De relatie tussen tijdsperspectief en uitstelgedrag bij werknemers en de modererende invloed van taakmotivatie en taakeigenschappen
“You may delay, but time will not.” Benjamin Franklin
Leonoor de Vries Universiteit van Amsterdam Studentnummer 0580635 Werkstuk voor de Afstudeerrichting Arbeids- en Organisatiepsychologie Begeleider Edwin van Hooft
Inhoudsopgave
Samenvatting
3
Inleiding
4
De relatie tussen tijdsperspectief en uitstelgedrag
9
De relatie tussen Present TP en uitstelgedrag
12
De relatie tussen Future TP en uitstelgedrag
13
Taakmotivatie
14
Taakmotivatie als moderator op de relatie tussen TP en uitstelgedrag
17
Taakeigenschappen als moderator op de relatie tussen TP en uitstelgedrag
19
Exploratief
22
Methode
23
Respondenten en Procedure
23
Materialen
25
Data analyse
30
Resultaten
31
Onderzoekspopulatie
31
Correlaties en gemiddelden
32
Voorspellers van uitstelgedrag
34
Moderator analyses
35
Exploratief
45
Discussie en Conclusie
46
Beperkingen en vervolgonderzoek
51
Conclusie
55
Referenties
56
Bijlagen
59
2
Samenvatting Uitstelgedrag op het werk brengt negatieve gevolgen met zich mee. Het is daarom van belang om aan te tonen welke factoren van invloed zijn op uitstelgedrag, zodat de juiste interventies kunnen worden toegepast. In dit onderzoek wordt daarom antwoord gezocht op de vraag wat de relatie is tussen Tijdsperspectief (TP) en uitstelgedrag bij werknemers. Verder wordt onderzocht of taakmotivatie en taakeigenschappen de relatie tussen TP en uitstelgedrag modereren. 146 werknemers uit verschillende bedrijfssectoren vulden op twee momenten een vragenlijst in waarin werd gevraagd naar hun TP, taakmotivatie, taakeigenschappen en mate van uitstelgedrag. Uit de resultaten bleek dat er geen relatie was tussen Present TP en uitstelgedrag. Tevens waren er geen significante interactie-effecten gevonden van taakmotivatie en taakeigenschappen op de relatie tussen Present TP en uitstelgedrag. Future TP was negatief gerelateerd aan uitstelgedrag, en dan vooral voor gemiddelde en gemakkelijke taken. Overige moderatoren hadden geen significant interactie-effect op de relatie tussen Future TP en uitstelgedrag. Interventies worden besproken over hoe de gevonden resultaten kunnen bijdragen aan een vermindering in uitstelgedrag op het werk.
3
Inleiding Uitstellen is voor veel mensen een alledaagse ervaring. Iedereen herkent zich wel in de situatie dat er een taak ligt die gedaan moet worden, maar dat het gewoon niet lukt om die taak onmiddellijk op te pakken. Er zijn andere dingen die interessanter zijn, of gemakkelijker, of waar je gewoon minder tegen opziet en die je gelijk kan uitvoeren. Die ene taak blijft dan steeds maar weer liggen. Uitstelgedrag is het gevolg. Chronisch uitstellen komt bij ongeveer 20% van de algemene bevolking voor (Harriot & Ferrari, 1996). Veel onderzoek heeft zich gericht op studenten. Deze onderzoeken tonen aan dat maar liefst 80% - 95% van de studenten wel eens uitstelt en 50% consistent en problematisch uitstelt (Steel, 2007). Over het algemeen wordt uitstellen als een problematische eigenschap gezien. Personen die uitstellen falen regelmatig om taken op tijd af te hebben en stellen zichzelf teleur (Ferrari, 2001). Doordat personen hun eigen verplichtingen niet na kunnen komen, kan dit leiden tot gevoelens van schuld (Van Eerde, 2003). Personen die uitstellen zien dit als iets dat slecht, schadelijk en dom is. Meer dan 95% van de uitstellers zou dit willen verminderen (Steel, 2007). Daarnaast is uitstellen gerelateerd aan een vermindering in persoonlijk, academisch en beroeps functioneren (Ferrari, Johnson, & McCown, 1995). De prestatie wordt verminderd en uitstellen kan een verminderd welzijn als gevolg hebben (Steel, 2007; Van Eerde, 2003). In sommige culturen die niet worden beïnvloed door de westerse arbeidsmoraal hoeft uitstellen geen probleem te zijn. In de prestatiegerichte cultuur waarin wij echter leven en waar van mensen wordt verwacht dat ze verplichtingen binnen een bepaalde tijd voldoen, is uitstellen een serieus probleem (Van Eerde, 2003). Uitstellen wordt op verschillende manieren benaderd. Sommige onderzoekers zien uitstellen als een persoonlijkheidstrek, waarbij uitstellen stabiel is over situatie en tijd (uitstelgeneigdheid). Lay (1986) beschrijft uitstellen als de neiging om het starten en/of 4
afronden van een taak die gedaan moet worden uit te stellen. Anderen zien uitstellen als resultaat van minder stabiele en meer situationele invloeden, zoals taakeigenschappen en taakmotivatie (uitstelgedrag) (Wolters, 2003). Steel en König (2006) beschrijven uitstellen als een motivatieprobleem en gebruiken de Temporal Motivation Theory (TMT) om dit probleem te verklaren. Tijd speelt een belangrijke factor in de TMT van Steel en König (2006), die helpt bij het verklaren van uitstellen. De TMT is gebaseerd op de expectancy-value theory, waarbij expectancy staat voor de verwachting die een persoon heeft over de waarschijnlijkheid van het behalen van de uitkomst en value staat voor de waarde die een persoon aan de uitkomst hecht. De TMT gebruikt als toevoeging op deze theorie het aspect tijd. Tijd bestaat in deze theorie uit de onderdelen impulsiefheid en vertraging. Deze kunnen van invloed zijn op het moment wanneer een persoon met de activiteit van start gaat. Een impulsief persoon zal meer neigen naar beloningen op de korte termijn en eerder worden afgeleid van de activiteit door de verleiding van een onmiddellijke beloning. Het beginnen aan een activiteit wordt hierdoor uitgesteld. De start van een activiteit wordt ook uitgesteld wanneer vertraging optreedt. Dit is het geval wanneer de beloning of straf als gevolg van het uitvoeren van de activiteit nog ver weg ligt en nog niet als dusdanig wordt beschouwd. Naast de theorie van Steel en König (2006) laten meerdere onderzoeken zien dat tijd een belangrijke factor is in relatie tot uitstellen. Uitstellen wordt regelmatig beschouwd als een time management probleem en uitstellers worden
vaak gezien als mensen die een
probleem hebben met hun tijdsbepaling (Pychyl, Morin & Salmon, 2000). Uitstellers onderschatten de tijd die nodig is voor een specifieke taak en hebben moeite met het structureren van hun tijd (Pychyl et al., 2000; Vodanovich & Seib, 1997). Lay (1990) toonde aan dat uitstellers minder tijd besteden aan voorbereiding op taken met kans van slagen en meer tijd besteden aan taken met meer kans om te falen in vergelijking met personen die niet 5
uitstellen. Bovenstaande onderzoeken suggereren dat er een relatie is tussen tijd en uitstellen. Oplossingen voor uitstellen worden daarom vaak gezocht in time management trainingen (Pychyl et al., 2000). Time management trainingen blijken echter niet voldoende resultaat te geven (Boniwell, 2005; Claessens, Van Eerde, Rutte & Roe, 2005; Macan, 1996). Dit komt volgens Boniwell (2005) omdat de nadruk hier ligt op het verkeerde aspect van tijd, namelijk op het gedrag van tijd in plaats van op de psychologie van tijd. Het is daarom goed tevens te kijken naar andere aspecten van tijd. Eén van deze aspecten is het Tijdsperspectief (TP). Dit is een psychologische benadering van tijd. Het is onderdeel van iemand zijn kijk op het leven die bepaald hoe een persoon van nature prioriteit geeft aan de dingen die hij/zij doet op een dag (Zimbardo & Boyd, 1999). Zimbardo en Boyd (1999) definiëren TP als de manier waarop een persoon zich relateert aan de psychologische concepten van het verleden, heden, en toekomst. Het is een vaak onbewust proces waarbij persoonlijke en sociale ervaringen toegewezen zijn aan bepaalde tijdscategorieën. Deze kunnen helpen om meer samenhang, orde en betekenis aan de ervaringen toe te kennen. TP is een relatief stabiel proces, maar is wel veranderbaar. Door te kijken naar TP in relatie tot uitstellen is het mogelijk om te onderzoeken welke specifieke tijdsperspectieven gerelateerd zijn aan uitstellen. Uit bovenstaande toelichting kan geconcludeerd worden dat het zinvol is de relatie tussen Tijdsperspectief en uitstellen te onderzoeken. Het huidige onderzoek richt zich op uitstelgedrag. Uitstellen wordt hierbij niet gezien als persoonlijkheidstrek (uitstelgeneigdheid) maar als gedrag dat resultaat is van zowel persoonlijke als situationele invloeden. Steel (2007) definieerde uitstelgedrag als het ongepland, vrijwillig uitstellen van een voorgenomen actie, ondanks de verwachting slechter af te zijn door de vertraging die de persoon hierbij oploopt. Eerder onderzoek naar uitstellen heeft vooral de nadruk gelegd op individuele verschillen in plaats van verschillen in de taak of de context (Van Eerde, 2003). Door uitstelgedrag te onderzoeken
in
plaats
van
uitstelgeneigdheid
kunnen
omgevingsfactoren
zoals 6
taakeigenschappen en taakmotivatie beter worden bestudeerd. Uitstelgedrag is namelijk meer afhankelijk van omgevingsfactoren en uitstelgeneigdheid is een stabiele persoonlijkheidstrek die moeilijk te veranderen is. Daarnaast kunnen eerder praktische oplossingen worden gevonden voor het uitstelprobleem wanneer wordt gekeken naar uitstelgedrag. Gedrag is beïnvloedbaar door de omgeving en veranderingen die in de omgeving plaats vinden kunnen het gedrag wijzigen. Daarnaast kan informatie over iemand zijn TP inzichten geven in zijn of haar gedrag. Door middel van coaching kan een persoon zich bewust worden van zijn of haar dominante TP en wat de invloed daarvan is op het gedrag wat de persoon vertoond. Met behulp van deze inzichten kan uitstelgedrag worden veranderd (Boniwell, 2005). Door de hierboven genoemde redenen zal in dit onderzoek specifiek gekeken worden naar de invloed van TP en taakkenmerken op uitstelgedrag. Onderzoek naar uitstellen is voornamelijk uitgevoerd bij studenten en de algemene bevolking en slechts weinig onderzoek heeft zich gericht op personen in een werkomgeving (Van Eerde, 2000). Personen op het werk vertonen echter ook uitstelgedrag (Ferrari, 1992b). Uitstelgedrag op het werk brengt negatieve uitkomsten met zich mee. Uitstelgedrag leidt voornamelijk tot een verhoogde tijdsdruk en minder tijd die besteed wordt aan de uitgestelde taak. Taken die niet direct worden afgerond, kunnen de individuele prestatie en de effectiviteit van de organisatie verlagen. Daarnaast vormt de onafgeronde taak een bron van stress voor de werknemers waarvan verwacht wordt dat ze de taak afronden (Harris & Sutton, 1983; Van Eerde, 2000). Na het grote aantal onderzoeken naar uitstellen bij studenten en de algemene bevolking is het van belang dat wordt aangetoond dat uitstellen ook voorkomt op het werk en dat wordt onderzocht welke factoren van invloed zijn op uitstelgedrag, zodat de juiste interventies kunnen worden toegepast. In dit onderzoek wordt daarom specifiek gekeken naar uitstelgedrag bij werknemers.
7
Van Eerde (2003) stelt in haar meta-analyse voor dat in plaats van personen te bestempelen als uitsteller of niet, het slimmer is om te kijken naar contextuele variabelen die de uitkomsten modereren. Personen hebben een bepaald TP dat van invloed kan zijn op het uitstelgedrag dat een persoon op het werk vertoont. In een werkomgeving zijn er naast de persoon zelf echter meerdere factoren die een rol kunnen spelen in het gedrag dat de persoon laat zien. De situatie op het werk kan erg veranderlijk zijn. Er zijn bijvoorbeeld verschillende soorten taken die gedaan moeten worden. Sommige taken zijn gemakkelijk en kosten weinig tijd, andere taken zijn moeilijk en kosten veel tijd. Het is interessant om naast de directe relatie tussen TP en uitstelgedrag de invloed van de situatie te onderzoeken op deze relatie. Een persoon zal afhankelijk van zijn TP een bepaalde mate van uitstelgedrag vertonen. Situationele factoren zouden deze relatie kunnen veranderen. Bij een persoon die bijvoorbeeld niet veel uitstelgedrag vertoont, kan de mate van uitstelgedrag wellicht anders zijn bij een moeilijke taak dan bij een makkelijke taak. Situationele factoren die in het huidige onderzoek als
moderator
worden
onderzocht
zijn
Taakeigenschappen
en
Taakmotivatie.
Taakeigenschappen die als moderator onderzocht worden zijn Taakmoeilijkheid, Taakomvang en Taakbelang. Bij Taakmotivatie wordt gekeken naar de mate van autonome motivatie. Dit beschrijft in hoeverre de persoon zelf gemotiveerd is om een taak te doen of meer gemotiveerd is door factoren van buitenaf. In Figuur 1 is een conceptuele weergave weergegeven van de verwachte relaties. Figuur 1. Conceptuele weergaven van de verwachte relaties Tijdsperspectief (TP)
Uitstelgedrag
‐ Taakeigenschappen: - Moeilijkheid - Omvang - Belang - Taakmotivatie (ZDT): - Mate van Autonome Motivatie
8
De relatie tussen Tijdsperspectief (TP) en uitstelgedrag TP is de manier waarop een persoon zich relateert aan de psychologische concepten van het verleden, heden, en de toekomst (Zimbardo & Boyd, 1999). TP is van invloed op beoordelingen, beslissingen en acties van mensen. Er zijn verschillende tijdsperspectieven met oriëntaties gericht zijn op het verleden, heden, en de toekomst. Bij een persoon met een TP dat bijvoorbeeld gericht is op de toekomst, zullen kosten en baten tegen elkaar worden afgewogen voordat een beslissing wordt gemaakt en de beslissing zal afhangen van welke optie de beste uitkomsten heeft in de toekomst. Elke oriëntatie kan in een specifieke situatie leiden tot een optimale beslissing. Roken wordt bijvoorbeeld in een oriëntatie gericht op het heden wellicht als een goede beslissing gezien door het directe plezier wat er aan wordt beleefd, maar in een oriëntatie gericht op de toekomst wordt het als een slechte beslissing gezien door de negatieve gevolgen van roken op de lange termijn. Mensen die een van deze tijdsperspectieven habitueel overschatten, ontwikkelen een dominant TP naar ofwel het verleden, heden of de toekomst. TP kan een relatief stabiele persoonlijkheidstrek worden wanneer een dominant TP de overhand heeft over iemand zijn gedrag en kijk op het leven, maar is niet onveranderbaar. De verschillende tijdsperspectieven zijn onafhankelijk van elkaar en staan dus niet op een continuüm. Zimbardo en Boyd (1999) onderscheiden vijf verschillende tijdsperspectieven, namelijk Past-Positive, Past-Negative, Present-Hedonistic, Present-Fatalistic en Future TP. Mensen met een positieve blik op het verleden (Past-Positive) tonen vooral een warme en sentimentele houding naar het verleden. Ze hebben bijvoorbeeld mooie herinneringen aan hun kindertijd en aan hun relatie met familie. Past-Positive is negatief gerelateerd aan depressie, angst en agressie (Zimbardo & Boyd, 1999). Mensen met een Past-Negative TP tonen vooral een negatieve houding naar het verleden. Deze negatieve houding kan het gevolg zijn van respectievelijk traumatische of onplezierige gebeurtenissen of ervaringen uit het verleden, 9
maar ook van een negatieve reconstructie van goedaardige gebeurtenissen. Een Past-Negative TP is positief gerelateerd aan depressie, angst, een laag zelfvertrouwen en ongelukkigheid. Een Present-Hedonistic TP beschrijft een hedonistische, risicovolle houding naar tijd en het leven. De nadruk ligt op het hebben van plezier in het heden, met weinig bezorgdheid over gevolgen in de toekomst. Personen met een Present-Hedonistic TP houden niet van regelmaat en planning en beleven elke dag liever zoals deze komt. Dit TP is positief gerelateerd aan het zoeken naar nieuwigheid en sensatie en is negatief gerelateerd aan consistentie. Mensen met een Present-Fatalistic TP hebben een hopeloze en hulpeloze houding naar het leven. Ze denken dat het leven wordt beslist door het lot en dat ze zelf geen invloed hebben op wat er komen gaat. Successen worden vaak toegeschreven aan geluk in plaats van aan hun eigen kwaliteiten. Present-Fatalistic TP is positief gerelateerd aan agressie, angst, depressie en aan een gebrek aan controle. Het vijfde tijdsperspectief is Future TP. Mensen met dit tijdsperspectief hebben een oriëntatie naar de toekomst. Het gedrag van mensen met een Future TP is georiënteerd op het streven naar toekomstige doelen en beloningen. Een Future TP is positief gerelateerd aan consciëntieusheid en het in acht nemen van toekomstige gevolgen van gedrag, en negatief gerelateerd aan het zoeken naar nieuwigheid en sensatie. Een aantal onderzoeken heeft de nadruk gelegd op de relatie tussen TP en uitstelgeneigdheid. De resultaten van deze onderzoeken zijn echter niet geheel consistent. Zowel een Past-Positive als een Past-Negative TP waren positief gerelateerd aan uitstelgeneigdheid in onderzoek van Diaz-Morales, Ferrari en Cohen (2008) en Ferrari, Johnson en McCown, (1995). Daarentegen vonden Jackson, Fritch, Nagasaka en Pope (2003) alleen een positieve relatie voor een Past-Negative TP en niet voor een Past-Positive TP. Daarnaast vonden Diaz-Morales et al. (2008), Jackson et al. (2003) en Specter en Ferrari (2000) een positieve relatie tussen Present-Fatalistic TP en uitstelgeneigdheid, terwijl Ferrari en Diaz-Morales (2007) juist een negatieve relatie aantoonden tussen een Present-Fatalistic 10
TP en uitstelgeneigdheid. Slechts twee onderzoeken vonden een relatie tussen een PresentHedonistic TP en uitstelgeneigdheid, waarvan de één een positieve relatie (Ferrari, 2001) en de ander een negatieve relatie liet zien (Diaz-Morales et al., 2008). Ten slotte toonden verschillende onderzoeken een negatieve relatie aan tussen een Future TP en uitstelgeneigdheid (Diaz-Morales et al., 2008; Ferrari & Diaz-Morales, 2007; Jackson et al., 2003; Specter & Ferrari, 2000). Zoals bovenstaande onderzoeken laten zien, zijn de bevindingen wat betreft de relatie tussen TP en uitstelgeneigdheid niet geheel consistent. In het huidige onderzoek wordt, in tegenstelling tot bovenstaande onderzoeken, specifiek gekeken naar uitstelgedrag. Om meer duidelijkheid te krijgen over de aard van de relatie tussen TP en uitstelgedrag, worden verschillende moderatoren onderzocht met betrekking tot de taak. De nadruk in de hypotheses ligt op de relatie tussen een Present TP (PresentHedonistic en Present-Fatalistic TP) en een Future TP en uitstelgedrag, omdat verwacht wordt dat het verleden minder een rol speelt als de focus ligt op situationele factoren en taken in plaats van op persoonlijke kenmerken. Het Past TP richt zich op nostalgische of traumatische ervaringen of gebeurtenissen uit het verleden die te maken hebben met relaties met familie en vrienden en met tradities. Het Past TP richt zich dus meer op de persoon zelf dan op situationele factoren. Bij uitstelgedrag speelt juist de omgeving een belangrijke rol en minder de persoon zelf. Daarnaast wordt in dit onderzoek specifiek gekeken naar uitstelgedrag in een werkomgeving en zullen persoonlijke herinneringen minder een rol spelen dan wanneer er in een andere context was gekeken naar uitstelgedrag. Op het werk zijn gevoel voor tradities en relaties met familie minder van belang dan wanneer bijvoorbeeld gekeken wordt naar uitstellen in een thuissituatie. Voor de Past TPs worden dus geen verbanden verwacht met uitstelgedrag op het werk en daarom worden de Past
11
tijdsperspectieven niet meegenomen in de verdere hypotheses. De relaties zullen wel exploratief worden onderzocht.
De relatie tussen Present TP en uitstelgedrag Personen met een tijdsperspectief dat zich meer richt op het heden, maken zich minder zorgen over de toekomst en hebben weinig spijt van dingen uit het verleden (Diaz-Morales, Ferrari, & Cohen, 2008). Een belangrijk kenmerk van het hebben van een Present TP is impulsiefheid. Impulsieve personen zijn eerder geneigd uit te stellen, omdat ze hun focus richten op verlangens van het moment en minder op de toekomst. Personen die impulsief zijn, hechten minder waarde aan gedachten over de toekomst wanneer ze beslissingen nemen, ze streven vaak naar onmiddellijke voldoening en negeren verantwoordelijkheden op de lange termijn (Steel, 2007). Steel en König (2006) stelden dat het beginnen aan een activiteit bij impulsieve personen eerder wordt uitgesteld, omdat ze worden afgeleid door verleidingen met een onmiddellijke beloning. Uit onderzoek van König en Kleinmann (2004) bleek dat wanneer mensen gevraagd werd naar hoe ze hun dagelijkse werkzaamheden structureerden, de uitstellers er voornamelijk voor kozen om te beginnen met plezierige taken, terwijl de nietuitstellers ervoor kozen deze taken als laatste te doen. Impulsiefheid, ingaan op verleidingen en het kiezen van plezierige taken zijn eigenschappen die sterk overeen komen met het Present TP dat wordt beschreven door Zimbardo & Boyd (1999). In de theorie van Zimbardo en Boyd (1999) wordt onderscheid gemaakt tussen twee vormen van Present TP, namelijk Present-Fatalistic en Present-Hedonistic TP. Een Present-Fatalistic TP is onder andere gerelateerd aan angst en gebrek aan controle (Zimbardo & Boyd, 1999). Mensen met dit tijdsperspectief zullen het starten van een taak uitstellen omdat ze wellicht bang zijn dat ze de taak niet goed afronden en missen een gevoel
12
van controle dat nodig is om op tijd aan de taak te beginnen. Mensen met een PresentFatalistic TP hebben het gevoel geen invloed te hebben op wat er in de toekomst komen gaat, en dus ook het gevoel dat hun eigen bijdrage aan een toekomstig doel geen zin heeft. Hierdoor zullen ze eerder taken uitstellen. De persoon houdt geen rekening met de negatieve gevolgen van het uitstellen van de taak of met de positieve gevolgen van het starten aan de taak, maar doet wat er op dat moment op zijn of haar pad komt. Hierdoor kan verwacht worden dat een Present-Fatalistic TP positief gerelateerd is aan uitstelgedrag.
Hypothese 1: Een Present-Fatalistic TP is positief gerelateerd aan uitstelgedrag.
Een Present-Hedonistic TP beschrijft een hedonistische, risicovolle houding naar tijd en het leven. Pychyl, Lee, Thibodeau en Blunt (2000) stellen een theorie voor over specious rewards. Deze theorie stelt dat mensen de neiging hebben om beloningen op de korte termijn te verkiezen boven beloningen op de lange termijn. Vanuit dit standpunt zal uitstelgedrag eerder voorkomen in situaties waarin taken pas op de lange termijn iets opleveren. Dit is ook het geval bij personen met een Present-Hedonistic TP. Doordat personen meer op zoek zijn naar nieuwigheid en de spanning van het moment en liever dingen willen doen waar ze direct de beloning van terug zien, kan verwacht worden dat er meer taken worden uitgesteld om dit te kunnen realiseren. Ferrari (2001) vond een positieve relatie tussen een Present-Hedonistic TP en uitstelgeneigdheid. Verwacht kan worden dat er tevens een positieve relatie is wanneer er wordt gekeken naar uitstelgedrag.
Hypothese 2: Een Present-Hedonistic TP is positief gerelateerd aan uitstelgedrag.
13
De relatie tussen Future TP en uitstelgedrag Bij een Future TP wordt gedrag gedomineerd door het streven om toekomstige doelen en beloningen te halen en om directe bevrediging en tijdsverspillende activiteiten te vermijden (Zimbardo & Boyd, 1999). Uitstellers hebben over het algemeen de voorkeur voor plezierige activiteiten op de korte termijn en voor onmiddellijke beloningen (Pychyl, Morin & Salmon, 2000). Uitstellers hebben dus voorkeuren die het tegenovergestelde zijn van wat een persoon met een toekomstig tijdsperspectief wil bereiken. Daarnaast hebben uitstellers de neiging om geen toekomstige oriëntatie te hebben (Steel, 2007). Verwacht kan worden dat personen met een Future TP minder uitstelgedrag vertonen. Zij vinden het belangrijk de taken te doen waarmee ze hun toekomstige doelen en beloningen kunnen halen en zullen deze niet uitstellen. Om bovenstaande redenen wordt verwacht dat een Future TP negatief gerelateerd is aan uitstelgedrag.
Hypothese 3: Een Future TP is negatief gerelateerd aan uitstelgedrag.
Taakmotivatie Naast de directe relatie tussen TP en uitstelgedrag wordt er ook gekeken naar de modererende invloed van Taakmotivatie op deze relatie. Steel en König (2006) zien uitstellen als een motivatieprobleem. Steel (2007) toonde in zijn meta-analyse aan dat de twee voornaamste aan de taak en situatie gerelateerde redenen voor uitstelgedrag waren dat een taak onplezierig was of dat de taak saai en oninteressant was. Dit suggereert dat Taakmotivatie een rol speelt bij het wel of niet vertonen van uitstelgedrag. Lee (2005) onderzocht de relatie tussen motivatie en uitstellen bij studenten en vond een negatieve relatie tussen zelfgedetermineerde motivatie en
14
uitstellen. In de Zelf-Determinatie Theorie van Deci en Ryan (1985) wordt een uitgebreide beschrijving gegeven over zelfdeterminatie en motivatie. De Zelf-determinatie Theorie (ZDT) (Deci & Ryan, 1985) maakt onderscheid tussen zelfgedetermineerde (autonome) versus gecontroleerde types van motivatie die variëren in hun mate van zelfregulatie. Intrinsiek gemotiveerd gedrag is gedrag dat gedaan wordt omdat het leuk is en omdat het gedrag interessant is zonder de aanwezigheid van materiële beloningen of beperkingen. Dit is de meest autonome vorm van zelfregulatie. Amotivatie is het andere uiterste en duidt op een totale afwezigheid van enige vorm van motivatie of zelfregulatie. Extrinsiek gemotiveerd gedrag is instrumenteel van aard. Het gedrag wordt niet uit interesse gedaan, maar vanwege de externe uitkomsten van het gedrag. Er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van extrinsieke motivatie die verschillen in de mate waarin ze zelfgedetermineerd zijn. Bij een externe regulatie doen personen iets om gewenste uitkomsten (bijvoorbeeld een beloning) te krijgen of om ongewenste uitkomsten (bijvoorbeeld straf) te vermijden. Externe regulatie representeert de minst autonome (en dus meest gecontroleerde) vorm van extrinsieke motivatie. Geïntrojecteerde regulatie refereert naar gedrag dat gedaan wordt om bijvoorbeeld gevoelens van schaamte of schuld te voorkomen. Het gedrag is meer geïnternaliseerd, maar nog niet autonoom, omdat het gaat om wat anderen van het gedrag vinden in plaats van wat de persoon zelf vindt. Hierdoor heeft het meer overeenkomsten met een externe regulatie. Geïdentificeerde regulatie refereert naar gedrag dat gedaan wordt omdat de persoon het doel of de uitkomst van deze activiteiten zelf belangrijk vindt. Deze vorm van regulatie is meer autonoom dan de andere vormen van extrinsieke motivatie. Geïntegreerde regulatie integreert de geïdentificeerde regulatie met andere aspecten van het zelf. Gedrag is een expressie van de persoon en is volledig zelfgedetermineerd. Hoewel het gedrag volledig vrijwillig is en van binnenuit komt, is het niet gelijk aan intrinsieke motivatie. Intrinsieke motivatie refereert naar interesse in de activiteit 15
zelf en geïntegreerde regulatie refereert naar activiteiten die belangrijk zijn door de gewaardeerde uitkomst ervan. In onderstaand figuur (Figuur 2) wordt het continuüm van zelfdeterminatie weergegeven. Deze loopt van amotivatie tot intrinsieke motivatie. In het huidige onderzoek wordt gebruik gemaakt van de Relative Autonomy Index (RAI) van Grolnick en Ryan (1987) om de mate van autonome motivatie weer te geven. De RAI geeft de mate van autonome motivatie weer door gewichten toe te kennen aan de verschillende soorten van motivatie. De gewichten zijn als volgt verdeeld: Externe regulatie (-2), geïntrojecteerde regulatie (-1), geïdentificeerde regulatie (1) en intrinsieke motivatie (2). Amotivatie en geïntegreerde regulatie worden niet meegenomen in deze schaal, aangezien amotivatie een complete afwezigheid van motivatie is en geïntegreerde regulatie erg dicht bij intrinsieke motivatie staat en door deze vorm niet mee te nemen de verdeling van extrinsieke en intrinsieke motivatie gelijk is.
Figuur 2 Continuüm van zelfdeterminatie (Deci & Ryan, 2002, p. 16)
16
Taakmotivatie als moderator op de relatie tussen TP en uitstelgedrag Taakmotivatie wordt als moderator onderzocht om zo te kijken of de relatie tussen TP en uitstelgedrag afhangt van de motivatie voor de taak. Uit onderzoek blijkt dat wanneer werknemers meer autonome motivatie hebben, ze meer inzet tonen en meer interesse en plezier in het werk hebben dan wanneer werknemers een mindere mate van autonome motivatie hebben (Kuvaas, 2006). Een persoon met een hoge autonome motivatie voor een taak, zal aan de taak beginnen omdat hij/zij de taak interessant vindt en de taak niet als een verplichting ziet. Dit zal minder snel het geval zijn bij een persoon met een lage mate van autonome motivatie. Hier ontbreekt namelijk de intrinsieke motivatie voor de taak en heeft de taak alleen maar externe drijfveren. De taak wordt eerder als een verplichting gezien dan als iets dat plezierig is. Bij een Present TP ligt de nadruk onder andere op het hebben van plezier in het heden en een persoon met dit tijdsperspectief zal plezier verkiezen boven verplichtingen (Zimbardo & Boyd, 1999). Verwacht wordt dat bij een lage mate van autonome motivatie voor de taak het uitstelgedrag toeneemt naarmate de score op een Present TP hoger wordt. De taak wordt namelijk eerder als een verplichting gezien dan als iets dat plezierig en interessant is, terwijl de persoon zelf juist de voorkeur heeft voor plezierige activiteiten in het heden. Verwacht wordt dat bij een Present georiënteerd persoon met een hoge mate van autonome motivatie voor de taak het uitstelgedrag minder sterk zal toenemen. De persoon zal de taak minder snel uitstellen omdat hij/zij deze leuk en interessant vindt en plezier beleeft aan het doen van de taak. Onder Present TP vallen zowel Present-Fatalistic als Prestent-Hedonistic TP. Voor beide vormen wordt een positieve relatie verwacht tussen TP en uitstelgedrag en deze relatie kan door taakmotivatie worden beïnvloed. Er wordt dus geen verschil verwacht tussen de
17
twee vormen van Present TP. In een hypothese worden deze verwachtingen als volgt gepresenteerd:
Hypothese 4a: Taakmotivatie modereert de relatie tussen Present TP en uitstelgedrag zodanig, dat bij een lage autonome motivatie de relatie tussen Present TP en uitstelgedrag positiever is dan bij een hoge autonome motivatie.
Personen met een Future TP hebben de neiging om op tijd aan taken te beginnen met het oog op het behalen van een toekomstig doel, ondanks dat de taak misschien minder leuk is (Zimbardo & Boyd, 1999). Een persoon die meer Future georiënteerd is, zal minder uitstellen op taken met een lage autonome motivatie dan een persoon die minder Future georiënteerd is, omdat het uiteindelijke doel om de taak te volbrengen belangrijker wordt gevonden dan het huidige plezier. Verwacht wordt dat de mate van uitstelgedrag bij een lage autonome motivatie sterker zal afnemen naarmate de persoon meer op de toekomst is georiënteerd dan bij een hoge autonome motivatie. Op basis hiervan is de volgende hypothese opgesteld:
Hypothese 4b: Taakmotivatie modereert de relatie tussen Future TP en uitstelgedrag zodanig, dat bij een lage autonome motivatie de relatie tussen Future TP en uitstelgedrag negatiever is dan bij een hoge autonome motivatie.
Taakeigenschappen als moderator op de relatie tussen TP en uitstelgedrag. Taakeigenschappen zijn andere situationele factoren die in dit onderzoek als moderator worden onderzocht op de relatie tussen TP en uitstelgedrag. Werknemers doen veelal
18
verschillende taken als onderdeel van hun baan. Deze taken kunnen onder andere verschillen in de moeilijkheidsgraad, omvang en belang. Verwacht wordt dat Taakeigenschappen de relatie tussen TP en uitstelgedrag modereren. In
verschillende
onderzoeken
is
een
directe
relatie
aangetoond
tussen
taakeigenschappen en uitstelgedrag. Pychyl, Lee, Thibodeau en Blunt (2000) toonden aan dat onaantrekkelijke, onplezierige, stressvolle, en moeilijke taken zorgden voor meer uitstelgedrag dan plezierige taken. Uit de meta-analyse van Steel (2007) kwam naar voren dat meer uitstelgedrag werd vertoond op taken die saai en oninteressant worden gevonden en dat moeilijkheid van de taak tevens een rol speelde. In het huidige onderzoek worden taakeigenschappen echter als moderator op de relatie tussen TP en uitstelgedrag onderzocht. In eerste instantie wordt er een directe relatie tussen TP en uitstelgedrag verwacht. Maar de persoon bevindt zich in een werksituatie waar verschillende taken aan hem of haar worden opgelegd. In deze situatie kan worden verwacht dat bepaalde taakeigenschappen de relatie tussen TP en uitstelgedrag kunnen beïnvloeden. Taakeigenschappen die in het huidige onderzoek worden onderzocht zijn Taakmoeilijkheid, Taakomvang en Taakbelang. Mensen met een Present TP hebben de neiging om korte termijn beloningen te verkiezen boven lange termijn beloningen en zijn op zoek naar nieuwigheid (Zimbardo & Boyd, 1999). Taken die makkelijk en klein van omvang zijn, kunnen over het algemeen zonder veel moeite behaald worden. Daarnaast worden door makkelijke en kleine taken te kiezen korte termijn beloningen bevredigd en komt eerder weer tijd vrij om aan andere bezigheden te besteden. Het leidt tevens tot meer nieuwigheid, omdat taken elkaar sneller afwisselen omdat ze eerder kunnen worden afgerond. Verwacht wordt dat mensen met een Present TP minder uitstelgedrag vertonen op taken die makkelijk en klein zijn. Wanneer de mate van Taakmoeilijkheid laag is, zal een hoge score op Present TP geassocieerd worden met lagere scores op uitstelgedrag dan wanneer de Taakmoeilijkheid hoog is (Hypothese 5a). 19
Voor Taakomvang geldt: Wanneer de omvang van de taak klein is, zal een hoge score op Present TP geassocieerd worden met lagere scores op uitstelgedrag, dan wanneer de omvang van de taak groot is (Hypothese 5b). De hypotheses zijn hieronder uitgeschreven.
Hypothese 5a: Taakmoeilijkheid modereert de relatie tussen Present TP en uitstelgedrag zodanig, dat bij een hoge Taakmoeilijkheid de relatie tussen Present TP en uitstelgedrag positiever is dan bij een lage Taakmoeilijkheid. Hypothese 5b: Taakomvang modereert de relatie tussen Present TP en uitstelgedrag zodanig, dat bij een grote Taakomvang de relatie tussen Present TP en uitstelgedrag positiever is dan bij een kleine Taakomvang.
Een belangrijke eigenschap van mensen die Future georiënteerd zijn, is het streven om toekomstige doelen en beloningen te halen (Zimbardo & Boyd, 1999). Wanneer een taak makkelijk en klein is, zal de werknemer minder moeite hebben de taak af te ronden en zal het doel om de taak af te ronden eerder worden behaald. Op deze manier kunnen meer doelen worden behaald dan wanneer een taak moeilijk en groot is. Voor een Future TP wordt daarom verwacht dat wanneer de Taakmoeilijkheid laag is, een hoge score op Future TP geassocieerd wordt met lagere scores op uitstelgedrag dan wanneer de Taakmoeilijkheid hoog is (Hypothese 5c). Voor de omvang van de taak wordt verwacht dat wanneer de Taakomvang klein is, een hoge mate van Future TP geassocieerd wordt met lagere scores op uitstelgedrag dan wanneer de Taakomvang groot is (Hypothese 5d). Hieronder zijn de hypotheses uitgeschreven.
Hypothese 5c: Taakmoeilijkheid modereert de relatie tussen Future TP en uitstelgedrag zodanig, dat bij een lage Taakmoeilijkheid de relatie tussen Future TP en uitstelgedrag negatiever is dan bij een hoge Taakmoeilijkheid.
20
Hypothese 5d: Taakomvang modereert de relatie tussen Future TP en uitstelgedrag zodanig, dat bij een grote Taakomvang de relatie tussen Future TP en uitstelgedrag negatiever is dan bij een kleine Taakomvang.
Als laatste wordt gekeken naar de modererende invloed van Taakbelang op de relatie tussen TP en uitstelgedrag. Eerder onderzoek toonde een negatieve relatie aan tussen belangrijkheid van de taak en uitstelgedrag, waarbij het minste uitstelgedrag werd vertoond wanneer de taken belangrijk waren (Paden & Stell, 1997). Wanneer een taak heel belangrijk wordt gevonden, zal een persoon eerder aan deze taak beginnen dan wanneer een taak onbelangrijk wordt gevonden. Dit komt omdat het uitstellen van een belangrijke taak wellicht meer negatieve gevolgen met zich meebrengt dan het uitstellen van een onbelangrijke taak. Voor een Present TP wordt daarom verwacht dat bij een onbelangrijke taak de relatie met uitstelgedrag positiever zal zijn dan bij een belangrijke taak, naarmate de score op Present TP hoger wordt. Wanneer de taak belangrijk is voor de persoon zal deze dus minder snel worden uitgesteld ondanks dat de persoon een Present TP heeft. Mensen met een Future TP houden rekening met de toekomstige gevolgen van gedrag (Zimbardo & Boyd, 1999). Verwacht kan worden dat de gevolgen van een belangrijke taak sterker wegen dan de gevolgen van een onbelangrijke taak. Dit kan ertoe leiden dat een meer Future georiënteerd persoon minder zal uitstellen op een belangrijke taak dan op een onbelangrijke taak, omdat de persoon rekening houdt met de gevolgen van het wel of niet afronden van de taak. De verwachting is dan als volgt: bij een belangrijke taak zal de relatie tussen Future TP en uitstelgedrag negatiever zijn dan bij een onbelangrijke taak naarmate de score op Future TP hoger wordt. Bovenstaande verwachtingen leiden tot de volgende hypotheses:
21
Hypothese 5e: Taakbelang modereert de relatie tussen Present TP en uitstelgedrag zodanig, dat bij een onbelangrijke taak de relatie tussen Present TP en uitstelgedrag positiever is dan bij een belangrijke taak. Hypothese 5f: Taakbelang modereert de relatie tussen Future TP en uitstelgedrag zodanig, dat bij een belangrijke taak de relatie tussen Future TP en uitstelgedrag negatiever is dan bij een onbelangrijke taak.
Exploratief Binnen dit onderzoek zal ook naar een aantal demografische variabelen worden gekeken, zoals leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, land van herkomst en moedertaal van de respondenten. Daarnaast wordt gevraagd bij welk bedrijf de respondent werkzaam is, de functie binnen het bedrijf, het aantal jaren dat de respondent werkzaam is bij dit bedrijf en het totale aantal dienstjaren. Tevens wordt gekeken naar de mate van autonomie in de baan. Autonomie is de mogelijkheid om zelf te bepalen wat je doet. Binnen het werk is enige mate van autonomie nodig om uitstelgedrag te kunnen vertonen (Harris & Sutton, 1983). Personen zonder autonomie in hun werk (bijvoorbeeld werknemers die aan een lopende band of in een callcenter werken) zullen minder snel kunnen uitstellen, omdat hun werk niet kan blijven liggen. Daarnaast wordt uitstelgeneigdheid gemeten om te kijken of mensen die uitstelgedrag vertonen ook hoog scoren op uitstelgeneigdheid. Verder wordt gekeken naar de relatie tussen Past TP en uitstelgedrag. Als laatste wordt nog gevraagd naar de reden van het uitstelgedrag. Hierdoor kan gecontroleerd worden of het uitstellen vrijwillig was of door onmacht tot stand kwam. Een voorbeeld van onmacht is wanneer de baas van een organisatie zijn werknemer van een project afhaalt. De werknemer zal zelf dan niet bij machte zijn om de taak te starten of af te ronden. 22
Methode Respondenten en procedure In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van personen uit het bedrijfsleven, werkzaam bij verschillende bedrijven in Nederland. Via persoonlijk netwerk zijn mensen benaderd die werkzaam waren bij deze bedrijven. Vervolgens zijn via deze personen e-mailadressen verzameld van meerdere werknemers. Deze e-mailadressen zijn gebruikt om de personen te benaderen voor deelname aan het onderzoek. Van de deelnemers was 26.0 % werkzaam in de gezondheids- en welzijnszorg, 34.9 % in de zakelijke- of technische dienstverlening, 4.8 % was zelfstandig ondernemer, 3.4 % was werkzaam bij financiële instellingen en 30.0 % was werkzaam in overige sectoren (o.a. horeca, onderwijs, non-profit). Voor het onderzoek zijn in totaal 454 personen benaderd. Hiervan hebben 171 personen deelgenomen aan de eerste vragenlijst met een respons rate van 38%. De tweede vragenlijst is ingevuld door 146 personen met een respons rate van 85 % ten opzichte van het aantal personen dat de eerste vragenlijst had ingevuld en 32% te opzichte van het totaal aantal benaderde personen. De groep respondenten die alleen de eerste vragenlijst hadden ingevuld is met behulp van een MANOVA vergeleken met de groep die beide vragenlijsten hadden ingevuld op de verschillende variabelen die in dit onderzoek zijn gebruikt. De groepen lieten een verschil zien in opleiding en mate van uitstelgeneigdheid. De respondenten die beide vragenlijsten hadden ingevuld hadden gemiddeld een lager opleidingsniveau, F (1, 168) = 6.38, p < .05 (N = 146, M = 4.0), en een hogere mate van uitstelgeneigdheid, F (1, 168) = 48.38, p <.01 (N = 146, M = 3.7) ten opzichte van de groep die alleen de eerste vragenlijst had ingevuld (N = 25, Mopleiding = 4.8; Muitstelgeneigdheid = 2.7). Van de uiteindelijke steekproef van 146 personen was 52.1% vrouw. De gemiddelde leeftijd was 36.54 jaar (SD = 11.13). Overige demografische gegevens van de onderzoekspopulatie zijn terug te vinden in Tabel 1.
23
Tabel 1 Demografische gegevens onderzoekspopulatie Percentages (%)
Vrouw
52.1
Nederlands
90.1
Aantal jaren werkervaring: 0-10
46.2
10-20
25.7
20-30
14.1
30-meer
13.4
Opleidingsniveau: Laag (VMBO, Mavo, Havo)
9.5
Medium (VWO, Gymnasium, MULO, MBO)
15.7
Hoog (HBO, WO, Phd)
72.7
Overig
2.1
De respondenten ontvingen een email met daarin een link naar de vragenlijst die online werd afgenomen. De vragenlijst was zowel in het Nederlands als in het Engels beschikbaar en nam ongeveer 15 minuten in beslag. Door middel van een informed consent werd vrijwillige deelname gegarandeerd (zie Bijlage 7). Allereerst werd uitstelgeneigdheid, TP en mate van autonomie gemeten. Daarna werd de respondent gevraagd om na te denken over een werkgerelateerde taak die ze de voor de volgende week gepland hadden. Er is bewust voor gekozen om niet te vragen naar een taak die in dezelfde week gepland stond om zo de respondenten meer tijd te geven voor het invullen van de vragenlijst en een betere respons te krijgen. Vervolgens werd gevraagd om deze taak kort te omschrijven en werd gevraagd naar de verwachte start en eindtijd van de taak. Vervolgens werden Taakmotivatie en Taakeigenschappen gemeten over de gekozen taak. Wanneer er geen respons werd gegeven werd er na 3 dagen een herinnering gestuurd. 24
De respondenten hadden een week om de eerste vragenlijst in te vullen en vervolgens een week waarin ze niets ontvingen. In deze week stond namelijk de taak gepland die de respondenten hadden uitgekozen. De week erop ontvingen de respondenten een email met daarin de link naar de tweede vragenlijst. In deze email werd de taak die de respondent had gekozen nogmaals vermeld. Wanneer respondenten de inhoud van de taak niet meer wisten, konden ze deze opvragen bij de leider van het onderzoek. Dit is echter geen enkele keer voorgekomen. De tweede vragenlijst duurde ongeveer 5 minuten. In deze vragenlijst werd uitstelgedrag gemeten en naar de reden van het eventuele uitstelgedrag gevraagd. Wanneer er geen respons werd gegeven ontvingen de deelnemers na 3 dagen een herinnering.
Materialen Voor de onafhankelijke en afhankelijke variabelen is eerst door middel van factoranalyse in kaart gebracht welke items in de vragenlijst samenhang vertoonden. Vervolgens is met behulp van betrouwbaarheidsanalyse getoetst of de items uit de factor analyse ook consistent scoorden, waarbij de indicator Cronbach’s alpha als leidraad gehanteerd is. Wanneer Cronbach’s alpha hoger is dan .7, wordt dat als voldoende betrouwbaar beschouwd.
Onafhankelijke variabelen TP werd gemeten door middel van een vragenlijst met 56 items, afkomstig uit de Zimbardo Time Perspectice Inventory (ZTPI) van Zimbardo en Boyd (1999). Voor de Nederlandse versie van de vragenlijst zijn de items vanuit het Engels vertaald in het Nederlands. Antwoord werd gegeven op een 5-punts Likert schaal lopend van 1 (helemaal niet op mij van toepassing) tot 5 (helemaal op mij van toepassing). Van alle items zijn er vijf omgescoord, namelijk items 9, 24, 25, 41 en 56. Na het uitvoeren van de factoranalyse zijn er zeven items verwijderd die een hogere lading hadden op een andere factor dan door Zimbardo en Boyd (1999) was bepaald in hun versie van de vragenlijst. Van Present-Hedonistic TP is item 12 25
verwijderd en van Present-Fatalistic TP zijn items 35 en 52 verwijderd. Item 56 van Future TP is verwijderd en van Past-Positive zijn items 11, 20 en 25 verwijderd. De verklaarde variantie van de vragenlijst was 40.00%. Present-Hedonistic TP werd gemeten aan de hand van 15 items (Vb.“Ik neem risico’s om mijn leven spannend te maken”) met een Cronbach’s alpha van α =.77, Present-Fatalistic TP door middel van 9 items (Vb.“Mijn levensweg wordt beheerst door krachten waar ik geen invloed op heb”), α =.76, Future TP door middel van 13 items (Vb.“Ik blijf werken aan moeilijke en oninteressante taken als ik daarmee verder kom”), α =.72, Past-Positive TP door middel van 9 items (Vb. “Ik word nostalgisch als ik aan mijn kindertijd denk”), α =.71, en Past-Negative door middel van 10 items (Vb. “Ik denk vaak aan wat ik anders had kunnen doen in mijn leven”), α =.85. De gehele vragenlijst is terug te vinden in Bijlage 1. Taakmotivatie werd gemeten met behulp van een schaal met 22 items die alle categorieën van de ZDT bevat. De vragenlijst is een samenstelling van de Situational Motivation Scale (SIMS) van Guay, Vallerand en Blanchard (2000), die vooral intrinsieke, geïdentificeerde en extern gereguleerde motivatie meet (items 7, 8, 11-14, 17-19, 21 en 22), de Work Extrinsic and Intrinsic Motivation Scale van Tremblay et al. (2009), waarvan voornamelijk de items over geïntegreerde en geïntrojecteerde regulatie zijn gebruikt (items 36, 9, 10, 15, 16 en 20) en de Motivation Toward the Envronment Scale van Pelletier et al. (1998), waarvan twee items van amotivatie en geïntrojecteerde regulatie zijn gebruikt (items 1 en 2). De items zijn vanuit het Engels vertaald in het Nederlands voor de Nederlandse versie van de vragenlijst. Aan het begin van de vragenlijst werd de algemene vraag gesteld: “Waarom bent u van plan deze taak te gaan doen?” en vervolgens konden de respondenten antwoord geven op de stellingen via een een 5-punts Likert schaal lopend van 1 = zeer mee oneens tot 5 = zeer mee eens. Intrinsieke motivatie werd gemeten met 4 items (Vb. “Omdat ik deze taak interessant vind.”), Geïdentificeerde Regulatie met 4 items (Vb. “Omdat het doen
26
van deze taak goed voor mij is.”), en Geïntrojecteerde Regulatie tevens met 4 items (Vb. “Omdat ik succesvol wil zijn op deze taak, zo niet dan schaam ik me voor mezelf.”). Geïntegreerde Regulatie werd met 3 items gemeten (Vb. “Omdat deze taak deel van mijn leven is.”), Externe Regulatie met 4 items (Vb. “Omdat van mij verwacht wordt dat ik deze taak doe.”), en tenslotte werd Amotivatie ook gemeten met 4 items (Vb. “Er zijn wellicht goede redenen om deze taak te doen, maar persoonlijk zie ik er geen”). Om een schaal te creëren voor mate van autonome motivatie is gebruik gemaakt van de Relative Autonomy Index (RAI) (Grolnick & Ryan, 1987). Om mate van autonome motivatie uit te kunnen drukken in RAI, dient een berekening te worden uitgevoerd op vier variabelen uit de Taakmotivatie vragenlijst (22 items totaal, 13 items voor de genoemde vier variabelen): Externe Regulatie, Geïntrojecteerde Regulatie, Geïdentificeerde Regulatie en Intrinsieke Motivatie. De vier genoemde variabelen zijn gevalideerd met behulp van factoranalyse. Voor alle variabelen, behalve Externe Regulatie, is dit succesvol uitgevoerd, waarbij alle items op basis van eigenwaarden zich in één factor nestelden. Voor Externe Regulatie is één item verwijderd doordat deze een hogere lading had op een andere factor (item 4). De betrouwbaarheden en verklaarde variantie van de vier variabelen die gebruikt zijn voor de bepaling van de RAI zijn als volgt: Externe Regulatie α =.78 en 70.00% verklaarde variantie, Geïntrojecteerde Regulatie α =.87 en 88.14% verklaarde variantie, Geïdentificeerde Regulatie α =.74 en 66% verklaarde variantie en tenslotte Intrinsieke Motivatie met een Cronbach’s alpha van α =.84 en 67.50% verklaarde variantie. Na validatie van de benodigde subschalen is de schaal voor RAI berekend, met behulp van een formule: RAI = (-2 * Externe Regulatie) + (-1 * Geïntrojecteerde Regulatie) + (1 * Geïdentificeerde Regulatie) + (2 * Intrinsieke Motivatie) (Grolnick & Ryan 1987). Respondenten worden geclassificeerd als hoogautonoom met een hoge RAI-score, en als laag-autonoom met een lage RAI-score. Alle items zijn terug te vinden in Bijlage 2.
27
Taakeigenschappen werden gemeten met acht items, afkomstig uit Van Hooft (2010). Per taakeigenschap werden telkens twee tegenovergestelde kenmerken gegeven. De respondenten konden op een schaal van 1 tot 7 aangeven in hoeverre het ene uiterste (1) of het andere uiterste (7) van de taakeigenschap van toepassing was op de taak die ze hadden gekozen. Na validatie van de acht items met behulp van factoranalyse is één item verwijderd (item 3). Taakmoeilijkheid werd gemeten met twee items en had een Cronbach’s alpha van α =.75 en verklaarde 79.70% van de variantie. Deze items vroegen naar de vaardigheden die vereist waren voor de taak (veel of weinig) en in hoeverre de taak moeilijk of makkelijk was. Taakomvang werd gemeten met drie items. Cronbach’s alpha van deze items was α =.90 en verklaarde variantie was 83.70%. Het eerste item vroeg in hoeverre de taak groot of klein was, de tweede in hoeverre de taak veel of weinig tijd kostte en de derde of de taak gering of omvangrijk was. Taakbelang werd gemeten met twee items: in hoeverre de taak belangrijk versus onbelangrijk was en in hoeverre de taak de respondent veel of weinig kon schelen. De Cronbach’s alpha van deze derde taakeigenschap was α =.72 en de verklaarde variantie 79.00%. De items zoals weergegeven in de vragenlijst zijn terug te vinden in Bijlage 3.
Afhankelijke variabele De afhankelijke variabele is de mate van uitstelgedrag. Uitstelgedrag werd gemeten door zes item samengesteld door Van Hooft (2010). De items zijn voor de Engelse versie van de vragenlijst vertaald vanuit het Nederlands naar het Engels. De eerste drie items werden gescoord op een schaal van 1=geheel mee oneens tot 7= geheel mee eens (Vb. “Ik heb de taak uitgesteld tot het laatste moment”). De andere drie items werden gescoord op een schaal van 1= nooit tot 7= altijd (Vb. “Hoe vaak heeft u het werken aan de betreffende taak uitgesteld?”). Een lage score op uitstelgedrag is indicatief voor weinig uitstelgedrag, en een hoge score is indicatief voor een hogere mate van uitstelgedrag. In andere woorden, een respondent met een
28
hoge score op uitstelgedrag, heeft meer uitgesteld op de taak dan een respondent met een lage score op uitstelgedrag. Met behulp van factoranalyse is gebleken dat de zes items 66.4% van de variantie kunnen verklaren. Een Cronbach’s alpha van α =.90 is indicatief voor een betrouwbare set aan items. Alle items zijn bijgevoegd in Bijlage 4. Naast deze zes items werd ook nog gevraagd op welke dag de persoon was begonnen aan de taak. In de eerste vragenlijst had de respondent al aangegeven wanneer hij of zij verwachtte met de taak te starten en wat de verwachte tijd was die de taak in beslag zou nemen. Wanneer de persoon later dan gepland was begonnen aan de taak was er uitgesteld.
Demografische vragen Aan het begin van de vragenlijst is gevraagd naar een aantal demografische gegevens van de respondenten. Er is gevraagd naar leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, land van herkomst en de moedertaal van de respondenten. Daarnaast is gevraagd bij welk bedrijf de respondent werkzaam is, de functie binnen het bedrijf, het aantal jaren dat de respondent werkzaam is bij dit bedrijf en het totaal aantal dienstjaren. Door te vragen naar het bedrijf waar de respondent werkzaam was, kon een samenvatting van de resultaten van grote deelnemende bedrijven worden teruggekoppeld. De demografische vragen zijn terug te vinden in Bijlage 5.
Om te controleren voor autonomie op het werk zijn vijf items gebruikt, waarvan er vier uit de Job Diagnostic Survey (JDS) van Hackman en Oldham (1980) zijn afgeleid (zie Wang & Netemeyer, 2002). De items zijn voor de Nederlandse versie van de vragenlijst uit het Engels vertaald naar het Nederlands. Antwoord is gegeven op een 5-punts Likert schaal die liep van 1= helemaal mee oneens tot 5= helemaal mee eens (Vb.“Mijn baan geeft me de verantwoordelijkheid om te beslissen hoe en wanneer mijn werk af moet zijn.”). Het vijfde item was toegevoegd als aanvulling op de items van Hackman en Oldham (1980). Hier werd gevraagd naar de mogelijkheid om werk in te plannen. Dit aspect ontbrak in de items van de 29
JDS. De verklaarde variantie van de vijf items was 68.38% en de Cronbach’s alpha van α =.88 was indicatief voor een betrouwbare set aan items. De items zijn te vinden in Bijlage 6. Voor uitstelgeneigdheid werd gebruik gemaakt van de Nederlandse vertaling van de General Procrastination Scale van Lay (1986; zie Ferrari, Johnson & McCown, 1995). Deze vragenlijst bestond uit 21 items en was gericht op de algemene neiging tot uitstellen. Van de 21 items zijn er 9 gebruikt in het huidige onderzoek. De overige items waren niet gericht op een werkomgeving of algemene neiging tot uitstellen, maar op andere specifieke gebeurtenissen die niet relevant waren voor het onderzoek (Vb. “Wanneer ik een feestje plan, doe ik de nodige voorbereidingen ruim van te voren”). Antwoordmogelijkheden liepen van 1= helemaal mee oneens tot 5= helemaal mee eens. Voorbeelditems zijn “Vaak ben ik taken aan het uivoeren die ik al veel eerder af had willen hebben” of “Zelfs belangrijke dingen doe ik gewoonlijk op het laatste moment”. De items 2, 4, 7 en 9 zijn omgescoord. Na factoranalyse is één item verwijderd (item 4) door een hogere lading op een andere factor. De verklaarde variantie van de schaal na verwijdering van het item was 49.68% en de Cronbach’s alpha was α =.85. De vragen zoals weergegeven in de vragenlijst zijn terug te vinden in Bijlage 3.
Data Analyse Hypotheses worden getoetst door middel van regressie analyses. Een aantal hypotheses (H4 en H5) doet voorspellingen op basis van moderatie effecten, waar mean-centering van de afhankelijke variabelen wordt toegepast om multicollineariteit te vermijden.
30
Resultaten Onderzoekspopulatie De deelnemers in het huidige onderzoek moesten een taak uitkiezen die ze voor de volgende week hadden gepland. Voorbeelden van taken die de deelnemers hebben gekozen zijn: het maken van een offertevoorstel, het organiseren van een evenement, een update maken van een website, het opstellen van een rapport, het schrijven van een competentieprofiel en het maken van een verzuimrapportage. Van de 146 deelnemers was 17.81 % (26 personen) nog niet begonnen aan de taak toen ze de tweede vragenlijst ontvingen. Deze personen hadden de taak dus uitgesteld. De redenen die de meeste deelnemers voor hun uitstelgedrag hadden gegeven waren: ‘andere prioriteiten’ (32%), ‘geen tijd gehad’ (28%), of ‘vergeten’ (16%). In geen geval was er sprake van onmacht en kon de deelnemer zelf niets aan het uitstellen van de taak doen. Van de personen die wel aan de taak waren begonnen, was 37.50% (45 personen) later aan de taak begonnen dan gepland (M = 4.56 dagen) en had 43.33 % (52 personen) de taak nog niet afgerond bij het ontvangen van de tweede vragenlijst. Van de 68 personen die de taak wel hadden afgerond, was 54.41% (37 personen) later klaar dan gepland (M = 4.68 dagen) en 25 personen waren eerder klaar dan gepland (M = 5.52 dagen). Naast de personen die niet waren begonnen aan de taak, hebben de personen die later zijn begonnen aan de taak en/of de taak later dan gepland hebben afgerond, ook uitstelgedrag vertoond. Het totale percentage van personen die uitstelgedrag hebben vertoond komt dan neer op 78.77% (115 personen). Wanneer wordt gekeken naar de vragenlijst die is gebruikt voor uitstelgedrag, gaf slechts 3.4% van de werknemers aan totaal niet te hebben uitgesteld op de taak. 96.6% heeft dus aangegeven in mindere of meerdere mate uitstelgedrag vertoond te hebben op de taak.
31
Correlaties en gemiddelden Tabel 2 presenteert de gemiddelden (M), standaard deviaties (SD) en correlaties tussen de variabelen die in deze studie zijn gemeten. Future TP en Present TP vertoonden een significant negatief verband. Daarnaast was enige mate van autonomie nodig om uitstellen mogelijk te maken. Een gemiddelde van 3.89 op een 5-punt Likert schaal laat zien dat de respondenten gemiddeld voldoende autonomie in hun baan hadden om taken uit te kunnen stellen. Hier wordt tevens voor gecontroleerd in de regressie analyses. Uitstelgedrag en uitstelgeneigdheid hadden een significante correlatie van .50 en zijn dus sterk aan elkaar gerelateerd. In de exploratieve resultaten zijn de uitkomsten terug te vinden waarbij uitstelgeneigdheid als afhankelijke variabele is gebruikt.
Regressie analyses Met behulp van regressie analyse is het nu mogelijk om de verbanden te toetsen tussen variabelen met continue distributies. Eerst worden drie hypotheses getoetst met een direct effect. Later worden ook moderatie effecten getoetst.
32
Tabel 2 Gemiddelden, standaard deviaties en correlaties tussen de bestudeerde variabelen Mean
SD
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
1.Leeftijd
36.54
11.13
2.Geslacht ¹
.52
.50
.10
3.Opleiding
4.82
1.33
-.28**
-.15
4.Future
3.47
.47
.08
.10
-.13
5.Present-Hedonistic
3.36
.44
-.14
-.04
-.09
-.21*
6.Present-Fatalistic
2.61
.62
.05
.29**
-.20*
-.22**
.41**
7.Present
2.98
.45
-.03
.18
-.18*
-.26**
.78**
.89**
8. Past-Positive
3.05
.54
-.10
.07
-.10
-.02
.20*
.21*
.24**
9.Past-Negative
2.37
.63
-.02
.17*
.01
.03
.05
.33**
.26**
.26**
10.Uitstelgeneigdheid
3.70
.66
-.30**
-.13
.08
-.48**
.24**
.24**
.28**
.20*
.24*
11.RAI ²
2.43
3.60
.04
-.13
-.09
.17*-
.03
-.17*
-.10
-.11
-.22**
-.34**
12.Taakmoeilijkheid
4.18
1.37
.13
-.12
.13
.25**
-.05
-.10
-.10
-.07
.01
-.08
.12
13.Taakbelang
5.65
1.12
.20*
-.49
-.07
.23**
.13
.00
.06
.11
.01
-.08
.46**
.42**
14.Taakomvang
4.66
1.31
.05
.11
.07
.28**
.01
-.45
-.03
.01
.04
-.15
.17*
.56**
.38**
15.Autonomie
3.89
.71
-.02
-.20*
.17*
.15
.21*
-.14
.01
-.08
-.18*
-.04
.21*
.18*
.17*
.14
16.Uitstelgedrag
2.93
1.26
-.30**
.08
.08
-.23**
.16
-.02
.07
.11
.16
.50**
-.27**
-.03
-.07
.03
15
.06
¹ 0 = man, 1 = vrouw. ² RAI = score van Taakmotivatie op schaal van 1 tot 5 * p < .05, ** p <. 01.
33
16
Voorspellers van uitstelgedrag Volgens Hypothese 1 zou een Present-Fatalistic TP positief gerelateerd zijn aan uitstelgedrag. In Tabel 3 is de regressie analyse weergegeven die is gebruikt om deze hypothese te toetsen. In de eerste stap van de regressie werden de controlevariabelen leeftijd, geslacht, opleiding en autonomie toegevoegd. In totaal verklaarden de controlevariabelen 10% van de variantie in uitstelgedrag. Van de controlevariabelen had leeftijd een significant negatieve relatie met uitstelgedrag: oudere personen hebben de neiging om minder uit te stellen dan jongeren. Na toevoeging van Present-Fatalistic TP in de tweede stap werd de verklaarde variantie niet significant beter, ΔR² = .00, Fchange(1,140) = .147, p = .70. Hypothese 1 werd dus niet ondersteund. De tweede hypothese voorspelde een positieve relatie tussen Present-Hedonistic TP en uitstelgedrag. Toevoeging van Present-Hedonistic TP aan het model bleek tevens geen verbetering van verklaarde variantie in uitstelgedrag op te leveren, ΔR² = .01, Fchange(1,140) = 2.02, p = .16. Hypothese 2 werd niet ondersteund. Echter, toevoeging van Future TP aan het eerste model leverde wel een significante verbetering op van de verklaarde variantie in uitstelgedrag, ΔR² = .06, Fchange(1,140) = 9.90, p < .01. Een hogere score op Future TP was gerelateerd aan een lagere de score op uitstelgedrag (β = -.25, p < .01). Dit resultaat ondersteunt de derde hypothese die een negatieve relatie voorspelde tussen Future TP en uitstelgedrag. Op basis van de bovengenoemde drie regressie analyses worden Hypothese 1 en 2 niet ondersteund, en Hypothese 3 wel. Met andere woorden, een Present-Fatalistic en een Present-Hedonistic TP zijn niet positief gerelateerd aan uitstelgedrag, en een Future TP is negatief gerelateerd aan uitstelgedrag.
34
Tabel 3 Relatie tussen Present-Fatalistic TP (1), Present-Hedonistic TP (2), Future TP (3) en uitstelgedrag Voorspeller
Uitstelgedrag (β)
Uitstelgedrag (1) (β)
Uitstelgedrag (2) (β)
Uitstelgedrag (3) (β)
Stap 1
Stap 2
Stap 2
Stap 2
Leeftijd
-.31**
-.31**
-.28**
-.28**
Geslacht ¹
.12
.13
.12
.16
Opleiding
-.00
-.01
.02
.04
Autonomie
.08
.08
.05
.12
Stap 1: Controlevariabelen
Stap 2: Onafhankelijke variabelen Present-Fatalistic TP
-.03
Present-Hedonistic TP
.12
Future TP
-.25**
Multiple R
.32
.32
.34
.40
ΔR²
.10
.00
.01
.06
Adjusted R²
.08
.07
.09
.13
¹ 0 = man, 1 = vrouw ** p < .01
Moderator analyses Voor de moderatoranalyses zijn Present-Hedonistic en Present-Fatalistic TP samengenomen, aangezien voor beide een positieve relatie met uitstelgedrag werd verwacht. Hypothese 4a stelde dat Taakmotivatie de relatie tussen Present TP en uitstelgedrag zodanig zou modereren, dat bij een lage autonome motivatie de relatie tussen Present TP en uitstelgedrag positiever zou zijn dan bij een hoge autonome motivatie. Taakmotivatie is uitgedrukt in RAI scores die met de eerder genoemde formule zijn berekend. In de eerste stap van de regressie analyse (zie Tabel 4) zijn wederom de controlevariabelen ingevoerd. Vervolgens zijn de onafhankelijke 35
variabelen Present TP en RAI toegevoegd en dit bleek een significante verbetering op te leveren in de verklaarde variantie voor uitstelgedrag, ΔR² = .07, Fchange (2,139) = 6.09, p < .01. Het hoofdeffect van Taakmotivatie was significant, zodanig dat een hoge score op Taakmotivatie gerelateerd was aan een lage score op uitstelgedrag (β = -.28, p < .01). In de derde stap werd de interactie variabele Present TP x RAI toegevoegd, maar dit leverde geen significante verbetering op in verklaarde variantie, ΔR² = .00, Fchange (1,138) = .03, p = .86. Er is dus geen significant interactie-effect voor Present TP en mate van autonome motivatie op uitstelgedrag en op basis van deze gegevens wordt hypothese 4a worden niet ondersteund. Om Hypothese 4b te onderzoeken is een regressie analyse uitgevoerd voor Future TP, met mate van autonome motivatie als modererende factor, op de afhankelijke variabele uitstelgedrag (zie Tabel 4). Voorspeld was dat bij een lage autonome motivatie (lage RAI score) de relatie tussen Future TP en uitstelgedrag negatiever was dan bij een hoge autonome motivatie (hoge RAI score). Toevoeging van Future TP en RAI als onafhankelijke variabelen resulteerde in een significante verbetering van de verklaarde variantie, ΔR² = .10, Fchange (2,139) = 8.86, p < .01, waarbij zowel Future TP als RAI negatief gerelateerd waren aan uitstelgedrag (β = -.19, p < .05 en β = -.26 en p < .05). Echter, toevoeging van de interactievariabele Future TP x RAI leverde geen significante verbetering op in verklaarde variantie, ΔR² = .01, Fchange(1,138) = 1.05, p = .31. Hypothese 4b wordt op basis van deze gegevens niet ondersteund.
36
Tabel 4 Relatie tussen Present TP (1), Future TP (2) en uitstelgedrag, met modererende factor; mate van autonome motivatie (RAI) Voorspeller
Uitstelgedrag (β)
Uitstelgedrag (1) (β)
Uitstelgedrag (1) (β)
Uitstelgedrag (2) (β)
Uitstelgedrag (2) (β)
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 2
Stap 3
Leeftijd
-.31**
-.30**
-.30**
-.27**
-.26**
Geslacht ¹
.12
.12
.09
.12
.11
Opleiding
-.00
.00
-.04
.00
.00
Autonomie
.08
.07
.13
.15
.14
.00
.00 -.18*
-.19*
-.26**
-.26**
Stap 1: Controlevariabelen
Stap 2: Onafhankelijke variabelen Present TP Future TP RAI ²
-.28**
-.28**
Stap 3: modererende factoren Present TP x RAI b
-.02
Future TP x RAI
.08
Multiple R
.32
.42
.42
.45
.46
ΔR²
.10
.00
.06
.01
.01
Adjusted R²
.08
.07
.13
.09
.17
¹ 0 = man, 1 = vrouw ² RAI = score op Taakmotivatie op schaal van 1 tot 5. ** p < .01 * p < .05
Hypothese 5a voorspelde dat Taakmoeilijkheid de relatie tussen Present TP en uitstelgedrag zodanig modereert, dat bij een hoge Taakmoeilijkheid de relatie tussen Present TP en uitstelgedrag positiever is dan bij een lage Taakmoeilijkheid. Na toevoeging van de
37
controlevariabelen werden in de tweede stap Present TP en Taakmoeilijkheid toegevoegd. Dit resulteerde niet in een significante verbetering van de verklaarde variantie, ΔR² = .00, Fchange(2,139) = .10, p = .91. Toevoeging van de interactieterm Present TP x Taakmoeilijkheid leverde tevens geen significante verbetering op van het model, ΔR² = .01, Fchange (1,138) = .84, p = .36. Hypothese 5a wordt dus niet ondersteund. Om Hypothese 5b te onderzoeken is een regressie analyse uitgevoerd voor Present TP, met Taakomvang als modererende factor op de afhankelijke variabel uitstelgedrag. Voorspeld was dat Taakomvang de relatie tussen Present TP en uitstelgedrag zodanig zou modereren, dat bij een grote Taakomvang de relatie tussen Present TP en uitstelgedrag positiever zou zijn dan bij een kleine Taakomvang. Toevoeging van Present TP en taakomvang in de tweede stap leverde geen significante verbetering op van de verklaarde variantie, ΔR² = .00, Fchange (2,139) = .13, p = .88, en na toevoeging van de interactie variabele in de derde stap was tevens geen significante verbetering waar te nemen, ΔR² = .01, Fchange(1,138) = .72, p = .40. Op grond van deze bevindingen kan Hypothese 5b worden verworpen. In Tabel 5 zijn de regressie analyses van Hypotheses 5a en 5b terug te vinden.
38
Tabel 5 Relatie tussen Present TP en uitstelgedrag, met modererende factoren; Taakmoeilijkheid (1) en Taakomvang(2) Voorspeller
Uitstelgedrag (β)
Uitstelgedrag (1) (β)
Uitstelgedrag (1) (β)
Uitstelgedrag (2) (β)
Uitstelgedrag (2) (β)
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 2
Stap 3
Leeftijd
-.31**
-.30**
-.29**
-.30**
-.30**
Geslacht ¹
.12
.12
.12
.11
.12
Opleiding
-.00
.00
.02
.00
-.00
Autonomie
.08
.07
.06
.07
.08
Present TP
.04
.03
.04
.04
Taakmoeilijkheid
.01
.01 .02
.05
Stap 1: Controlevariabelen
Stap 2: Onafhankelijke variabelen
Taakomvang Stap 3: modererende factoren Present TP x Taakmoeilijkheid
-.08
Present TP x Taakomvang
-.08
Multiple R
.32
.32
.33
.32
.33
ΔR²
.10
.00
.01
.00
.01
Adjusted R²
.08
.07
.07
.07
.06
¹ 0 = man, 1 = vrouw ** p < .01
Hypothese 5c voorspelde dat bij een lage Taakmoeilijkheid de relatie tussen Future TP en uitstelgedrag negatiever was dan bij een hoge Taakmoeilijkheid. Toevoeging van de onafhankelijke variabelen Future TP en taakmoeilijkheid leverde een significante verbetering op in de verklaarde variantie, ΔR² = .04, Fchange(2,139) = 3.50, p < .05. Het hoofdeffect komt 39
voort uit de voorspellende waarde van Future TP op uitstelgedrag, waarbij een hoge score op Future TP gerelateerd is aan een lage score op uitstelgedrag (β = -.22, p < .01). De volgende stap omvatte de interactievariabele Future TP x Taakmoeilijkheid en deze toevoeging leverde een significante verbetering op van de verklaarde variantie in uitstelgedrag, ΔR² = .04, Fchange(1,138) = 6.36, p < .05. De interactie variabele had een voorspellende waarde van β = .20, p < .05. Het interactiemodel is grafisch weergegeven in Figuur 3. Figuur 3 is geplot door Taakmoeilijkheid en Future TP op te delen in Laag (M - 1 SD), Medium (M), Hoog (M + 1 SD). Uit de grafiek blijkt dat hoge Future TP wordt geassocieerd met lage scores op uitstelgedrag, wanneer Taakmoeilijkheid laag is, en in mindere mate wanneer Taakmoeilijkheid gemiddeld (medium) of hoog is. Voor een gemiddeld Future TP lijken geen verschillen op te treden op uitstelgedrag tussen de niveaus van Taakmoeilijkheid. Bij lage Future TP wordt het meeste uitstelgedrag vertoont wanneer Taakmoeilijkheid laag is, gevolgd door gemiddeld en hoge taakmoeilijkheid. Dit betekent dat Hypothese 5c wordt ondersteund; wanneer respondenten een hoog Future TP hebben, wordt minder uitstelgedrag vertoond wanneer de Taakmoeilijkheid laag is.
40
Figuur 3 Op de x-as; Laag-Medium-Hoog Future TP. Op de y-as; scores van uitstelgedrag. In de grafiek wordt een interactie-effect weergegeven, waarbij de relatie tussen Future TP en uitstelgedrag wordt beïnvloed door Taakmoeilijkheid.
Hypothese 5d beschreef de bijdrage van taakomvang als moderator op de relatie tussen Future TP en uitstelgedrag, waar bij een grote Taakomvang de relatie tussen Future TP en uitstelgedrag negatiever was dan bij een kleine Taakomvang. Na toevoeging van de controlevariabelen werden in de tweede stap Future TP en Taakomvang toegevoegd. Dit resulteerde in een significante verbetering van de verklaarde variantie, ΔR² = .05, Fchange(2,139) = 3.70, p < .05. Deze verbetering in verklaarde variantie kan verklaard worden door de voorspellende waarde van Future TP op uitstelgedrag waarbij een hoge score op Future TP gerelateerd is aan lage scores op uitstelgedrag (β = -.23, p < .05). Toevoeging van 41
de interactieterm Future TP x Taakomvang leverde daarentegen geen significante verbetering op van het model, ΔR² = .01, Fchange (1,138) = 1.12, p = .20. Hypothese 5d wordt dus niet ondersteund. Een gedetailleerde weergave van de regressie analyses met betrekking tot Hypotheses 5c en 5d zijn terug te vinden in Tabel 6. Tabel 6 Relatie tussen Future TP en uitstelgedrag, met modererende factoren; Taakmoeilijkheid (1) en Taakomvang(2) Voorspeller
Uitstelgedrag (β)
Uitstelgedrag (1) (β)
Uitstelgedrag (1) (β)
Uitstelgedrag (2) (β)
Uitstelgedrag (2) (β)
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 2
Stap 3
Leeftijd
-.31**
-.28**
-.26**
-.28**
-.26**
Geslacht ¹
.12
.16
.16
.15
.15
Opleiding
-.00
.04
.04
.05
.06
Autonomie
.08
.10
.09
.10
.09
Future TP
-.22*
-.20*
-.23**
-.22*
Taakmoeilijkheid
.03
.06 .06
.06
Stap 1: Controlevariabelen
Stap 2: Onafhankelijke variabelen
Taakomvang Stap 3: modererende factoren Future TP x Taakmoeilijkheid
.20*
Future TP x Taakomvang
.09
Multiple R
.32
.38
.43
.37
.39
ΔR²
.10
.04
.04
.05
.01
Adjusted R²
.08
.11
.14
.11
.11
¹ 0 = man, 1 = vrouw ** p < .01 * p < .05
42
In de laatste hypothese met betrekking tot Present TP (Hypothese 5e) werd voorspeld dat Taakbelang de relatie tussen Present TP en uitstelgedrag zodanig modereert, dat bij een belangrijke taak de relatie tussen Present TP en uitstelgedrag positiever is dan bij een onbelangrijke taak. Het toevoegen van Present TP en Taakbelang in de tweede stap resulteerde niet in een significante verbetering van de verklaarde variantie, ΔR² = .00, Fchange(2,139) = .12, p = .89. In de derde stap werd de interactie Present TP x Taakbelang toegevoegd en dit zorgde eveneens niet voor een significante verbetering in verklaarde variantie in uitstelgedrag, ΔR² = .00, Fchange(1,138) = .00, p = .98. Hypothese 5e wordt dus niet ondersteund. Ten slotte is Hypothese 5f ook met behulp van regressie analyse getoetst. Deze hypothese voorspelde dat Taakbelang de relatie tussen Future TP en uitstelgedrag zodanig modereerde, dat bij een belangrijke taak de relatie tussen Future TP en uitstelgedrag negatiever is dan bij een onbelangrijke taak. Toevoeging van Future TP en Taakbelang in de tweede stap leverde een significante verbetering op van de verklaarde variantie (ΔR² = .04, Fchange (2,139) = 3.43, p < .05). Deze verbetering kwam wederom tot stand door de voorspellende waarde van Future TP (β = -.22, p < .01). Na toevoeging van de interactieterm Future TP x Taakbelang in de derde stap was geen significante verbetering waar te nemen, ΔR² = .01, Fchange (1,138) = 1.31, p = .26. Op grond van deze bevindingen wordt Hypothese 5f niet ondersteund. Tabel 7 geeft een gedetailleerde weergave van de regressie analyses met betrekking tot Hypotheses 5e en 5f weer.
43
Tabel 7 Relatie tussen Present TP (1), Future TP (2) en uitstelgedrag, met modererende factor; Taakbelang Voorspeller
Uitstelgedrag (β)
Uitstelgedrag (1) (β)
Uitstelgedrag (1) (β)
Uitstelgedrag (2) (β)
Uitstelgedrag (2) (β)
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 2
Stap 3
Leeftijd
-.31**
-.30**
-.30**
-.28**
-.27**
Geslacht ¹
.12
.12
.12
.16
.16
Opleiding
-.00
.00
.00
.05
.06
Autonomie
.08
.08
.08
.10
.09
.04
.04 -.22*
-.25**
.01
.11
Stap 1: Controlevariabelen
Stap 2: Onafhankelijke variabelen Present TP Future TP Taakbelang
-.02
-.02
Stap 3: modererende factoren Present TP x Taakbelang
-.00
Future TP x Taakbelang
.10
Multiple R
.32
.32
.32
.38
.39
ΔR²
.10
.00
.01
.05
.01
Adjusted R²
.08
.07
.06
.11
.11
¹ 0 = man, 1 = vrouw ** p < .01 * p < .05
Samenvattend bleek dat een Present TP niet gerelateerd was aan uitstelgedrag, inclusief eventuele modererende factoren. Daarnaast bleek dat een Future TP wel een negatieve relatie had met de mate van uitstelgedrag (Hypothese 3, ondersteund). Tevens werd een significant interactie-effect gevonden voor Taakmoeilijkheid (Hypothese 5c, ondersteund) 44
op de relatie tussen een Future TP en uitstelgedrag. Uit interpretatie van de interactie bleek dat Future TP alleen negatief gerelateerd was aan uitstelgedrag bij makkelijke en gemiddelde taken en niet bij moeilijke taken. Andere modererende factoren tussen een Future TP en uitstelgedrag werden niet gevonden. Dit betekent dat uitstelgedrag het best kan worden voorspeld vanuit scores op Future TP, of vanuit Future TP in combinatie met scores op mate van Taakmoeilijkheid.
Exploratief In dit onderzoek is tevens exploratief naar een aantal factoren gekeken. Van de demografische gegevens bleek alleen leeftijd een significante relatie te hebben met uitstelgedrag en de verschillende tijdsperspectieven. Mensen die ouder zijn vertonen minder uitstelgedrag dan mensen die jonger zijn. Daarnaast zijn de tijdsperspectieven Past-Negative en Past-Positive exploratief getoetst in relatie met uitstelgedrag met behulp van een regressie analyse en hieruit bleek dat beide tijdsperspectieven geen significante toevoeging leverden aan de verklaarde variantie in uitstelgedrag. Wanneer uitstelgeneigdheid als afhankelijke variabele werd gebruikt in plaats van uitstelgedrag, bleek naast Future TP (ΔR² = .05, Fchange(1,140) = 7.70, p < .01), ook Present-Hedonistic TP een significante bijdrage te leveren aan de verklaarde variantie in uitstelgeneigdheid (ΔR² = .05, Fchange(1,140) = 7.83, p < .01). Future TP had net als met uitstelgedrag een negatieve samenhang met uitstelgeneigdheid (β = -.23, p < .01) en Present-Hedonistic TP had een positieve samenhang met uitstelgeneigdheid (β = .24, p < .01).
45
Discussie en Conclusie Uitstellen is een serieus probleem in de prestatiegerichte cultuur waarin we leven. Op het werk kan uitstelgedrag leiden tot een verhoogde tijdsdruk en minder tijd die besteed wordt aan de uitgestelde taak. Taken die niet direct worden afgerond, kunnen de individuele prestatie en de effectiviteit van de organisatie verlagen en daarnaast vormt de onafgeronde taak een bron van stress voor de werknemers waarvan verwacht wordt dat ze de taak afronden (Harris & Sutton, 1983; Van Eerde, 2000). Het huidige onderzoek had twee doelen waarmee werd getracht de antecedenten van uitstellen op het werk te verduidelijken. Ten eerste is de relatie tussen de verschillende tijdsperspectieven en uitstelgedrag bij werknemers onderzocht. Vervolgens is met behulp van verschillende moderatoren onderzocht of de relatie tussen TP en uitstelgedrag beïnvloed werd door de motivatie voor de taak of door andere taakeigenschappen. Hiermee werden situationele kenmerken van het werk onderzocht in de relatie tussen TP en uitstelgedrag. Het onderzoek toonde aan dat uitstelgedrag van werknemers werd verminderd bij een hogere score op Future TP. Personen die streven naar het behalen van toekomstige doelen en beloningen, consciëntieus zijn en de gevolgen van toekomstig gedrag in acht nemen, bleken minder uitstelgedrag te vertonen. Dit bevestigt voorgaand onderzoek naar de relatie tussen Future TP en uitstelgeneigdheid waar tevens een negatieve relatie was gevonden (DiazMorales, Ferrari & Cohen, 2008; Ferrari & Diaz-Morales, 2007; Jackson, Fritch, Nagasaka & Pope, 2003; Specter & Ferrari, 2000). Dit onderzoek voegt echter op twee manieren nog iets toe aan de bestaande literatuur. Ten eerste is in het huidige onderzoek specifiek gekeken naar werknemers terwijl in eerder onderzoek alleen de algemene bevolking of studentenpopulatie is onderzocht. Daarnaast laat dit resultaat zien dat Future TP ook negatief gerelateerd is aan daadwerkelijk uitstelgedrag en niet alleen aan uitstelgeneigdheid. Deze bevinding kan tevens
46
een praktische bijdrage leveren. Volgens Zimbardo & Boyd (2008) is het mogelijk je tijdsperspectief aan te veranderen. Aangezien een Future TP gerelateerd is aan minder uitstelgedrag, zou een Future TP kunnen worden bevorderd bij mensen met een lage score op Future TP om zo uitstelgedrag te verminderen. Dit zou bewerkstelligd kunnen worden door middel van coaching. Werknemers krijgen hier niet alleen praktische tips om effectiever te werken, zoals bij time management strategieën, maar er wordt getracht inzichten te creëren wat betreft hun TP en hoe ze deze inzichten kunnen gebruiken om minder uit te stellen. Time management strategieën kunnen iemand leren hoe een dagboek bij moet worden gehouden of hoe een agenda het beste ingepland kan worden, maar deze tips zijn vaak van korte duur en passen wellicht niet bij iedere werknemer. Coaching daarentegen is gericht op het individu en daarbinnen kunnen interventies worden ontwikkeld die gebaseerd zijn op het inzicht in het specifieke TP profiel van een persoon (Boniwell, 2005). Personen leren tijdens coaching om niet alleen het negatieve te vermijden, maar juist het positieve te gebruiken. Wanneer werknemers zich bewust worden van hun tijdsperspectief, kunnen ze leren wat de sterke punten zijn die bij hun individuele kijk op het leven hoort en hoe ze deze kunnen gebruiken om bijvoorbeeld hun Future TP te versterken. Een belangrijke sterkte van een Future TP is het streven naar toekomstige doelen en het opzij zetten van directe bevredigingen om dat uiteindelijke doel te behalen. Zimbardo en Boyd (2008) beschrijven een aantal oefeningen waarmee bepaalde TPs kunnen worden bevorderd. Voor mensen die meer Future georiënteerd willen worden, raden ze aan gebruik te maken van mentale simulatie of visualisatie, zodat een reeks visies wordt gecreëerd van de toekomst. Het is wellicht een oplossing om grotere taken met een deadline die nog ver weg ligt op te breken in kleinere stukken met elk een deadline. Dit kan met behulp van mentale simulatie gedaan worden, waarbij de tussenstappen om het uiteindelijke doel te halen worden in het hoofd worden gevisualiseerd, maar ter verduidelijking kunnen de tussenstappen ook worden opgeschreven. Hierdoor lijkt het
47
uiteindelijke doel niet zo ver weg omdat er geleidelijk naartoe wordt gewerkt. Dit proces kan begeleid worden door een coach, zodat de werknemer dit zelf initieert, maar kan ook bewerkstelligd worden door de werkgever. Verdere bevindingen lieten zien dat Present TP geen goede voorspeller was van uitstelgedrag. Present-Hedonistic en Present-Fatalistic TP waren beide niet gerelateerd aan uitstelgedrag. Voorgaand onderzoek liet tevens geen consistente resultaten zien in relatie met uitstelgeneigdheid. Present-Hedonistic TP was in één onderzoek negatief en in een ander onderzoek positief gerelateerd aan uitstellen (Diaz-Morales et al., 2008; Ferrari, 2001). Present-Fatalistic TP was in de meeste onderzoeken negatief gerelateerd aan uitstellen, op een na (Diaz-Morales et al., 2008; Jackson et al., 2003; Specter & Ferrari, 2000; Ferrari & Diaz-Morales, 2007). Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat juist de mensen die meer Present georiënteerd waren, diegene waren die niet hebben deelgenomen aan het onderzoek en dus niet zijn ingegaan op de uitnodiging voor het onderzoek. Uit de uitnodiging bleek niet dat de deelname een directe beloning tot gevolg zou hebben en dit zou ertoe kunnen hebben geleid dat de meer Present georiënteerde personen geen voordelen zagen in de deelname aan het onderzoek. In het huidige onderzoek was de score op Present TP echter normaal verdeeld en niet extreem laag. Taakmoeilijkheid leverde als enige moderator een bijdrage aan de relatie tussen Future TP en uitstelgedrag. Dit resultaat draagt bij aan vorige literatuur omdat het aantoont dat de situatie meespeelt in het uitstelgedrag dat wordt vertoond. De ervaren moeilijkheid van de taak die een werknemer moet doen kan het uitstelgedrag doen afnemen wanneer de persoon een hoge Future TP heeft. Dit was niet het geval bij een lage score op Future TP. Uitstelgedrag werd voornamelijk verminderd wanneer de taak een lage of gemiddelde moeilijkheidsgraad had. Naast dat een Future TP direct gerelateerd is aan minder uitstelgedrag, kan het hebben van makkelijkere taken wellicht leiden tot minder uitstelgedrag 48
bij werknemers die hoog scoren op Future TP. Dit is een belangrijke bevinding voor het onderzoek. In de praktijk is de moeilijkheidsgraad van een taak makkelijker te veranderen dan een individueel TP. Het geven van makkelijkere taken zou op de werkvloer dus kunnen leiden tot minder uitstelgedrag wanneer werknemers Future georiënteerd zijn. Uiteraard kunnen werkgevers er niet omheen ook moeilijke taken aan hun werknemers te geven, maar door deze moeilijkere taken duidelijk te communiceren en stapsgewijs te beschrijven wat er van de werknemer wordt verwacht, zal de taak minder moeilijk worden in de ogen van de werknemer. Van Eerde (2000) suggereert ook dat taakinstructie zou kunnen bijdragen aan een vermindering in uitstelgedrag. Vaak beginnen personen ergens niet aan omdat ze niet weten hoe. Wanneer dit duidelijker voor ze wordt, zal de stap om aan de taak te beginnen minder groot zijn en zal het uitstelgedrag verminderen. Naast taakinstructies kan dit tevens bewerkstelligd worden door een open bedrijfscultuur na te streven waarin werknemers zich vrij voelen aan collega’s of leidinggevenden vragen te stellen over hoe iets gedaan moet worden. Daarnaast zouden werknemers en leidinggevenden samen kunnen komen bij de start van een lastig project om eventuele onduidelijkheden op te helderen en regelmatig bijeenkomsten te hebben tijdens het project waarin vragen kunnen worden gesteld. Geen van de moderatoren bleken een bijdrage te leveren aan de relatie tussen Present TP en uitstelgedrag. Naast Taakmoeilijkheid waren er wat betreft Future TP tevens geen verdere moderatoreffecten gevonden van Taakomvang en Taakbelang. Dit kan wellicht verklaard worden door de taken die zijn gekozen. Deze liepen zeer uiteen wat betreft de tijd die eraan besteed moest worden en de inhoud van de taak. In het vervolg zou het wellicht interessant zijn om meer controle te hebben over het soort taak dat wordt gekozen om er zeker van te zijn dat er geen variantie zit in andere factoren waar in het huidige onderzoek geen interesse voor was.
49
Uit de exploratieve analyses kwamen een aantal interessante resultaten naar voren. Zo bleek dat wat betreft uitstelgeneigdheid, naast een negatieve relatie tussen Future TP en uitstelgeneigdheid, Present-Hedonistic TP een positieve samenhang liet zien met uitstelgeneigdheid. Dit is een opvallend resultaat, aangezien in relatie met uitstelgedrag voor Present-Hedonistic geen aantoonbaar resultaat was gevonden. Dat meer TPs relateerden aan uitstelgeneigdheid dan uitstelgedrag kan mogelijk verklaard worden door het feit dat de werknemers in dit onderzoek boven gemiddeld scoorden op uitstelgeneigdheid en onder gemiddeld op uitstelgedrag. De algemene neiging tot uitstellen was dus meer aanwezig dan het uitstellen specifiek gericht op de taak. Daarnaast vertoonden uitstelgedrag en uitstelgeneigdheid vrij veel samenhang. Leeftijd was negatief gerelateerd aan uitstelgedrag. Personen die ouder zijn lijken dus minder uitstelgedrag te vertonen dan jongere personen. Dit wordt tevens bevestigd door Van Eerde (2003). Het verschil in uitstelgedrag onder ouderen en jongeren zou te maken kunnen hebben met de ervaringen die personen in hun leven op doen en de levensfase waarin ze zich bevinden. Personen leren van hun fouten, worden wijzer en hun leefsituatie verandert naarmate ze ouder worden. Naar aanleiding van deze bevinding zouden interventies voor uitstelgedrag voornamelijk gericht kunnen worden op jongere werknemers. Een andere exploratieve bevinding was dat een meer autonome motivatie voor de taak is gerelateerd aan minder uitstelgedrag. Dit betekent dat wanneer een persoon meer intrinsiek gemotiveerd is voor een taak minder snel wordt uitgesteld dan wanneer de taak slechts extern bekrachtigd wordt. Lee (2005) toonde tevens een negatieve relatie aan tussen intrinsieke motivatie en uitstelgeneigdheid en een positieve relatie tussen amotivatie en uitstelgeneigdheid. Vanuit een praktisch oogpunt zou de bevordering van een intrinsieke motivatie kunnen helpen bij de bestrijding van uitstelgedrag op het werk. Hierbij kan gedacht worden aan het motiveren van werknemers door de positieve eigenschappen van de taak te 50
benadrukken en het belang of doel van de taak zo te communiceren naar de werknemer, dat de taak leuker en interessanter wordt.
Beperkingen en vervolgonderzoek Beperkingen van de huidige studie omvatten het gebruik van zelfrapportage, het onderzoeksdesign en het aantal deelnemers. Ten eerste kan er een kanttekening worden geplaatst bij de vragenlijsten die zijn gebruikt. De vragenlijsten zijn met behulp van zelfrapportage ingevuld. De werknemers gaven zelf aan in hoeverre zij het eens waren met bepaalde stellingen. Een nadeel van deze meetmethode is dat deze subjectief is. Tevens zou common method variance een reden kunnen zijn voor bezorgdheid. Wel is gebruik gemaakt van een longitudinaal design met twee meetmomenten om dit te reduceren en werden zowel 5-punts als 7-punts antwoordschalen gebruikt. Daarnaast zou het zo kunnen zijn dat sociale wenselijkheid een rol heeft gespeeld bij het beantwoorden van de vragenlijst. Werknemers waren wellicht bang dat hun werkgevers de resultaten te zien zouden krijgen. Om dit effect zo minimaal mogelijk te houden, is in de introductiebrief duidelijk vermeld dat de antwoorden vertrouwelijk behandeld werden en dat de werkgever geen toegang had tot deze informatie. Daarnaast werd benadrukt dat er geen goede of foute antwoorden waren en werd het woord ‘uitstellen’ niet genoemd als onderwerp van de studie aangezien dit als iets negatiefs wordt beschouwd. Ten tweede was de periode waarin de data is verzameld niet ideaal voor een representatieve weergave van de werkomgeving. Het was midden in de zomer en veel werknemers waren op vakantie. Dit heeft ertoe geleid dat minder werknemers hebben deelgenomen aan het onderzoek vanwege vakantie. De hoeveelheid deelnemers lag vrij laag
51
voor het aantal voorspellingen dat werd gedaan. Voor duidelijkere moderatoreffecten zijn meer deelnemers gewenst. Daarnaast hadden de werknemers een week de tijd om de eerste vragenlijst in te vullen en een week om de tweede vragenlijst in te vullen. Hierdoor kon het eindigen van de eerste vragenlijst en de start van de tweede vragenlijst ver uit elkaar liggen of juist dicht bij elkaar. Dit kan ertoe hebben geleid dat de deelnemers met de langste periode tussen de twee vragenlijsten meer tijd hebben gehad om aan de taak te beginnen. Dit is geprobeerd te voorkomen door de deelnemers een taak te laten kiezen die voor de volgende week gepland stond en te vragen naar de geplande startdatum en de datum waarop ze ook daadwerkelijk gestart zijn. Toch was een aantal deelnemers eerder aan de taak begonnen dan de geplande week. Ten slotte kunnen geen causale conclusies worden getrokken aangezien de huidige studie een correlationeel onderzoek was. Om de exacte relatie van Tijdsperspectief met uitstelgedrag beter te kunnen begrijpen, is experimenteel onderzoek nodig. In een experimenteel onderzoek zouden de gekozen taken kunnen worden gemanipuleerd, zodat daadwerkelijke taakeigenschappen onderzocht worden in plaats van de ervaren taakeigenschappen. Dit zou bewerkstelligd kunnen worden door binnen een bedrijf een selectie te maken van taken die gedaan moeten worden en deze vervolgens te verdelen in belangrijke en minder belangrijke taken, en kleine en grote taken. Vervolgens zouden de deelnemers, zonder dat ze weten wat de specifieke eigenschappen van de taak zijn, hiervan een taak kunnen kiezen. Daarnaast kan een controlegroep gebruikt worden om het daadwerkelijke effect op uitstelgedrag te meten. Hierdoor kan een beter onderscheid gemaakt worden tussen de invloed van de verschillende taakeigenschappen op het uitstelgedrag. Door taakeigenschappen te manipuleren en willekeurig aan werknemers toe te kennen, moeten de werknemers misschien een taak doen die ze zelf niet op de planning hadden staan. Hierdoor 52
kunnen ze bij aanvang van het experiment al minder gemotiveerd zijn om aan de taak te beginnen. Uit bovenstaande komt naar voren dat onderzoek naar de relatie tussen Tijdsperspectief en uitstelgedrag verbeterd kan worden door gebruik te maken van meer deelnemers, 360° beoordelingen in plaats van alleen zelfrapportage, en experimenteel onderzoek. Daarnaast zal in vervolgonderzoek gekeken moeten worden naar andere onderliggende factoren die uitstelgedrag zouden kunnen beïnvloeden. Een voorbeeld hiervan is de mate waarin werknemers doelen stellen. Door gebruik te maken van implementation intentions, waarbij mensen specificeren hoe, waar, en wanneer de geplande actie plaats zal vinden, kan uitstelgedrag wellicht worden voorkomen (Gollwitzer & Brandstätter, 1997). Andere moderatoren met betrekking op de werksituatie zouden ook onderzocht kunnen worden om een duidelijker beeld te vormen van de relatie tussen TP en uitstelgedrag. In hoeverre de taak uitdagend is of risicovol zou een beter onderscheid kunnen maken tussen Present en Future TP, maar ook factoren die niet direct te maken hebben met de taak zouden interessant zijn om verder te onderzoeken, zoals het type leiderschap van de werkgever. Eerder onderzoek naar de relatie tussen leiderschapsstijl en uitstelgedrag is nog niet bekend, maar verwacht kan worden dat motivatie een mediërende rol speelt in de relatie tussen leiderschapsstijl en uitstelgedrag bij werknemers. Van Hooft (2010) liet in zijn onderzoek zien dat minder uitstelgedrag werd vertoond bij het hebben van een intrinsieke taakmotivatie en meer uitstelgedrag bij amotivatie. Daarnaast toonde het onderzoek aan dat minder werd uitgesteld op taken die hoog scoorden op externe regulatie en laag op geïdentificeerde en geïntrojecteerde regulatie. Een leiderschapsstijl waarbij werknemers vooral extrinsiek gemotiveerd worden is transactioneel leiderschap. Deze leiderschapsstijl zou gerelateerd kunnen zijn aan minder uitstelgedrag doordat werknemers een taak doen in ruil voor de beloning of ontwijking van de straf die eraan verbonden zit (Bass, Avolio, Jung, Dong & 53
Berson, 2003). Transformationeel leiderschap bevordert voornamelijk intrinsieke motivatie bij werknemers door intellectuele stimulatie en door betekenis en uitdaging aan het werk toe te kennen (Bass et al., 2003). Deze leiderschapsstijl zou gerelateerd kunnen zijn aan minder uitstelgedrag doordat het intrinsieke motivatie bevorderd. Aan de andere kant kan een leiderschapsstijl die naar werknemers communiceert dat een taak gedaan moet worden, maar hier verder geen consequenties aan hangt, wellicht leiden tot meer uitstelgedrag. Hier ontbreekt namelijk enige vorm van motivatie (amotivatie). Een voorbeeld hiervan is een directieve leiderschapsstijl waarbij voornamelijk taken worden toegewezen en bevelen worden uitgedeeld zonder beloningen of straffen hieraan toe te kennen (Pearce & Sims, 2002). Het is tevens interessant om uitstelgedrag te onderzoeken in verschillende werksituaties. Tegenwoordig wordt steeds vaker gebruik gemaakt van ‘het nieuwe werken’, waarbij werknemers flexibelere werktijden hebben en de mogelijkheid om vanuit huis te werken. Thuiswerkers hebben wellicht minder strakke deadlines, minder supervisie en meer vrijheid om hun tijd zelf in te delen. Dit vraagt om een goede planning en discipline. Uitstellen zou in deze situatie wellicht eerder een probleem kunnen vormen dan in een kantoorsituatie. Interessant zou zijn om te kijken of de mate van uitstelgedrag verschilt bij de werknemers die wel of niet thuis werken. Ten slotte zouden verschillende interventies kunnen worden getoetst in de praktijk. Zo kan het effect van individuele begeleiding en coaching op uitstelgedrag worden meten en kan gekeken worden hoe invoering van verdere praktische implicaties, zoals taakinstructie, op de werkvloer tot uiting komen.
54
Conclusie De relatie tussen Tijdsperspectief en uitstelgedrag bij werknemers bleek alleen te bestaan voor een Future TP en vooral wanneer de taak niet te moeilijk was. Verdere relaties komen in dit onderzoek niet naar voren. Voor het bedrijfsleven is het van belang dit verder te onderzoeken aangezien uitstelgedrag negatieve gevolgen met zich meebrengt. Interessant is welke benaderingen van tijd relateren aan uitstelgedrag op het werk en welke situationele factoren daarbij een rol spelen. Hierdoor kunnen interventies worden ontwikkeld met als doel het uitstelgedrag bij werknemers te verminderen.
55
Referenties
Bass, B. M., Avoilio, B. J., Jung, D. I., & Berson, Y. (2003). Predicting unit performance by assessing transformational and transactional leadership. Journal of Applied Psychology, 88, 207-218. Boniwell, I. (2005). Beyond time management: How the latest research on time perspective and perceived time use can assist clients with time-related concerns. International Journal of Evidence Based Coaching and Mentoring, 3, 61-74. Claessens, B. J. C., Van Eerde, W., Rutte, C. G., & Roe, R. A. (2007). A review of the time management literature. Personnel Review, 36, 255-276. Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1985). Intrinsic motivation and self-determination in human behavior. New York: Plenum Press. Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2002). Handbook of self-determination research. Rochester: University of Rochester Press. Diaz-Morales, J. F., Ferrari, J. R., & Cohen, J. R. (2008). Indecision and avoidant procrastination: The role of morningness-eveningness and time perspective in chronic delay lifestyles. Journal of General Psychology, 135, 228-240. Ferrari, J. R. (1992b). Procrastination in the workplace: Attributions for failure among individuals with similar behavioral tendencies. Journal of Personal and Individual Differences 13, 315-319. Ferrari, J. R. (2001). Procrastination as self-regulation failure of performance: Effects of cognitive load, self-awareness, and time limits on “working best under pressure”. European Journal of Personality, 15, 391-406. Ferrari, J. R., & Diaz-Morales, J. F. (2007). Procrastination: Different time orientations reflect different motives. Journal of Research in Psychology, 41, 707-714. Ferrari, J. R., Johnson, J., L., & McCown, W. G. (1995). Procrastination and task avoidance: Theory, research and treatment. New York en London: Plenum Press. Gollwitzer, P. M., & Brandstätter, V. (1997). Implementation intentions and effective goal pursuit. Journal of Personality and Social Psychology, 73, 186-199. Grolnick, W. S., Ryan, R. M. (1987). Autonomy in children’s learning: An experimental and individual difference investigation. Journal of Personality and Social Psychology, 22, 890-898.
56
Guay, F., Vallerand, R. J., & Blanchard, C. (2000). On the assessment of situational intrinsic and extrinsic motivation: The situational motivation scale (SIMS). Motivation and Emotions, 24, 175-213. Harriot, J., & Ferrari, J. R. (1996). Prevalence of procrastination among samples of adults. Psychological Reports, 78, 611-616. Harris, N. N., & Sutton, R. I. (1983). Task procrastination in organizations: A framework for research. Human Relations, 11, 987-996. Jackson, T., Fritch, A., Nagaska, T., & Pope, L. (2003). Procrastination and perceptions of past, present and future. Individual Differences Research, 1, 17-28. König, C. J., & Kleinmann, M. (2004). Business before pleasure: no strategy for procrastinators? Personality and Individual Differences, 37, 1045-1057. Kuvaas, B. (2006). Performance appraisal satisfaction and employee outcomes: mediating and moderating roles of work motivation. International Journal of Human Resource Management, 17, 504-522. Lay, C. H. (1986). At last, my research article on procrastination. Journal of research in Personality, 20, 474-495. Lay, C. H. (1990). Working to schedule on personal projects: An assessment of person-task characteristics in job searching by unemployed adults. Current Psychology, 16, 83-96. Lee, E. (2005). The relationship of motivation and flow experience to academic procrastination in university students. Journal of Genetic Psychology, 166, 5-14. Macan, T.H. (1996). Time-management training: Effects on time behaviors, attitudes, and job performance. The Journal of Psychology, 130, 229-236. Paden, N., & Stell, R. (1997). Reducing procrastination through assignment and course design. Marketing Education Review, 7, 17-25. Pearce, C. L., & Sims, H. P. (2002). Vertical versus shared leadership as predictors of the effectiveness of change management teams: An examination of aversive, directive, transactional, transformational, and empowering leader behaviors. Group Dynamics: Theory, Research, and Practice, 6, 172-197. Pelletier, L. G., Tuson, K. S., Green-Demers, L., Noel, K., & Beaten, A. (1998). Why are you doing things for the environment? The motivation toward the environment scale (MTES). Journal of Applied Social Psychology, 28, 437-468. Pychyl, T. A., Lee, J. M., Thibodeau, R., & Blunt, A. (2000). Five days of emotion: An experience sampling study of undergraduate student procrastination. Journal of Social Behavior and Personality, 15, 239-254. 57
Pychyl, T. A., Morin, R. W., & Salmon, B. R. (2000). Procrastination and the planning fallacy: An examination of the study habits of university students. Journal of Social Behavior and Personality, 15, 135-150. Schraw, G., Wadkins, T., & Olafson, L. (2007). Doing the things we do: A grounded theory of academic procrastination. Journal of Educational Psychology, 99, 12-25. Specter, M. H., & Ferrari, J. R. (2000). Time orientations of procrastinators: Focusing on the past, present or future? Journal of Social Behavior and Personality, 15, 197-202. Steel, P. (2007). The nature of procrastination: A meta-analysis an theoretical review of quintessential self-regulatory failure. Psychological Bulletin, 133, 65-94. Tremblay, M. A., Blanchard, C. M., Taylor, S., Pelletier, L. G., & Villeneuve, M. (2007). Work extrinsic and intrinsic motivation scale: Its value for organizational psychology research. Canadian Journal of Behavioural Science,4, 213-226. Van Eerde, W. (2000). Procrastination: Self-regulation in initiating aversive goals. Applied Psychology: An International Review, 49, 372-389. Van Eerde, W. (2003). A meta-analytically derived nomological network of procrastination. Personality and Individual Differences, 35, 1401-1418. Van Hooft, E. A. J. (2010). The role of task-related factors in predicting procrastinatory behavior. In E. A. J. van Hooft (Chair), Why do we put things off? Self-regulation, task-
characteristics, and procrastination, Symposium conducted at the 25th Annual
Meeting of the Society of Industrial and Organizational Pscyhology, Atlanta, GA. Vodanovich, S. J., & Seib, H. M. (1997). Relationship between time structure and procrastination. Psychological Reports, 80, 211-215. Wang, G., & Netemeyer, R. G. (2002). The effects of job autonomy, customer demandingness, and trait competitiveness on salesperson learning, self-efficacy and performance. Journal of the academy of Marketing Science, 30, 217-228. Wolters, C. A. (2003). Understanding procrastination from a self-regulated learning perspective. Journal of Educational Psychology, 95, 179-187. Zimbardo, P. G.,
& Boyd, J. N. (1999). Putting time in perspective: A valid, reliable
individual-differences metric. Journal of Personality and Social Psychology, 77, 12711288. Zimbardo, P. G., & Boyd, J. N. (2008). The time paradox. The new psychology of time that will change your life. New York: Free Press.
58
Bijlage 1
Vertaling van de Zimbardo Time Perspective Inventory (Zimbardo & Boyd, 1999) 1. Ik vind dat samenkomen met vrienden om te feesten één van de meest belangrijke pleziertjes in het leven is. 2. Herkenbare beelden, geluiden en geuren uit de kindertijd brengen vaak een stroom van mooie herinneringen boven. 3. Het lot beslist veel dingen in mijn leven. 4. Ik denk vaak aan wat ik anders had moeten doen in mijn leven. 5. Beslissingen die ik maak worden het meest beïnvloed door mensen en dingen om mij heen. 6. Ik vind dat iemands dag iedere morgen van te voren gepland moet worden. 7. Ik beleef plezier aan het denken aan mijn verleden. 8. Ik doe dingen impulsief. 9. Als dingen niet op tijd af zijn, maak ik me daar geen zorgen over. 10. Wanneer ik iets wil bereiken, stel ik doelen en overweeg ik verschillende manieren om die doelen te bereiken. 11. Over het geheel genomen heb ik meer goede dan slechte herinneringen over mijn verleden. 12. Wanneer ik naar mijn favoriete muziek luister, vergeet ik vaak de tijd. 13. Het halen van deadlines en het doen van noodzakelijke werkzaamheden gaat bij mij vóór ontspanning. 14. Aangezien alles komt zoals het komt, en gaat zoals het gaat, maakt het eigenlijk niet uit wat ik doe. 15. Ik houd van verhalen over hoe het was in “die goede oude tijd”. 16. Pijnlijke ervaringen uit het verleden blijven zich in mijn gedachten herhalen. 17. Ik probeer alles uit het leven te halen, en leef van dag tot dag. 18. Ik raak van streek als ik te laat kom voor een afspraak. 19. Het liefst zou ik elke dag leven alsof het mijn laatste was. 20. Vrolijke herinneringen van leuke momenten komen snel in mij op. 21. Ik voldoe op tijd aan verplichtingen aan vrienden en autoriteiten. 22. Ik heb in het verleden mijn portie misbruik en afwijzing wel gehad. 23. Ik neem mijn beslissingen in een opwelling. 24. Ik neem elke dag liever zoals hij komt, dan dat ik hem vooruit plan. 25. Het verleden heeft veel onplezierige herinneringen waar ik liever niet aan denk. 26. Opwinding in het leven is belangrijk. 27. Ik heb in het verleden fouten gemaakt, waarvan ik wens dat ik ze ongedaan zou kunnen maken. 28. Ik vind het belangrijker om plezier te hebben in wat je doet, dan om het werk op tijd af te krijgen. 29. Ik word nostalgisch als ik aan mijn kindertijd denk. 59
30. Voor ik een beslissing neem, weeg ik de kosten en de baten tegen elkaar af. 31. Het nemen van risico’s voorkomt dat mijn leven saai wordt. 32. Het is belangrijker voor mij om plezier te hebben op de levensweg, dan om mij alleen op de eindbestemming te focussen. 33. Dingen lopen zelden zoals ik verwacht had. 34. Ik vind het moeilijk om onplezierige dingen uit mijn jeugd te vergeten. 35. Wanneer ik moet denken aan doelen, opbrengsten en resultaten, haalt dat het plezier uit het proces en de flow van mijn activiteiten. 36. Zelfs wanneer ik geniet van het heden, maak ik de vergelijking met soortgelijke ervaringen uit het verleden. 37. Je kunt de toekomst eigenlijk niet plannen omdat dingen zo veranderlijk zijn. 38. Mijn levensweg wordt beheerst door krachten waar ik geen invloed op heb. 39. Het heeft geen zin om bezorgd te zijn over de toekomst omdat ik er toch niets aan kan veranderen. 40. Ik krijg projecten op tijd af door gestaag vooruitgang te boeken. 41. Ik merk dat ik mijn aandacht verlies wanneer familieleden praten over hoe het vroeger was. 42. Ik neem risico’s om mijn leven spannend te maken. 43. Ik maak lijstjes van de dingen die ik nog moet doen. 44. Ik volg vaker mijn hart dan mijn hoofd. 45. Ik ben in staat verleidingen te weerstaan als ik weet dat er nog gewerkt moet worden. 46. Ik merk dat ik helemaal kan opgaan in de opwinding van het moment. 47. Het leven is vandaag de dag te gecompliceerd; ik had liever een simpeler leven zoals vroeger. 48. Ik heb liever vrienden die spontaan zijn, dan vrienden die voorspelbaar zijn. 49. Ik houd van familierituelen en tradities die regelmatig plaatsvinden. 50. Ik denk aan de vervelende dingen die mij in het verleden zijn overkomen. 51. Ik blijf werken aan moeilijke en oninteressante taken als ik daarmee verder kom. 52. Het is beter om wat ik verdien vandaag uit te geven aan leuke dingen, dan het te sparen voor de zekerheid van morgen. 53. Vaak brengt geluk meer op dan hard werken. 54. Ik denk aan de fijne dingen die ik gemist heb in mijn leven. 55. Ik vind het fijn als de relatie met mensen die dicht bij me staan intens is. 56. Er zal altijd tijd zijn om mijn werk in te halen. Past Negative De score op Past Negative is het gemiddelde van de scores op items: 4, 5, 16, 22, 27, 34, 36, 47, 50 & 54 Present Hedonistic De score op Present Hedonistic is het gemiddelde van de scores op items 1, 8, 12, 17, 19, 23, 26, 28, 31, 32, 42, 44, 46, 48 & 55
60
Future De score op Future is het gemiddelde van de scores op items 6, 9, 10, 13, 18, 21, 24, 30, 40, 43, 45, 51, 56 (items 9, 24 & 56 zijn eerst omgescoord) Past Positive De score op Past Positive is het gemiddelde van de scores op items 2, 7, 11, 15, 20, 25, 29, 41 & 49 (items 25 & 41 zijn eerst omgescoord) Present Fatalistic De score op Present Fatalistic is het gemiddelde van de scores op items 3, 14, 33, 35, 37, 38, 39, 52 & 53
Bijlage 2 Vertaling van de Taakmotivatie schaal (Guay, Vallerand, & Blanchard, 2000; Pelletier et al. 1998; Tremblay et al.,2009). Waarom bent u van plan deze taak te gaan doen? 1. Er zijn wellicht goede redenen om deze taak te doen, maar persoonlijk zie ik er geen. 2. Ik heb geen idee; ik zie niet in hoe mijn inzet kan helpen. 3. Omdat iemand/mensen in mijn omgeving wil(len) dat ik deze taak uitvoer. 4. Omdat ik iets krijg van iemand als ik deze taak heb afgerond. 5. Omdat ik me schuldig zou voelen als ik de taak niet zou doen. 6. Omdat ik succesvol wil zijn op deze taak, zo niet dan schaam ik me voor mezelf. 7. Omdat ik deze taak doe voor mijn eigen bestwil. 8. Omdat ik denk dat het doen van deze taak goed voor mij is. 9. Omdat deze taak deel van mijn leven is. 10. Omdat deze taak een fundamenteel onderdeel vormt van wie ik ben. 11. Omdat ik denk dat deze taak interessant is. 12. Omdat ik denk dat het doen van deze taak plezierig is. 13. Ik weet het niet; ik zie niet in wat het doen van deze taak mij opbrengt. 14. Ik doe deze taak, maar ik weet niet zeker of dat het goed is om te doen. 15. Omdat anderen erop hebben aangedrongen dat ik deze taak doe. 16. Omdat het moet van mijn baas. 17. Omdat ik spijt zou hebben als ik niets aan de taak zou doen. 18. Omdat ik het gevoel heb dat ik deze taak behoor te doen. 19. Omdat ik geloof dat deze taak belangrijk voor me is. 20. Omdat het onderdeel is van de manier waarop ik heb gekozen mijn leven te leven. 21. Omdat ik deze taak leuk vind. 22. Omdat ik me goed voel wanneer ik deze taak doe. Amotivatie: Gemiddelde score op items 1, 2 (Pelletier et al., 1998), 13, 14 61
Externe Regulatie: Gemiddelde score op items 3, 4, 15, 16 (Tremblay et al., 2009) Geïntrojecteerde Regulatie: Gemiddelde score op items 5, 6 (Tremblay et al., 2009), 17, 18 Geïdentificeerde Regulatie: Gemiddelde score op items 7, 8, 19 Geïntegreerde Regulatie: Gemiddelde score op items 9, 10, 20 (Tremblay et al. 2009) Intrinsieke motivatie: Gemiddelde score op items 11, 12, 21, 22
Bijlage 3
Taakeigenschappen (Van Hooft, 2010) In welke mate ziet u de door u gekozen taak als: Gemakkelijk 1 Iets wat weinig 1 vaardigheden vereist Onduidelijk 1 Gering 1 Iets wat weinig tijd kost 1 Klein 1 Onbelangrijk 1 Iets wat u niet veel kan 1 schelen
2 2
3 3
4 4
5 5
6 6
7 7
2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4
5 5 5 5 5 5
6 6 6 6 6 6
7 7 7 7 7 7
Moeilijk Iets wat veel vaardigheden vereist Duidelijk Omvangrijk Iets wat veel tijd kost Groot Belangrijk Iets wat u veel kan schelen
Bijlage 4
Uitstelgedrag (Van Hooft, 2010): 1. Ik heb de voorbereidingen voor deze taak tot het laatste moment uigesteld. 2. Ondanks mijn voornemens tijdig met deze taak te beginnen, moest ik op het laatste moment nog veel doen. 62
3. Deze taak heb ik tot het laatste moment uitgesteld. 4. Hoe vaak heeft u het werken aan deze taak uitgesteld? 5. Hoe vaak kwam het voor dat u andere dingen ging doen wanneer u met zichzelf had afgesproken om te werken aan deze taak? 6. In welke mate is uitstellen bij deze taak voor u een probleem geweest?
Bijlage 5 Demografische vragen
1. 2. 3. 4. 5.
6. 7. 8. 9.
Wat is uw leeftijd? Wat is uw geslacht? In welk land bent u geboren? Wat is uw moedertaal? Wat is uw hoogst afgeronde opleiding? VMBO/Mavo/Mulo Havo VWO/ Gymnasium/Hbs MBO HBO of WO Bachelor WO (Master) PhD Anders, nl………… Bij welk bedrijf bent u in dienst? Hoe lang ben u hier in dienst (in jaren)? Wat is uw functie binnen het bedrijf? Hoeveel jaar werkt u al?
Bijlage 6 Vertaling van de General Procrastination Scale (Lay, 1986; zie Ferrari, Johnson & McCown, 1995). 1. Vaak ben ik taken aan het uivoeren die ik al veel eerder af had willen hebben. 2. Als het ‘s ochtends tijd is om op te staan, kom ik meestal direct uit bed. * 3. Zelfs belangrijke dingen doe ik gewoonlijk op het laatste moment. 4. Normaal gesproken neem ik beslissingen zo snel mogelijk. * 5. Ik stel mijn werk meestal uit voordat ik eraan begin. 6. Wanneer ik dingen op tijd af moet hebben, verspil ik vaak tijd aan andere zaken. 7. Ik heb taken vaak eerder af dan dat nodig is.* 8. Ik stel dingen vaak uit tot de volgende dag. 9. Gewoonlijk krijg ik op een dag alles af wat ik die dag van plan was. * 10. Mijn baan geeft me de verantwoordelijkheid om te beslissen hoe en wanneer mijn werk af moet zijn. 63
11. Mijn baan geeft me de kans om onafhankelijk te zijn in de manier waarop ik mijn werk doe. 12. Mijn baan geeft mij de kans om initiatief te tonen in het uitdragen van mijn werk. 13. Mijn baan geeft mij de mogelijkheid om mijn werk op mijn eigen manier in te plannen. 14. In mijn baan kan ik zelf bepalen wanneer ik wat doe. * Antwoorden moeten worden omgescoord. Items 10 t/m 14 meten autonomie (Hackman & Oldham, 1980; zie Wang & Netemeyer, 2002).
Bijlage 7 Informed Consent Het onderzoek waaraan u gaat deelnemen zal tussen de 10 en 15 minuten in beslag nemen. Het doel van het onderzoek is om meer te weten te komen over het gedrag van mensen op het werk in verschillende bedrijven in Nederland. Aan het onderzoek zitten geen verdere risico’s verbonden. Uw anonimiteit is gewaarborgd en gegevens zullen nooit aan derden worden verstrekt zonder uw toestemming. Deelname aan dit onderzoek blijft te allen tijde vrijwillig. U kunt zonder opgaaf van redenen weigeren mee te doen aan het onderzoek en uw deelname op welk moment dan ook afbreken en ook nog achteraf (binnen 24 uur) weigeren dat uw gegevens voor het onderzoek mogen worden gebruikt. Dit alles blijft te allen tijde zonder nadelige gevolgen voor u. Geef hieronder aan of u akkoord gaat met vrijwillige deelname aan dit onderzoek. Ja, ik ga akkoord
Nee, ik ga niet akkoord
Contactgegevens: Onderzoek: Leonoor de Vries
[email protected] Commissie Ethiek; Arbeids en Organisatiepsychologie, Universiteit van Amsterdam: Femke ten Velden
[email protected]
64