DE PROFETIEËN IN HET BOEK DANIËL Hoofdstuk 3 Daniël is werkelijk een profeet voor onze tijd. Twee redenen kunnen hiervoor aangegeven worden: l. zijn historische waarde, 2. het profetisch karakter van het boek. Naarmate wij verder doordringen in de inhoud van het boek, ontdekken we hoezeer die twee aspecten toepasselijk zijn op de tijd waarin wij nu leven. Om die reden zei God dat Daniël het boek. moest sluiten tot de tijd van het einde; pas dàn zou de kennis ervan toenemen. In een tijd van geloofscrisis zoals de mensheid die vandaag doormaakt - gevolg van allerlei godsdienstig-filosofische theorieën en niet in het minst van de pseudo-wetenschap - heeft men meer dan ooit ernstige behoefte aan mannen en vrouwen die getuigen van een beginselvastheid, zoals die hij Daniël en zijn vrienden aanwezig was. Daniël maakte onder alle omstandigheden de vaste keuze om trouw te blijven aan de God des hemels. Hierdoor kon God hem gebruiken om voor velen tot een grote zegen te zijn - ook voor koning Nebukadnessar. Daniël 2: 46, 47 getuigt hiervan: Toen wierp koning Nebukadnessar zich op zijn aangezicht, en aanbad (= eerde) Daniël; ook beval hij een offer en reukwerk aan hem op te dragen. De koning gaf Daniël ten antwoord: In waarheid, uw God is de God der goden en de Heer der koningen, en Hij openbaart verborgenheden, daarom hebt gij deze verborgenheid. kunnen openbaren. Wat een gebeurtenis! Die machtige Nebukadnessar buigt zich ter aarde in aller tegenwoordigheid voor een jonge Joodse banneling, terwijl hij de God van Daniël en Israël looft en prijst. Dit alles omdat Daniël in die crisismomenten aan zijn God trouw blijft. Welke les voor ons! In de eindtijd zal het geestelijke Babel - de geest van de wereld en van afval van God steeds meer ingang vinden in het christendom. Voor ons stelt zich nu de vraag: wat zullen wij doen? Onze houding hiertegenover zal bepalend zijn voor wat God in en voor deze wereld zal kunnen doen. In hoofdstuk twee hebben we inzake het profetische gedeelte ontdekt dat voor God de toekomst volkomen bekend is. De wereldgeschiedenis leert ons hoe nauwkeurig alles is uitgekomen zoals God het honderden jaren vóór de betreffende feiten heeft voorzegd. Het geheel duidt ons aan hoever we gekomen zijn in de tijd van het einde - midden in de laatste crisis. Aangezien God de geschiedenis vóórziet, doorziet en overziet, hebben we als oprechte gelovigen geen reden om onzeker te zijn. Wij hebben een God die niet door de gebeurtenissen verrast zal worden. Hij beheerst de geschiedenis. Hij weet wat er komt. Laten wij ons nu bepalen bij het derde hoofdstuk van het boek Daniël. Wat wil het verhaal van deze drie jonge mannen in de vurige oven, ons vandaag leren? Lezen wij het eerste vers: Koning Nebukadnessar maakte een gouden beeld, waarvan de hoogte zestig el en de breedte zes el bedroeg; hij stelde het op in de vlakte van Dura in het gewest Babel. Hier hebben wij een belangrijk gegeven. Let op het verband dat bestaat tussen de hoofdstukken twee en drie. In hoofdstuk 2: 31 ziet de koning in zijn droom een groot beeld; in Daniël 3: 1 maakt Nebukadnessar een groot gouden beeld: zestig el hoog en zes el breed. Een el is ongeveer vijftig centimeter. De hoogte van het beeld was dus ongeveer dertig meter en de
breedte drie meter. Een ongewone verhouding van een op tien. In beide hoofdstukken vinden we dus een groot beeld. Er is echter ook een opmerkelijk verschil. In hoofdstuk twee is het beeld samengesteld uit vier metalen. In hoofdstuk drie bestaat het beeld helemaal uit goud. In hoofdstuk twee had God gezegd: Nebukadnessar, uw koninkrijk zal overgaan op een ander. Gij zijt dat gouden hoofd, maar na u komt een ander en daarna weer een ander. Ongeveer zeventien jaar later maakt de koning een groot beeld, volledig van goud. Wat moeten wij hierin zien? Geschokt door de uitleg van Daniël over het eerste beeld, aanvaardt de koning de uitleg niet. God had gezegd: Uw koninkrijk is niet eeuwig; het zal gedurende een bepaalde tijd bestaan, maar het zal worden opgevolgd door een ander. Nebukadnessar verzette zich tegen de idee dat hij slechts het gouden hoofd was. Hij uitte zijn ongenoegen hierover door het maken van een groot beeld in goud - van kop tot teen. Dit was zijn protest tegen de hemelse openbaring bij monde van de profeet Daniël. Dat is toch wel heel merkwaardig, evenwel niet minder menselijk. In hoeverre is de persoon van Nebukadnessar niet het type van de mens - niet in het minst van de doorsnee gelovige. Ook wij hebben soms persoonlijke ervaringen met die hemelse God. In zulke momenten lopen we over van enthousiasme - onze blijdschap kan niet stuk en we uiten dit op de een of andere manier aan iedereen die het horen wil. De tijd echter doet ook haar werk: langzaam ebben blijdschap en enthousiasme weg om plaats te maken voor vervlakking; de ervaringen zijn geklasseerd in een ver vervaagd verleden - hoe vlug vergeten we wat we hebben meegemaakt om terug te vervallen in de oude sleur. Dat is wat die machtige koning overkomen is: hij had een droom - niemand kon hem die vertellen, laat staan dat ze er de uitleg over konden geven - Daniël echter, vertelt hem niet alleen wat hij gedroomd heeft, doch geeft er bovendien een heel gedetailleerde uitleg over en dit geïnspireerd door God-zelf - de koning is hierdoor zozeer aangegrepen dat hij in zijn enthousiasme uitroep: uw (Daniël) God is de God der goden. Een aantal jaren later echter blijft van die ervaring niets meer over: de koning gaat weer zijn eigen eerzuchtige gang; door het oprichten van dat groot beeld volledig van goud wil hij zeggen: mijn koninkrijk blijft voor eeuwig; geen enkel ander zal het opvolgen; het is een eeuwig koninkrijk. Kleitabletten gevonden uit het toenmalige Babylon ten tijde van Nebukadnessar vermelden o.a. volgende tekst: Babylon, koninkrijk der koninkrijken, grootste van alle konink rijken op aarde, moge mijn koninkrijk eeuwig blijven bestaan. Het weze duidelijk dat de bijbelteksten geen verzinsels zijn, als wel een pure werkelijkheid. Nebukadnessar drukt zijn streven om eeuwig te blijven en te zijn uit in het maken van dat grote gouden beeld. Wat doet hij verder? In de verzen 2 en 3 staat: En koning Nebukadnessar liet de stadhouders, de oversten, de landvoogden, de staatsraden, de schatbewaarders, de rechters, de bewindvoerders, ja alle bestuurders der gewesten bijeenroepen, om de inwijding bij te wonen van het beeld, dat koning Nebukadnessar had opgericht. Toen kwamen de stadhouders, de oversten, de landvoogden, de staatsraden, de schatbewaarders, de rechters, de bewindvoerders, ja alle bestuurders der gewesten bijeen voor de inwijding van het beeld dat koning Nebukadnessar had opgericht, en zij stelden zich vóór het beeld dat Nebukadnessar had opgericht.
Midden de vlakte in Babel staat dat reusachtig groot beeld; het is door iedereen te zien. Iedereen die een rang of stand heeft is opgeroepen om zich voor dat beeld te buigen. De verzen 4 - 6 beschrijven ons de situatie: En een heraut riep met luider stem: Aldus wordt u bevolen, gij volken, natiën en talen: zodra gij hoort het geluid van hoorn, fluit, citer, luit, harp, doedelzak en allerlei soort van muziekinstrumenten, zult gij u ter aarde werpen en het gouden beeld aanbidden, dat koning Nebukadnessar heeft opgericht; en ieder die zich niet ter aarde werpt en aanbidt, zal ogenblikkelijk in de brandende vuuroven geworpen worden. Babylon was een smeltkroes van vele volkeren en naties en talen. Al hun vertegenwoordigers werden geroepen om dit groet beeld van de koning te aanbidden. Wanneer de koning dit grote beeld maakt, helemaal van goud, wil hij ermee bereiken dat iedereen ervoor zal knielen. Welke geest gaat hierachter schuil? Wanneer wij hierop uw aandacht willen vestigen, doen wij dat niet enkel opdat u feitelijk zou weten wat er in die tijd is gebeurd. Een ander doel waarom wij dit doen is om u blijvend attent te maken op wat er staat in Daniël 12: 8 en 9: Maar gij, Daniël, houd de woorden verborgen, en verzegel het boek tot de eindtijd; velen zullen onderzoek doen, en de kennis zal vermeerderen. Wel, beste lezer(es), u bent op dit moment een van die velen en uw kennis terzake zal vermeerderen wanneer uw onderzoeken van God Woord en meer bepaald het boek Daniël gebeurt om uw geloofsleven en uw relatie met de God van Daniël te verstevigen en te verdiepen. Let erop dat er niet geschreven staat: verzegel de profetieën of het historische gedeelte van het boek, wél: verzegel het boek, d.w.z. de totale inhoud - de profetieën en het historische gedeelte tot de eindtijd. God geeft hier duidelijk te kennen aan Daniël dat zijn boek voor ons - u en mij iedereen die vandaag leeft - levend in de eind(crisis)tijd. God wil ons duidelijk maken wat in die eind-crisis-tijd zal gebeuren - een idee hierover geeft God ons in het hoofdstuk 3 van het boek Daniël: dezelfde geest en mentaliteit zal terugkeren binnen de tijd waarin wij nu leven. In feite zal de geschiedenis zich herhalen, maar dan op universeel vlak. Vanuit die optiek gezien krijgt het boek Daniël een zeer actuele waarde. Het bevel geldt dus iedereen binnen het koninkrijk Babel. Men is ertoe gehouden op het gegeven teken zich te buigen voor het grote gouden beeld. Geen enkel excuus geldt om dit niet te doen. De straf op de weigering dit te doen is duidelijk bekend en is niet van de minste! De spontane bedenking is natuurlijk niet ver weg: wat kwaad zou er nu zitten in een eenvoudige kniebuiging voor dat grote gouden beeld? Als ik er nu in geloof of niet, wat maakt een knielen ervoor wel uit? Vandaar nog eens de vraag: Welke bedoeling schuilt er in de gedachten van Nebukadnessar? Wat wil hij in wezen bereiken? We haalden het reeds aan: hij droomt van een ontzettend groot rijk, waarbinnen hij alle volken verenigt, alle natiën en talen en over wie hij uiteindelijk de heerser is en zij zijn onderdanen, die te handelen hebben zoals en wanneer hij dat wil. In feite leeft hij in dezelfde gedachte van wat er beschreven wordt in Genesis 11: daar wilde men een grote toren bouwen - de toren van Babel, de toegangspoort tot de hemel - en er alle volkeren verenigen. God werd er uitgesloten en de mens zou wel zelf zijn weg zoeken en denken te vinden naar het eeuwige geluk. In Daniël drie herleeft die gedachte: alle naties onderwerpen aan één hoofd - een despotische macht. Het vrije handelen en denken - dus de vrije wil - wordt aan banden gelegd, verlamd. Nebukadnessars despotisme en tirannie laat zich gelden op twee domeinen: 1. het burgerlijke binnen zijn rijk;
2. het godsdienstige. Hij profileert zich dus als een totaal-despoot, met dat er nog bij: hij laat zich erkennen en aanzien als de vertegenwoordiger van god op aarde. Dus, binnen dat Babel, onder de leiding van Nebukadnessar, gaan politiek en godsdienst hand in hand en vanuit dat samengaan wordt de macht uitgeoefend. Niemand ontkomt eraan en iedereen dient zich hieraan te onderwerpen. Dààr gaat het nu juist allemaal om!!! Het gaat véél verder dan zomaar eventjes vluchtig door je knieën te gaan, of je het nu gelooft of niet. Het knielen betekent het zich onderwerpen aan, het zich akkoord verklaren met, het meedoen aan ... Met de kniebuiging help je het in stand houden van een religieuze - polit ieke macht waarin geen plaats is voor eigen denken en willen: er wordt beslist en jij moet het erkennen - je kan en mag niets doen dat volgens de despoot strijdig is met je knieval. Dààr draait alles om. Hiermee wil God ons leren wat zich in de eindtijd zal herhalen. Er zal een macht komen een soort supermacht - die alles wil overkoepelen; men wil een wereldrijk stichten dat blijvend zal bestaan - voor tenminste duizend jaar. Alle volkeren zullen zich hieraan moeten onderwerpen. Aanbidding is niet zo maar een kniebuiging; het is een zich onderwerpend gehoorzamen, zonder zich ook maar iets af te vragen over wat en waarom men moet gehoorzamen. Nebukadnessar eist hier gehoorzaamheid. In de eindtijd zal een gelijkaardige despotische macht het politieke, het godsdienstige, het burgerlijke én het sociale leven beheersen. Het menselijke, individuele geweten zal met geweld gefnuikt worden. Laten wij ter illustratie hiervan lezen in het boek Openbaring 13: 15 - 17: En hem werd macht gegeven om aan het beeld van het beest een geest te schenken, zodat het beeld van het beest ook zou spreken, en .maken dat allen, die het beeld van het beest niet aanbaden, gedood werden. En het maakt, dat aan allen, de kleinen en de groten, de rijken en de armen, de vrijen en de slaven, een merkteken gegeven wordt op hun rechterhand of op hun voorhoofd, en dat niemand kan kopen of verkopen, dan wie het merkteken, de naam van het beest, of het getal van zijn naam heeft. Het is duidelijk dat dit laatste bijbelboek het ontstaan bevestigt van een dergelijke supermacht in de eindtijd. Op het eerste gezicht komt de gebruikte taal misschien ietwat geheimzinnig over. Enige bijbelse verduidelijking is dan ook wenselijk. Een beest, in zijn bijbelse betekenis, duidt op een politieke, een wereldse macht. Ook vandaag nog hebben heel wat staatsmachten een beest als embleem; bijv.: België, een leeuw, Frankrijk een haan, enz... In onze bijbeltekst wordt de Romeinse macht - het politieke Rome - voorgesteld door een beest. Van dat beest zal een beeld worden gemaakt. U weet dat het politieke Rome bestond uit twee delen; het oefende macht uit op zowel burgerlijk als godsdienstig vlak. Constantijn was zowel de politieke als de godsdienstige machthebber. Het Romeinse Rijk was dus een politiek-religieuze macht. Openbaring zegt dat er een beeld van dat beest - een kopie van het Romeinse bestel - zal gemaakt worden, dus een politiek-religieuze macht. Dit zal hetzelfde doen als wat Nebukadnessar deed: volkomen gehoorzaamheid opleggen, verplichten - zoniet vol gt de dood. In Openbaring 13: 15 lezen we juist hetzelfde. Keren we terug naar Daniël 3: 7 om te zien hoe de toenmalige wereld op het bevel van de koning reageert: Derhalve wierpen alle volken, natiën en tongen zich ter aarde, zodra zij het geluid van hoorn, fluit, citer, luit, harp en allerlei soort van muziekinstrumenten hoorden, en aanbaden het gouden beeld dat koning Nebukadnessar had opgericht.
Op het eerste gezicht lijkt een dergelijke houding nogal voor de hand liggend: wat zou men niet doen om zijn leven te behouden? Immers, er bestond zeker geen tekort aan duidelijk over de gevolgen voor wie het aandurfde het bevel van de koning te negeren ... een vurige oven ... . Dus, iedereen gaat verplicht door de knieën en ... onderwerpt zich gehoorzaam. Evenwel, niet iedereen; de verzen 8 - 12 vertellen ons wie spijts de doodsgarantie niet meededen: Terzelfder tijd traden Chaldeeuwse mannen met een beschuldiging dienaangaande tegen de Judeeërs naar voren. Zij namen het woord en zeiden tot koning Nebukadnessar: 0 koning, leef in eeuwigheid! Gij, o koning, hebt bevel gegeven, dat iedereen die het geluid hoort van hoorn, fluit, citer, luit, harp, doedelzak en allerlei soort van muziekinstrumenten, zich ter aarde werpen zal en het gouden beeld aanbidden, en dat ieder die zich niet ter aarde nederwerpt en aanbidt, in de brandende vuuroven zal geworpen worden. Er zijn Judeese mannen, aan wie gij het bestuur van het gewest Babel hebt opgedragen: Sadrak, Mesak en Abednego; deze mannen hebben zich aan u, o koning, niet gestoord: uw goden vereren zij niet, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, aanbidden zij niet. Koning, alle volken werpen zich neer en aanbidden uw gouden beeld, behalve drie mannen. Wat zou toch de reden kunnen zijn waarom deze drie mensen weigeren voor het beeld te knielen en dit terwijl iedereen, zonder uitzondering, dit wel doet? Waar halen zij de moed om zoiets te doen, staande tegenover die machtige wereldheerser en die massa vooraanstaanden? Hechten zij dan geen waarde aan hun leven? Of zijn ze niet goed snik? Waarom gaat nu iemand regelrecht in tegen algemeen aanvaarde en gestelde eisen? Bovendien zegt de Bijbel klaar en duidelijk dat gelovigen behoren de overheid te gehoorzamen. Laten we de betreffende verzen even lezen in Romeinen 13: 1, 2 om te weten wat er staat: Ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden, die boven hem staan. Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld. Wie zich dus tegen de overheid verzet, wederstaat de instelling Gods, en wie dit doet, zullen een oordeel over zich brengen. Op grond hiervan mag men toch redelijkerwijs verwachten dat deze drie jonge mannen - die zich ware God-gelovigen noemen - gehoorzaamheid en respect opbrengen voor Nebukadnessar. In hun tijd was de overheid Nebukadnessar, en zij weerstaan hem ... . Moeilijk te begrijpen in eerste opzicht! Bovendien zegt de pas gelezen tekst dat de overheid door God is aangesteld. Hieruit zouden wij kunnen afleiden dat bijvoorbeeld een Hitler en anderen door God hun plaats kregen door God zelf. Nochtans, dàt zegt de Bijbel niet! Niet de mensen, in hun overheidsfunctie zijn door God aangesteld alswel de overheid - als instelling, als principe; het gezag is door God ingesteld. Immers, God is een God van orde - niet van anarchie. God heeft het gezag en de verantwoordelijkheid voor de mensen ingesteld. Hij wil de goede gang van zaken binnen de mensheid waarborgen. Eens probeerde men Christus een valstrik te spannen: Hem werd een geldstuk getoond en gevraagd: moet men de keizer schatting betalen. Had Jezus hierop ja geantwoord, dan zou Hij beschuldigd kunnen worden van collaboratie met de vijanden van Israël. Was zijn antwoord neen geweest, dan kon Hij aangeklaagd worden voor oproer tegen de keizer. Bijgevolg nam Jezus het geldstuk en wees naar het beeld van de keizer erop. Toen antwoordde hij op de vraag: geeft aan de keizer wat van hem is en aan God wat van God is. Christus aanvaardde het gezag van de keizer, maar ook dat van God. Hier doen we een belangrijke ontdekking: Jezus maakte scheiding tussen het gezag van de keizer - het staatkundige, het politieke gezag - en het gezag van God. Christus zag die twee nooit als een harmonisch geheel: kerk en staat beschouwde Hij als twee
afzonderlijke - totaal van elkaar afgescheiden - instellingen. De politiek heeft wel een gezag binnen haar burgerlijk beleid; het menselijk geweten ligt buiten dat beleid: hierover heeft zij geen enkel gezag ... . Het geweten van de mens is heilig; voor de gelovige is het zijn relatie met God. Vandaar: geef de keizer wat hem toekomt en God wat van Hem is. Deze regel wordt vaak in de wind geslagen. Dit nu was ook het knelpunt bij de drie vrienden van Daniël. Zij waren zeker bereid om Nebukadnessar te erkennen en te gehoorzamen; evenwel er is een grens. Binnen het politieke, burgerlijke of aardse bestel is er geen probleem. Gaat het echter om goddelijke beginselen, dan komt gehoorzaamheid aan God op de eerste plaats. Bij de koning ging het om goddelijke aanbidding en niet slechts om staatkundige gehoorzaamheid - vandaar het conflict. Een ander sprekend voorbeeld hiervan vinden we in Handelingen 5: 26 - 29. We zijn in het prille begin van het christendom. De apostelen zijn uitgezonden om het evangelie te prediken. Niet iedereen was hiermee akkoord en vaak kwamen de apostelen in de gevangenis terecht; ook Petrus ontsnapt hieraan niet. Toen ging de hoofdman met zijn dienaren erheen en nam hen mede, maar niet met geweld, want ze waren bevreesd, dat het volk hen stenigen zou; en toen zij hen gebracht hadden, leidden zij hen voor de raad. En de hogepriester ondervroeg hen, zeggende: Wij hebben u nadrukkelijk verboden in deze naam (= de naam van Jezus) te leren; en zie, gij hebt Jeruzalem vervuld met uw leer en gij wilt het bloed van deze mens op ons doen neerkomen. Maar Petrus en de apostelen antwoordden en zeiden: Men moet God meer gehoorzaam zijn dan de mensen. Het gezag van de overheid is begrensd tot het aardse beleid. Het is duidelijk dat zij ook hier haar gezagsgrenzen verlegt tot waar het haar niet toekomt dit te doen. Petrus zegt dat hij bereid is de overheid te gehoorzamen, maar, zegt hij, God gaf ons de opdracht om het evangelie te prediken en u verbiedt het. Wij hebben gekozen om God in eerste instantie te gehoorzamen. Er kunnen zich dus conflictsituaties voordoen. Bij de drie vrienden van Daniël beleven we iets gelijkaardigs: ze weigeren te knielen voor het beeld in het dal van Dura. Waarom? We lezen even Exodus 20: 1 - 6. Hier gaat het om het eerste en het tweede van de tien geboden. Vers 3 leert ons het eerste gebod: Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben. Dit gebod vraagt om onder alle omstandigheden in de eerste plaats aan God gehoorzaam te zijn. Wanneer we in een conflictsituatie komen en moeten kiezen de mens te gehoorzamen of God. In zo ‘n situatie zult u Mij eerst gehoorzamen, zegt God - stel de mens nooit boven God. Het tweede gebod lezen we vervolgens in de verzen 4 - 6: Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HERE, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten, en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden. Wanneer we dit tweede gebod lezen, voelen we onmiddellijk waar het bij die drie vrienden van Daniël om ging. Zij zijn doordrongen van de waarde van Gods geboden. Nooit zouden zij buigen voor een beeld. Toch worden ze verplicht dit te doen. Buigen voor het beeld dan betekent gehoorzaamheid aan de koning en ongehoorzaamheid aan God. Zij hebben een
keuze te maken. Wij konden reeds lezen welke keuze ze maakten: God gehoorzamen boven de koning. In vers 8 zien wij wie de drie mannen verraden heeft: de Chaldeeuwse mannen. In hoofdstuk twee hebben zij een in eigen ogen geweldige nederlaag moeten verwerken. Niet zij, maar Daniël en zijn drie vrienden - Joodse bannelingen dan nog - konden zeggen wat Nebukadnessar gedroomd had en wat de betekenis ervan was. Sindsdien zonnen zij op wraak en hier bood zich de gelegenheid. De trouw van deze drie mannen aan hun God kennende, lagen zij op de loer om hen bij de koning te kunnen verklikken. Hoe het verder allemaal verloopt kunnen we lezen vanaf de verzen 13 en 14: Daarop gebood Nebukadnessar in toorn en grimmigheid Sadrak, Mesak en Abednego te halen. Toen die mannen voor de koning gebracht waren, nam Nebukadnessar het woord en zeide tot hen: Is het met opzet, Sadrak, Mesak en Abednego, dat gij mijn goden niet vereert en het gouden beeld dat ik heb opgericht, niet wilt aanbidden? Bij het horen van dit nieuws is de koning woedend; hij voelt zich ernstig vernederd. Dat is nogal menselijk. Nebukadnessar, we zegden het reeds, is het beeld van de doorsnee mens: vlug gekrenkt en geprikkeld. De koning roept de drie vrienden dus tot zich en wenst een verklaring. Hij doet iets wat velen niet zouden doen: beledigd zijnde en in woede en agressie ontstoken, beheerst hij zich; hij poogt zijn waardigheid nog hoog te houden. Hij stelt ze een vraag: is het met opzet? Andere bijbelvertalingen zeggen: is het waar wat van u verteld wordt? Hij is dus niet bevooroordeeld - hij informeert gewoon. In vers 15 lezen we verder: Nu dan, indien gij bereid zijt, zodra gij het geluid van hoorn, fluit, citer, luit, harp, doedelzak en allerlei soort van muziekinstrumenten hoort, u ter aarde te werpen en het beeld te aanbidden, dat ik gemaakt heb ... maar indien gij niet aanbidt, zult gij ogenblikkelijk in de brandende vuuroven geworpen worden; en wie is de god, die u uit mijn hand zou kunnen bevrijden! Een nieuwe kans wordt hen geboden en wel door de koning zelf. Laten we echter eens lezen hoe de drie vrienden hierop reageren en wel in vers 16: Toen antwoordden Sadrak, Mesak en Abednego de koning Nebukadnessar: Wij achten het niet nodig u hierop enig antwoord te geven. Hun antwoord is klaar en duidelijk en getuigt van grote vastberadenheid: wij willen hierover met u niet in discussie treden. De Groot Nieuws Bijhel zegt het zo: Majesteit, we vinden het niet nodig op uw vraag in te gaan, of om hierover nog iets te zeggen. Wij hebben geen bedenktijd nodig - voor ons staat de zaak vast. Eigenlijk was het hun levensprincipe niet te knielen voor beelden. God komt in alles en onder alle omstandigheden op de eerste plaats in hun leven. Mensen, ook veel christenen, reageren vaak naargelang ze de meeste voordelen en de minste nadelen ondervinden. Na veel wikken en wegen nemen ze dan uiteindelijk een beslissing. Zij zijn niet beginselvast. Bij deze drie mannen echter is alles principieel aanwezig en het staat vast: God is de enige God en Hem alleen zullen zij dienen en eren. Daarom gaan zij verder in de verzen 17 - 18: Indien onze God, die wij vereren, in staat is ons te bevrijden, dan zal Hij ons uit de brandende vuuroven, en uit uw macht, o koning, bevrijden; maar zelfs indien niet - het zij u
bekend, o koning, dat wij uw goden niet vereren, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, niet aanbidden. Welk machtig antwoord en uiting van hun onvoorwaardelijk geloof en vertrouwen in de hemelse God! Nebukadnessar, wij hebben een totaal en absoluut vertrouwen in onze God. Wij weten dat de God die wij vereren in staat is ons te bevrijden uit de brandende oven en uit uw macht. Maar of Hij het zal doen, dat weten wij niet. Al zou Hij ons niet bevrijden, wij hebben gekozen om alleen Hem te gehoorzamen. Wat Hij voor ons beslist, is ook voor ons goed. Velen denken: wij gaan God dienen want dan zijn we veilig - God is voor hen een soort opper veiligheidsagent. Veel christenen leven met de gedachte: ik ben christen, dus ben ik beschermd, ziekte en tegenslagen zullen nu aan mij voorbijgaan ... Toch zijn er niet weinigen ontgoocheld over de realiteit van die gedachte. Niet zelden wordt de uitspraak gehoord als een jammerklacht en soort verwijt naar God toe: ik ben een christen; ik probeer het zo goed mogelijk te doen; toch komen beproevingen en tegenslagen ook op mij af ... waarom toch? Bij onze drie mannen zijn zulke gedachten helemaal niet aanwezig. Zij geloven vast dat ze zeker in de vurige over terecht zullen komen en sterven. Spijts dit laten ze alles over aan de wijsheid van hun God, van Wie ze overtuigd zijn dat Hij zal handelen naar hun geloof. In wat dat handelen voor hen ook moge resulteren, zij aanvaarden de wil van hun God. Voor hen telt maar één zaak: gehoorzamen aan hun hemelse God, wat het voor hen ook moge kosten. Het is waar, het leven van een christen loopt niet altijd over rozen - gaat u maar eens de levenservaring na van de apostel Paulus. Hij was een zeer overtuigde en oprechte christen. Hij heeft het wonderlijke van het evangelie tot in de diepste betekenis ervaren. In 2 Corinthiërs 11: 24 - 28 lezen wij wat hij getuigt: Van de Joden heb ik vijfmaal de veertig-min-een-slagen ontvangen, driemaal ben ik met de roede gegeseld, eens ben ik gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een etmaal heb ik doorgebracht in volle zee; telkens op reis, in gevaar door rivieren, in gevaar door rovers, in gevaar door volksgenoten, in gevaar door heidenen, in gevaar in de stad, in gevaar in de woestijn, in gevaar op zee, in gevaar onder valse broeders; in moeite en in spanning, tal van nachten zonder slaap, in honger en dorst, tal van dagen zonder eten, in koude en naaktheid, en dan, afgezien van de dingen die er verder nog zijn, mijn dagelijkse beslommering, de zorg voor al de gemeenten. Dit is een korte samenvatting van het leven van Paulus - een toegewijde christen. Wij kunnen vaststellen dat zijn leven niet op wieltjes liep. Hij heeft geweldig veel beproevingen gekend. Maar hij heeft er geen ogenblik aan gedacht om zijn God, die hem het evangelie heeft toevertrouwd, op te geven. In die zin zien wij ook het leven van de drie vrienden van Daniël. Sommigen kunnen dan de vraag stellen: wat is dan het verschil tussen een christen en een niet-christen? Het is zeker niet zo dat de niet-christen veel tegenspoed kent en dat de christen dat niet heeft. Beiden worden ermee geconfronteerd, maar beiden kunnen het ook zeer goed hebben. Dat alles heeft er niets mee te maken. Het verschil tussen de twee is dat de christen de kracht weet te vinden om die moeiten en zorgen of beproevingen aan te kunnen en ze te doorstaan. En dat is het wat we vinden in het verhaal over die drie jonge mannen in Babylon. We lezen verder in Daniël 3: 19, 20: Toen werd Nebukadnessar vervuld met gramschap, en zijn gelaatsuitdrukking veranderde tegen Sadrak, Mesak en Abadnego; hij antwoordde en gebood, dat men de oven zevenmaal heter
zou stoken dan gewoonlijk, en aan enige mannen, van de sterksten uit zijn leger, gaf hij bevel Sadrak, Mesak en Ahednego te binden en in de brandende vuuroven te werpen. Het gebeurt niet zelden dat moeiten, zorgen en strijd toenemen naarmate we het vaste voornemen hebben om de Here God trouw te dienen. Wie met de wereld meegaat, vaart in haar stroom mee en die heeft zich maar gewoon te laten drijven. Maar wie God wil liefhebben en dienen, draait zijn levensbootje 180° en vaart tegen de wereldstroom in; pas dan komt van alle zijden tegenkanting. Het is nu net dat wat hier gebeurt. Om hun blijvende trouw aan God, wordt de oven zevenmaal heter gestookt. De problemen nemen toe. In de verzen 21-25 lezen we: Toen werden die mannen gebonden, met hun mantels, broeken, mutsen en overige klederen aan, en in de brandende vuuroven geworpen. Omdat nu het bevel des konings streng was en de oven bovenmatig was opgestookt, doodde de vlam van het vuur de mannen die Sadrak, Mesak en Abednego naar boven gebracht hadden. En die drie mannen, Sadrak, Mesak en Abednego, vielen gebonden in de brandende vuuroven. Toen schrok koning Nebukadnessar en stond ijlings op; hij nam het woord en zeide tot zijn raadsheren: Hebben wij niet drie mannen gebonden in het vuur geworpen? Zij antwoordden de koning: Zeker, o koning. Hij zeide: Zie, ik zie vier mannen vrij wandelen midden in het vuur, en zij hebben geen letsel, en het uiterlijk van de vierde gelijkt op dat van een zoon der goden! Hier krijgen we de bevestiging van wat we zo-even stelden. De christen wordt niet gespaard van de vuuroven en vaak is die nog heter dan voor de anderen. Maar wat opvalt is dat hij er niet alleen is. Nebukadnessar weet dat hij slechts drie mannen in het vuur geworpen heeft en hij stelt vast dat er nu vier vrij in rondwandelen. Wat wil Gods Woord eigenlijk leren? God bespaart ons de beproevingen van het leven of de vuuroven niet - evenwel, we zijn er niet alleen . Christus zei in Mattheüs 28: 20: Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld. Inderdaad, Nebukadnessar ziet in die vierde persoon als een zoon der goden; de Zoon Gods, Christus is bij zijn kinderen in de vuuroven. Naarmate de crisis in de eindtijd heviger en feller zal worden, heeft de ware gelovige niets te vrezen. Hij is er niet alleen. De koning doet nog een ontzettende vaststelling, die indruist tegen alle natuurwetten: de drie mannen branden helemaal niet op; meer nog, ze vertonen geen enkel letsel ... De beproevingen hebben niet de geringste vat op de kwaliteit van het geloof van deze mannen. Als puur rein goud is hun geloof - edel, van de hoogste kwaliteit, zoals God het toch zo graag wil. Dit doet ons denken aan de geschiedenis van Job. Hij was een zeer rechtvaardig man - niemand op aarde was zo rechtvaardig als hij. Hij was ook uitermate rijk. Op zekere dag verliest hij al zijn bezittingen - niets blijft hem over. Als hij bovendien ook zijn zeven zonen en drie dochters verliest, wordt hij tenslotte ziek: van het hoofd tot de voetzool zit hij vol zweren - zijn beste vrienden herkennen hem niet eens meer. Op de koop toe uiten dezen naar hem toe allerlei verdachtmakingen - een troostend woord brengen ze voor hem niet op. In hun ogen is hij een groot zondaar, anders overkomt zoiets iemand niet - nu komt uit wie hij in werkelijkheid is, zo menen zij. Ze duwen hem nog dieper de put van vertwijfeling en pijn in. Toch blijft Job erbij: hij heeft zichzelf niets te verwijten; altijd heeft hij eerlijk en oprecht met God en tegenover zijn medemens geleefd. Zijn beproeving wordt steeds feller. Het enige wat Job kan zeggen is:
De HERE heeft gegeven, de HERE heeft genomen, de naam des HEREN zij geloofd -
Job 1:
21 .
Job erkende voor God dat hij geen recht kon doen gelden op een goed en gemakkelijk leven. Alles wat hij had en was, kwam van God. Hij wist dat hij naakt ter wereld was gekomen en deze ook zo zou verlaten. Hij begreep dat alles hem in bruikleen was gegeven. Daarom kon hij zeggen: God heeft gegeven en God heeft genomen. Op het einde van zijn levensverhaal getuigt Gods Geest van hem dat hij de vuurproef van zijn leven begrepen heeft en in Job 42: 3 - 5 zegt hij: … Daarom: ik verkondigde, zonder inzicht, dingen, mij te wonderbaar en die ik niet begreep. ... Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar nu heeft mijn oog U aanschouwd. Job gaat door die hete vuuroven van beproeving en komt er sterker uit dan hij ooit was. Ook hij was er niet alleen, net als de drie vrienden van Daniël. Zo is het ook wanneer een christen terechtkomt in een geloofscrisis: God is bij hem, Hij beschermt en bewaart hem. Blijft hij aandachtig en vertrouwen op God, dan komt hij er gesterkt uit. Goud heeft pas zijn volle waarde, wanneer het eerst in de smeltkroes gelegd en van zijn afvalstoffen gezuiverd wordt om zo het gewenst karaatgehalte te bereiken. Daarom is de loutering door het vuur nodig. Hetzelfde principe geldt voor de gelovigen. Zij zijn stukjes goud en in Gods oog zeer kostbaar. Op het eerste gezicht niet altijd zo aantrekkelijk - er zitten heel wat ruwe kanten aan. De vuuroven der beproeving is er om hen hiervan te verlossen. Wat gebeurt er nog meer in Babylon na die vuuroven? In de verzen 26 - 29 lezen wij: Toen trad Nebukadnessar op de deur van de brandende oven toe; hij nam het woord en zeide: Sadrak, Mesak en Abednego, gij dienaars van de allerhoogste God, treedt naar buiten en komt hier! Toen kwamen Sadrak, Nesak en Abednego uit het vuur. En de stad- houders, de oversten, de landvoogden en de raadsheren des konings kwamen bijeen; zij zagen, dat het vuur geen macht had gehad over de lichamen van deze mannen, dat hun hoofdhaar niet was geschroeid, dat hun mantels ongebonden gebleven waren, ja, dat er zelfs geen brandlucht aan hen gekomen was. Nebukadnessar hief aan en zeide: Geloofd zij de God van Sadrak, Mesak en Abednego! Hij heeft zijn engel gezonden en zijn dienaren bevrijd, die zich op Hem hebben verlaten, het bevel des konings hebben overtreden, en hun lichamen prijsgegeven, omdat ze geen enkele god willen vereren of aanbidden dan alleen hun God. Daarom wordt door mij een gebod uitgevaardigd, dat ieder, tot welk volk, tot welke natie of taal hij ook behore, die enig oneerbiedig woord spreekt tegen de God van Sadrak, Mesak en Abednego, in stukken gehouwen en dat zijn huis tot een puinhoop gemaakt zal worden, omdat er geen andere God is, die zo verlossen kan. Merkwaardig toch hoe God zich kenbaar maakt in Babylon. Vandaag is onze wereld Babylon - verwarring alom: astrologen, magiërs, tovenaars, geleerden, elk heeft zijn zeg en inbreng. Als christenen zitten wij er middenin. Ook nu wil God er zich kenbaar maken - Hij wil dat de mens in de wereld Hem kent; Hij heeft ze heel wat te bieden ... . De enige vraag is: hoe kan Hij zich laten kennen? In het hoek Daniël laat Hij zien via welk kanaal Hij dit wil doen: door zijn kinderen, de gelovigen, op voorwaarde dat zij zijn zoals Daniël en zijn drie vrienden mensen, die de goddelijke geloofswaarden trouw blijven, wat het hen ook kost. Dan komt de dag dat mensen, als een Nebukadnessar - een despoot - zullen beseffen dat de God van die gelovigen de ware God is. In onze tijd, de eindtijd, is die God onbekend, gewoon omdat zij, die zich christen noemen, zo tekort schieten in hun trouw aan Hem. Waar zijn de christenen waarin God
zich kan manifesteren? Zijn ze bekend om hun bijbelse beginselvastheid? Stellen zij God boven alles en blijven ze onwrikbaar in het geloof, ondanks de vurige oven van de beproeving? Nog een laatste bedenking in verband met de geschiedenis van Nebukadnessar. Er is een zeer groot verschil tussen Nebukadnessar, die zich hier als een god wilde verheffen en de ware God des hemels. Hij wilde zich tot een god verheffen, net zoals de mens vandaag zichzelf zijn eigen god wil zijn: raak hem niet aan want hij kent en hij beslist. Hij wil dat anderen zich aan hem onderwerpen. Het despotische zit heel dikwijls in de aard van de mens verscholen. De drie eerste hoofdstukken van het boek Daniël hebben ons geleerd hoe totaal anders die God des hemels wel is. God verplicht Nebukadnessar niet in Hem te geloven, maar Hij manifesteert zich. Hij biedt de koning de gelegenheid om Hem aan te nemen of niet. God houdt rekening met de vrije wil van de mens. De mens-god doet dat niet - hij verplicht anderen te doen wat hij wil. Dat is nu eenmaal het kenmerk van Babylon: anderen dwingen zijn wetten te aanvaarden om er naar te leven. De Geest van God daarentegen openbaart zich door nederigheid, vaak gaande door diepe dalen in het leven. Maar in zijn liefde, nederigheid, geduld en lankmoedigheid geeft Hij iedereen de kans tot inzicht te komen wie en wat Hij is. Belangrijk is: in Daniël 2 zagen wij hoe God de toekomst kent; in Daniël 3 leerden we die God kennen die ons kan bevrijden. Hij bevrijdt zijn trouwe kinderen uit de vurige oven. Wij hebben dus alle redenen om ons aan Hem toe te vertrouwen, want zoals Hij hier handelt, zo doet Hij ook nu nog. De vraag is natuurlijk in hoeverre wij God met ons laten bezig zijn. Niet zelden willen de christenen God gebruiken. De Bijbel leert dat het net andersom moet. Zijn wij, als christenen, hiertoe bereid?