UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2014– 2015
De Regels van het Spel Een onderzoek naar de Beurs van Antwerpen in de 15de en 16de eeuw
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Bedrijfseconomie
Tom Colpaert
onder leiding van
Prof. Philippe Van Cauwenberge
ii
iii
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2014– 2015
De Regels van het Spel Een onderzoek naar de Beurs van Antwerpen in de 15de en 16de eeuw
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Bedrijfseconomie
Tom Colpaert
onder leiding van
Prof. Philippe Van Cauwenberge
iv
ii
PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. Naam student:…………………………………………………………………………………………………………………………………..
iii
iv
Dankwoord
Ik zou graag de personen bedanken die het mogelijk gemaakt hebben deze masterscriptie te vervolledigen. Mijn promotor heeft veel begrip getoond en me in de juiste richting gestuurd met mijn onderzoek. De mensen in het Antwerps stadsarchief waren zeer behulpzaam en langs deze weg wil ik hen bedanken. Tot slot bedank ik graag mijn vader voor de laatste kantjes af te vijlen.
v
vi
Inhoud Inleiding ................................................................................................................................................... 1 Hoofdstuk 1: Setting the Scene ............................................................................................................... 2 1. Het marktsysteem in de vroegmoderne tijd ................................................................................... 2 Permanente markten ...................................................................................................................... 2 Tijdelijke of publieke markten ......................................................................................................... 3 Markten in Vlaanderen.................................................................................................................... 3 2. De handelstechnieken ..................................................................................................................... 4 Renteverkoop .................................................................................................................................. 4 Boekhouding.................................................................................................................................... 4 Tolheffingen .................................................................................................................................... 5 Stapelmarkten ................................................................................................................................. 5 Verkoopvormen............................................................................................................................... 6 Hoofdstuk 2: Bronnenonderzoek ............................................................................................................ 8 1. Methodiek ....................................................................................................................................... 8 2. Primaire Bronnen ............................................................................................................................ 8 Borromei-ledger .............................................................................................................................. 8 Archiefbestanden van de Insolvente Boedelkamer ........................................................................ 8 3. Uitgegeven Bronnen ...................................................................................................................... 10 Transcripties van Jan Denucé ........................................................................................................ 10 Transcripties uit de thesis van Van Den Brulle .............................................................................. 11 Hoofdstuk 3: De Beurs van Antwerpen ................................................................................................. 12 1. De geschiedenis van de Beurs van Antwerpen ............................................................................. 12 De overgang van Brugge naar Antwerpen .................................................................................... 12 De opkomst van Antwerpen .......................................................................................................... 13 Het verval van Antwerpen ............................................................................................................. 14 Overname van Amsterdam ........................................................................................................... 15 2. De beurs en de regulering ............................................................................................................. 16 De regulering van de internationale handel in de stad ................................................................. 16 De handelsbeurs in Antwerpen ..................................................................................................... 17 3. Wie was actief op de beurs ........................................................................................................... 18 De Handelaars ............................................................................................................................... 18 Het ondersteunend personeel ...................................................................................................... 22 4. Wat werd er verhandeld op de Antwerpse beurzen? ................................................................... 24 Roerend goed ................................................................................................................................ 24 De Secundaire markt ..................................................................................................................... 25 vii
Edelmetaal ..................................................................................................................................... 31 Aandelen........................................................................................................................................ 32 Conclusie ............................................................................................................................................... 34 Bibliografie ............................................................................................................................................ 36 Bronnen ............................................................................................................................................. 36 Onuitgegeven bronnen: ................................................................................................................ 36 Uitgegeven bronnen: ..................................................................................................................... 36 Literatuur ........................................................................................................................................... 37
viii
Inleiding De beurzen hebben in een korte periode een levensbelangrijke rol ingenomen in de wereld van vandaag. Door de overnames van Euronext en de globalisering is de financiële wereld nog nooit zo snel bereikbaar geweest als nu. De miljarden die er elke dag verhandeld worden, bepalen de economische wereld. Maar deze beurzen hebben ook een oorsprong gehad. Waar zijn deze ontstaan en hoe zijn ze geëvolueerd naar de beurzen van vandaag? Het leek een interessant gegeven dit op de proef te stellen en de oorsprong van de beurs te achterhalen. Oorspronkelijk was het de bedoeling de geschiedenis van de beurzen in België in de 19de en 20ste eeuw te onderzoeken. Maar na enig onderzoek werden de beurzen van Antwerpen en Amsterdam aangehaald als de bakermat van de beurs in Europa. Het feit dat een het beurssysteem deels ontstaan zou zijn in een Belgische stad opende een interessante piste voor onderzoek. Dit leek interessanter dan een reconstructie van een doorsnee beurs in Antwerpen, Brussel of Gent in de 19de eeuw. Er werd dus gekozen voor de oorsprong van het beurssysteem in Antwerpen en Amsterdam te onderzoeken. Aangezien deze thesis enigszins beperkt moest blijven, moest een keuze gemaakt worden wat er zou besproken worden. Alle twee de beurzen en hun werking bespreken zou moeilijk te beperken zijn tot een veertigtal pagina’s, aangezien het politieke en sociale landschap bij beide enorm verschillend is. Bovendien is de Beurs van Antwerpen historisch gesitueerd in de 15de en 16de eeuw en dus kwam ze chronologisch voor de beurs van Amsterdam, die in de 17de eeuw gesitueerd was. Tweehonderdvijftig jaar bespreken in een scriptie van dergelijke beperkte omvang en toch de juiste achtergrondinformatie weergeven is nagenoeg onmogelijk. We richtten ons dus op de Beurs van Antwerpen. Nochtans wordt door sommige schrijvers in Brugge ook de oorsprong van de beurs gelegd. De naam is bijvoorbeeld afkomstig van de familie Ter Beurze, die een herberg had waar buitenlandse handelaars in konden verblijven. Maar er was nog niet echt sprake van een commerciële revolutie en bovendien was de periode van Brugge als commercieel centrum in de middeleeuwen gesitueerd. Er was een duidelijke breuklijn tussen de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd door het vervallen van religie als de eerste kracht. In Antwerpen lag de macht meer bij het economische aspect, wat het dus een logische keuze maakte. Deze scriptie heeft als doel de oorsprong en de werking van de Antwerpse beurs te achterhalen. Dat dit onderzoek zich richt op een 15de-eeuws verschijnsel, heeft als gevolg dat dit een geschiedkundige scriptie geworden is. Het was oorspronkelijk de bedoeling een kwantitatieve analyse te maken van de eerste jaren van de Nieuwe Beurs, die in 1531 opgericht werd, maar de bronnen bleken hiervoor te ontbreken of onvolledig te zijn. Uiteindelijk werd dan een nog meer geschiedkundige weg ingeslagen door een beschrijvende thesis te maken van de werking van de Beurs van Antwerpen. Deze werking wordt in Hoofdstuk 3 uitgelegd aan de hand van het bespreken van de verschillende groepen die er actief waren en welke producten er verhandeld werden. Voor deze producten hebben we ons vooral gericht op de secundaire markt en niet de handel in goederen. In Hoofdstuk 1 wordt een algemene inleiding van de commerciële praktijken in de vroegmoderne tijd gegeven. Aangezien deze thesis geen voorkennis mag vereisen van geschiedkundige begrippen, zijn deze uitgelegd in hoofdstuk 1. In het tweede hoofdstuk worden de bronnen besproken die gebruikt zijn voor dit onderzoek. In de conclusie wordt de synthese van de werking van de beurs gemaakt. Het belang van de Antwerpse beurs komt aan bod. Uiteindelijk is het de bedoeling met deze thesis de volgende vraag te beantwoorden: Kan de Beurs van Antwerpen beschouwd worden als de oorsprong van de hedendaagse beurssystemen?
1
Hoofdstuk 1: Setting the Scene In dit hoofdstuk wordt de context geschetst van het onderzoek over de Beurs van Antwerpen. Aangezien dit meer een geschiedkundige thesis is, zullen er enkele begrippen zullen moeten uitgelegd worden. Hieronder volgt een inleiding tot de commerciële praktijk en de algemene tendensen in het economische leven in de 15de en 16de eeuw. De evolutie die markten doormaakten in deze periode is kenmerkend en cruciaal voor de ontwikkeling van de Beurs van Antwerpen, dat zijn ook de uitvindingen en innovaties op commercieel gebied. De wisselbrief, het discontokredtiet, betaling in barrato, erf- en lijfrenten, allen worden ze in dit hoofdstuk uitgelegd.
1. Het marktsysteem in de vroegmoderne tijd In de 15de en 16de eeuw was er in Europa een evolutie in de continentale handelsnetwerken. De markten en de knooppunten die er deel van uit maakten, begonnen zich op te splitsen in permanente en tijdelijke markten.1 Deze laatste waren voornamelijk het toneel voor kleine handelaars die met een beperkte voorraad van dorp naar dorp gingen met de bedoeling hun waar zo snel mogelijk kwijt te geraken. De permanente markten werden gekenmerkt door min of meer stabiele prijzen en werden in de 17de eeuw vooral door de grote handelscompagnieën aangedaan. De kleinere markten hadden als kenmerk dat zij vaak onveilig waren. Handelaars die zelfstandig werkten, hadden namelijk vaak geen bescherming door de hoge veiligheidskosten. Dit gebrek aan veiligheid is wat de grote handelscompagnieën zo sterk maakte, zij internaliseerden namelijk de veiligheid door de kosten die elke handelaar normaal afzonderlijk betaalde te delen. Dit zorgde voor een verdere ontwikkeling van deze grote permanente markten in de handelscentra in Europa. Hoewel er op deze theorie veel kritiek kwam, hebben een aantal onderzoekers2 deze theorie als accuraat beschouwd.
Permanente markten De permanente markten ontwikkelden zich bijna uitsluitend in een commercieel centrum. Zij konden gegroeid zijn door de eeuwen heen, op een plaats waar veel tijdelijke markten plaatsvonden, maar konden ook opgericht worden door de overheid. Naarmate de handel met de kolonies en internationale handel belangrijk werd, groeiden de permanente markten in omvang en werd er grotere hoeveelheden verhandeld. Omdat ze een permanent karakter kregen werden zij ook gekenmerkt door structuren, regulering en invloed van autoriteiten. Er was meestal een autoriteit vastgesteld die de handelingen en de transacties moest controleren en op die manier een soort officieel karakter leverde. Op het einde van de 18de eeuw en het begin van de 19de eeuw evolueerden deze plaatsen naar een beursvorm, met makelaars en wisselende prijzen. Deze markten onderscheidden zich geleidelijk aan van de publieke markten: de ontmoeting tussen producent en consument werd afgezworen en makelaars, dealers en tussenpersonen deden vooral deze markten aan. Er werd een onderscheid gemaakt tussen de verschillende permanente markten door het type product dat er verkocht werd. Er was dus eveneens een tendens naar specialisatie onder de permanente markten. Ook de handelscompagnieën maakten gebruik van deze markten aangezien zij hier hun grote volumes kwijt konden.3 De handel van Antwerpen in de 16de eeuw is een voorbeeld van zo’n evolutie naar permanente markten. Het stadsbestuur probeerde deze evolutie in de hand te werken door een aantal vaste 1
K.G. Persson, Grain Markets in Europe, 1500-1990 Integration and Deregulation, Cambridge, 1999, Cambridge University Press, p. 43. 2 Munro, Stabel, De Roover en Brulez zijn autoriteiten op vlak van economische geschiedenis en hebben in hun onderzoek deze evolutie onderzocht of bevestigd. 3 O. Volckaert, “Central Europes Way to a Market Economy, 1000-1800” in: European Review of Economic History, vol. 6, p. 321.
2
pleinen toe te wijzen aan verschillende soorten producten en markten. Een specifiek voorbeeld is regulering van de “oudkleerkopers”, de gilde van de tweedehandskleermakers. Deze gilde werd in de 16de eeuw door het stadsbestuur aan de vrijdagmarkt gekoppeld. Ze kreeg een aantal “gesworen roepers” en “gesworen schatters” toegewezen om de verkopen af te handelen. Het duidt op de tendens naar regulatie en permanente markstructuren in stedelijke centra. De oprichting van de Nieuwe Beurs, waar makelaars en handelaars vooral financiële zaken afhandelden is een vroeg voorbeeld dat duidelijk maakt wat een permanente markt moest voorstellen.4 Een ander voorbeeld is de Corn Exchange in Londen in de 17de eeuw. Deze beurs was in essentie een permanente markt. Hier kwamen bijna enkel makelaars samen die producten op de markten op het platteland opkochten en terug verkochten aan handelaars in kleinere steden. De Corn Exchange was de hele week lang open en had permanente kramen per makelaar. Bovendien was ze nog eens onderverdeeld per categorie. Er waren ook aparte handelsbeurzen voor suiker, graan en andere producten. Deze markten werden afgezonderd van elkaar en zijn een voorbeeld van de tendens naar permanente en gespecialiseerde markten.
Tijdelijke of publieke markten De organisatie van de markten in de provinciale steden verschilde op een aantal manieren van de permanente structuren. Zij gebeurde op kleinere schaal en had vaak ook niet de concurrentie van de buitenlandse producenten. Vaak was de regulering door de overheid bepaald maar had het stadsbestuur zelf haar eigen vereisten en bepalingen in verband met handel. Toch kenden deze markten geen evolutie naar een permanent karakter. Zij waren vooral het terrein van reizende handelaars die een serie van markten binnen een bepaald gebied aandeden. Deze handelaars waren straatventers of marskramers. Op de tijdelijke markten werden meestal rurale goederen verkocht. De luxeproducten die er wel verhandeld werden, kwamen meestal van een markt uit een stedelijk centrum of buitenlandse handelaars die ze nog probeerden kwijt te geraken.5
Markten in Vlaanderen Peter Stabel besprak in zijn onderzoek een hiërarchisch systeem waarin de markten in de Zuidelijke Nederlanden georganiseerd werden in de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd.6 Dit systeem groeide organisch en was vooral het gevolg van de macht van de steden. Er waren vier soorten markten. Allereerst waren er de kleine markten, die vooral rurale producten handelden in ruil voor stedelijke goederen en diensten. Het tweede type markt was te vinden in de grotere stedelijke centra. Zij konden gebruik maken van een grotere afzetmarkt. Toch werden er vooral dagelijkse benodigdheden en niet-duurzame artikelen verhandeld. Een derde type markt was te vinden in de secundaire steden die dienden als administratief centrum. Zij dienden als transitmarkten en bestreken een groter geografisch gebied. Hier en daar doken al permanente structuren op in deze administratieve centra. 7 Aan het einde van deze ketting stonden de grote steden. Dit waren gateways voor de rurale economie naar de internationale netwerken. Zowel Brugge als Antwerpen waren in de late middeleeuwen en vroegmoderne tijd een gateway naar de buitenlandse handelsnetwerken. Het belang van de markten in Vlaanderen kan niet onderschat worden. Zij zorgden voor de sterke band tussen de stedelijke en rurale kernen. Hoe meer de stedelijke economieën zich ontwikkelden, hoe groter de nood aan rurale goederen werd. Door de grotere vraag 4
I. Van Damme, “Reacting to changing consumer preferences: selling old and new consumer durables in Antwerp (1648-1748)” in: B. Blondé, P. Stabel, J. Stobart and I. Van Damme, eds., Buyers, Sellers and Salesmanship in Medieval and Early Modern Europe (Italy, The Low Countries and England), Turnhout, 2006, p. 216. 5 O. Volckaert, Central Europes Way to a Market Economy, p. 327. 6 P. Stabel, Dwarfs Among Giants: The Flemish ubran Network in the Late Middle Ages, Leuven, 1997, Garant, p. 159. 7 Oudenaarde en Gent waren voorbeelden van een dergelijk administratief centrum in de late middeleeuwen.
3
naar goedkope arbeidskrachten steeg ook de vraag naar voedsel en basisgoederen die werden geleverd van de rurale markten. De evolutie naar een afscheiding tussen de permanente markten en de tijdelijke of publieke markten was ook duidelijk aanwezig in Vlaanderen en de Lage Landen. Zo was er in de kleinere steden in Vlaanderen nog een grote continuïteit met de middeleeuwen. Dit uitte zich in het vasthouden aan het systeem van de tijdelijke markten. In de grotere steden in de Lage Landen zoals Brugge, Antwerpen, Gent was er echter meer een neiging naar permanente structuren, Brugge had bijvoorbeeld een aparte vismarkt met permanente kramen. De structuur van deze marktsystemen zorgde voor de sterke ontwikkeling van Antwerpen in de 15de eeuw. Door haar rol als gateway voor de Nederlanden, toen één van de economisch sterkste regio’s in Europa, kon zij rekenen op zowel een enorme afzetmarkt als productiebasis. Dit was een cruciaal gegeven in de ontwikkeling van de Beurs van Antwerpen.
2. De handelstechnieken Om een duidelijk beeld te kunnen geven van de werking van de Beurs van Antwerpen moeten nog een aantal begrippen en contexten geschetst worden. Deze hebben vooral betrekking op het commerciële leven in de vroegmoderne wereld. Niet alle handelstechnieken zullen nog bekend zijn vandaag en sommige technieken of methodes waren nog niet van toepassing. In een poging alles begrijpelijk te maken zullen de begrippen kort samengevat worden hieronder.
Renteverkoop Belangrijk waren de beperkingen die er stonden bij het vragen van rente. Aangezien in de Lage Landen er een grote toewijding was tot het christendom die het heffen van interest verbood, moest een andere manier gevonden worden om fortuin te verzilveren. Wie beschikking had over een kapitaal kon dit immers niet vergroten door interest op een lening te heffen. Bovendien was er niet echt een waardebehoudende substantie waarin men kon investeren. In de middeleeuwen en vroegmoderne tijd werd de erfrente en lijfrente gebruikt om dit probleem op te lossen.8 Deze methode ging als volgt: een persoon kon een som geld aan een andere persoon afstaan en in ruil erfof lijfrente ontvangen, afhankelijk van de grootte van de som. Deze transactie was het effectief afstand doen van de eigendom van deze som geld. De grootte van de rente die in de plaats werd gegeven werd bepaalde door de som en de nood die de andere persoon had aan kapitaal. Deze transactie had geen tijdswaarde en er werd dus altijd dezelfde som in dezelfde soort munt gegeven aan de eerste persoon. Lijfrente wou zeggen dat dit contract liep tot de eerste persoon overleed, de lengte van zijn leven was dus de duur van het contract. Erfrente daarentegen kon overgedragen werden aan de erfgenamen. De duur van dit contract werd meestal in generaties of personen uitgedrukt. Een erfrente-contract kon bijvoorbeeld vier generaties lang duren. Deze methoden werden ook nog gebruikt op de Beurs van Antwerpen en hadden invloed op heel wat financiële transacties.9
Boekhouding Al van oudsher werden methodes van boekhouden gebruikt. Er werden reeds in de oudste schriftelijke gemeenschappen boeken bijgehouden om financiële transacties in neer te pennen. Het dubbel boekhouden, dat zorgde voor een commerciële revolutie, daarentegen dateert maar van de 13de eeuw. Deze techniek werd ontwikkeld in Genua en Toscane en er werd een uitgebreide opleiding gegeven in de Italiaanse steden. Een handelaarsboekhouding bestond uit een aantal
8
R. Vermoesen, Markttoegang en ‘Commerciële’ Netwerken van Rurale Huishoudens, De regio Aalst, Gent, Academia Press, 2011, p. 31. 9 de de R. Van Uytven, Stadsfinanciën en stadsekonomie te Leuven (van de 12 tot het einde der 16 eeuw). Brussel, Paleis der Academiën, 1961, p. 103.
4
stukken: een journaal, memoriaal of memorieboek, grootboek, register en een inventaris. Deze boeken werden vaak minutieus bijgehouden bij de respectievelijke familiearchieven en later in verzamelde archieven. Deze boekhoudingen maakten het mogelijk kredieten, meerdere methoden van betalingen, leningen, verkopen en dergelijke bij te houden. Zodoende droeg de dubbele boekhouding bij tot de ontwikkeling van de Beurs van Antwerpen. Ook de autoriteiten namen deze methodes over, bijvoorbeeld in de stadsfinanciën of de archieven van de Rekenkamer.10
Tolheffingen In de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd was het staatsvormingsproces in Europa ingezet, maar het politieke landschap was nog altijd enorm chaotisch. Nu zijn er grote staten gevormd die elk een eigen volk en bestuur hebben, toen was dit veel minder het geval. De geografie van West-Europa was gekenmerkt door een lappendeken van staten, stadstaten, hertogdommen en andere onafhankelijke autoriteiten die gevormd waren door de feodaliteit. In Vlaanderen alleen al was er een groot aantal gebieden onder verschillend bestuur. Er was het graafschap Vlaanderen, onder leiding van de graaf van Vlaanderen, een leenman van de Franse koning. Het bisdom Luik stond dan weer onder controle van de prins-bisschop. Brabant was net als Limburg een apart hertogdom, maar dat tweede stond in de vroegmoderne tijd onder controle van de heren van Holland.11 Deze politieke verdeeldheid zorgde voor aparte bestuurlijke en institutionele situaties. Een aantal steden kon privileges afdwingen en kon zo politieke en economische autoriteit opbouwen. Eén van de grootste gevolgen van deze ontwikkelingen was het ontstaan van tolheffingen, taksen, spijkers, issuerechten en dergelijke. Dit waren economische belastingen die betaald moesten worden door handelaars die een bepaald gebied wilden betreden. Tolheffingen werden meestal geheven op riviervaart en transport van goederen, issuerechten betroffen de in- en uitvoer van goederen van een handelaar in of uit een stad.12 Taksen waren dan weer verbruiksbelastingen die betaald werden bij het betreden van een gebied. Deze belastingen waren enorm verscheiden en konden op een kleine afstand veel verschillen. Bovendien hadden deze bepalingen geen betrekkingen op elkaar en was het transport van goederen door bijvoorbeeld middeleeuws Vlaanderen enorm duur.13 Men moest al poorter worden van elke stad waar men passeerde om deze belastingen niet te betalen, een dure en logistiek ingewikkelde aangelegenheid. Handel drijven over grote afstand in middeleeuws Europa was niet evident aangezien deze verdelingen over geheel Europa te vinden waren. Bovendien had bijna elke autoriteit van enige omvang ook haar eigen monetair stelsel. De politieke unie die deze belastingen en verscheidenheid aan monetaire instituties kon inperken was dus van groot belang voor de ontwikkeling van de handel. Toen de Bourgondische hertogen aan de eenmaking van de Lage Landen begonnen, konden een aantal Vlaamse steden zoals Brugge en Antwerpen profiteren en zich profileren als een commercieel centrum.14
Stapelmarkten Een belangrijk verschijnsel voor de ontwikkeling van de handel in de Lage Landen was het oprichten van stapelmarkten. Het verkrijgen van stapelrechten, die het recht verlenen stapels of stapelmarkten op te richten of uit te baten was een enorm voordeel voor een stad of gebied. Er waren twee soorten 10
Y. Van den Berghe, “De Raad van Besturen en Beden saneerde de Stadsfinanciën: het voorbeeld Brugge (1766-1794)” in: Handelingen van het genootschap “Société d’Emulation” te Brugge. CVII (1970), p. 93. 11 R. Vermeir, Een inleiding tot de geschiedenis van de vroegmoderne tijd, Wommelgem, 2008, Van In, p. 22. 12 O. Volckaert, Central Europes Way to a Market Economy, p. 319. 13 P. Stabel, “Markets in the cities of the late medieval Low Countries: retail, commercial exchange and sociocultural display” in: CAVACIOCCHI (S.), ed. Fiere e Mercati Nella Integrazione Delle Economie Europee Secoli 1318, Istituto di storia economica XIII-XVIII. Firenze, Le Monnier, 2001, p. 803. 14 P. Arblaster, A History of the Low Countries, Hampshire, 2006, Palgrave MacMillan, p. 52.
5
stapelrechten. Allereerst konden deze rechten afgedwongen worden door een stad. Dit verplichtte aan alle handelaars die de stad passeerden dat zij een deel van hun voorraad van een bepaald product in die stad te koop moesten aanbieden. Hoe groot dit deel was en welk product, werd bepaald door het stapelrecht. Zo was er bijvoorbeeld een wolstapel in Brugge in de 15 de eeuw. Het tweede soort stapelrecht werd verkregen door handelaars. Dit was meestal een alleenrecht voor een groep handelaars om een bepaald product te koop aan te bieden of onder een bepaalde prijs te koop aan te bieden in een stad.15 De Engelse Merchant Adventurers hadden een aantal van deze stapelrechten in de Zuid-Duitse steden verkregen.16 Deze stapelrechten konden een enorme boost zijn voor de economie van een stad en zorgde vaak voor een instroom aan handelaars.
Verkoopvormen In zijn werk over de handelskolonies besteedde Jan Goris een hoofdstuk aan de manier waarop handelstransacties werden volbracht in de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd. Hij kon onderscheid maken tussen een aantal verschillende methodes waarop goederen werden verhandeld. Belangrijk om in het achterhoofd te houden was het feit dat de vroegmoderne handelaar kon wisselen in deze methode. Een goeie koopman kon aanvullen of het geld en munten duur stonden door bijvoorbeeld oorlogsvoering of politieke onzekerheid. Op die manier konden zij speculeren met hun betalingsmethode. Stond het geld duur, dan konden zij bijvoorbeeld in natura een transactie afhandelen. Het gegeven van de prijs van geld, gecombineerd met het bestaan van een grote verscheidenheid aan vreemde munten zorgde er voor dat de vroegmoderne handelaar een aantal opties had om te anticiperen op mogelijke scenario’s. De eerste methode is de meest voor de hand liggende: de contante verkoop. In de middeleeuwen werd deze niet vaak meer gebruikt. Het waren vooral de twijfelende handelaars die contant betaalden. De reden voor het minder vaak gebruiken van deze methode was dat de opbrengst voor de verkoper tot bijna een vierde lager lag. In veel plaatsen waren zij namelijk verplicht een korting te geven bij contante betaling. Een tweede methode was het verkopen op termijn. In feite komt het hierbij gewoon neer op een afgesproken bedrag dat tegen een bepaalde rente en een afgesproken datum termijn moet betaald worden. In het geval van de jaarmarkten kon deze termijn zelfs over meerdere jaarmarkten heen gelegd worden. Net voor deze jaarmarkten was deze betalingsmethode zeer handig. Het was namelijk voor sommige handelaars de enige plaats waar zij zeker waren elkaar terug te zien. Dat zij dan een termijn kregen om het contract te kunnen afbetalen is logisch aangezien weinig handelaars grote hoeveelheden contant geld bij zich hadden. Deze betalingsmethode werd ook regelmatig gebruikt op de handelsbeurzen in Antwerpen en Brugge. Er werd soms ook nog in baratto betaald, dat wil zeggen dat handel werd gedreven door goederen te ruilen. Op deze manier konden slimme handelaars enorme winsten maken door de uitkomst van een transactie te sturen. Een combinatie van ruilhandel en contante betaling kwam in een bepaalde periode ook geregeld voor. Bedoeld om hoge renten uit de weg te gaan werd deze betaling vooral populair toen Karel V de rente verhoogde naar twaalf procent per jaar in 1540. Er werd ook met schuldrekening gewerkt. Deze zogenoemde assignaties waren een resultaat van betalingen op langere termijn. Pas rond 1600 werd deze praktijk vaak gebruikt. Een ander nevenproduct van betalingen op termijn was de wisselbrief.17 Het gebruik ervan was algemeen aanvaard in de 16de eeuw, maar de basis ervan werd al 15
W. Blockmans en P. Hoppenbrouwers, Eeuwen des onderscheids, Een geschiedenis van middeleeuws Europa, Amsterdam, 2009, Uitgeverij Bert Bakker, p. 312. 16 R. Finlay en K.H. O’Rourke, Power and Plenty, Trade, War and the World Economy in the Second Millennium, New Jersey, 2007, Princeton University Press, p. 88. 17 Deze methode bestond er in dat een handelaar geld kon inwisselen bij een bank of vertrouwenspersoon in ruil voor een brief met het bedrag in geld erop. Deze brief kon dan ingewisseld worden bij dezelfde persoon of een iemand die er vertrouwen in had dat hij dat geld terug kon krijgen. Voor de handel over land was dit een
6
gelegd in de 13de-eeuwse handelstechnieken. Het principe van de wisselbrief ligt aan de basis van het girale geld en het gebruik van bankbiljetten. Een laatste verkoopvorm was het discontokrediet. Dit was het doorverkopen van openstaande schulden aan een derde partij, die ze goedkoper overnam en dus winst op de schuld deed. In zijn thesis over de commerciële praktijk in Antwerpen onderzoekt Nick Van den Brulle deze verkoopvormen in de boekhouding van een aantal handelsfamilies. Hij vond meerdere voorbeelden van bovenstaande handelspraktijken in de boekhouding van de familie Moriel.18
belangrijke innovatie aangezien er geen kisten met geld moesten meegenomen worden op handelsreizen. (Bron: W. Blockmans en P. Hoppenbrouwers, Eeuwen des onderscheids, p. 312 18 de N. Van Den Brulle, Commerciële praktijken in 16 eeuw Antwerpen aan de hand van registers uit de Insolvente Boedelkamer, Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 2010, p. 95.
7
Hoofdstuk 2: Bronnenonderzoek In dit hoofdstuk worden kort de bronnen besproken die gebruikt zijn voor het onderzoek naar de Beurs van Antwerpen in de 16de eeuw. Het is vooral belangrijk dat de gebruikte bronnen geplaatst worden binnen hun context, dat ze besproken worden in verband met hun inhoud en dat er eventueel bedenkingen kunnen bij geplaatst worden. Er zijn onuitgegeven bronnen, of archiefstukken, zowel als uitgegeven bronnen gebruikt.
1. Methodiek De methodiek die gebruikt werd in dit onderzoek, was sterk afhankelijk van het beschikbare bronnenmateriaal. Oorspronkelijk was het de bedoeling een kwantitatieve analyse te maken van de verrichtingen op de Nieuwe Beurs. Er was in een aantal stukken literatuur sprake van een archief dat werd bijgehouden in het beursgebouw waarop een groot aantal handelingen en dergelijke werden neergeschreven. Helaas is dit archief bijna volledig verloren gegaan in de brand van het beursgebouw in 1858. Bovendien waren ook in het rijksarchief en het stadsarchief slechts sporadische vermeldingen van dergelijke bronnen te vinden. Na kort beraad was het duidelijk dat een kwalitatieve aanpak bij een beschrijvende thesis de beste methode was. Aangezien er van de handelaars apart wel journaals, memorieboeken en dergelijke bewaard gebleven zijn, was het mogelijk deze te gebruiken ter beschrijving van de activiteiten op de Beurs van Antwerpen en ter ondersteuning van de bevindingen in de literatuur. Deze methode leidde uiteindelijke tot het gebruiken van de archieven van de stad Antwerpen, onder de overkoepelende noemer het Felixarchief. De familieledger van de Borromei, die online te vinden is, werd ook geraadpleegd.
2. Primaire Bronnen Borromei-ledger De Borromei-ledger is één van de beroemdste journalen van een handelsfamilie uit de late middeleeuwen. De Borromei waren een grote en oude Italiaanse bankiersfamilie afkomstig uit Toscane. Vanaf de 10de eeuw was de familie actief op de handelsroutes naar Firenze. Tegen de 14de eeuw hadden zij een aantal afdelingen opgericht buiten Italië met de bedoeling daar intensievere handelsrelaties op te bouwen. Hun verrichtingen zijn bijgehouden in de zogeheten Borromeiledger. Dit zijn journalen die per jaar bestonden, toch is vooral de ledger van 1438 bekend. Het is een groot werk dat bestaat uit een drietal series, elke serie bestaat uit een boek van een 800-tal pagina’s. Deze boeken bevatten dan nog eens onderverdelingen in verschillende onderdelen zoals het ontvangstenboek, voorraden, leningen en dergelijke. Het was waarschijnlijk neergepend door Felice da Fagnano, de tresorier van de bank. Het journaal zelf was een eindproduct van de boekhouding, een soort overzicht waar alle verrichtingen van dat jaar werden in neergepend. Er is ook een apart journaal dat volledig gaat over de afdeling in Brugge. Het bijzondere aan deze bron is dat voor het jaar 1438 alle folio’s uit het journaal digitaal beschikbaar zijn. De informatie is bovendien nog eens geïnterpreteerd en onderverdeeld volgens verschillende categorieën. Zo is er een inventaris die alle namen van de klanten alfabetisch geordend heeft, er is een inventaris van alle verschillende goederen, verschillende commerciële activiteiten en zo verder. Het journaal is echter van een iets te vroege periode om intensief te gebruiken in deze thesis maar niettemin handig om inzicht te krijgen in de activiteiten van een grote handelsfamilie.1
Archiefbestanden van de Insolvente Boedelkamer Om de bevindingen in de literatuur te staven, werd gebruikt gemaakt van de archieven van de Insolvente Boedelkamer in het Antwerps stadsarchief. In dit archief zijn de afzonderlijke journalen, 1
http://www.queenmaryhistoricalresearch.org/roundhouse/default.aspx, geraadpleegd op 17/11/2014.
8
registers, renteboeken, memorieboeken en andere documenten van failliete handelaarsfamilies uit het Antwerpse bewaard. Het insolventie- of faillietverklaringsproces bestond uit het afstaan van memorieboeken, registers, journalen en inventaris van de gehele actieve periode. Er kon dan nagegaan worden welke schuldeiser recht had op een vergoeding. Deze handelsfamilies hadden ook succesvolle perioden en daarvoor zijn deze archieven uitermate handig. In dit onderzoek zijn de bestanden gebruikt van een aantal handelsfamilies die actief waren in de 15de en 16de eeuw. Allereerst wordt hun leven en belang geschetst en nadien de bronnen die aanwezig waren en die bruikbaar waren voor dit onderzoek. Insolvente Boedel van Geerard Gramaye (1561-1582)2 Geerard Gramaye was rentmeester-generaal en thesaurier van de stad Antwerpen. Hij had naast zijn officiële functies als vertegenwoordiger van tresorij ook een aantal commerciële activiteiten. Hij trad op als financierder van dijkenbouw, schreef leningen uit, verhandelde roerende en onroerende goederen en organiseerde loterijen.3 In het Felixarchief zijn bestanden van deze commerciële activiteiten bewaard. Onder zijn noemer zijn in de insolvente boedelkamer een journaal, memorieboek en een grootboek bewaard van 1561 tot 1582. Deze bestanden zijn originele boeken waarin commerciële activiteiten minutieus zijn neergepend en kunnen een enorm veel informatie verstrekken over het leven van een financierder in de stad. Er zijn ook een aantal van de boeken getranscribeerd door Jan Denucé, die ze gebruikte in zijn studies over het leven van een koopman in Antwerpen. Deze transcribaties geven een aantal duidelijke voorbeelden van hoe actief een handelaarsfamilie was en hoe een aantal transacties werden afgesloten. Van de bestanden van Geraard Gramaye zijn ter illustratie van de bevindingen een aantal voorbeelden uit het memorieboek en het journaal gebruikt. De Insolvente boedel van de Pape (1524-1573)4 De insolvente boedel van de familie de Pape is een familieboedel, dat is een solvente boedel van meerdere handelaars of producenten die uit een zelfde familie stamden. Van deze familie was echter slechts één persoon actief als handelaar in de 15de en 16de eeuw, Frans de Pape. Hij trad vooral op als lakenkoopman en verhandelde ook huiden, specerijen, graan en vee. Hij kocht in 1556 het recht op het innen van de wijnaccijns van de stad en hield hiervan gedetailleerde registers na. Van zijn archief als handelaar zijn heel wat bestanden overgebleven.5 In dit onderzoek zijn enkele stukken eruit gehaald die ter illustratie gebruikt zijn bij de bevindingen over leningen die aangegaan zijn door particulieren en privépersonen. Het register van de familie Adriaenssen (1566-1724)6 Het register van de Familie Adriaenssens bevat meerdere bestanden die gaan over de ontvangsten van betalingen en schuldbrieven van deze handelsfamilie. Het register wordt gebruikt om te illustreren hoe deze betalingen verliepen en hoe met schuldbrieven werd omgegaan. Het Journaal van Criecke (1578-1580)7 Dit is een journaal van de familie Criecke die handel dreef in stoffen. Het is een omvangrijk archiefstuk dat eigenlijk beschrijft aan wie de handelaar zijn stoffen verkocht en van waar deze personen waren. Het is een bruikbaar archiefstuk om te achterhalen hoe de verkoop van 2
Felixarchief, IB#766-769: De insolvente boedel van Geerard Gramaye. de J. Velle, De insolvente Boedelskamer, 15 eeuw-1830: een inventaris, Antwerpen, 1999, Antwerps Stadsarchief, p. 60. 4 Felixarchief, IB#770-787: De insolvente boedel van de familie de Pape. 5 de J. Velle, De insolvente Boedelskamer, 15 eeuw-1830: een inventaris, p. 61. 6 Felixarchief, IB#2960: De insolvente boedel van Adriaenssens. 7 Felixarchief, IB#2810: De insolvente boedel van de familie Criecke. 3
9
luxegoederen vorderde in de stad in de nadagen van het succes van de Antwerpse beurs en net voor de blokkade van de Schelde in 1585. Inventaris van Affaytadi (1567-1568)8 Da familie Affaytadi was een zeer belangrijke handelsfamilie wiens oorsprong in Lissabon lag. Zij waren een belangrijk handelsconsortium dat ook koningen en keizers financierde. Hun vestiging in Lyon verhuisde in de 16de eeuw naar Antwerpen, volgens Denucé omdat daar meer geld te verdienen was. In het Felixarchief is een inventaris van het bedrijf bewaard van de jaren 1567 en 1568. Het eigenaardige aan de inventaris is dat niet enkel de bezittingen van de Antwerpse vestiging, maar ook die van de afdelingen in Sevilla, Valladaolid en Rome er bijgevoegd zijn.9 Bovendien zijn in de inventaris heel wat brievenwisselingen met andere bankierfamilies inbegrepen. Hoewel ook de originelen zijn geraadpleegd, heeft Jan Denucé al heel wat stukken getranscribeerd en geïnterpreteerd in zijn studies over de Affaytadi-familie en de Antwerpse kooplieden.10
3. Uitgegeven Bronnen Transcripties van Jan Denucé Jan Denucé was historicus en gewezen stadsarchivaris van Antwerpen. Hij heeft in zijn lange carrière veel aandacht besteed aan het onderzoek van het economische leven in Antwerpen in de 15de en 16de eeuw. Bovendien heeft hij een groot aantal archiefstukken volledig getranscribeerd, beschreven, geïnterpreteerd en bijgesloten in zijn onderzoeken. Deze stukken zijn uiterst bruikbaar voor onderzoek naar de Beurs van Antwerpen aangezien zij volledige handelaarsjournalen en beschrijvingen van contracten bevatten. Naast boeken over de relaties met de Hanzesteden en over de Italiaanse bankiersfamilie van de Affaytadi heeft hij ook een boek geschreven over de koopmansleerboeken van de 16de en de 17de eeuw. Deze transcripties zijn uitermate bruikbaar voor dit onderzoek en worden ook gebruikt in hoofdstuk. Transcripties over de koopmansleerboeken11 Dit boek bestaat volledig uit de transcripties van koopmansleerboeken of stukken die gevonden zijn tussen andere archiefstukken die tot doel hebben iemand op te leiden in de kunst van het handelen in de vroegmoderne stad. Het werk bestaat uit drie delen: het leerboek van Balthasar Andrea (dit neemt het grootste deel op en is tevens het bekendst), het leerboek van Colen-de Groot en kleinere koopmansboeken die gebundeld zijn in een apart deel. Deze koopmansleerboeken bevatten een aantal delen die zeer specifiek zijn in verband met informatie over hoe bepaalde verrichten uit te voeren. Zo staat er bijvoorbeeld in detail uitgelegd hoe een “assurantie” of verzekering moet afgesloten worden en hoe men kan uitmaken of de partner te vertrouwen is. Inventaris van de familie Affaytadi12 Dit boek heeft als bijlage de volledige transcriptie van de inventaris van de Affaytadi in Antwerpen. Zoals eerder vermeld bevat deze inventaris ook de staat van goederen van andere afdelingen van de Affaytadi-bank en geeft deze een duidelijk beeld van de voorraad en aankopen van deze familie.
8
Felixarchief, IB#3030: De inventaris van de Affaytadi. de J. Velle, De insolvente Boedelskamer, 15 eeuw-1830: een inventaris, p. 191. 10 J. Denucé, Inventaire des Affaitadi Banquiers Italiens a Anvers de l’annee 1568, Antwerpen, 1934, De Sikkel, p. 12. 11 J. Denucé, Koopmansleerboeken van de XVIe en XVIIe eeuwen in handschrift. Antwerpen, 1941, Standaard Boekhandel, 213 p. 12 J. Denucé, Inventaire des Affaitadi Banquiers Italiens a Anvers de l’annee 1568, Antwerpen, 1934, De Sikkel, 259 p. 9
10
Bovendien is er een waarderingssysteem in vermeld in verband met onroerend goed dat in bezit is van de familie en dat een gemeenschappelijk waardemeter moet hebben. Transcripties uit het boek “De Hanze en de Antwerpsche handelscompagnieën op de Oostzeelanden”13 In dit boek zijn een aantal bruikbare bronnen neergeschreven. De belangrijkste is het grootboek van Geerard Gramaye, dat ook te vinden is in de Insolvente Boedelkamer van het Felixarchief. Het boek bevat echter nog getranscribeerde bronnen. Deze zijn: De bevestiging van de Handelsprivileges van de Hanze te Antwerpen (1541), een verkooprekening van de Antwerpse Compagnie op Narva (15731576), het journaal van de Antwerpse Compagnie op Oistland (1562-1565), een journaal van een reis naar Riga van de Antwerpse Compagnie (1563) en een verzoek tot vrijhandel met Zweden (1563). Deze bronnen zijn zorgvuldig neergepend en worden in het boek ook geplaatst in de geschiedenis.
Transcripties uit de thesis van Van Den Brulle14 In zijn onderzoek naar de commerciële praktijk in Antwerpen in de 16de eeuw heeft Nick van Den Brulle zich vooral gericht op de familie Moriel ter illustratie van zijn bevindingen. In zijn bijlage heeft deze onderzoeker echter het grootste deel van deze insolvente boedel getranscribeerd en bijgesloten. Dit is uitermate bruikbaar aangezien op deze bron ook al de nodige historische kritiek is toegepast.
13
J. Denucé, De Duitse Hanzesteden en de Antwerpsche handelscompagnieën op de Oostzeelanden. Antwerpen, 1938, De Sikkel, 159 p. 14 N. Van Den Brulle, De commerciële praktijk in het zestiende eeuwse Antwerpen aan de hand van registers uit de Insolvente Boedelskamer. Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 2010, 166p. (promotor: prof. Dr. Michael Limberger).
11
Hoofdstuk 3: De Beurs van Antwerpen Dit hoofdstuk behandelt het onderzoek naar de werking van de Beurs van Antwerpen. Eerdere hoofdstukken fungeerden, naast een algemene inleiding tot de typische commerciële praktijken uit de 16de eeuw, tevens als relevante beschrijving van de politieke en economische ontwikkelingen in de Lage Landen en als identificatie van de gebruikte bronnen in dit hoofdstuk. In eerste instantie wordt de geschiedenis van de beurs, en de gekoppelde evolutie van het beursgebouw waarin de transacties doorgingen, besproken. Hierbij wordt de typische regelgeving die in Antwerpen werd ingevoerd, niet uit het oog verloren. Vervolgens worden de verschillende soorten handelaars besproken, evenals de producten die er verhandeld werden. Gezien dit eerder een beschrijvende thesis is, wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de globale functionaliteit, de werking en het evolutieve uitzicht van de beurs.
1. De geschiedenis van de Beurs van Antwerpen De overgang van Brugge naar Antwerpen Het is geen toeval dat de vier grootste beurscentra in de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd, op slechts een vierhonderdtal kilometers van elkaar gevestigd waren. Brugge, Antwerpen, Amsterdam en Londen domineerden het commerciële leven in Europa voor een periode van bijna vijfhonderd jaar. De centrale ligging van deze centra is één van de grootste verklaringen van hun succes. Het eerste grote handelscentrum in West-Europa waar de handel met de Spaanse en Portugese kolonies een belangrijke rol speelde, was Brugge. Hoewel Peter Stabel benadrukte dat Brugge nog geen internationaal handelscentrum was, had zij de leidende positie in de christelijke wereld.1 In deze middeleeuwse stad verzamelde zich een grote hoeveelheid aan buitenlandse handelaars.2 Het economische succes van de stad was aan een aantal uiteenlopende redenen te danken. De Franse jaarmarkten zorgden voor de aanwezigheid van de handelaars, zij kwamen naar Brugge om de producten die ze daar aangekocht hadden terug te verkopen of om nieuwe producten aan te kopen. De mythe dat Italiaanse handelaars enkel naar Vlaanderen kwamen voor deze jaarmarkten, is door de recente historiografie ietwat ontkracht. In Brugge vonden ze een vrij unieke setting. De handelaars konden zich op semi-permanente basis in enkele herbergen in de stad vestigen en op die manier intensiever handel drijven. Een van de grootste voordelen die de stad te bieden had, was dat het een doorsluisluik was naar de Duitse Hanzesteden. Italiaanse, Engelse, Portugese en Spaanse handelaars konden er de handelaars van deze corporatie ontmoeten en dit zorgde voor ongekende omzetten.3 Bovendien was er voor de Engelse Merchant Adventurers het politieke aspect. Door de stapel in Calais, waar de Franse koning het afstaan van een deel van de wol verplichtte, zochten de Engelse handelaars steeds vaker de afzetmarkt van Brugge op. Bovendien konden zij enkele privileges afdwingen. Nog een extra aspect was de productie van bepaalde producten in Vlaanderen, Inzake wol en textiel was de kwaliteit nagenoeg ongeëvenaard en dat zorgde natuurlijk voor potentiële klanten.4
1
J.L. Bolton en G.B. Bruscoli, “When did Antwerp replace Bruges as the commercial and financial centre of north-western Europe? The evidence of the Borromei Ledger” in: Economic History Review, nr. 61, 2 (2008), p. 363. 2 R. De Roover, Italian Merchant-Bankers Lombards and Money-Changers: A Study in the Origins of Banking, Cambridge, 1948, Mediaeval Academy of America, p. 17. 3 P. Stabel, Dwarfs Among Giants, p. 14. 4 A.F. Sutton, “The Merchant Adventurers of England: their Origins and the Mercers’ Company of London” in: Historical Research, vol. 75, nr. 187 (2002), p. 29.
12
De handel in Brugge was vooral geconcentreerd op het Ter Beurzeplein en werd gecategoriseerd als een onpersoonlijke, georganiseerde geldmarkt.5 Het succes van de handel nam naar het einde van de 15de eeuw snel af en in 1570 werd het Ter Beurzeplein zelfs afgesloten door de baljuw. Het handelssysteem in Brugge was vooral gebaseerd op verhandelen van goederen, en de financiële technieken die er gebruikt werden, vonden in Antwerpen pas de weg naar een groter publiek. De aard van de handel in Brugge kan meer als de aanzet gezien worden tot de ontwikkelingen die zich vanaf de 16de eeuw in Antwerpen doorzetten. Het commerciële netwerk in Brugge verviel in de loop van de 15de eeuw. Antwerpen werd economisch sterker en met het openen van de Scheldearm voor verkeer, kwam er ook een groter belang voor deze stad als centrale markt en ontmoetingsplaats tussen handelaars. Waar Brugge nog geen internationale markt was, nam het handelsgebeuren in Antwerpen wel de proporties van een wereldmarkt aan.6
De opkomst van Antwerpen Dat Antwerpen een internationaal handelscentrum en gateway zou worden in de 16de eeuw, was niet vanzelfsprekend. De sterkte van Brugge als handelscentrum en de jaarmarkten in Frankrijk zorgden ervoor dat er een groot aantal handelaars wegbleef uit Antwerpen in de vroege 15de eeuw. Waarom Antwerpen uiteindelijk toch de rol van Brugge overnam als financieel centrum is te wijten aan een beperkt aantal redenen. In de recente historiografie werden er enkele van deze redenen ontkracht of genuanceerd. Ook de timing van deze overgang is onderwerp van verschillende theorieën.7 Algemeen werd aangenomen dat een drietal oorzaken verantwoordelijk was voor de geleidelijke overgang. Deze evoluties werden gedateerd rond 1460. Ten eerste waren de spanningen tussen de Bourgondische hertogen en de Engelse kroon de oorzaak voor het verbieden van verhandelen van Engelse wol in Brugge. De stapels van Antwerpen waren daarom veel voordeliger voor de Engelse handelaren. Er werd een contract afgesloten met de Engelse Merchant Adventurers, zodat deze de jaarmarkten van Bergen-Op-Zoom en Antwerpen zouden aandoen.8 Antwerpen verkreeg onder andere ook het stapelrecht op aluin in 1492 vanwege Maximiliaan van Oostenrijk. Ten tweede was de komst van Duitse handelaars op de jaarmarkten van Bergen-op-Zoom en in de buurt van Antwerpen, verantwoordelijk voor de verschuiving van een groot deel van de economische activiteiten naar de buurt van Antwerpen. De derde reden is te vinden in het feit dat de Portugese kruidenhandel zich stilaan vestigde in Antwerpen. Zowel Bolton als Bruscoli besteedden in hun respectievelijke artikels aangaande de overgang van Brugge naar Antwerpen, veel aandacht aan de timing ervan en hoe de voorgaande theorie kon ontkracht worden. Volgens hun onderzoek, dat zich vooral richtte op de Borromei-ledger9, was Antwerpen al vroeger een belangrijke handelsplaats en nam zij zelfs voor het midden van de 15de eeuw de rol van Brugge over. Beide auteurs probeerden het belang van de Duitse handelaars op de ontwikkeling van de Antwerpse beurs te minimaliseren en vestigden de aandacht op het sociaal-politieke als reden voor de overgang naar Antwerpen. Er lagen dus diverse redenen aan de basis voor de opkomst van Antwerpen als handelscentrum. De unie van het Spaanse koningshuis van Castilië en Filips de Schone van Bourgondië zorgde voor de
5
R. Fagel, “Van Oude en Nieuwe Beurzen, De Beurzen van Brugge en Antwerpen” in: VAN DEN DOEL (H.M.) en VAN BOOM (G.) (eds.), In het Verleden behaalde Resultaten, Bijdragen tot de Nederlandse Beleggingsgeschiedenis, Amsterdam, 2002, Bert Bakker, p. 9. 6 P. Arblaster, A History of the Low Countries, p. 103. 7 J.L. Bolton en G.B. Bruscoli, When did Antwerp replace Bruges as the commercial and financial centre of northwestern Europe?, p. 361. 8 A. F. Sutton, The Merchant Adventurers of England: their origins and the Mercers’ Company of London, p. 27. 9 Deze bron wordt ook gebruikt in deze thesis en wordt besproken in Hoofdstuk 2.
13
aanwezigheid van Spaanse handelaars en koloniale goederen.10 Bovendien had Maximiliaan van Oostenrijk11 nood aan een grote som geld, dat hij door zijn slechte reputatie als niet-betaler niet meer geleend kreeg in Brugge. Dit gegeven zorgde voor een ontwikkeling van een kapitaalmarkt in Antwerpen. Daarenboven zette Maximiliaan een groot aantal handelaars aan de overstap naar Antwerpen te maken, om daar meer kapitaal te verzamelen.12 Via tussenpersonen, die leningen zochten voor de landvoogd, werd een enorm bedrag aan leningen bijeengebracht op de markten van Antwerpen. Deze evolutie bleek voldoende om een kleine exodus van een aantal kooplieden en bankafdelingen teweeg te brengen vanuit Brugge, dat op zijn beurt ook nog eens te maken kreeg met de verzanding van het Zwin. De overgang naar Antwerpen werd tevens in de hand gewerkt door een aantal oorzaken van sociale aard. In de stad werden de anti-ketterse plakkaten, die doorheen geheel Vlaanderen en Brabant en Holland werden opgehangen, niet al te streng nageleefd. De streek rond Antwerpen werd gekenmerkt door een grote tolerantie ten opzichte van buitenlanders. De kunstproductie ontwikkelde zich danig dat er ook nog eens een toestroom van vrije geesten teweeggebracht werd.13 Hoe dan ook, Antwerpen nam de rol van Brugge over in de loop van de 15de eeuw. Of de ontwikkeling van de stad als handelscentrum op een dergelijke snelle en gemakkelijke manier teweeggebracht werd zoals Bolton en Bruscoli beweerden, is zeer de vraag. Zeker is wel dat naar het einde van de 15de eeuw toe, er een grote toevloed van buitenlanders in de poortersboeken werd vastgesteld, wat trouwens tevens ook blijkt uit de koopmansboeken van een aantal Antwerpse kooplui.14 Ook de overname van Brugge als leidend handelscentrum was een geleidelijk proces dat haar hoogtepunt vond in de bouw van de Nieuwe Beurs, een gebouw dat door de toenmalige inwoner en bezoeker werd gezien als het hoogtepunt van ontwikkeling.
Het verval van Antwerpen Het succes van Antwerpen was echter tijdelijk. Langzaamaan daalde de economische welvaart in de stad ten voordele van Amsterdam. Het barsten van de zeepbel, zoals in de Hollandse hoofdstad, was er niet, er was eerder een geleidelijke overgang die de economische en politieke macht weg uit Antwerpen zag vloeien. Hoewel de overgang naar Amsterdam zelf grotendeels bestond uit economische macht, waren vooral politieke en religieuze redenen de oorzaak. Een eerste oorzaak was ‘De opstand’, het begin van de Tachtigjarige oorlog. Dit was de strijd waarbij de Noordelijke Nederlanden zich afscheurden van de Bourgondische Nederlanden, zoals zij gekend waren. Van Oudsher werden de delen, die nu gekend zijn als de Zuidelijke Nederlanden en de Noordelijke Nederlanden, als één geheel beschouwd, dit werd ook legaal vastgelegd door de Transactie van Augsburg15. Er ontstonden echter spanningen van religieuze aard door de opkomst van het protestantisme, dat vooral in de Noordelijke Nederlanden gevolg kreeg. Na verloop van tijd ontstond er onmin met de houding van de Spaanse vorst, Filips II, ten opzichte van de protestanten. Waar Karel V nog enige verdraagzaamheid predikte, eiste zijn opvolger volledige toepassing van de ketterplakkaten. De spanningen, die al vanaf midden 16de eeuw hoog opliepen, bereikten een 10
R. Vermeir, Een inleiding tot de geschiedenis van de vroegmoderne tijd, p. 25. Landvoogd van de Nederlanden 12 F. Clijmans, De Beurs te Antwerpen: Beknopte aantekeningen, Antwerpen, 1941, Dienst voor Propaganda en Toerisme, p. 12. 13 N. Van Den Brulle, De Commerciële praktijken in het zestiende eeuwse Antwerpen, p. 21. 14 Zo zijn er in de boeken van zowel Frans de Pape en Geerard Gramaye een stijgend aantal buitenlandse handelspartners vast te stellen tot aan ongeveer 1560. (Bron: Felixarchief, IB#768 en IB#772). 15 Dit was een ordonnantie uitgevaardigd door Karel V in 1548 waarbij de Bourgondische Nederlanden waren samengevoegd in de Bourgondische Kreits, wat een erfgeheel werd. (Bron: R. Vermeir, Een inleiding tot de geschiedenis van de vroegmoderne tijd, p. 23). 11
14
hoogtepunt met de opstand.16 Hierbij riepen de Noordelijke Nederlanden zich onafhankelijk uit. Filips II, die vooral zijn focus legde op de koloniale bezittingen van Spanje, reageerde door een nog harder regime op te leggen en ging het conflict aan.17 In zijn onvrede met de ongehoorzaamheid van zijn onderdanen, stelde de totalitaire vorst in 1567 de hertog van Alva als gouverneur aan om de problemen op te lossen in de Nederlanden. Hoewel de Spaanse hertog op militair vlak aanvankelijk enkele successen haalde, was hij al even onverdraagzaam als zijn leenheer. Alva’s houding ten opzichte van de protestanten, zorgde uiteindelijk voor de eerste grote inkrimping van de Antwerpse stedelijke economie. Aangezien de stad gekend was voor haar open houding tegenover buitenlanders, was het feit dat Alva een terreurpolitiek instelde tegenover net die mensen een enorme aderlating. De oprichting van de inquisitie in de Nederlanden zorgde voor heel wat doden en nog meer onbegrip. Bovendien verbood de landvoogd het uitvaardigen van zeeverzekeringen en andere zeer winstgevende praktijken. Daarenboven ontvreemdde hij enorme hoeveelheden goederen en stelde een groot aantal edelen terecht voor verraad en ketterij.18 Alva verliet uiteindelijk in 1573 de Nederlanden totaal ontredderd. Hij had de invasie wel kunnen stoppen, maar boekte geen terreinwinst en kreeg bovendien bitter weinig medewerking van de plaatselijke overheden. Hij werd vaak gebruikt als reden voor een antiSpaans bewind in de jaren na zijn zelf ingediende ontslag. Zijn politiek zorgde voor een beslissende scheur tussen de culturen van de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden.19 Het sluiten van de Schelde was een andere belangrijke reden voor de val van Antwerpen. Vanaf 1572 begonnen de eerste blokkades zich op te werpen. De stad sloot zich zelfs korte periode aan bij de Noordelijke opstandelingen, maar werd kort daarna terug veroverd door Alexander Farnese. Deze actie zorgde voor de definitieve sluiting van de Scheldearm die leidde naar Antwerpen door de Noordelijke provincies. Een aantal oorlogsschepen en forten langs de kust zorgden ervoor dat het verkeer niet langer de weg naar de stad vond. De republiek van de Noordelijke Nederlanden verdedigde deze blokkade hardnekkig aangezien zij ervoor zorgde dat het verkeer op de Schelde zo naar het noorden werd geleid. Zelfs het twaalfjarig bestand20 kon geen einde maken aan deze blokkade. Ook de Spaanse regering zorgde voor een barrière, zij het dan van fiscale aard. Zij hieven namelijk een hoge taks op alle goederen die naar de Zeeuwse haven werden verhandeld, op die manier probeerden ze de economie van de Republiek te ondermijnen. Het resultaat was echter dat de haven van Antwerpen zo goed als stil lag en dat de economie gehandicapt was door de blokkades.21
Overname van Amsterdam Amsterdam nam op het einde van de 16de eeuw de rol als leidend financieel centrum in NoordwestEuropa over van Antwerpen. Deze overgang was eigenlijk al ingezet in 1568, maar de blokkade van de Schelde gaf de uiteindelijke doorslag. Ook op andere vlakken dan het economische was dit een belangrijke gebeurtenis voor de opsplitsing van de Nederlanden. Vooral de exodus aan bekwame 16
E. Vermeir, Een inleiding tot de geschiedenis van de vroegmoderne tijd, p. 45. de W. Brulez, “De Diaspora der Antwerpse Kooplui op het einde van de 16 eeuw” in: Bijdragen tot de geschiedenis. Nr. 15 (1960), p. 288. 18 Onder hen de ridders van het Gulden Vlies Egmont en Hoorn, een terechtstelling die bijdroeg tot het uitbreken van de Tachtigjarige oorlog. (Bron: R. Vermeir, Een inleiding tot de Geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, p. 26). 19 R. Vermeir, Een inleiding tot de geschiedenis van de vroegmoderne tijd, p. 42. 20 Dit vredesbestand werd ingevoerd in 1609 en duurde tot 1621. Het zorgde voor een vredevolle houding tussen de beide Nederlanden en resulteerde in de verderzetting van de vijandigheden. De Nederlanden kwamen na 1621 wel in Oostenrijkse handen. (Bron: R. Vermeir, op. Cit., p. 58). 21 P. Arblaster, A History of the Low Countries, p. 121. 17
15
mensen en personeel was een grote aderlating voor de Zuidelijke Nederlanden. Het strenge regime dat de hertog van Alva had geïnstalleerd, en dat na zijn ontslag enigszins werd volgehouden, zorgde voor het vertrek van de meeste protestanten of andere religieuzen. Zij werden immers als een bedreiging aanzien. Het grootste deel van de geleerden, kapitaalkrachtigen en handelaars trok naar Amsterdam, gezien er zich daar reeds een sterk economisch centrum aan het ontwikkelen was. Zelfs Antwerpse kooplui verhuisden aldaar, er was immers meer geld te verdienen en er vond een intensievere interactie tussen kooplieden plaats. De markten in Amsterdam ontwikkelden zich bijzonder snel door de know-how die de kooplui uit Antwerpen met zich meebrachten. Bovendien bleven de handelsnetwerken in de Zuidelijke Nederlanden wel nog intact. Dat hinterland bleef behouden en zorgde voor een blijvend belang voor de Zuid-Nederlandse kooplui. Amsterdam werd het economisch centrum van West-Europa mede door de sterke positie van Antwerpen en de ervaring die hier al opgebouwd was en die meegenomen werd naar de Noordelijke Nederlanden.22
2. De beurs en de regulering De regulering van de internationale handel in de stad In de 16de eeuw bereikte Antwerpen, volgens Harreld, de status van een continentaal imperium.23 De regionale handelsnetwerken die zich rond de stad bevonden, droegen bij tot de snelle ontwikkeling van de markten en tot de verspreiding van de producten die er verhandeld werden. Het stadsbestuur zelf speelde geen onbelangrijke rol in deze ontwikkelingen. Aangezien er jaarlijks een grote toevloed was van buitenlandse handelaars, probeerde het stadsbestuur de handel zo veel mogelijk te steunen en te faciliteren.24 Allereerst trachtte het bestuur de buitenlandse kooplieden te laten inschrijven als poorter, op die manier konden ze zich verenigen in koopgilden en genoten zij van de rechten waarover elke inwoner van de stad kon genieten. Een van de sterkste verbeteringen die het stadsbestuur aanbracht, was het notariaat interessanter maken voor de inwoners. Op die manier werd een soort institutioneel kader ontwikkeld waarbinnen financiële technieken konden ingevoerd en veilig handel kon gedreven worden. Deze gereguleerde manier van handelen kon dan doorgaan in de Oude en Nieuwe Beurs en zorgde voor een veiliger handelsklimaat. De Schepenbanken van de stad konden ook de belangen van de handelaars verdedigen in bepaalde handelsdisputen en waren niet al te streng in verband met boetes en straffen. Ook probeerden deze schepenbanken verloren gegane goederen te recupereren of konden de handelaars er een bezwaar laten aantekenen. Hoewel het stadsbestuur de handelaars goedgezind was, en deze ook vaak poorter waren van de stad, zijn er nauwelijks voorbeelden te vinden van handelaars die daadwerkelijk in het stadsbestuur zelf zetelden. Hun voornaamste activiteiten situeerden zich in het financiële en het economische kader. De stad engageerde zich voor de facilitatie van deze activiteiten.25 Het was echter niet de bedoeling van het stadsbestuur om de handel binnen de stad volledig te controleren. Eén van de grootste voordelen ten opzichte van het TerBeurze plein is dat de vrijhandel het grootste objectief was. De handel in Brugge was nog onderhevig aan de middeleeuwse regelgeving en gewoontes, en was bijgevolg niet aangepast aan de veranderingen die de ontdekkingsreizen en de internationalisering met zich meebrachten. Antwerpen speelde hier sterk op in door de handelaars vooral te steunen in hun ondernemingen en een soort vroeg liberalisme hoog in het vaandel te dragen.26
22
de
W. Brulez, Diaspora van Antwerpse Kooplui op het einde van de 16 eeuw, p. 92. D.J. Harreld, “German Merchants and their Trade in Sixteenth-Century Antwerp” in: P. STABEL, B. BLONDE, th th A. GREVE (eds.). International Trade in the Low Countries (14 -16 centuries), Merchants, Organisation, Infrastructure, p. 169. 24 N. Van Den Brulle, De Commerciële praktijken in het zestiende eeuwse Antwerpen, p. 27. 25 N. Van Den Brulle, De Commerciële praktijken in het zestiende eeuwse Antwerpen, p. 79. 26 F. Clijmans, De Beurs te Antwerpen: Beknopte aantekeningen, p. 21. 23 23
16
De handelsbeurs in Antwerpen De handelsbeurs was in Antwerpen van een geheel verschillende orde als deze van Brugge. De handel die zich organisch ontwikkelde in de stad, en na het midden van de 15de eeuw intensief begon toe te nemen, kreeg in 1485 een plaats toegewezen door de komst van de Oude Beurs. In deze periode waren er 22 openbare markplaatsen, samen met nog een aantal andere gebouwen die opgericht waren voor de handel.27 De grote innovatie in Antwerpen kwam er echter pas met de bouw van de Nieuwe Beurs in 1532. Dit gebouw kwam er op vraag van de handelaars die een gereguleerde en veilige handelsplaats wilden. De gebroeders Spillemans, twee plaatselijke architecten, werden door de stad betaald om dit gebouw neer te zetten. De Nieuwe Beurs had dezelfde structuur als de Oude Beurs, er waren vier ingangen en een boven- en ondergalerij. Het werd onderhouden op kosten van de verenigde handelsunies. Die zorgden dus voor hun eigen handelsplaats en werden hierin gesteund door het stadsbestuur, dat op haar beurt zorgde voor de veiligheid binnen en rond het gebouw. De Nieuwe Beurs werd door de eigentijdse handelaars gezien als het summum van de economische ontwikkeling van het kapitalisme, het Westen en van de positie die Antwerpen ondertussen had ingenomen. Het gebouw werd ook de ‘algemeene beurs’ genoemd omdat er ook wissels, financiële producten en rentesommen werden verhandeld. Voor het eerst in de Europese geschiedenis, werden de handelsactiviteiten uit het oude stadscentrum weggehaald.28 Verhoeff besteedde in zijn korte, en deels gedateerde paper, over de oorsprong van de beurs van Amsterdam, vrij veel aandacht aan de Nieuwe en de Engelse Beurs29 in Antwerpen. Volgens hem fungeerden deze twee beurzen als voorbeelden en hoeksteen voor de ontwikkeling van het kapitalisme en andere beurzen in de latere eeuwen. De Engelsen probeerden tevergeefs de naam beurs kwijt te spelen door hun eigen Royal Exchange op te richten.30 Paradoxaal genoeg was deze naar het voorbeeld van de Nieuwe Beurs in Antwerpen ontworpen. De naam beurs bleef rondgaan en de invloed die de Nieuwe Beurs heeft gehad op de ontwikkeling van de financiële wereld is van elementaire aard. De kooplieden kwamen tweemaal per week samen in de Nieuwe Beurs. Dit gebeurde op vaste uren en bracht een groot aantal handelaars samen, Verhoeff en Clijmans hebben het bijvoorbeeld over 5000. Van 1535 tot 1544 was beurs open van tien uur tot twaalf uur ’s middags en van zes uur tot zeven in de avond. Voor de veiligheid werden enkele ordonnanties uitgevaardigd die het geweld moesten beperken op deze handelsbeurs. Bovendien waren er strenge boetes verbonden aan het niet naleven van deze wetten. Ook de praktische gang van zaken werd gereguleerd door het stadsbestuur, dat zorgde voor een vlotte transactie tussen de verschillende facties. In de eerste helft van de 16de eeuw kende de stad een economische welvaart zoals nooit tevoren. De economie kwam echter in een crisis terecht rond de jaren 30 van de 16de eeuw. Dit kon zich pas herstellen na de bouw van de Nieuwe Beurs, die een nieuwe opwaartse conjuncturele beweging met zich meebracht. Het gebouw zelf overleefde de Spaanse furie in 1576, een lot dat bijvoorbeeld het stadhuis niet kon delen. De beurs brandde wel af in 1585, waarop het stadsbestuur onmiddellijk de herbouw ervan ordonneerde. De periode van voorspoed voor de Antwerpse economie was wel voorbij, mede door de blokkade van de Schelde. Het beursgebouw zou in de daaropvolgende eeuwen voor verschillende doelen gebruikt worden. De invloed van het eerste echte beursgebouw in Europa beperkte zich echter niet alleen tot de Royal Exchange: ook in Keulen, Hamburg en de zeventiende27
J.C. Verhoeff, Iets over beurzen van Koophandel, Utrecht, 1862, Van de Weijer, p. 13. R. Fagel, Van Oude en Nieuwe Beurzen, p. 31. 29 De Engelse beurs was meer een handelshuis in die zin dat er vooral primaire producten verkocht werden en het werd gebruikt als opslagplaats. (Bron: F. Clijmans, De Beurs te Antwerpen: Beknopte Aantekeningen, p. 16). 30 J.C. Verhoeff, Iets over beurzen van koophandel, p. 12. 28
17
eeuwse Amsterdamse beurs werden beurzen gebouwd naar het voorbeeld van de Nieuwe Beurs in Antwerpen.
3. Wie was actief op de beurs De Handelaars Om een beeld te krijgen van de handelaars op de beurs in Antwerpen, moet er rekening gehouden worden met de rol van de lage Landen op internationaal vlak in de onderzochte periode. In de 15 de en 16de eeuw waren de Nederlanden van vitaal belang voor de Bourgondische hertogen en nadien voor de Oostenrijkse keizer en de Spaanse vorsten. Op politiek en economisch vlak was de regio één van de meest vooraanstaande in Europa. Er was mede daardoor in de Nederlanden een grote verscheidenheid te vinden aan buitenlandse handelaars: De Engelse Merchants Adventurers, De Italiaanse handelaars en banken, de Duitse Hanzehandelaars, Spaanse en Portugese handelaars met contacten naar de Nieuwe wereld, Franse handelaars die de jaarmakten gebruikten om hun producten te kunnen afzetten, en dergelijke. De smeltkroes van deze verschillende handelaars zorgde voor een groot internationaal handelsnetwerk dat zijn centrum in Antwerpen had. Hieronder worden de Merchant Adventurers, de Italiaanse bankierfamilies, de Portugese en Spaanse handelaars, de Duitse handelaars en de Antwerpse handelaars besproken. Allen speelden zij hun rol in de ontwikkeling van de Antwerpse economie in de 15de en de 16de eeuw. Merchant Adventurers Reeds van in de 13de eeuw probeerden Engelse handelaars zich te verenigen in een organisatie die de belangen van de individuele handelaar beter kon beschermen. Organisch gegroeid uit de Londense Mercer organisatie, kwamen de Engelse Merchant Adventurers al in de 13de eeuw naar de Vlaamse steden en Franse jaarmarkten. Zij verenigden zich vooral om reiskosten te reduceren en voordelen af te dwingen en verkozen een kapitein.31 De leden van deze broederschap, zoals ze genoemd werd door historici, waren tijdens de eerste decennia vooral wolhandelaars. Zij produceerden zelf of hadden contact met een producent van wol, die ze daarna probeerden te exporteren naar de Lage Landen. Zij bouwden een zodanige economische macht op dat de Vlaamse graaf hen zelfs het stapelrecht in Brugge toestond en hen verschillende privileges verleende.32 Hun succes groeide in de 15de en 16de eeuw en meer handelaars van ander allooi sloten zich aan bij de organisatie die een enorme structuur had verworven. Vooral het gebied waarin zij handel dreven breidde uit: waar zij in de 14de eeuw vooral in de lage landen hun contacten uitbouwden, werd er in de 15de eeuw stevig uitgebreid daar ook de Duitse steden en Franse jaarmarkten werden bespeeld. Zelfs in Italië werden de Merchant Adventurers gerapporteerd als lucratieve handelspartners.33 Door hun opgebouwde structuur en privileges was hun aanwezigheid zeer belangrijk op de Antwerpse handelsbeurs.34 Zij handelden vooral in goederen en volgens Munro zorgde de ‘English Backwardness’ van de 16de eeuw dat pas in latere eeuwen financiële instrumenten en innovaties van de andere kant van het kanaal ingevoerd werden.35 De Merchant Adventurers zorgden door de aanwezigheid van een stapelmarkt in Antwerpen dat er een grote uitwisseling was van wol naar de Nederlanden en laken naar Engeland, één van de meest lucratieve productcycli van de Nederlanden in de middeleeuwen en
31
De eerste officiële erkenning van een kapitein van de Merchant Adventurers dateert al van 1305, in Brabant. M. Vanwelden, Productie van wandtapijten in de regio Oudenaarde: Een symbiose tussen stad en platteland de de (15 tot 17 eeuw), Leuven, 2006, Universitaire Pers, p. 233. 33 J. Denucé, Inventaires des Affaytadi Banquiers Italiens à Anvers de l’année 1568, p. 49. 34 H. Sutton, The merchants Adventurers of England, p. 38. 35 th th J.H. Munro, “English “Backwardness and Financial Innovations in Commerce with the Low Countries, 14 -16 th th centuries” in: P. STABEL, B. BLONDE, A. GREVE (eds.). International Trade in the Low Countries (14 -16 centuries), Merchants, Organisation, Infrastructure, Leuven, 2000, Garant, p. 152. 32
18
vroegmoderne tijd.36 Zij waren ook één van de grootste afnemers van producten die zowel de Italiaanse als de Duitse handelshuizen aanboden en zorgden zo voor de stijgende belangstelling van deze handelshuizen voor Antwerpen.37 Italiaanse bankiers De Italiaanse bankiers waren vanaf de 13de eeuw sterk vertegenwoordigd in de Lage Landen. Ook in andere delen van Europa was dit het geval maar vooral in Brugge, en later Antwerpen, was een afdeling van deze banken of handelsfamilies belangrijk. De Borromeiledger en de inventaris van de Affaytadi toont de mogelijke omvang van een dergelijke afdeling. Er waren verschillende manieren waarop deze banken georganiseerd waren. Volgens De Roover waren er twee veel voorkomende vormen bij de Italiaanse banken: een gecentraliseerde structuur en een soort partnership of factorschap.38 Een voorbeeld van de gecentraliseerde vorm waren de Peruzzi, de Affaytadi en de Bardi banken. Zij gebruikten een systeem van plaatselijke afdelingen die volledig onder controle stonden van het hoofdkantoor in Italië. Er werd ook gebruik gemaakt van vertegenwoordigers als er geen middelen aanwezig waren om een volledige afdeling op te richten of als dit niet lucratief genoeg was, zoals de Affaytadi in Middelburg in de vroege 16de eeuw.39 De andere vorm van organisatie was deze van het partnership. Een beroemd voorbeeld is de organisatie van de Medici bank. Deze beruchte familie, die afkomstig was van Firenze en uitgroeide tot één van de meest invloedrijke families in de hele Westerse wereld, gebruikte een systeem waarbij elke afdeling op zichzelf stond. Om legale redenen en als motivatie voor de plaatselijke medewerkers konden deze afdelingen en branches op zichzelf winst vergaren. Het volstond voor Lorenzo, en nadien ook voor Cosimo de Medici, om aandeelhouder te zijn in deze branches om middelen te laten stromen naar de hoofdzetel in Firenze.40 Nadien bouwde Lorenzo il Magnifico dit systeem zelf uit tot een organisatie die de politieke gebeurtenissen in een groot deel van Europa kon meebepalen. Ook de Borromei hadden hun bank op dezelfde manier georganiseerd. De Italiaanse banken waren de schakel in de ontwikkeling van de beurs in Antwerpen die het meest gedocumenteerd is. Hun doelen stegen uit boven enig nationaliteitsgevoel of concurrentiestrijden en legden de basis voor de ontwikkeling van het kapitalisme.41 Deze organisaties waren niet de enige financiële instellingen die actief waren op de beurzen en handelspleinen in Brugge en Antwerpen, maar het belang van deze Italiaanse banken was groot en de latere instellingen van onder andere de Fuggers en de Welsers waren op hun organisaties gebaseerd. In de vroege middeleeuwen was, volgens de Roover, het Italisch42 schiereiland bijna de enige regio waar er buitenlandse investeringen plaatsvonden. Schuld uitschrijven werd er op dagelijkse basis gedaan en kredietdepositos vormden er een groot deel van de economie. De Italiaanse bankiers waren echter niet enkel actief met financiële producten. Zoals het Borromeijournaal getuigt, was de afdeling in Brugge bijvoorbeeld zeer actief in het opkopen van producten op de plaatselijke jaarmarkten, en terug doorverkopen op de beurs in Brugge of zelfs terug verschepen naar het Italisch schiereiland. Dergelijke ondernemingen waren niet altijd systematisch maar brachten het hoofdkantoor vaak veel geld op.43 Hun aanwezigheid zorgde in ieder geval voor de 36
M. Vanwelden, Productie van wandtapijten in de regio Oudenaarde, p. 137. F. Clijmans, De Beurs te Antwerpen: Beknopte Aantekeningen, p. 15. 38 W. De Roover, Money and banking in medieval Bruges, p. 36. 39 J. Denucé, Inventaires des Affaytadi Banquiers Italiens à Anvers de l’année 1568, p. 53. 40 R. Finlay en K.H. O’Rourke, Power and Plenty, p. 142. 41 P. Arblaster, A history of the Low Countries, p. 113. 42 Voor de eenmaking van Italië in 1871, kan men spreken over het Italische schiereiland. 43 J.L. Bolton en F.G. Bruscoli, When did Antwerp replace Bruges as the commercial and financial centre of North-Western Europe, p. 371. 37
19
nodige financiële middelen voor het ontwikkelen van een kapitaalmarkt en economisch centrum In Antwerpen. Maar hun commerciële activiteiten zwengelden ook de economische activiteit binnen de stad aan. Als er met zaken geld te verdienen was, was de kans groot dat de Italiaanse handelaars er bij betrokken waren of plannen hadden om mee te investeren.44 Het belang van de Italiaanse bankiers bleef niet even groot, in de loop van de 16de eeuw moesten zij steeds meer terrein weggeven aan de Duitse en Oostenrijkse bankiers.45 Portugese en Spaanse handelaars De Portugese handelaars speelden in Brugge een cruciale rol. Zij waren immers in de 15de eeuw een van de enige handelsnaties met directe toegang tot de specerijmarkten in het Oosten. Met de komst van de Spaanse ontdekkingstochten en de oprichting van hun handelskolonies, werd de rol van de Portugese handelaars echter minder noodzakelijk. Bovendien zorgde de unie van het Portugese en Spaanse koninkrijk onder Karel V, voor een unie van de handelsbelangen van beide naties aangezien ze beiden toegang hadden tot de specerijmarkten en de Amerikaanse kolonies. De Spaanse handelaars hadden zich in Brugge verenigd in handelsinstituties die werden gedomineerd door een klein aantal families die meestal in de stad woonden en ook poorter van Brugge waren. In Antwerpen waren er, zeker in de 15de eeuw, nauwelijks of geen Spaanse instituties. De Spaanse handelaars in Brugge probeerden namelijk de ontwikkelingen in de andere steden, vooral dan de economisch hoogconjunctuur van het hertogdom Brabant, tegen de houden. Dit was ook de reden waarom weinig Spaanse handelaars zich vestigden in Antwerpen. Zij probeerden beroep te doen op een vertrouwenspersoon om zich te laten vervangen als zij andere verantwoordelijkheden hadden of als zij vanuit Brugge hun zaken wilden beheren. Het was duidelijk dat de Spaanse handelaren in en rond Antwerpen over een uitgebreid netwerk moesten kunnen beschikken. Deze netwerken waren ook één van de eerste succesfactoren van de Antwerpse handelsmarkten.46 De Spaanse handelaars zorgden voor het openen van de internationale handelsnetwerken, zoals Janet Abu-Lughod ze noemde. Deze netwerken zorgden ervoor dat de hele wereld kon bestreken worden, met de Indische Oceaan als verbindingsgebied tussen de internationale handelsnetwerken.47 De Spaanse en Portugese handelaars zorgden voor een groter aanbod in luxegoederen en kochten bovendien veel goederen aan, die ze dan versluisden via hun opgebouwde handelsnetwerken. Zij openden de rest van de wereld voor de handelaars die in Antwerpen zaken wilden doen.48 Duitse handelaars De Duitse handelaars hadden een aparte positie in het handelsnetwerk in de Lage Landen. De organisatie van Duits-getinte handelshuizen was enigszins anders dan die van de Engelse, Spaanse en Italiaanse. In tegenstelling tot de Spaanse en Portugese handelaren, verbleven de Duitse handelaars niet definitief in Brugge noch Antwerpen. Zij werkten vooral met loonwerkers die zij zelf meebrachten naar Antwerpen en die opgenomen werden in de poortersboeken. Dit zorgde ervoor dat de meeste handelaars zelf konden terug reizen naar de Duitse steden om daar hun producten te verkopen. Het netwerk van de Duitse handelaars en het doel ervan, was ook helemaal anders dan de Spaanse of Portugese netwerken. Zij wilden vooral hun contreien bevoorraden met de producten die op de jaarmarkten in Antwerpen en Bergen-op-Zoom werden verhandeld. Zij zorgden vooral voor de export over land naar het gebied rond Keulen. Omdat ze onderling vaak dezelfde doelen hadden, 44
F. Clijmans, De Beurs te Antwerpen: Beknopte Aantekeningen, p. 21. J. Puttevils, “Klein gewin brengt rijkdom in. De Zuid-Nederlandse handelaars in de export naar Italië in de jaren 1540” in: Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis, vol. 6 (2009), nr. 1, p. 38. 46 R. Fagel, Spanish merchants in the Low Countries: stabilitas loci or peregrinatio?, p. 172. 47 “The shape of the world system in the thirteenth century” in: Studies in Comparative International Development, Vol. 22, nr. 4 (1987), p. 12. 48 P. Arblaster, A History of the Low Countries, p. 112. 45
20
probeerden deze handelaren zich te verenigen in naties en konden op die manier grotere hoeveelheden exporteren. Deze Duitse Hanzen waren al van de 13de eeuw actief in de Lage Landen en speelden een belangrijke rol in de ontwikkeling van de Vlaamse tapijtnijverheid. Het was ook in eerste instantie de textiel die hun aandacht trok op de jaarmarkten en na verloop van tijd kon de productie van de Vlaamse textiel hier mee van profiteren. Maar in Antwerpen was vooral de kruidenmarkt interessant voor deze Duitse handelaars, aangezien zij hier rechtstreeks in contact kwamen met de Portugese en Spaanse kruidenhandelaars. Er waren ook grotere Duitse firma’s die zich niet in naties moesten verenigen. De aard van hun activiteiten was vergelijkbaar met de Italiaanse bankfamilies en –structuren.49 De Fuggers en de Welsers, om twee voorbeelden te geven, vaardigden afdelingen af in Antwerpen en hadden een gelijkaardige omvang van organisatie als de Medici en de Borromei en dergelijke. Hun activiteiten beperkten zich niet tot het exporteren, ook op financieel vlak speelden zij een grote rol, zij kwamen immers tussen als financiers en verzekeraars bij allerhande transacties in Antwerpen.50 Vaak waren het de afgevaardigden van deze handelshuizen, die effectief huizen bezaten in de stad, die actief waren op de secundaire markt. Vooral in de tweede helft van de 16de eeuw veranderde de aard van de activiteiten van de Duitse handelaars in Antwerpen. In plaats van grotendeels goederen te exporteren naar hun hinterland, speculeerden zij op de financiële markten. Na 1550 waren er grote politieke onzekerheden en spanningen en daar probeerden deze handelaars op in te spelen door op de financiële markten van de gevolgen van oorlog gebruik te maken.51 De Antwerpse en Nederlandse handelaars Naast de buitenlandse handelaars, waren er ook de inwoners van Antwerpen en de Lage Landen die handel dreven op de handelsbeurzen. Binnen de stad zelf probeerden vooral de inwoners hun producten te verkopen op de marktplaatsen en de handelsbeurzen, maar hun afzet was in de 15 de eeuw niet in de zelfde categorie te plaatsen als die van de buitenlandse handelsunies. Er waren wel enkele uitzonderingen die gebruik maakten van netwerken die ze opbouwden in de Lage Landen. Op die manier konden ze toch een grote afzetmarkt of productiebasis creëren. Een groot deel van de Antwerpenaars was actief als notaris, makelaar en dergelijke.52 De handelaars die uit de andere ZuidNederlandse steden kwamen, waren echter van groter belang voor het succes van Antwerpen. De textielindustrie, bijvoorbeeld, was één van de redenen waarom de Engelse Merchant Adventurers zo aanwezig waren in Vlaanderen.53 De textielproducenten zagen Antwerpen als de ‘gateway’ naar de grotere handelsnetwerken en grotere afzetmarkten. Toch evolueerden in de loop van de 16de eeuw ook de Antwerpse kooplieden naar een niet onbelangrijke kracht op de Antwerpse handelsbeurzen. Zij startten een aantal handelscompagnieën op en richtten zich vooreerst en vooral oostwaarts, later ook zuidwaarts, om hun producten te kunnen verkopen. Zo probeerden ze de markten van Antwerpen als doorsluisluik te gebruiken, maar ook de vraag zelf te stimuleren in oostelijke gebieden die een fervente afnemer waren van bijvoorbeeld de Vlaamse lakens.54 Er zijn ook een aantal voorbeelden van Antwerpse handelaars die
49
J. Denucé, Inventaries des Affaitadi Banquiers Italiens à Anvers de l’année 1568, p. 52. D. J. Harreld, “German Merchants and their Trade in Sixteenth-century Antwerp” in: P. STABEL, B. BLONDE, A. th th GREVE (eds.), International Trade in the Low Countries (14 -16 centuries), Merchants, Organisation, Infrastructure, Leuven, Garant, 2000, p.174. 51 D. J. Harreld, High Germans in the Low Countries, German Merchants and Commerce in Golden Age Antwerp, Leiden, Brill, 2004, p. 72. 52 F. Clijmans, De Beurs te Antwerpen: Beknopte Aantekeningen, p. 22. 53 F. Sutton, The Merchant Adventurers of England, p. 35. 54 J. Denucé, De Duitse Hanzesteden en de Antwerpsche handelscompagnieën op de Oostzeelanden, p. 22. 50
21
een belangrijke rol speelden op de beurs vanaf de jaren 40 in de 16de eeuw.55 Hun belangrijkste commerciële activiteiten betroffen de export naar een aantal Italiaanse steden. In de oost-west trafiek naar Duitsland en de noord-zuid trafiek naar Spanje en Portugal was hun aandeel kleiner. De Antwerpse handelaars staken zelfs de Merchant Adventurers de loef af in de handel met Italië in de tweede helft van de 16de eeuw. Hun handelsnetwerken werden later zelfs geïncorporeerd door hun Noord-Nederlandse concurrenten die meer economische macht verkregen. De Antwerpse kooplieden probeerden namelijk de traditionele Italiaanse netwerken te vermijden en richtten zich meer op Venetië en Ferrara in plaats van Ancona en Genua.56 Het belang van de Nederlandse (noordelijke zowel als zuidelijke) werd groter in de loop van de 16de eeuw en deze trend bleef zich voortzetten in de 17de eeuw. In feite heeft de economische kracht van de Beurs van Antwerpen het pad geëffend voor de staatsvaart en het mercantilisme in de latere eeuwen.
Het ondersteunend personeel Naast de handelaars, waren er ook functies die instonden voor het faciliteren van de handel en die diensten verleenden aan de handelaars op de beurs. Een aantal van hen was belangrijk in de ontwikkeling van de beurs en de financiële technieken, die later werden overgenomen door de kooplieden en de inwoners in Amsterdam. Brokers In een economisch centrum waar er een tendens is naar specialisatie, regulering, permanente markten en financiële producten, kunnen tussenpersonen een belangrijke rol vervullen. Ook in Antwerpen waren deze “middelmannen”, zoals De Roover ze noemde, vooral naar het midden van de 16de eeuw toe, erg belangrijk.57 In haar artikel over de regulering van het middeleeuwse makelaarsambt, besteedt Anke Greve veel aandacht aan het belang van de makelaars in het middeleeuwse Brugge. Volgens haar dateert het gild van rond het einde van de 13de eeuw, dan werd door het stadsbestuur een ordonnantie uitgevaardigd dat elke buitenlandse handelaar gebruik moest maken van een makelaar. Het probleem was dat deze plaats officieus al ingenomen werd door de herbergiers. Zij ontvingen de handelaars, boden hen onderdak aan, leverden hen een opslagplaats58 en kennis van de plaatselijke handel. Hun positie vormde een obstakel voor een aparte makelaarsgilde in Brugge, een probleem dat opgelost werd door de twee te combineren. Kort na de eeuwwisseling werd in de 14de eeuw besloten een overkoepelende gilde op te richten, waarbij de herbergiers ook als makelaar of makelaarsbureau mochten optreden binnen Brugge. Door de intensieve handel groeide deze gilde zelfs uit tot de sterkste binnen de stad. Gegeven de tendens naar permanente markten, specialisatie en regulering werd deze beweging fel gesteund door de Vlaamse graaf en het stadsbestuur. De gilde van de makelaars moest er voor zorgen dat de handel binnen Brugge werd gereguleerd, en indien nodig werd gestuurd.59 Op het einde van de 14de eeuw zorgde de groeiende specialisatie van de handel er bovendien voor dat hun positie bijna onmisbaar was geworden. Handelaars moesten wel een beroep doen op de makelaars aangezien zij zorgden voor een efficiënte overgang en een netwerk van handelscontacten dat voordelig kon zijn in toekomstige contracten voor de handelaars.
55
Felixarchief, IB#768, memorieboek van Geerard Gramaye: Deze belangrijke handelaar groeide uit tot een van de sterkste figuren binnen Antwerpen zowel op politiek als economisch vlak. 56 J. Puttevils, Klein gewin brengt rijkdom in, p. 32. 57 R. De Roover, Money, Banking and Credit in Medieval Bruges, p. 3. 58 Volgens De Roover werden de kelder van herbergen gebruikt als opslagplaats voor aangekochte goederen. 59 A. Greve, “Brokerage and Trade in Medieval Bruges: Regulation and Reality” in: P. STABEL, B. BLONDE, A. th th GREVE (eds.), International Trade in the Low Countries (14 -16 centuries), Merchants, Organisation, Infrastructure, Leuven, Garant, 2000, p. 41.
22
Hoewel de situatie van de herbergiers niet in die mate voorkwam binnen Antwerpen, was ook hier een sterk makelaarskorps. Zelfs in minder belangrijke handelscentra waren er in de late middeleeuwen en vroegmoderne tijd makelaars. Hun rol werd alleen maar belangrijker naarmate de markten zich bleven opsplitsen en een permanente aard kregen. Ook in Antwerpen werd hun positie en ambt gesteund door het stadsbestuur en de centrale overheid. Zij probeerden ervoor te zorgen dat bijvoorbeeld de voedselvoorziening op die manier niet ten prooi viel aan schaarste of inflatie of dat er in perioden van onrust leningen konden worden afgesloten door de overheid.60 In Amsterdam werd nog intensiever gebruik gemaakt van deze makelaars aangezien de handelaars zelf vaak niet aanwezig konden zijn, zeker tijdens de onrusten tussen beide Nederlanden.61 De makelaars waren cruciaal in de ontwikkeling van de beurzen van Europa en droegen bij tot een professionelere handelsomgeving in de vroegmoderne tijd. Notarissen Ook het ambt van de notaris werd belangrijker in de 16de eeuw in Antwerpen. Om de handel te faciliteren en bepaalde betalingen snel te laten verlopen was het notariaat één van de belangrijkste ambten in de stad. Het aantal notarissen steeg enorm in de 16de eeuw en het notarissenberoep was een manier voor de inwoners van Antwerpen om toch een deel van de welvaart te kunnen opstrijken die anders voor buitenlandse handelaars te grijpen viel.62 Er werd vaak op hen beroep gedaan om bepaalde contracten af te handelen of na te kijken. Hun expertise werd erkend en zorgde er ook voor dat standaardcontracten vaker werden gebruikt op de Antwerpse beurzen. Ook bij verzekeringen en zeeverzekeringen was hun rol van cruciaal belang. Oplichterij is van alle tijden en vooral bij deze gelegenheden werd vaak bedrog gepleegd. Een notaris moest dat voorkomen door de verzekeringen van een legaal standpunt ijzersterk te maken. 63 Een andere belangrijke functie van de notaris bestond in het controleren van de gang van zaken in bepaalde afdelingen van handelshuizen, aangezien het hoofdkantoor vaak argwanend keek naar de activiteiten van het plaatselijke afdelingshoofd.64 Wisselaars De wisselaars waren een cruciale schakel in de middeleeuwse en vroegmoderne handelsstad. Wegens de vaak grote onzekerheid betreffende het transport, werd de wisselbrief ingevoerd. Er waren echter mensen nodig die bereid waren deze wissels uit te geven en uit te betalen. Zo vroeg als de 13de eeuw waren deze wisselaars één van de belangrijkste commerciële groepen in Antwerpen. 65 Zij waren onmisbaar omdat zij de buitenlandse handelaars in de mogelijkheid stelden snel en efficiënt producten te kopen en verkopen. In de loop van de 16de eeuw werden zij echter opzij geduwd door de Italiaanse en Duitse bankierfamilies. Aangezien die laatste over grotere middelen beschikten en meer middelen hadden om deze te kunnen inwisselen, waren zij sneller geneigd om wissels en schuldbekentenissen uit te schrijven.66 Toch was er op het einde van de 16de eeuw nog altijd sprake van particulieren die als wisselaar optraden.67
60
P. Stabel, “Marketing in the Low Countries: Manufacturers, Brokers and Merchants (14th-16th centuries)” in: th th P. STABEL, B. BLONDE, A. GREVE (eds.), International Trade in the Low Countries (14 -16 centuries), Merchants, Organisation, Infrastructure, Leuven, Garant, 2000, p. 31. 61 F. Clijmans, De Beurs te Antwerpen: Beknopte Aantekeningen, p. 26. 62 R. Fagel, Van Oude en Nieuwe Beurzen, p. 18. 63 N. Van Den Brulle, De commerciële praktijk in het zestiende eeuwse Antwerpen, p. 68. 64 R. De Roover, Money, Banking and Credit in Medieval Bruges, p. 12. 65 F. Clijmans, De Beurs te Antwerpen: Beknopte Aantekeningen, p. 2. 66 J. Denucé, Inventaries des Affaitadi Banquiers Italiens à Anvers de l’année 1568, p. 9. 67 P. Gerard, Monographie de la Bourse d’Anvers, Antwerpen, 1860, J-E Buschmann, p.6.
23
Beurspersoneel Er was ook personeel binnen de beurs zelf aanwezig. Zo waren er de hoekmannen, die de transacties moesten afroepen en aanbieden aan de handelaars, en de lopers, zij moesten de boodschap van de transacties aan de respectievelijke handelshuizen laten weten of aan de notarissen die de middelen ter beschikking moest stellen. Zeer uitgebreid was dit systeem nog niet in Antwerpen, maar de basis voor de uitbreiding die er dan volgde in Amsterdam was wel gelegd. Het verschil was dat in Antwerpen deze personen voornamelijk betaald werden door de handelaars zelf. Dit zorgde ervoor dat zij zich vooral richtten op transacties voor of van de personen die hen betaalden.68 Hoe dan ook, de lopers en hoekmannen zorgden ervoor dat de handelaars hun transacties en verkopen sneller konden afhandelen of hun goederen sneller kwijt konden.69
4. Wat werd er verhandeld op de Antwerpse beurzen? Er werd op de handelsplaatsen van Antwerpen een grote verscheidenheid aan producten verhandeld. Binnen de Oude beurs werden vooral goederen verhandeld. De Nieuwe Beurs in Antwerpen zorgde voor een polarisatie van financiële producten en secundaire markten. Voor het eerst werden op een aparte plaats secundaire producten verhandeld. Het beursgebouw werd gebruikt voor het verhandelen van schuldbrieven, verzekeringen en termijncontracten. Aandelen werden pas in de 17de eeuw voor het eerst verhandeld op de beurs van Amsterdam, verder wordt daar nog kort aandacht aan geschonken. De schetsing van de verschillende soorten groepen hierboven is belangrijk aangezien deze groepen in interactie traden met elkaar op de beurs. Zij verhandelden deze secundaire en primaire producten en zorgden voor een verregaande ontwikkeling van commerciële technieken die gecumuleerd werden op de Nieuwe Beurs. Deze technieken werden later verder uitgebreid of ontwikkeld en kennen vaak nog altijd een bestaan in de hedendaagse beurzen.
Roerend goed Vooraleer de financiële producten en de secundaire markten besproken worden, moet eerst de handel in roerend goed uitvoerig toegelicht worden. De handel op de financiële markten, zeeverzekeringen en dergelijke, zou enkel mogelijk geweest zijn als hij een basis had door de handel in producten. De reden van de aanwezigheid van het grote aantal handelaars in de stad, was het handelen in goederen die ze elders niet, duurder of in mindere volumes konden bemachtigen. Om deze te bespreken, delen we de handel in roerende goederen op in de handel in ten eerste de basisproducten, dat wil zeggen rurale goederen, grondstoffen of goederen die dagelijks in grote hoeveelheden werden verhandeld op de beurzen en marktplaatsen. Ten tweede was er de handel in luxeproducten die enorm lucratief was voor de kooplieden. In zijn thesis onderscheidde Nick Van den Brulle ook een derde categorie, die van het edelmetaal, maar aangezien daar deze ook gebruikt werden als betalingsmiddel beschouwen we deze eerder bij de financiële producten.70 Basisproducten De handel in basisproducten was cruciaal voor de vroegmoderne stad. Om de bevolking te kunnen onderhouden was het belangrijk om het aanbod in basisgoederen zo groot mogelijk te houden.71 Het marktsysteem en de netwerken die uitgebouwd werden in de 15de en de 16de eeuw zorgden voor goede bevoorradingsmethoden van deze basisproducten in de stad Antwerpen.72 Aangezien zij als gatewaystad in de Lage Landen fungeerde, kwamen de meeste productenstromen door haar 68
J. Denucé, De Hanze en de Antwerpsche handelscompagnieën op de Oostzeelanden, p. XVI. L. Petram, De bakermat van de beurs, Amsterdam, 2013, Atlas-Contact, p. 56. 70 N. Van Den Brulle, De commerciële praktijk in het zestiende eeuwse Antwerpen, p. 78. 71 F. Clijmans, De Beurs te Antwerpen: Beknopte Aantekeningen, p. 13. 72 P. Stabel, Dwarfs Among Giants, p. 32. 69
24
markten. Deze handel droeg echter minder bij tot de sterke economische positie en was op internationaal niveau niet heel belangrijk. In Antwerpen was het vooral de handel in de iets duurdere goederen die ervoor zorgde dat de stad zo belangrijk werd voor buitenlandse handelaars. Er waren veel handelaars die zich beperkten tot de rurale goederen die ze in de omliggende gebieden opkochten en terug verkochten op de stedelijke markten. Zij mikten meer op het bevoorraden van de stedelijke bevolking. Hun winstmarge was minder groot dan degene die vooral in luxeproducten handelden.73 Luxegoederen Als luxegoederen werden alle producten aanzien die niet noodzakelijk waren voor het overleven van de bevolking. Vooral in de 15de en 16de eeuw groeiden de markten voor deze luxeproducten in WestEuropa.74 Door de rol van Antwerpen voor de lokale en internationale handelsnetwerken was er heel wat trafiek van dit soort goederen. Het was net die trafiek die de sterke positie van Antwerpen verzekerde. Door de grote verscheidenheid van de buitenlandse handelaars was er een enorm aanbod aan luxegoederen binnen de stad. Deze handel was de basis voor de secundaire markt. De grote hoeveelheden producten, munten en geld, zorgden voor het ontstaan van de secundaire markt ter ondersteuning van deze primaire markten. Vlaams textiel, Franse wijn, Oosterse kruiden, Duitse fustein en dergelijke, waren enkele producten die nadrukkelijk verhandeld werden op deze markten.75
De Secundaire markt Van wisselbrief naar opties In Hoofdstuk 1 werd kort de oorsprong van de wisselbrief uitgelegd, maar deze handelstechniek had nog een aantal andere verregaande gevolgen op economisch vlak. In de 16de eeuw betrof het nagenoeg een bijna gestandaardiseerde vorm van handelen. Een handelaar kocht een aantal goederen en gaf de verkoper een schuldbrief in handen die hij kon inwisselen bij één van de afdelingen van de bank waar de schuldbrief was uitgegeven, een handelaar die er voor betaalde of zelfs een andere bank die de wisselbrief wou uitbetalen. Op zich is dit allemaal logisch en lijkt er niet echt ruimte voor winst, maar als we rekening houden met de factor “tijd”, is de stap naar het mechanisme van de call- en putoptiemarkt snel gezet. Zoals eerder vermeld probeerden handelaars aan te voelen of geld goedkoop of duur zou staan. Via deze denkwijze konden handelaars speculeren over het aankopen of verkopen van wisselbrieven. Aangezien het om vastgelegde bedragen met een uitvoerdatum gaat, hadden ze dan de keuze over het tijdstip dat ze deze terug inwisselden of verder verhandelden. Deze manier van handelen had veel gelijkaardigheden met de handel op de optiemarkt. De handel in wisselbrieven kwam al af en toe voor op het Ter Beurzeplein in Brugge, maar was nog een eerder uitzonderlijke transactie. In de Borromeiledger zijn er bijvoorbeeld enkel intekeningen van wisselbrieven, nog geen vermeldingen van het verhandelen van deze wisselbrieven.76 Pas in
73
W. Ronsijn, “De Donderdagmarkt van Oudenaarde, 1750-1900: een Reconstructie van anderhalve eeuw prijzen en handelsvolume” in: Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Oudenaarde, XLIX (2012), p. 6. 74 C.H. Wilson, The Cambridge Economic History of Europe V: The Economic Organization of Economic History, New York, 1977, New York University Press, p. 43. 75 P. Arblaster, A History of the Low Countries, p. 114. 76 De Borromeiledger is volledig online te vinden op: http://www.queenmaryhistoricalresearch.org/roundhouse/default.aspx. Er zijn een groot aantal ‘Entries’ die de beschrijving van een wisselbrief zijn, toch werd in slechts enkele gevallen deze wisselbrief niet geïnd. Volgens Bolton en Bruscoli ging het om verloren gegane schuld.
25
Antwerpen werd voor het eerst op iets grotere schaal gehandeld in wisselbrieven.77 Handelaars zagen deze wisselbrief nog grotendeels als een betalingsmiddel dat vooral de veiligheid moest garanderen, onderling vertrouwen was er nog nauwelijks in het begin van de 15de eeuw. De situatie verbeterde in Antwerpen, waar er een grotere verscheidenheid van handelaars elkaar ontmoette. Het bestuurlijk status quo, waar de erfopvolging van de Bourgondische hertogen voor zorgde, bracht vlottere handelstransacties met zich mee. Toen Karel V zowel de Spaanse gebieden en Het Heilige Roomse Rijk met de Bourgondische erfgebieden (een uitvinding van hem) verenigde, zorgde dit ervoor dat een enorm gebied onder hetzelfde centrale bestuur viel. 78 De handel in wisselbrieven werd op die manier gestimuleerd aangezien er de bestuurlijke bescherming was indien een transactie niet zou gerespecteerd worden. Op de Beurs van Antwerpen werden deze wisselbrieven en schuldbrieven vlot verhandeld. Deze transacties zwengelden de economie terug aan in tijden van economische stagnatie. Handelaars konden immers blijven aankopen en verkopen zonder de middelen effectief te bezitten.79 Een aantal voorbeelden van deze handel zijn onder andere te vinden in het grootboek van Geerard Gramaye. In 1566 verkocht hij een wisselbrief van Abraham sHertogen aan Hans Schot, ten waarde van 150 ponden.80 Ook in de koopmansleerboeken die Denucé onderzocht zijn er op de eerste folio van Balthasar Andrea’s grootboek twee verkopen van een wisselbrief geregistreerd.81 Obligaties De Beurs van Antwerpen bood potentiële investeerders meerdere mogelijkheden om hun fortuin te vergroten. Eén van de belangrijkste was het inschrijven op de obligaties die door het stadsbestuur of de plaatselijke overheid werden aangeboden. De stad werd een paar keer aangevallen in de 16de eeuw, waardoor het stadsbestuur een aantal grote bouwprojecten diende aan te gaan. Omdat de economische activiteiten in de eerste helft van de eeuw nog intensief waren en de stad een constante bron van inkomsten had door het heffen van bepaalde taksen en tollen82, was de nood aan extern kapitaal voor deze projecten nog niet echt hoog. Naarmate de handel met de Duitse Hanzesteden minder intensief werd en de Merchant Adventurers minder frequent naar Antwerpen kwamen met hun wol, verviel het financieel gewin voor de stad. De stedelijke financiën begonnen vanaf de tweede helft van de 16de eeuw zelfs een groot tekort te vertonen.83 De Duitse handelaars richtten zich rond deze tijd meer op de speculatieve financiële markten naarmate zij de minder lucratieve handel met hun thuisland achterwege lieten na. De spanningen in de Lage landen zorgden voor het gevaar van transport over land, vandaar de zoektocht naar andere winstgevende activiteiten. Om kapitaal te vinden voor haar bouwprojecten in de tweede helft van de 16 de eeuw richtte het stadsbestuur meerdere kassen op voor het financieren van deze projecten. Een voorbeeld hiervan is de Fortificatiekas, die moest zorgen voor de bouw van de versterkingen van de stad. Deze werden belangrijker naarmate de spanningen tussen de Noordelijke Nederlanden en de Spaanse Nederlanden stegen. Om deze kassen te vullen werden obligaties met rente uitgeschreven door het stadsbestuur. Deze renten werden dan op de Nieuwe Beurs en de Engelse Beurs aangeboden aan de handelaars en investeerders. Vooral de Duitse handelshuizen en adel waren happig op deze obligaties, aangezien zij een groot kapitaal ter beschikking hadden en naar manieren zochten om dat 77
R. Fagel, Van Oude en Nieuwe Beurzen, p. 37. R. De Roover, Money and banking in Medieval Bruges, p. 51 79 R. Finlay en K.H. O’Rourke, Power and Plenty, p. 88. 80 J. Denucé, De Hanze en de Antwerpsche Handelscompagnieën op de Oostzeelanden, p. 149. 81 J. Denucé, Koopmansleerboeken van de XVIe en XVIIe eeuwen in handschrift, p. 31. 82 De honderdpenning was bijvoorbeeld één van de grootste bron van inkomsten voor het stedelijk bestuur. 83 M. ’t Hart en M. Limberger, “Staatsmacht en Stedelijke Autonomie, Het geld van Antwerpen en Amsterdam (1500-1700) )” in: Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis, 3 (2006), nr. 3, p. 137. 83 D.J. Harreld, High Germans in The Low Countries, p. 79. 78
26
te verzilveren. Ook de Merhcants Adventurers en de Italiaanse bankbedrijven waren actief op deze markten, maar hun hoofdactiviteiten lagen vaak nog in het commerciële. In de inventaris van de Affaytadi van 1567 staat bijvoorbeeld bij de onroerende goederen vermeld dat de obligaties nadien zelfs verkocht zouden worden aan de Fuggers.84 De problemen met deze obligaties begonnen zich echter op te stapelen naarmate de Tachtigjarige oorlog dichterbij kwam. De spanningen tussen noord en zuid stegen en zorgden voor blokkades, minder inkomsten van de taksen en vooral het wegtrekken van de handelaars, mede door de ordonnanties van de hertog van Alva.85 Het stadsbestuur had zich te veel schulden op de hals gehaald en kon de obligaties die het zelf had uitgeschreven niet meer betalen. Dit leidde tot het bankroet van de stad in 1585, het jaar van de blokkade van de Schelde door de republiek. De handelaars die geld hadden uitgeleend aan het stadsbestuur werden meerdere malen gerapporteerd in hun pogingen om gedeelten ervan terug te krijgen.86 Toch was deze handel in obligaties vrij intensief op de Antwerpse beurzen en zorgde voor een precedent dat werd verdergezet op de Amsterdamse beurs. De Fortificatiekas was namelijk niet de enige obligatie waar op ingeschreven kon worden, ook andere overheden en bestuursorganen konden obligaties uitschrijven op de Antwerpse geldmarkten. Leningen Los van de obligaties die door de overheden werden uitgeschreven, konden ook privépersonen op zoek naar kapitaal op de Antwerpse financiële markten. Aangezien hier niet echt standaardregulaties aan verbonden waren, konden een aantal factoren hier een rol bij spelen. Allereerst was er de kwestie van de persoon die de leningen zoekt. Was hij op zoek naar grote sommen geld of kan hij zijn kapitaal bij één enkele unie of investeerder halen? Dit was een vrij belangrijke beslissing aangezien er ook verschillen bestonden tussen de voorwaarden bij de verschillende mogelijke investeerders. Zo waren de Duitse conglomeraten erg streng op het respecteren van hun betalingen terwijl de Italiaanse banken vaak een andere oplossing zagen in de vorm van privileges of ruilhandel. Ten tweede was er de reputatie van de schuldenaar. Iemand die gekend was omdat hij leningen aanging zonder intenties van ze te betalen, zou het veel moeilijker hebben om terug middelen te kunnen lenen.87 De voorwaarden waren veel voordeliger voor iemand die een reputatie had als goede betaler. Bovendien werd het steeds maar moeilijk voor privépersonen om zelfstandig investeerders te zoeken teneinde een lening te krijgen. Er werd vaker gebruik gemaakt van makelaars of financierders die zelf de leningen uitzochten op de kapitaalmarkt van Antwerpen.88 Een beroemd voorbeeld van zo’n financierder, is de Florentijnse handelaar Gaspar Ducci. 89 Een illuster figuur in zijn tijd, en tevens niet geliefd door zijn tijdgenoten. Hij profileerde zich als een financierder zonder scrupules. Eén van zijn eerste krachttoeren was het bijna droogleggen van de Antwerpse kapitaalmarkt. Veel handelaars konden niet meer aan middelen geraken om hun schulden af te betalen of producten te verhandelen. Even later kwam Ducci zelf af met de oplossing door één van de enige te zijn met nog kapitaal ter beschikking. Door zijn sterke positie als financierder kon hij wegkomen met een aantal van zijn minder legale praktijken. Bovendien moest ook Keizer Karel aankloppen voor leningen bij Ducci, door zijn positie kon hij deze leningen veel goedkoper regelen 84
Felixarchief, IB#3030: Inventaris van de Affaytadi, folio nr. 5. Het stadsbestuur werd namelijk voor de keuze gesteld: of de hertog steunen in zijn queeste protestanten uit de Nederlanden en zodoende de Duitse handelaars tegen hen in het harnas te jagen of de beurs helemaal zien instorten. (Bron: Harreld, High Germans in the Low Countries, p. 74). 86 Zo waren Christoph Welser en de Fugger tot in 1615 meerdere malen in de stad om hun investeringen terug te krijgen. (Bron: Harreld, High Germans in the Low Countries, p. 78). 87 J. Denucé, Koopmansleerboeken van de XVIe en XVIIe eeuwen in handschrift, p. 14. 88 N. Van Den Brulle, De commerciële praktijk in het zestiende eeuwse Antwerpen, p. 95. 89 R. Fagel, Van Oude en Nieuwe Beurzen, p. 35. 85
27
voor de keizer. Ducci is slechts één van de voorbeelden van financierders die er een decadente levensstijl op nahielden en bijna onaantastbaar waren door de bescherming die ze genoten van hun schuldenaars. Er waren echter ook gewone kooplieden die rechtstreeks optraden als financierder en geld uitleenden aan andere handelaars die tijdelijk een tekort aan kapitaal hadden. Geerard Gramaye was rond het midden van de 16de eeuw één van de meest invloedrijke financierders in Antwerpen. Hij leende vaak middelen aan Antwerpse handelaars en families die soms zelfs niet het volledige bedrag moesten terugbetalen.90 Hij stond, volgens Frederik Clijmans, gekend om zijn correcte benadering van zijn schuldenaren en was niet zelden de enige man die waarbij deze personen terecht konden.91 Een grote bron van inkomsten voor deze Gramaye was ook het investeren in dijken en dammen. Hij zocht een tussenpersoon die de werken uitvoerde en betaalde zelf de kosten. Deze dijken zorgden dan voor tollen en taksen die de Antwerpse handelaar zelf opstreek.92 Ook in de grootboeken van andere handelaars als Adriaenssens of De Pape, werden voorbeelden vermeld waar zij zowel financierder als schuldenaar waren.93 Speculeren op onroerend goed Financierders bleven in de 16de eeuw op zoek naar andere manieren om hun kapitaal uit te buiten en te vergroten. Vooral de Duitse en Italiaanse handelaars zochten naar investeringen op onroerend goed en financiële middelen. De obligaties waren niet de enige manier waarop zij investeerden in de hoop hun fortuin of macht te vergroten. Er werd ook geïnvesteerd en gespeculeerd op onroerend goed in Antwerpen. Aangezien de individuele handelaars minder enthousiast waren om te investeren in de renten die uitgeschreven werden door de stad, probeerden zij eigendom op te kopen en eventueel nieuwe huizen neer te zetten. In de snel expanderende stad Antwerpen was dit vaak een lucratieve zaak. Het feit dat veel handelaars bovendien een handelspand zochten dicht bij de Nieuwe Beurs, droeg bij tot de hogere prijs in deze stadsdelen94. Bovendien kon op deze onroerende eigendom nog eens een erfgeving of renteverkoop gedaan worden indien de eigenaar snel over contant geld moest beschikken. De prijs van een woning in het centrum van de stad lag hoog in de 16de eeuw, Guicciardini beweerde zelfs dat dit duurder was dan een huis in Lissabon, tot dan één van de meest vooraanstaande steden in Europa.95 De speculatie op het bouwen van huizen zorgde voor een enorme stijging van zowel de huurprijzen als van de prijs om een huis te kopen. De verzadiging was compleet toen de prijzen kelderden in 1541, wanneer de luchtbel doorprikt werd en het tot 1550 duurde vooraleer deze prijzen zich enigszins konden herstellen. Nadien barstte de luchtbel nog eens met de komst van de hertog van Alva.96 Na het midden van de 16de eeuw ontwikkelde zich een handel in onroerend goed waarbij kapitaalkrachtige kooplieden onderling eigendom verhandelden. Dit was soms niet onbelangrijk aangezien er ook aannemers beroep deden op deze markten om de eigendommen te bemachtigen om bouwprojecten uit te voeren. Kansspelen Het geluk kon snel veranderen op de beurs. Bepaalde gebeurtenissen en politieke ontwikkelingen konden een plotse verandering in prijzen en handelsvolumes veroorzaken. In deze geest werden ook loterijen en kansspelen georganiseerd binnen de Beurs van Antwerpen, maar ook in de rest van de 90
J. Denucé, De Hanze en de Antwerpsche Compagnieën op de Oostzeelanden, p. 148. F. Clijmans, De Beurs te Antwerpen: Beknopte Aantekeningen, p. 20. 92 Felixarchief, IB#768, Memorieboek van Geerard Gramaye, folio nr. 17. 93 Felixarchief, IB#772, IB#2960: De grootboeken van de families De Pape en Adriaensens. 94 D.J. Harreld, High Germans in the Low Countries, p. 74. 95 N. Van Den Brulle, De commerciële praktijk in het zestiende eeuwse Antwerpen, p. 77. 96 D.J. Harreld, German Merchants and their Trade in in Sixteenth-century Antwerp, p. 188. 91
28
stad. Via deze methoden kon een handelaar snel fortuin vergaren maar moest hij ook een risico nemen. De loterijen werden door een privépersoon georganiseerd die een bijdrage voor zijn organisatie vroeg. Geerard Gramaye was één van die personen die frequent loterijen organiseerden. In zijn memorieboek staan enkele beschrijvingen van deze loterijen vermeld. Uit deze beschrijvingen bleek dat een organisator van een dergelijk evenement over een behoorlijk startkapitaal moest beschikken. Bovendien was de winst, zeker in het begin, niet altijd even hoog noch verzekerd.97 Wedden of gokken kon op bijna elke mogelijke gebeurtenis en werd soms gelinkt aan commerciële activiteiten. Zo beschreef Fagel in zijn studie over de Antwerpse beurs, dat er vaak tegen de aankomst van een schip werd gegokt, op die manier probeerde een handelaar zich soms in te dekken tegen een mogelijk verlies. Maar er kon op zowat alles gegokt worden, de sekse van een ongeboren kind of de uitkomst van een cafégevecht. Loterijen werden minder frequent gehouden en moesten vanaf 1526 zelfs gelinkt zijn aan een goed doel98. Ook voor de avontuurlijke geesten was er dus wat te vinden op de Antwerpse beurzen. De loterijen door privépersonen werden echter minder populair in de 17de eeuw en moesten wachten op een heropstart in het begin van de 18de eeuw.99 Zeeverzekeringen Deze verzekeringsvorm was een voorbeeld hoe de economische wereld probeerde zekerheden in te bouwen in een politiek onzeker klimaat. Volgens Mertens en Torfs ontstond de zeeverzekering in de Italiaanse handelssteden in de 14de en 15de eeuw. Het waren handelslieden uit Firenze, Venetië en Genua die deze praktijk invoerden in Antwerpen in de 16de eeuw. De notie van de zeeverzekeringen zorgde zeker in deze eeuw voor heel wat spanningen tussen de kooplieden en het stadsbestuur. Dat wou namelijk controle uitoefenen op deze praktijken, aangezien zij financieel enorm voordelig bleken te zijn. De kooplieden daarentegen probeerden deze verzekeringen af te sluiten zonder het centraal bestuur daar in te kennen. De reden voor deze omweg waren de religieuze en politieke spanningen op internationaal vlak en de vrees dat de verzekering niet zou uitbetaald worden. De spanningen zorgden zelfs voor een verbod op zeeverzekeringen door de hertog van Alva in 1568.100 De zeeverzekeringen zelf waren, voor die tijd, een ingewikkelde affaire. Er moest namelijk een verzekeraar gevonden die een juiste prijs aan het contract kon geven. Hoewel het meestal lucratieve zaken waren wilden maar weinig mensen het risico aangaan. De verzekering bestond uit een viertal aspecten. Allereerst was er een verzekerde partij nodig, iemand die het risico van het verschepen van producten wou beperken. Logischerwijze was er ook een verzekeraar nodig, iemand die het risico van de handelaar wou inperken. Ten derde waren er de goederen die volledig en op tijd moesten aankomen op de plek die was afgesproken in het contract. Vaak werd er ook met een notaris als tussenpersoon gewerkt. De methode van het verzekeren van zee-verzendingen is één van de mooiste voorbeelden van het veranderende economische klimaat. Durf en speculatie hebben de plaats ingenomen van wat de ‘peasant culture’ werd beschouwd.101 De zeeverzekering was in feit meer een transportcontract aangezien de verzekeraar moest zorgen voor de veilige aankomst. Er werd vaak een actieve rol verwacht van de verzekeraar, in sommige gevallen moest hij zelf instaan voor het transport. 102Bovendien zorgde ook deze methode voor nieuwe manieren om fraude te plegen. Frauduleuze praktijken gaan al terug tot het Romeinse Rijk, en zelfs verder103, maar met het 97
Felixarchief, IB#768, Memorieboek van Geerard Gramaye, folio nr. 21. R. Fagel, Van Oude en Nieuwe Beurzen, p. 31. 99 C.H. Wilson, The Cambridge Economic History of Europe V, p. 321. 100 N. Van Den Brulle, De commerciële praktijk in het zestiende eeuwse Antwerpen, p. 126. 101 P. Stabel, Dwarfs Among Giants, p. 121. 102 J. Denucé, Koopmansleerboeken van de XVIe en XVII eeuwen in handschrift, p. 200. 103 Toen bijvoorbeeld legercommandanten het soldij van overleden soldaten probeerden te innen door hen niet als gesneuveld aan te geven. 98
29
uitbreiden van de handelsmethoden kwamen er ook nieuwe manieren om elkaar te bedriegen. Dit is ook één van de redenen waarom de overheden nogal sceptisch tegenover deze praktijk stonden. Langs de andere kant zorgden de legale aspecten en contractuele besprekingen ervoor dat het beroep van de notaris belangrijker werd en dat men niet zomaar kon handelen zonder enige voorkennis of ervaring. De zeeverzekering was een veel voorkomende methode en werd nog meer gebruikt in Amsterdam.104 Verzekeringen Verzekeringen zelf werden nog niet vaak gebruikt noch aangeboden op de beurs in Antwerpen, maar hun gebruik werd pas later populair dan de zeeverzekering. Van Bockhove onderzocht de handel in verzekeringen en aandelen in verzekeringsmaatschappijen in de 17de eeuw en besteedde ook een deel van zijn onderzoek aan de oorsprong ervan. Hij besloot dat verzekeringen nog niet bekend waren bij het grote publiek en dat zelfs in de eerste helft van de 17de eeuw er nauwelijks een markt was voor deze verzekeringen. Het systeem werd als volgt voorgesteld. De centrale beurs in Amsterdam had enkele afdelingen of kleinere beurzen waar makelaars actief waren. Deze plaatsen bevonden zich in kleinere steden en moesten ervoor zorgen dat een groter publiek bereikt kon worden. De vroege verzekeringsproducten kunnen ook meer beschouwd worden als een veredelde renteverkoop aangezien er nooit een volledig bedrag werd teruggestort maar alleen kleine bijdragen voor een langere periode. De makelaars moesten zorgen dat er een groot aantal mensen inschreef op deze verzekeringen en brachten de contracten terug mee naar Amsterdam. Hier werden deze contracten dan op naam gezet. Dit was een van vroegste voorbeelden waarbij verzekeringen spontaan aangeboden werden.105 Het verschil met de zeeverzekering is dat deze transactie geen verdere inspanning vereiste van de verzekeraar dan louter het risico van de onderneming op zich te nemen. Er was in tegenstelling tot de zeeverzekering geen actieve rol voor hem weggelegd. 106 De verzekeringen in de late 16de eeuw waren vooral gericht op het transport van goederen en het indekken van bepaalde investeringen. In Antwerpen was er nog weinig concurrentie in deze sector aangezien er nog een groot risico was voor de verzekeraar. In Antwerpen was sprake van één verzekeringscompagnie in 1559.107 De verzekering kwam pas later meer in trek. Het probleem was vooral dat er veel handelaars zochten naar een verzekering maar moeite hadden om een tweede partij te vinden. Op wisselkoersen gokken Een andere manier waarop mensen zich konden verrijken op de Antwerpse beurs, was het gokken op de wisselkoersen. In de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd was er een grote verscheidenheid van verschillende munten, maten, gewichten en rekenstelsels. Het was een heuse karwei om deze koersen te kennen en de respectievelijke ruilkoersen te beheersen. Nagenoeg alle handelingen werden uitgedrukt in Grooten Vlaams, ook al werd de transactie uitgevoerd in andere munten. Deze Vlaamse Grooten waren een standaardmaat om de waarde van producten uit te drukken.108 In werkelijkheid werden transacties vaak afgehandeld in Venetiaanse ducaten, gros tournoi, Florentijnse Florijnen en de Carolusgulden109. Via de Franse overheersing werd de “Pond Parisis” later de standaardmunt. De Vlaamse Groot werd als standaardmunt ingevoerd omdat zij een relatief stabiele waarde had en gekend was door de meeste handelaars. Er werd op de Antwerpse beurs vaak 104
F. Clijmans, De Beurs te Antwerpen: Beknopte Aantekeningen, p. 34. C. Van Bochove, “Configuring Financial Market in Preindustrial Euope” in: The Journal of Economic History, vol. 73, nr. 1, p. 252. 106 J. Denucé, Koopmansleerboek uit de XVIe en XVII eeuwen in handschrift, p. 199. 107 Felixarchief, 1431#16. 108 N. Van Den Brulle, De commerciële praktijk in het zestiende eeuwse Antwerpen, 70. 109 D.J. Harreld, High Germans in the Low Countries, p. 178. 105
30
gespeeld met de waarde van de verschillende munten. Door de onstabiele politieke situatie in de 16de eeuw veranderden de allianties en vijandigheden vaak in Noordwest-Europa. Dit zorgde voor shifts in de handelsrelaties tussen de verschillende staten. De Italiaanse bankiers in de 15de eeuw en Duitse handelshuizen in de late 16de eeuw maakten hiervan handig gebruik om te speculeren tegen bepaalde wisselkoersen. Deze praktijk was zodanig populair dat het stadsbestuur genoodzaakt was in 1541 een verbod uit te vaardigen tegen het speculeren op wisselkoersen. De waarde van de Vlaamse Groot was namelijk zo erg gezakt dat de producten die geïmporteerd werden naar de Antwerpse markten te duur werden voor de inwoners van de stad. Een inflatie dreigde zelfs even in de jaren 40 van de 16de eeuw. Nadien werd er strenger toegezien op de handel in munten en moest men een statuut hebben om vreemde munten in grote hoeveelheden te kopen. Toch was het speculeren op wisselkoersen één van de populairste praktijken in de 16de eeuw en werd het opnieuw één van de meest voorkomende praktijken op de Antwerpse beurzen na het midden van de eeuw. Verenigen in fondsen Voor de handelaars die geen deel uitmaakten van de grotere handelsunies, waren er minder mogelijkheden om veel geld te verdienen. Zij hadden moeilijker toegang tot leningen, zwaardere condities in verband met afbetalingen, kregen minder kortingen en moesten grotere risico’s nemen. Dit euvel werd soms uit de weg geholpen door tijdelijke ‘joint-ventures’. Dit was een strategie waarbij meerdere kleinere handelaars intekenden op een soort fonds dat ze zelf oprichtten. Dit fonds moest dan investeringen doen in buitenlandse havens, werd gebruikt om goederen in Antwerpen te verkopen of moest de kosten van export betalen. Apart hadden deze handelaars waarschijnlijk wel de middelen om een dergelijke onderneming te ondersteunen, maar vaak was het risico te groot. De handelaars probeerden dan elkaars risico in te perken door meerdere partners te vinden. Deze praktijk kreeg vooral in Amsterdam veel navolging door de grote concurrentie van de Oostindische Compagnie. Deze methode zorgde voor een opbrengst die vaak vele malen groter was dan de originele insteek en werd ook vaak gedekt door een zeeverzekering die de partners gezamenlijk afsloten. Deze organisaties waren vaak van tijdelijke aard aangezien de handelaars uiteindelijke enige vorm van autoriteit wilden behouden.110 In het grootboek van Criecke zijn bijvoorbeeld investeringen van een dergelijk fonds te vinden. Deze betalingen werden later gerefereerd als geslaagde investeringen.111 Er waren wel een aantal problemen verbonden aan deze methode, zoals het leermansboek van Colen-De Groot illustreert. Ten eerste was er de onzekerheid: er bestond altijd een substantiële kans dat het schip of de lading onderweg verloren ging, werd overvallen, of op zee verging. Ten tweede was er de tijd tussen de investering en de mogelijke winst: de tocht van een schip kon vaak meer dan jaar duren, een lange tijd om te wachten op wat een grote investering is. Ten derde was er de bedenking dat de mede-investeerders niet altijd eerlijk waren ten opzichte van hun collega’s. Zij konden bijvoorbeeld de winst voor zichzelf houden, speculeren tegen een succesvolle afloop of andere doeleinden hebben. Ten vierde bestond er ook gewoon de kans dat als alles goed verliep, de onderneming gewoonweg niet winstgevend kon zijn. Deze nadelen zorgden er uiteindelijk voor dat deze tijdelijke ondernemingen het pleit snel verloren van hun meer permanente tegenhanger de handelscompagnieën.112
Edelmetaal De economische trafiek van edelmetalen vervulde een specifieke rol in de Antwerpse (financiële) markten. Enerzijds kan het aankopen van edelmetalen puur als een onroerend goed gezien worden, 110
P. Arblaster, A History of The Low Countries, p. 117. Felixarchief, IB#2810: Journaal van Criecke (1578-1580): Er staat bovendien ingeschreven dat bij gebrek aan buitenlandse handelaars de Antwerpse kooplieden zelf op zoek moesten naar de specerijen op de Oosterse markten. 112 R. Finlay en K.H. O’Rourke, Power and Plenty, p. 179. 111
31
het waren immers ook luxeproducten die gebruikt werden om sierraden mee te maken. Anderzijds werden zij echter ook gebruikt als betaalmiddel, waardemiddel en producten om te mee te speculeren op de geldmarkten van Antwerpen. De handel in edelmetalen was zelfs van cruciaal belang om producten van havens en markten in het oosten aan te kopen, de Europese munten waren er immers waardeloos. Op de Antwerpse markten werd vooral koper en zilver verhandeld. In de koopmansboeken van onder andere Moriel113 en De Pape114 werden in de journalen aankopen gevonden van edelmetalen. Deze goederen werden soms gebruikt voor de verdere verkoop, maar in het koopmansboek van Criecke staat ook vermeld dat het een investering kan zijn om de waarde van een bepaald kapitaal te behouden in politiek onzekere tijden.115
Aandelen In tegenstelling tot wat soms wordt aangenomen, werden er nog geen aandelen verhandeld op de Antwerpse Nieuwe Beurs. De eerste uitgave van een aandeel kwam er pas op de Beurs in Amsterdam. In 1602 werd de Generale Vereenichde Geoctroyeerde Compagnie, later gekend als de “Vereenigde Oostindische Compagnie” opgericht in de republiek. Omdat de oprichters een enorm beginkapitaal nodig hadden en geen enkele van de verenigde provinciën dergelijk kapitaal kon ter beschikking stellen, werd er een uitgifte van aandelen uitgeschreven. Het was echter niet de eerste publieke uitgifte van aandelen in de geschiedenis. Er waren al enkele bedrijven die een uitgifte deden in aandelen, maar het feit dat ze vrij verhandeld konden worden was wel uniek. Voorheen werd een aandeel eenmalig uitgegeven voor wie een deel van de onderneming wou bezitten. Nadien bleef het aandeel in eigendom van de persoon in kwestie. De uitgave van VOC-aandelen was dus de eerste vrije uitgaven van aandelen ooit. Pas enkele jaren later zouden meerdere bedrijven deze praktijk overnemen en konden aandelen verhandeld worden.116 De Beurs van Antwerpen mocht dan niet meer toonaangevend geweest zijn in de 17de eeuw, zij volgde vrij snel de ontwikkelingen die zich in Amsterdam voordeden. Zo probeerden ook in Antwerpen een aantal bedrijven hun aandelen publiekelijk uit te geven in de 17de eeuw. Toch hadden de uitgaven van deze aandelen vooral een lokaal effect en kenden zij niet het succes van de aandelen op de Amsterdamse beurs. Een voorbeeld van een poging tot kopiëren van het Amsterdamse succes, was de uitgave van aandelen van de Keizerlijke Generaal Indische Compagnie in 1723. In korte tijd waren alle aandelen van dit bedrijf verhandeld. Het grootste deel van de aandelen werd bovendien gekocht door Antwerpenaren. Het bedrijf opereerde vanuit de haven van Oostende, maar haar hoofdkantoren bevonden zich in Antwerpen. Lang duurt deze onderneming niet want de Nederlandse en Engelse concurrenten zorgen in 1727 al voor de schorsing en in 1731 voor de opdoeking van het ambitieuze bedrijf. Antwerpen bleef eeuwenlang zoeken naar haar vervlogen succes en de Nieuwe Beurs werd zelfs een tijd gesloten.117 In de 19de eeuw krijgt het verhaal van de beurs in Antwerpen echter nog een vervolg. Door de veroveringen van Napoleon was het grootste deel van Europa verbonden via een politieke unie. Dit zorgde voor een paar maatregelen uitgaande van de centrale Franse regering. Keizer Napoleon vaardigde in 1801 een decreet uit tot het oprichten van een aantal beurzen in zijn imperium. Antwerpen was één van deze steden. Hieronder wordt een overzicht gegeven van deze oprichting en hoe deze beurs eruit zag. Hoewel deze maatregelen van meer dan 200 jaar later dateerden, waren 113
N. Van Den Brulle, De commerciële praktijk in het zestiende eeuwse Antwerpen, zie bijlagen: transcripties van het koopmansboek van Moriel. 114 Felixarchief, IB#772: Koopmansboek van de Pape. 115 Felixarchief, IB#2810: Journal van Criecke. 116 L. Petram, De Bakermat van de Beurs, p. 22. 117 Portfolio van het Archief van de Insolvente Boedelkamer, p. 87.
32
deze beurzen opnieuw voornamelijk bedoeld voor het verhandelen van goederen en niet zozeer effecten en aandelen. Maar de transacties in aandelen ontwikkelde zich sneller dan men had verwacht. De aandelenhandel zorgde voor een hernieuwde aandacht voor de Beurs van Antwerpen en de activiteiten waren al vergelijkbaar met die op een hedendaagse beurs. De beurs bracht bovendien een groter belang van de makelaar met zich mee. De Franse Code de Commerce zorgde voor het verdelen van de makelaars in bepaalde beroepen en specialisaties. Sommige van deze onderverdelingen komen nog terug in de hedendaagse beurzen. Er waren de goederenmakelaars, de verzekeringsmakelaars, scheepsmakelaars, transportmakelaars en de wisselagenten. De Franse edicten zorgden voor een sterkere regulering van het kader waarin vrijhandel en speculatie een vrije loop kon gaan.118
118
C.H. Willems, De Beurzen van België, Leuven, 2011, Universitaire Pers, p. 12.
33
Conclusie Wat was nu de historische waarde van de Beurs van Antwerpen? Kan er een oorsprong van het beurswezen gezien worden in de commerciële activiteiten die een snelle evolutie kenden in dit vroegmodern handelscentrum? Die vraag moest beantwoord worden aan de hand van deze thesis. Toch is het antwoord niet eenduidig positief of negatief. Zeker kan er besloten worden dat de Nieuwe Beurs een verzamelplaats was waar toenmalige handelaars de nieuwe commerciële technieken op grote schaal konden toepassen. Maar het was niet zo dat deze plaats het instituut voorstelde dat de beurs, met de aandelen- en optiemarkt, vandaag wel is. Het resultaat van de situatieschets die we trachtten neer te zetten is een eerder chaotische handelsplaats die als een beurs avant-la-lettre kon doorgaan. De commerciële praktijken waren nog niet volledig ingeburgerd en iemand die weet had van handelstechnieken waarvan een ander niet wist, kon hier een meer dan representatief voordeel uit halen. Natuurlijk waren er praktijken die aan de grondslag lagen van wat we nu kunnen zien als moderne handelspraktijken, zoals speculatie, het kopen van schuld- en wisselbrieven als een soort vroege optiemarkt, verzekeringen en obligaties. Het was echter nogal sporadisch dat een handelaar deze technieken gebruikte en het gebeurde eerder door het gebrek aan andere manieren om geld te verzamelen. De belangrijkste activiteiten tijdens de bloeiperiode in Antwerpen waren nog altijd gebaseerd op de handel in tastbare goederen. Net daarin lag het verschil met wat de Beurs in Amsterdam wel voorstelde. Een vergelijking kon in deze thesis niet inbegrepen worden, maar aangezien beide beurzen gezien worden als de oorsprong van de beurs, kon in de conclusie hier niet aan ontsnapt worden.1 In Amsterdam ontwikkelde zich wel een legitieme secundaire markt met handelaars die los van de handel in roerende goederen stonden. De aandelenhandel werd in de Hollandse hoofdstad uitgevonden en vierde er hoogtij. Bovendien kon een handelaar onafhankelijk van de andere markten actief zijn op deze aandelenmarkt. Dit in tegenstelling tot Antwerpen, waar de spelers op de financiële markten nog deel uitmaakten van de handelaarsbevolking. Het verschil tussen de beurzen van Antwerpen en Amsterdam lag eerder in de organisatorische ontwikkeling. De Beurs van Antwerpen leek eerder improvisatorisch georganiseerd, in die zin dat de technieken niet echt een vast institutioneel kader toegewezen kregen. Het stadsbestuur probeerde dit wel te implementeren, maar de vrees voor een tweede Brugge was groot. Het geheel leek eerder een spontane ontwikkeling van een geldmarkt waar de handelaars zelf zorgden voor de populariteit van de producten. In Amsterdam werd deze evolutie eerder beredeneerd benaderd door de oprichting van de VOC. Deze organisatie probeerde via de Amsterdamse beurs haar macht op te bouwen en zorgde voor een sterkere overkoepelende organisatie die een duidelijk beleid voerde. Een voorbeeld hiervan was het grotere personeelskorps dat actief was binnen de Amsterdamse beurs. De link tussen de VOC en de Beurs van Amsterdam was overigens ook haar zwakte, aangezien de twee samen ten onder zouden gaan. Is de Beurs van Antwerpen DE oorsprong van de moderne beurs? Nee, maar ze kan zeker aanspraak maken op een groot deel van de commerciële en ook een aantal organisatorische ontwikkelingen die geleid hebben tot de geboorte van de eerste echte beurs in Amsterdam. De evolutie van Antwerpen en Amsterdam kan eerder als volgt gezien worden. In Antwerpen kwamen de handelaarsgroepen van Brugge samen en vonden ze een iets losser en moderner institutioneel kader, dat de beslommeringen die het religieuze aspect met zich meebracht, van zich afschudde. Het was een smeltkroes van handelaars uit heel Europa, waar de ideeën en innovaties van deze verschillende 1
Dit opent mogelijkheden voor verder onderzoek, aangezien er nog maar weinig over Beurs van Antwerpen zelf geshreven is.
34
personen en maatschappijen opgeslagen en opgebouwd werden als collectieve know-how. Toen de exodus uit Antwerpen plaatsvond, verhuisde deze opgebouwde informatie naar Amsterdam waar het potentieel verder en beter werd uitgebuit. Op die manier was de Antwerpse Beurs wel cruciaal voor het ontstaan van de Europese beurzen.
35
Bibliografie Bronnen Onuitgegeven bronnen: Stadsarchief Antwerpen Insolvente Boedelkamer IB#768: Memorieboek van de familie Gramaye IB#770-780: Stukken uit de boedel van de familie De Pape IB#2314-2315: Stukken uit het archief van de Spaanse verzekeraar Juan Henricques (1562-1563) IB#2810: Journal van de familie Criecke IB#2899: Insolvente Boedel van Johan en Mathieu Moriel IB#2960: Register van Adriaenssens IB#3030: Inventaris van de familie Affaytadi Private archieven 1431#16: Contract tot het oprichten van een verzekeringsmaatschappij, 1559 De Borromeiledger www.queenmaryhistoricalresearch.org/roundhouse/default.aspx
Uitgegeven bronnen: DENUCE (J.). De Hanze en de Antwerpsche Handelscompagnieën op de Oostzeelanden. Antwerpen, 1938, De Sikkel, 159 p. DENUCE (J.). Inventaire des Affaitadi Banquiers Italiens à Anvers de l’année 1568. Antwerpen, 1934, De Sikkel, 261 p. DENUCE (J.) Koopmansleerboeken van de XVIe en XVIIe eeuwen in handschrift. Antwerpen, 1941, NV Standaard, 213 p. GERARD (P.). Monographie de la Bourse d’Anvers, Antwerpen, 1860, J-E Buschmann, 15 p. VAN DEN BRULLE (N.). De commerciële praktijk in het zestiende eeuwse Antwerpen aan de hand van registers uit de Insolvente Boedelskamer. Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 2010, 166p. (promotor: prof. Dr. Michael Limberger). VERHOEFF (V.). Iets over Beurzen van Koophandel. Utrecht, 1862, P.W. Van de Weijer, 35 p. VELLE (J.). De Insolvente Boedelkamer, Inventaris. Antwerpen, 1999, Stadsarchief Antwerpen, 193 p.
36
Literatuur ’T HART (M.) en LIMBERGER (M.). “Staatsmacht en Stedelijke Autonomie, Het geld van Antwerpen en Amsterdam (1500-1700)” in: Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis. 3 (2006), nr. 3, pp. 36-72. ABU-LUGHOD (J.). “The shape of the world system in the thirteenth century” in: Studies in Comparative International Development. Vol. 22, nr. 4 (1987), pp 3-25. ARBLASTER (P.). A History of the Low Countries. Hampshire, 2006, Palgrave MacMillan, 298 p. BOLTON (J.L.) en GUIDI BRUSCOLI (F.). “When did Antwerp replace Bruges as the commercial and financial centre of north-western Europe? The evidence of the Borromei ledger for 1438” in: Economic History Review. Nr. 61, 2 (2008) pp. 360-379. BLOCKMANS (W.) en Hoppenbrouwers (P.). Eeuwen des onderscheids: Een geschiedenis van middeleeuws Europa. Amsterdam, 2002, Bert Bakker, 476 p. BLONDE (B.), STABEL (P.), STOBART (J.), VAN DAMME (I.) (eds.). Buyers and Sellers, Retail Circuits and practices in Medieval and Early Modern Europe. Turnhout, 2006, Brepols, 351p. BRULEZ (W.). “De diaspora der Antwerpse kooplui op het einde van de 16de eeuw” in: Bijdragen tot de geschiedenis. Nr. 15 (1960), pp. 279-306. CLIJMANS (F.). Beknopte aantekeningen der Beurs te Antwerpen. Antwerpen, 1941, Dienst voor propaganda en toerisme, 41 p. DE ROOVER (R.). Italian Merchant-Bankers Lombards and Money-Changers A Study In The Origins of Banking. Cambridge, Mediaeval Academy of America, 1948, 420 p. FAGEL (R.). “Van Oude en Nieuwe Beurzen, De Beurzen van Brugge en Antwerpen” in: VAN DEN DOEL (H.W.) en VAN BOOM (G.) (eds.). In het Verleden behaalde Resultaten, Bijdragen tot de Nederlandse Beleggingsgeschiedenis. Amsterdam, 2002, Uitgeverij Bert Bakker, pp. 16-39. FEDERICO (G.). “When did European Markets Integrate?” In: European Review of Economic History. 15 (2010), pp. 93-126. FINLAY (R.) en O’ROURKE (K.H.). Power and Plenty, Trade, War and the World Economy in the Second Millennium. New Jersey, 2007, Princeton University Press, 619 p. GELDERBLOM (O.). “Antwerp Merchants in Amsterdam after the revolt” in: STABEL (P.), BLONDE (B.), GREVE (A.), (eds.). International Trade in the Low Countries (14th -16th centuries), Merchants, Organisation, Infrastructure. Leuven, 2000, Garant, pp. 223-243. GREVE (A.). “Brokerage and Trade in Medieval Bruges: Regulation and Reality” in: STABEL (P.), BLONDE (B.), GREVE (A.), (eds.). International Trade in the Low Countries (14th -16th centuries), Merchants, Organisation, Infrastructure. Leuven, 2000, Garant, pp. 37-45. HARRELD (D.J.). “German Merchants and their Trade in Sixteenth-Century Antwerp” in: STABEL (P.), BLONDE (B.), GREVE (A.), (eds.). International Trade in the Low Countries (14th -16th centuries), Merchants, Organisation, Infrastructure. Leuven, 2000, Garant, pp. 169-193. HARRELD (D.J.). High Germans in the Low Countries, German Merchants and Commerce in Golden Age Antwerp. Leiden, 2004, Brill, 214 p.
37
LIMBERGER (M.). “The Making of the Urban Fiscal System of Antwerp until 1800: Excises Anniuties and Debt Management” In: LIMBERGER (M.) en UCENDO (J.I.A.), (eds.). Taxation and Debt in the Early Modern City. Londen, 2012, Pickering & Chatto, pp. 131-148. MILLER (J.A.). Mastering the Market: The state and the grain trade in Northern France, 1700-1860. Cambridge, 1999, Cambridge University Press, 334 p. MUNRO (J.H.). “English Backwardness and Financial Innovations in Commerce with the Low Countries, 14th-16th Centuries” in: STABEL (P.), BLONDE (B.), GREVE (A.), (eds.). International Trade in the Low Countries (14th -16th centuries), Merchants, Organisation, Infrastructure. Leuven, 2000, Garant, pp. 105-169. PERSSON (K.G.). Grain Markets in Europe, 1500-1990 Integration and Deregulation. Cambridge, 1999, Cambridge University Press, 173 p. PETRAM (L.O.). De Bakermat van de Beurs: hoe in zeventiende-eeuws Amsterdam de moderne aandelenhandel ontstond. Amsterdam, Atlas-Contact, 2013, 272 p. PUTTEVILS (J.). “Klein Gewin Brengt Rijkdom in. De Zuid-Nederlandse handelaars in de export naar Italië in de jaren 1540.” In: Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis. 6 (2009), nr. 1, pp. 26-52. RONSIJN (W.). “De Donderdagmarkt van Oudenaarde, 1750-1900: een Reconstructie van anderhalve eeuw prijzen en handelsvolume” in: Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Oudenaarde. XLIX (2012), pp. 3-49. STABEL (P.). “Marketing in the Low Countries: Manufacturers, Brokers and Merchants (14th-16th centuries)” in: STABEL (P.), BLONDE (B.), GREVE (A.), (eds.). International Trade in the Low Countries (14th -16th centuries), Merchants, Organisation, Infrastructure. Leuven, Garant, 2000, pp. 15-37. STABEL (P.). “Markets in the cities of the late medieval Low Countries: retail, commercial exchange and socio-cultural display” in: CAVACIOCCHI (S.), ed. Fiere e Mercati Nella Integrazione Delle Economie Europee Secoli 13-18, Istituto di storia economica XIII-XVIII. Firenze, Le Monnier, 2001, pp. 797-817. STABEL (P.). Dwarfs Among Giants: The Flemish Urban Network in the Late Middle Ages. Leuven, 1997, Garant, 287 p. SUTTON (A.F.). “The Merchant Adventurers of England: their Origins and the Mercers’ Company of London” in: Historical Research. Vol. 75, nr. 187 (2002), pp. 25-46. VAN BAVEL (B.). Manors and Markets: Economy and Society in the Low Countries, 500-1600. New York, 2010, Oxford University Press, 492 p. VAN BOCKHOVE (C.). “Configuring Financial Market in Preindustrial Euope” in: The Journal of Economic History, vol. 73, nr. 1, pp. 245-278. VAN DAMME (I.). “Reacting to changing consumer preferences: selling old and new consumer durables in Antwerp (1648-1748)” in: BLONE (B.), STABEL (P.), STOBART (J.) en Van DAMME (I.), (eds.). Buyers, Sellers and Salesmanship in Medieval and Early Modern Europe (Italy, The Low Countries and England). Turnhout, 2006, p. 199-223.
38
VAN DEN BERGHE (Y.). “De Raad van Besturen en Beden saneerde de Stadsfinanciën: het voorbeeld Brugge (1766-1794)” in: Handelingen van het genootschap “Société d’Emulation” te Brugge. CVII (1970), pp. 90-95. VAN DEN BRULLE (N.). De commerciële praktijk in het zestiende eeuwse Antwerpen aan de hand van registers uit de Insolvente Boedelskamer. Gent, 2010, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 166p. (promotor: prof. Dr. Michael Limberger). VAN DER WEE (H.). The Growth of the Antwerp Market and the European Economy. De Haag, 1963, Martinus Nijhof, III: Grafieken, 168 p. VAN UYTVEN (R.). Stadsfinanciën en stadsekonomie te Leuven (van de 12de tot het einde der 16de eeuw). Brussel, 1961, Paleis der Academiën, 707 p. VANWELDEN (M.). Productie van wandtapijten in de regio Oudenaarde: Een symbiose tussen stad en platteland (15de tot 17de eeuw). Leuven, 2006, Universitaire Pers, 480 p. VERMEERSCH (G.). “Stadsfinanciën, oorlog en staatsvorming, Doesburg 1492-1648” in: Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis. 3 (2006), nr. 3, pp. 73-95. VERMEIR (R) (ed.). Een inleiding tot de geschiedenis van de vroegmoderne tijd. Wommelgem, 2008, Van In, 317 p. VERMOESEN (R.). Markttoegang en ‘Commerciële’ Netwerken van Rurale Huishoudens, De regio Aalst 1650-1800. Gent, 2011, Academia Press, 366 p. VOLCKAERT (O.). “Central Europes Way to a market economy, 1000-1800 In: European Review of Economic History. Vol. 6, pp. 309-337. WILLEMS (H.). Beurzen van België. Leuven, Universitaire Press, 2011, 288 p. WILSON (C.H.). The Cambridge Economic History of Europe, Volume V: The Economic Organization of Early Modern Europe. New York, 1977, New York University Press, 749 p.
39