roepen niet de minderheid overstemt? Dit zijn interessante stellingen die nader onderzoek vragen.
106
11.2 Vervolgonderzoek In dit onderzoek is gebleken dat er ook vanuit de praktijk bezien, aandachtspunten zijn waar de theorie zich nog verder op zou kunnen oriënteren. Er zijn in de praktijk nog veel onontgonnen terreinen aan te wijzen op het gebied van burgerinitiatieven, waarbij nader onderzoek dan ook wenselijk is. In deze paragraaf wordt stilgestaan bij een aantal van deze nog te onderzoeken gebieden. Allereerst is in dit onderzoek geconcludeerd dat gemeenten bij de ondersteuning van burgerinitiatieven een meervoudige rol aannemen. Dit betekent dat zij zich niet beperken tot de ondersteuning toebehorend aan een specifieke rol, zoals loslaten, faciliteren of coproduceren, maar dat er sprake is van een mix van elementen welke afkomstig zijn uit verschillende rollen. Hierdoor kan, zoals eerder in dit onderzoek is gesteld, getwijfeld worden aan het hanteren van rolindelingen bij het onderzoeken van de relatie tussen overheid in burgerinitiatieven. Het is dan ook aan te bevelen in verder onderzoek af te stappen van de rolindelingen, zoals deze tot nu toe vaak worden gehanteerd, en zich meer te focussen op de losse elementen die gemeenten toepassen bij het ondersteunen van burgerinitiatieven. Zijn er bijvoorbeeld elementen die altijd worden toegepast? Of vaak in combinatie met elkaar voorkomen? Door onderzoek naar de invulling van de ondersteuning van overheden bij burgerinitiatieven te verrichten, kunnen nieuwe patronen ontdekt worden. Door hier vervolgens in onderzoek op in te spelen kunnen theorie en praktijk wellicht beter op elkaar worden afgestemd. Dit vraagt echter om een zeer intensieve onderzoeksaanpak. Verder is in dit onderzoek naar voren gekomen, dat in veel gevallen de rol van de ambtenaar op de werkvloer steeds belangrijker wordt bij het bepalen van de ondersteuning bij burgerinitiatieven. Het is dan ook sterk aan te bevelen verder onderzoek te verrichten naar de rol van de ambtenaar. Is het inderdaad zo dat de beslismacht bij de ambtenaar ligt? Krijgen ambtenaren voldoende ruimte om in te kunnen spelen op de wensen en behoeften van initiatiefrijke burgers? Wat wordt er in dit verband allemaal van ambtenaren verwacht? Dienen ambtenaren in de toekomst speciaal geselecteerd te worden op deze nieuwe rol? En geldt dat dan alleen voor ambtenaren die zogezegd de wijk in worden gestuurd of ook voor beleidsambtenaren? Uit dit onderzoek is immers gebleken dat sommige initiatieven de ondersteuningsvraag neerleggen bij de beleidsambtenaar die betrekking heeft op het thema, zoals bijvoorbeeld zwerfafval. En wellicht de belangrijkste onderzoeksvraag; in hoeverre zijn ambtenaren bepalend voor het wel of niet slagen van een burgerinitiatief? Indien ambtenaren veel beslismacht hebben, ligt het immers voor de hand dat een initiatief dat aansluit bij de persoonlijke voorkeuren van de betreffende ambtenaar, eerder doorgang vindt dan een initiatief dat geen persoonlijke voorkeur heeft. Nader onderzoek kan hier wellicht meer duidelijkheid over brengen. Daarnaast is in dit onderzoek naar voren gekomen dat het voor gemeenten lastig is om de mate van ondersteuning te bepalen. Naast het feit dat eerst achterhaald moet worden wat de wensen en behoeften van de initiatiefnemers zijn, hoeft een gemeente ook niet zomaar alles te bieden waar initiatiefnemers om vragen. De vraag die daarbij speelt is dus wat de grens is van de ondersteuning en hoe je deze bepaalt? Zoals de wethouder van Landerd aangaf, een burger die ‘nee’ te horen krijgt, is ontevreden, terwijl het soms gewoon echt niet mogelijk is. En als je als overheid zomaar op alle ondersteuningsbehoeften van de burger ingaat, loop je als gemeente grote kans dat het alsnog een overheidstaak wordt, waarbij de burger alleen het idee heeft aangedragen. Soms moet je als overheid een burger ook kunnen uitdagen verder te gaan dan deze zelf in eerste instantie denkt te kunnen gaan en deze zo meer zelfvertrouwen (in civil skills) te geven. Maar hoe weet je als overheid welke burgers je verder kunt uitdagen en welke burgers écht meer ondersteuning nodig hebben? In dit onderzoek is verder naar voren gekomen dat met name de wethouder van Landerd erg worstelt met de houding die zij aan kan nemen ten opzichte van de initiatiefnemers. Ze wil hen graag ondersteunen maar heeft hier niet de mankracht of middelen voor. Bij Truckersdag Vlijmen zijn zowel initiatiefnemers als gemeente tevreden over de samenwerking, maar deze samenwerking blijft tot het minimale beperkt. Beide gemeenten zijn in dit onderzoek gecategoriseerd als respectievelijk een kleine en middelgrote gemeente. Hieruit kan de hypothese geformuleerd worden dat met name kleine gemeenten het lastig vinden om hun houding ten opzichte van burgerinitiatieven te bepalen en daarbij met name de mate van ondersteuning die zij kunnen en willen bieden. Doordat dit onderzoek zeer kleinschalig is van opzet, is het onmogelijk om hier duidelijke uitspraken over te doen. Nader onderzoek zou kunnen uitwijzen of deze hypothese klopt, en waar dit dan door komt. Tot slot is het aan te bevelen verder onderzoek te doen naar de mogelijke verschuiving van consensusdemocratie richting participatiedemocratie, zoals hierboven is beschreven. Welk invloed hebben burgerinitiatieven op onze democratie? Wat zijn hier de gevolgen van en hoe kan hier mee worden omgegaan?
107
11.3 Reflectie In deze laatste paragraaf worden de beperkingen van dit onderzoek weergegeven. Allereerst wordt stilgestaan bij de vraag of dit onderzoek van toegevoegde waarde is geweest door te reflecteren op de relevantie zoals gesteld aan het begin van dit onderzoek. Daarna wordt ingegaan op de methodologie die in dit onderzoek is gehanteerd. Deze methodologische reflectie kan aangewend worden om vervolgonderzoek beter vorm te geven. Dit onderzoek heeft daadwerkelijk een bijdrage geleverd aan het maatschappelijke en wetenschappelijke debat over burgerinitiatieven. Door dit onderzoek is er meer inzicht verworven over de relatie tussen gemeente en initiatiefnemers in de praktijk. Door de zes behandelde casussen is een beeld ontstaan van de diversiteit in de mate van ondersteuning en de beoordeling van deze samenwerking door beide partijen. Hierdoor zijn nieuwe inzichten ontstaan, die vervolgonderzoek kunnen voeden. Zo is kennis verworven over de meervoudigheid die deze relatie kenmerkt en is aan het licht gekomen dat wetenschappelijke kennis over de rol van overheden bij burgerinitiatieven niet tot nauwelijks worden toegepast door gemeenten. Deze kennis kan als input gebruikt worden om het vervolgonderzoek naar de zoekende houding van overheden ten opzichte van burgerinitiatieven verder vorm te geven. In dit onderzoek is geconcludeerd dat gemeenten een meervoudige overheidsrol aannemen, en er daardoor in de toekomst wellicht minder nadruk moet liggen op de verschillende rollen die de overheid kan aannemen bij het ondersteunen van burgerinitiatieven. Zij dient zich meer te focussen op de ondersteuning zoals deze in de praktijk plaatsvindt. Ondanks deze conclusie, zal hieronder eerst kort stil gestaan worden bij de gekozen rolindeling en de operationalisering hiervan. Zo kan allereerst gesteld worden dat de operationalisering van de drie overheidsrollen, zoals is toegepast in dit onderzoek, op sommige punten wellicht scherper geformuleerd kan worden. Zo is onder andere gebleken dat het coproducerende element ‘het idee is afkomstig van de burger’ er mogelijkerwijs voor heeft gezorgd dat het beeld van de meervoudige overheidsrol sterker naar voren is gekomen dan deze in werkelijkheid is. Met dit element was beoogd te onderzoeken of het initiatief bij coproduceren wel afkomstig was van de burger. Indien dit niet het geval is, is er immers sprake van de tweede generatie burgerparticipatie en daarmee niet burgerinitiatieven zoals bedoeld in dit onderzoek. Echter is dit element dubbelop, aangezien dit ook een kenmerk is om te bepalen of er sprake is van informele burgerinitiatieven, zoals bedoeld in dit onderzoek (zie paragraaf 3.5). Doordat dit element als zodanig in de operationalisering van de coproducerende rol is opgenomen, kan het zijn dat het beeld dat overheden een meervoudige overheidsrol aannemen bij het ondersteunen van burgerinitiatieven, sterker wordt weggezet dan eigenlijk zou moeten zijn. In vervolgonderzoek wordt dan ook sterk aangeraden om, indien men toch overheidsrollen als uitgangspunt wil nemen, dit element niet meer als zodanig op te nemen als kenmerk van de coproducerende overheid. Daarnaast is in dit onderzoek alleen gekeken of de bij de overheidsrollen geoperationaliseerde elementen ‘van toepassing’ zijn bij de betreffende casussen. Echter is in de loop van dit onderzoek gebleken dat er grote variatie bestaat binnen een aantal van deze elementen, waardoor er een minder nauwkeurig beeld kan ontstaan over de mate van ondersteuning. Zo blijkt dat bij alle casussen de gemeente gratis materiaal of ruimte ter beschikking stelt. In sommige gevallen is dit element aanwezig, maar is de mate van ondersteuning alsnog beperkt in vergelijking met andere casussen. Zo bieden de gemeenten Breda en Landerd de betreffende initiatieven gratis de locatie aan waar het initiatief zich kan ontplooien. Hiermee krijgt dit in dit onderzoek dezelfde waarde toebedeeld als de gemeente Bergen op Zoom, welke in verhouding veel meer materialen gratis ter beschikking stelt, zoals jassen, zaklantaarns, hesjes, notitieboekjes en diverse folders. Een ander voorbeeld in dit verband is het element ‘de gemeente investeert geld en ambtelijke inzet ten behoeve van het burgerinitiatief’. Om hoeveel geld of tijd moet het hier gaan, voordat er gesproken kan worden dat dit element aanwezig is? Een ambtenaar die het idee van de burger alleen aanhoort, heeft immers ook tijd besteed aan het initiatief. Door in vervolgonderzoek hier meer variatie in aan te brengen, kan een nog duidelijker beeld ontstaan van de mate van ondersteuning die overheden aan burgerinitiatieven aanbieden. Daarnaast zijn er nog een aantal elementen die meer variatie vragen in de operationalisering dan nu het geval is. Deze elementen zijn in deze operationalisatie ‘open’ van karakter. Denk hierbij aan ‘snel reageren’, ‘een burgergerichte houding’ en ‘gepaste afstand houden tot het initiatief’. Wat hier precies onder verstaan wordt, is in dit onderzoek niet aangegeven. Hiervoor is gekozen omdat dit onderzoek verkennend van aard is en daarmee een eerste beeld probeert te schetsen. Hierbij is vooral naar de percepties van de respondenten over deze begrippen gekeken om te beoordelen of er sprake was van de betreffende elementen. Echter is het naar aanleiding van dit onderzoek te adviseren om bij vervolgonderzoek deze begrippen verder te specificeren om hier meer inzicht in te verkrijgen.
108
Een andere aanbeveling met betrekking tot de operationalisering die gedaan kan worden, is het toevoegen van het element ‘de gemeente geeft jaarlijks een subsidie’. Uit dit onderzoek is gebleken dat in een aantal gevallen de initiatiefnemers jaarlijks een vast bedrag krijgen van de gemeente om hun initiatief financieel te kunnen laten draaien. In dit onderzoek is, in het geval er sprake is van dergelijke subsidie, aangegeven dat er sprake is van een startkapitaal, maar in feite betreft het hier twee verschillende dingen. Een startkapitaal wordt immers eenmalig afgegeven, waarmee de initiatiefnemers van start kunnen, terwijl een subsidie een jaarlijks terugkerende kostenpost voor de gemeente is, waardoor deze burgerinitiatieven een andere, meer afhankelijkere relatie met de overheid onderhouden. Om hier meer onderscheid in aan te brengen, is het daarom aan te bevelen in vervolg onderzoek dit extra element in de operationalisatie op te nemen. Naast dit alles is gebleken dat een aantal elementen zoals geoperationaliseerd in hoofdstuk vier, meer onderscheid aanbrengen dan anderen. In paragraaf 10.5 is gesteld dat een aantal elementen uit de operationalisering zijn aan te wijzen die belangrijker zijn om het onderscheidt tussen de verschillende rolopvattingen aan te duiden, dan andere elementen. Voor een toelichting op welke elementen dit betrekking heeft, verwijs ik u naar paragraaf 10.5. Gesteld kan worden dat de kennis die hieromtrent in dit onderzoek is verworven, ertoe kunnen leiden dat operationalisaties bij toekomstig onderzoek scherper geformuleerd kunnen worden. Tenslotte kan hier worden vermeld dat, nadat alle empirische data, en een groot deel van de analyse al had plaatsgevonden, de VNG haar jaarbericht uit heeft gebracht. In de definitie van burgerinitiatieven die zij hanteren, leggen zij sterk de nadruk op het feit dat initiatieven zich bevinden in een domein welke tot voor kort nog tot de gemeente behoorde. Dit laatste element is, vanwege het verre stadium waarin dit onderzoek ten tijde van de publicatie van dat rapport verkeerde, niet meer opgenomen in de operationalisatie. Dit is echter voor toekomstig onderzoek wel aan te raden. Hiermee wordt namelijk een duidelijker onderscheidt aangebracht in wat er precies onder burgerinitiatieven verstaan dient te worden. Ook kunnen er verbeterpunten aangewezen worden op de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd. Allereerst is in dit onderzoek gekozen drie overheidsrollen nader te onderzoeken, te weten loslaten, faciliteren en coproduceren. Na afloop van dit onderzoek is echter geconcludeerd dat overheden minder van deze rolindelingen uit dienen te gaan, maar zich meer moeten richten op de specifieke ondersteuningselementen die overheden kunnen uitvoeren ten behoeve van burgerinitiatieven. Daarbij kan gesteld worden dat in hoofdstuk tien ook gereflecteerd is aan de andere overheidsrollen die in dit onderwerp niet aan de orde zijn gekomen, door te kijken in hoeverre er bij de onderzochte casussen sprake is van deze overheidsrollen. Naar aanleiding van deze analyse kan beargumenteerd worden dat een andere rolindeling in dit onderzoek wellicht beter had gepast. Zo blijkt dat de loslatende overheidsrol, die het beste tot uitdrukking is gekomen in de gemeente Heusden, wellicht beter gezien kan worden als ‘burgerkracht aanvullen’, zoals deze is ontwikkeld door Oude Vrielink en Van de Wijdeven (2011). Deze rol past namelijk beter bij de praktijksituatie zoals deze in deze casus naar voren is gekomen. Loslaten impliceert immers dat de overheid zijn handen volledig van de initiatiefnemers aftrekt, en deze er alleen voor staan, terwijl bij burgerkracht aanvullen de gemeente de initiatiefnemers, indien nodig, licht bijstuurt door hen een aantal tips en aanwijzingen te geven, wat het geval is geweest bij de organisatie van Truckersdag Vlijmen. Ook de overheidsrol coproduceren kan beter vervangen worden door ‘regisseren’ (ROB, 2012). Bij regisseren neemt de overheid de regierol, wat in feite het geval is geweest bij Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek en Weg met de bende van Oss. De overheid heeft immers, nadat de burgers met het initiatief zijn gekomen, de regie naar zich toegetrokken en het plan van aanpak voor het initiatief in grote lijnen vormgegeven. Hierbij heeft zij dit echter wel in samenspraak en nauwe betrokkenheid van de initiatiefnemers gedaan, waardoor er nog steeds sprake is van een burgerinitiatief en de initiatiefnemers dit ook nog steeds zien als het initiatief van hen. Om de verschillende overheidsrollen te onderzoeken, zijn voor elke rol twee casussen geselecteerd welke nader bekeken werden. Voor het onderzoeken van de betreffende casussen zijn bij alle casussen twee interviews gehouden, waarvan een met de initiatiefnemer en een met de betreffende ambtenaar. Hierbij dient de kanttekening geplaatst te worden dat burgerinitiatieven vaak nog te maken hebben met andere actoren. Dit kunnen woningcorporaties, politie of welzijnsorganisaties betreffen, maar ook bedrijven die helpen bij de financiering of op een andere manier van toegevoegde waarde zijn voor de initiatieven. In dit onderzoek is ervoor gekozen alleen te richten op de verhouding overheid – burger, maar het is aan te raden om in verder onderzoek ook andere partijen te betrekken om zo een beter beeld van de praktijksituatie te verkrijgen. Tevens worden burgerinitiatieven in de meeste gevallen door meerdere burgers opgepakt. In de meeste gevallen is er toch voor gekozen om maar met één initiatiefnemer te spreken, aangezien het doel van dit onderzoek is om een algemeen beeld te ontwikkelen. In het geval van Kinderboerderij De Sik is met drie initiatiefnemers tegelijk gesproken, waardoor hier ook meerdere meningen van deze initiatiefnemers naar voren zijn gekomen. Voor dit
109
onderzoek was het, gezien de beperkte tijd die beschikbaar was, niet van toegevoegde waarde om meerdere initiatiefnemers per initiatief te spreken, maar wellicht dat dit bij andere (vervolg)onderzoeken wel van toegevoegde waarde kan zijn. In de meeste gevallen is gesproken met de ambtenaar die het meeste te maken heeft gehad met het burgerinitiatief. In het geval van Natuurspeelterrein Schaijk is echter niet gesproken met een ambtenaar, maar met de wethouder. Doordat een wethouder een andere functie bekleedt dan een ambtenaar, kan het zijn dat deze casus wellicht afwijkt van de andere casussen. Echter is aan de initiatiefnemer gevraagd wie het beste benaderd kon worden voor een gesprek hieromtrent, waarbij deze heeft verwezen naar de wethouder. Vandaar dat er vanuit gegaan kan worden dat deze wethouder goed op de hoogte is geweest van de situatie rondom deze casus, waardoor het gevaar van afwijking tot het minimale beperkt is gebleven. Tot slot dient vermeld te worden dat het gesprek met de initiatiefnemer van Seniorensoos Andromeda, wegens een technisch probleem, helaas niet goed is opgenomen. Hierdoor is het mogelijk dat deze casus enige afwijking vertoont ten opzichte van de andere casussen. Om de gevolgen hiervan zo klein mogelijk te houden, is meteen nadat dit interview heeft plaatsgevonden een verslag gemaakt van dit interview. Daarnaast is dit verslag, net als alle andere gespreksverslagen overigens, nog voorgelegd aan de respondent, waardoor veronderstelt kan worden dat de belangrijkste zaken niet verloren zijn gegaan.
110
Samenvatting Zoals de Koning in zijn troonrede heeft aangekondigd, is de Nederlandse samenleving in transitie, waarbij we van een verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving gaan. Burgers moeten zelfredzaam worden en daarbij initiatief en eigen verantwoordelijkheid nemen voor de maatschappij. De burgers moeten inzien dat de overheid niet alles kan oplossen. Daar staat tegenover dat de overheid initiatiefrijke burgers niet als bedreiging moet zien, maar als kans op problemen uit de directe leefomgeving met de kracht vanuit de samenleving aan te pakken. Hiertoe moeten zij burgers de ruimte bieden om tot initiatieven te komen en hen te ondersteunen waar nodig. Het is echter erg lastig voor lokale overheden om hun houding te bepalen tegenover deze burgers. Veel overheden zijn nog zoekende naar een concrete invulling van deze nieuwe verhouding ten opzichte van deze zelfredzame burgers. Zij worstelen met de vraag hoe zij burgerinitiatieven kunnen stimuleren en ondersteunen. Dit is erg lastig, want door de verscheidenheid aan initiatieven bestaat er geen one-size-fits-all-aanpak. Dit zorgt ervoor dat gemeenten nog zoekende zijn naar de manier waarom zij om kunnen gaan met deze burgers die gewoon doen. Tegelijkertijd wordt de inzet van burgers wel gezien als essentieel om maatschappelijke problemen op te lossen en de samenleving vorm te geven. Door dit dilemma is het belangrijk nader onderzoek te verrichten naar de rol van de overheid bij burgerinitiatieven. Doel van dit onderzoek is dan ook de rol van de overheid bij burgerinitiatieven te verkennen. Hierbij is in dit onderzoek gekeken naar zowel de wetenschap, als in de praktijk naar de rol van overheden bij burgerinitiatieven. Wat is er allemaal in de literatuur te vinden over deze rol van de overheid? In de praktijk is vooral onderzocht hoe de rollen uit de wetenschap zijn terug te vinden in de praktijk om zo te onderzoeken hoe de rol van de overheid in de werkelijkheid eruit ziet. De vraag die dan ook centraal staat in dit onderzoek is welke rol speelt de overheid bij burgerinitiatieven in theorie en praktijk? In de theoretische zoektocht naar de rol van de overheid bij burgerinitiatieven is onder andere onderzocht wat er precies onder burgerinitiatieven verstaan moet worden, wat de motivatie is van burgers om zich in te zetten voor de samenleving, wat overheden volgens de theorie kunnen doen om burgerinitiatieven te stimuleren en welke rollen de overheid kan aannemen bij burgerinitiatieven. Naar aanleiding van deze laatste onderzoeksvraag zijn er drie overheidsrollen geselecteerd, welke als scope zijn toegepast om naar de praktijk te kijken. Deze rollen zijn loslaten, faciliteren en coproduceren. Een loslatende overheidsrol houdt in dat de overheid de burger zijn gang laat gaan en zelf geen inhoudelijke of procesmatige bemoeienis geeft. Het initiatief wordt volledig zelfstandig uitgevoerd. Bij een faciliterende overheidsrol biedt de gemeente de initiatiefnemers een helpende hand. Dit kan een financiële bijdrage zijn om het initiatief te kunnen ontwikkelen (startkapitaal), maar ook het gratis ter beschikking stellen van materiaal of ruimte zijn. Ook geeft de gemeente de initiatiefnemers adviezen over de aanpak, en stuurt zij daarmee het gehele proces bij. Belangrijk is wel dat de initiatiefnemer voldoende ruimte krijgt om het initiatief naar eigen inzicht vorm te kunnen geven. De laatste rol, de coproducerende overheidsrol, is de meest omvattende overheidsrol. Hierbij is er sprake van een soort partnerschap tussen de overheid en de initiatiefnemers en handelen deze twee partners op basis van gelijkwaardigheid samen. Belangrijk hierbij is dat het initiatief aansluit op de gemeentelijke agenda. Om dit initiatief te bewerkstelligen wordt er dan ook veel geld en ambtelijke inzet geïnvesteerd vanuit de kant van de overheid. Belangrijk is wel dat het de burger is die zelf met het initiatief is gekomen. Na het theoretische gedeelte van dit onderzoek, is ook de empirie onderzocht. Allereerst is er een inventarisatie uitgevoerd met als doel om te achterhalen welke burgerinitiatieven er allemaal te onderscheiden zijn in de provincie Noord-Brabant. Met deze zoektocht zijn in totaal 206 burgerinitiatieven gevonden, verspreidt over de gehele provincie. Binnen deze 206 burgerinitiatieven is grote variëteit waarneembaar. Zo verschillen de onderwerpen van burgerinitiatieven, maar ook in het aantal initiatiefnemers en het bereik van de initiatieven is veel variatie waarneembaar. Uit deze 206 initiatieven zijn uiteindelijk zes casussen geselecteerd. Deze selectie is gebaseerd op de verwachte overheidsrol, spreiding, thema en grootte. Deze zes casussen zijn middels een casestudy nader onderzocht, om zo te achterhalen hoe de drie overheidsrollen van de overheid in de praktijk vorm krijgen. Voor de loslatende overheidsrol zijn Truckersdag Vlijmen (gemeente Heusden) en Kinderboerderij De Sik (gemeente Breda) nader onderzocht. Voor de faciliterende overheidsrol zijn de casussen Natuurspeelterrein Schaijk (gemeente Landerd) en Seniorensoos Andromeda (gemeente Eindhoven) onderzocht. De coproducerende
111
overheidsrol is onderzocht aan de hand van de casussen Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek (gemeente Bergen op Zoom) en Weg met de bende van Oss (gemeente Oss). De resultaten van dit empirisch onderzoek zijn geanalyseerd in samenhang met de theoretische ontdekking. Deze analyse heeft geleidt tot een aantal conclusies, uitdagingen voor de toekomst en aanbevelingen voor vervolgonderzoek, welke hieronder kort samengevat zullen worden. Ondanks dat de theorie vaak uitgaat van strikte overheidsrollen, blijkt uit de praktijk dat gemeenten een meervoudige overheidsrol aannemen bij het bieden van ondersteuning aan burgerinitiatieven. Overheden passen bij hun ondersteuning kenmerken toe uit de drie verschillende overheidsrollen. Doordat gemeenten geen strikte rolopvatting hanteren, is het aan te raden om bij vervolgonderzoek af te stappen van deze rolindelingen en meer te focussen op de verschillende ondersteuningselementen. Bij het bieden van ondersteuning is vooral maatwerk van belang. Dit is zowel naar voren gekomen in de theorie, als in de praktijk. Elk initiatief is anders. Je hebt te maken met andere omstandigheden, andere initiatiefnemers met andere vaardigheden en capaciteiten. Het is dus van belang dat gemeenten de ondersteuning aanpast aan de wensen en behoeften van de initiatiefnemers. Hierbij dienen zij ervoor te waken de initiatiefnemers niet te overvragen en hen gemotiveerd te houden. Tevens blijkt uit de praktijk dat gemeenten bij het bieden van ondersteuning, de neiging hebben terug te vallen op systemen. Middels deze systemen bepalen zij dan welke ondersteuning zij aan de initiatiefnemers bieden. Initiatieven met een vergelijkbaar thema, krijgen op deze manier dezelfde ondersteuning. Met deze systemen wordt dan ook tekort gedaan aan de noodzaak van maatwerk en zijn daarmee niet wenselijk. Verder is in dit onderzoek gebleken dat er in de verschillende theorieën en praktische handreikingen verschillende maatregelen worden genoemd die gemeenten kunnen toepassen om burgerinitiatieven uit te lokken en te stimuleren. Echter worden deze maatregelen maar ten dele toegepast. Uit de praktijk is gebleken dat gemeenten eerder naar buurgemeenten kijken dan naar theorieën over het omgaan met burgerinitiatieven, waardoor de praktijk kansen laat liggen. De praktijk kan dan ook van de theorie leren door naar deze handreikingen te kijken en hier hun voordeel uit te halen. Daarnaast blijkt uit de onderzochte praktijksituaties dat de mate van ondersteuning voor een groot deel bepaald wordt door de betreffende ambtenaar. In sommige gevallen is deze ambtenaar speciaal aangenomen en doelbewust de wijk ingestuurd om burgerinitiatieven uit te lokken en te stimuleren, maar in een aantal gevallen zijn ambtenaren ook ‘per toeval’ in aanraking gekomen met het burgerinitiatief. Alle ambtenaren met wie gesproken is, hebben voor een belangrijk deel bepaald welke mate van ondersteuning bij het initiatief wenselijk is, en deze ondersteuning ook geboden. Hiermee kan worden geconcludeerd dat ambtenaren een belangrijke beslismacht hebben en daarmee de rol van de gemeente bij burgerinitiatieven bepalen. Ook zijn er uitdagingen voor de toekomst geformuleerd. Deze uitdagingen komen op ons af. Dit zijn echter niet alle uitdagingen en ook niet dé uitdagingen, maar zij verdienen wel onze aandacht. Allereerst zijn alle burgers vrij om zich in te zetten voor hun eigen leefomgeving. Dit zorgt ervoor dat burgerinitiatieven gelijk staan aan verschil maken. Verschil is, tot op zekere hoogte, niet erg. Belangrijk is dan ook dat gemeenten, maar ook burgers zelf, leren accepteren dat burgerinitiatieven verschil maken. Verschil kan immers ook andere burgers motiveren om ook te participeren in de samenleving en zo de eigen leefomgeving te verbeteren. Hiermee samenhangend is het van belang dat overheden een omslag in hun denkpatroon maken. Het gelijkheidsbeginsel is belangrijk en dient zeker niet volledig losgelaten te worden. Wel moeten burgers de ruimte krijgen om initiatieven te ontwikkelen en hierbij de mate van ondersteuning te ontvangen die zij nodig hebben. Zeker gezien het belang van maatwerk bij het ondersteunen van burgerinitiatieven, is het onmogelijk voor gemeenten om het gelijkheidsbeginsel strikt te hanteren. Belangrijk voor gemeenten is dat zij hun keuzes kunnen uitleggen. Daarbij moeten zij ervoor opletten dat niet het ene initiatief veel geld en ambtelijke inzet tot zijn beschikking krijgt, waardoor er voor een ander initiatief geen ondersteuningsmogelijkheden meer zijn. Een andere uitdaging die op ons af komt is de vraag hoe burgerinitiatieven zich verhouden tot ons democratisch bestel en in het bijzonder tot raadsleden. De komst van actieve burgers en burgerinitiatieven plaatst de kaderstellende en de volksvertegenwoordigende rol van de raad namelijk in een ander daglicht. Door middel van burgerinitiatieven nemen burgers immers het heft in eigen handen. Door te doen, beslissen zij over de directe leefomgeving en zij zijn dan ook van mening dat zij prima in staat zijn zichzelf te vertegenwoordigen. Burgers weten immers zelf waar ze behoefte aan hebben en willen zelf bepalen hoe ze dit bereiken. Hiermee worden raadsleden buitenspel gezet. Daarbij laten deze burgers zich niet beperken door de kaders zoals deze gesteld zijn door de gemeenteraad en ontwikkelen zij vaak initiatieven buiten deze kaders om. Hierdoor komt ook de kader stellende rol van de raad onder druk te staan. Nader onderzoek naar deze verschuiving is gewenst.
112
Tot slot worden in de conclusie van dit onderzoek aanbevelingen gedaan tot verder onderzoek. Zo is het van belang dat er bij verder onderzoek naar de rol van de overheid bij burgerinitiatieven wordt afgestapt van de rolindelingen zoals deze geformuleerd worden in de theorie. Beter kan gefocust worden op de losse ondersteuningskenmerken. Nader onderzoek kan uitwijzen of er bepaalde elementen zijn die altijd worden toegepast of misschien vaak in combinatie met elkaar voorkomen. Door hier onderzoek naar te verrichten, kunnen patronen ontdekt worden, waarmee theorie en praktijk in de toekomst beter op elkaar afgestemd kunnen worden. Ook de rol van de ambtenaar vraagt verder onderzoek. Uit dit onderzoek is gebleken dat de ambtenaar voor een groot deel de mate van ondersteuning kan bepalen bij burgerinitiatieven. Interessant is de vraag of dit daadwerkelijk het geval is. Ligt de beslismacht bij burgerinitiatieven bij de ambtenaar? En in hoeverre is deze ambtenaar dan bepalend voor het wel of niet slagen van het initiatief? Indien ambtenaren daadwerkelijk van doorslaggevend belang zijn, kan ook onderzoek plaatsvinden naar de consequenties die dit heeft voor de taakomschrijving van de ambtenaar. Tot slot is het interessant om nader onderzoek te verrichten naar de vraag hoe gemeenten de grens van ondersteuning kunnen bepalen. Hoe weet je als overheid welke burgers je verder kunt uitdagen en welke burgers écht meer ondersteuning nodig hebben? Nader onderzoek is hierbij gewenst.
113
Literatuur Ankeren, M. van, E.H. Tonkens en I. Verhoeven (2010), Bewonersinitiatieven in de krachtwijken van Amsterdam. Een verkennende studie. Geraadpleegd op 14 januari 2014, via http://dare.uva.nl/document/226917 Baarda, D.B., M.P.P. De Goede en J. Van der Meer-Middelburg (2007). Basisboek interviewen. Handleiding voor het voorbereiden en afnemen van interviews. Groningen: WoltersNoordhoff. Beck, U., A. Giddens & S. Lash (1994), Reflexive modernization: politics, traditions and aesthetics in the modern social order. Cambridge: Polity Press. Blom, R., J. Bosdriesz, J. Van der Heijden, J. Van Zuylen en K. Schamp (2010). Werkboek Help een burgerinitiatief! Den Haag: FWA Drukkerij. Boeije, H. (2005), Analyseren in kwalitatief onderzoek: denken en doen. Amsterdam: Boom Onderwijs. Boeije, H. (2010), Analysis in qualitative research. London: Sage. Booth, W.C., G.G. Colomb and J.M. Williams (2008), The craft of research. Chicago/London: The University of Chicago Press. Brannan, T., P. John & G. Stoker (2006), Active citizenship and effective public services and programmes: How do we know what really works? Urban Studies, Vol. 43, pp. 993-1008. Cox, S., J. Den Hartog, E. Hooghiemstra, H. De Kuyper en H. Maas (2013), Zo doen we dat in Brabant. PON Jaarboek 2013. Boxtel: Drukkerij Tielen. Dam, R. van, R. During en I. Salverda (2008), Burgers en Landschap deel 2. Trends en theorieen over betrokkenheid van burgers. Geraadpleegd op 9 januari 2014, via http://content.alterra.wur.nl/webdocs/internet/corporate/prodpubl/boekjesbrochures/BenL_deel2_LR.pdf Dam, R. van, I. Salverda en R. During (2010), Burgers en Landschap deel 3. Strategieën van burgerinitiatieven. Geraadpleegd op 22 mei 2013, via http://content.alterra.wur.nl/webdocs/internet/corporate/prodpubl/boekjesbrochures/B-L3.pdf Dam, R. van, I. Salverda en R. During (2011), Burgers en Landschap deel 5. Effecten van burgerinitiatieven en de rol van de rijksoverheid. Geraadpleegd op 22 mei 2013, via http://content.alterra.wur.nl/webdocs/internet/corporate/prodpubl/boekjesbrochures/BenL_DEEL_5_LR. PDF Denktank Vereniging van Nederlandse Gemeenten (2013), Van eerste overheid naar eerst de burger. Over maatschappelijke initiatieven die de lokale overheid uitdagen. Geraadpleegd op 1 december 2013, via http://www.vng.nl/files/vng/2013_vng_improviserende-gemeente_web1_0.pdf Denters, S.A.H., E.H. Tonkens, I. Verhoeven en J.H.M. Bakker (2013), Burgers maken hun buurt. Den Haag: Platform 31. Drosterij, G., en R. Peeters (2011), De nieuwe burgerlijkheid. Participatie als conformerende zelfredzaamheid. Beleid en Maatschappij. (38) 4. Pp. 456-472. Eliasoph, N. (2009), ‘De destructieve vrijwilliger. Vrijwilligerswerk in hybride organisaties’. In: P. Dekker (red.), Maatschappelijke tegenstellingen en de civil society. Driebergen: Stichting Synthesis: p. 33-55. Felling, A., P. Scheepers en J. Peters (2000), Individualisering van politieke opvattingen. Assen/Maastricht: Van Gorcum. Frissen, P., J. Manshanden, R. Peeters en J. Zuure (2013), Terugtreden? Accepteer meer verschil! Geraadpleegd op 6 december 2013, via http://www.socialevraagstukken.nl/site/2013/07/12/terugtreden-accepteermeer-verschil/ Frissen, P., en W. Van de Donk (2000), Maatschappelijk ondernemen en maatschappelijek verantwoordelijkheid. Een bestuurskundig perspectief. Hilversum: Aedes. Giesen, I. (2013), Hoe democratisch is de participatiesamenleving? Geraadpleegd op 6 december 2013, via http://www.socialevraagstukken.nl/site/2013/11/01/hoe-democratisch-is-de-participatiesamenleving/ Gunsteren, H.R. van (1998), A theory of citizenship. Organizing plurality in contemporary democracies.Boulder, Colorado: Westview Press. Heijden, J. Van der (2011), Productie door de burger. Democratischer dan volksvertegenwoordiging. Delft: Eburon. Heijden, J. van der., L. van der Mark, A. Meiresonne en J. van Zuylen (2007a), Help een burgerinitiatief! Den Haag: InAxis Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Heijden, J. van der., L. van der Mark, A. Meiresonne en J. van Zuylen (2007b), Help! Een burgerinitiatief. Den Haag: InAxis Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hendriks, F. (2006), Vitale democratie. Theorie van democratie in actie. Amsterdam: Amsterdam University Press.
114
Hurenkamp, M. en M. Rooduijn. (2009),Kleinschalige burgerinitiatieven in perspectief. In: Dekker, P., en J. de Hart (red.), Vrijwilligerswerk in meervoud. Civil society en vrijwilligerswerk. Sociaal en Cultureel Planbureau: Den Haag. Pp. 197-215. Hurenkamp, M., E. Tonkens en J.W. Duyvendak (2006), Wat burgers bezielt. Een onderzoek naar burgerinitiatieven. Rotterdam: Veenman Drukkers. Jones, P.S. (2003). Urban regeneration’s poisoned chalice: is there an impasse in (community) based politics? Urban Studies, 40(3), p.20. Jong, J. de, B. Litjens en I. Pröpper (2013), De Doe-Democratie. Naar een nieuw verhouding tussen overheid en samenleving. Partners en Pröpper: Vught. Joshi, A., en M. Moore (2003), Institutionalised co-production: Unorthodox public service delivery in challenging environments. The Journal of Development Studies. 40(4), p. 31-49. Kanne, P., J. Van den Berg en H. Albeda (2013), Niet iedereen is toe aan de ‘participatiesamenleving’. Handreiking voor een gesegmenteerde doe-democratie-strategie. Geraadpleegd op 20 november 2013, via http://www.tns-nipo.com/getattachment/tns-nipo/Nieuws/Van/Participatiesamenleving/Artikelsegmentatie-participatiesamenleving-VOOR-DE-WEBSITE-(1).pdf/ Kilic, M. (2008), Derde generatie burgerparticipatie. Hoe doe je dat? Amersfoort: Twynstra Gudde. Langendijk, E., en A. Bürmann, (2004), De gemeente, burgerinitiatieven en de ongebonden vrijwilliger. Rijswijk: Quantes. Lenos, S., Sturm, P. en R. Vis (2006), Burgerparticipatie in gemeenteland. Quick scan van 34 coalitieakkoorden en raadsprogramma’s voor de periode 2006 – 2010. Amsterdam: Instituut voor Publiek en Politiek. Lichterman, P. (2005), Exclusive togetherness. Church groups trying to bridge America’s divisions.Princeton/Oxford: Princeton University Press. Lipsky, M. (1980). Street-level bureaucracy. Dilemmas of the individual in public services. New York: Russel Sage Foundation. Lowndes, V., L. Pratchett en G. Stoker (2001).Trends in public participation: part 2 – citizens’ perspectives. Public Administration 79(2), p. 454-455. Lowndes, V., L. Pratchett en G. Stoker (2006).Diagnosing and remedying the failings of official participation schemes: the CLEAR framework. Social Policy & Society, 5(2), p. 10. Marissing, E. Van (2007), Buurtparticipatie al suiting an ontevredenheid. City Journal, 3(9), p 22-25. Marschall, M.J. (2004), Citizen participation and the neighbourhood context: a new look at the coproduction of local public goods. PoliticalResearchQuarterly, 57(2), p. 13. Meer, L. Van der (2010), Allianties in de wijk. Winst van publieke waarde(n)? Geraadpleegd op 10 oktober 2013, via http://kennisbank.platform31.nl/pages/28623/Allianties-in-de-wijk-winst-van-publieke-waarden.html Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2013),De Doe-Democratie. Kabinetsnota ter stimulering van een vitale samenleving. Geraadpleegd op 21 juli 2013, via http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/publicaties/2013/07/09/kabinetsnota-doedemocratie.html Noortwijk, R. van en C.J. Hugenholtz-Sasse (2012), De creatieve samenleving en de overheid. Visie van intermediaire organisaties op de rol van de overheid ten aanzien van maatschappelijk initiatief. Geraadpleegd op 4 april 2013 via http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/rapporten/2012/08/16/de-creatieve-samenleving-en-de-overheid.html NSOB, (2013), Pop-up publieke waarde: Overheidssturing in de context van maatschappelijke zelforganisatie. Geraadpleegd op 16 januari 2014, via http://www.nsob.nl/wp-content/uploads/NSOB_Denktank_Pop-upDEF_web.pdf Ostrom, E. (1996), Crossing the great divide: Coproduction, synergy and development. World Development, 24(6), p. 1073-1087. Ostrom, E. (2000), Crowding out citizenship.Scandinavian political studies, vol. 23. Oude Vrielink, M.J., en T.M.F. Van de Wijdeven (2008), Bewonersinitiatieven: een prachtkans voor wijken? Bestuurswetenschappen, 62(3), p. 66-83. Oude Vrielink, M.J., en T.M.F. Van de Wijdeven (2011), Ondersteuning in vieren. Zichtlijnen in het faciliteren van burgerinitiatieven in de buurt. Beleid en Maatschappij. (38) 4. Pp. 438-455. Oude Vrielink, M.J., en I. Verhoeven (2011), Burgerinitiatieven en de bescheiden overheid. Beleid en Maatschappij. 38(4), p. 377-387. Pierre, J. en B.G. Peters (2000), Governance, politicsand the state. Basingstoke: Macmillan. Pon, het (2013), Zo doen we dat in Brabant. Ondernemende burgers in deze tijd. Boxtel: DrukkerijTielen. Putnam, R.D. (2000), Bowling alone. The collapse and revival of American community.New York: Simon & Schuster.
115
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2013), Terugtreden is vooruitzien. Maatschappelijke veerkracht in het publieke domein. Geraadpleegd op 11 augustus 2013, via http://www.adviesorgaanrmo.nl/Publicaties/Adviezen/Terugtreden_is_vooruitzien_juli_2013 Raad voor het Openbaar Bestuur (2012), Loslaten in vertrouwen. Naar een nieuwe verhouding tussen overheid, markt én samenleving. Geraadpleegd op 8 april 2013, via http://www.robrfv.nl/documenten/boekje_advies_loslaten_in_vertrouwen_webversie.pdf Salverda, I en R. van Dam (2008), Burgers en Landschap deel 1. Voorbeelden van burgerparticipatie en maatschappelijk initiatief. Geraadpleegd op 22 mei 2013, via http://content.alterra.wur.nl/webdocs/internet/corporate/prodpubl/boekjesbrochures/BenL_deel1_LR.pdf SCP (2001), Maatschappelijke participatie in een middelgrote stad. Een exploratief onderzoek naar activiteiten, netwerken, loopbanen en achtergronden van vrijwilligers in maatschappelijke organisaties. Rijswijk: Sociaal en Cultureel Planbureau. SCP (2004), In het zicht van de toekomst. Den Haag: SCP. SCP (2011), Actuele maatschappelijke ontwikkelingen 2010. Den Haag: SCP. Skocpol, T., (2003), Diminished democracy: from membership to management in American civic life. Norman: University of Oklahoma Press. Spano, A. (2009), Public value creation and management control systems. International journal of public administration. 32(3), pp. 328-348. Spapens, P. (2012), Samen sterk op z’n Brabants. De doe-democratie in de praktijk. Specht, M., E. Sterk en G. van Walraven (2013), De ondernemende burger rukt op, schort het oordeel even op. Geraadpleegd op 6 december 2013, via http://www.socialevraagstukken.nl/site/2013/12/05/deondernemende-burger-rukt-op-schort-het-oordeel-even-op/ Stokkom, B. van, N. Toenders (2010), De sociale cohesie voorbij. Actieve burgers in achterstandswijken. Amsterdam: Pallas. Swanborn, P.G. (1981), Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek: inleiding in ontwerpstrategieën. Amsterdam: Boom. Swanborn, P.G. (2000), Case-study’s? Wat, wanneer en hoe? Amsterdam: Boom. Swanborn, P.G. (2002), Basisboek sociaal onderzoek. Amsterdam: Boom. Thiel, S. van (2007), Bestuurskundig onderzoek. Een methodologische inleiding. Bussum: Coutinho. Tonkens, E. (2008), De bal bij de burger. Burgerschap en publiek moraal in een pluriforme dynamische samenleving. Amsterdam: Vossiuspers UvA. Tonkens, E. (2009), Tussen onderschatten en overvragen. Actief burgerschap en activerende organisaties in de wijk. Amsterdam: SUN Trancity. Tonkens, E., M. Hurenkamp en M. Ridderhof de Wilde (2010), Flexible, Frail, Fail. Interaction between local institutions and citizen groups in the Netherlands.Geraadpleegd op 14 januari 2014, via http://www.mennohurenkamp.nl/wp-content/uploads/2010/09/paperASA2010-FlexibleFrailFailTonkensHurenkampRidderhofdeWilde.pdf Troonrede (2013). Geraadpleegd op 20 september 2013 viahttp://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/toespraken/2013/09/17/troonrede-2013.html Veldhuysen, C., T. Van der Pennen en P. Sturm (2010) ‘Inspreken, meepraten, meedoen. Beleidsparticipatie’. In: Van Houten, M en A. Winsemius. Red. (2010), Participatie ontward. Vormen van participatie uitgelicht. Bunnik: Libertas. Verba, S., K.L. Schlozmann, H.E. Brady (1995). Voice and equality: Civic voluntarism in American politics. Harvard: Harvard University Press. Verhoeven, I. (2006), Alledaags politiek burgerschap en de overheid. In: Meurs, P., E. Schrijvers en G. de Vries. Leren van de praktijk. Gebruik van lokale kennis en ervaring voor beleid. Amsterdam: AUP. Verhoeven, I. (2010), Ruimte geven aan initiatieven van burgers. De actieve burger wil eerder zeggenschap dan meebeslissen. In: Rooilijn.10(4), pp 238-245. Verhoeven, I. (2013), Participeren gaat ook over wat de overheid niet goed uitkomt. Geraadpleegd op 6 december 2013, via http://www.socialevraagstukken.nl/site/2013/11/22/participeren-gaat-ook-over-watde-overheid-niet-goed-uitkomt/ Verhoeven, I. en M. Ham (2010), Brave burgers gezocht. De grenzen van de activerende overheid. Amsterdam: Uitgeverij Van Gennep. Verhoeven, I., en E.H. Tonkens (2011), Bewonersinitiatieven: partnerschap tussen burgers en overheid. Beleid en Maatschappij. 38(4), p. 419-437. Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (2005), Vertrouwen in de buurt. Amsterdam: Amsterdam University Press.
116
Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (2012), Vertrouwen in burgers. Amsterdam: Amsterdam University Press. Wijdeven, T.M.F. van de, (2012), Doe-Democratie. Actief burgerschap in stadswijken. Delft: Uitgeverij Eburon. Wijdeven, T.M.F. van de, (2013), Doe-Democratie behoeft overheid die betrokken aan de zijlijn staat. Geraadpleegd op 7 januari 2014, via http://www.socialevraagstukken.nl/site/2013/01/30/doe-democratiebehoeft-overheid-die-betrokken-aan-de-zijlijn-staat/ Wijdeven, T. van de, L. De Graaf en F. Hendriks (2013), Actief burgerschap. Lijnen in de literatuur. Geraadpleegd op4 november 2013, via http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/rapporten/2013/07/15/actief-burgerschap-lijnen-in-de-literatuur.html Wijdeven, T. van de en A. Winsemius (2013), Over het reservoir aan actieve burgers tasten we in het duister. Geraadpleegd op 6 december 2013, via http://www.socialevraagstukken.nl/site/2013/09/11/wat-wetenwe-eigenlijk-over-actieve-burgers/ Yin, R. (2003), Case study research: Design and methods. California: Thousand Oaks: Sage Publications.
117
Bijlagen Bijlage 1: Lijst met respondenten Casus Truckersdag Vlijmen Truckersdag Vlijmen Kinderboerderij De Sik
Kinderboerderij De Sik Natuurspeelterrein Schaijk Natuurspeelterrein Schaijk Seniorensoos Andromeda Seniorensoos Andromeda
Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek Buurtpreventieteam Halsteren Dorp en Beek Weg met de bende van Oss Weg met de bende van Oss
Functie respondent Voorzitter Stichting En Route Klantcoördinator Wijkgericht Werken, gemeente Heusden Bestuur Stichting Kinderboerderij De Sik (3 personen) Directie Beheer Wijzaken, gemeente Breda Initiatiefnemer Wethouder, gemeente landerd Initiatiefnemer Directeur buurtonderneming Woensel West. Ten tijde van de oprichting van het initiatief Wijkcoördinator Noord-Eindhoven Initiatiefnemer en Wijkcoördinator
Datum interview 17-9-2013 6-11-2013
Duur interview 100 minuten 40 minuten
10-10-2013
80 minuten
11-11-2013
45 minuten
27-9-2013 31-10-2013 27-9-2013 24-10-2013
80 minuten 65 minuten 120 minuten 65 minuten
7-10-2013
80 minuten
Beleidsadviseur Integrale Veiligheid, gemeente Bergen op Zoom Initiatiefnemer Beleidsmedewerker openbaar vervoer, verkeersveiligheid, milieu en duurzaamheid, gemeente Oss
17-10-2013
75 minuten
19-9-2013 25-10-2013
80 minuten 45 minuten
118
Bijlage 2: Topiclijst Initiatiefnemer Introductie Voorstellen Uitleg onderzoek + doel onderzoek Opname Vragen of respondent zich wil voorstellen Introductie case Aanleiding? Wanneer gestart Door wie Doel Werkwijze Wanneer gemeente / andere instanties betrokken? Concrete acties gemeente o Niets (Loslaten) Geen inhoudelijke / procesmatige bemoeienis Geen geld / subsidie / materiaal Burgergerichtheid en waardering o Faciliteren Informatie regels & procedures / vakgebied / succes en faalfactoren Ruimte of materiaal beschikbaar Doorverwijzen Procesbegeleiding Financiering zoeken / startkapitaal bieden Goed bereikbaar Afstand houden en ruimte geven voor eigen inzicht o Coproductie Idee past in gemeentelijke agenda Gelijkwaardige samenwerking, taakverdeling is gelijk Ruimte voor ideeën Soepele omgang (praktische) problemen Geld en ambtelijke inzet Heldere afspraken Samenwerking Beoordeling / ervaring samenwerking Ervaring m.b.t. regels en procedures Problemen / knelpunten Tip voor gemeente Resultaat / evaluatie In welke mate gerealiseerd? Tevreden? Afsluiting Bedanken Vervolg onderzoek, terugkoppeling
119
Gemeente Introductie Voorstellen Uitleg onderzoek + doel onderzoek Opname Vragen of respondent zich wil voorstellen Beleid Is er beleid over burgerinitiatieven/burgerparticipatie? Inhoud Al eerder te maken gehad met burgerinitiatieven? Introductie case Aanleiding? Wanneer gestart? Door wie? Doel? Wanneer betrokken? Welke stappen ondernomen? Concrete acties gemeente o Niets (Loslaten) Geen inhoudelijke / procesmatige bemoeienis Geen geld / subsidie / materiaal Burgergerichtheid en waardering o Faciliteren Informatie regels & procedures / vakgebied / succes en faalfactoren Ruimte of materiaal beschikbaar Doorverwijzen Procesbegeleiding Financiering zoeken / startkapitaal bieden Goed bereikbaar Afstand houden en ruimte geven voor eigen inzicht o Coproductie Idee past in gemeentelijke agenda Gelijkwaardige samenwerking, taakverdeling is gelijk Ruimte voor ideeën Soepele omgang (praktische) problemen Geld en ambtelijke inzet Heldere afspraken Samenwerking Beoordeling / ervaring samenwerking Problemen / knelpunten Resultaat / evaluatie Geëvalueerd? Bij meerdere initiatieven zo gehandeld? Hoeverre afhankelijk van persoon? Tevreden? Afsluiting Bedanken Vervolg onderzoek, terugkoppeling
120
Bijlage 3: Burgerinitiatieven in Noord-Brabant
123-Doedagen Best Bavel – Elsdonk Bavel – Hof – Jochems Bavel – Hof Vd Bilt Bavel – Hoge Daalakker Bavel – Molenakker Bavel – Pastoor Leijtenstraat Bavel – Pater Verschurenstraat – Verbakel Bavel – Schoutenlaan Bavel – Seminarieweg Beestenbende Van de Heihoek Belcrum – Kwartelstraat BergseBuurtrangers Bewoners Initiatief Gildenbuurt Biljarten met ouderen (Stichting Dorpsbelangen Drongelen) Blauwe kei – Pelsakker Blauwe kei – Pelsakker – Wijkdeal Boeimeer – Boutensstraat Boeimeer – Gen. Vd. Plaatstraat Boeimeer – Ruusbroecstraat 11 Boeimeer – Ruusbroecstraat 90 Brabantpark – Hertog Hendriklaan Brabant Wonen Burendag Wilgenhof Burenhulpsysteem Burgemeester Mastboomplein Buurthuis de Buut Buurtpreventie Gijzenrooi Buurtpreventieteam Geestenberg Buurtpreventieteam Halsteren Dorp & de Beek Buurtpreventieteam Lakerlopen Buurtpreventieteam ’t Fort – Rivierenbuurt Buurtpreventieteam Villapark Buurtpreventieteam Woenselse Heide Coachen van vrijwilligers Coöperatie Biest-Houtakker Coöperatie Morgen Groene Energie De Boodschappenmand De Blokhut De Zonneweide Dierenweide De Sik Dierenweide De Zandberg Dierenweide Parkhoeve Dierenweide Park Overbos Dierenweide ’tWaaijke Dorpsraad Halsteren Droomwonen Breda Ecologisch Mellepark Emer – Schapenweide Familiezorg Gageldonk – Brandebeemd Gageldonk – Moerenpad
121
Best Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Oss Breda Bergen op Zoom Eindhoven Aalburg Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Oss Bergen op Zoom Uden Bergen op Zoom Eindhoven Eindhoven Eindhoven Bergen op Zoom Eindhoven Bergen op Zoom Eindhoven Eindhoven Uden Hilvarenbeek Nuenen Valkenswaard Eindhoven Bergen op Zoom Breda Breda Breda Breda Breda Bergen op Zoom Breda Uden Breda Oisterwijk Breda Breda
Geeren-Noord Opruimtroepers Geeren-Zuid-Biesdonk / Linie Geeren-Zuid Jan Darkenisstraat Ginneken – Hoek Keermanslaan – Kerkhofweg Ginneken – Laan van Rasseghem Ginneken – Viandenlaan Halsters Vlinderkinderbos Hagebeemd – Burgstpad Heksenwiel – Asterdkraag Heksenwiel - Dwarsdijk Heksenwiel – Koekoeksbloem Heksenwiel - Nieuw Asterd Het speelbos Heusdenhout – Bergschot Heuvel – van – Hogendorpstraat – Thiesen Ijpelaar – Groot Ijpelaardreef Ijpelaar – Hornstraat Ijpelaar – Middachtenstraat Ijpelaar – Neubourgstraat Ijpelaar – Schaffelaarstraat Ijpelaar – Valkhofstraat Inloophuis Intratuin Breda Kesteren - Haagse Beemden Kesteren - Steenbroek Kesteren - Walbroek Kesteren – Weipad - Louise Stratenusstraat Kievitsloop - Boerenerf Kievitsloop – Buitenerf - Cannaertserf Kievitsloop - Geererf Kievitsloop - Noortberghmoeren Kievitsloop - Raaimoeren Kievitsloop - Reeperf Kievitsloop - Somerweide Kievitsloop -Veldmoeren/Bochtmoeren Kinder Vakantie Werk Casteren Klein UssenCleaners Kleuren van Meilust Kloostertuin Steijnstraat / van Assendelftstraat Kometenlaan Kroeten – Fonteinkruid La Luna – La Stella Leefbaarheidsgroep Mama’s club Melanendreef schoonhouden Moergestel fietsdorp Moeschakamp Mooi Straten Mountainbike route Muizenberg – Burgstpad – Rats Muizenberg – Clemensberg Multicultureel kookboek Natuurspeelterrein Schaijk Nieuwe Inslag e.o.
122
Breda Breda Breda Breda Breda Breda Bergen op Zoom Breda Breda Breda Breda Breda Bladel Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Uden Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Bladel Oss Bergen op Zoom Bergen op Zoom Bergen op Zoom Breda Bergen op Zoom St-Michielsgestel Bladel Bergen op Zoom Oisterwijk Landerd Oirschot Bergen op Zoom Breda Breda Uden Landerd Breda
Oisterwijk 800 Onderhouden groenvoorziening speeltuin Ontmoetingscentrum ‘Onder de Linde’ Opruimen zwerfafval Overakker – Allerheiligenweg Overakker – Barbarelaan Overakker – Brigidastraat Paradijs – Regenwulp – van Ginneken Parkdeal Van Sonsbeeckpark Park Sibelius schoonmaken Princenhage – Heuvelparkje Princenhage – Heuvelplein Princenhage – Nieuwe Heilaarstraat / Liesbosstraat Princenhage – Rithsestraat – Meijers Princenhage – Schrijnwerkerstraat Princenhage - Bontwerkerstraat Prinsenbeek – Abdisstraat Prinsenbeek – De Gemetjes – Nuiten Prinsenbeek – Dorpsraad Prinsenbeek – Dries Prinsenbeek – Groenstraat Prinsenbeek – Leliehof Prinsenbeek – Liesbosdreef – Gommers Prinsenbeek – Biesbosdreef Prinsenbeek – Meesterbierensweg Prinsenbeek – Merlijnshof Prinsenbeek – Tongerloodreef Prinsenbeek – Valveeken – Smits Prinsenbeek – Velsgoed Prinsenbeek – Vianendreef Prinsenbeek Quiriniuskerk 100 jaar Repair café stratum Repair café Uden Samen eten Stichting Gemeenschapshuis Vessem Schone Dwarsdijk Schoon Hertogin Maria Schoonhouden Populierlaan Schoonmaakactie Zeeheldenbuurt Oss Schoonmaken tank versperring Zoom Seniorensoos Andromeda Serve the City Sociale sofa’s Speeltuin Schelpstraat Sportpark – Herzogstraat Sportpark – Mgr Hopmanstraat 17 Sportpark – Mgr Hopmanstraat 23 Sportpark – Wagemakerspark 58 Sportpark – Wagemakerspark 74 Stichting Beheer Brede School De Dompelaar Stichting CareStitch Stichting De Tuin Stichting Plus Stichting Promotie Projecten in Leefbaar Liempde
123
Oisterwijk Breda Landerd Oss Breda Breda Breda Breda Breda Oss Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Bergen op Zoom Eindhoven Uden Eersel Breda Oss Bergen op Zoom Oss Bergen op Zoom Eindhoven Tilburg Tilburg Bergen op Zoom Breda Breda Breda Breda Breda Gemert-Bakel Schijndel Goirle Eindhoven Boxtel
Stichting Schone Paden Stichting Speelkr8 Stichting Super Sociaal Stichting Zorg en Onderwijs Nu Tante Pollewop kleedt kinderen aan Teteringen – Adriaan Oomenstraat Teteringen – Doelenpad Truckers dag Vlijmen e.o. Stichting En Route Tuinen van Oisterwijk Tuinzigt – Kolfbaanpleintje Tuinzigt – Kwakkelhutstraat Tuinzigt – Sparrenweg Ulvenhout – Craenlaer Ulvenhout – Molenstraat – Van Haagen Ulvenhout – Nieuwe Beekhoek Ulvenhout – Nieuwe Dreef Ulvenhout – Pyramidedreef Ulvenhout – Steenland Ulvenhout - Wiek Vadergroep Vlokhoven Van donker naar licht Van mens tot mens Verduinsbos schoonhouden Vijverberg festival Vildersdijk Groep Virtueel Helmond Vrijwilligers Verenigd V.V.E. “noyelles” Weg met de Bende van Oss Werkboerderij Buiten Gewoon Wijkcentrum ’t Oude Raadhuis Wijkcommissie Noordgeest Wisselaar – Koekelarestraat – Vlaanderenstraat Zandberg – Ginnekenweg Zandberg – Hyacintplein Zandberg – Spelletjescafé de Zandloper Zandberg – Wilhelminapark Zandberg – Zandbergplein Zilverstrand Zomerspelen Stichting Dongense Jeugd Zorg coöperatie Hoogeloon Zorg cooperatieElsendorp Zorgboerderij Reek ZoutdealPrincehage Zwerfafval Kortfoortstraat Noord Zwerfafal opruimen Zwervende tuinen
124
Vught Eindhoven Helmond Bergen op Zoom Tilburg Breda Breda Heusden Oisterwijk Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Breda Eindhoven Bergen op Zoom Oss Bergen op Zoom Bergen op Zoom Oss Helmond Uden Bergen op Zoom Oss Sint-Michielsgestel Eindhoven Bergen op Zoom Breda Breda Breda Breda Breda Breda Bergen op Zoom Dongen Bladel Gemert-Bakel Landerd Breda Oss Oss Uden