UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2010 – 2011
De rol van de accountant als bedrijfsadviseur en invloed op de financiële performantie van KMO’s
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Kevin Defauw onder leiding van Prof. Patricia Everaert
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2010 – 2011
De rol van de accountant als bedrijfsadviseur en invloed op de financiële performantie van KMO’s
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Kevin Defauw onder leiding van Prof. Patricia Everaert
Vertrouwelijkheidsclausule Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Kevin Defauw
Voorwoord Het opbouwen van een masterproef en het bijhorende empirisch onderzoek is een werk van lange adem. Bij de totstandkoming hiervan heb ik gelukkig de steun ondervonden van verscheidene mensen. Ik sta er dan ook op deze personen hiervoor uitvoerig te bedanken.
Allereerst is er uiteraard mijn promotor, professor Patricia Everaert. Doorheen het afgelopen jaar heeft zij mij zowel tijdens mijn stageperiode als voor deze masterproef steeds met raad en daad bijgestaan. Dankzij haar kritische opmerkingen en creatieve inbreng is deze paper geworden tot wat ik er vooraf van verhoopt had.
In de tweede plaats bedank ik ook de mensen van het accountantskantoor Lammertyn & Co uit Kortemark. De stage die zij mij aanboden zorgde voor een ideale aanloop en verkenning in het professionele vakgebied. In het bijzonder Sofie Hoedt en Stefaan Vandaele bedank ik voor de vele tijd die ze vrijmaakten om mij overal wegwijs in te maken.
Tot slot zijn er heel wat mensen in mijn persoonlijke leefomgeving die indirect heel wat steun voor me betekenden. Zo is er uiteraard mijn vriendin Julie die nu reeds vijf jaar aan mijn zijde staat en mijn grote geluk uitmaakt. Daarnaast zijn er echter ook mijn ouders die me tijdens mijn opvoeding steeds de vrijheid gunden mijn eigen keuzes te maken en er ook de verantwoordelijkheid voor op te nemen. Ook mijn broer Jürgen hoort thuis in dit rijtje van mensen die steeds paraat stonden om te luisteren naar mijn grote en kleine zorgen.
I
Inhoudsopgave Voorwoord ............................................................................................................................................... I Inhoudsopgave ........................................................................................................................................ II Abstract .................................................................................................................................................. IV Gebruikte afkortingen ............................................................................................................................. V Lijst tabellen ........................................................................................................................................... VI Lijst grafieken ........................................................................................................................................ VII 1. Inleiding ............................................................................................................................................... 1 2. Literatuuronderzoek ............................................................................................................................ 3 2.1 De vraag van KMO’s naar dienstverlening .................................................................................... 3 2.2 Het aanbod door accountants van adviesverlening ...................................................................... 6 2.2.1 Traditionele taken van de accountant ................................................................................... 6 2.2.2 Adviesverlening door de accountant...................................................................................... 8 2.3 Kenmerken van de relatie tussen KMO’s en hun accountant ..................................................... 11 2.4. Impact van adviesverlening ........................................................................................................ 13 3. Methodologie .................................................................................................................................... 16 3.1 Onderzoeksopzet......................................................................................................................... 16 3.1.1 Populatie............................................................................................................................... 16 3.1.2 Steekproeftrekking ............................................................................................................... 16 3.1.3 Datacollectie ......................................................................................................................... 16 3.1.4 Respsonsgraad...................................................................................................................... 17 3.1.5 Non-respons ......................................................................................................................... 17 3.2 Maatstaven .................................................................................................................................. 18 4. Resultaten en interpretatie ............................................................................................................... 23 4.1 Beschrijvende statistiek ............................................................................................................... 23 4.2 Traditionele dienstverlening ....................................................................................................... 24 4.2.1 Outsourcingstrategie voor accountingtaken ........................................................................ 24 4.2.2 Verklarend model ................................................................................................................. 25 4.3 Adviesverlening door de externe accountant ............................................................................. 27 4.3.1 Adviesverlening m.b.t. financieel management................................................................... 29 4.3.2 Adviesverlening inzake fiscale optimalisatie ........................................................................ 30 4.3.3 Juridische bijstand ................................................................................................................ 30 4.3.4 Strategisch advies ................................................................................................................. 31
II
4.4 Impact op de financiële performantie......................................................................................... 32 4.4.1 Impact op korte termijn (3 jaar) ........................................................................................... 33 4.4.2 Impact op middellange termijn (6 jaar)................................................................................ 34 5. Conclusies .......................................................................................................................................... 37 Bibliografie ........................................................................................................................................... VIII Tabellen ................................................................................................................................................ XIII Grafieken ........................................................................................................................................... XXVII Bijlagen ............................................................................................................................................. XXVIII 1. Vragenlijst ................................................................................................................................. XXVIII
III
Abstract De doelstelling van deze paper is een diepgaander inzicht te verwerven in de vraag vanuit KMO’s naar dienstverlening door hun externe accountant. Twee onderzoeksvragen worden hierbij behandeld: (1) Welke zijn de bepalende factoren (kenmerken van de onderneming, accountant of onderlinge relatie) die deze vraag beïnvloeden? (2) Beïnvloedt deze dienstverlening de financiële performantie van de onderneming? Het onderzoeksopzet bestaat uit een vragenlijst die werd uitgestuurd naar 1.826 KMO-zaakvoerders in Nederlandstalig België. De resultaten wijzen uit dat de leeftijd, sector en grootte van de onderneming, alsook de looptijd van de relatie met de externe accountant, bepalend zijn voor de vraag naar traditionele accountingtaken. De vraag naar adviesverlening wordt eveneens gedetermineerd door de sector en duur van de samenwerking, maar daarnaast ook door de mate van toewijding binnen de relatie. Tot slot wordt binnen deze paper aangetoond dat financieel managementadvies op middellange termijn een positieve impact heeft op de financiële performantie van de onderneming. Hiermee wordt een belangrijke vaststelling uit Berry et al. (2006) bevestigd.
Kernwoorden: Accountant, Adviesverlening, Financiële performantie, KMO
IV
Gebruikte afkortingen FTE
Full Time Equivalents
IAB
Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten
KMO
Kleine en Middelgrote Ondernemingen
OLS
Ordinary Least Squares
SMP
Small and Medium Practices
V
Lijst tabellen Tabel 1
Betrouwbaarheidsmaatstaven voor variabelen gemeten d.m.v. meerdere items
Tabel 2
Descriptieve statistieken
Tabel 3
Nominale variabelen
Tabel 4
Outsourcingintensiteit accountingtaken: vergelijking met Everaert et al. (2007)
Tabel 5
Correlatiematrix
Tabel 6
Regressiemodel outsourcing traditionele accountingtaken
Tabel 7
Regressiemodel vraag naar adviesverlening: geaggregeerd
Tabel 8
Regressiemodel vraag naar adviesverlening: financieel managementadvies
Tabel 9
Regressiemodel vraag naar adviesverlening: fiscale optimalisatie
Tabel 10
Regressiemodel vraag naar adviesverlening: juridisch advies
Tabel 11
Regressiemodel vraag naar adviesverlening: strategisch advies
Tabel 12
Regressiemodel impact dienstverlening op financiële performantie (KT)
Tabel 13
Regressiemodel impact dienstverlening op financiële performantie (MLT)
VI
Lijst grafieken Grafiek 1
Outsourcingstrategie voor accountingtaken
VII
1. Inleiding ‘De toekomst is aan de KMO!’ In een vrije tribune hekelt Freddy Michiels, hoofdredacteur van het economisch maandblad ‘KMO-Insider’ het gebrek aan academische en politieke aandacht voor de kleine en middelgrote ondernemingen. België, en Vlaanderen in het bijzonder, staat nochtans bekend als het KMO-land bij uitstek, verantwoordelijk voor meer dan 85% van onze private werkgelegenheid en welvaart (KMO-Insider, 2010). Tegelijk constateerde onderzoeksbureau Graydon NV in 2010 een recordaantal faillissementen, met een groot aantal slachtoffers in de categorie van KMO’s (NSZ, 2011). Een uitdieping van het academisch onderzoek naar de financiële performantie van deze ondernemingen lijkt dus actueler dan ooit, en kan eventueel de voorzet vormen voor doorgedreven politieke besluitvorming die effectiever inspeelt op de reële noden van KMO’s in onze regio.
Het strategisch competentiedenken biedt een interessante invalshoek voor de studie naar KMO’s. Deze theorie stelt, in aanvulling op ‘the resource-based view’, dat elk duurzaam concurrentieel voordeel afhankelijk is van de unieke middelen die beschikbaar zijn binnen de onderneming of bereikbaar zijn in haar directe omgeving (Sanchez & Heene, 2004). Gezien de beperktheid van interne middelen zal vooral die laatste groep van bereikbare middelen van primordiaal belang zijn voor KMO’s. Deze ondernemingen zullen zich dan ook laten bijstaan door een breed spectrum aan adviesverleners. Binnen deze paper zal onze aandacht uitgaan naar de mogelijke meerwaarde van het advies dat het frequentst gehanteerd wordt, namelijk dat van de externe accountant (Bennett & Robson, 1999).
De relatie tussen de onderneming en haar externe accountant vormt, sinds de jaren ‘90, in sterk toenemende mate het voorwerp van academisch onderzoek. Deze wetenschappelijke interesse groeide naarmate accountants hun pakket van traditionele boekhoudkundige taken verruimden naar adviesverlening in het brede gamma van probleemstellingen waarmee de onderneming in haar dagdagelijkse handelen wordt geconfronteerd. Het onderzoek focuste zich hoofdzakelijk op de verklaring waarom ondernemingen al dan niet gebruik maken van deze additionele dienstverlening (Johnson, Webber & Thomas, 2007; Bennett & Robson, 2004; Kirby & King, 1997). Gaandeweg, vanaf de millenniumwisseling, werd de aandacht uitgebreid naar de eigenlijke toegevoegde waarde van de adviesverlening 1
door de externe accountant. Hoewel dit onderzoek vooralsnog in zijn kinderschoenen staat werd toch al heel wat baanbrekend werk geleverd. De aanzet werd gegeven door het onderzoek van Bennett & Robson (2000a) dat voor alle mogelijke adviesverleners naging in welke mate zij een impact hadden op de groei van de onderneming. Berry, Sweeting & Goto (2006) bouwden verder op dit onderzoek waarbij specifiek toegespitst werd op de adviserende taken verleend door de externe accountant.
Dit onderzoek is opgedeeld in twee grote onderzoeksvragen. Allereerst gaan we na welke de bepalende factoren zijn (kenmerken van de onderneming, het accountantskantoor en de onderlinge relatie tussen beiden) in de vraag naar zowel traditionele boekhoudkundige dienstverlening als additionele bedrijfseconomische adviesverlening. In tweede instantie wensen we ook te controleren in welke mate deze adviesverlening door de externe accountant al dan niet bijdraagt tot de financiële performantie van de KMO.
Aan het schrijven van deze paper ging een stage vooraf bij het accountantskantoor Lammertyn uit Kortemark. De ervaring die opgedaan werd bij het behandelen van dossiers tijdens deze periode vormen een zeer belangrijke aanvulling op de academische literatuur die bestudeerd werd. Naast de eigen ervaring waren er ook de vele interviews en gesprekken met medewerkers van dit kantoor doorheen het onderzoek. Deze inbreng vanuit de professionele omgeving leidde enerzijds tot een adequatere inschatting van de economische relevantie van bepaalde variabelen en anderzijds tot het opstellen van een specifiekere vragenlijst naar de ondernemers toe.
De opbouw van deze paper bestaat uit vier grote onderdelen. Allereerst wordt een overzicht gegeven van de bestaande literatuur rond KMO’s, accountants en hun onderlinge relatie op basis waarvan de hypothesen van dit onderzoek geformuleerd worden. In een tweede methodologisch gedeelte wordt uiteengezet op welke manier de gehanteerde variabelen zullen worden gemeten en wordt de kwantitatieve dataverzameling die voor dit onderzoek gebruikt werd uitvoerig beschreven. Aansluitend hierop worden de resultaten die volgen uit de data-analyse in detail besproken en worden de vooropgestelde hypothesen al dan niet verworpen. In het slot van deze paper worden de conclusies van dit onderzoek samengevat en worden suggesties geformuleerd voor toekomstig onderzoek. 2
2. Literatuuronderzoek Binnen deze sectie gaan we na wat de bestaande literatuur schrijft over de relatie tussen KMO’s en hun accountant. Allereerst bekijken we de situatie vanuit het oogpunt van de KMO en gaan we na hoe deze ertoe komt externe adviseurs in te schakelen. In een tweede onderdeel bestuderen we de evolutie binnen het accountingberoep van traditionele boekhoudtaken naar extra adviesverlening. Vervolgens gaan we dieper in op de specifieke kenmerken die de relatie tussen de KMO en haar externe accountant typeren. Tot slot hebben we aandacht voor wat de literatuur ons leert over de impact van professionele adviesverlening op de performantie van KMO’s.
2.1 De vraag van KMO’s naar dienstverlening Typerend voor vele starters en kleine ondernemers is dat men weliswaar over een sterk product beschikt, maar men weinig of geen notie heeft van wat de werking en het beheer van een kleine onderneming juist inhoudt en met zich meebrengt (Kirby, 1986). Bovendien beschikken deze ondernemers, door de kleine schaal waarop zij actief zijn, vaak niet over de middelen om zich binnen de onderneming te omringen met mensen die wel ervaring hebben met deze bedrijfseconomische aspecten. Een mogelijke oplossing, die uitgebreid bestudeerd werd in de literatuur, bestaat er dan in om via het aankopen van adviesverlening deze middelenkloof te overbruggen (IFAC, 2010).
Binnen de literatuur wordt vaak de ‘resource-based theory of the firm’ gehanteerd om de oorsprong van de vraag naar adviesverlening door KMO’s theoretisch te onderbouwen. Deze theorie stelt in essentie dat eender welke vorm van duurzaam concurrentieel voordeel voor een onderneming resulteert uit de superieure middelen of activa waarover de onderneming beschikt (Wernerfelt, 1984). Het competentiedenken bouwt deze theorie verder uit door te stellen dat niet enkel ‘internal resources’ maar ook ‘firm-addressable resources’ essentieel zijn (Sanchez & Heene, 2004). Door het integreren van deze interne en externe middelen kunnen ondernemingen een duurzaam voordeel opbouwen binnen een dynamische competitieve omgeving (Teece, Pisano & Shuen, 1997). Ten gevolge het specifieke karakter van de KMO (weinig interne middelen) zal voor deze categorie ondernemingen de nadruk
3
sterk liggen op het extern verwerven van middelen, zeker in materies waarvoor gespecialiseerde kennis vereist is.
De literatuur bevestigt de assumptie dat KMO’s actief op zoek gaan naar externe adviesverlening, en dit bovendien in steeds toenemende mate. Onderzoek wijst uit dat zowat 95% van de KMO’s geregeld advies inwint bij één of meerdere aanbieders van adviesverlening (Bennett & Robson, 1999). Voortbouwend op de theorie kan een profiel opgemaakt worden van ondernemingen die geacht worden een grotere vraag naar externe dienstverlening uit te maken.
Hoe kleiner de onderneming is, en bijgevolg hoe beperkter de interne middelen zijn, hoe meer we verwachten dat dit gecompenseerd zal worden door externe dienstverlening. Contra-intuïtief blijkt echter dat deze ondernemingen vaak net in mindere mate een beroep zullen doen op adviesverlening (Bennett & Robson, 1999; Holmes & Nicholls, 1988). Een eerste verklaring hiervoor is dat kleinere ondernemers vaak sterk gesteld zijn op de eigen autonomie en minder gefocust op de groei van de onderneming (Low & MacMillan, 1988). Daarnaast zullen deze ondernemingen over minder financiële middelen beschikken voor de aankoop van extern advies (Johnson et al., 2007). De resultaten uit een grootschalig onderzoek van Bennett & Robson (1999) verzoenen deze twee tegenovergestelde opvattingen. Zij vonden een inverse U-verdeling tussen de grootte van de onderneming en het gebruik van externe adviesverlening. Micro-ondernemingen (<10 WN) en grote ondernemingen kopen minder advies aan ten opzichte van kleine ondernemingen die door het onderzoek als ‘heavy-users’ naar voor worden gebracht. Aangezien microondernemingen geen deel uitmaken van de steekproef waarmee binnen dit onderzoek wordt gewerkt (cf. infra), formuleren we volgende hypothese:
Hypothese 1: Hoe kleiner de onderneming, hoe groter de vraag naar zowel traditionele boekhouddiensten als bedrijfseconomische adviesverlening door de externe accountant.
Ook van jonge ondernemingen verwachten we dat ze zich in grotere mate zullen laten omringen door adviesverleners. Deze ondernemingen zijn immers minder vertrouwd met het wetgevend kader en de diverse operationele uitdagingen waarmee de onderneming 4
wordt geconfronteerd (Blackburn, Carey & Tanewski, 2010). Dit vermoeden wordt bevestigd door het onderzoek van diverse auteurs (Kirby & King, 1997; Holmes & Nicholls, 1988). We gaan na of deze hypothese eveneens bevestigd wordt voor wat dienstverlening door de externe accountant betreft:
Hypothese 2: Hoe jonger de onderneming, hoe groter de vraag naar zowel traditionele boekhouddiensten als bedrijfseconomische adviesverlening door de externe accountant.
Tot slot zal ook de sector waarbinnen de onderneming actief is bepalend zijn voor het al dan niet gebruik maken van adviesverlening (Blackburn et al., 2010). Indien er sterke concurrentie speelt binnen een bepaalde sector zal men zich sneller omringen met externe adviseurs. De combinatie van extern advies en interne middelen kan immers zorgen voor het uitbouwen van een competitief voordeel (Johnson et al., 2007). Binnen deze paper gaan we na of er een onderscheid is naargelang sector, specifiek voor wat de vraag naar dienstverlening door de externe accountant betreft:
Hypothese 3: De vraag naar zowel traditionele boekhouddiensten als bedrijfseconomische adviesverlening door de externe accountant is afhankelijk van de sector waarin de onderneming actief is.
Naast de kenmerken van de onderneming zal ook, en vooral bij micro-ondernemingen, het profiel van de ondernemer bepalend zijn voor de vraag naar adviesverlening (IFAC, 2010). Aangezien we deze categorie van ondernemingen echter niet bestuderen, wordt binnen het bestek van dit onderzoek geen verdere aandacht besteed aan het belang van deze kenmerken.
Voor het vervolg van onze studie stelt zich de vraag waar ondernemers op zoek zullen gaan naar adviesverlening. Uit de literatuur blijkt dat vooral accountants, banken en juristen (advocaten en notarissen) vaak geraadpleegd worden (Bennett & Robson, 1999). Deze adviesverleners hebben een concurrentieel voordeel op o.a. consultants in het opzicht dat zij over een ‘open kanaal’ met de onderneming beschikken, door hun technische dienstverlening (Kirby & King, 1997). Zo zal de accountant door het leveren van zijn 5
traditionele boekhoudkundige taken een vertrouwensrelatie ontwikkelen met de onderneming, waardoor hij ook voor
het verlenen van advies rond diverse
bedrijfseconomische kwesties geraadpleegd zal worden (Marriott & Marriott, 2000).
Accountants, de groep adviesverleners die binnen dit onderzoek onze bijzondere aandacht krijgt, domineren de markt voor ondernemingen die slechts één bron van adviesverlening gebruiken (Bennett & Robson, 1999). Ze zijn daarmee voor vele KMO’s one-stop shops (Everaert, Rommel & Sarens, 2007a) waarbij de onderneming ten rade gaat voor problemen in talloze domeinen: financieel management, fiscale optimalisatie, juridische bijstand of strategisch advies.
2.2 Het aanbod door accountants van adviesverlening Het beroep van accountant heeft sinds de jaren ’80 een heuse transformatie ondergaan, een evolutie die overigens nog steeds aan de gang is. Het oorspronkelijke business model van de accountant staat immers onder een toenemende druk die hen steeds meer richting een uitgebreider aanbod aan adviesverlening stuwt. In het vervolg van dit onderdeel gaan we dieper in op beide rollen van de accountant: enerzijds de traditionele boekhoudkundige taken die dus meer en meer op de achtergrond verdwijnen, anderzijds het ontwikkelen van een aanbod van adviesverlening in diverse bedrijfseconomische domeinen.
2.2.1 Traditionele taken van de accountant Met de wet van 17 juli 1975 werden Belgische ondernemingen verplicht een boekhouding te voeren, haar aard en omvang passende. Aanvankelijk was het takenpakket van de accountant toegespitst op het vervullen van deze wettelijke verplichting. Het eindproduct van de accountant, de jaarrekening, heeft echter voor veel zaakvoerders weinig toegevoegde waarde, zeker voor zij die deze niet kunnen interpreteren door een beperkte boekhoudkundige kennis (Marriott & Marriott, 2000).
Een recent onderzoek binnen de Belgische context (Everaert, Sarens & Rommel, 2007b) toont aan dat het leeuwendeel van de KMO’s de traditionele boekhoudtaken minstens voor een gedeelte outsourcet. 53% doet aan selectieve outsourcing, 12% besteedt alle boekhoudkundige taken uit en de overige 35% doet geen beroep op een externe accountant. 6
Het business model van accountantskantoren die zich richten op dit traditionele takenpakket komt echter onder toenemende druk te staan en dit omwille van drie oorzaken.
Ten eerste zorgt het feit dat ondernemers de jaarrekening zien als een zogenaamde ‘distress purchase’ (Rothschild, 1979) ervoor dat zij actief op zoek zullen gaan naar de laagst mogelijke prijs op de markt, en weinig bezorgd zijn om kwaliteit. Hierbij komt als tweede oorzaak de scherpe prijsconcurrentie van de grotere ‘Big 4’ accountancypraktijken die het marktaandeel van kleinere praktijken gevoelig aantasten (Bagchi-Sen & Kuechler, 2000). Een derde en laatste oorzaak situeert zich aan de vraagzijde van accountantskantoren. De perceptie van werk met relatief weinig toegevoegde waarde resulteert in een afnemende instroom van werkkrachten, wat een opwaartse druk zet op de lonen (Vanderwaeren, 2010).
Als gevolg van deze toenemende druk op het traditionele business model komt dit onderdeel meer en meer op de achtergrond te staan ten voordele van meer lucratieve adviesverlening (Bagchi-Sen & Kuechler, 2000). Hiermee verdwijnt echter niet de verplichting voor ondernemingen om een jaarrekening neer te leggen. Hoe voldoen accountantskantoren aan deze vraag en hoe zullen ze dit in de toekomst doen?
Een eerste mogelijke uitweg bestaat er in ondernemingen aan te moedigen zelf de meest routinematige boekhoudactiviteiten uit te voeren. Via boekhoudsoftware met een eenvoudige interface kunnen ondernemingen zonder veel moeite zelf de meest courante boekingen invoeren. De rol van de accountant verschuift dan grotendeels naar het nazicht van de ingevoerde boekingen (Everaert et al., 2007a) en het verwerken van de gegevens om tot de uiteindelijke jaarrekening te komen.
Een tweede potentiële oplossing is het uitbesteden van de routinematige, en dus minder winstgevende, boekhoudtaken. Thans bestaan er reeds heel wat ondernemingen die zich specialiseren in deze routineboekingen en ze dus veel goedkoper kunnen uitvoeren (BagchiSen & Kuechler, 2000). Een nieuwe trend hierbij is het outsourcen naar lage loonlanden. In India bijvoorbeeld staan heel wat outsourcingbedrijven klaar om de data-input over te nemen. Grote consultancyspelers zoals Accenture of Capgemini bieden reeds vele jaren
7
zogenaamde ‘boekhoudfabrieken’ aan, zowel near-shore (Oost-Europa) als off-shore (India) (Vanderwaeren, 2010).
Een nieuwe bedreiging stelt zich in de intentie van zowel de Europese Commissie als het Europees Parlement om de verplichte jaarrekening af te schaffen voor microondernemingen, teneinde de administratieve lasten te verminderen (Unizo, 2010). Accountantskantoren zullen dus mogelijk hun aandeel aan inkomsten uit de traditionele activiteiten in de toekomst verder zien slinken.
Tot slot dient opgemerkt te worden dat het beeld van de jaarrekening als noodzakelijke kost volgens accountants uit de praktijk te eenzijdig is. Hoewel vele accountantskantoren zich beperken tot het puur afleveren van een jaarrekening en dus weinig waarde toevoegen, trachten andere accountantskantoren dit wel te doen door in een bespreking van deze jaarrekening de sterkte- en zwaktepunten van de onderneming aan te geven.
2.2.2 Adviesverlening door de accountant Zoals reeds vermeld zijn vele accountantskantoren, onder de toenemende druk op het traditionele business model, zich meer en meer gaan toeleggen op additionele adviesverlening. De gestage opmars in het aanbod van adviserende diensten, die ingezet werd in de jaren ’80, was echter allesbehalve een evidentie. Verscheidene auteurs onderzochten waarom ondernemers aanvankelijk geen gebruik maakten van dit aanbod van adviesverlening door accountants. Hun bevinding is dat het probleem zich zowel in de kwaliteit van het aanbod als in de beeldvorming bij de ondernemer situeerde.
Accountants zijn niet opgeleid om te kunnen voldoen aan de brede waaier van vragen en problemen waarmee zij binnen een adviserende rol te maken krijgen. Leinicke & Fish (1990) suggereren dat een bijkomende training van minimaal 5 à 6 jaar nodig is vooraleer de accountant een rol als consultant volwaardig kan opnemen. Accountantskantoren dienen dan ook te investeren in trainingssystemen die instaan voor het continu ontwikkelen van de vaardigheden van hun personeelsleden om zo in een kwalitatieve dienstverlening naar ondernemingen te kunnen voorzien (Doving & Gooderham, 2008).
8
Hoewel het belang van professionele training nooit voldoende onderstreept kan worden (IFAC, 2010) sijpelt ook meer en meer het besef door dat het complete gamma aan adviesverlening onmogelijk door één en dezelfde persoon geleverd kan worden. Aan deze vaststelling zal op verschillende manieren tegemoet worden gekomen, naargelang de grootte van het accountantskantoor.
Grotere accountantskantoren, zoals de zogenaamde ‘Big 4’, zullen streven naar een heterogeen menselijk kapitaal (Doving & Gooderham, 2008) met specialisten in de verschillende deeldomeinen. Het beschikken over deze gespecialiseerde departementen maakt een totaalondersteuning mogelijk en levert deze bedrijven zo een concurrentieel voordeel op tegenover kleinere spelers in de markt (IFAC, 2010).
Middelgrote accountantskantoren hebben op hun beurt getracht dit concurrentieel nadeel weg te werken door middel van een nieuw multidisciplinair business model. Er werden samenwerkingen opgezet waaruit, sinds de jaren ’90, nieuwe geïntegreerde kantoren van accountants,
belastingconsulenten,
(Vanderwaeren, 2010).
bedrijfsrevisoren,
juristen,…
zijn
ontstaan
Deze tendens vindt ook meer en meer ingang bij kleinere
accountantskantoren, al zal het overgrote deel van deze kantoren eerder gebruik maken van externe allianties met allerhande specialisten (Doving & Gooderham, 2008). Het ontwikkelen van een sterk netwerk dat snel en adequaat de klant kan bijstaan met het gepaste advies zal voor deze kantoren dan ook uiterst belangrijk zijn (IFAC, 2010). De rol van de accountant kan binnen deze context vergeleken worden met die van een huisarts. De accountant (huisarts) is vertrouwd met zijn klant (patiënt) door zijn traditionele dienstverlening en kan hem adviseren bij relatief eenvoudige probleemstellingen. Indien hij echter over onvoldoende expertise beschikt voor het oplossen van een bepaalde specifiekere probleemstelling kan hij de klant (patiënt) steeds doorverwijzen naar een specialist die deze dan verder helpt.
Een tweede mogelijkheid voor kleinere accountantskantoren om concurrentieel te blijven bestaat er in zich te gaan specialiseren. Enerzijds kan men zich toeleggen op één bepaalde competentie zoals bijvoorbeeld fiscaliteit of financieel management, anderzijds kan men zich specialiseren binnen de adviesverlening aan een bepaalde specifieke bedrijfsniche (Vanderwaeren, 2010). 9
Naarmate ofwel de heterogeniteit van kennis binnenshuis, ofwel de hoeveelheid externe allianties toeneemt, zal een accountantskantoor een grotere verscheidenheid aan dienstverlening aanbieden. Uit recent onderzoek (Minnaert & De Cock, 2010) bij accountantskantoren in Nederlandstalig België blijkt dat deze, zonder uitzondering, allen in staat zijn fiscaal en juridisch advies te verlenen. Daarnaast is het overgrote deel van de accountantskantoren ook in staat advies te verlenen inzake het financieel management van de onderneming: investerings- en financieringsbeslissingen, waardering van de onderneming bij fusie of overname… Een beperkt gedeelte van de kantoren verleent ook advies omtrent het personeelsbeleid, de algemene strategie of marketing van de onderneming.
Naast de focus op de kwaliteit van het aanbod zal de accountant eveneens oog moeten hebben voor de perceptie die over hem leeft bij ondernemers. Heel wat van deze ondernemers beschouwen hun externe accountant immers enkel als een technische dienstverlener en niet als leverancier van ondernemingsadvies (Kirby & King, 1997). Hierbij zal de accountant bovendien moeten opboksen tegen een negatieve vooronderstelling bij ondernemers, gezien zijn traditionele aanbod als weinig waardevol wordt beschouwd (Marriott & Marriott, 2000). Het is voor accountants dan ook zaak actief adviserende diensten te promoten bij ondernemers (Kirby & King, 1997). Aanvankelijk diende deze marketing
vooral
gezien
te
worden
binnen
het
bestaande,
boekhoudkundige,
klantenbestand van de accountant. Meer recent promoten accountantskantoren hun adviesverlening ook bij klanten die geen boekhouddiensten aankopen van het kantoor. Hierdoor ontstaat een nieuw fenomeen van klanten waaraan adviesverlening wordt verkocht, maar die geen gebruik maken van de boekhoudkundige dienstverlening van het accountantskantoor.
Binnen deze paper wensen we graag na te gaan in welke mate de kenmerken van het accountantskantoor, in het bijzonder de grootte ervan, een invloed heeft op de hoeveelheid boekhoudkundige en adviserende dienstverlening die wordt aangekocht:
10
Hypothese 4: De vraag naar zowel traditionele boekhouddiensten als bedrijfseconomische adviesverlening verschilt naargelang de grootte van het kantoor waartoe de externe accountant behoort.
2.3 Kenmerken van de relatie tussen KMO’s en hun accountant Typerend voor de relatie tussen KMO’s en hun accountant is de sterke onderlinge vertrouwensband. Hiermee wordt meteen een verklaring geboden voor het feit dat de accountant de meest geconsulteerde bron van adviesverlening is. Het vertrouwen dat de ondernemer stelt in zijn accountant resulteert vanuit drie bronnen: institutioneel vertrouwen, relationeel vertrouwen en vertrouwen in competenties (IFAC, 2010).
Het institutioneel vertrouwen in de accountant vloeit voort uit het sterk uitgewerkte institutionele kader rond het beroep. Binnen België is de toegang tot het beroep van accountant wettelijk vastgelegd. De organisatie van het beroep en het toezicht erop gebeurt door het IAB. Vooraf aan het verkrijgen van een officiële erkenning als accountant doorloopt men een 3-jarige stage, waarna men dient te slagen voor de bijhorende eindexamens. Het sterke zelfregulerende kader binnen deze sector verleent accountants institutioneel vertrouwen bij ondernemers en een concurrentieel voordeel ten aanzien van adviesverleners uit minder gereguleerde sectoren zoals bijvoorbeeld consultants. Onderzoek heeft aangetoond dat adviesverleners uit sectoren met een sterk zelfregulerend karakter het frequentst geconsulteerd worden door ondernemingen: accountants, banken en juristen (Bennett & Robson, 1999).
Een tweede bron van vertrouwen resulteert uit de sterke relationele vertrouwensband tussen de ondernemer en zijn accountant. Dit vertrouwen neemt doorgaans toe met de looptijd van de relatie tussen beiden (Bennett & Robson, 2004). Het is echter uiterst belangrijk bij langdurige relaties een onderscheid te maken tussen affectieve en calculatieve toewijding, naargelang de onderliggende motivatie bij de ondernemer voor het voortzetten van de relatie (Gounaris, 2005).
In het geval van affectieve toewijding bestaat er een sterke connectie tussen de ondernemer en de accountant, die soms zelfs uitdijt tot in de privélevenssfeer (Blackburn et al., 2010). 11
Het ontwikkelen van een dergelijke relatie vergt een aanzienlijke investering van tijd en middelen door beide partijen (Werr, Blomberg & Löwstedt, 2009). De impact van het advies zal dan ook sterk afhankelijk zijn van de mate waarin de accountant en de onderneming deze investeringen maken (Ramsden & Bennett, 2005). “De klant bezit zelf het probleem en de oplossing, maar het zijn de klant en de adviseur die samen het onderzoeksproces bezitten dat zal onthullen wat de beste volgende stap is” (Schein, 1997, p. 207).
Bij calculatieve toewijding is het voortzetten van de relatie gebaseerd op een rekenkundige logica, namelijk het vermijden van ‘switching costs’ (Geyskens, Steenkamp, Scheer & Kumar, 1996). Deze zijn het geheel van financiële en niet-financiële (tijd en inspanningen) middelen die verloren gaan ten gevolge van het stopzetten van de relatie met de huidige accountant en het opzetten van de relatie met een nieuwe accountant (Jones, Mothersbaugh & Beatty, 2000). Wanneer er sprake is van calculatieve toewijding zal het relationele vertrouwen, en bijgevolg ook het potentieel voor wederzijdse waardecreatie, veel minder groot zijn. Onderzoek van Young & Denize (1995) toont aan dat switching costs een frequent geciteerde motivatie is om de relatie met de huidige externe accountant te behouden.
We kunnen veronderstellen dat de mate waarin er affectieve dan wel calculatieve toewijding bestaat tussen de ondernemer en zijn externe accountant de vraag naar dienstverlening sterk zal beïnvloeden. We formuleren intuïtief volgende hypothesen:
Hypothese 5a: Indien de relatie tussen de onderneming en haar externe accountant gekenmerkt wordt door affectieve toewijding zal de vraag naar zowel traditionele boekhouddiensten als bedrijfseconomische adviesverlening groter zijn.
Hypothese 5b: Indien de relatie tussen de onderneming en haar externe accountant gekenmerkt wordt door calculatieve toewijding zal de vraag naar zowel traditionele boekhouddiensten als bedrijfseconomische adviesverlening kleiner zijn.
Een derde en laatste bron van vertrouwen in de accountant volgt uit de perceptie van zijn competentieniveau. De ondernemer zal zich bij zijn oordeel baseren op zowel de traditionele dienstverlening van de accountant als de eerder aangekochte adviesverlening. Uit onderzoek 12
van Gooderham, Tobiassen, Doving & Nordhaug (2004) blijkt dat indien de ondernemer deze diensten als kwalitatief ervoer, hij een grotere waarschijnlijkheid zal hebben om ook in de toekomst zijn accountant verder in te schakelen voor adviesverlening.
2.4. Impact van adviesverlening De centrale vraag binnen deze paper bestaat er in na te gaan of de adviesverlening, door de accountant verleend, een al dan niet meetbare invloed heeft op de financiële prestaties van KMO’s en dus de ‘markttest’ doorstaat. Het onderzoek hiernaar is helaas vooralsnog in omvang beperkt. Eerder werd echter wel al heel wat onderzoek verricht naar de invloed van professioneel advies in het algemeen, abstractie makend van door wie het werd verleend.
Gegeven de hoge faillissementscijfers is de wetenschappelijke interesse in factoren die het succes
of
falen
ondernemingen
verklaren
een
constante
doorheen
de
tijd.
Voorspellingsmodellen baseerden zich aanvankelijk op financiële ratio’s die aan de hand van de jaarrekening werden berekend. In eigen land ontwikkelde het onderzoeksteam o.l.v. professor Hubert Ooghe sinds begin jaren ’80 verscheidene dergelijke ratiomodellen (Ooghe, Joos & De Bourdeaudhuij, 1995).
Deze modellen bleken echter vaak ontoereikend in het voorspellen van succes of faling. Binnen het onderzoek van El-Zayaty (1986) werd bijvoorbeeld nagegaan hoeveel van de ondernemingen waarvan faling voorspeld werd na 5 jaar effectief failliet waren verklaard. Voor slechts 5 van de 132 onderzochte ondernemingen was dit het geval. Als gevolg van de teleurstellende voorspellende kracht van ratiomodellen ontwikkelden zich een resem nieuwe modellen die zich eerder op kwalitatieve elementen baseerden. Een aantal hiervan namen het al dan niet gebruik maken van professionele adviesverlening op als parameter. Nagenoeg al deze modellen hadden als uitkomst dat professionele adviesverlening een significante predictor was voor de slaagkansen van de onderneming (Lussier & Pfeifer, 2001).
Verschillen in succes of faling zijn uiteraard slechts een eerste, grove indicatie voor de impact van externe adviesverlening. De vraag is of het extern advies ook kan resulteren in een omzettoename of kostenreductie en bijgevolg dus in een toename van de winstgevendheid van de onderneming. Ramsden & Bennett (2005) peilden in een onderzoek 13
naar de perceptie hierover bij 194 Britse ondernemers. Wat private adviesverleners betreft verklaarde 42,5% van de ondernemers dat het aangekochte advies de winst van de onderneming verhoogde. Deze toename zou hoofdzakelijk te verklaren zijn vanuit een reductie van de kosten van de onderneming (45,2%), eerder dan door een toename van de omzet (23,9%).
Specifiek voor wat de meerwaarde van de externe accountant betreft is de literatuur jammer genoeg dun gezaaid. Binnen een gevalstudie van Everaert et al. (2007a) getuigden ondernemers dat zij moeilijk de impact van het advies kunnen specificeren. Een grootschaliger onderzoek in Groot-Brittannië (Bennett & Robson, 2000) bracht al evenmin hoopgevende conclusies. Binnen dit onderzoeksopzet werd de invloed van adviesverlening door de verschillende aanbieders op de groei van de onderneming afzonderlijk gemeten. Van de traditionele aanbieders droegen enkel juridische adviesverleners significant bij tot de groei van de onderneming.
Op basis van het voorgaande zou men kunnen besluiten dat de literatuur weinig positiefs voorspelt voor de impact van adviesverlening door de accountant. Recent werd echter een hoopvoller perspectief geschept op deze onderzoeksvraag.
De belangrijkste meerwaarde in het onderzoek van Berry et al. (2006) is dat niet enkel de afzonderlijke impact van de accountant wordt beschouwd, maar bovendien ook een onderscheid wordt gemaakt naargelang het soort advies dat wordt verleend. De impact wordt gemeten aan de hand van de omzetgroei. De categorieën van adviesverlening zijn: algemeen ondernemingsadvies, noodadvies, ondersteuning van het financiële management en de traditionele boekhoudkundige dienstverlening. Zowel voor de ondersteuning van het financieel management als voor de traditionele dienstverlening groeit de omzet significant meer (op het 1% significantieniveau) bij gebruikers in vergelijking met niet-gebruikers.
De belangrijkste vaststelling uit dit onderzoek, in vergelijking met alle voorgaande, is dat een impact kan worden gevonden wanneer we een onderscheid maken tussen de verschillende soorten van adviesverlening. Voor het eigen onderzoek zal bijgevolg eveneens een onderscheid gemaakt worden tussen de verscheidene soorten adviesverlening, zij het dat we 14
een andere opdeling in categorieën zullen hanteren: boekhoudkundige diensten, advies omtrent het financieel management, fiscaal advies, juridisch advies en strategisch advies.
Hypothese 6: Het verlenen van boekhoudkundige diensten door de externe accountant beïnvloedt de financiële performantie van de KMO.
Hypothese 7: Het verlenen van advies omtrent het financieel management door de externe accountant beïnvloedt de financiële performantie van de KMO.
Hypothese 8: Het verlenen van fiscaal advies door de externe accountant beïnvloedt de financiële performantie van de KMO.
Hypothese 9: Het verlenen van juridisch advies door de externe accountant beïnvloedt de financiële performantie van de KMO.
Hypothese 10: Het verlenen van strategisch advies door de externe accountant beïnvloedt de financiële performantie van de KMO.
Vooraleer overgegaan wordt tot de beschrijving van het onderzoeksopzet nog een laatste kanttekening. Het onderzoek van Ramsden & Bennett (2005) wijst erop dat de focus op de financiële impact van adviesverlening (‘hard outcomes’) al te eenzijdig is. Veeleer situeert het grootste deel van de toegevoegde waarde van adviesverlening zich volgens hen in zogenaamde ‘soft outcomes’. Hun onderzoek onderbouwt deze stelling met kracht: 66,1% van de respondenten erkent dat zij eerder een impact ervaren in ‘soft outcomes’. Voorbeelden hiervan zijn het beter kunnen omgaan met concrete probleemstellingen (57,5%) en het beter kunnen managen van de onderneming (53,7%). Gezien we binnen deze paper onderzoek voeren naar ‘hard outcomes’ formuleren we geen additionele hypothesen met betrekking tot mogelijke ‘soft outcomes’. Wel zullen we bij het formuleren van de eindconclusies rekening moeten houden met het feit dat een deel van de toegevoegde waarde van adviesverlening zich eerder in deze vorm manifesteert.
15
3. Methodologie 3.1 Onderzoeksopzet 3.1.1 Populatie Het onderzoeksobject binnen deze paper zijn kleine en middelgrote ondernemingen. Voor het definiëren van een KMO hanteren we de definitie van de Europese Commissie (Aanbeveling 2003/361/EC): bedrijven die minder dan 250 personen tewerkstellen. Microondernemingen (met minder dan 10 werknemers) werden eveneens uitgesloten, omdat deze categorie zich moeilijker leent tot wetenschappelijk onderzoek: de groep is erg heterogeen en bovendien is het lastiger data te verzamelen over deze ondernemingen, gezien het vaak eenmanszaken of vennootschappen met een beperkte omzet betreft waarvoor het voeren van een beperkte boekhouding volstaat. Ondernemingen uit de financiële sector en publieke bedrijven worden eveneens geweerd gezien deze onderworpen zijn aan een verschillende boekhoudkundige wetgeving.
3.1.2 Steekproeftrekking Voor het vormen van de steekproef werd beroep gedaan op een adressenlijst van KMOzaakvoerders die ter beschikking werd gesteld door prof. dr. Patricia Everaert. Deze adressenlijst werd aangekocht in 2008 en bevat in totaal 5.000 adressen die voldoen aan de definitie van KMO’s. Aangezien de vragenlijst opgesteld werd in het Nederlands, werden enkel Nederlandstalige ondernemingen weerhouden. Uiteindelijk werden in totaal 1.826 KMO’s uit de database gecontacteerd, aselect getrokken (systematisch: onpare nummers).
3.1.3 Datacollectie De data werden verzameld via een online vragenlijst. Hierbij werd gebruik gemaakt van software van de vakgroep Marketing (faculteit Economie & Bedrijfskunde) van de Universiteit Gent. De vragenlijst is een combinatie van vragen uit de onderzochte literatuur die herwerkt of uitgebreid werden en eigen vragen die opgesteld werden in overleg met zowel prof. dr. Patricia Everaert als accountantskantoor Lammertyn. Eenmaal afgewerkt werden de vragenlijst, vooraleer ze te verspreiden, voorgelegd aan twee ondernemers1, als 1
Een pré-test werd uitgevoerd bij Daniël Verduyn van Verduyn NV op 19/03/2011 en bij Tom De Prêtre van Dekleir Houtconstructies BVBA op 21/03/2011.
16
pré-test. Op basis hiervan werden onduidelijkheden weggewerkt en was de vragenlijst klaar voor verspreiding. De looptijd van het onderzoek was twee weken, na de eerste week werd een herinnering verstuurd om de responsgraad verder te verhogen.
3.1.4 Respsonsgraad De vragenlijst werd opgestart door 300 van de 1.826 steekproefelementen, 228 onder hen vervolledigden de vragenlijst tot het eind. Hoewel in de begeleidende mailing duidelijk werd aangegeven dat het onderzoek handelde over de relatie tussen de KMO en haar externe accountant verklaarde een gedeelte van de ondernemers bij de eerste vraagstelling niet samen te werken met een externe accountant/accountantskantoor. Deze respondenten dienden verwijderd te worden, net zoals de elementen die niet binnen de begrenzingen van de steekproef vielen (vb. financiële instellingen, grote en micro-ondernemingen). Uiteindelijk werden 176 elementen meegenomen in de finale data-analyse, een effectieve responsgraad van 9,64%. Vergelijkbare onderzoeken binnen de Belgische context met een gelijkaardige steekproef leveren een gelijkaardige responsgraad op van ca. 10%, vb. Everaert et al. (2007b). 76% van de vragenlijsten werd ingevuld door de zaakvoerder zelf, 21% door de financieel directeur of hoofdboekhouder en de overige 3% door diverse kaderleden die nauw betrokken zijn bij de relatie met de externe accountant. Het feit dat de verzamelde data nagenoeg allemaal verleend werden door het topkader van de onderneming bezorgt het onderzoek een hoge betrouwbaarheid.
3.1.5 Non-respons Om na te gaan of er een mogelijke vertekening bestaat door non-respons suggereren Armstrong & Overton (1977) een vergelijking van de belangrijkste data te maken tussen respondenten die de vragenlijst snel na de uitnodiging invulden enerzijds en zij die dit pas laat deden anderzijds. Latere respondenten worden hierbij gezien als een proxy voor nonrespons. Binnen dit onderzoek trekken we de grens tussen vroege en late respons op het moment van het versturen van de herinnering. Op dat moment hadden 110 van de 176 effectieve respondenten de vragenlijst vervolledigd. De analyse onthult geen significant verschil tussen vroege en late respondenten kenmerken van de onderneming: aantal werknemers (p=0,756) en leeftijd van de onderneming (p=0,218). Ook voor de belangrijkste constructen binnen het onderzoek bestaat er geen onderscheid: outsourcingintensiteit van 17
de traditionele boekhoudtaken (p=0,745), financieel managementadvies (p=0,190), advies inzake fiscale optimalisatie (p=0,511), juridisch advies (p=0,302) en strategisch advies (p=0,320). Uit deze tests voor non-respons mogen we dan ook besluiten dat er geen vertekening bestaat door ondervertegenwoordiging van een bepaalde categorie ondernemingen.
3.2 Maatstaven
-- VOEG TABEL 1 IN --
Boekhoudkundige dienstverlening – Voor het meten van de mate waarin de boekhoudkundige activiteiten uitbesteed worden aan de externe accountant gebruiken we een construct (8 items) dat gebaseerd is op Jones (2002) en eerder gehanteerd werd binnen een onderzoek van Everaert et al. (2007b). Deze 8 items scoren met een Cronbach’s alfa van 0,817 hoog op interne consistentiebetrouwbaarheid. Uiteindelijk werden dezelfde zes items weerhouden als in het onderzoek van Everaert et al. (2007b) om zo een vergelijking over tijd te kunnen maken. Door het verwijderen van deze twee items werd de Cronbach’s alfa verder verhoogd naar 0,822. De zes resterende items die het construct uitmaken peilen voor zes boekhoudkundige basistaken (inboeken, opmaak tussentijdse resultatenrekening, afsluiten boekhouding, opstellen jaarrekening, aangiftes BTW en vennootschapsbelastingen) naar het percentage dat intern wordt uitgevoerd en het percentage dat wordt uitbesteed aan de externe accountant. Van de zes outsourcingpercentages wordt het gemiddelde in rekening gebracht als de mate van boekhoudkundige dienstverlening door de externe accountant.
Financieel managementadvies – Deze categorie van adviesverlening incorporeert een waaier aan verscheidene adviestaken. We identificeren deze adviestaken vanuit een lijst die opgesteld werd in het kader van Minnaert & De Cock (2010), waarbij alle adviestaken van de externe accountant worden opgesomd. Deze lijst met 18 items is gebaseerd op onderzoek van Doving & Gooderham (2008) en werd verder verfijnd in samenspraak met prof. dr. Patricia Everaert. De adviestaken binnen deze lijst die betrekking hebben op het financieel management van de onderneming zijn: kasplanning/budgettering, investeringsbeslissingen, financieringsbeslissingen, waardering van bedrijven bij fusies/overnames en tot slot ook het 18
uitbesteden van de CFO-functie wat de facto neerkomt op een bundeling van alle voorgaande adviestaken. Rond deze adviestaken werd een construct van 7 items opgebouwd dat, met behulp van een 7-punt-Likertschaal, meet in welke mate voor het financieel management van de onderneming beroep wordt gedaan op de externe accountant. Het construct bezit een Cronbach’s alfa van 0,836 die verhoogd werd tot 0,848 door het verwijderen van één item. Van de resterende zes items wordt het gemiddelde berekend als waarde voor het construct ‘financieel managementadvies’. Er werd eveneens een keuzemogelijkheid ‘niet van toepassing’ ingevoegd voor het geval de onderneming niet eerder geconfronteerd werd met de specifieke situatie. Zo is het plausibel dat de onderneming niet eerder betrokken was in overnames of fusies en daardoor nooit eerder nood had aan de waardebepaling van een andere onderneming.
Fiscaal advies – Het is van groot belang op te merken dat met fiscaal advies niet de traditionele aangiftes van BTW en vennootschapsbelasting wordt bedoeld, gezien deze opgenomen werden onder het construct boekhoudkundige dienstverlening. Met het construct fiscaal advies wensen we na te gaan in welke mate de onderneming zich laat bijstaan door haar externe accountant inzake fiscale optimalisatie. De meting gebeurt analoog aan de wijze waarop advies inzake financieel management werd gemeten, net zoals dat het geval zal zijn voor de overige adviesdomeinen: juridisch en strategisch advies. Het construct behaalt een Cronbach’s alfa van 0,783 die niet verder verhoogd kon worden door het verwijderen van bepaalde items.
Juridisch advies – Voor het meten van dit construct nemen we drie deeldomeinen van juridisch advies in rekening. Het betreft de takken van het recht waarmee de gemiddelde onderneming in aanraking komt: vennootschapsrecht, handelsrecht en sociaal recht. Het opnemen van handelsrecht en sociaal recht is een uitbreiding op de lijst waarin enkel vennootschapswetgeving werd opgenomen als adviestaak voor de externe accountant. De interne consistentiebetrouwbaarheid van het construct (α=0,737) kon enkel verhoogd worden door het verwijderen van het item vennootschapswetgeving. Gezien dit echter het belangrijkste item is volgens de omvattende lijst waarop we ons baseren, werd besloten alle vijf de items mee te nemen in de berekening van de gemiddelde score voor het construct.
19
Strategisch advies – Bij de opbouw van dit construct werd hoofdzakelijk gefocust op de betrokkenheid van de externe accountant bij het formuleren van de doelstellingen van de onderneming, het systematisch re-evalueren van de strategie en het aanreiken van opportuniteiten tot groei van de onderneming. Daarnaast worden ook aspecten met betrekking tot essentiële strategische domeinen zoals marketing en personeelsbeleid in rekening gebracht. Het construct bezit een zeer hoge Cronbach’s alfa van 0,901 zodat er geen items verwijderd dienden te worden.
Financiële performantie – Voor het model dat de impact van de bovenvermelde soorten adviesverlening nagaat dienen we op zoek te gaan naar een afhankelijke variabele die de voor- of achteruitgang in de financiële toestand van de KMO meet. Binnen de literatuur wordt veelal de evolutie in omzet (Bennett & Robson, 2000a; Berry et al., 2006), winstgevendheid of tewerkstelling (Bennett & Robson, 2000a) als criterium gehanteerd, al zijn deze methodes zeker niet vrij van enige kritiek.
De belangrijkste tekortkoming van het omzetcijfer is dat het slechts één element van de winstgevendheid meet, terwijl uit onderzoek naar voor kwam dat de toegevoegde waarde van adviesverlening zich volgens ondernemers hoofdzakelijk in kostenreductie situeert (Ramsden & Bennett, 2005). De discussie omtrent het omzetcijfer is in deze echter irrelevant, gezien de omzet niet wordt weergegeven binnen de verkorte jaarrekening die van toepassing is op een behoorlijk aantal van de steekproefelementen. Ter vervanging dienen deze ondernemingen hun brutomarge te rapporteren. We nemen dan ook ‘toename/afname van de brutomarge’ op als eerste potentiële afhankelijke variabele. Met deze variabele wordt overigens ook tegemoet gekomen aan de kritiek op het omzetcijfer dat een mogelijke kostenreductie niet incalculeert. Binnen de brutomarge wordt een groot gedeelte van de kosten immers wel in rekening gebracht.
Met winstgevendheid als criterium dienen we eveneens omzichtig om te springen. Bepaalde ondernemingen zullen immers hun winstcijfer systematisch manipuleren door middel van ‘earnings
management’
of
‘creative
accounting’.
Het
rapporteren
van
een
ondergewaardeerd winstcijfer wordt ingegeven door fiscale motieven, daar waar een overwaardering vaak het gevolg is van de principal-agent problematiek binnen de 20
onderneming (Healy & Wahlen, 1999). Desalniettemin zal worden nagegaan of de ‘toename/afname van de winst na belastingen’ een geschikte afhankelijke variabele vormt binnen het model waarmee binnen dit onderzoek gewerkt wordt. Tot slot wordt ook de evolutie in werkgelegenheid (gemeten in FTE) als afhankelijke variabele uitgeprobeerd.
Voor elk van de potentiële afhankelijke variabelen zullen we de procentuele toename/afname voor de laatste 3 en 6 jaar in rekening brengen. Deze methode is gebaseerd op Bennett & Robson (2000). Bij het opstellen van de modellen zullen we telkens de onderneming waarvoor de relatie met hun externe accountant korter is dan respectievelijk 3 en 6 jaar uitsluiten. Van deze ondernemingen valt immers moeilijk in te schatten in welke mate zij een vergelijkbare vraag naar dienstverlening hadden in de relatie met hun vorige externe accountant.
Grootte onderneming – Binnen de literatuur worden doorgaans twee verschillende methoden gehanteerd voor het meten van deze variabele. Enerzijds kan men het totaal van de activa als proxy gebruiken, anderzijds kan men gebruik maken van het aantal personeelsleden. Binnen deze paper opteren we voor de laatste methode: het aantal personeelsleden in voltijdse equivalenten (FTE). Omwille van de scheve verdeling van deze variabele wordt het natuurlijk logaritme van deze variabele gebruikt.
Leeftijd onderneming – Hierbij wordt gepeild naar het oprichtingsjaar van de onderneming om zo de leeftijd te kunnen berekenen. Als controlevariabele in het model dat de groei van de onderneming meet verwachten we een negatieve coëfficiënt. De literatuur (Storey, 1994) wijst immers uit dat jongere ondernemingen snellere groeiers zijn. Aangezien we ook hier te maken hebben met een scheve verdeling, berekenen we opnieuw het natuurlijk logaritme.
Sector onderneming – Binnen de vragenlijst werden in totaal acht verschillende categorieën van sectoren opgenomen, naast een optie ‘andere’. Aan de hand van de NACE-index (inbegrepen in de Belfirst database) reduceren we deze categorieën tot een dummyvariabele. Hierbij maken we een opdeling tussen ondernemingen die behoren tot de dienstensector enerzijds (1) en zij die behoren tot de nijverheidssector anderzijds (0).
21
Exporteur – We verwachten een snellere groei bij ondernemingen die exporteren, zoals bleek uit onderzoek van Bennett & Robson (2000a). Binnen de vragenlijst wordt gepeild naar het gedeelte van de omzet dat wordt behaald via export van producten. Hierbij worden vijf intervallen van elk 20% breed als keuzemogelijkheden opgegeven, naast een zesde optie waarmee de onderneming kan aangeven dat ze niet exporteert.
‘Big 6’ – De invloed van de grootte van het accountantskantoor op de vraag vanuit ondernemingen
naar
dienstverlening
is
een
onderwerp
dat
sterk
leeft
bij
praktijkdeskundigen. De sterk verschillende eigenschappen van enerzijds de grote mondiale accountancyspelers (met een meer heterogeen menselijk kapitaal) en anderzijds de zogenaamde SMP’s (die pretenderen zeer dicht bij de klant te staan) kunnen er inderdaad voor zorgen dat er een onderscheid bestaat tussen beiden. We trekken de figuurlijke lijn binnen dit onderzoek door middel van het, in de professionele omgeving, gangbare begrip ‘Big 6’ (Deloitte, Ernst&Young, PWC, KPMG, BDO, Grant Thornton). De dummyvariabele krijgt een waarde 1 indien de externe accountant tot één van deze zes kantoren behoort en een waarde 0 indien dit niet het geval is.
Affectieve toewijding – Voor het meten van dit construct werd, net zoals voor het construct calculatieve toewijding, gebruik gemaakt van de vragenlijst die werd opgesteld in het kader van de masterproef van Katrien Kestens (2008). Het construct affectieve toewijding telt zes items, hoofdzakelijk gebaseerd op Kumar, Scheer & Steenkamp (1995), en gemeten aan de hand van een zeven-punt-Likertschaal met een extra optie ‘geen idee’. De items werden vermengd met de items die calculatieve toewijding meten om de betrouwbaarheid van de respons te verhogen. De Cronbach’s alfa voor het construct affectieve toewijding bedroeg aanvankelijk 0,690 maar kon verhoogd worden tot 0,745 door het verwijderen van één item. De alfa voor dit construct binnen het onderzoek van Katrien Kestens (2008), waar hetzelfde item verwijderd werd, lag licht hoger (α=0,774). De uiteindelijke waarde voor het construct werd bekomen door het gemiddelde te nemen voor de vijf resterende items.
Calculatieve toewijding – Het meten van dit construct gebeurt met behulp van vijf items die grotendeels gebaseerd zijn op Gounaris (2005) en Jones, Reynolds, Mothersbaugh & Beatty (2007). Het vijfde item, een nieuw item uit het onderzoek van Kestens (2008) werd opnieuw 22
verwijderd om zo de Cronbach’s alfa te verhogen van 0,839 naar 0,859. Het construct heeft hiermee een grote interne consistentiebetrouwbaarheid, zowel in vergelijking met de affectieve tegenhanger als met hetzelfde construct binnen het onderzoek van Katrien Kestens (α=0,785). Opnieuw bekomen we de waarde voor het construct door het gemiddelde te nemen van de vier overblijvende items.
Duur samenwerking – Binnen de literatuursectie werd gesteld dat de impact van de looptijd van de relatie tussen de onderneming en haar externe accountant van ondergeschikt belang werd geacht aan het type relatie: affectieve dan wel calculatieve toewijding. Door het opnemen van deze variabele binnen het regressiemodel dat de vraag naar traditionele en additionele dienstverlening verklaart wensen we na te gaan in welke mate dat deze assumptie standhoudt. De verdeling van deze variabele is scheef zodat gewerkt zal worden met het natuurlijk logaritme.
4. Resultaten en interpretatie 4.1 Beschrijvende statistiek In tabel 2 worden voor alle afhankelijke, verklarende en interactievariabelen de belangrijkste kernstatistieken weergegeven: gemiddelde, mediaan, minimum, maximum en de standaardafwijking. Daarnaast werden in tabel 3 frequentietabellen opgenomen voor de twee nominale variabelen binnen het onderzoek.
-- VOEG TABEL 2 & 3 IN --
Deze descriptieve statistieken leren ons allereerst meer over de kenmerken van de ondernemingen die meegenomen werden in de finale data-analyse. De gemiddelde responderende onderneming beschikt over 47,5 personeelsleden (FTE); 71% behoort tot de categorie van kleine ondernemingen, de overige 29% zijn middelgrote ondernemingen. De leeftijd van de onderneming is gemiddeld 40,5 jaar. Dit hoge getal vloeit voort uit de samenstelling van de database waaruit de steekproef getrokken werd, waarin relatief weinig jonge ondernemingen zijn opgenomen. Deze vaststelling heeft mogelijk negatieve implicaties op het testen van de hypothesen rond de invloed van de leeftijd van de 23
onderneming. 35% van de ondernemingen vallen te catalogeren onder de dienstensector, 65% behoren tot de nijverheidssector. Vooral de industrie (33,0%), de bouwnijverheid (26,7%) en de groot-en kleinhandel (16,5%) zijn ruim vertegenwoordigd bij de responderende ondernemingen. Tot slot stellen we ook nog vast dat 2/3 van de ondernemingen niet of slechts in zeer beperkte mate exporteren.
De doorsnee KMO blijkt honkvast aan haar externe accountant. De gemiddelde duur van de samenwerking bedraagt net geen twee decennia (19 jaar). Daarnaast merken we ook nog op dat 22% van de responderende ondernemingen een beroep doet op een externe accountant die behoort tot de ‘Big 6’. Heel wat ondernemers beschouwen de rechtstreekse vraag naar de naam van hun externe accountant duidelijk als gevoelig, gezien het hoge gehalte aan ontbrekende waarden (75/176). Hierop werd vooraf geanticipeerd door een optie toe te voegen deze vraag niet te beantwoorden, om zo te vermijden dat de vragenlijst vroegtijdig afgesloten zou worden. Het eerder beperkte aantal valide waarden (101) kan er mogelijk toe leiden
dat
de
statistische
significantie
van
verschillen
tussen
beide
groepen
werd,
naargelang
accountantskantoren minder groot zal zijn.
4.2 Traditionele dienstverlening 4.2.1 Outsourcingstrategie voor accountingtaken Binnen
het
onderzoek
van
Everaert
et
al.
(2007b)
de
outsourcingintensiteit, een opdeling gemaakt tussen drie strategieën: total insourcing (020%), selective outsourcing (20-80%) en total outsourcing (80-100%). In het vervolg van dit onderdeel wensen we de resultaten van beide onderzoeken naast elkaar te leggen en te vergelijken om zo na te gaan of er in de relatief korte tussenperiode (4 jaar) sprake is van enige verschuiving in de vraag naar traditionele dienstverlening door de externe accountant.
-- VOEG TABEL 4 IN --
Daar waar we doorheen de tijd een evolutie verwachten naar een lagere outsourcingintensiteit, merken we dat er integendeel een stijging van 35% in 2007 naar ca. 40% in 2011 te noteren valt. De tijdspanne tussen beide onderzoeken mag dan weliswaar slechts 4 jaar bedragen, desalniettemin mogen we besluiten dat enige scepsis op zijn plaats 24
is bij de gangbare consensus dat de traditionele dienstverlening van de externe accountant in razendsnel verval zou zijn. Daarentegen stellen we wel vast dat de enige negatieve evolutie over de bestudeerde periode waar te nemen valt bij het inboeken van facturen en financiële transacties, niet toevallig de meest routinematige en eenvoudige van alle traditionele boekhoudtaken. Uit de tabel blijkt eveneens, weinig verrassend, dat de externe accountant
nog
steeds
voornamelijk
ingeschakeld
wordt
voor
de
vennootschapsbelastingaangifte (77%) en het opstellen van de jaarrekening (68%).
-- VOEG GRAFIEK 1 IN --
Voor wat de outsourcingstrategie van KMO’s betreft zien we een sterke stijging bij ondernemingen die de accountingtaken selectief outsourcen. Deze stijging gaat ten koste van het gehalte ondernemingen dat volledig outsourcet, maar ook van het percentage dat de boekhoudtaken volledig binnenshuis uitvoert.
Uiteraard is het belangrijk na te gaan of deze contra-intuïtieve verschillen niet verklaard kunnen worden door de samenstelling van de responderende ondernemingen. De grootte van de onderneming, hier gemeten aan de hand van het aantal personeelsleden, zal immers een belangrijk onderscheidend vermogen hebben op de outsourcingintensiteit (cf. infra). De gemiddelde onderneming in het onderzoek van Everaert et al. (2007b) was met 37 personeelsleden aanzienlijk kleiner dan dit het geval is binnen het huidige onderzoeksopzet (47,5). A priori hadden we dus een lagere outsourcingintensiteit kunnen verwachten, en een groter gehalte aan ondernemingen die de accountingtaken volledig insourcen. Het feit dat we net de tegenovergestelde conclusie dienen te maken wijst er andermaal op dat, anno 2011, de traditionele accountant/boekhouder geenszins dood en begraven is.
4.2.2 Verklarend model Voorafgaand aan het formuleren van de regressiemodellen controleren we de correlatiematrix als een eerste graadmeter voor het bestaan van multicollineariteit tussen de verscheidene variabelen binnen de modellen die we hanteren.
-- VOEG TABEL 5 IN – 25
De Pelsmacker & Van Kenkhove (2006) suggereren een grens van 0,5 vooraleer we een correlatie als materieel sterk dienen te beschouwen. Geen van de variabelen die binnen de modellen ter verklaring van de aangekochte dienstverlening worden gebruikt scoren onderling hoger dan deze score.
Om de vraag naar traditionele dienstverlening door de externe accountant te verklaren stellen we volgend lineair regressiemodel op:
TRADITIONEEL= β0 + β1 Affective + β2 Calculative + β3 Ln(DuurSamenwerking) + β4 Ln(FTE) + β5 Ln(LeeftijdOnd) + β6 Diensten + β7 Big6
-- VOEG TABEL 6 IN –
Het model verklaart 21,8% van de variatie van de variabele outsourcingintensiteit van traditionele accountingtaken (F=3,709, p=0,001). Alle voorwaarden voor het uitvoeren van een OLS-regressie werden nagegaan, waarbij geen problemen werden vastgesteld.
De veronderstelling dat de duur van de samenwerking op zich geen verklarende factor is wordt meteen ontkracht met dit eerste model. Daar waar geen van beide relatieconstructen de outsourcingintensiteit significant beïnvloeden is dit wel het geval voor de duur van de samenwerking. Het positieve teken wijst erop dat ondernemingen die langer samenwerken met hun externe accountant een hogere vraag naar traditionele accountingtaken vertonen.
Het type accountantskantoor waarbij de onderneming haar traditionele dienstverlening aankoopt heeft volgens het model geen significante invloed op de outsourcingintensiteit.
Tot slot merken we op dat elk van de drie ondernemingskarakteristieken een significante invloed (op het 10%-niveau) hebben op de hoeveelheid accountingtaken die worden aangekocht bij de externe accountant. Vooral de grote invloed van de sector waarin de onderneming actief is valt op (significant op het 1% niveau). Ondernemingen uit de dienstensector besteden gemiddeld 14% minder uit aan de externe accountant in 26
vergelijking met hun tegenhangers uit de nijverheidssector. De coëfficiënten voor leeftijd en grootte van de onderneming hebben zoals verwacht een negatief teken.
Bovenstaande vaststellingen ondersteunen de eerste drie hypothesen: de karakteristieken van de onderneming (grootte, leeftijd en sector) hebben een invloed op de hoeveelheid aangekochte accountingtaken. De vierde en vijfde hypothese, die betrekking hebben op de eigenschappen van het accountantskantoor en de onderlinge relatie, worden daarentegen weerlegd. Belangrijk is ook de vaststelling dat de duur van de samenwerking wel degelijk een afzonderlijke invloed uitoefent.
Als overgang naar het onderdeel met betrekking tot de vraag naar adviesverlening merken we nog op dat deze voor wat betreft financieel management (r=0,225, p=0,003) en fiscale optimalisatie (r=0,207, p=0,006) gecorreleerd is aan de mate waarin traditionele dienstverlening wordt aangekocht. Dit is echter niet het geval voor de vraag naar adviesverlening inzake juridische (r=0,077, p=0,310) of strategische (r=0,047, p=0,539) aangelegenheden. Hiermee wordt de stelling (cf. supra) bevestigd dat meer en meer accountantskantoren adviesverlening verkopen aan klanten die niet of zeer beperkt gebruik maken van de boekhoudkundige diensten van de accountant.
4.3 Adviesverlening door de externe accountant Vooraleer we voor elk van de vier types adviesverlening afzonderlijk nagaan welke de bepalende factoren zijn in de vraag ernaar, stellen we eerst een geaggregeerd model op voor adviesverlening door de externe accountant in het algemeen. Hiertoe berekenen we voor de vier adviestaken een gemiddelde, als afhankelijke variabele binnen volgend lineair regressiemodel:
ADVIES= β0 + β1 Affective + β2 Calculative + β3 Ln(DuurSamenwerking) + β4 Ln(FTE) + β5 Ln(LeeftijdOnd) + β6 Diensten + β7 Big6
-- VOEG TABEL 7 IN --
27
Het model bezit een sterk verklarende kracht, gegeven de hoge R² (0,320). De F-waarde bedraagt 6,26 en is sterk significant met p=0,000. Er werd aan alle voorwaarden voldaan tot het opstellen van een OLS-regressiemodel.
Meteen merken we op dat affectieve en calculatieve toewijding binnen dit model wel over een sterk verklarende kracht beschikken, daar waar dit voor traditionele adviesverlening niet het geval was. Ook de variabele ‘duur van de samenwerking’ blijft echter sterk significant (op het 1% niveau), naast de beide relatieconstructen. De coëfficiënten voor affectieve toewijding en duur van de samenwerking bezitten het verwachte positieve teken. Naarmate de samenwerking langer duurt of de affectieve band tussen ondernemer en externe accountant sterker wordt zal er een grotere vraag naar adviesverlening ontstaan. Verrassend daarentegen is dat ook de variabele calculatieve toewijding de hoeveelheid aangekochte adviesverlening op een positieve manier beïnvloedt. De gedetailleerde analyse per categorie van adviesverlening brengt mogelijk een verklaring voor dit contra-intuïtieve resultaat.
Opnieuw merken we dat het type accountantskantoor geen significante invloed heeft op de hoeveelheid aangekochte adviesverlening. De coëfficiënt bezit het negatieve teken, net zoals dit voor traditionele dienstverlening het geval was, suggererend dat Big 6-accountants over het algemeen minder ingeschakeld worden. Deze vaststelling kan echter niet statistisch hard worden gemaakt, mede door het beperkt aantal waarnemingen.
De grootte en leeftijd van de onderneming hebben geen statistisch significante invloed op de vraag naar adviesverlening. Enkel de sector waartoe de onderneming behoort blijkt opnieuw een beïnvloedende factor te zijn. Het negatieve teken wijst erop dat ondernemingen uit de dienstensector minder adviesverlening zullen aankopen, nadat eerder al bleek dat dit ook voor traditionele accountingtaken het geval is (cf. supra).
Bovenstaande vaststellingen leiden er toe hypothesen 1&2 (grootte en leeftijd van de onderneming) te verwerpen, en hypothese 3 (sector) te aanvaarden. Daarnaast wordt ook in dit onderdeel hypothese 4 verworpen. Wat de relatiekenmerken betreft aanvaarden we hypothese 5a (affectieve toewijding) en verwerpen we hypothese 5b (calculatieve
28
toewijding). Tot slot voegen we aan deze conclusies ook nog toe dat de duur van de samenwerking opnieuw een significante invloed blijkt uit te oefenen.
In het vervolg van dit onderdeel zullen we voor elk van de vier domeinen van adviesverlening (financieel management, fiscale optimalisatie, juridisch en strategisch advies) nagaan welke factoren de vraag ernaar bepalen. Dit moet ons toelaten een beter inzicht te verwerven in de bovenvermelde conclusies in verband met adviesverlening door de externe accountant in het algemeen.
4.3.1 Adviesverlening m.b.t. financieel management De mate waarin ondernemers een beroep doen op de diensten van de externe accountant om advies te verlenen inzake het financieel management van zijn/haar onderneming verschilt naargelang het soort advies. Wanneer de onderneming geconfronteerd wordt met een mogelijke overname of fusie zal de externe accountant nagenoeg altijd betrokken partij zijn (81% verklaart zich minstens gedeeltelijk akkoord met deze stelling). Het opmaken van een waardering bij dergelijke dossiers scoort dan ook significant hoger dan eender welk ander deelaspect van financieel management. Op een tweede plaats komt, eveneens met een significant verschil op de overige items, het advies bij de financieringsbeslissingen van de onderneming. In een gesprek met een KMO-zaakvoerder, in het kader van het pré-testen van de vragenlijst, kwam reeds naar voor dat ondernemers vaak geneigd zijn te financieren met interne middelen, maar er via een simulatie door hun externe accountant van overtuigd worden dat het lonender is met extern kapitaal te werken.
-- VOEG TABEL 8 IN --
In tegenstelling tot het geaggregeerde model bieden affectieve en calculatieve toewijding geen verklaring voor de gevraagde hoeveelheid adviesverlening. De duur van de samenwerking zal de vraag naar bijstand in het financieel management daarentegen wel verhogen. Daarnaast blijkt opnieuw de hogere vraag van ondernemingen uit de nijverheidssector.
29
4.3.2 Adviesverlening inzake fiscale optimalisatie Accountancy en fiscaliteit zijn erg sterk met elkaar verweven. De samenhang tussen beide disciplines is overigens ook institutioneel verankerd met het Instituut van de Accountants en Belastingconsulenten (IAB). De idee van onderlinge samenhang is ook pertinent aanwezig binnen de perceptie van ondernemers. Zo was er bij het pré-testen van de vragenlijst één ondernemer die het consequent over zijn ‘fiscalist’ had wanneer hij doelde op de externe accountant waarmee hij samenwerkt.
Het grote belang van fiscaal advies binnen de werkzaamheden van accountantskantoren komt sterk naar voor uit de verzamelde data. Met een gemiddelde waarde voor het construct van 6,11 verklaart de gemiddelde KMO zich ‘akkoord’ met de stelling dat de externe accountant de onderneming bijstaat inzake fiscale optimalisatie.
-- VOEG TABEL 9 IN --
Enkel het construct affectieve toewijding beïnvloedt de afhankelijke variabele significant. Hoe hoger de mate van affectieve toewijding in de relatie tussen ondernemer en accountant, hoe meer de onderneming zich zal laten bijstaan voor fiscale optimalisatie.
4.3.3 Juridische bijstand Hoewel heel wat accountantskantoren beschikken over een interne gespecialiseerde afdeling, blijft juridische adviesverlening aan KMO’s vooralsnog beperkt. Enkel voor het voldoen aan de diverse vennootschapsrechtelijke vereisten doet de gemiddelde onderneming vaak een beroep op zijn/haar externe accountant. Assistentie bij juridische geschillen komt zeker voor, maar blijft vooralsnog eerder uitzondering dan regel.
-- VOEG TABEL 10 IN –
Elk van de drie variabelen rond de onderlinge relatie blijkt over een statistisch significante coëfficiënt te beschikken (op het 10%-niveau). Vooral de positieve coëfficiënt van het construct calculatieve toewijding valt op (betrouwbaar op 1%-niveau). Een mogelijke verklaring is dat ondernemingen als het ware vasthangen aan hun externe accountant 30
doordat lang lopende juridische geschillen bij deze worden behandeld. Op dat moment is het vanuit kostenperspectief niet opportuun voor de onderneming om van externe accountant te veranderen.
Naast de relatiekenmerken beïnvloedt ook de leeftijd van de onderneming de gevraagde hoeveelheid juridische bijstand. Het negatieve teken van de coëfficiënt wijst erop dat hoe ouder de onderneming is, hoe minder ze zich voor juridische materies zal laten bijstaan door de externe accountant.
4.3.4 Strategisch advies Uit onderzoek van Minnaert & De Cock (2010) bleek dat 24% van de accountantskantoren advies verlenen inzake strategische planning. Deze categorie van adviesverlening staat met andere woorden vooralsnog in haar kinderschoenen en dat blijkt ook duidelijk uit de verzamelde data. Met een gemiddelde score van 2,8 voor het construct (op een 7-puntLikert-schaal) verklaart de gemiddelde onderneming zich ‘eerder niet akkoord’ met de stelling zich in strategische materies te laten bijstaan door de externe accountant. Het uitvoeren van een t-test bracht ook geen significante verschillen aan het licht naargelang het soort strategisch advies: marketing, personeelsbeleid of algemeen strategisch management.
-- VOEG TABEL 11 IN --
Uit het model blijkt dat enkel de relatiekenmerken een significante invloed hebben op de vraag naar strategische adviesverlening. De sterke significantie voor affectieve toewijding is weinig verbazingwekkend. Ook het positieve verband met de duur van de samenwerking is na voorgaande vaststellingen niet verwonderlijk. Wat daarentegen wel verrassend lijkt is dat het construct calculatieve toewijding opnieuw het positieve teken bezit en tevens sterk significant is (op het 1%-niveau). Daar waar bij juridische adviesverlening nog een plausibele redenering kon worden aangegeven voor deze positieve coëfficiënt, is dit bij strategisch advies niet mogelijk. Verder onderzoek moet uitwijzen waarom meer strategisch advies wordt gevraagd aan de accountant wanneer de relatie met de onderneming gekenmerkt wordt door calculatieve toewijding.
31
Tot slot stellen we ook nog vast dat geen van de kenmerken van het accountantskantoor of van de onderneming een significante invloed hebben op de hoeveelheid gevraagde bijstand in strategische aangelegenheden.
4.4 Impact op de financiële performantie Als sluitstuk van dit onderdeel wensen we na te gaan in welke mate de dienstverlening door de externe accountant de prestaties van de onderneming beïnvloedt. Vooraleer een model op te stellen bekijken we eerst opnieuw de correlatiematrix (tabel 5). We merken dat alle takken van adviesverlening onderling sterk gecorreleerd zijn. Vooral de correlatie van het financieel management met zowel juridisch (r=0,586, p=0,000) als strategisch advies (r=0,621, p=0,000) is problematisch hoog. Deze twee soorten adviesverlening correleren overigens ook onderling erg hoog (r=0,575, p=0,000). Aangezien de vraag naar strategische adviesverlening vooralsnog zeer beperkt is en de vraag naar juridische adviesverlening geconcentreerd op slechts één domein zullen we deze twee categorieën niet opnemen in het regressiemodel. Hierdoor vervallen hypothesen 9 en 10. Dit betekent dat we traditionele dienstverlening, financieel managementadvies en advies inzake fiscale optimalisatie als verklarende variabelen zullen opnemen in het model. We komen tot volgend OLSregressiemodel:
PERFORMANTIE= β0 + β1 Traditioneel + β2 Financieel+ β3 Fiscaal + β4 Ln(FTE) + β5 Ln(LeeftijdOnd) + β6 Export
Voor elk van de drie potentiële maatstaven voor performantie werden modellen opgesteld, waaruit bleek dat het hanteren van ‘brutomarge’ als afhankelijke variabele veruit de beste resultaten behaalde voor de significantie van het model. Bijgevolg zullen we voor het vervolg verder werken met de wijziging in brutomarge over de twee bestudeerde periodes. Uitschieters in deze variabele zijn vaak te wijten aan uitzonderlijke, oncontroleerbare omstandigheden en zijn als dusdanig verstorend voor het model. Bijgevolg werden in beide modellen de outliers verwijderd om zo de significantie van het model te verhogen. Het betreft hierbij telkens slechts een handvol waarden.
32
4.4.1 Impact op korte termijn (3 jaar)
-- VOEG TABEL 12 IN --
Als eerste bekijken we het model met als afhankelijke variabele de wijziging in de brutomarge over een periode van 3 jaar (periode 2006-2009). Het model waarin enkel de drie controlevariabelen werden opgenomen verklaart 7,6% van de variatie over de afhankelijke variabele. Door het toevoegen van de drie verklarende variabelen met betrekking tot de dienstverlening van de externe accountant (traditionele accountingtaken, financieel managementadvies en advies inzake fiscale optimalisatie) verhoogt de verklaringskracht van het model tot 9,2% (F=2,377, p=0,032). Deze toename is eerder beperkt wat er op wijst dat de externe accountant de financiële performantie van de onderneming op korte termijn amper beïnvloedt. Vooraleer we overgaan tot de analyse van de individuele coëfficiënten gaan we na of voldaan is aan alle assumpties van het OLSregressiemodel: geen multicollineariteit, normale distributie van de residuen en homoscedasticiteit.
Om het bestaan van multicollineariteit na te gaan bestuderen we, in navolging van de correlatiematrix, de VIF-waarden. Gujarati & Porter (2009) stellen dat indien één of meerdere waarden hoger zijn dan 10, er zich mogelijk een probleem inzake multicollineariteit stelt. De maximale VIF-waarde binnen dit model bedraagt echter slechts 1,226 zodat we mogen stellen dat de resultaten van het model niet vertekend zijn door multicollineariteit. Het uitvoeren van een Kolmogorov-Smirnov test (p=0,630) toont aan dat we de normaliteit van de residuen niet dienen te verwerpen. Een scatterplot toont visueel aan dat ook aan de laatste voorwaarde, homoscedasticiteit, is voldaan binnen het model. In de wetenschap dat aan alle voorwaarden van het OLS-regressiemodel is voldaan, kunnen we overgaan tot de individuele analyse van de coëfficiënten.
Geen van de drie soorten dienstverlening door de externe accountant blijkt de financiële performantie significant (op het 10%-betrouwbaarheidsniveau) te beïnvloeden. Deze vaststelling leidt er toe dat we, althans voor wat de korte termijn betreft, hypothesen 6, 7 & 8 dienen te verwerpen. De enige statistisch significante variabele binnen het model is het 33
exportgehalte van de onderneming (p < 0,01). Verrassend is echter het negatieve teken van deze coëfficiënt. Binnen het onderzoek van Bennett & Robson (2000a) had deze controlevariabele immers een positief teken (significant op 1%-niveau): hoe meer de onderneming exporteert, hoe hoger de groei van de financiële performantie over de bestudeerde periode. Binnen de geografische context waarin dit onderzoek plaatsvond blijkt de omgekeerde stelling geldig: hoe hoger het exportgehalte, hoe lager de groei in de financiële performantie van de onderneming. De resultaten voor het tweede model zullen moeten bevestigen of deze stelling al dan niet standhoudt op middellange termijn.
4.4.2 Impact op middellange termijn (6 jaar)
-- VOEG TABEL 13 IN --
In tweede instantie wensen we na te gaan in welke mate het model dat het verschil in de afhankelijke variabele meet over 6 jaar verschilt van het voorgaande model. Het model waarin enkel de controlevariabelen werden opgenomen verklaart ditmaal 8,6% van de variatie in de afhankelijke variabele. Na toevoeging van de drie verklarende variabelen met betrekking tot de dienstverlening door de externe accountant heeft het model een verklaringskracht van 11,8% (F=2,855, p=0,012). Dit verschil van 3,2%, dubbel zo hoog dan de stijging van 1,6% bij het eerste model, wijst erop dat de invloed van de variabelen die binnen dit onderzoek centraal staan van groter belang is dan dit voor de korte termijn het geval was. Alvorens de analyse verder te zetten gaan we eerst opnieuw na of aan alle voorwaarden voor het opstellen van een lineair regressiemodel voldaan is.
Met een maximale VIF-waarde van 1,216 stelt zich opnieuw geen probleem inzake multicollineariteit. Aan de normale verdeling van de residuen is eveneens opnieuw voldaan, zo blijkt uit het uitvoeren van een Kolmogorov-Smirnov test (p=0,173). Tot slot kunnen we visueel nagaan dat er zich geen patroon voordoet in de variantie van de residuen, zodat ook aan de laatste voorwaarde van homoscedasticiteit is voldaan.
Net zoals in het model voor de korte termijn is de variabele die de invloed van de outsourcingintensiteit van traditionele accountingtaken nagaat niet significant (p=0,518). 34
Hypothese 6 wordt hiermee definitief verworpen en dit impliceert ook dat de tegengestelde conclusie uit het onderzoek van Berry et al. (2006) gefalsifieerd wordt: boekhoudkundige dienstverlening door de externe accountant draagt niet bij tot de financiële performantie van de onderneming.
De coëfficiënt voor advies inzake financieel management is positief en bovendien statistisch significant op het 10%-betrouwbaarheidsniveau (p=0,061). Dit resultaat ligt dan weer wel in de lijn van het onderzoek van Berry et al. (2006) waarin een gelijkaardige vaststelling werd gedaan. We aanvaarden op basis van dit model hypothese 7 die stelt dat financieel managementadvies de financiële performantie van de onderneming beïnvloedt, althans wat de middellange termijn betreft. De bèta-waarde leert ons erop dat voor elke wijziging van één standaardafwijking in de variabele ‘financieel managementadvies’, de brutomarge over de bestudeerde periode stijgt met 0,168 standaardafwijkingen. Deze graadmeter maakt het mogelijk, in het vervolg van dit onderdeel, de impact van deze variabele te vergelijken met deze van andere significante variabelen.
Fiscaal advies blijkt een negatieve impact te hebben op de financiële performantie van de onderneming op middellange termijn. Hoewel de coëfficiënt niet statistisch significant is op het 10%-niveau (p=0,160) en we bijgevolg hypothese 8 dienen te verwerpen, duidt de negatieve coëfficiënt, gekoppeld aan de hoge bèta (-0,125) erop dat deze vaststelling wel degelijk economisch relevant is. Het negatief teken lijkt verrassend, daar waar we algemeen verwachten dat het advies van de externe accountant de financiële prestaties op een positieve wijze zal beïnvloeden. Advies inzake optimalisatie vormt hierop echter een uitzondering, zo toont dit onderzoek aan. De achterliggende logica is in wezen eenvoudig en kwam ook aan bod tijdens de stageperiode voorafgaand aan dit onderzoek.
De doelstelling van fiscale optimalisatie zal er steeds in bestaan er voor te zorgen dat de onderneming niet meer belastingen betaalt dan echt noodzakelijk is. Het verlagen van de brutomarge is hiertoe uiteraard een handig hulpmiddel. Een in de praktijk, bij KMO’s, frequent gebruikte techniek hiertoe is het oprichten van een tweede vennootschap. Op deze manier ontstaat vaak een uitgesponnen fiscale structuur waarin elk van de business units ondergebracht wordt in een afzonderlijke ondernemingsentiteit. Het gevolg is dat door 35
spreiding van de winst de onderneming maximaal gebruik kan maken van het verminderde tarief op de laagste belastingschijven. Het spreiden van de winst over verschillende entiteiten impliceert uiteraard een procentuele afname van de brutomarge van de moedervennootschap. Hiermee wordt een plausibele verklaring geboden voor het negatieve teken voor het advies inzake fiscale optimalisatie.
Wat de controlevariabelen binnen het model betreft, stellen we vast dat zowel het exportgehalte (p=0,022, bèta=-0,199) als de leeftijd van de onderneming (p=0,020, bèta=0,202) statistisch significante waarden vertonen. De negatieve invloed van de mate waarin de onderneming exporteert, die reeds werd aangetoond in het model op korte termijn, blijkt dus ook op middellange termijn overeind te blijven. Het is onduidelijk wat de achterliggende oorzaak is van deze vaststelling die lijnrecht tegen de bestaande academische literatuur ingaat. Het negatieve teken voor de leeftijd van de onderneming is daarentegen niet onverwacht. Deze vaststelling bevestigt vroeger onderzoek (Storey, 1994) waarin gesteld wordt dat jongere ondernemingen snellere groeiers zijn.
Het is de kritische lezer ongetwijfeld niet ontgaan dat er zich binnen het regressiemodel een potentieel probleem inzake causaliteit voordoet. De omgekeerde stelling, sneller groeiende ondernemingen laten zich in hogere mate bijstaan door de adviesverlening van hun externe accountant, lijkt immers evenzeer plausibel. Uiteraard werden ook vroegere auteurs geconfronteerd met dit probleem. In een afzonderlijk onderzoek gingen Bennett & Robson (2000b) daarom na in welke mate de groei van de onderneming de vraag naar adviesverlening beïnvloedt. Voor wat de externe accountant betreft werd geen statistisch significant verband gevonden. We dienen er ons desalniettemin bewust van te zijn dat de geografische context van dit onderzoek verschillend is zodat de verstorende invloed van causaliteit binnen dit onderzoek niet helemaal uit te sluiten valt.
36
5. Conclusies De ambitie van deze paper bestond erin een diepgaander inzicht te verwerven in de vraag vanuit KMO’s naar dienstverlening van de externe accountant en na te gaan of deze een meetbare meerwaarde met zich meebrengt. Hiertoe werd een vragenlijst uitgestuurd naar zaakvoerders van KMO’s uit het Nederlandstalig gedeelte van België waarbij werd gepeild naar de mate waarin zij gebruik maken van de dienstverlening van hun externe accountant.
Een eerste onderzoeksvraag wenste na te gaan in welke mate kenmerken van de onderneming, de externe accountant of hun onderlinge relatie de vraag naar zowel traditionele accountingtaken als additionele adviesverlening beïnvloeden. Wat de karakteristieken van de onderneming betreft werd voor beide soorten dienstverlening vastgesteld dat ondernemingen uit de dienstensector minder geneigd zijn de externe accountant in te schakelen. Leeftijd en grootte van de onderneming blijken beiden een negatieve impact te hebben op de outsourcingintensiteit van traditionele accountingtaken, conform de bestaande literatuur. Opmerkelijk is echter dat deze vaststelling niet doorgetrokken mag worden naar de additionele adviesverlening door de externe accountant. Voor deze categorie van dienstverlening blijkt er geen onderscheid te zijn in gevraagde hoeveelheid naargelang leeftijd of grootte van de KMO.
De kenmerken van de externe accountant, en zijn/haar kantoor, blijken evenmin een invloed uit te oefenen op de mate waarin bijstand wordt gevraagd door ondernemingen. Binnen dit onderzoek werd een tweedeling gemaakt tussen de grotere accountancyspelers (‘Big 6’) en SMP’s. De resultaten wijzen erop dat accountants uit SMP’s frequenter worden ingeschakeld, maar deze vaststelling kon niet statistisch hard worden gemaakt.
Tot slot werd ook nagegaan in welke mate de kenmerken van de relatie tussen de ondernemer en zijn externe accountant de vraag naar dienstverlening bepalen. De duur van de samenwerking blijkt zowel voor traditionele dienstverlening als adviesverlening een positieve impact te hebben. Het bestaan van affectieve dan wel calculatieve toewijding is enkel voor wat adviesverlening betreft een onderscheidende factor. Verrassend is dat niet enkel affectieve toewijding, maar ook calculatieve toewijding de vraag vergroot. 37
Binnen de tweede onderzoeksvraag werd nagegaan of de dienstverlening door de externe accountant de financiële performantie van de KMO beïnvloedt. Het onderzoek rond dit thema is vooralsnog zeer beperkt en bovendien diffuus in conclusievorming. Het onderzoek van Bennett & Robson (2000a) vond geen impact voor adviesverlening door de externe accountant, daar waar Berry et al. (2006) wel een significante invloed vonden door een opdeling te maken in de verschillende soorten adviesverlening: zowel traditionele dienstverlening als financieel managementadvies zorgden ervoor dat gebruikers beter scoorden in omzettoename vergeleken met niet-gebruikers.
Gezien de hoopvolle resultaten van Berry et al. (2006) werd ook binnen dit onderzoek gebruik gemaakt van een opdeling in verschillende soorten dienstverlening: traditionele accountingtaken, financieel managementadvies en advies inzake fiscale optimalisatie. Het meten van de financiële performantie gebeurde door de toename/afname in de brutomarge van de onderneming te meten over de laatste 3 en 6 jaar.
Het eerste model, dat de impact op korte termijn (3 jaar) meet, vond voor geen van de soorten dienstverlening een positieve beïnvloeding van de financiële performantie. Het model op de middellange termijn (6 jaar) bracht duidelijkere resultaten naar voor. KMO’s die hun accountant inschakelen bij het financieel management van de ondernemingen scoren significant beter in evolutie van de financiële performantie, net zoals bleek uit het onderzoek van Berry et al. (2006). Tegengesteld aan deze paper werd echter geen significante invloed gevonden voor de traditionele dienstverlening van de accountant.
Nieuw is de negatieve invloed van het advies dat werd verleend inzake fiscale optimalisatie van de onderneming. Hoewel deze niet significant is, biedt ze een interessante aanvulling op voorgaand onderzoek, dat deze variabele niet in rekening bracht. Het is immers mogelijk dat deze negatieve invloed in voorgaande onderzoeken de positieve impact van de andere domeinen van adviesverlening neutraliseerde en daardoor de resultaten vertekende.
38
Beperkingen - Dit onderzoek kent twee grote beperkingen die de betrouwbaarheid van het onderzoek in gevaar brengen. Ten eerste dienen we rekening te houden met de tijdspanne tussen de periode waarover de groei van de onderneming gemeten werd (2003/2006-2009) en het tijdstip van de bevraging (2011). Gezien binnen dit onderzoek werd aangetoond dat de vraag naar adviesverlening stijgt met de looptijd van de relatie tussen ondernemer en accountant, kunnen we veronderstellen dat de mate waarin advies werd verleend verschillend is over de periode. De assumptie dat adviesverlening gelijk blijft indien de KMO nog steeds samenwerkt met dezelfde externe accountant wordt hiermee grotendeels ondergraven. Een tweede belangrijke tekortkoming is dat niet kan worden vastgesteld of problemen inzake causaliteit de resultaten verstoren. Er kon weliswaar worden aangetoond dat dit niet het geval is binnen de Britse context (Bennett & Robson, 2000b), maar er bestaat geen enkele garantie dat deze resultaten zonder meer te veralgemenen zijn naar de geografische context waarbinnen dit onderzoek plaatsgreep.
Toekomstig onderzoek – Het wegwerken van bovenstaande beperkingen vormt een interessante insteek voor toekomstig onderzoek en kan de conclusies die binnen dit onderzoek
geformuleerd
werden
valideren.
Allereerst
kan
een
longitudinaal
onderzoeksopzet een verschil in adviesverlening over de bestudeerde periode incalculeren. De verzamelde data vormen een perfect startpunt om dit onderzoek verder uit te werken. Als tweede kan ook het probleem van causaliteit ondergraven worden door een onderzoek identiek aan dat van Bennett & Robson (2000b) uit te voeren binnen de Belgische context.
Daarnaast tonen de resultaten binnen deze paper ook de potentiële meerwaarde aan van toekomstig onderzoek dat specifieker ingaat op de diverse technieken die gehanteerd worden in het kader van fiscale optimalisatie en de impact hiervan op de financiële parameters van de onderneming.
39
Bibliografie Armstrong, J. and Overton, T. (1977), Estimating Non-Response Bias in Mail Surveys, J. Market Res., Vol. 6, p. 396-402.
Bagchi-Sen, S. and Kuechler, L. (2000), Strategic and Functional Orientation of Small and Medium Sized Enterprises in Professional Services: an Analysis of Public Accountancy, Service Industries Journal, Vol. 20, No. 3, p. 117-146.
Bennett, R.J. and Robson, P.J.A. (1999), The Use of External Business Advice by SMEs in Britain, Entrepreneurship and Regional Development, Vol. 11, No. 2, p. 155-180.
Bennett, R.J. and Robson, P.J.A. (2000a), SME Growth: The Relationship with Business Advice and External Collaboration, Small Business Economics, Vol. 15, No. 3, p. 193-208.
Bennett, R.J. and Robson, P.J.A. (2000b), The use and impact of business advice by SMEs in Britain: an empirical assessment using logit and ordered logit models, Applied Economics, Vol. 32, p. 1675-1688.
Bennett, R.J. and Robson, P.J.A. (2004), The Role of Trust and Contract in The Supply of Business Advice, Cambridge Journal of Economics, Vol. 28, No. 4, p. 471-488.
Berry, A.J., Sweeting R. and Goto J. (2006), The Effect of Business Advisers on the Performance of SMEs, Journal of Small Business and Enterprise Development, Vol. 13, No. 1, p. 33-47.
Blackburn, R., Carey, P. and Tanewski, G.A. (2010), The Role of Trust and Professional Ethics in the Supply of External Business Advice by Accountants to SMEs, Working Paper, Australian Centre for Financial Studies – Finsia Banking and Finance Conference 2010.
De Pelsmacker, P. and Van Kenhove, P. (2006), Marktonderzoek: methoden en toepassingen (tweede editie), Amsterdam: Pearson Education Benelux. VIII
Doving, E. and Gooderham, P.N. (2008), Dynamic capabilities as antecedents of the scope of related diversification: the case of small firm accountancy practices, Strategic Management Journal, Vol. 29, No. 8, p. 841-857.
El-Zayaty, A. (1986), Business Failure Prediction: An Analysis of Type II Prediction Errors, Doctoraatsverhandeling, City University of New York.
Everaert, P., Rommel, J. & Sarens, G. (2007a), Business advice from accountants: developing a comprehensive picture for small companies, paper prepared for EAA Annual Conference, 25-27 April 2007, Lisbon.
Everaert, P., Sarens, G. & Rommel, J. (2007b) Sourcing strategy of Belgian SMEs: empirical evidence for the accounting services, Production, Planning & Control, Vol. 18, No. 18, p. 716725.
Geyskens, I., Steenkamp, J.E.M., Scheer, L.K. and Kumar, N. (1996), The effects of trust and interdependence on relationship commitment: A trans-Atlantic study, International Journal of research in Marketing, Vol. 13, No. 4, p. 307-317.
Gooderham, P.N., Tobiassen, A., Doving, E. and Nordhaug, O. (2004), Accountants as Sources of Business Advice for Small Firms, International Small Business Journal, Vol. 22, No. 1, p. 520.
Gounaris, S.P. (2005), Trust and commitment influences on customer retention: insights from business-to-business services, Journal of Business Research, Vol. 58, No. 2, p. 126-140.
Gujarati, D.N. and Porter, D.C. (2009), Basic Econometrics – Fifth Edition, New York: The McGraw-Hill Companies, Inc.
Healy, P.M. and Wahlen, J.M. (1999), A Review of the Earnings Management Literature and its Implications for Standard Setting, Accounting Horizons, Vol. 13, No. 4, p. 365-383.
IX
Holmes, S. and Nicholls, D. (1988), An Analysis of the Use of Accounting Information by Australian Small Business, Journal of Small Business Management, Vol. 26, No. 2, p. 57-69.
IFAC (2010), The Role of Small And Medium Practices in Providing Business Support to Smalland Medium- sized Enterprises, Information Paper, International Federation of Accountants, April.
Johnson, S., Webber, D.J. and Thomas, W. (2007), Which SMEs use External Business Advice? A Multivariate Sub-regional Study, Environment and Planning A, Vol. 39, No. 8, p. 1981-1997.
Jones, M. (2002), Accounting for Non-Specialists, Chichester: John Wiley and Sons.
Jones, M.A., Mothersbaugh, D.L. and Beatty, S.E. (2000), Switching barriers and repurchase intentions in services, Journal of Retailing, Vol. 76, No. 2, p. 259-274.
Jones, M.A., Reynolds, K.E., Mothersbaugh, D.L. and Beatty, S.E. (2007), The Positive and Negative Effects of Switching Costs on Relational Outcomes, Journal of Service Research, Vol. 9, No. 4, p. 335-355.
Kestens K. (2008), Accountants and owner-managers of small firms: exploring the personal trust relationship, Thesis.
Kirby, D.A. (1986) , ‘The Small Retailer’, in J. Curran et al. (eds.), The Survival of the Small Firm: The Economics of Survival and Entrepreneurship. Volume 2, Aldershot: Gower.
Kirby, D.A. and King, S.H. (1997), Accountants and Small Firm Development: Filling the Expectation Gap, The Services Industries Journal, Vol. 17, No. 2, p. 294-304.
KMO-Insider
(2010),
De
toekomst
is
aan
de
KMO,
URL:
insider.biz/nieuws/artikels/de-toekomst-aan-de-kmo>.
X
Kumar, N., Scheer, L.K.and Steenkamp, J.E.M. (1995), The Effects of Perceived Interdependence on Dealers Attitudes, Journal of Marketing Research, Vol. 32, No. 3, p. 348356.
Leinicke, L.M. and Fish, G.L. (1990), A Different Approach to Serving Clients, Journal of Accountancy, Vol. 169, No. 1, p. 53-60.
Low, M.B. and MacMillan, I.C. (1988), Entrepreneurship: Past Research and Future Challenges, Journal of Management, Vol. 14, No. 2, p. 139-161.
Lussier, R.N. and Pfeifer, S. (2001), A Crossnational Prediction Model for Business Success, Journal of Small Business Management, Vol. 39, No. 3, p. 228-239.
Marriott, N. and Marriott, P. (2000), Professional Accountants and the Development of a Management Accounting Service for the Small Firm: Barriers and Possibilities, Management Accounting Research, Vol. 11, No. 4, p. 475-492.
Minnaert, E. & De Cock, K. (2010), De Accountant als Adviseur, Thesis.
NSZ (2011), Recordaantal faillissementen in 2010 en weinig hoop op beterschap, URL:
.
Ooghe, H., Joos, P. & De Bourdeaudhuij, C. (1995), Financial distress models in Belgium: The result of a decade of empirical research, The International Journal of Accounting, Vol. 30, No. 3, p. 245-274.
Ramsden, M. and Bennett, R.J. (2005), The benefits of external support to SME’s: ‘Hard’ versus ‘soft’ outcomes and satisfaction levels, Journal of Small Business and Enterprise Development, Vol. 12, No. 2, p. 227-243.
XI
Rothschild, M.L. (1979), Marketing Communications in non-business situations or why it’s so hard to sell brotherhood like soap, Journal of Marketing, Vol. 43, No. 2, p. 11-20.
Sanchez, R. and Heene, A. (2004), The New Strategic Management: Organization, Competition and Competence, New York: John Wiley & Sons, Inc.
Schein, E.H. (1997), The concept of client from a process consultation perspective, a guide for change agents, Journal of Organizational Change Management, Vol. 10, No. 3, p. 202216.
Storey, D.J. (1994), Understanding the Small Business Sector, London: Routledge.
Teece, D.J., Pisano, G. and Shuen, A. (1997), Dynamic Capabilities and Strategic Management, Strategic Management Journal, Vol. 18, No. 7, p. 509-533.
Unizo
(2010),
Jaarrekening
KMO’s
binnenkort
afgeschaft?,
URL:
.
Vanderwaeren, K. (2010), Accountants en belastingsconsulenten: quo vadis? Over trends in de financiële sector van de cijferberoepen, Accountancy & Tax, 2010/1.
Wernerfelt, B. (1984), A Resource-Based View of the Firm, Strategic Management Journal, Vol. 5, No. 2, p. 171-180.
Werr, A., Blomberg, J. and Löwstedt, J. (2009), Gaining external knowledge – boundaries in managers’ knowledge relations, Journal of Knowledge Management, Vol. 13, No. 6, p. 448463.
Young, L. and Denize, S. (1995), A concept of commitment: alternative views of relational continuity in business service relationships, Journal of Business & Industrial Marketing, Vol. 10, No. 5, p. 22-37.
XII
Tabellen Tabel 1: Betrouwbaarheidsmaatstaven voor variabelen gemeten d.m.v. meerdere items Maatstaven en items Traditionele accountingtaken (8 items)
Alfa
Alfa
Bron
0,817 0,823
1. Inboeken van aankoopfacturen, verkoopfacturen en financiële transacties 2. Opmaken van een tussentijdse resultatenrekening 3. Opmaken van een kasplanning 4. Opmaken van een lijst met openstaande klanten 5. Afsluiten van de boekhouding 6. Opstellen van de jaarrekening 7. Opmaken van de Belgische BTW-aangifte 8. Opstellen van de aangifte voor de Belgische vennootschapsbelasting
X
X
X X X X X X X
X
X X X X
Advies inzake financieel management (7 items)
0,837 0,849
1. Bij het nemen van investeringsbeslissingen vraag ik mijn accountant een uitgebreide kosten-batenanalyse op te maken. 2. Ik beschouw de accountant als de financieel manager van mijn onderneming. 3. De accountant staat de onderneming bij in de periodieke opmaak van een kasplanning. 4. Indien er problemen ontstaan bij het aangaan of hernieuwen van leningen onderhandelt mijn accountant met de bank. 5. Wanneer mijn onderneming een overname plant vraag ik mijn accountant een waardering op te maken. 6. De accountant adviseert mij hoe ik mijn projecten het best financier: met eigen vermogen of vreemd vermogen. 7. De jaarrekening wordt elk jaar besproken in een persoonlijk onderhoud met de accountant.
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Advies inzake fiscale optimalisatie (3 items)
0,783
1. De accountant zorgt ervoor dat mijn onderneming niet meer belastingen betaalt dan echt noodzakelijk. 2. Bij problemen met de belastingdiensten verwijs ik door naar mijn accountant. 3. Fiscale optimalisatie is een onderwerp dat besproken wordt met mijn accountant.
X
X
1-8: Gebaseerd op Jones (2002) en Everaert et al. (2007)
1-6: Aangepaste versie van Doving & Gooderham (2008)
7: Nieuw item
1-3: Nieuwe items
X X
XIII
Advies inzake juridische aangelegenheden (5 items) 1. Mijn accountant zorgt ervoor dat ik aan alle vennootschapsrechtelijke vereisten voldoe. 2. Wanneer facturen van klanten onbetaald blijven, vraag ik juridisch advies aan mijn accountant. 3. Wanneer de onderneming in aanraking komt met gerechtelijke instanties handelt mijn accountant de zaak af. 4. Bij geschillen met werknemers ga ik ten rade bij mijn accountant. 5. Pas wanneer de accountant mij niet verder kan helpen neem ik een advocaat in de arm.
Advies inzake strategische aangelegenheden (5 items) 1. De accountant helpt mij te bepalen welke strategie de onderneming zal volgen. 2. De accountant staat mij bij in aanwervingen van sleutelfuncties in de onderneming. 3. Ik doe beroep op mijn accountant om periodiek mijn onderneming strategisch door te lichten. 4. Mijn accountant reikt mij opportuniteiten aan om de onderneming verder te laten groeien. 5. De accountant geeft bij gelegenheid zijn/haar mening over de marketingstrategie van de onderneming.
Affectieve toewijding (6 items) 1. Ik werk graag samen met mijn accountant en dit is belangrijk voor het behouden van de relatie. 2. Ik doe graag zaken met mijn accountant omwille van zijn totale inzet. 3. Ik zou de relatie met mijn accountant niet verbreken, doordat ik het belangrijk acht met deze accountant geassocieerd te worden. 4. Ik heb een vriendschappelijke band met mijn accountant. 5. Ik wil de samenwerking met mijn accountant behouden omdat deze naar wens verloopt. 6. Ik behoud de band met mijn accountant omdat hij volgens mij tot de beste in zijn vak behoort.
0,737 X
1: Aangepaste versie van Doving & Gooderham (2008) 2-5: Nieuwe items
X X X X
0,901 X
1-5: Aangepaste versie van Doving & Gooderham (2008)
X X X X
0,690 0,745 X
X
X
X
X
X X
X X
X
X
1,3,4: Aangepaste versie van Kumar et al. (1995) 2,5,6: Gebaseerd op Kestens (2008)
XIV
Calculatieve toewijding (5 items) 1. Ik blijf bij mijn accountant omdat ik mij hiertoe verplicht voel. 2. Ik blijf bij mijn accountant omdat er geen waardige alternatieven zijn. 3. Ik blijf bij mijn accountant omdat de kosten die verbonden zijn aan het veranderen te hoog zijn. 4. Ik blijf bij mijn accountant omdat ik geen andere keus heb. 5. Ik blijf bij mijn accountant tot ik een andere heb gevonden die beter beantwoordt aan mijn verwachtingen.
0,839 0,859 X
X
X
X
X
X
X
X
X
1,4: Gebaseerd op Jones et al. (2007) 2,3: Aangepaste versie van Gounaris et al. (2005)
5: Gebaseerd op Kestens (2008)
XV
Tabel 2: Descriptieve statistieken Gem.
Med.
Min.
Max.
Stand. Afw.
12,56 66,15 671,94 261,84 9,61 40,97
8,16 36,33 -12,61 33,54 4,76 15,36
-95,53 -97,00 -3.450 -7632 -58,67 -54,41
150,81 2745,16 -68.678 21.050 244,44 1.133
34,32 220,44 5.517 1.868 30,38 108,10
Traditionele accountingtaken (%) Inboeken van facturen BTW-aangifte Tussentijdse resultatenrekening Afsluiten van de boekhouding Opstellen van de jaarrekening Opstellen aangifte vennootschapsbelasting Traditionele accountingtaken construct Opmaken van een kasplanning (R) Opmaken van lijst met openstaande klanten (R)
6,91 20,11 25,98 40,30 68,15 77,02 39,74 8,23 3,14
0,00 0,00 0,00 22,50 100,00 100,00 35,00 0,00 0,00
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
100,00 100,00 100,00 100,00 100,00 100,00 100,00 100,00 100,00
23,94 37,84 38,88 41,65 39,84 37,76 27,01 24,45 16,46
Additionele adviesverlening (7-punt-Likertschaal) Financieel managementadvies Advies inzake fiscale optimalisatie Advies inzake juridische aangelegenheden Advies inzake strategische aangelegenheden
3,38 5,96 3,24 2,78
3,33 6,00 3,00 2,50
1,00 2,00 1,00 1,00
7,00 7,00 6,50 6,40
1,43 1,02 1,09 1,43
5,30 2,35 19,00 47,48 40,45 1,58
5,40 2,00 18,50 35,75 34,00 1,00
1,80 1,00 1,00 15,00 5,00 0,00
7,00 6,00 70,00 195,00 214,00 5,00
0,93 1,06 11,98 33,24 27,44 1,67
Δ Financiële performantie (%) Δ Brutomarge 2006-2009 Δ Brutomarge 2003-209 Δ Winst na belastingen 2006-2009 Δ Winst na belastingen 2003-2009 Δ FTE 2006-2009 Δ FTE 2003-2009
Overige variabelen Affectieve toewijding (7-punt-Likertschaal) Calculatieve toewijding (7-punt-Likertschaal) Duur Samenwerking (aantal jaren) Aantal personeelsleden (aantal FTE) Leeftijd onderneming (aantal jaren) Omzet uit export (5-punt-schaal; interval: 20%)
Ja
Neen
De onderneming behoort tot de dienstensector (%)
35%
65%
Mijn accountant behoort tot de Big 6 (%) (n=101)
22%
88%
Tabel 3: Nominale variabelen
XVI
Tabel 4: Vergelijking met Everaert et al. (2007) Everaert et al. (2007)
Defauw (2011)
Inboeken van facturen en financiële transacties
8,4%
6,9%
Opmaken van tussentijdse resultatenrekening
20,9%
26,0%
Afsluiten van de boekhouding
38,6%
40,3%
Opstellen van de jaarrekening
56,3%
68,2%
Opmaken van de Belgische BTW-aangifte
14,6%
20,1%
Opmaken van aangifte vennootschapsbelastingen
71,2%
77,0%
Boekhoudtaken algemeen
35,0%
39,7%
XVII
XVIII
Tabel 6: Outsourcingintensiteit traditionele accountingtaken AFHANKELIJKE VARIABELE: OUTSOURCINGINTENSITEIT TRADITIONELE ACCOUNTINGTAKEN (%) Coeff. Beta
T-Waarde
Constante
62,502
Affectieve Toewijding
3,721
0,124
1,304
Calculatieve Toewijding
-1,324
-0,054
-0,570
LN(Relatieduur)
7,258
0,221
2,344**
LN(Aantal Personeelsleden FTE)
-7,822
-0,172
-1,803*
LN(Leeftijd Onderneming)
-7,663
-0,179
-1,871*
Dienstensector
-13,912
-0,252
-2,701***
Big 6-accountantskantoor
-4,244
-0,065
-0,710
R²
0,218
Adjusted R²
0,159
F-Waarde
2,137**
3,709***
*** significant op het 0.01 level (2-zijdig) ; ** significant op het 0.05 level (2-zijdig) ; * significant op het 0.10 level (2-zijdig)
XIX
Tabel 7: Vraag naar adviesverlening: geaggregeerd AFHANKELIJKE VARIABELE: VRAAG NAAR ADVIESVERLENING (7-punt-Likertschaal) Coeff. Beta T-Waarde Constante
1,930
Affectieve Toewijding
0,349
0,322
3,638***
Calculatieve Toewijding
0,238
0,271
3,044***
LN(Relatieduur)
0,323
0,273
3,104***
LN(Aantal Personeelsleden FTE)
-0,117
-0,071
-0,801
LN(Leeftijd Onderneming)
-0,210
-0,136
-1,522
Dienstensector
-0,347
-0,174
-2,003**
Big 6-accountantskantoor
-0,210
-0,090
-1,045
R²
0,320
Adjusted R²
0,269
F-Waarde
1,961*
6,260***
*** significant op het 0.01 level (2-zijdig) ; ** significant op het 0.05 level (2-zijdig) ; * significant op het 0.10 level (2-zijdig)
XX
Tabel 8: Vraag naar adviesverlening: financieel managementadvies AFHANKELIJKE VARIABELE: VRAAG NAAR FINANCIEEL MANAGEMENTADVIES (7-punt-Likertschaal) Coeff. Beta T-Waarde Constante
1,599
Affectieve Toewijding
0,234
0,144
1,505
Calculatieve Toewijding
0,174
0,130
1,348
LN(Relatieduur)
0,541
0,303
3,18***
LN(Aantal Personeelsleden FTE)
-0,121
-0,049
-0,508
LN(Leeftijd Onderneming)
-0,157
-0,068
-0,699
Dienstensector
-0,736
-0,244
-2,592**
Big 6-accountantskantoor
-0,330
-0,094
-1,007
R²
0,218
Adjusted R²
0,158
F-Waarde
0,999
3,627***
*** significant op het 0.01 level (2-zijdig) ; ** significant op het 0.05 level (2-zijdig) ; * significant op het 0.10 level (2-zijdig)
XXI
Tabel 9: Vraag naar adviesverlening: fiscale optimalisatie AFHANKELIJKE VARIABELE: VRAAG NAAR ADVIES INZAKE FISCALE OPTIMALISATIE (7-punt-Likertschaal) Coeff. Beta T-Waarde Constante
3,553
Affectieve Toewijding
0,365
0,346
3,525***
Calculatieve Toewijding
0,041
0,048
0,483
LN(Relatieduur)
0,142
0,123
1,263
LN(Aantal Personeelsleden FTE)
0,055
0,034
0,348
LN(Leeftijd Onderneming)
0,000
0,000
-0,003
Dienstensector
-0,239
-0,123
-1,280
Big 6-accountantskantoor
-0,204
-0,090
0,349
R²
0,166
Adjusted R²
0,103
F-Waarde
3,350***
2,645**
*** significant op het 0.01 level (2-zijdig) ; ** significant op het 0.05 level (2-zijdig) ; * significant op het 0.10 level (2-zijdig)
XXII
Tabel 10: Vraag naar adviesverlening: juridisch advies AFHANKELIJKE VARIABELE: VRAAG NAAR JURIDISCH ADVIES (7-punt-Likertschaal) Coeff. Beta T-Waarde Constante
2,989
Affectieve Toewijding
0,193
0,168
1,761*
Calculatieve Toewijding
0,330
0,334
3,483***
LN(Relatieduur)
0,216
0,172
1,824*
LN(Aantal Personeelsleden FTE)
-0,197
-0,113
-1,187
LN(Leeftijd Onderneming)
-0,380
-0,233
-2,431**
Dienstensector
-0,171
-0,081
-0,867
Big 6-accountantskantoor
-0,093
-0,037
-0,406
R²
0,226
Adjusted R²
0,167
F-Waarde
2,648***
3,842***
*** significant op het 0.01 level (2-zijdig) ; ** significant op het 0.05 level (2-zijdig) ; * significant op het 0.10 level (2-zijdig)
XXIII
Tabel 11: Vraag naar adviesverlening: strategisch advies AFHANKELIJKE VARIABELE: VRAAG NAAR STRATEGISCH ADVIES (7-punt-Likertschaal) Coeff. Beta T-Waarde Constante
-0,794
Affectieve Toewijding
0,624
0,378
4,027***
Calculatieve Toewijding
0,374
0,256
2,731***
LN(Relatieduur)
0,384
0,210
2,272**
LN(Aantal Personeelsleden FTE)
-0,157
-0,062
-0,666
LN(Leeftijd Onderneming)
-0,245
-0,104
-1,100
Dienstensector
-0,328
-0,107
-1,166
Big 6-accountantskantoor
-0,187
-0,052
-0,578
R²
0,268
Adjusted R²
0,212
F-Waarde
-0,497
4,718***
*** significant op het 0.01 level (2-zijdig) ; ** significant op het 0.05 level (2-zijdig) ; * significant op het 0.10 level (2-zijdig)
XXIV
XXV
XXVI
Grafieken
Everaert et al. (2007) 12% 35%
53%
Total insourcing
Selective outsourcing
Total outsourcing
Defauw (2011) 8% 28%
64%
Total insourcing
Selective outsourcing
Total outsourcing
Grafiek 1: Outsourcingstrategie accountingtaken
XXVII
Bijlagen 1. Vragenlijst Begeleidende mail: Geachte Heer, Geachte Mevrouw, In het kader van mijn masterproef voer ik momenteel een onderzoek uit naar de rol van de externe accountant binnen KMO's. De ambitie van dit onderzoek, dat wordt begeleid door professor dr. Patricia Everaert, is om meer klaarheid te scheppen in de meerwaarde die uit de samenwerking tussen de onderneming en haar accountant voortvloeit. Op onderstaande link vindt u een korte vragenlijst, het invullen hiervan duurt slechts een 5-tal minuutjes. Uit deze studie zal afgeleid kunnen worden op welke manier u zelf de relatie met uw accountant kunt optimaliseren, om er een grotere meerwaarde voor uw onderneming uit te halen. Het spreekt dan ook voor zich dat u, indien gewenst, na afloop van het onderzoek een samenvatting krijgt met de belangrijkste bevindingen. Daarnaast maakt u door het invullen van deze bevraging ook kans op het winnen van een Bongorestaurantbon ter waarde van 50 euro, als waardering voor uw bereidwillige medewerking. Met deze bon kunt u terecht in meer dan 50 gezellige restaurants over gans België! Alle antwoorden worden volstrekt anoniem verwerkt en niet voor commerciële doeleinden gebruikt. Alvast van harte bedankt!
V1. Hoe lang, uitgedrukt in jaren, werkt u al samen met uw huidige externe accountant/accountantskantoor? (maak indien nodig een schatting) (V1_DuurSamenwerking) o Aantal jaren: o Ik maak momenteel geen gebruik van de diensten van een externe accountant. V2. In deze vragen willen we graag weten in welke mate uw onderneming voor de diverse boekhoudtaken een beroep doet op een interne en/of een externe boekhouder. (V2_Traditioneel) Voorbeeld 1: Uw onderneming boekt alle facturen zelf in. U vult dan in: % door interne boekhouder= 100% % door externe boekhouder= 0% Voorbeeld 2: Uw onderneming boekt alle facturen zelf in, maar de externe boekhouder komt af en toe langs om dit na te kijken en/of correcties aan te brengen. U schat dat ongeveer 80% van het werk intern wordt gedaan en 20% door de externe boekhouder. U vult dan in: % door interne boekhouder= 80% % door externe boekhouder= 20% Voorbeeld 3: Uw externe boekhouder boekt alle facturen voor u in. U vult dan in: % door interne boekhouder= 100% % door externe boekhouder= 100% XXVIII
Hoe schat u de werkverdeling voor volgende boekhoudtaken in? % door interne
% door externe
1. Inboeken van aankoopfacturen, verkoopfacturen en financiële transacties 2. Opmaken van een tussentijdse resultatenrekening 3. Opmaken van een kasplanning 4. Opmaken van een lijst met openstaande klanten 5. Afsluiten van de boekhouding (vb. afschrijvingen, voorraadwijzigingen, leningen, overlopende rekeningen) 6. Opstellen van de jaarrekening (balans, resultatenrekening) 7. Opmaken van de Belgische BTW-aangifte 8. Opstellen van de aangifte voor de Belgische vennootschapsbelasting.
V3. Met welke frequentie werden volgende activiteiten verricht gedurende het laatste jaar? Maandelijks
DrieMaandelijks
ZesMaandelijks
Jaarlijks
Niet in het laatste jaar
1. Opmaak tussentijdse resultatenrekening 2. Bespreking tussentijdse RR met de accountant 3. Afsluiting van de boekhouding 4. Bespreking jaarrekening met de accountant
V4. Duid voor de volgende stellingen aan in welke mate u er akkoord mee gaat. Indien uw onderneming niet eerder geconfronteerd werd met het specifieke probleem, duid de optie ‘niet van toepassing’ aan. (V4_Financieel) (1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)
(8)
1. Bij het nemen van investeringsbeslissingen vraag ik mijn accountant een uitgebreide kostenbatenanalyse op te maken. 2. Ik beschouw de accountant als de financieel manager van mijn onderneming. 3. De accountant staat de onderneming bij in de periodieke opmaak van een kasplanning. 4. Indien er problemen ontstaan bij het aangaan of hernieuwen van leningen onderhandelt mijn accountant met de bank.
XXIX
5. Wanneer mijn onderneming een overname plant vraag ik de accountant een waardering op te maken. 6. De accountant adviseert mij hoe ik mijn projectn het best financier: met eigen vermogen uit de onderneming of vreemd vermogen. 7. De jaarrekening wordt elk jaar besproken in een persoonlijk onderhoud met de accountant. 1= Helemaal niet akkoord; 2= Niet akkoord; 3= Eerder niet akkoord; 4= Noch niet akkoord, noch akkoord; 5= Eerder akkoord; 6= Akkoord; 7= Helemaal akkoord; 8= Niet van toepassing
V5. Duid voor de volgende stellingen aan in welke mate u er akkoord mee gaat. Indien uw onderneming niet eerder geconfronteerd werd met het specifieke probleem, duid de optie ‘niet van toepassing’ aan. (V5_Fiscaal) (1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)
(8)
1. De accountant zorgt ervoor dat mijn onderneming niet meer belastingen betaalt dan echt noodzakelijk. 2. Bij problemen met de belastingdiensten verwijs ik naar mijn accountant. 3. Fiscale optimalisatie is een onderwerp dat besproken wordt met mijn accountant. 1= Helemaal niet akkoord; 2= Niet akkoord; 3= Eerder niet akkoord; 4= Noch niet akkoord, noch akkoord; 5= Eerder akkoord; 6= Akkoord; 7= Helemaal akkoord; 8= Niet van toepassing
V6. Duid voor de volgende stellingen aan in welke mate u er akkoord mee gaat. Indien uw onderneming niet eerder geconfronteerd werd met het specifieke probleem, duid de optie ‘niet van toepassing’ aan. (V6_Juridisch) (1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)
(8)
1. Mijn accountant zorgt ervoor dat ik aan alle vennootschapsrechtelijke vereisten voldoe, zoals het opstellen en wijzigen van de statuten. 2. Wanneer facturen van klanten onbetaald blijven, vraag ik juridisch advies aan mijn accountant. 3. Wanneer de onderneming in aanraking komt met gerechtelijke instanties handelt mijn accountant de zaak verder af. 4. Bij geschillen met werknemers ga ik ten rade bij mijn accountant. 5. Pas wanneer de accountant mij niet verder kan helpen neem ik een advocaat in de arm. 1= Helemaal niet akkoord; 2= Niet akkoord; 3= Eerder niet akkoord; 4= Noch niet akkoord, noch akkoord; 5= Eerder akkoord; 6= Akkoord; 7= Helemaal akkoord; 8= Niet van toepassing
XXX
V7. Duid voor de volgende stellingen aan in welke mate u er akkoord mee gaat. Indien uw
onderneming niet eerder geconfronteerd werd met het specifieke probleem, duid de optie ‘niet van toepassing’ aan. (V7_Strategisch) (1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)
(8)
1. De accountant helpt mij te bepalen welke strategie de onderneming zal volgen. 2. De accountant staat mij bij in aanwervingen van sleutelfuncties binnen de onderneming. 3. Ik doe beroep op mijn accountant om periodiek mijn onderneming strategisch door te lichten. 4. Mijn accountant reikt mij opportuniteiten aan om de onderneming verder te laten groeien. 5. De accountant geeft bij gelegenheid zijn/haar mening over de marketingstrategie van de onderneming. 1= Helemaal niet akkoord; 2= Niet akkoord; 3= Eerder niet akkoord; 4= Noch niet akkoord, noch akkoord; 5= Eerder akkoord; 6= Akkoord; 7= Helemaal akkoord; 8= Niet van toepassing
V8a. Duid aan in welke mate u met de volgende stellingen omtrent de relatie met uw externe accountant al dan niet akkoord gaat. (V8a_Affective) (1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)
(8)
1. Ik werk graag samen met mijn accountant en dit is belangrijk voor het behouden van de relatie. 2. Ik doe graag zaken met mijn accountant omwille van zijn totale inzet. 3. Zelfs als het mogelijk was zou ik de relatie met mijn accountant niet verbreken, doordat ik het belangrijk acht met deze geassocieerd te worden. 4. Ik heb een vriendschappelijke band met mijn accountant. 5. Ik wil de samenwerking met mijn accountant behouden, omdat deze naar wens verloopt. 6. Ik behoud de band met mijn accountant omdat hij volgens mij tot de beste in zijn vak behoort. 1= Helemaal niet akkoord; 2= Niet akkoord; 3= Eerder niet akkoord; 4= Noch niet akkoord, noch akkoord; 5= Eerder akkoord; 6= Akkoord; 7= Helemaal akkoord; 8= Geen idee
V8b. Duid aan in welke mate u met de volgende stellingen omtrent de relatie met uw externe accountant al dan niet akkoord gaat. (V8a_Calculative)
XXXI
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)
(8)
1. Ik blijf bij mijn accountant voornamelijk omdat ik mij hiertoe verplicht voel. 2. Ik blijf bij mijn accountant omdat er geen waardige alternatieven zijn. 3. Ik blijf bij mijn accountant omdat de kosten die verbonden zijn aan het veranderen van accountant te hoog zijn. 4. Ik blijf bij mijn accountant omdat ik geen andere keus heb. 5. Ik blijf bij mijn accountant tot ik een andere heb gevonden die beter beantwoordt aan mijn verwachtingen. 1= Helemaal niet akkoord; 2= Niet akkoord; 3= Eerder niet akkoord; 4= Noch niet akkoord, noch akkoord; 5= Eerder akkoord; 6= Akkoord; 7= Helemaal akkoord; 8= Geen idee
V9. In welk jaar werd de onderneming opgericht? (V9_LeeftijdOnderneming) V10. Welk van onderstaande sectoren beschrijft de activiteit van uw onderneming het beste? (V10_Sector) o Landbouw, jacht, bosbouw en visserij (0) o Industrie(0) o Productie en distributie van elektriciteit, gas en water (0) o Bouwnijverheid (0) o Groot-en kleinhandel (1) o Horeca (1) o Vervoer, opslag en communicatie (1) o Onroerende goederen, verhuur en diensten aan bedrijven (1) o Andere: 0= Nijverheid; 1= Diensten
V11. Welk percentage van de omzet van de onderneming vloeit voort uit export? (V11_Export) o De onderneming doet niet aan export o 1-20% o 21-40% o 41-60% o 61-80% o 81-100% V12. Beschikt uw onderneming over een interne (hoofdboekhouder) en of financieel directeur? o Ja o Neen
XXXII
V13. Wat is de naam van het accountantskantoor waarvan uw onderneming momenteel klant is? (V13_Big6) o Naam van het accountantskantoor: o Ik wens deze vraag niet te beantwoorden. V14. Welke is uw functie binnen de onderneming? o Bedrijfsleider (1) o (Hoofd)boekhouder/Financieel directeur (2) o Andere (3):
V15. Vink aan: Ik wens na afloop de conclusies van de studie te ontvangen. Ik wens mee te dingen naar de restaurantbon t.w.v. 50 euro. Indien u minstens één van bovenstaande opties aanvinkte, vul dan hier het e-mailadres in waarop wij u mogen contacteren:
XXXIII