DE PROFETIEËN IN HET BOEK DANIËL Hoofdstuk 10 - 11 - 12 Dit is de laatste brochure handelend over de profetieën in het boek Daniël. Hierin zullen de laatste drie hoofdstukken samen besproken worden, omdat ze een geheel vormen in en eigenlijk het vierde visioen weergeven van het boek Daniël. De eerste drie zijn beschreven in hoofdstuk 2 - eerste visioen - , 7 - tweede visioen - , 8 en 9 - derde visoen. De bestudering van die vier visioenen leren ons dat ze mekaar heel dikwijls overlappen; inderdaad, in de eerste twee gezichten gaat het om één en dezelfde geschiedenis, voorgesteld door andere beelden.. Wanneer wij die vier visioenen bestuderen, komen wij tot het inzicht dat ze mekaar overlappen. De vraag die zich stelt is: waarom wordt diezelfde geschiedenis viermaal opnieuw geschetst, weliswaar met wat meer details - maar het blijft dezelfde geschiedenis? U moet weten: Daniël is een Gods-man, dat is iemand die zich zéér betrokken weet met de zaak van zijn God. Dit houdt in dat de vernietiging van het koninkrijk van Israël voor hem gelijk staat met de vernietiging van het Koninkrijk van God, m.a.w. als het koningschap van Israël niet meer bestaat, dan bestaat dat van God ook niet meer. De verwoesting van Israëls tempel staat voor hem gelijk met het vernietigd zijn van Gods tempel. Daarbij komt nog dat Gods volk in ballingschap leeft! Vier enorme problemen dus waarmee Daniël het duidelijk zéér moeilijk heeft. Het is voor ons dan ook niet moeilijk te begrijpen dat de intense betrokkenheid met zijn God bij he m de dringende vraag - eigenlijk een diepe zielswens - ontlokt: Mijn God, wanneer zult Gij uw Koninkrijk herstellen? En uw Koningschap? En uw Tempel? En uw Volk? Toch wel zeer belangrijke vragen, want… leven zij ook niet in onze geest, vormen zij ook bij ons niet het voorwerp van onze dagelijkse bezorgdheid en verlangen - wij, diep oprechte christenen, begaan met Gods aangelegenheden? Verlangen wij niet evenzeer naar dat Koninkrijk van God, waarvan vrede, blijdschap en gerechtigheid het fundament vormen? Verlangen wij niet evenzeer om eindelijk THUIS te zijn? Houdt het onze geest niet bezig wanneer God zijn Koningschap zal herstellen? Immers, hoe sterk leeft het verlangen in ons te mogen leven onder het koningschap van Iemand die regeert in rechtvaardigheid, in liefde en in begaan-zijn met zijn volk? Zeker, bij iedere christen, die dit van harte is, leeft er een voortdurende gedrevenheid om ook feitelijk met die God in gemeenschap te leven, die God die hem zó liefhad dat Hij zijn straf droeg aan het kruis - Hem zien met eigen ogen, van aangezicht tot aangezicht leven met zijn Redder en Levensgever. Welk hoger levensverlangen kan er nog bestaan voor wie nu reeds in levensgemeenschap leeft met zijn God? Hoe intenser en oprechter dit verlangen leeft, hoe dringender en bestendiger de vraag zich stelt: Wanneer zal God dit tot een feitelijke werkelijkheid laten worden voor zijn geliefde ware kinderen? U merkt het actueel zijn ook voor ons van Daniëls vier vragen en daarom is zijn boek voor ons - levend in het jaar 2000 - van heel bijzondere en onontbeerlijke waarde. Daniël heeft dus vier vragen waarop God in vier visioen - profetieën - een antwoord geeft. De schijnbare overlappingen hebben te maken met het feit dat de vier vragen van Daniël zeer nauw met mekaar verweven zijn. Vraag één: Wanneer zal uw (Gods) Koninkrijk hersteld worden? Antwoord: Daniël 2: 44, 45 Maar in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan.
God zegt dat Hij zijn Koni nkrijk zal oprichten in de dagen van het verdeelde wereldse koninkrijk wat wij in hoofdstuk 2 konden lezen. Vraag twee: Wanneer zal uw Koningschap hersteld worden? Antwoord: Daniël 7: 13, 14 Ik bleef toekijken in de nachtgezichten en zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een mensenzoon; hij begaf zich tot de Oude van dagen, en men leidde hem voor deze; en hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet zal vergaan, en zijn koningschap is een, dat onverderfelijk is. Wanneer ontvangt die iemand gelijk een mensenzoon het koningschap? Nadat de 1260 jaren door zijn en de vierschaar of het hemelse gericht zal zetelen - zie Daniël 7: 9, 10, 25 - 27: 9 Terwijl ik bleef toekijken, werden tronen opgesteld, en een Oude van dagen zette Zich neder; zijn kleed was wit als sneeuw en zijn hoofdhaar blank als wol; zijn troon bestond uit vuurvlammen, de raderen daarvan uit laaiend vuur; 10 en een stroom van vuur welde op en vloeide voor hem uit; duizendmaal duizenden dienden hem en tienduizend maal tienduizenden stonden voor hem. De vierschaar zette zich neder en de boeken werden geopend. 25 Hij zal woorden spreken tegen de Allerhoogste, en de heiligen des Allerhoogsten te gronde richten; hij zal er op uit zijn tijden en wet te veranderen, en zij zullen in zijn macht gegeven worden voor een tijd en tijden en een halve tijd; 26 dan zal de vierschaar zich nederzetten, en men zal hem de heerschappij ontnemen en hem verdelgen en vernietigen tot het einde. 27 En het koningschap, de macht en de grootheid der koninkrijken onder de ganse hemel zal gegeven worden aan het volk van de heiligen des Allerhoogsten: zijn koningschap is een eeuwig koningschap, en alle machten zullen het dienen en gehoorzamen. Vraag drie: Wanneer zal de tempel of Gods heiligdom hersteld worden? Antwoord: Daniël 8:13, 14 13 Toen hoorde ik een heilige spreken, en een andere heilige zeide tot degene die gesproken had: Hoelang zal dit gezicht gelden; het dagelijks offer en de ontzettende overtreding, het prijsgeven van het heiligdom en het vertrappen van het heer? 14 En hij zeide tot mij: Tweeduizend driehonderd avonden en morgens; dan zal het heiligdom in rechten hersteld worden. Zo krijgt Daniël een antwoord op al zijn vragen - antwoorden die ook voor ons belangrijk zijn in ons christelijk beleven. Eén vraag echter blijft nog onbeantwoord: Wanneer zal God zijn volk bijeenbrengen? Immers, zonder het volk, geen koning of koninkrijk. Het antwoord hierop is het voorwerp van huidige brochure en is terug te vinden in de resterende hoofdstukken van het boek Daniël:10, 11 en 12. Belangrijk in onze zoektocht naar het antwoord op de laatste vraag is wat staat in Daniël 10: 14 En ik ben gekomen om u te verstaan te geven wat uw volk in het laatst der dagen overkomen zal; want wederom is het een gezicht aangaande de toekomst. Wanneer zal het gebeuren? … in het laatst der dagen. Daniël 12:1 geeft ons een klaar en duidelijk inzicht in het wanneer:
Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen: al wie in het boek beschreven wordt bevonden. Dus, in het einde zal Gods volk verlost worden. Dat is nu juist het grote thema van de hoofdstukken 10, 11 en 12: de verlossing van Gods volk. In een eerder ingewikkeld en op het eerste zicht moeilijk visioen, geeft God te kennen wat er allemaal zal gebeuren in de loop van de geschiedenis alvorens het volk verlost wordt. Beginnen wij bij hoofdstuk 10: 1 om zo geleidelijk verder te gaan. Daniël 10 is de inleiding op het eigelijke visioen beschreven in de hoofdstukken 11 en 12. In het derde jaar van Kores, de koning der Perzen, werd aan Daniël, die Beltesassar genoemd werd, een woord geopenbaard; het woord was waarheid en sprak van grote nood. En hij gaf acht op dat woord en had aandacht voor het gezicht. We ontdekken hier twee belangrijke zaken: 1. Het visioen wordt gegeven in het derde jaar van Kores - 536 v. C. De Joden kwamen in ballingschap naar Babel in 606 v. C. Dit derde jaar van Kores is dus het zeventigste jaar van de ballingschap. Dat is zeer belangrijk, want door middel van de profeet Jeremia weten wij dat de ballingschap zeventig jaar zou duren - Jeremia 25: 11 en 29: 10. Daniël krijgt dit visioen op het einde van de ballingschap. Het was inderdaad ook Kores die als eerste het bevel gaf om de Joden terug naar Palestina te laten gaan om er de muren en de tempel van Jeruzalem her op te bouwen. 2. Het woord dat hier aan Daniël werd geopenbaard, was waarheid en het sprak van grote nood. Er is een bepaald probleem, er heerst een crisis in dat derde jaar van Kores. Wij weten dat in dit zeventigste jaar van de ballingschap een aantal Israëlieten zijn teruggekeerd naar Palestina een heel klein aantal slechts. We lezen dit in het bijbelboek Nehemia. De meeste Joden zijn in Babylon gebleven. Zij voelden er zich goed. Zij hadden er hun wijngaarden geplant, hun zaken opgebouwd - ze waren er ferm ingeburgerd. Waarom terugkeren naar Palestina om daar weer helemaal opnieuw te beginnen? In Babylon was hun bestaan verzekerd. De kleine teruggekeerde groep stootte op een aantal problemen. Toen Israël zeventig jaar terug naar Babylon was weggevoerd,was er in Palestina een kleine groep achter gebleven. Daarnaast had Nebukadnessar andere volksgroepen in Israël binnen gebracht. Die beide groepen hadden zich vermengd - later de Samaritanen genoemd. Uit hen kennen wij o.a. de Samaritaanse vrouw en de barmhartige Samaritaan. Hun godsdienst was een mengsel van Joodse en heidense religie. Joden en Samaritanen leefden als kat en hond. Die Samaritanen voelden zich niet echt gelukkig bij het zien van de teruggekeerde groep Joden, die de muren van Jeruzalem en de stad begonnen te herbouwen. Op alle mogelijke manieren probeerden ze dit te verhinderen. Dit probleem, die nood werd Daniël medegedeeld. De terugkeer naar en de opbouw van Jeruzalem verliep niet zo vlot. En Daniël, wat deed hij? In vers 2 en 3 lezen wij: In die dagen bracht ik, Daniël, drie volle weken door met rouw bedrijven; smakelijke spijze at ik niet, vlees noch wijn kwamen in mijn mond en ik zalfde mij in het geheel niet, tot er drie volle weken verlopen waren. Meerdere malen reeds zagen wij hoe Daniël, wanneer hij problemen had, onder ernstig gebed en vasten steun zoekt bij zijn God. Ook hij verlangt heel erg naar Jeruzalem terug te
kunnen keren. Hij is helemaal niet gelukkig in Babel, zoals veel andere Joden. Hij weet zich een vreemdeling in dit vreemde land. Hij hunkert naar zijn geliefde land. Dat is zéker ook toepasselijk op elke hedendaagse oprechte christen. Het boek Daniël is er niet om ons te leren hoe het verleden was, maar om ons te laten zien welke lessen wij uit dat verleden kunnen trekken. Ook vandaag moeten wij vaststellen dat zoveel christenen zich hebben gevestigd in Babylon - de wereld. Als God ze roept om het geloof der vaderen in eer te herstellen, zijn vredestad opnieuw te bouwen, voelen zij daar niet zoveel voor. Zij hebben het zo goed in deze wereld. Waarom dan veranderen? Zij die wèl kiezen om God getrouw te zijn, de wereld los te laten en zijn gemeente op te bouwen, hebben het inderdaad niet zo gemakkelijk. Want tot bekering komen en het nieuwe goddelijke leven beleven, brengt nogal aardig wat strijd met zich héél praktisch in zijn toepassing naar ons toe, vindt u niet? Wij lezen verder in de verzen 4 - 6: Op de vierentwintigste dag nu van de eerste maand, terwijl ik mij aan de oever van de grote rivier, dat is de Tigris, bevond, sloeg ik mijn ogen op en zie, daar zag ik een man in linnen klederen gekleed en de lendenen omgord met goud van Ufaz; zijn lichaam was als turkoois, zijn gelaat schitterde als de bliksem, zijn ogen waren als vurige fakkels, zijn armen en voeten glanzend van gepolijst koper, en het geluid van zijn woorden als het gedruis van een menigte. Wanneer Daniël gebeden en gevast heeft, ziet hij een man in linnen klederen. Hij maakt een enorme en diepe indruk op hem. Wij gaan hier nu niet dieper op in, maar wijzen er even op dat ook Johannes een gelijkaardig visioen gekregen heeft - Openbaring 1: 12 - 15. In het boek Openbaring wordt die man genoemd de Zoon des mensen - dat betekent Jezus Christus. Zo verschijnt Hij ook hier aan Daniël - Hij laat Zich zien in zijn heerlijkheid. Die beschrijving vertelt ons over bepaalde eigenheden van Christus. Wat belangrijk is: Daniël heeft hier dus een ontmoeting met Jezus Christus, vele eeuwen voor Diens geboorte in Betlehem als mens - een antwoord op zijn gebeden en vasten. In vers 7 lezen wij: Alleen ik, Daniël, zag dat gezicht, maar de mannen die bij mij waren, zagen het niet; doch een grote schrik overviel hen, zodat zij vluchtten en zich verborgen; zo bleef ik alleen over. Let op de veelzeggende uitdrukking: Alleen ik, Daniël, zag dat gezicht. Het is een feit: een geloofservaring wordt individueel beleefd - omgang hebben met de Here Jezus Christus is een persoonlijke ervaring. Veelal begrijpen medemensen er niets van en kunnen u slechts vreemd aankijken - net zoals dit het geval was met Daniël: zijn metgezellen stellen enkel vast dat er met Daniël iets vreemds aan de hand is, maar wat, daar hebben ze geen antwoord op. Zij vluchten en hij bl ijft alleen achter. Alléén? Eigenlijk niet, want Christus is bij hem. Wij gaan verder en lezen het vers 8 - 9: Toen ik dat grote gezicht zag, bleef er in mij geen kracht meer; alle kleur week van mijn gelaat, en ik had geen kracht meer over. Toen hoorde ik het geluid zijner woorden, en toen ik het geluid zijner woorden hoorde, viel ik bezwijmd op mijn aangezicht, met mijn aangezicht ter aarde. Die tekst maakt toch wel indruk. Op het vlak van geloof is Daniël een man naar wie wij opzien. Hij is een parel onder de geloofsmensen. Wanneer hij echter in de aanwezigheid van Christus komt, blijft in hem kleur noch kracht over. Dit is de werkelijkheid: als de gelovige, spijts alles wat hij is en doet, met Christus geconfronteerd wordt, dan verdwijnt zijn alles. Ook Paulus vertelt ons hoe hij zichzelf ervaart naast de persoon van zijn Heiland, Jezus Christus: Ik, ellendig mens ... Vergeleken met het zuivere geloofskarakter van Jezus blijft er van ons, mensen, niets over. Als
wij dan toch kunnen leven, is het door de genade van God. Dat is wat wij verder kunnen lezen in de verzen 10 - 12: En hij zeide tot mij: Vrees niet, Daniël, want van de eerste dag af, dat gij uw hart erop gezet hadt om inzicht te verkrijgen en om u voor uw God te verootmoedigen, zijn uw woorden gehoord, en ik ben gekomen op uw woorden. Daniël bad en rouwde gedurende drie volle weken. Hij volhardde in zijn gebeden. In vers 12 wordt gezegd: vanaf de eerste dag reeds is uw gebed verhoord. Soms kan het ook bij een christen voorvallen dat hij ernstig bidt: met een volkomen toegewijd hart en toch krijgt hij de indruk dat zijn gebed onverhoord blijft. Toch zegt God dat Hij reeds vanaf de eerste dag zo ‘n gebed (ver)hoort. De verzen 13, 14 verduidelijken dit: Maar de vorst van het koninkrijk der Perzen stond eenentwintig dagen tegenover mij; doch zie, Michael, een der voornaamste vorsten, kwam mij te hulp, zodat ik daar, bij de koningen der Perzen, de overhand behield; en ik ben gekomen om u te verstaan te geven wat uw volk in het laatst der dagen overkomen zal; want wederom is het een gezicht aangaande de toekomst. Hier blijkt dat God vanaf de eerste dag Daniëls gebed verhoord heeft - onmiddellijk kwam er aktie in de hemel. Maar alles gaat zo maar niet vanzelf. Het is alsof God zegt: Gij, Daniël, hebt gebeden: Hemelse Vader, die zeventig jaren van ballingschap zijn door en U hebt gezegd dat wij dan zouden terugkeren naar Jeruzalem. Nu echter verneem ik dat er ernstige moeilijkheden zijn in Jeruzalem. Wat gaat U hier aan doen? En de hemel antwoordt: Ja, Daniël, wij hebben onmiddellijk ingegrepen en zijn naar de koning van Perzië gegaan en wij hebben aan zijn geest, aan zijn hart gewerkt. Maar hij bood verzet. Hier maken wij een opmerkelijke fase mee in het leven van Daniël. In werkelijkheid gunt God on s een blik binnen de geestenwereld - voor ons onbekend. Wij denken soms dat God Zich niet inlaat met regeringsleiders en de politiek die zij voeren. Maar de Bijbel leert het tegenovergestelde: God houdt er Zich wel degelijk mee bezig. Hij werkt met zijn Geest en via engelen in op de geest, de gedachten en de harten van de regeringsverantwoordelijken. God zegt tot Daniël dat Hij direct begonnen is om Kores op goede gedachten te brengen en juiste beslissingen te laten nemen, zodat hij Israël zou laten terugkeren naar Palestina. Maar wat is er gaande? De Bijbel spreekt ons over die grote strijd tussen twee machten: de Geest van God en de machtk van de duisternis - satan. Beiden werken in op de gedachten en de gevoelens van de mens - ook van regeringsleiders. Wanneer God hier zijn volk wil laten terugkeren naar Jeruzalem, dan heeft Hij te strijden met de tegenpartij. Daniël wordt toegestaan die strijd achter de schermen te zien en zich te realiseren hoe sterk de macht van het kwade wel is. Wij, mensen, zien hiervan slechts de resultaten - van de werkelijke strijd hebben wij slechts een uiterst geringe notie. Dit wilden wij toch wel even doorgeven opdat, wanneer wij ernstig bidden en smeken, niet het gevoel zouden hebben dat God ons niet hoort. God verhoort onze gebeden, maar niet altijd op de manier waarop wij dit zouden willen. God kent ons vandaag, maar Hij kent ons ook in de toekomst en daar houdt Hij rekening mee als Hij gebeden verhoort - evenzeer met sommige personen die een rol spelen in onze omgeving en ons (verder) leven. In de bijbeltekst lazen wij eveneens dat God zegt dat Hij gekomen is om Daniël verder inzicht te geven betreffende zijn volk. Dat moeten wij in gedachten houden, want wanneer wij de hoofdstukken 11 en 12 behandelen, zal bijna alles over die gedachte gaan. Wij vervolgen met de verzen 15 en 19: Toen hij op deze wijze met mij sprak, boog ik mijn gelaat ter aarde en was verstomd. Maar zie, iets als een menselijke gedaante raakte mijn lippen aan; toen opende ik mijn mond en begon te
spreken, en ik zeide tot hem die voor mij stond: Mijn heer, vanwege het gezicht hebben mij weeën overvallen, en ik heb geen kracht meer over. Hoe kan ik, de knecht mijns heren, spreken met u, mijnheer? Ik heb immers geen kracht meer en alle adem is van mij benomen. Toen raakte hij, die er uitzag als een mens, mij wederom aan en gaf mij kracht en zeide: Vrees niet, gij zeer beminde man, vrede zij u, wees sterk, ja, wees sterk! En terwijl hij met mij sprak, werd ik gesterkt en ik zeide: Mijn heer spreke, want gij hebt mij kracht gegeven. In deze teksten vinden wij bepaalde elementen die toch de moeite waard zijn om te onderlijnen: A. Daniël, gij zijt een zeer beminde man, zie ook vers 11. Het is toch uitermate bijzonder als de Here zelf zegt dat de gelovige zeer bemind is in de hemel. Wat wij tot hiertoe gezien hebben met betrekking tot Daniël, kunnen wij als volgt samenvatten: zijn denken, spreken en doen was uitsluitend gericht om God aangenaam te zijn, Hem te eren en te gehoorzamen. Nooit zocht hij zichzelf, maar zijn hoop en vertrouwen waren steeds op God in de hemel gericht. In Babylon was hij, omwille van zijn persoonlijke verhouding met God, Diens trouwe vertegenwoordiger. Dat valt zeer sterk op. Als christen stellen wij ons wel eens de vraag: Wat is onze taak in deze wereld? Daniëls voorbeeld inspireert het ons: in handel en wandel, in toewijding en ijver, onze God te vertegenwoordigen in de wereld waarin wij nu nog verblijven - het hemelse karakter uitstralen. Om die reden zei God: Gij zijt een man naar mi jn hart; gij zijt Mij een ware getuige; gij zijt zéér bemind. B. Vanwege Gods aanwezigheid werd Daniël, mens zijnde, krachteloos en stom. In een wereld, gelijk aan het toenmalige Babylon, heeft God ook nu nog behoefte aan gelovigen die in eigen kracht niets zijn, maar die, gegrepen door Gods Geest, vervuld zijn met hemelse kracht en vermogen. Ook wij zouden graag in detail de toekomst kennen, maar hoe sterk zijn wij om het alles te weten en te bevatten? Denk aan wat Jezus tot zijn discipelen zei: Ik heb u nog veel te zeggen, maar gij kunt het nu niet dragen - Johannes 16: 12. Zo was het ook bij Daniël: hij heeft kracht en hulp van God nodig om te kunnen verwerken al wat God hem zal openbaren. Laat ons nog de verzen 20 en 21 lezen: Toen zeide hij: Weet gij, waarom ik tot u gekomen ben? Terstond moet ik terugkeren om met de vorst der Perzen te strijden, en zodra ik uitgegaan ben, zie, dan zal de vorst van Griekenland komen - nochtans zal ik u mededelen wat geschreven staat in het boek der waarheid - en niet één staat mij vastberaden terzijde, behalve uw vorst Michael. Zo zijn wij bij het hoofdstuk 11 gekomen. Hier zal de Here bekendmaken wat de waarheid is - wat er zal gebeuren alvorens het volk van God zal bevrijd worden. Wanneer er gesproken wordt over het volk van God, dan is dat binnen de idee van Daniël: het Joodse volk. Bijbels gezien echter is het duidelijk dat Gods gedachten of bedoelingen hieromtrent ruimer zijn. Wat verder zal gezegd worden in deze profetie dat God Zich niet slechts beperkt tot de Joden, maar tot Gods volk in de ruime zin van het woord. Maar het alles begint bij het Joodse volk en breidt zich in de loop van de geschiedenis uit tot zowel de Joodse als tot de niet-Joodse gelovigen. Hoofdstuk elf heeft als centraal gegeven Gods antwoord op de vraag: Wanneer zal mijn volk verlost worden? In zijn antwoord verwerkt God de opkomst van verschillende volkeren en de ermee gepaard gaande zware strijd: de Meden en de Perzen, de Grieken, de Romeinen, het geestelijke Rome, dan de gebeurtenissen in de eindtijd net voor Gods volk verlost wordt. Daar het
geheel op het eerste gezicht nogal wat zwaar over kan komen, lijkt het ons nuttig het hoofdstuk als volgt onder te verdelen: .. .. .. .. .. ..
de verzen 1 - 3: vers 3 en 4: de verzen 5 - 15: de verzen 16 - 28: de verzen 29 - 39 de verzen 40 - 45:
Gods volk ten tijde van Medo - Perzië; Gods volk en het Griekse rijk; Gods volk onder de Syrische oorlogen; Gods volk ten tijde van het Romeinse rijk; Gods volk ten tijde van het geestelijke Rome; Gods volk in de eindtijd.
God doorloopt de geschiedenis, neemt er een aantal hoogtepunten uit en probeert Daniël duidelijk te maken: Zie, dat is wat nog allemaal moet gebeuren, daarin zal uw volk nog allemaal verwikkeld raken alvorens het uiteindelijk zal worden verlost. Dat willen wij nu even van dichtbij nagaan. .. de verzen l en 2 Ik echter, ik stond in het eerste jaar van Darius de Meder hem tot een helper en toevlucht. Nu dan, ik zal u de waarheid bekendmaken. Zie, nog drie koningen zullen in Perzië opstaan, en de vierde zal grotere rijkdom bezitten dan alle anderen, en als hij sterk geworden is door zijn rijkdom, zal hij alles in beweging brengen tegen het koninkrijk van Griekenland. Daniël krijgt dit visioen onder de regering van Kores - Daniël 10: 1. Nog drie koningen zouden er volgen. Inderdaad, de geschiedenis leert ons dat er nog drie belangrijke koningen geweest zijn bij de Meden en de Perzen nà Kores: Cambises, Darius de Grote en Xerxes. Het was onder die drie koningen dat Israël de gelegenheid kreeg om Jeruzalem her op te bouwen. Xerxes richtte een heel groot leger op en trok hiermee naar Griekenland en breidde zo zijn macht uit. Maar hij verloor deze ook weer en onder zijn koningschap brokkelde Medo-Perzië verder af. Om die reden worden de latere koningen niet meer vermeld. .. verzen 3 - 4 En er zal een heldhaftige koning opstaan, die met grote heerschappij zal regeren en doen zal wat hem goeddunkt. Maar nauwelijks is hij opgestaan, of zijn koninkrijk zal verbroken worden en verdeeld naar de vier windstreken des hemels; doch niet aan zijn nakomelingen, en zonder de macht waarmee hij heerste; want zijn koninkrijk zal uiteengerukt worden en aan anderen dan dezen komen. Deze heldhaftige koning ontmoetten wij reeds eerder in de profetie - Alexander de Grote: de zeer grote horen tussen de ogen op de kop van de geitenbok, die plots afbrak. Daarom zegt vers 4: Maar nauwelijks is hij opgestaan, of zijn koninkrijk zal verbroken worden en verdeeld naar de vier windstreken des hemels. Hierbij denken wij onwillekeurig aan de vier koppen op de rug van de panter - Daniël 7: 6 en aan de vier horens - Daniël 8: 8. Opvallend in Daniël 11 is dat de profetie ingaat op slechts twee van de vier windstreken - de koning van het noorden en de koning van het zuiden. Wie stellen ze voor? Om dat te kunnen weten, moeten wij ons verplaatsen naar Palestina om zicht te realiseren wààr die twee windstreken liggen. Een landkaart leert ons dat ten noorden van Palestina Damascus, Syrië ligt. Daar regeerden de Seleuciden, één van de vier generaals van Alexander de Grote. In het zuiden lag Egypte, waar de Ptolemeeën regeerden. .. verzen 5 - 15 De geschiedenis vertelt ons dat na de dood van Alexander er steeds weer strijd ontstond tussen die beide machten: de koning van het noorden en de koning van het zuiden - een strijd
om de vruchtbare halve maan of het land der belofte. Ongeveer honderdvijftig jaar duurden die Syrische oorlogen. Israël kwam afwisselend onder de macht van een van beide strijdende partijen. Dat wordt verteld in de verzen 5-15. Maar waarom wordt niet meer gesproken over die twee andere koningen? Het Griekse rijk werd toch in vier verdeeld? Hier komen wij bij een heel belangrijk beginsel in de Bijbel. De Heilige Schrift vertelt ons in de eerste plaats de geschiedenis van Gods volk: de geschiedenis van het letterlijke Israël en / of deze van het geestelijke Israël. Al de volken, om een of andere bijzondere reden met Gods volk geconfronteerd, zijn vermeld in de profetieën. De twee andere koninkrijk en of horens lagen ver van Palestina en kwamen met Israël niet in aanraking en worden bijgevolg ook niet vermeld. Want er werd tot Daniël gezegd: Ik ben gekomen om u inzicht te geven betreffende uw volk en zijn toekomst - Daniël 10: 14. God probeert duidelijk te maken wat zijn volk zal overkomen vóór de uiteindelijke verlossing een feit wordt - dààr gaat het om. Wij nodigen u uit om de verzen 5 tot 15 te lezen in uw bijbel. Zonder in detail te gaan, willen wij u toch even wijzen op het lijden dat, als gevolg van die oorlogen, Israël of Gods volk heeft moeten ondergaan, zowel op lichamelijk- en materieel - als op geloofsvlak. Zo spreekt vers 15 over de koning van het noorden ... Er wordt binnen dit kader nogal vlug gedacht aan Antiochus Epifanes, die grote verwoesting bracht binnen Jeruzalem: zo ging hij o.a. over tot het offeren van varkens in de tempel van God. De afschuwelijke gruwel die zoiets betekende voor het Joodse volk kan men pas inschatten als men zich realiseert hoe Joden staan tegenover varkens en dat die door een heidens heerser, binnen Gods heilige stad Jeruzalem, in Gods tempel afgodisch geofferd werden. Het leidde zelfs bij Mattias en zijn vijf zonen tot opstand, waardoor zij zich los konden maken van die overheerser en zo een tijd onafhankelijkheid genoten. Vers 14 zegt: Ook zullen gewelddadige mannen uit uw volk - uit Israël - zich verheffen om een gezicht tot werkelijkheid te maken. Dat is ongetwijfeld een zinspeling op Mattias en zijn zonen met hun medestrijders. Welk gezicht wilden zij tot werkelijkheid maken? Het herstel van Gods koningschap. Maar dat was het nog niet. Gods volk zou pas helemaal op het einde bevrijd worden. Daarom ook wordt gezegd dat zij iets gewelddadigs doen, maar het zal hen niet lukken - zij zullen struikelen. De gewelddadige manier waarop zij dat willen verwezenlijken is niet de wil van God. .. Volgende fasen: verzen 16 - 28 En hij - een nieuwe macht -, die tegen hem - de koning van het noorden - optrekt, zal doen wat hem goeddunkt, en niemand zal voor hem standhouden; hij zal vaste voet krijgen in het Sieraadland en verdelging zal in zijn hand zijn. Welke macht maakte een einde aan die Syrische oorlogen? Rome - de opkomst van het Romeinse rijk die o.a. ook het Sieraadland of Palestina bezette. Hij heeft verdelging in zijn hand, zegt vers 16. Denkt u even aan de verwoesting die dat Romeinse rijk aanrichtte in Palestina: de totale vernietiging van Jeruzalem met zijn tempel. Tot en met vers 28 worden nog dingen gezegd over die Romeinse macht. Vers 18: Hij zal zijn aangezicht keren tegen de kustlanden en er vele veroveren, maar een bevelhebber zal hem met zijn smaad doen ophouden zonder dat hij hem diens smaad vergelden kan. Wie is die hij? Men neemt aan dat het zou gaan om Julius Caesar, die Rome groot maakte. Hij veroverde o.a. steeds meer landen rond het Middellandse-Zeekustgebied. Om het interne verval van brood en spelen en de smaad binnen het rijk tegen te gaan, ging hij met ijzeren
hand, dictatoriaal regeren. De Roomse senaat kon dit niet tegenhouden. Maar de tekst zegt dat hij hierin niet slaagt. Vers 19: Daarna zal hij - die bevelhebber - zijn aangezicht keren naar de burchten van zijn eigen land (Hij was een bevelhebber op oorlogspad. Maar aan het thuisfront werden de wetten gemaakt en geregeerd. Hij keerde zich naar de burchten van zijn eigen land - hij ging terug naar de senaat) - maar hij zal struikelen en vallen en niet meer gevonden worden. Men weet dat Julius Caesar, toen hij in Rome was, vermoord werd. Deze tekst past dan ook helemaal binnen zijn levensloop. Vers 20 is een ander hoogtepunt, een fragment uit die Romeinse geschiedenis: In zijn plaats zal iemand opstaan, die een afperser rondzendt door het heerlijkste deel van het koninkrijk, maar binnen enkele dagen zal hij verbroken worden, doch niet door toorn noch door strijd. Hierbij denken wij aan keizer Augustus. De volkstelling die hij o.a. organiseerde was niet zozeer bedoeld om het aantal inwoners van het rijk te kennen, veeleer om belastingen te kunnen heffen - afpersen. In die periode reisden Jozef en Maria naar Betlehem en werd Jezus geboren. Zo hebben wij dan die afperser, die belastingen afdwingt om zichzelf te verrijken. De tekst zegt verder dat hij binnen enkele dagen zal verbroken worden, doch niet door toorn noch door strijd. Inderdaad, keizer Augustus stierf niet door toorn of strijd - hij stierf een natuurlijke dood. In zijn plaats komt een veracht man. Wij lezen in de verzen 21 - 22: En in zijn plaats zal een veracht man opstaan, wie men de koninklijke waardigheid niet had toegedacht; onverhoeds zal hij komen en zich meester maken van het koningschap door slinkse streken; alles overstromende strijdkrachten zullen voor zijn aangezicht weggespoeld en vernietigd worden, ja, ook een vorst van het verbond. Hier hebben wij een figuur als Tiberius, waarvan men zei dat hij niet waardig was het purper van Rome te dragen. Op een heel slinkse wijze, mede door toedoen van zijn moeder, kwam hij aan de macht. Onder zijn regering werd Christus geboren en zoals de tekst zegt: hij zal zich keren tegen een vorst van het verbond. In de bijbel wordt veel gesproken over het verbond. God sluit een verbond met Noach, met Abraham, met Mozes, met het volk van Israël ... God is de God van het verbond - Jezus Christus is er de verzegeling van. Het was onder Tiberius dat de vorst van het verbond zou vernietigd worden - onder zijn regering werd Christus gekruisigd. Verder krijgen wij enkele meer algemene opmerkingen over het Romeinse rijk. Vers 23: En wanneer men met hem een verbond heeft aangegaan, zal hij bedrog plegen; zo zal hij omhoog komen en sterk worden, met weinig volk. Hier gaat het niet zozeer om Tiberius, maar om het Romeinse rijk zelf. Wij weten dat Rome zijn macht niet altijd heeft uitgebreid door het geweld van de wapens en de strijd. Vaak heeft het zijn legers uitgeleend om nadien die machten, aan wie het dienst verleend had, in te lijven als een Romeinse provincie. Dus met slinkse streken, met sluwheid, zonder oorlogsgeweld wist het een wereldmacht te worden. Vers 24 zegt nog: Onverhoeds zal hij in de vruchtbaarste streken van het landschap komen, en doen wat zijn vaderen noch zijn voorvaderen gedaan hebben: roof en buit en have zal hij voor zijn mannen uitstrooien; ook tegen de versterkte plaatsen zal hij plannen beramen - maar slechts voor een tijd. Dat slaat ook op de soldij van zijn legers: wat zij veroverden aan buit en have, bleef hun persoonlijk bezit. Zo betaalde Rome soldij aan zijn legers. Maar hoe sluiks, hoe sluw het ook zou aanpakken, het zou slechts voor een tijd zijn - het Romeinse rijk zou niet blijven bestaan. In de verzen 25 - 28 krijgen wij weer even een bijzonderheid uit de geschiedenis van Rome:
Ook zal hij zijn kracht en zijn moed richten tegen de koning van het zuiden met een groot leger, en de koning van het zuiden zal zich ten strijde rusten met een uitermate groot en sterk leger, maar hij zal geen stand kunnen houden, want men zal plannen tegen hem beramen; zijn eigen tafelgenoten zullen hem afbreuk doen en zijn leger zal wegspoelen, en er zullen vele verslagenen vallen. En die beide koningen zullen kwaad in de zin hebben, en aan één tafel gezeten, zullen zij leugens spreken, maar het zal niet gelukken, want nog toeft het einde tot de vastgestelde tijd. Dan zal hij naar zijn land terugkeren met rijke have, en zijn hart zal zijn tegen het heilig verbond; zo zal hij doen en naar zijn land terugkeren. In dit gedeelte meent men vooral de strijd te herkennen tussen Octavianus en Marcus Antonius. De een had zijn legers gevestigd in Egypte - het land van het zuiden. Deze was ook gehuwd met de zuster van de ander hopend hierdoor een verzoening tot stand te brengen. Maar dat alles lukte niet en uiteindelijk moest Marcus Antonius het onderspit delven - zijn leger had hem in de steek gelaten bij de strijd in Actium. Zo doet de profetie hier een aantal voorspellingen van wat toen nog moest gebeuren en van wat Gods volk nog zou meemaken. .. De verzen 29 tot 39 beschrijven nieuwe gegevens binnen Rome: het geestelijke, het godsdienstige aspect van Rome; ook hierin krijgt Gods volk heel wat te verduren. Het moet opnieuw geduld oefenen alvorens de werkelijke of uiteindelijke verlossing komt. Verzen 29-30: Ter bestemder tijd zal hij opnieuw in het Zuiden binnenvallen, maar de laatste keer zal het niet zijn zoals de eerste: er zullen schepen der Kittiërs tegen hem komen, zodat hij afgeschrikt wordt; maar op de terugweg zal hij vergramd worden tegen het heilig verbond en tot daden overgaan; en, teruggekeerd, zal hij zijn belangstelling wijden aan hen die het heilig verbond verzaken. Het is duidelijk dat we hier in een passage zijn waar de bijbel zegt: Wij gaan verder met die Romeinse macht. Maar het zal niet zijn zoals de laatste keer. Eigenlijk doet er zich een gedaanteverandering voor. Inderdaad, wij komen in een overgang waarin Rome zijn politieke macht verliest en verder leeft als het geestelijke Rome. Er zal evenwel nog veel strijd zijn. De Kittiërs - een bijbelse uitdrukking voor vreemde volken - zullen komen. Wij zouden hierin o.a. ook de invallen van de Germaanse stammen kunnen zien, die Rome bedreigden en binnenvallen. Maar terwijl het keizerlijke Rome zijn ondergang meemaakte, werd hij vergramd tegen het heilig verbond. Daarom was het heilig verbond het volk van God, met wie Hij het verbond gesloten had. Hij ging tot daden over. Er was o.a. de bekende keizer Constantijn, een groot politicus. Hij stelde vast hoe Rome verzwakte en hoe het christendom alsmaar sterker werd. Politiek was hij er niet tegen opgewassen. De idee rijpte van een huwelijk tussen kerk en staat - het christendom en Rome. Hij liet o.a. een basiliek bouwen voor de christenen en ook andere grote monumenten, dit als toenaderingpogingen tot het christendom. Zo is de versmelting tussen heiden- en christendom gekerstend. Daarom werd gezegd in onze bijbeltekst, dat hij tot daden zou overgaan. Hij doet het niet langer met geweld maar op zijn eigen listige manier: hij keert zich tégen het heilig verbond, en dàt is het eigenlijk - dàt is wat in wezen achter de schermen gebeurt. Vers 31 toont het klaar en duidelijk: Dan zullen strijdmachten door hem op de been gebracht worden; zij zullen het heiligdom, de vesting, ontheiligen, het dagelijks offer doen ophouden en een gruwel oprichten, die verwoesting brengt. Hier hebben wij opnieuw de werking van die kleine horen in zijn dubbele gedaante - in een vorige brochure bespraken we dit reeds. Het was de kleine horen die de tempel van Jeruzalem
verwoestte en zo een einde maakte aan de tempeldienst. Maar ook het geestelijke Rome handelt op een gelijkaardige wijze: steeds meer zet het zijn poorten open voor het heidendom en doet zo afbreuk aan het zuivere evangelie zoals voorgesteld in de Schriften. Vers 32 vervolgt: En degenen die zich misgaan tegen het verbond, zal hij door vleierij tot afval bewegen, maar het volk dat zijn God kent, zal sterk zijn en daden doen. Het is een feit dat Rome veel contact zocht met vooraanstaande kerkvaders en deuren opende voor Griekse filosofen, gnostici. Zo slopen Griekse ideeën het christendom binnen, o.a. - de leer van de onsterfelijkheid van de ziel - een stelling van Plato, die in de bijbel geen enkele basis heeft; - het priesterschap. Men probeerde dus invloed uit te oefenen op de kerkelijke leiders en niet weinigen voelden zich aangetrokken tot de voordelen die ze meenden te ontdekken in wat aangeboden werd. Kerk en staat verenigden zich. Een gegeven waar wij vandaag nog steeds mee geconfronteerd worden!. Maar het volk dat zijn God kent, zal sterk zijn en daden doen. Anders gezegd: niet iedereen zal gevoelig blijken voor die vleierijen met zijn gevaarlijke aanbiedingen. Voor hen blijft Gods woord de enige Rots waarop zij hun leven en denken en zijn bouwen - alleen de bijbelse waarheden vormen de peilers van hun bestaan. Vers 33 illustreert dit op een bijzondere manier: En de verstandigen onder het volk zullen velen tot inzicht brengen, maar zij zullen een tijdlang struikelen door zwaard en vuur, door gevangenschap en beroving. Hier belanden wij in de Middeleeuwen: de periode waarin het godsdienstige-politieke Rome - de fusie tussen de kerk en de staat - zijn ware aard niet meer verborg. Het resultaat van het samengaan van die twee entiteiten was schrijnend: een ongemeen meedogenloze strijd werd gevoerd tegen de God-getrouwen. We kennen allemaal het gruwelijke optreden van de inquisitie waarin Rome het voortouw nam en verantwoordelijk voor was: de Waldenzen, de Albigenzen en zovele andere trouwe kinderen van God zijn er de eeuwige historische getuigen van. Alle intenties van Rome waren erop gericht het volk van God te doen struikelen: het zwaard, het vuur, de gevangenschap, de beroving - niets werd ontzien. Maar hij gaat nog verder en in de verzen 36 en 37 lezen wij: En de koning zal doen wat hem goeddunkt; hij zal zich verhovaardigen en zich verheffen tegen elke god, zelfs tegen de God der goden zal hij ongehoorde woorden spreken, en hij zal voorspoedig zijn, totdat de maat der gramschap vol is; want wat vastbesloten is, geschiedt. Ook op de goden zijner vaderen zal hij geen acht slaan; op de lieveling der vrouwen noch op enige andere god zal hij acht slaan, want tegen alle zal hij zich verheffen. Bij de hier gebruikte uitdrukking de lieveling der vrouwen, denkt men vooral aan Christus. In de bijbelse taal of betekenis worden de gelovigen of christelijke gemeenschappen weergegeven onder de naam vrouw of vrouwen. Christus staat centraal in hun leven. Die politiek-religieuze macht stoort zich dus evenmin aan Christus. Hij heeft slechts één doel: zijn macht uitoefenen. Vers 38 vervolgt: Maar in hun plaats zal hij de god der vestingen vereren: de god die zijn vaderen niet gekend hebben, zal hij vereren met goud en zilver en edelgesteenten en kostbaarheden. De god der vestingen: dit verwijst naar een sterke vorm van dictatuur - de absolute macht waarin een mens zichzelf tot een god verheft of uitroept. Niet langer de eenvoud van Christus
en zijn zending stonden centraal, maar allerlei pracht en praal en ceremonieën beheersten het godsdienstig gebeuren, hopend zo de geesten van de mensen in zijn ban te houden. Niet meer door de zending van het eenvoudige bijbelwoord, maar door uiterlijk vertoon van materialistische zaken. Vers 39: En hij zal optreden tegen de versterkte vestingen met de hulp van de vreemde god; ieder die deze erkent, zal tot grote eer komen; hij zal hen tot heersers maken over velen en grond aan hen toebedelen als beloning. Zijn manier van evangeliseren was heel subtiel: bisschoppen werden aangesteld en zendelingen uitgestuurd. Eens hun invloed een bepaald niveau had bereikt, werd dat gebied aan het bisdom toegevoegd. Zo ontstonden bisdommen. Zo werd een namaak christendom verspreid en opgedrongen … Dàt was zijn manier van evangeliseren! Zegt de tekst niet: ...hij zal hen tot heersers maken over velen en grond of gebied aan hen toebedelen. Ook dàt heeft Gods woord voorspeld en aangetoond hoe zijn ware volk verder geduldig zal moeten verdragen. De uiteindelijke verlossing was er nog niet; zij leefden in die twaalfhonderd zestig jarige verdrukking. .. De laatste fase, de verzen 40 - 45: Gods volk in de eindtijd. Maar in de eindtijd zal met hem de koning van het zuiden in botsing komen, en de koning van het noorden zal op deze aanstormen met wagens en ruiters en vele schepen; en hij zal de landen binnenvallen, en als een overstroming steeds verder om zich heen grijpen. Ook het Sieraadland zal hij binnenvallen, en velen zullen struikelen; maar aan zijn macht zullen ontkomen: Edom, Moab en de keur der Ammonieten. En hij zal zijn hand uitstrekken tegen de landen, en het land Egypte zal niet ontkomen, maar hij zal de schatten bemachtigen van goud en zilver en alle kostbaarheden van Egypte; en Lybiërs en Ethiopiërs zullen in zijn gevolg zijn. Doch geruchten uit het oosten en uit het noorden zullen hem ontstellen, zodat hij in grote grimmigheid zal uittrekken om velen te verdelgen en te vernietigen. Hij zal zijn staatsietenten opslaan tussen de zee en de berg van het heilig Sieraad - maar dan komt hij aan zijn einde, zonder dat iemand hem helpt. Opvallend: opnieuw is er sprake van de koningen van het noorden en de koning van het zuiden. Eerder zagen wij reeds dat zij verwezen naar Egypte en de Ptolemeeën. Nochtans zal het u niet ontgaan zijn dat, hoe verder wij kwamen in het verloop van de geschiedenis, we overgingen van letterlijke koningen of landen naar de geestelijke betekenis van wat Gods woord ons aangeeft. In de eindfase van de eindtijd zal dit zich nog meer in die richting profileren; inderdaad, binnen de ruimere goddelijk-bijbelse context heeft Egypte niet enkel een letterlijke betekenis, haar symbolisch-geestelijke betekenis is zeker niet te verwaarlozen naar de afwikkeling van de eindtijd en de uiteindelijke langverwachte verlossing van Gods geliefde volk. Even toegelicht: Egypte was een land dat zich tegen God verzette en van zijn gebod niet wilde horen. Op zekere dag kreeg Mozes van God de opdracht naar Egypte te gaan en de Farao te vragen Israël te laten vertrekken uit Egypte. Gans de reactie van Farao hierop weerspiegelt niet enkel diens houding als mens tegenover de God des hemels, maar zij verwijst eveneens naar een mentaliteit, een geestesingesteldheid, die bij heel wat mensen aanwezig is en die als het ware een levensvisie en –ingesteldheid is, waaruit een ganse levensbeschouwing is ontstaan. Let eens goed op Farao’s antwoord aan Mozes: Wie is de HERE, naar wie ik zou moeten luisteren om Israël te laten gaan? Ik ken de HERE niet, en ik zal Israël ook niet laten gaan - Exodus 5: 2.
Farao verzet zich krachtig tegen de God van Mozes. Het komt bij hem zelfs niet op om ook maar even stil te staan bij de idee wie die God wel zou kunnen zijn, die hem vraagt Israël zomaar te laten gaan - neen, hij wil Hem niet kennen. Hij heeft en wil met die God van de Israëlieten helemaal niets te maken hebben. Integendeel, hij vindt van zichzelf dat hij een god is. Overgebracht naar de geestelijke draagwijdte van zo’n ingesteldheid en zelfconcept vandaag - de feitelijke periode van de eindtijd - , menen bijbeluitleggers hierin de koning van het zuiden te zien in de vorm van het atheïsme en het communisme. De koning van het noorden komt uit Rome; in de eindtijd evenwel is hij actief als het geestelijke, het godsdienstige Rome. Voortgaande dus op de tekst van Daniël 11: 40 - 45 zullen in de eindtijd de atheïstische machten in botsing komen met het godsdienstige Rome. Wie kan nog twijfelen aan de echtheid van dit gebeuren? Is de Franse revolutie niet het ontluiken van het atheïsme als verzet tegen de Roomse kerk, omdat die zich niet heeft blijven profileren als authentiek bijbels gelovig? De onderliggende gedachte: Als dàt het christendom is, dan liever geen God meer is overduidelijk en zelfs niet onterecht. De Franse revolutie kwam en de rede werd tot godin verheven. God en zijn gebod werden bestreden en in de geest van velen, ook gedood. Daaruit is later het communisme en aanverwant geestesgoed ontstaan. Denk o.a. aan Marx met zijn visie op de godsdienst en aan vele anderen ... Het conflict - de strijd - tussen de twee koningen is geboren en beheerst tot op vandaag de geesten der mensen: het afvallige christendom en het atheïsme. Dat is wat die bijbelteksten ons vertellen. De tekst vermeldt nog iets bijzonders: maar aan zijn macht zullen ontkomen: Edom, Moab en de keur der Ammonieten. Edom, Moab en de keur der Ammonieten zijn volkeren die relaties hebben met Israël. De Edomieten zijn de zonen van Ezau, de broeder van Jacob en de twee anderen zijn zonen van Lot, de neef van Abraham. Het zijn broedervolkeren van Israël. Hier wil Gods woord leren dat in de eindtijd, als het conflict zich voordoet, de oprechten die God in hun hart dienen, gespaard zullen worden van de macht van Rome. In beknopte vorm krijgen wij hier dus een beeld van de laatste strijd in de eindtijd. Vers 44 zegt dat geruchten uit het oosten en uit het noorden hem zullen ontstellen. Wanneer in de Bijbel gesproken wordt over het oosten - de opgang der zon - heeft dit praktisch altijd te maken met een activiteit van Christus naar de mens toe of met zijn wederkomst. Hij is de Koning die werkt en komt vanuit het oosten. Onze tekst zegt: geruchten uit het oosten. Het is een aanwijzing dat Christus op komst is. Dat ontstelt hem, de koning van het noorden en om die reden zal hij in grote grimmigheid uittrekken om velen te verdelgen en te vernietigen. Dat veroorzaakt een laatste maar hevige benauwdheid over Gods volk; ook hierover spreekt de bijbel. Dit staat altijd in betrekking met de spoedige wederkomst van Christus. Alles groeit naar de climax. Zo komen wij dan in Daniël 12:1 - 4 Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen: al wie in het boek geschreven wordt bevonden. Velen van hen die slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken, dezen tot eeuwig leven en genen tot versmading, tot eeuwig afgrijzen. En de verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel, en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de sterren, voor eeuwig en altoos. Maar gij, Daniël, houd de woorden verborgen, en verzegel het boek tot de eindtijd; velen zullen onderzoek doen, en de kennis zal vermeerderen.
Hierbij zou ik deze bijbelstudie willen afsluiten. Er komen nog wel enkele interessante gegevens, maar het zou ons te ver brengen in deze brochure. Het ligt in onze bedoeling hier later op terug te komen om er dieper op in te gaan. Hoe dan ook, wij zagen dat in de hoofdstukken 11 en 12 de vorige visioenen worden herhaald. Het was niet Gods bedoeling een geschiedenisboek te schrijven. God wilde een antwoord geven op de kapitale vragen: -
Wanneer wordt Gods volk bevrijd? Wanneer zal zijn Koninkrijk worden opgericht? Wanneer zal zijn koningschap beginnen? Wanneer zal zijn tempel worden hersteld?
Dàt zijn de grote thema’s van het profetisch gedeelte van het boek Daniël. Op een wonderlijke wijze - in grote lijnen - en eeuwen van tevoren is het verloop van de geschiedenis voorspeld. Wij zijn de bevoorrechten om vast te stellen hoe alles letterlijk is uitgekomen zoals God het Daniël getoond had. Wie het wil nagaan, kan zelf uitmaken hoever wij staan in het verloop van de geschiedenis - de laatste fase ervan. Reden tot angst of pessimisme is er niet - wèl het tegendeel! Tot slot wordt u uitgenodigd die zeer bemoedigende woorden te lezen die Jezus naliet in Lucas 21: 27, 28 En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen op een wolk, met grote macht en heerlijkheid. Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing genaakt. En vers 31 Zo moet ook gij, wanneer gij dit alles ziet geschieden, weten, dat het Koninkrijk Gods nabij is. Dat is dus het hoofdonderwerp van het boek Daniël. Geliefde medegelovige, de tijd van verlossing is nabij. De tijd van het eeuwig herstel is nabij, ja, voor de deur. Dat is de blijde en moedgevende boodschap van het evangelie en van het boek Daniël. Dit alles werd geschreven voor de mensen van onze tijd. Beste lezer, mijn innige verlangen is dat uw belangstelling voor de inhoud van het boek Daniël gewekt is. Hopelijk zult u dat prachtige boek niet dichtslaan en het samen met deze tien brochures opbergen en zeggen: ik heb het nu gelezen en ik weet het. Mijn diepste wens is dat dit alles voor u een begin mag zijn en dat u er moed en vertroosting en zekerheid mag in vinden. Laat mij toe om samen met u te bidden: Onze liefdevolle Vader in de hemel, wij danken U dat wij die heerlijke boodschap uit het boek Daniël mochten doornemen. Wij hebben ontdekt dat de geschiedenis geen toeval is, maar dat U alles in handen hebt. U weet wat er zal gebeuren en wanneer. Zo kunnen wij er volledig op vertrouwen dat Jezus spoedig zal weerkeren, zoals Hij beloofde en dat wij met Hem zullen verenigd worden in zijn Koninkrijk waar vrede, blijdschap en gerechtigheid heersen. O Here, wilt U ons helpen wanneer wij soms twijfelen of ongelovig zijn; mogen wij bij U troost en bemoediging vinden. Help ons om die heerlijke zekerheid ook verder door te geven aan nog zoveel mensen rondom ons. Mag dit alles meewerken opdat velen met ons straks zouden kunnen zeggen: Deze is onze God, wij hebben Hem verwacht. Dat bidden wij U in de heerlijke naam van Jezus, onze Heiland. Amen.