financial services
De Pensioenwereld in 2014
kpmg.nl
De Pensioenwereld in 2014
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
2 De Pensioenwereld in 2014
Voorwoord Een pensioensysteem is heel eenvoudig. Je spreekt af dat tijdens het arbeidzame leven van werknemers een deel van hun inkomen opzij wordt gelegd. Je zorgt dat het geld goed wordt beheerd en optimaal rendeert. Dat doe je collectief, zodat ook mensen die het geluk hebben om langer dan gemiddeld te leven een goede uitkering krijgen na hun pensioendatum. En je maakt het ook nog wat aantrekkelijker met behulp van fiscale prikkels om de oudedagsvoorziening op deze wijze te regelen. Moeilijker dan dit is het niet. En toch staat deze eenvoud in schril contrast met de huidige praktijk. Pensioenregelingen zijn bijna niet meer uit te leggen aan de gemiddelde deelnemer en de externe communicatie blijft voor menig fonds dan ook een grote uitdaging. Als we heel eerlijk zijn is de discussie over rekenrentes en dekkingsgraden alleen nog te doorgronden door specialisten. De fiscale behandeling van pensioenen en pensioenfondsen wordt steeds complexer. En dat geldt ook voor het vermogensbeheer, eisen aan de governance en eigenlijk zo’n beetje alle facetten van de pensioenwereld. Stuk voor stuk zijn het onderwerpen waar we in deze uitgave van De Pensioenwereld op ingaan. De doelstelling van de artikelen is steeds weer dezelfde: complexe onderwerpen zo goed mogelijk tot een begrijpelijke eenvoud terugbrengen. En daarmee de lezer behulpzaam zijn in zijn/haar uitdagingen in de – nog steeds zeer dynamische – pensioenwereld. We hopen natuurlijk dat we daarin slagen en zijn dan ook blij met signalen van lezers die ons daarin bevestigen. Zo hadden we afgelopen jaar voor het eerst een ISBN-nummer aan het boek gekoppeld en er daarmee een ‘officiële’ uitgave van gemaakt. Tot onze verrassing kregen we als gevolg daarvan iemand aan de lijn die via het Centraal Boekhuis bij ons uitkwam en extra boeken wilde bestellen, omdat het zo’n goede gids is voor ontwikkelingen in pensioenland. Dit sterkte ons in de gedachte dat we met deze publicatie – inmiddels al voor het dertiende jaar op rij – op de goede weg zijn en voorzien in een behoefte.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
De Pensioenwereld in 2014 3
Tot slot. Soms moet je ook wat afstand nemen om je eigen zegeningen te kunnen tellen. Onlangs bezocht een partner van KPMG Canada ons kantoor in Amstelveen. In gesprek over het onderwerp pensioen bracht hij het ook weer terug tot de essentie: een goed pensioen staat of valt met voldoende funding om de verplichtingen van de toekomst na te komen. En een goed systeem grijpt in als dat niet langer het geval is (of lijkt te zijn). Dat is precies wat we in Nederland goed voor elkaar hebben. We mogen dan verschillen van mening over hoe dat precies moet, we moeten vooral koesteren dat we bijtijds actie ondernemen. Zo eenvoudig is het. Ook dit jaar hopen we weer in een behoefte te voorzien met de bijdragen in deze publicatie. Het spreekt vanzelf dat we desgewenst graag met u in gesprek gaan over deze thema’s. Amstelveen, december 2013 Edward Snieder, Jan Stigter en Wim Teeuwissen Branchegroep Pensions
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
4 De Pensioenwereld in 2014
Inhoud Risicomanagement & governance
Pensioenregeling
01
Nieuwe eisen aan bestuur, medezeggenschap en toe zicht: omdenken gewenst
09
Aanpassingen van het fiscale (Witteveen)kader
69
02
10
Politieke onzekerheid maakt pensioen fondsen tot speelbal
77
Gedegen afweging nodig 17 over aansprakelijkheden pensioenfondsbestuurder
03
25
11
Degressieve pensioenopbouw en de kansen voor een nieuwe solidariteit
81
Nieuwe regeling tijdsbeslag: een kwestie van kiezen
04
Op wereldreis met je pensioenregeling
31
05
Policy House: blijvende eenvoud in het beleidswoud
37
9
06
Hoe zorgt een fraudeur voor zijn pensioen?
07
Compliance: niet omdat het moet, maar omdat het ertoe doet
08
Liquidatie van een 59 pensioenfonds vraagt om goed geplande aanpak
43
51
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten
12
91 Beter inzicht in de pensioenfondsprestaties door middel van een integraal dashboard
13
Btw-efficiënte bedrijfs 107 voering bij ondernemingspensioenfondsen: de deur staat op een kier
14
113 Controle op migratietrajecten onontbeerlijk
De Pensioenwereld in 2014 5
Beleggingen
Verslaggeving & communicatie
15
Integraal vermogens 125 beheer: een duurzame relatie is een scherpe relatie
20
De nieuwe Ultimate Forward Rate: een tijdelijk lapmiddel?
16
Subjectieve waardering 133 beleggingen: meer duiding nodig
21
Haal het maximale uit 171 uw externe accountant en certificerend actuaris
17
EU-claims: geen grijs gedraaide plaat
139
18
Het outsourcen van het rapportageproces, een serieuze optie?
147
Financiering van woningcorporaties: kansen voor pensioenfondsen
153
19
22 23
Verslaggeving in de pensioenwereld: less is more
163
177
Nieuwe vorm van 183 geïntegreerde pensioenverslaggeving legt waarde pensioenfonds bloot
Bijlage 1 KPMG-onderzoek 2013
195
Bijlage 2 247 KPMG-trendonderzoek 2013 Colofon
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
252
Risicomanagement & governance 01
Nieuwe eisen aan bestuur, medezeggenschap en toezicht: omdenken gewenst
02
Gedegen afweging nodig over aansprakelijkheden pensioenfondsbestuurder
03
Nieuwe regeling tijdsbeslag: een kwestie van kiezen
04
Op wereldreis met je pensioenregeling
05
Policy House: blijvende eenvoud in het beleidswoud
06
Hoe zorgt een fraudeur voor zijn pensioen?
07
Compliance: niet omdat het moet, maar omdat het ertoe doet
08
Liquidatie van een pensioenfonds vraagt om goed geplande aanpak
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
“De pensioenwereld is in elk geval niet immuun voor fraude.” Uit: Hoe zorgt een fraudeur voor zijn pensioen?
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
01
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 9
Nieuwe eisen aan bestuur, medezeggenschap en toezicht: omdenken gewenst Auteurs: Joyce Groteclaes, Rosanne Vermeulen en Jaklien Wotte
Zowel de Wet versterking bestuur pensioenfondsen als de nieuwe Code Pensioenfondsen stelt hoge eisen aan de inrichting van bestuur, medezeggenschap en toezicht van pensioenfondsen. Dat mag dan een lastige opgave zijn voor menig pensioenfonds, het is ook een geweldig moment om expliciet te laten zien dat een pensioenfonds daadwerkelijk als een goed huisvader zorgt voor de belangen van de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden en daarmee het broodnodige maatschappelijke vertrouwen krijgt. Pensioenfondsen beheren immers miljoenen of miljarden euro’s en er staat veel op het spel voor (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. Zij verdienen het allerbeste bestuur en toezicht. Dit is makkelijker gezegd dan gedaan. Met een wettelijke beperking van het aantal nevenfuncties en het aanscherpen van het bestuurs- en toezichtniveau, is het vinden van de juiste kandidaten voor bestuurders, medezeggenschap en toezichthouders van pensioenfondsen lastiger dan ooit. Dit artikel geeft praktische tips voor het implementeren van proactief omdenken. De feiten zijn bekend voor pensioenfondsen: sinds de zomer van 2013 geldt de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, die pensioenfondsen verplicht om een nieuw governancemodel te kiezen en te implementeren voor 1 juli 2014. Daarnaast geldt vanaf 1 januari 2014 de Code Pensioenfondsen, met daarin 83 normen voor goed pensioenfondsbestuur.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
10 De Pensioenwereld in 2014
“De eisen worden strenger en ook de problematiek lijkt alleen maar ingewikkelder te worden.” Wet versterking bestuur pensioenfondsen Dat de eisen aan het bestuur van pensioenfondsen worden aangescherpt, is al jaren zichtbaar en is ook te zien in de totstandkoming van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen. Een belangrijk onderwerp dat uit deze wet voortvloeit, is een keuze voor een (nieuw) bestuursmodel. De wet onderscheidt daarbij vijf modellen. Het paritaire model (een voort zetting van het huidige model waarin groepen belanghebbenden allemaal een vertegenwoordiging in het bestuur hebben), een model met onafhankelijke externe bestuurders en de drie varianten van het gemengde bestuursmodel. Het gemengde bestuursmodel kenmerkt zich doordat het intern toezicht is opgenomen in het bestuur (middels de niet-uitvoerende bestuursleden). Uit KPMG-onderzoek1 blijkt dat het paritaire model het meest populair is onder de pensioenfondsen, 86% van de ondervraagde pensioenfondsen geeft aan voorkeur te hebben voor het paritaire model. Het onafhankelijk model daarentegen is het minst populair, slechts 2% van de ondervraagde pensioenfondsen geeft aan dat de voorkeur uitgaat naar het onafhankelijke model. Tot slot formuleert de wet ook op andere terreinen – zoals een stroomlijning van de taken en organen en het inrichten van intern toezicht – nieuwe of aangepaste eisen. Code Pensioenfondsen De Code Pensioenfondsen is opgesteld door de Pensioenfederatie en Stichting van de Arbeid, die hiermee normen formuleren voor goed pensioen fondsbestuur in de brede zin van het woord. De normen sluiten aan bij de tijdgeest waarin maatschappelijk meer aandacht is voor pensioenfondsen dan ooit tevoren. De code komt voor pensioenfondsen in de plaats van de Principes voor goed pensioenfondsbestuur, die Stichting van de Arbeid in 2005 heeft gepubliceerd.
1
KPMG heeft in oktober 2013 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlagen van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2013).
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 11
De code volgt op de Code Banken (2010) en de Code Verzekeraars (2011) en kent, net als deze andere codes, het zogenoemde ‘pas toe of leg uit’beginsel: pensioenfondsen kunnen dus afwijken van de norm, maar dienen dat dan wel gemotiveerd aan te geven in het jaarverslag. Bekende en veelbesproken thema’s liggen onder meer op het gebied van geschiktheid, diversiteit, beloningsbeleid en de aantoonbaarheid van ‘goed huisvaderschap’. Onderwerpen als integraal risicomanagement, beloningen, diversiteit en verantwoord beleggen komen ook aan bod. Partijen beogen met de code de verhoudingen binnen het pensioenfonds en de communicatie met de belanghebbenden transparanter te maken en bij te dragen aan het versterken van ‘goed pensioenfondsbestuur’. De Pensioenfederatie gaf bij de bekendmaking van de code aan ervan overtuigd te zijn dat de code het functioneren van pensioenfondsen verder verbetert: “Voor belanghebbenden wordt duidelijker hoe een pensioenfonds het toevertrouwde geld beheert en hoe alle belangen evenwichtig afgewogen worden. Zo kan de code ook bijdragen aan het herstel van vertrouwen.”2 Uitdagingen in de praktijk Er is geen twijfel dat menig pensioenfonds nu voor grote uitdagingen staat. Met ingang van 1 juli 2014 dienen de aangepaste bestuursmodellen in werking te treden én moeten zij operationeel zijn. Daarnaast moeten fondsen over het boekjaar 2013 verklaren dat zij de principes van de Code Pensioenfondsen hebben geïmplementeerd. Naast het selecteren van het nieuwe bestuursmodel, dienen alle betrokkenen daarover te worden geïnformeerd en dienen de documenten van het fonds te worden herzien. Het vinden van geschikte bestuurders en toezichthouders – die de kennis hebben om de complexiteit van de materie aan te kunnen en ook voldoende tijd kunnen vrijmaken – is al jaren een lastige opgave. De eisen worden strenger en ook de problematiek lijkt alleen maar ingewikkelder te worden.
2
Bron: website Stichting van de Arbeid, 12 september 2013.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
12 De Pensioenwereld in 2014
Tegelijkertijd ligt ook het inhuren van professionele bestuurders soms gevoelig vanwege de daarmee samenhangende kosten of de gewenste binding met de onderneming of het beroep (bij een ondernemingspensioenfonds c.q. beroepspensioenfonds). Bovendien lijkt ook de wettelijke beperking van het aantal nevenfuncties een goedbedoelde, maar belemmerende werking op het aanbod van goede bestuurders te hebben. Bestuurders en interne toezichthouders moeten voldoen aan normering van tijdsbeslag: indien een kandidaat-bestuurder of kandidaat-lid van een raad van toezicht een ‘Voltijd Equivalent-score’ (VTE-score) van hoger dan 1 heeft, zal een pensioenfonds niet tot benoeming van die persoon mogen overgaan. Tot slot dienen pensioenfondsen op grond van de code maar liefst 83 principes te implementeren die ongetwijfeld de nodige impact zullen hebben. Naast veel papierwerk (governancedocumenten aangaande onder meer strategie, risicomanagement, (nood)plannen, en bestuurders- en toezichtprofielen) zullen er nieuwe keuzes worden gestimuleerd inzake uitbesteding, risicomanagement, toezicht en verantwoording. Uit eerder genoemd KPMG-onderzoek blijkt dat 26% van de ondervraagde pensioenfondsen de code nog niet (volledig) heeft geïmplementeerd en dat 43% nog geen keuze heeft gemaakt voor een governancemodel. Die percentages maken duidelijk dat het thema in de praktijk een worsteling oplevert. Tevens blijkt uit dit onderzoek dat de keuze voor een bestuursmodel naar verwachting de meeste impact heeft op de deskundigheidseisen voor de bestuurders, de verandering van de bestaande organisatie-inrichting en de werving van externe bestuurders. De verleiding is groot om een klaagzang aan te heffen over de belasting die voortvloeit uit de code en de nieuwe wetgeving inzake versterking bestuur pensioenfondsen. De bestuursagenda is immers al overvol, de eisen aan bestuurders zijn al zo hoog en er is de afgelopen jaren al zo veel wet- en regelgeving over de sector heen gekomen. De vraag is: Hoe kunnen pensioenfondsen optimaal inspelen op deze nieuwe eisen?
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 13
Omdenken en op tijd beginnen Een belangrijke eerste stap voor fondsbesturen is zich af te vragen hoe zij het thema ‘goed huisvaderschap’ concreet kunnen maken en hoe de nieuwe wetgeving juist tot een voordeel om te buigen is. Door niet vanuit de (wettelijke) eisen te redeneren, maar vanuit optimalisering voor de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden, kunnen de nieuwe vereisten niet als belemmerend, maar als onderscheidend worden beschouwd. Hier begint het omdenken. Zelfevaluatie Pensioenfondsen hebben nu de kans om alle minder goede aspecten van de governance weer eens tegen het licht te houden en de bestaande (veelal lastig werkbare en onoverzichtelijke) governancestructuur op te schonen. Pensioenfondsen zouden een zelfevaluatie moeten uitvoeren en de zwaktes van het eigen governancemodel of het functioneren en de vereisten van de wet en de code moeten proberen om te buigen naar verbeteringen (door middel van een ander bestuursmodel of door andere maatregelen te treffen). Bij het doorlopen van deze zelfevaluatie zullen de bekende ‘blinde vlekken’ zichtbaar worden, die vaak met praktische acties/werkzaamheden zijn te verhelpen. Daarnaast biedt de zelfevaluatie het bestuur een concrete agenda, waarover besluiten moeten worden genomen. Implementatieplan Naast de zelfevaluatie is het belangrijk de implementatie van het te kiezen/ gekozen model planmatig te benaderen. Een implementatieplan dient de consequenties te benoemen van het gekozen bestuursmodel. Ook als u voor het bekende paritaire model kiest, veranderen er enkele zaken. Bijvoorbeeld als u voor een raad van toezicht kiest (terwijl u eerst een visitatiecommissie had), dient u minimaal drie onafhankelijke personen hiervoor te werven die getoetst worden door De Nederlandsche Bank (DNB). Het verantwoordingsorgaan moet wellicht opnieuw worden vormgegeven, omdat hierin de deelnemers en pensioengerechtigden evenredig op basis van onderlinge getalsverhoudingen vertegenwoordigd dienen te zijn. Indien een ondernemingspensioenfonds een regeling voor meerdere ondernemingen of groepen uitvoert, wordt elke onderneming of groep vertegenwoordigd door ten minste één deelnemer en één pensioengerechtigde. Verder dient uiteraard de documentatie hierop te worden aangepast.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
14 De Pensioenwereld in 2014
De verwachting is dat menig pensioenfonds in het eerste kwartaal van 2014 wel zal zijn aangevangen met de implementatie van het bestuursmodel. Maar de ervaring is dat een implementatie stagneert, wanneer acties niet concreet zijn belegd en geformuleerd. Transparantie en samen zoeken naar de toegevoegde waarde Wat een ideële aanbeveling lijkt, is eigenlijk een praktische. Het is belangrijk om vanaf het begin transparant te zijn naar alle stakeholders over de initiatieven en voortgang van het pensioenfonds. De bovengenoemde evaluaties helpen pensioenfondsen bij het formuleren van de status van de implementaties (bijvoorbeeld op de website of in het jaarverslag). Tijdige transparantie brengt pensioenfondsen op een voorsprong door serieus te werken aan de kwaliteit van het bestuur en toezicht. Het doel is niet het voldoen aan wet- en regelgeving, het doel is te komen tot beter bestuur, beter toezicht en betere medezeggenschap. Men dient daarover te communiceren en deze gelegenheid te baat te nemen om constructief met stakeholders te communiceren over de toegevoegde waarde van de organen. Leren van andere sectoren De pensioensector zou voor wat de invoering van de corporate governancecodes betreft lering kunnen trekken uit de bank- en verzekeringssector. Namelijk door op een heel andere manier om te gaan met de nieuwe eisen. Waarom ‘comply OR explain’ en niet ‘comply AND explain’? (Ook als voldaan wordt aan een principe, uitleggen hoe het fonds aan dit principe voldoet). Dat klinkt in eerste instantie misschien gek, maar het is een geweldig breekijzer om het ‘hoe’ nadrukkelijk in kaart te brengen. Het dwingt tot nadenken over de vraag hoe bestuur en toezicht echt kunnen worden geoptimaliseerd. En het maakt de weg vrij om daarover ook extern inzicht te geven en daarmee te laten zien dat de eisen en verwachtingen van de deelnemer serieus worden genomen. Om te laten zien dat de eisen niet als een checklist worden afgewerkt, maar leiden tot echte verandering. Dat draagt echt bij aan het herstel van vertrouwen. En daarmee aan het achterliggende doel van de nieuwe eisen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 15
”Het is belangrijk om vanaf het begin transparant te zijn naar alle stakeholders.” Tot slot Een pensioenfonds is (in veel gevallen) een miljoenen- of miljardenbedrijf. Er staat dus veel op het spel. Bovendien is er een heel directe link tussen de beslissingen van bestuurders en de individuele belangen van (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. En die link kan in veel gevallen niet eens worden doorbroken want deelname aan een pensioenregeling is verplicht. Zo bezien verdient een pensioenfonds een minstens even goed bestuur (en toezicht) als een beursgenoteerde multinational, waar het ook gaat om grote belangen, maar waar er minder directe gevolgen zijn voor individuen. Deelnemers mogen dan ook terecht eisen dat pensioenfondsen goed laten zien hoe ze tot besluitvorming komen en op welke wijze ze de kwaliteit van bestuur en toezicht borgen. Het doel is niet het voldoen aan wet- en regelgeving, het doel is te komen tot beter bestuur, betere medezeggenschap en beter toezicht.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
02
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 17
Gedegen afweging nodig over aansprakelijkheden pensioenfondsbestuurder Auteurs: Anja de Jong en Marlies Kastelein
Als een stichting failliet gaat door onbehoorlijk bestuur, zijn de bestuur ders met hun privévermogen hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden. Ook al zal dit in de pensioenwereld niet snel gebeuren, dat betekent niet dat bestuurders nooit aansprakelijk kunnen worden gesteld. Er wordt eerder geclaimd dan in het verleden en de risico’s op pensioengebied nemen toe. Het tijdig inschakelen van deskundige specialisten is geen overbodige luxe. Datzelfde geldt voor een verzekering tegen aansprake lijkheid. Pensioenfondsbestuurders hebben een zware taak. Bij hun beleidsbeslissingen moeten zij de belangen van werkgever, (gewezen) deelnemers en gepensioneerden op evenwichtige wijze behartigen. Verwacht wordt dat zij de opgebouwde pensioenrechten beschermen, en de dekkingsgraad op peil houden. Het pensioengeld moet op een maatschappelijk verantwoorde manier worden belegd. De Europese Centrale Bank (ECB) houdt de rente laag, waardoor institutionele beleggers zich genoodzaakt zien om meer te beleggen in aandelen, vastgoed, derivaten en alternatieve beleggingen. Pensioenfondsen beleggen ook steeds internationaler. Dat is uiteraard risicovoller dan beleggen in vastrentende waarden als (staats)obligaties. De volatiliteit op de aandelen markten is groot. Ook al wordt een professionele vermogensbeheerder ingeschakeld, het pensioenfondsbestuur blijft verantwoordelijk. Daarnaast is er sprake van strenger toezicht, een onderwerp waarvoor in de publicatie KPMG De Pensioenwereld in 2008 reeds de aandacht werd gevraagd.1
1
EIORPS, API’s en andere internationale ontwikkelingen: what’s next?, blz. 35-46.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
18 De Pensioenwereld in 2014
Het aantal regels en gedragscodes waaraan moet worden voldaan groeit exponentieel en bovendien veranderen ze ook nogal eens (wijziging financieel toetsingskader (FTK)), Pensioenwet, Wet versterking bestuur pensioenfondsen. De toenemende complexiteit legt de lat voor bestuurders steeds hoger. Er is mede daardoor sinds jaar en dag sprake van een afnemend aantal pensioenfondsen. Risico’s Pensioenrisico’s worden in toenemende mate bij de deelnemers neergelegd. Afstempelen vindt bij diverse pensioenfondsen plaats. Het zijn niet alleen teleurgestelde deelnemers en gepensioneerden die – al dan niet collectief – een claim kunnen neerleggen.2 Na collectieve waardeoverdracht bij liquidatie van een pensioenfonds moet de verzekeraar het fonds vrijwaren van alle verplichtingen die op het fonds rusten. Soms wordt de overname van risico’s evenwel beperkt. Het is denkbaar dat een verzekeraar een regresrecht heeft in de volgende situatie: er kan bijvoorbeeld een claim komen van de Belastingdienst, als na inschakelen van buitenlandse dienstverleners ten onrechte geen btw blijkt te zijn afgedragen in Nederland. Pensioenfondsen zijn doorgaans vrijgesteld van btw, maar dit gaat niet altijd onverkort op! Een bestuurder kan persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor verschul digde omzetbelasting.3 Dit geldt ook voor de gewezen bestuurder tijdens wiens bestuursperiode de belastingschuld is ontstaan. De bestuurder is aansprakelijk, tenzij deze kan aantonen dat het onbetaald laten van de belastingen niet aan hem te wijten is. Het risico valt niet weg als het pensioenfonds wordt geliquideerd. Ten onrechte niet betaalde btw kan in Nederland nog gedurende een periode van vijf jaar nageheven worden, eventueel verhoogd met een boete. Dit blijkt ook uit de volgende jurisprudentie. Iemand was tot 22 december 2000 bestuurder van een bv die op 5 september 2001 failliet ging. De persoon in kwestie werd aansprakelijk gesteld voor een in 2005 vastgestelde omzetbelastingschuld over het jaar 2000.4 De belangen kunnen groot zijn en het bedrag waarvoor men aansprakelijk kan worden gesteld staat soms in geen enkele verhouding tot de genoten beloning. Een commissaris die jaarlijks een honorarium van omstreeks NLG 20.000 had genoten, moest een schadevergoeding betalen van NLG 2.500.000 (ex artikel 2:138 BW).
2 3 4
HR 21 januari 2011, nr. 09/04463, ECLI:NL:HR:2011:BN8852, NJ 2011, 352 met noot van P. van Schilfgaarde en H. Beckman. Op grond van artikel 36 Invorderingswet. HR 18 december 2009, nr. 08/02641, LJN: BJ4910, BNB 2010/72.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 19
De Hoge Raad besliste dat de schadevergoeding aftrekbaar was als negatief loon, en dat ook de kosten van juridische bijstand aftrekbaar waren.5 Desondanks was het netto te betalen bedrag voor de niet verzekerde commissaris substantieel. Het is beter dit soort omstandigheden te vermijden.
”De toenemende complexiteit legt de lat voor bestuurders steeds hoger.”
Kansen In verband met de globalisering zijn er ook kansen: om er maar eens een paar te noemen: asset pooling kan een aanzienlijke kostenbesparing opleveren. Securities lending kan het rendement spectaculair verbeteren. Hetzelfde resultaat heeft het terugvragen van buitenlandse dividendbelasting en bronbelasting op rente in EU-verband.6 Bijna altijd kan de bronbelasting worden teruggevorderd, maar dat gebeurt vaak nog niet. Dat is jammer, want zo kan veel geld verloren gaan! Ook niet te vergeten: het attent zijn op omzetbelastingaspecten… Veel pensioenfondsen administreren de btw nog niet apart. Terugvraagmogelijkheden die er wel degelijk zijn, worden daardoor niet altijd onderkend. Soms heeft een pensioenfonds bijvoorbeeld recht op aftrek van in rekening gebrachte btw voor niet-EU-prestaties. In een recent door KPMG Meijburg & Co gewonnen procedure7 heeft het Hof van Justitie beslist over de aftrek van btw op kosten die een onderneming maakt met betrekking tot de uitvoering van – defined benefit – pensioenregelingen. De onderneming kan die btw onder voorwaarden aftrekken.8 Dit arrest geeft mogelijkheden tot btw-optimalisatie. Een verantwoordelijk handelend pensioenfondsbestuurder zal dergelijke kansen op het verbeteren van de performance niet laten liggen. Daarnaast zal hij trachten de hiervoor beschreven risico’s zo goed mogelijk te vermijden. Als er geen behoorlijke taakvervulling plaatsvindt, kan een bestuurder aansprakelijk worden gesteld.
5 6 7 8
HR 27 september 2000, nr. 34 934, LJN: AA7257, BNB 2001/8. Zie het artikel: ‘EU-claims: geen grijs gedraaide plaat’ elders in deze uitgave. PPG Holdings: HvJ 18 juli 2013, nr. C-26/12. Zie het artikel ‘Btw-efficiënte bedrijfsvoering bij ondernemingspensioenfondsen: de deur staat op een kier’ elders in deze uitgave.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
20 De Pensioenwereld in 2014
In hoeverre kan een bestuurder aansprakelijk worden gesteld? De aansprakelijkheid van een pensioenfondsbestuurder verschilt in principe niet van de aansprakelijkheid van iedere andere bestuurder. We onderscheiden in dit artikel twee soorten aansprakelijkheid: de interne aansprakelijkheid (ex artikel 2:9 BW) en de externe aansprakelijkheid (ex artikel 6:162 BW). Interne aansprakelijkheid Interne aansprakelijkheid wil zeggen dat de bestuurder wordt aangesproken door het pensioenfonds zelf, door de medebestuurders of door de curator in geval van faillissement. De rechter moet dan beoordelen of de bestuurder zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld, dus of hij wanprestatie heeft gepleegd. De vraag is natuurlijk wanneer dat het geval is. Iedere bestuurder moet zijn bestuurstaak behoorlijk uitvoeren. Waar ligt de grens tussen een behoorlijke en een onbehoorlijke taakvervulling? Een bestuurder zal zich in ieder geval niet kunnen disculperen door te zeggen dat hij niet beschikte over bepaalde kennis of vaardigheden. Hij wordt immers geacht zijn gehele bestuurstaak goed uit te kunnen oefenen.
“Een verkeerde inschatting beschermt echter niet tegen aansprakelijkheid.” Externe aansprakelijkheid Bij externe aansprakelijkheid gaat het om een actie uit hoofde van een onrechtmatige daad. Dat is een handelen of nalaten in strijd met de zorgvuldigheid die het maatschappelijk verkeer betaamt, waardoor schade is ontstaan. Er moet een causaal verband bestaan tussen de schuld van de bestuurder en de schade, en de geschonden norm moet strekken tot bescherming van het gekwetste belang.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 21
De klassieke voorbeelden van onrechtmatig handelen waarvoor een bestuurder aansprakelijk gesteld kan worden zijn: 1. namens de rechtspersoon een verplichting aangaan, terwijl hij ten tijde van het aangaan van de verplichting wist of had kunnen en behoren te verwachten dat de rechtspersoon de schuld niet zou kunnen betalen; 2. betalingsonwil (andere crediteuren worden wel voldaan, maar de schuld aan één crediteur wordt bewust niet betaald); 3. bewerkstelligen of toelaten dat de rechtspersoon een eerder door hem aangegane overeenkomst of verplichting niet nakomt. Bij pensioenfondsbesturen zullen bovenstaande voorbeelden zich niet snel voordoen. Een claim zal eerder voortvloeien uit het nemen van onverantwoorde financiële risico’s, zoals het nalaten van een onderzoek naar de krediet waardigheid van belangrijke zakenpartners. Er is wel eens een bestuur veroordeeld dat pensioengelden in de (eigen) onderneming had geïnvesteerd, hoewel bekend was dat het bedrijf in financiële moeilijkheden verkeerde en de investering niet als een deugdelijke belegging kon worden beschouwd. Verder kan worden gedacht aan het onvoldoende informeren van toezicht houders (De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten, maar ook commissarissen of de raad van toezicht). Ook zal al snel sprake zijn van een onbehoorlijke taakvervulling als een onjuiste of onvolledige aangifte wordt gedaan, waardoor te weinig belasting wordt afgedragen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
22 De Pensioenwereld in 2014
De casus van VWG Nijhof illustreert hoe dit laatste grote gevolgen kan hebben, ook voor de rechtsopvolgers. Een accountant van een rechtsvoorganger had eind jaren negentig van de vorige eeuw over het hoofd gezien dat bij intra communautaire transacties van een cliënt één op de vijf formulieren onvolledig of onjuist was ingevuld. De fouten in de administratie bleken achteraf niet meer te herstellen. Het nultarief was niet van toepassing en er moest alsnog btw worden afgedragen. Dit bleek bij een fiscale controle. Er kwam een fikse naheffing, die door de rechtsopvolger van de cliënt tevergeefs werd aange vochten. Vervolgens sprak de rechtsopvolger van de cliënt de rechtsopvolger van de accountant aan, en won. In de civiele procedure had de accountant laten weten dat hij de noodzaak om de formulieren te controleren niet had ingezien en dat hij niet zo’n strenge controle van de Belastingdienst had verwacht. Een verkeerde inschatting beschermt echter niet tegen aansprake lijkheid. Dit voorbeeld illustreert dat het vaak de moeite loont om voor fiscaal werk (tijdig) een fiscalist in te schakelen. Ook in geval van een fusie of een liquidatie is het raadzaam om een quick scan te laten uitvoeren door een btw-specialist. Door een expert in te schakelen voor fiscaal-juridische dienst verlening worden onnodige risico’s vermeden. Verzekering Gaat er onverhoopt toch wat mis, dan kan een verzekering soms uitkomst bieden. Bij het leeuwendeel van de pensioenfondsen is dit gelukkig goed geregeld. Het merendeel van de pensioenfondsbestuurders is verzekerd tegen aansprakelijkheid, in de meeste gevallen gebeurt dit collectief. Uit het KPMGonderzoek dat verricht werd in 20139 blijkt dat 88% van de ondervraagde pensioenfondsbestuurders collectief verzekerd is tegen aansprakelijkheid: 41% via de werkgever, 47% via het pensioenfonds. 3% van de ondervraagde pensioenfondsbestuurders heeft zich individueel verzekerd.
9
KPMG heeft in oktober 2013 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlagen van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2013).
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 23
Tot slot Er komt heel veel op pensioenfondsbesturen af. Zij moeten deskundigheid tonen bij het besturen van de eigen organisatie (managementvaardigheden); kennis hebben van alle relevante wet- en regelgeving; vakinhoudelijk verstand hebben van alle aspecten van pensioenregelingen en pensioensoorten; inzicht hebben in financieel-technische, fiscale en actuariële aspecten van pensioen; ervoor zorgen dat de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) op orde is; grip houden op de processen, ook als deze zijn uitbesteed en een open communicatie onderhouden met de sponsor, met deelnemers, pensioengerechtigden, toezichthouders, etc. Een verzekering tegen aan sprakelijkheid is geen overbodige luxe, evenmin als het tijdig inschakelen van een deskundige specialist.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
03
24 De Pensioenwereld in 2014
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 25
Nieuwe regeling tijdsbeslag: een kwestie van kiezen Auteurs: Edwin Borst en Jorien van der Heijden
Bestuurders en leden van de raad van toezicht van een pensioenfonds dienen voldoende tijd beschikbaar te hebben voor het vervullen van hun functie. Dat was altijd al zo, maar dit wordt geformaliseerd door het wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen en zal straks ook door De Nederlandsche Bank (DNB) worden getoetst. Het gevolg hiervan is dat bestuurders en toezichthouders nog zorgvuldiger een afweging moeten maken over de functies die zij al dan niet willen accepteren. Ook nevenactiviteiten buiten de pensioensector spelen daarbij een rol. De maatschappij heeft hoge verwachtingen van bestuurders van pensioen fondsen, zeker in een tijd waarin de pensioenproblematiek veel aandacht vergt. Die verwachtingen vertalen zich ook in wet- en regelgeving. De Wet bestuur en toezicht1 stelt reeds beperkingen aan het aantal toezichthoudende functies van bestuurders en commissarissen van nv’s, bv’s en stichtingen die zich kwalificeren als grote rechtspersoon2. Pensioenfondsbestuurders en interne toezichthouders vielen bovendien al onder de regels rondom deskundigheid. Met het wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen en het bijbehorende Ontwerpbesluit3 wordt nu deskundigheid vervangen door geschiktheid. Het tijdsbeslag wordt daarmee onderdeel van de toetsing. Dit heeft uiteraard consequenties voor pensioenfondsen en bestuurders.
1 2 3
De Wet bestuur en toezicht is op 1 januari 2013 in werking getreden. De regeling raakt de nv/bv/stichting die kwalificeert als groot. Groot is de rechtspersoon die op twee opeenvolgende balansdata voldoet aan twee van de volgende drie criteria: - waarde activa: meer dan EUR 17,5 miljoen; - netto-omzet: meer dan EUR 35 miljoen; - gemiddeld aantal werknemers: 250 of meer. Ontwerpbesluit van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen en enige andere besluiten in verband met het beloningsbeleid en enige andere wijzigingen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
26 De Pensioenwereld in 2014
Achtergrond wet- en regelgeving Om de consequenties van de nieuwe wet- en regelgeving goed in kaart te brengen is enige basiskennis en achtergrondinformatie nodig. Allereerst is het goed om de doelstellingen van de Wet bestuur en toezicht voor ogen te houden: • het voorkomen van het ontstaan van een old boys network; • het waarborgen van de kwaliteit van bestuur en toezicht; en • het voorkomen van belangenverstrengeling. De Wet bestuur en toezicht kende specifiek voor pensioenfondsen twee grote knelpunten. Het eerste was dat geen rekening wordt gehouden met de diversiteit in grootte van pensioenfondsen: de wet kan daardoor onnodig belastend uitpakken. Het tweede knelpunt was dat er geen limiet was aan het aantal te combineren bestuursfuncties, terwijl het juist in de pensioensector gebruikelijk en zelfs als effectief wordt gezien dat één persoon meerdere bestuursfuncties combineert. Deze combinatie bevordert kruisbestuiving tussen fondsen en leidt er bovendien toe dat investeringen in geschiktheid de kwaliteit van meerdere fondsen verbeteren. Deze knelpunten vormden de aanleiding voor een maatwerkregeling voor pensioenfondsen. Uitgangspunten regeling De nieuwe regeling voor pensioenfondsen4 is gebaseerd op de Wet bestuur en toezicht, maar houdt daarbij rekening met de genoemde specifieke knelpunten. Zo wordt er in de weging van bestuurs- en toezichtfuncties een onderscheid gemaakt tussen grote fondsen (>EUR 10 miljard beheerd vermogen) en kleine fondsen (≤ EUR 10 miljard beheerd vermogen). Daarnaast bevat de regeling een zelfstandige weging van bestuursfuncties, waardoor er een limiet komt op het combineren van bestuursfuncties. Hierbij wordt dan een onderscheid gemaakt tussen bestuursvoorzitter en bestuurder, net zoals er onderscheid is tussen de functie van voorzitter en die van lid van het toezichthoudend orgaan. Bovendien geldt dat de niet-uitvoerende bestuurder in een one-tier bestuur wordt aangemerkt als bestuurder.
4
Artikel 35a Besluit uitvoering Pw en Wvb.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 27
Het uitgangspunt is dat een persoon maximaal 1 fte5 aan bestuurs- en toezicht functies mag vervullen, waarbij ook bestuursfuncties worden meegewogen die buiten pensioenfondsen worden uitgeoefend. Aan de diverse functies worden vervolgens gewichten gekoppeld (bijvoorbeeld 0,4 fte). Daarnaast wordt ook gewicht toegekend aan functies bij rechtspersonen6. Dat betekent, bijvoor beeld in het geval van een ondernemingspensioenfonds, dat ook de ‘reguliere’ functie bij de werkgever meetelt, wanneer dit een bestuurs- of toezichtfunctie is. Als deze opgeteld boven 1 volledige fte uitkomen, mag de bestuurder of toezichthouder de laatste niet aannemen. Daarnaast is het van belang op te merken dat de regeling een minimumnorm is. Het kan voorkomen dat een functie of combinatie van functies in de praktijk meer tijd kost dan de generieke norm, of dat mensen buiten hun bestuursfuncties veel activiteiten ontplooien, waardoor zij hun bestuursfunctie toch onvoldoende kunnen invullen. DNB kan in deze gevallen besluiten dat – ondanks dat iemand nog niet boven de norm van 1 fte komt – deze persoon toch te weinig tijd beschikbaar heeft om zijn of haar functie naar behoren te vervullen. Consequenties voor pensioenfondsen De regeling zal op 1 juli 2014 in werking treden en heeft voor zittende be- stuursleden in hun huidige benoemingstermijn nog geen gevolgen. Na deze datum zullen (her)benoemingen wel moeten worden getoetst op tijdsbeslag. Daarnaast zal er bij benoemingen in de periode tot 1 juli 2014 ook al getoetst worden aan de regeling. In deze periode kan het pensioenfonds echter bij een VTE-score van 1,0 of meer nog uitdrukkelijk motiveren waarom de betreffende persoon toch voldoende tijd beschikbaar heeft. Bij benoemingen na de genoemde datum is deze ‘ontsnappingsroute’ er niet meer. DNB geeft aan dat het pensioenfonds te allen tijde zal moeten motiveren dat de (mede-) beleidsbepaler feitelijk voldoende tijd aan zijn of haar functie kan besteden om deze naar behoren uit te voeren, ook als de VTE-score 1,0 of minder bedraagt.
5 6
1 fte is een VTE-score van 1,0. VTE-score staat voor Voltijd Equivalent-score en is het resultaat van de verschillende wegingen van functies. Onder rechtspersonen wordt verstaan de nv, de bv of de stichting die kwalificeert als ‘groot’, zie voetnoot 2.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
28 De Pensioenwereld in 2014
X is op dit moment bestuurder bij twee grote fondsen (elk voor 0,4 fte). Op dit moment is hij kandidaat voor een functie als bestuursvoorzitter bij een klein fonds (0,3 fte). Aangezien de twee bestuurslidmaatschappen samen al voor 0,8 fte tellen, kan een functie van 0,3 fte niet meer worden geaccepteerd aangezien de VTE-score dan 1,1 is. Een functie van 0,2 fte is nog wel te combineren. DNB zal ook dan toetsen of de kandidaat naar het oordeel van DNB daadwerkelijk voldoende tijd beschikbaar heeft. Hierbij is onder meer de zwaarte van de functie en van de bestaande nevenfuncties relevant. Het effect is dat pensioenfondsen in hun wervingstraject meer aandacht moeten besteden aan de nevenactiviteiten van kandidaten. Daarbij gaat het zowel om functies bij pensioenfondsen als daarbuiten. Het effect van de nieuwe regelgeving zal waarschijnlijk ook zijn dat pensioenfondsen meer moeite zullen hebben met het vinden van geschikte kandidaten. Desondanks blijkt uit KPMG-onderzoek1 dat 76% van de ondervraagde pensioenfondsen de beperking tot 1 fte een goede ontwikkeling vindt. Indien een zittende bestuurder of een kandidaat over een VTE-score van 1,0 heen gaat, zal hij een keuze moeten maken welke functie hij wil gaan bekleden. Wellicht is het voor pensioenfondsen aan te raden om na te gaan wat de motieven van bestuurders zijn om al dan niet voor een pensioenfonds te kiezen. Uit het oogpunt van transparantie kan het jaarverslag inzicht geven in de VTE-score van de diverse bestuurders en toezichthouders. Dit is een signaal aan de diverse stakeholders waarmee het pensioenfonds laat zien serieus te luisteren naar wat de omgeving van hem vraagt op het gebied van professioneel bestuur.
1
KPMG heeft in oktober 2013 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlagen van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2013).
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 29
“De beperking van de nieuwe regels biedt het juiste momentum om ‘vers bloed’ binnen te halen.”
Kansen De beperking van de nieuwe regels biedt ook kansen. Het biedt immers het juiste momentum om ‘vers bloed’ binnen te halen bij fondsen: bestuurders die een nieuwe, frisse blik hebben op de thematiek. Juist de combinatie van ervaring van zittende bestuurders en de frisse blik van nieuwe bestuurders zorgt dan voor een goede balans in het bestuur. Conclusie Bestuurders en toezichthouders moeten voldoende tijd beschikbaar hebben om hun rol voor een pensioenfonds goed te vervullen. Dit wordt vanaf 1 juli 2014 geformaliseerd in een toetsing. Het is de verwachting dat DNB strikt zal handhaven. Betrokkenen zullen nog meer dan nu een afweging (moeten) maken tussen de functies die zij al dan niet willen accepteren. Ook nevenactiviteiten buiten de pensioensector spelen daarbij een rol. Het gevolg voor pensioenfondsen is dat zij bij de werving meer aandacht moeten besteden aan de nevenactiviteiten van (kandidaat-)bestuurders. De regeling is in die zin een verzwaring, maar biedt ook de kans om te laten zien dat pensioenfondsen serieus omgaan met de werving van bestuurders en toezichthouders die voldoende tijd ter beschikking hebben.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
04
30 De Pensioenwereld in 2014
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 31
Op wereldreis met je pensioenregeling Auteurs: Edward Snieder en Rosanne Vermeulen
Er vindt steeds meer economische samenwerking plaats tussen de verschillende landen van de Europese Unie (EU). Maar hoe zit het met de harmonisatie van de verschillende pensioenstelsels voor iemand die in zijn leven werkzaam is in verschillende landen binnen en buiten de EU? In dit artikel worden de verschillende pensioenstelsels van onderstaande landen op hoofdlijnen met elkaar vergeleken. Dat doen we aan de hand van onze hoofdpersoon – Ronald – die tijdens zijn loopbaan bij een internationale fastfoodketen werkte. Canada
Verenigd Koninkrijk (VK)
Verenigde Staten (VS)
Australië
Nederland
Japan
Vergelijking pensioenstelsels Veel pensioenstelsels staan onder druk door de toegenomen levensver wachting, de economische recessie, een lager rendement op beleggingen en in veel gevallen een aanzienlijke overheidsschuld. Daarnaast zijn er in de onderzochte landen vergelijkbare trends ten aanzien van pensioenleeftijd en type pensioenregeling en valt op dat de pensioenstelsels op hoofdlijnen op eenzelfde wijze zijn vormgegeven (namelijk via een driepijlersysteem).
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
32 De Pensioenwereld in 2014
Een korte toelichting: 1. Pensioenleeftijd Gemiddeld ligt de pensioenleeftijd in 2013 tussen de 60 jaar (Japan) en 65 jaar (Canada, VS, Nederland, en Australië). Voor alle landen geldt dat de pensioenleeftijd (gezien de toegenomen levensverwachting) de komende jaren wordt verhoogd naar gemiddeld 67-68 jaar. Hierbij maakt een aantal landen (VK, Australië en Japan) nog apart onderscheid in een pensioenleeftijd voor mannen en vrouwen. 2. Type pensioenregelingen De trend is dat DB (defined benefit)-regelingen worden omgezet in DC (defined contribution)-regelingen, met een verschuiving van risico’s naar de deelnemers. Wat opvalt is dat, met uitzondering van Nederland, DC-regelingen voornamelijk worden uitgevoerd in de commerciële sector en DB-regelingen in de publieke sector. Daarbij geldt voor de meeste werkgevers in Canada en de VS dat, indien de werknemer pensioen spaart via een DC-regeling, de werkgever hier naar rato een bijdrage aan levert (voor iedere dollar die een werknemer spaart, legt de werkgever bijvoorbeeld 25 cent in). 3. Pensioenvoorziening via de overheid (eerstepijlerpensioen) Voor alle onderzochte landen geldt dat de staat een basispensioen biedt. Uitgangspunt hierbij is (a) het aantal jaren dat Ronald in het land heeft gewerkt (bijvoorbeeld Canada en VK) of (b) het aantal jaren dat Ronald in het land heeft gewoond (bijvoorbeeld Nederland en Japan). De omvang van het basispensioen verschilt per land. In de meeste landen bouwt Ronald relatief weinig eerstepijlerpensioen op. Het eerstepijlersysteem in deze landen betreft geen specifiek ouderdomspensioen (zoals in Nederland), maar een bredere sociale voorziening en fungeert eerder als vangnet voor sociaal zwakkere groepen. Daarnaast verschilt de verdeling van pensioen, dat opgebouwd wordt in de eerste en tweede pijler, per land (in sommige landen gaat de eerste pijler verder, waardoor de rol van de tweede pijler kleiner is). In onderstaande tabel is een inschatting weergegeven van het gemiddelde eerste- en tweedepijlerpensioen1.
1
De informatie weergegeven in de tabel is illustratief met als doel bijgaande case met een ‘gemiddelde werknemer’ voor een internationale fastfoodketen te illustreren.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 33
Gemiddeld eerstepijlerpensioen per jaar
EUR 6.386
EUR 885
EUR 13.000
EUR 7.769
EUR 13.161
EUR 4.740
Gemiddeld tweedepijlerDC-pensioen per jaar
EUR 5.221
EUR 8.858
EUR 7.200
EUR 4.479
EUR 8.447
EUR 7.247
Figuur 1: Gemiddeld pensioen per jaar
Uit bovenstaande inschatting blijkt dat Ronald naar verwachting het hoogste eerstepijlerpensioen opbouwt in Australië en Nederland en het laagste in de VS. Uit de inschatting blijkt ook dat er minder grote verschillen zitten in de hoogte van het tweedepijlerpensioen. Hierbij speelt wel mee dat de inschatting uitgaat van een DC-pensioen en dat dit type en niveau pensioen naar verwachting maar voor een klein deel van de bevolking is weggelegd. In de hiernavolgende paragrafen staan we kort stil bij de wijze waarop de eerste pijler in de verschillende landen is vormgegeven. Canada Er wordt een basispensioen opgebouwd via twee stelsels: het old age security (OAS) pension en het Canada Pension Plan (CPP). Het OAS verstrekt inwoners van Canada die 65 jaar of ouder zijn een maandelijkse uitkering. Daarnaast voorziet het CPP werknemers (die hebben bijgedragen) van pensioen en/of andere voorzieningen. VS Voor de opbouw van het basispensioen (via de sociale zekerheid) betalen de werkgever en Ronald over de eerste USD 80.000 salaris ieder 8% premie. Deze premies worden door de Amerikaanse overheid niet belegd (waardoor werknemers aangeven liever zelf te willen sparen en beleggen). De premie voor de social security bestaat naast het gedeelte dat voor pensioen is gereserveerd, tevens uit een onderdeel dat bestemd is voor Medicare (het social insurance program dat onder andere Amerikanen van 65 jaar en ouder toegang geeft tot de gezondheidszorg).
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
34 De Pensioenwereld in 2014
Nederland/VK/Australië/Japan Voor deze landen geldt dat het basispensioen wordt gefinancierd via één stelsel. In Australië gaat dit via het age pension. In Nederland is het basis pensioen ingericht via de AOW. De AOW-premie (17,9% van het inkomen) wordt afgedragen door iedereen die in Nederland loonbelasting en/of inkomstenbelasting betaalt en nog geen 65 jaar is en is alleen van toepassing voor burgers die in Nederland hebben gewoond. Dit geldt ook voor Japan waar het basispensioen wordt gefinancierd via het National Pension Fund. Voor het VK geldt het basispensioen (dat wordt gefinancierd via het state pension) voor iedereen die in het VK heeft gewerkt. 4. Pensioenvoorziening via de werkgever (tweedepijlerpensioen) Ronald kan via een DB- of DC-regeling in de onderzochte landen ook pensioen opbouwen via de werkgever. Voorbeeld: er wordt in Australië voor het tweedepijlerpensioen door de werknemer verplicht minimaal 9,25% van het salaris opgebouwd. Dit percentage wordt door de overheid de komende jaren verder verhoogd tot een opbouw van 12%. In Australië is de werkgever verplicht Ronald een pensioenregeling aan te bieden, in het VK wordt deze verplichtstelling de komende jaren ingevoerd. In Nederland geldt geen algemene verplichtstelling voor de werkgever; indien er een pensioenregeling wordt aangeboden geldt deze normaliter wel voor alle werknemers. In de VS is de werkgever ook niet verplicht om Ronald een pensioenregeling aan te bieden. Daarnaast kunnen werknemers in de VS (en bijvoorbeeld Canada) onder bijzondere omstandigheden geld aan het opgebouwde tweedepijlerpensioen onttrekken. Dit is echter niet aantrekkelijk omdat het gepaard gaat met een boete en er direct belasting dient te worden betaald over het pensioen dat (voortijdig) wordt opgenomen. Voor de VS, Canada en Australië geldt wel dat een deelnemer (onder voorwaarden) niet verplicht is deel te nemen aan pensioenopbouw via de tweede pijler. Tot slot is kenmerkend voor de VS dat de regering, voor pensioenfondsen die in onderdekking zitten, een verzekering heeft afgesloten waardoor de uitkeringen zeker zijn gesteld. Ronald heeft in de landen waar hij pensioen opbouwt via een DC-regeling, niet altijd een vrije keuze. Over het algemeen geldt voor de landen waar Ronald zelf een beleggingsfonds kan selecteren dat, indien hij dit niet doet, er wordt geïnvesteerd via een standaardbeleggingsproduct. In veel gevallen werkt de overheid aan verdere verbetering van deze standaardproducten (via vereenvoudiging, standaardisering en vergelijkbaarheid).
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 35
5. Zelfstandig sparen ten behoeve van pensionering (derdepijlerpensioen) Ronald kan in elk land (vrijwillig) extra sparen voor zijn pensioen en daarbij zijn belastingvoordelen halen. Doorgaans wordt er namelijk pas belasting betaald op het moment dat het gespaarde pensioengeld wordt uitgekeerd en de belastingtarieven zijn dan meestal veel lager in vergelijking met de tarieven die golden op het moment van inleg. De inleg van pensioenpremies is vaak aftrekbaar en tot het moment van uitkeren vrijgesteld van inkomstenbelasting. Conclusie De genoemde landen vertonen veel overeenkomsten waar het gaat om zaken als de (stijgende) pensioenleeftijd, de typen pensioenregelingen en de fiscale facilitering van pensioen. Er bestaan ook aanzienlijke verschillen: • Voor de landen buiten Nederland geldt dat DB-regelingen typerend zijn voor de publieke sector en DC-regelingen voor de commerciële sector. • Voor het opbouwen van pensioen in de eerste pijler geldt het aantal jaren dat Ronald in het land heeft gewerkt of het aantal jaren dat Ronald in het land heeft gewoond als uitgangspunt. Daarnaast verschilt de omvang van het basispensioen per land. • De werkgever is niet altijd verplicht om een pensioenregeling aan te bieden. Daarnaast verschilt de bijdrage van de werkgever aan het tweedepijler pensioen sterk per land en geldt voor de VS, Canada en Australië dat een deelnemer (onder voorwaarden) niet verplicht is deel te nemen aan pensioenopbouw via de tweede pijler. Er is duidelijk sprake van toegenomen wereldwijde economische samen werking en de opkomst van flexibele arbeidscontracten, maar de onderzochte pensioenstelsels hebben elk ook nog een eigen karakter. Toch is er in de genoemde landen wel sprake van hervormingen en bewegen de pensioen stelsels op dit moment steeds meer naar elkaar toe.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
05
36 De Pensioenwereld in 2014
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 37
Policy House: blijvende eenvoud in het beleidswoud Auteurs: Tjerk van den Berg en Guido van den Nieuwendijk
Veel pensioenfondsen hebben te maken met een overvloed aan beleids documenten op tal van terreinen en als gevolg van onder meer nieuwe wet- en regelgeving zal het aantal beleidsdocumenten de komende jaren waarschijnlijk verder toenemen. In de praktijk is er helaas regelmatig sprake van veel verouderd materiaal, overlap, tegenstrijdigheid en papieren tijgers en worden beleidsdocumenten niet altijd daadwerkelijk toegepast door betrokkenen. Het is dan ook hoog tijd voor een rationalisatie met blijvende impact. De voordelen van een dergelijke versimpeling: beleid dat daadwerkelijk tot leven komt en een efficiëntere manier van werken. Leuker kunnen we het niet maken, wel makkelijker. Dit is al jarenlang de succesvolle pay-off van de Belastingdienst, maar deze zou ook van toepassing kunnen zijn op het beheer van beleidsdocumenten binnen organisaties. Voor veel betrokkenen is het een wat stoffig onderwerp. In sommige gevallen zelfs letterlijk, want menig beleidsdocument is bedekt onder een laagje stof ergens in een kast. Toch is er op dit gebied veel winst te behalen en wie serieus aan de slag gaat met het opzetten van een gestructureerd raamwerk voor het formuleren en beheren van beleid – in onze woorden: een Policy House – zal dat potentieel ook ervaren. Achtergrond Beleid is de vertaling van strategische uitgangspunten en externe eisen naar het handelen van medewerkers in een organisatie. Het geeft medewerkers normen en handvatten voor hun dagelijks handelen. In twijfelgevallen kunnen mensen erop terugvallen om lastige dilemma’s op te lossen of vragen van collega’s of externen te beantwoorden. Duidelijke en makkelijk vindbare beleidsdocumentatie is daarom van groot belang.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
38 De Pensioenwereld in 2014
Pensioenfondsen hebben te maken met een veelheid aan (beleids)documenten, zoals de actuariële en beleidstechnische nota (Abtn), het waarderingsbeleid, het communicatiebeleid, een beleggingsplan, vergoedingsregelingen en het financieel crisisplan. Voor een deel komen die beleidsdocumenten voort uit de eigen organisatie: het bestuur volgt een bepaald beleid om de doelen te realiseren en vertaalt dat beleid in richtlijnen op tal van gebieden. Een ander deel komt voort uit externe bronnen. Wetgevers en toezichthouders stellen eisen – ook weer op een veelheid van terreinen – en dat beleid wordt in beleidsdocumenten vertaald naar de omgeving van het pensioenfonds zodat iedereen weet wat mag en niet mag, ook in geval van twijfel.
“Duidelijke en makkelijk vindbare beleidsdocumentatie is van groot belang.”
Tot zover de theorie. In de praktijk blijkt het een weerbarstige opgave te zijn om de beleidsdocumentatie goed te beheren. Er is sprake van een combinatie van problemen die maken dat beleidsdocumenten niet (altijd) tot het gewenste resultaat leiden en/of frustratie opleveren. • Het beleidsdocument wordt onvoldoende aangepast aan wijzigende omstandigheden en/of nieuwe eisen vanuit wet- en regelgeving. Dit heeft onder andere te maken met een gebrek aan eigenaarschap: vaak is niet duidelijk wie verantwoordelijk is voor het onderhoud ervan. • In de veelheid van beleidsdocumentatie zit overlap. Daardoor is het mogelijk dat er meerdere interpretaties ontstaan of is er zelfs sprake van tegenstrijdigheid. Consistentie is daarom een aandachtspunt. • Het beleid is vaak onvoldoende bekend bij degenen voor wie het bestemd is. Sterker nog: als het beleidsdocument nodig is voor bepaalde beslissingen of het beantwoorden van bepaalde vragen kan (de meest recente versie van) het document niet of met de grootst mogelijke inspanning boven tafel komen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 39
Structurele oplossing Als (een deel van) de bovenstaande factoren van toepassing (is) zijn binnen het pensioenfonds, heeft de betreffende beleidsdocumentatie waarschijnlijk het oorspronkelijke doel niet bereikt. Er is dan ook een andere aanpak nodig die ervoor zorgt dat het beleid actueel, consistent en eenvoudig te raadplegen is. Ervaringen met de invoering van een zogeheten Policy House – een raamwerk voor het beheer en de gestructureerde ontsluiting van beleidsdocumenten – laten zien dat dit niet alleen de nodige frustratie wegneemt maar ook kan leiden tot kostenbesparingen. Bovendien, en dat is waarschijnlijk het belangrijkste, worden beleidsdocumenten daarmee levende documenten in plaats van papieren tijgers. Het opzetten van een dergelijk Policy House begint met het inventariseren van de reeds bestaande beleidsdocumentatie. Alleen al deze inventarisatie wordt meestal enthousiast begroet door betrokkenen, omdat een helder overzicht van de beleidsdocumentatie veelal ontbreekt. De inventarisatie biedt vaak direct al de mogelijkheid om flink te snoeien in de hoeveelheid materiaal. In een aantal gevallen kan de hoeveelheid met 30% worden teruggebracht. De volgende stap is het aanbrengen van meer structuur en consistentie. Onderwerpen die daarbij aan de orde komen zijn algemene richtlijnen voor beleidsvorming (al dan niet in een handboek), het gebruik van templates om meer consistentie af te dwingen, het stroomlijnen van procedures voor het reviewen en aanpassen van beleid en heldere, formele, afspraken over hoe (en door wie) beleid wordt goedgekeurd. Dit is een zeer relevante stap omdat beleid door meerdere kanalen/afdelingen wordt ontwikkeld. Sommige beleidsonderwerpen krijgen dan ook aandacht in verschillende beleidsdocumenten. Last but not least gaat het om een goede ontsluiting van de betreffende documenten. Het gebruik van intranet is hierbij een voor de hand liggende methode en er zijn diverse tools en programma’s beschikbaar om het beheer op een gebruiksvriendelijke wijze te regelen. Ook hier laat ervaring zien dat gebruikers enthousiast reageren als hun meer gemak wordt geboden. In een geval bleek het betreffende intranetdomein in korte tijd het meest bezochte domein in de organisatie te zijn. Blijkbaar voorzag het Policy House dus in een grote behoefte.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
40 De Pensioenwereld in 2014
Voorbereiding Fase 1
Inventariseren
Inrichting Fase 2
Structureren
• Bepalen scope • Bepalen schrijf-, beleidsdocumentatie goedkeurings- en voor Policy House reviewproces • Ontvangen bestaande beleids documentatie • Inzichtelijk maken huidige situatie
• Bepalen eigenaarschap en gewenste documentatiestructuur en -gelaagdheid
• Verifiëren volledigheid en toetsen ouderdom huidige beleidsdocumentatie
Fase 3
Fase 4
Formaliseren • Vastleggen Policy House governancehandboek: - Vastleggen schrijf-, goedkeurings- en/ of reviewproces - Formaliseren structuur documentatie en eigenaarschap - Instructies onderhoud tooling • Inrichten Policy House Index • Ontwikkelen templates
Distribueren • Selecteren (online) tooling aan de hand van de wensen met betrekking tot distributie • Functioneel inrichten (online) tooling • Communiceren bestaan Policy House naar gehele organisatie • Overdragen Policy House naar gehele organisatie • Overdragen Policy House aan de organisatie
Figuur 1: Mogelijke aanpak voor het inrichten van een Policy House
Succesfactoren Beleidsdocumentatie is geen sexy onderwerp. Maar het is wel een belangrijk onderwerp, want het beleid geeft richting aan hoe mensen zich gedragen en geeft handvatten bij beslissingen. Het loont dan ook zeker de moeite om beter zicht te krijgen op de documenten en er meer structuur en consistentie in aan te brengen. Het is echter vooral zaak dit geen eenmalige exercitie te laten zijn. Door het eigenaarschap van beleidsdocumenten in het Policy House strak te organiseren, kan dat worden voorkomen. De ervaring leert dat het eigenaarschap niet op afdelingsniveau moet worden belegd, maar aan individuele functionarissen moet worden toegewezen. Deze functionarissen krijgen dan automatisch signalen als bepaalde documenten de herzienings termijn bereiken en fungeren ook als eenduidige vraagbaak.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 41
Een andere succesfactor is een goede ontsluiting van de documenten. Goede communicatie over (de vindbaarheid van) beleidsdocumenten is niet alleen van belang om het beleid ook daadwerkelijk de kans te geven te worden toegepast door de betrokken personen, maar zorgt er ook voor dat er in geval van vragen snel en trefzeker kan worden gehandeld. Hierin schuilt eigenlijk de grootste uitdaging: zorgen dat het Policy House door de hele organisatie wordt herkend als een groot gemak. Het ontsluiten van de documenten via een app voor een tablet is daarbij ook een optie die met de techniek van vandaag vrij eenvoudig te realiseren is en al door verschillende pensioenfondsen wordt toegepast. Hogere eisen Het ligt in de lijn der verwachting dat een goed beheer van beleidsdocumentatie steeds belangrijker wordt. Enerzijds is er sprake van steeds meer complexiteit ten aanzien van beleggingen, pensioenregelingen en de vigerende wet- en regelgeving. Anderzijds komen er steeds meer (kritische) vragen van toezicht houders, deelnemers en andere stakeholders van het fonds omdat zij meer openheid verlangen. Om deze vragen adequaat en snel te kunnen beantwoorden, is absolute helderheid nodig en de stakeholders verwachten ook niks anders. Het Policy House kan daarin voorzien en daarmee ook de kosten drukken. Want in de praktijk gaat nu veel tijd verloren met het zoeken naar antwoorden.
“Het ligt in de lijn der verwachting dat een goed beheer van beleidsdocumentatie steeds belangrijker wordt.” Tot slot Het opzetten van een Policy House zorgt voor consistentie en helderheid van beleidsdocumenten en zorgt er ook voor dat er een routine komt in het actualiseren van beleidsdocumenten. Het gaat immers om het levend houden van het beleid. Op termijn kan daarbij ook gedacht worden aan concepten waarbij meerdere gebruikers tegelijkertijd (digitaal) aan hetzelfde document kunnen werken. Men kan op deze manier vervolgens wijzigingen in het beleid voorstellen indien er knelpunten worden geïdentificeerd of indien nieuwe ontwikkelingen daarom vragen. De door hen gesuggereerde wijzigingen kunnen vervolgens door anderen worden geaccepteerd of aangepast.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
06
42 De Pensioenwereld in 2014
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 43
Hoe zorgt een fraudeur voor zijn pensioen? Auteurs: Jack de Raad en Yvonne Vlasman
Afgaande op mediaberichten lijkt het alsof de financieel-economische criminaliteit – fraude, witwassen en corruptie – hand over hand toeneemt. De aard van de pensioensector brengt met zich mee dat er inherente risico’s spelen op dit gebied: de pensioensector is dus kwetsbaar. Om die risico’s te beheersen dienen organisaties in de pensioensector zorg te dragen voor een effectief stelsel van hard en soft controls. Het huidige economische klimaat heeft op diverse manieren invloed op het ontstaan en bestaan van fraude. Zo is er sprake van een toename van relatief kleine fraudes waarbij een medewerker die onder financiële druk staat, oneigenlijke manieren zoekt om zijn/haar inkomen aan te vullen ten koste van zijn/haar werkgever. De financiële schade is in dat soort gevallen gering, maar de emotionele schade voor de betrokkene en zijn of haar collega’s is vaak groot. Meestal leidt het tot ontslag en lopen ook de collega’s een flinke vertrouwensdeuk op. Ook is er een toename in fraude met financiële verslaggeving. Dit valt niet los te zien van de hoge druk op (onderdelen van) organisaties om een bepaalde performance te laten zien. De verleiding om bijvoorbeeld bepaalde ratio’s te beïnvloeden, om daarmee te voldoen aan eisen van toezichthouders of financiers, is daarmee ook groot. Een ander effect van de crisis is dat financiële missers meestal niet kunnen worden gecompenseerd met een meevaller op een ander terrein. In deze situatie hoeft er niet eens sprake te zijn van fraude, maar leiden de tegenvallende resultaten wel tot vragen die nopen tot diepgaand feitenonderzoek.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
44 De Pensioenwereld in 2014
Tot slot is de tolerantie voor fraude en andere vormen van integriteit schendingen de afgelopen jaren steeds verder afgenomen. Vermoedens van onregelmatigheden worden sneller serieus genomen. Veel meer zaken komen in de openbaarheid, nu het niet meer mogelijk is ze onder het tapijt te vegen.
“De pensioenwereld is in elk geval niet immuun voor fraude.” Hoe verhouden deze algemene trends zich tot de pensioenwereld? De pensioenwereld is in elk geval niet immuun voor fraude. De meest recente geruchtmakende zaak is waarschijnlijk wel de Klimop-vastgoedfraude, waarbij het Philips Pensioenfonds stelt EUR 150 miljoen te hebben verloren. Maar een zoekopdracht op internet levert ook andere zaken op, zoals een vermeende, maar niet aangetoonde, fraude bij het pensioenfonds van het CBR. En in een iets verder verleden heeft zich ook een grote zaak voorgedaan bij het ABP. De frauderisico’s in de pensioenwereld zijn hoog. Daarbij spelen meerdere factoren een rol. Ten eerste de grote hoeveelheid geld – honderden miljarden euro’s – die in de sector omgaat. De tweede factor is de grote mate van complexiteit op diverse terreinen. De regelgeving die van toepassing is in de sector is complex en is de laatste jaren sterk in omvang toegenomen. Dat verhoogt het risico op onopzettelijke fouten, maar ook op bewuste overtreding van regels, als daarmee bijvoor beeld bepaalde ratio’s kunnen worden gerealiseerd. Daarnaast kennen de verschillende pensioenfondsen veelal complexe organisatiestructuren, zowel ten aanzien van de belangenvertegenwoordiging (deelnemers, pensioengerechtigden, werkgevers, eventuele onafhankelijken) als ten aanzien van de organisatie van het vermogensbeheer (traditioneel, gediversifieerd, fiduciair) en alle verschillende partijen die daarbij een rol spelen. Onduidelijke afspraken, het niet nemen van verantwoordelijkheden en onevenwichtige belangen vergroten de risico’s.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 45
Tot slot vragen de vaak complexe beleggingsproducten om specifieke en diepgaande kennis om de risico’s goed te kunnen inschatten, maar ook voor het kunnen uitoefenen van de controlerende of toezichthoudende rol. Bij fraude is altijd sprake van een bewuste handeling en misleiding. Indien controleurs of toezichthouders onvoldoende kennis hebben van complexe producten, zijn zij eenvoudiger om de tuin te leiden. Als derde factor voor verhoogd risico geldt de hoeveelheid externe partijen die een rol spelen in het vermogensbeheer, zoals de actuaris, de custodian, de beleggingsadviseur, de accountant of andere externe partijen. Evenals bij de verschillende interne partijen kunnen onduidelijkheden of belangenverstrengelingen tussen externe partijen en het pensioenfonds, of externe partijen onderling, tot verhoogde risico’s leiden.
“Partijen in de pensioensector dienen een op maat gemaakte frauderisicoanalyse uit te voeren.” Overzicht kwetsbaarheden en risico’s KPMG heeft in een onderzoek de kwetsbaarheden en risico’s binnen de pensioensector in kaart gebracht, onderverdeeld naar governance, pensioen verplichtingen en pensioenbeleggingen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
46 De Pensioenwereld in 2014
De verschillende kwetsbaarheden en risico’s worden in onderstaande tabel op hoofdlijnen weergegeven. Aspect
Risico
Risico’s ten aanzien van governance Regelgevende instanties
Toename van wet- en regelgeving verhoogt het risico op het niet voldoen aan deze wetten en regels met als gevolg hogere kwetsbaarheden en risico’s op het gebied van financieel-economische criminaliteit.
Pensioenuitvoerders
Risico’s zijn gerelateerd aan: • geslotenheid pensioensector; • deskundigheid bestuurders; • nevenactiviteiten verzekeraars.
Dienstverleners
Risico’s zijn gerelateerd aan: • betrouwbaarheid van derde partijen die als dienstverlener worden geselecteerd; • blind vertrouwen in adviseurs.
Toezicht
Belangrijke elementen zijn: • stringenter toezicht door externe toezichthouders als De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten; • deskundigheid accountant; • deskundigheid, onafhankelijkheid en mate van professioneel-kritische houding van interne toezichthouders.
Tabel 1: de kwetsbaarheden en risico’s in de pensioensector
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 47
Aspect
Risico
Risico’s ten aanzien van de pensioenverplichtingen Pensioenopbouw
Risico’s kunnen betrekking hebben op: • onjuiste basisgegevens in de berekening van pensioenverplichtingen; • het niet aanmelden van nieuwe pensioendeelnemers.
Pensioenuitkeringen
Risico’s kunnen betrekking hebben op: • uitkeringen pensioen zonder grondslag; • ontvreemden van geld door medewerkers.
Risico’s ten aanzien van pensioenbeleggingen Pensioenbeleggingsstrategie
Risico’s zijn gerelateerd aan: • het gevoerde beleggingsbeleid versus de doelstelling van de pensioenuitvoerder; • beleggingsrisico’s, verbonden aan het risico van de verschillende beleggingscategorieën.
Pensioenbeleggingen in eigen beheer en uitbesteding
Risico’s zijn gerelateerd aan: • deskundigheid inzake beleggingen; • integriteit bestuursleden; • advies investeringsmanager; • afstand tot fiduciair manager; • inzicht in de vergoeding van vermogensbeheerders en investeringsorganisaties.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
48 De Pensioenwereld in 2014
Deze risico’s doen zich uiteraard niet altijd voor en zijn niet allemaal even belangrijk. Partijen in de pensioensector dienen een op maat gemaakte frauderisicoanalyse uit te voeren en op basis daarvan effectieve beheers maatregelen te treffen. Vanuit onze praktijkervaring zien we daarin een valkuil: de risico’s die wij als frauderisico benoemen worden in de praktijk gezien als risico’s die zich voordoen in de normale bedrijfsuitoefening en deze worden al beheerst door de reguliere beheersmaatregelen en interne controle. Die redenering klopt: de zogenaamde hard controls mitigeren óók het risico op financieel-economische criminaliteit. Wat in de praktijk echter nogal eens wordt vergeten, is dat er bij fraude altijd sprake is van opzet en misleiding, waarbij de interne controlemaatregelen bewust worden omzeild, bijvoorbeeld door samenspanning. Naast een effectief stelsel van hard controls, dient de organisatie daarom ook aandacht te besteden aan soft controls: maatregelen die bijdragen aan een klimaat waarin schendingen worden voorkomen. Er zijn acht aspecten die invloed hebben op het integriteitklimaat: • Helderheid van regels en procedures: dit verwijst naar de accuraatheid, concreetheid en volledigheid van de verwachtingen van de organisatie omtrent het gedrag van managers en medewerkers. • Voorbeeldgedrag van leidinggevenden: de mate van voorbeeldgedrag refereert aan de mate waarin het management een goed voorbeeld vormt voor de medewerkers. Medewerkers neigen het gedrag van hun leidinggevende te kopiëren. Het is om deze reden dan ook van belang dat het gedrag van leidinggevenden in lijn is met wat er organisatiebreed is afgesproken. Consistent voorbeeldgedrag vermindert de kans op ongewenst gedrag. • Uitvoerbaarheid: dit aspect verwijst naar de manier waarop de organisatie de managers en medewerkers de mogelijkheid biedt om gewenst, integer gedrag te vertonen. • Betrokkenheid: de mate van betrokkenheid verwijst naar de mate waarin managers en medewerkers zich geroepen voelen om op actieve wijze de belangen van de organisatie hoog te houden.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 49
• Transparantie: dit verwijst naar de mate waarin gedrag van managers en medewerkers bekend is binnen de organisatie. Managers en medewerkers die het gevoel hebben dat de pakkans erg klein is, zullen eerder in de verleiding komen zich te misdragen. In een context met een hoge mate van transparantie zullen mensen zich eerder geroepen voelen hun eigen gedrag en dat van hun collega’s te corrigeren. • Bespreekbaarheid: de mate van bespreekbaarheid is af te leiden uit de mate waarin managers en medewerkers dilemma’s en ongewenst gedrag bespreekbaar kunnen maken binnen de organisatie. • Aanspreekbaarheid: dit aspect betreft de mate waarin managers en medewerkers ter verantwoording worden geroepen voor het vertonen van ongewenst gedrag en de mate waarin dit ook feitelijk gebeurt. • Handhaving: dit betreft de wijze waarop managers en medewerkers kunnen worden gestraft voor overtredingen en beloond worden voor gewenst gedrag. Mensen hebben de neiging om te doen waar ze voor worden beloond en te vermijden waarvoor ze worden gestraft. Disciplinaire maatregelen voor overtreders hebben een belangrijke symbolische rol binnen organisaties; het houdt de normen hoog en behoudt de perceptie van managers en medewerkers dat hun organisatie een plek is waar ongewenst gedrag wordt bestraft en niet wordt beloond. Conclusie De aard van de pensioenwereld brengt met zich mee dat er aanzienlijke risico’s zijn op financieel-economische criminaliteit. Organisaties in de pensioen wereld dienen dan ook goed te inventariseren welke risico’s er spelen en daarop gericht maatregelen te treffen. Daarbij gaat het niet alleen om hard controls en procedures maar ook om soft controls. Want uiteindelijk gaat het om het gedrag van mensen en dat wordt voor een belangrijk deel bepaald door het integriteitklimaat.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
07
50 De Pensioenwereld in 2014
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 51
Compliance: niet omdat het moet, maar omdat het ertoe doet Auteurs: Edwin Borst en Jorien van der Heijden
Het thema compliance wordt binnen de pensioenwereld heel verschillend opgepakt. Soms is er sprake van een minimale benadering, namelijk simpelweg het voldoen aan wet- en regelgeving omdat het moet. Gelukkig is er steeds vaker sprake van een benadering die meer is gestoeld op de intrinsieke wens tot compliance. In die benadering spelen cultuur en integriteit een grote rol. Veel pensioenfondsen worstelen echter met de vraag hoe ze aan deze begrippen meer praktische handvatten kunnen geven. Compliance wordt in de Modelgedragscode van de toenmalige Pensioen koepels gedefinieerd als: “Het toezien op de naleving van wettelijke regels en regels die het pensioenfonds zelf heeft opgesteld”. Dat is echter een heel beperkte invulling van het begrip. Pensioenfondsen richten zich dan alleen op het uitvoeren of laten uitvoeren van de toetsing op de naleving van de gedragscode, al dan niet in combinatie met het toetsen van privétransacties van insiders. Compliance wordt de laatste jaren een steeds belangrijker thema in de pensioenwereld. Factoren die meespelen zijn de hoge maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van onder meer verantwoord ondernemen en een kritische toezichthouder. De Nederlandsche Bank (DNB) wijst er daarbij nadrukkelijk op dat aandacht voor compliance ook aandacht voor cultuur binnen organisaties betekent. Dat is een belangrijk signaal aan de grote groep pensioenfondsbestuurders die compliance nog vooral als een moetje ziet: de toezichthouder stelt dat het duidelijk meer is dan dat. Het is verstandig om compliance op te pakken vanuit een intrinsieke motivatie. Niet omdat DNB dat wil, maar omdat het fonds daarvan ook de vruchten kan plukken. Want beter sturen op cultuur leidt uiteindelijk tot beter bestuur. Het belang van de juiste cultuur wordt door vrijwel iedereen onderkend.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
52 De Pensioenwereld in 2014
Uit KPMG-onderzoek1 blijkt dat voor pensioenfondsen vooral transparantie richting deelnemers een belangrijke reden is om ook cultuur te betrekken bij compliance. Tegelijkertijd is het niet eenvoudig om dit concreet op te pakken. Menig pensioenfonds worstelt met de vraag hoe hieraan concreet invulling kan worden gegeven. Men is vaak wel gestart met de toetsing op de naleving van de gedragscode en de insiderregeling, heeft stappen gezet met bijvoorbeeld het bijhouden van actualiteiten en het definiëren van compliancerisico’s, maar wil nu een volgende stap zetten door ook cultuur en integriteit onder de loep te nemen. Het cultuurhuis van DNB Het cultuurhuis van DNB kan hierbij voor handvatten zorgen. DNB heeft dit cultuurhuis ontwikkeld naar aanleiding van de ontwikkelingen in de financiële sector en het verminderde vertrouwen in de sector vanuit de samenleving. Het cultuurhuis legt onder meer de nadruk op integer gedrag. Het gaat hier om een professionele, individuele verantwoordelijkheid waarbij iemand zich bewust is van, en zorgvuldig rekening houdt met rechten, belangen en wensen van andere belanghebbenden, een open en transparante houding heeft en bereid is om verantwoordelijkheid te nemen en verantwoording af te leggen over genomen beslissingen en acties. Een integere cultuur is vervolgens de sfeer en het klimaat waarin een onderneming zich ook in ruimere zin gedraagt of handelt op een manier die uitlegbaar en te verantwoorden is. Dit is een cultuur waarin professionele, individuele verantwoordelijkheid wordt gestimuleerd en beloond, en waarbij niet alleen de letter van de wet, maar ook de geest ervan wordt nageleefd. DNB heeft zeven elementen geformuleerd die hierbij leidend zijn en verankerd moeten worden in de bedrijfscultuur:
• Belangenafweging/evenwichtig handelen is het onderkennen van alle relevante belangen en deze zichtbaar meewegen. • Consistent handelen is het handelen in lijn met doelstellingen en keuzes. • Bespreekbaarheid is het stimuleren van een positief-kritische houding en ruimte geven voor het bespreken van besluiten, andere opvattingen, fouten en taboes.
1
KPMG heeft in oktober 2013 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlagen van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2013).
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 53
• Voorbeeldgedrag is voorbeeldgedrag door het bestuur (‘tone at the top’), bijvoorbeeld het te allen tijde voorkomen van (de schijn van) belangenverstrengeling. • Uitvoerbaarheid is het stellen van realistische targets en het wegnemen van perverse prikkels en verleidingen. • Transparantie is het vastleggen van en communiceren over doelstellingen en principiële keuzes naar alle stakeholders. • Handhaving is het verbinden van consequenties aan niet-naleving. DNB heeft deze elementen gevisualiseerd in een huis met diverse pijlers (zie figuur 1). Evenwichtig en consistent handelen zijn hierin de belangrijkste pijlers om te komen tot integer gedrag, terwijl de overige vijf elementen het fundament vormen om hiertoe te komen.
verantwoordelijkheid nemen verantwoording afleggen geest van de wet evenwichtig handelen
consistent handelen bespreekbaarheid voorbeeldgedrag uitvoerbaarheid transparantie handhaving
Figuur 1: DNB-cultuurhuis
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
54 De Pensioenwereld in 2014
“Menig pensioenfonds worstelt met de vraag hoe hieraan concreet invulling kan worden gegeven.” Aanpak pensioenfondsen: complianceverantwoordelijke staat centraal Pensioenfondsen staan voor de uitdaging ervoor te zorgen dat integer gedrag een natuurlijk onderdeel wordt van de cultuur binnen het bestuur en het bestuursbureau. Daarbij is het van belang dat het fonds voor zichzelf definieert wat het verstaat onder deze elementen en welke activiteiten het onderneemt om ervoor te zorgen dat de gewenste cultuur ontstaat binnen het fonds. De compliance officer speelt daarin een centrale rol. Veel fondsen, met name de kleinere fondsen, hebben echter geen interne compliance officer. In een aantal gevallen worden compliancewerkzaamheden uitbesteed, in andere gevallen wordt één van de bestuursleden aangewezen als ‘complianceverantwoordelijke’. In de ideale situatie heeft deze complianceverantwoordelijke de volgende verantwoordelijkheden: • Het identificeren van compliance- en integriteitontwikkelingen: hierbij kan men denken aan het identificeren van gewijzigde en nieuwe weten regelgeving en het beleggen van verantwoordelijkheden ten aanzien van compliance. Daarnaast is het van belang om inzicht te krijgen in de belangrijkste compliancerisico’s en de impact hiervan op het fonds. Om deze risico’s beter inzichtelijk te krijgen, is het van belang om tijdens de jaarlijkse risicoanalyse het compliancerisico separaat en uitgebreid te analyseren in plaats van op een hoog niveau. Ten slotte dienen ook de verantwoordelijkheden ten aanzien van compliance en integriteit te worden belegd. • Het opstellen van normenkaders, beleid en procedures: nadat de risico’s en ontwikkelingen zijn geïdentificeerd, kan men aan de hand van compliance thema’s normenkaders opstellen en kunnen de diverse beleidsdocumenten en procedures worden opgesteld. Het heeft de voorkeur om deze nauw af te stemmen met de risicomanagement-processen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 55
• Het creëren of vergroten van bewustwording: naast de ‘harde’ kant (waarin met name documenten, beleid en procedures een rol spelen) is het ook van belang om de bewustwording binnen het pensioenfonds te creëren of te vergroten. Dit kan door middel van het faciliteren van trainingen op het gebied van compliance en integriteit, maar ook door zogenaamde dilemmasessies, waarin deelnemers met elkaar in gesprek gaan over dilemma’s die zij in hun dagelijkse werkzaamheden kunnen tegenkomen. • Het monitoren en rapporteren over compliance en integriteit: in deze rol zal de complianceverantwoordelijke monitoren dat wetten en regels worden opgepakt door het bestuur en de uitvoeringsorganisatie, zal hij er zorg voor dragen dat naleving hiervan wordt gemonitord, worden incidenten afgehandeld en wordt er periodiek gerapporteerd aan bestuur, interne toezichthouders en andere belanghebbenden. Afhankelijk van de mate waarin het fonds invulling geeft aan compliance kunnen ook cultuuraspecten worden meegenomen in de monitoring. • Adviseren: de complianceverantwoordelijke binnen het pensioenfonds zal aanspreekpunt en adviseur zijn in geval van dilemma’s en vragen en een centrale rol innemen in het geval van non-compliance. • Managen relatie toezichthouders: de laatste activiteit van de compliance verantwoordelijke is het onderhouden van de contacten met de toezicht houders en het rapporteren aan de toezichthouders. Het moge duidelijk zijn: compliance is geen kwestie van moeten. Waar het om gaat is dat gewerkt wordt aan een organisatie die intrinsiek wil voldoen aan wetten en regels en inspeelt op de verwachtingen van de omgeving. Dat vraagt niet alleen iets van de organisatie – waar het genoemde cultuurhuis waardevolle handvatten voor biedt – maar ook van de personen in de organisatie. Hiervoor zijn de ‘zeven deugden voor pensioenfondsbestuurders’, geformuleerd door prof. Muel Kaptein2 bij de presentatie van het rapport ‘Kijken in de spiegel’, een prima kapstok. Deze zeven deugden zijn:
2
Muel Kaptein is partner bij KPMG Integrity en hoogleraar bedrijfsethiek aan de Rotterdam School of Management.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
56 De Pensioenwereld in 2014
• Zelfkennis: een bestuurder weet wat zijn sterke en zwakke punten zijn, waar zijn valkuilen zich bevinden en voor welke verleidingen hij vatbaar is. • Omgevingsbewust: een bestuurder is zich ervan bewust dat het besturen van een pensioenfonds specifieke vaardigheden met zich meebrengt, waarin verschillende stakeholders verschillende belangen hebben. • Dilemmagericht: een bestuurder gaat moeilijke situaties waarin tegenstrijdige belangen spelen niet uit de weg, maar maakt ze bespreekbaar en probeert met de belanghebbende partijen tot een oplossing te komen. • Open: een bestuurder is aanspreekbaar voor medebestuurders en andere betrokkenen. • Authentiek: een bestuurder heeft een eigen gezicht en is niet bang om onorthodoxe keuzes te maken. • Doorzettingsvermogen: een bestuurder kiest voor een bepaalde koers, en houdt vast aan deze koers, ook bij tegenslagen of kritiek. • Welgezind: een bestuurder dient de belangen van het fonds, en stelt zijn eigen belangen niet boven die van het fonds. De uitdaging is om deze zeven deugden explicieter onderdeel te laten zijn van het gedrag binnen de pensioenwereld en uit te dragen dat cultuur en integriteit onderdeel vormen van de beheersing van de compliancerisico’s. Dat levert een bijdrage aan de compliance en daarmee ook aan een betere beheersing van de risico’s.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 57
“Het moge duidelijk zijn: compliance is geen kwestie van moeten.” Conclusie Er zijn verschillende redenen voor pensioenfondsen om aan de slag te gaan met compliance. Waar het ene pensioenfonds uit motieven handelt die zijn ingegeven door proactiviteit en geloof in de waarde van compliance voor het fonds, laat het andere fonds zich eerder leiden door wat de toezichthouder vraagt. De best practice met betrekking tot compliance is een fonds dat cultuur en integriteit onderdeel laat zijn van compliance, waar compliance aansluit bij de risicomanagementcyclus en waar een complianceverantwoordelijke of compliance officer is benoemd. Al met al is er een breed scala aan motie ven, invulling van taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot de compliancefunctie, waarbij het ene fonds zich dichter in de buurt van de best practice bevindt dan de ander.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
08
58 De Pensioenwereld in 2014
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 59
Liquidatie van een pensioenfonds vraagt om goed geplande aanpak Auteurs: Sander Landsmeer en Lars Mion
Waren er in 1998 nog 1.042 pensioenfondsen, inmiddels is dat aantal drastisch gedaald tot 388. Omdat de daling, mede door de huidige ontwikkelingen in de pensioenwereld, zich naar verwachting ook de komende jaren zal voortzetten, willen wij in dit artikel nogmaals stilstaan bij een aantal belangrijke zaken die spelen in een liquidatietraject. 52% van de in het kader van deze publicatie ondervraagde pensioenfondsen1 acht het waarschijnlijk tot zeer waarschijnlijk dat het binnen vijf jaar tot liquidatie overgaat. Een liquidatie vergt de juiste aanpak en dit artikel biedt daartoe handvatten en aandachtspunten. Voorop staat dat elk liquidatietraject uniek is, omdat er bij elk individueel fonds specifieke zaken naar voren kunnen komen. De pensioenwetgeving kent weinig bepalingen op dit vlak. Volgens artikel 84 van de Pensioenwet moet een fonds bij liquidatie collectieve waardeoverdrachten plegen naar een andere pensioenuitvoerder. Voor overige voorschriften met betrekking tot liquidatie moet worden gekeken naar de algemene bepalingen in het Burgerlijk Wetboek die gelden voor ontbinding van rechtspersonen. Een reden te meer om wat handvatten te bieden aan bestuurders. In algemene zin zijn de volgende aandachtsgebieden van belang, die we hierna behandelen: • Oriëntatie en besluitvorming • Invulling overeenkomst (overdracht aanspraken) • Afwikkelen liquidatie • Verantwoordingen
1
KPMG heeft in oktober 2013 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlagen van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2013).
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
60 De Pensioenwereld in 2014
“Het is belangrijk om te weten dat er nog vorderingen en verplichtingen kunnen ontstaan na de (beoogde) datum van liquidatie.”
Oriëntatie en besluitvorming Oriëntatie en besluitvorming lopen vaak door elkaar heen: veelal oriënteren pensioenfondsbesturen zich eerst, voordat er een weloverwogen besluit wordt genomen tot liquidatie. Dit neemt niet weg dat een formeel besluit van het bestuur nodig is om de liquidatie in gang te zetten. Het is belangrijk dat het gehele besluitvormingsproces en het daadwerkelijk besluit, gelijk aan alle vervolgbesluiten en acties, uitgebreid worden vastgelegd in de notulen. Dan komt er een veelheid aan vragen op het bord van de bestuurders. Wat doe je met de beleggingen? Moeten deze beleggingen liquide worden gemaakt of gaan deze over naar de overnemende partij en accepteert de nieuwe partij deze beleggingen? Moet je wel/niet stoppen met het afdekken van het renterisico? Wat te doen met moeilijk verkoopbare (en dus moeilijk waardeerbare) beleggingen? Krijg ik al mijn contracten (met bijvoorbeeld (her)verzekeraars) tijdig opgezegd? Welke extra kosten zijn met deze liquidatie gemoeid? Hoe en wanneer dien ik het een en ander te communiceren met de deelnemers? Kan ik dit allemaal alleen of is er nog een rol voor de accountant en/of actuaris weggelegd? Welke fiscale gevolgen heeft de liquidatie?2
2
Zie ook De Pensioenwereld in 2011: “Fusie en liquidatie van pensioenfondsen leveren mogelijk fiscale issues op.”
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 61
Deze vragen maken duidelijk dat er een planmatige aanpak nodig is, waarin adequaat wordt omgegaan met het overdragen van verplichtingen en het afwikkelen van beleggingen, maar ook met de afwikkeling van vorderingen en schulden. Dit alles vereist een goede timing en afstemming met diverse partijen. Wat hierbij helpt is een gedegen en realistisch plan van aanpak dat tijdig met de diverse partijen (waaronder accountant en actuaris) is afgestemd. Bij zo’n planmatige aanpak horen ook duidelijke afspraken over de te verrichten werkzaamheden en het honorarium. Belangrijk is ook om de statutaire voorschriften met betrekking tot het nemen van een besluit erop na te slaan. Zo zal veelal het verantwoordingsorgaan zijn oordeel moeten geven over het voorgenomen liquidatiebesluit en heeft het daarbij recht op overleg en informatie. De Deelnemersraad heeft een adviesrecht, maar er is geen individuele toestemming van deelnemers nodig. En uiteindelijk kan het bestuur na afstemming en akkoord van de betreffende gremia het voornemen bij De Nederlandsche Bank (DNB) kenbaar maken (minimaal drie maanden voor liquidatie). Indien DNB geen bezwaar heeft, zal zij dit door middel van een brief bevestigen. De liquidatie van een pensioenfonds gaat gepaard met een overdracht van de pensioenaanspraken aan een verzekeraar of aan een ander (bedrijfstak-) pensioenfonds en het bestuur staat daarbij voor de taak om de beste partij te selecteren. Het is raadzaam om daartoe criteria op te stellen, mede om zorg te dragen voor een evenwichtige belangenafweging. Bij deze oriëntatie is het van belang om alle (bijzondere) regelingen te betrekken in de beslissing en over voldoende vergelijkingsmateriaal te beschikken en de verschillende offertes op basis van dezelfde (vergelijkbare) aannames te vergelijken. Hierbij moet ook inzicht worden verkregen in hoe wordt omgegaan met toezeggingen, toeslagverlening en mogelijke verschillen in flexibiliseringsfactoren. Tot slot is het in de besluitvorming ook van belang te weten in hoeverre en op welke wijze de werkgever bijdraagt in het traject.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
62 De Pensioenwereld in 2014
Invulling overeenkomst (overdracht aanspraken) Ten aanzien van de invulling van de overeenkomst verwijzen wij naar de aandachtspunten zoals geschetst door Van den Broek en Roodenburg in ‘De Pensioenwereld in 2013’3. In dit artikel wordt melding gemaakt van onder meer de overdracht van beleggingen, pensioensoorten, voorwaardelijke toezeggingen en transitiekosten. Het is van belang te melden dat bij de te sluiten overeenkomst sprake moet zijn van volledige vrijwaring van de overdragende partij door de overnemende partij. Dit houdt in dat ook de feitelijk bestaande aanspraken die niet bij het pensioenfonds bekend zijn (door onjuiste of onvolledige opgave van de werkgever) of niet volledig zijn geadministreerd worden overgedragen. Dit geldt ook voor de zogenaamde nog niet opgehaalde pensioenen, waarvoor aanspraken zijn verantwoord bij het pensioenfonds. Als de nieuwe uitvoerder bekend is, is het moment daar om alle belanghebbenden te informeren. Afwikkelen liquidatie De belangrijkste stap in de afwikkeling van de liquidatie is de daadwerkelijke overdracht van de aanspraken. De overdragende en de overnemende partijen zullen zekerheid wensen omtrent de vaststelling van de koopsom voor de over te dragen verplichtingen en eventuele aanvullende voorwaarden zoals vastgelegd in de overeenkomst (zoals toekomstige indexaties). Het aspect datakwaliteit wint daarbij de laatste jaren aan belang. De overnemende partij eist een foutvrije administratie van pensioenaanspraken en -rechten en dat vergt zeer veel inspanning van zowel de overdragende als de overnemende partij. Het sluitstuk hierbij is meestal een rapportage, opgesteld door de overdragende partij en gecontroleerd door haar accountant.
3
‘Due diligence bij overname/fusie van pensioenfondsen’, De Pensioenwereld in 2013, pg. 145-149.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 63
Daarbij kunnen bijzondere regelingen dan wel overgangsregelingen voor veel onduidelijkheden zorgen. Het is aan te raden om deze regelingen zo veel mogelijk voor het moment van de collectieve waardeoverdracht om te zetten naar ouderdomspensioen. Ook de betaling van de collectieve waardeoverdracht kan een aandachtspunt zijn, vooral als het niet vanzelfsprekend is dat de overnemende partij de beleggingenportefeuille een-op-een overneemt, of als aanvullende financiering door de werkgever(s) nodig is. Het KPMG-onderzoek onder pensioenfondsbesturen laat zien dat 39% van hen verwacht dat de werkgever waarschijnlijk tot zeer waarschijnlijk bereid is een aanvullende bijdrage te leveren. Na overdracht van de aanspraken dienen, naast de beleggingen, ook de overige vorderingen en verplichtingen te worden afgewikkeld. Hierbij is het belangrijk om te weten dat er nog vorderingen en verplichtingen kunnen ontstaan na de (beoogde) datum van liquidatie. In een dergelijk geval is het gebruikelijk dat, afhankelijk van de aard hiervan, de werkgever of de overnemende partij hiervoor verantwoordelijkheid neemt. Een en ander dient uiteraard formeel te zijn vastgelegd. Hierbij moet er ook aan worden gedacht om garantstellingen en andere niet in de balans opgenomen verplichtingen af te wikkelen dan wel over te dragen. Na alle afwikkelingen van de diverse posten kan er een batig saldo overblijven. Volgens artikel 129 van de Pensioenwet kan dit niet zonder meer worden teruggestort naar de werkgever. DNB ziet erop toe dat een batig saldo wordt besteed overeenkomstig de bepalingen in de statuten van het pensioenfonds. Dit kan bijvoorbeeld zijn een inkoop van extra indexatierechten, maar ook een eenmalige uitkering, een cadeaubon voor alle deelnemers, een goed doel of een stimulerend onderzoek (passend bij de bedrijfstak of de oorsprong van het fonds).
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
64 De Pensioenwereld in 2014
Verantwoordingen De meest voor de hand liggende (eind)verantwoording is het liquidatieverslag waarin de liquidatierekening is opgenomen. Een liquidatieverslag lijkt in de basis op een jaarrekening. Immers, er gelden dezelfde verslaggevingsregels. Het verschil hierin is dat de periode vaak korter is dan een jaar, de balans op nul loopt dan wel een batig saldo overblijft. Er kan – afhankelijk van de omstandigheden – ook voor worden gekozen om de balans niet geheel op nul te laten lopen en een separate liquidatiebalans op te nemen in het liquidatieverslag. In het liquidatieverslag zal per post een verloopstaat moeten worden opgenomen waaruit is af te leiden op welke wijze de verschillende posten zullen aflopen. De formele overdrachtsdatum, oftewel de overdracht van rechten en verplichtingen aan de nieuwe uitvoerder, en de formele beëindiging van het fonds zijn erg belangrijk voor de wijze waarop het liquidatieverslag wordt ingericht. Deze formele datum is bepalend voor de vraag of er wel of geen baten en lasten voor risico van het fonds worden verantwoord in de betreffende verslaggevingsperiode. Indien het formele overdrachtsmoment na bijvoorbeeld de afsluiting van het vorig boekjaar ligt, is inschakeling van de certificerend actuaris ook van belang voor de vaststelling van de pensioenverplichtingen. Het bestuursverslag (of beter gezegd: het verslag van vereffenaars) dient op chronologische wijze te zijn opgezet. Hierin zullen alle stappen uit hoofde van de liquidatie moeten worden uiteengezet, waarbij het bestuur blijk geeft van een evenwichtige besluitvorming omtrent de liquidatie, alsmede een beheerste uitvoering daarvan. Naast het liquidatieverslag is het mogelijk dat er nog andere rapporten dan wel verantwoordingen moeten worden opgesteld en worden voorzien van een verklaring of iets soortgelijks. Te denken valt aan: overdrachtsbestanden van de (ex-)deelnemers, afhandeling en overdracht van beleggingen en zekerheden omtrent operationele systemen en resultaten in de periode dat de risico’s voor de nieuwe uitvoerder zijn. Deze aanvullende rapportages dan wel verantwoordingen worden meestal op verzoek van de nieuwe uitvoerder opgesteld.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement & governance 65
Vervolgens zijn er nog enkele stappen nodig voor de finale opheffing: verzending van het liquidatieverslag aan de toezichthouder en akkoordbevinding van DNB, deponering bij de Kamer van Koophandel met een inzageperiode van twee maanden, de uitschrijving, de afwikkeling van een mogelijk batig saldo en de afwikkeling van de bankrekening. Zolang DNB het toezicht niet opheft, blijft het fonds overigens verplicht tot het inleveren van de DNB-staten. Conclusie Liquidaties zijn in de pensioenwereld aan de orde van de dag en het eind is nog niet in zicht. Bij een liquidatie zijn er veel factoren en partijen om rekening mee te houden. Het beheerst uitvoeren van een dergelijk traject begint met een duidelijk plan van aanpak waarbij alle relevante partijen vroegtijdig worden betrokken en waarin tevoren goed is nagedacht over de van belang zijnde aspecten.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Pensioenregeling 09
Aanpassingen van het fiscale (Witteveen-)kader
10
Politieke onzekerheid maakt pensioenfondsen tot speelbal
11
Degressieve pensioenopbouw en de kansen voor een nieuwe solidariteit
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
“Gezien de mogelijke fiscale sancties is het van groot belang dat een pensioenregeling tijdig en correct wordt aangepast.” Uit: Aanpassingen van het fiscale (Witteveen)kader
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
09
68 De Pensioenwereld in 2014
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Pensioenregeling 69
Aanpassingen van het fiscale (Witteveen-)kader Auteurs: Ivar Sintemaartensdijk en Jan Stigter
Pensioenen mogen zich nog altijd verheugen in de warme belangstelling van de wetgever, met als gevolg vele recente en verwachte wijzigingen op pensioengebied. De belangrijkste (verwachte) fiscale wijzigingen in dit kader zijn: het nieuwe Staffelbesluit, de pensioenwijzigingen in 2014 en 2015, en het financieel toetsingskader (FTK). Pensioenfondsen dienen te zorgen voor tijdige en juiste aanpassing van hun regelingen. Hierna volgt een overzicht van relevante fiscale wijzigingen voor de loonbelasting, voor zover deze ten tijde van het schrijven van dit artikel bekend zijn. Het Witteveenkader De fiscale faciliëring van pensioenen speelt zich af binnen het zogenaamde Witteveenkader. Het Witteveenkader omdat de voorwaarden en begrenzingen waarbinnen pensioenen fiscaal gesubsidieerd worden. Binnen deze fiscale grenzen zijn pensioenpremies niet belast in box 1 en zijn pensioenvermogens niet belast in box 3. Het pensioen is hierdoor pas belast in box 1 op het moment dat het daadwerkelijk wordt uitgekeerd aan de pensioengerechtigde. Het fiscale kader wordt behoorlijk beperkt Tot voor kort ging dit fiscale kader uit van 35 jaar pensioenopbouw op eindloonbasis, tegen een opbouwpercentage van 2% per jaar, resulterend in een pensioenaanspraak van 70% van het laatst verdiende salaris ingaand op 65-jarige leeftijd. In verband met de gestegen levensverwachtingen en het huidige begrotingstekort, gaat de overheid vanaf 1 januari 2014 uit van 37 jaar pensioenopbouw tegen een opbouwpercentage van 1,9%, met een pensioen van 70% van het laatst verdiende salaris op 67 jaar. Het kabinet wil dit vanaf 1 januari 2015 nog verder beperken naar een pensioen ingaand op 67 jaar op basis van 75% van het gemiddelde salaris op te bouwen in 40 jaar.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
70 De Pensioenwereld in 2014
Sancties bij overschrijding Het niet tijdig verwerken van deze pensioenwijzigingen leidt tot risico’s, omdat het totale pensioen dan te hoog kan worden. Voor de pensioenuitvoerder (het pensioenfonds) is de maximale sanctie dan 72% heffing over de marktwaarde van het pensioen tot dan toe opgebouwd. Daarnaast worden werkgever en werknemer geconfronteerd met niet-aftrekbaarheid van toekomstige premies/ opbouw, hetgeen voor hen tot extra lasten leidt. De hiervoor genoemde sanctie is de ‘officiële leer’ die de Belastingdienst hanteert vanuit de wetsystematiek. Recent is echter een rechtbankuitspraak verschenen, waarbij de sanctie van 72% heffing enkel is toegepast over het bovenmatige deel van de aanspraak1. In deze zaak was een pensioenregeling te laat aangepast aan het Witteveenkader in 2004 en heeft de rechtbank de sanctie van 72% heffing niet toegepast op de volledige pensioenaanspraak, maar enkel over het deel dat te veel was opgebouwd. De Belastingdienst is niet in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak. In de plaats daarvan heeft de staatssecretaris van Financiën bekend gemaakt dit een bijzondere zaak betrof en dat de uitspraak niet als uitgangspunt genomen kan worden voor de uitleg van de fiscale regels. Hierin bevestigt hij dat de ‘officiële leer’ vanuit de Belastingdienst nog steeds geldt; de fiscale sancties is aldus nog steeds 72% van de marktwaarde van het gehele pensioen.
“Het niet tijdig verwerken van deze pensioenwijzigingen leidt tot risico’s.”
1
Uitspraak rechtbank Gelderland van 5 november 2013, AWB 11/3084 en AWB 11/3085.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Pensioenregeling 71
Wat is er reeds gewijzigd? Pensioenwijzigingen 2014 Met ingang van 2014 gaat de pensioenrichtleeftijd omhoog naar 67 jaar en gaan de opbouwpercentages met 0,1 omlaag naar 1,9 voor eindloon- en 2,15 voor middelloonsituaties. Deze opbouw is inclusief de inbouw van AOW. Gelijktijdig met de verlaging van de pensioenopbouw wordt de AOW-leeftijd tot 2021 stapsgewijs verhoogd naar 67 jaar en daarna zal de AOW-leeftijd verder stijgen op basis van de levensverwachtingen. Deze verhogingen leiden tot een langere opbouwperiode en een kortere uitkeringsduur. Nieuw staffelbesluit voor beschikbare-premieregelingen Bij beschikbare-premieregelingen wordt het jaarlijkse opbouwpercentage omgerekend in percentages van het salaris. Hiervoor geldt het zogenoemde staffelbesluit waarin de maximale premiepercentages staan vermeld. Begin 2013 is er een nieuw staffelbesluit verschenen2, waarin de premies in overeenstemming met bovenstaande wijzigingen zijn verlaagd. Deze staffels gaan uit van een maximale opbouw in 37 jaar (dit was 35 jaar) met een opbouw per dienstjaar van 2,15% op middelloonbasis (dit was 2,25%). Het nieuwe besluit is bovendien gebaseerd op netto-staffels, die geen opslag voor kosten en ook geen opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid meer bevatten. Er zijn ook bruto-staffels waarin op forfaitaire wijze rekening wordt gehouden met een kostenopslag en premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid (verondersteld op respectievelijk 10% en 8%). Aangezien de werkelijke kosten in de praktijk vaak lager waren dan deze percentages, was er bij een brutostaffel vaak extra ruimte voor pensioenopbouw. De overgang naar de nettostaffel leidt dus tot een verdere verlaging van pensioenopbouw bij beschikbarepremieregelingen. Uiterlijk vanaf 1 januari 2015 moeten alle beschikbare-premieregelingen uitgaan van de nieuwe netto-staffels. Partijen die tot 1 januari 2015 gebruik willen blijven maken van bruto-staffels, moeten in verband met de verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 67 jaar hun staffels wel per 1 januari 2014 aanpassen.
2
Besluit van 12 februari 2013, nr. BLKB2013/43M.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
72 De Pensioenwereld in 2014
Wat gaat er nog wijzigen? De wetsvoorstellen inzake de pensioenwijzigingen voor 2015 zijn in oktober 2013 zeer kritisch door de Eerste Kamer ontvangen. Omdat doorzetten van de behandeling zou kunnen leiden tot verwerping zijn de wetsvoorstellen aangehouden en is de staatssecretaris van Financiën teruggegaan naar het kabinet. Hetzelfde geldt voor de wijzigingen die de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wilde doorvoeren met betrekking tot het nieuwe FTK. Het kabinet heeft daarop met oppositiepartijen afspraken gemaakt in het zogenoemde pensioenakkoord. De resultaten hiervan zijn op 18 december 2013 bekend gemaakt. Pensioenwijzigingen 2015 Op basis van het pensioenakkoord worden de pensioenwijzigingen voor 2015 gebaseerd op een pensioen ingaand op 67-jarige leeftijd op basis van 75% van het gemiddelde salaris op te bouwen in 40 jaar. De opbouwpercentages worden hierdoor verder verlaagd. Het akkoord behelst: • Verdere verlaging van de maximale fiscale opbouwpercentage naar 1,875% voor middelloonpensioen met ingang van 2015. Voor eindloonpensioen zal het opbouwpercentage naar verwachting verlaagd worden tot 1,65% per jaar. De premietabellen voor beschikbare-premieregelingen worden eveneens verder verlaagd. • Vanaf 2015 vervalt de mogelijkheid om (vrijgesteld) pensioen op te bouwen over lonen boven EUR 100.000 per jaar. Op basis van het pensioenakkoord wordt het eerdere separate wetsvoorstel inzake pensioenexcedentregelingen ingetrokken. In de plaats hiervan zal voor personen met een inkomen van meer dan EUR 100.000 de mogelijkheid worden gecreëerd om van het netto inkomen in box 3 belastingvrij te sparen voor de oudedag. Aldus blijft er voor personen met hogere inkomens de moge lijkheid om fiscaal vriendelijk te sparen voor de oudedag. Omdat er gespaard wordt van netto inkomen, worden de uitkeringen zelf niet belast terwijl de waarde van het pensioentegoed zal worden vrijgesteld in box 3.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Pensioenregeling 73
De versoberingen in de pensioenopbouw moeten leiden tot daadwerkelijke verlaging van de pensioenpremies. Hiervoor zijn in het pensioenakkoord een aantal waarborgen opgenomen. De Nederlandsche Bank zal toezicht houden op de naleving van deze waarborgen. Financieel toetsingskader De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in oktober 2013 nieuwe wetgeving aangekondigd inzake één nieuw FTK, met de voordelen van zowel het ‘nominale’ als het ‘reële’ pensioenmodel3. De streefdatum voor deze aanpassing lijkt nog steeds 1 januari 2015 te zijn. Eerder konden partijen reageren op een concept voor een nieuw FTK, waarbij gekozen kon worden tussen een nominaal en reëel pensioencontract. Bij de consultatie bleek echter dat er een breed draagvlak bestaat voor één FTK zonder keuzemogelijkheid tussen twee contracten. De belangrijkste elementen van de nieuwe tussenvariant zijn: • Toepassing van een spreidingsmethodiek van tien jaar voor financiële schokken. Hiermee wordt voorkomen dat gepensioneerden abrupt worden gekort. • Een pensioenfonds moet vooraf aan de deelnemers duidelijk maken op welke wijze eventuele kortingen worden doorgevoerd. • Het introduceren van duidelijke en eerlijke verdeelregels rond indexatie, zodat de buffer eerlijk over jong en oud wordt verdeeld. • Een stabiele kostendekkende premie, hetgeen van belang is voor stabiele koopkracht en loonkosten. • Robuuste sturingselementen, waarbij de afhankelijkheid van dagkoersen op financiële markten vermindert. Het is nog niet duidelijk hoe deze wijzigingen zullen worden ingebed in het Witteveenkader en wat daarvan de fiscale consequenties zullen zijn.
3
Bron: website Rijksoverheid, oktober 2013 (www.rijksoverheid.nl/nieuws/2013/10/01/klijnsma-naar-een-stabiel-model-voor-ons-toekomstig-pensioen.html).
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
74 De Pensioenwereld in 2014
Hoe gaan pensioenfondsen om met de wijzigingen in 2014? Bovenstaande recente en verwachte wijzigingen tonen dat er veel op fiscaal pensioengebied verandert. Pensioenfondsen blijken goed op de hoogte van de wijzigingen per 1 januari 2014 en zijn zich over het algemeen bewust van de risico’s van het niet tijdig verwerken van pensioenwijzigingen. Gezien de mogelijke fiscale sancties is het van groot belang dat een pensioenregeling tijdig en correct wordt aangepast. Check of de pensioenregeling kwalificeert Uit KPMG-onderzoek blijkt dat een ruime meerderheid van de onderzochte pensioenfondsen verwacht de pensioenwijzigingen tijdig te kunnen verwerken. Om fiscale sancties te voorkomen is het echter tevens belangrijk dat het pensioenreglement, de pensioenuitvoerder en de pensioenovereenkomst tussen werkgever en werknemer voldoen aan alle fiscale regels. Om op dit punt zekerheid te krijgen is het aan te bevelen om een fiscale check uit te laten voeren. In de praktijk blijkt dat de meeste pensioenfondsen hun pensioenregeling niet laten checken door de Belastingdienst of een fiscalist. Vanwege de fiscale risico’s en de verantwoordelijkheid van bestuurders van pensioenfondsen lijkt het verstandig om een pensioenregeling (tevens) te laten controleren door een pensioenfiscalist of te verzoeken om goedkeuring van de Belastingdienst of aanwijzing door het ministerie van Financiën.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Pensioenregeling 75
“Gezien de mogelijke fiscale sancties is het van groot belang dat een pensioenregeling tijdig en correct wordt aangepast.”
Wanneer wijzigen? De pensioenregelingen dienen tijdig en correct te zijn aangepast aan het fiscale kader per 1 januari 2014. Het is daarbij overigens ook mogelijk om de pensioenleeftijd ongewijzigd te laten op 65 jaar en enkel het opbouw percentage overeenkomstig te verlagen. Uit KPMG-onderzoek blijkt dat een ruime minderheid van de pensioenfondsen de regeling per 1 januari 2014 aanpast naar 67 jaar, terwijl andere pensioenfondsen de pensioeningangsdatum ongewijzigd houden op 65 jaar of de pensioenwijzigingen voor zover mogelijk pas op een later moment verwerken. Daarbij speelt zeker ook mee dat pensioenregelingen in 2014 waarschijnlijk opnieuw moeten worden aangepast in verband met de pensioenwijzigingen in 2015.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
10
76 De Pensioenwereld in 2014
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Pensioenregeling 77
Politieke onzekerheid maakt pensioenfondsen tot speelbal Auteurs: Olivier Roodenburg en Marcel Schep
Dát er een nieuw pensioenstelsel ontstaat is zeker. Maar hoe het nieuwe pensioenstelsel er precies uit zal zien is sterk afhankelijk van politieke keuzes die opschuiven in de tijd. Pensioenfondsen krijgen al jaren van De Nederlandsche Bank (DNB) te horen dat ze hun systemen en pensioenregelingen moeten voorbereiden op het nieuwe pensioenstelsel en hun deelnemers goed moeten informeren over de wijzigingen. Maar hoe realistisch is die opdracht als de onzekerheid blijft voortbestaan? In 2012 leek het een gelopen race. In het pensioenkader van de toekomst werd ruimte geschapen voor twee hoofdvormen in de pensioenregelingen. De eerste variant was een nominaal kader, met harde pensioenverplichtingen en een bijbehorende defensieve beleggingsstrategie. De tweede variant was een reëel kader waarin pensioenaanspraken meeademen met de beleggings performance, de marktrente en de ontwikkeling van de levensverwachting. In deze variant is gemiddeld genomen sprake van een hoger rendement, maar zijn er geen garanties voor deelnemers. Pensioenfondsen stonden voor de keuze om een van beide modellen te omarmen en tijdig te beginnen met de voorbereidingen voor een soepele overgang per 1 januari 2015. Zo’n voor bereiding vraagt enerzijds om operationele aanpassingen in onder meer systemen, administraties en pensioenregelingen, anderzijds gaat het om een heldere communicatie naar de deelnemers over wat er voor hen verandert. DNB riep pensioenfondsen dan ook op om die voorbereidingen te starten en vanuit de toezichthoudende verantwoordelijkheid was dat een begrijpelijke oproep. Een jaar later blijkt de wereld er echter heel anders uit te zien. Staatssecretaris Jette Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid maakte in oktober 2013 bekend niet te kiezen voor de introductie van de twee opties – de reële en de nominale – maar te gaan voor één hybride vorm.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
78 De Pensioenwereld in 2014
“Als er twee keer over veranderingen moet worden gecommuniceerd, zal de deelnemer dat lastiger kunnen begrijpen.” Hoe die mix er precies uit zal zien is ten tijde van het schrijven van dit artikel nog niet bekend. Wat wel duidelijk werd gemaakt is dat er niet zal worden getornd aan de datum van invoering. Deze is nog steeds bepaald op 1 januari 2015. Van pensioenfondsen wordt dan ook (opnieuw) verwacht dat ze voorbereidingen gaan treffen door middel van een transitieplan, terwijl nog niet duidelijk is hoe de inhoud van het nieuwe pensioenstelsel eruit gaat zien1. Een angel is wel uit de discussie gehaald: het invaren van bestaande pensioen rechten in een nieuwe reële regeling – een operatie waar veel lastige juridische dilemma’s aan kleven – is in elk geval geen probleem meer, want dit kan in de hybride vorm onder de nominale voorwaarden plaatsvinden, zo heeft Klijnsma gezegd. Niettemin duurt de onduidelijkheid over het nieuwe kader op tal van onderdelen wel voort: aanvankelijk gaf Klijnsma aan dat ze nog voor het kerstreces (2013) een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer zou sturen, enkele weken later werd duidelijk dat dit over de jaarwisseling werd getild naar eind januari 2014. Eén van de grote vragen – nu duidelijk wordt dat het nieuwe kader minder zal afwijken van het al jaren in gebruik zijnde kader – is of de problemen die in het recente verleden zijn opgekomen adequaat worden geadresseerd. Tegelijkertijd speelt er nog een ander belangrijk issue: de verlaging van de fiscale pensioenopbouw. Het kabinet was voornemens om de jaarlijkse belastingvrije pensioenopbouw te verlagen. De redenering was dat, nu mensen gemiddeld langer gaan werken, zij met een jaarlijks lagere pensioenopbouw aan het eind van hun loopbaan alsnog op een vergelijkbaar pensioen moeten kunnen uitkomen. Door de pensioenopbouw te verlagen hoopte het kabinet een bezuiniging van bijna EUR 3 miljard binnen te halen.
1
KPMG heeft in oktober 2013 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlagen van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2013). Uit dit onderzoek blijkt dat 86% van de bestuurders het een goede ontwikkeling vindt dat er maar één pensioencontract komt in plaats van twee pensioencontracten, 43% van de bestuurders heeft aangegeven geen voorbereidingen te treffen voor het nieuwe pensioenstelsel als gevolg van de onduidelijkheid die bestaat over de inhoud van de hybride vorm.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Pensioenregeling 79
Maar dit plan werd na felle oppositie tegengehouden door de Eerste Kamer. Het gaat hier om een essentieel onderdeel van de besparingen die door het kabinet moeten worden gerealiseerd en ten tijde van het schrijven van dit artikel is er nog geen duidelijkheid over hoe de herziene plannen eruit zullen zien. Ook voor dit onderwerp geldt echter dat pensioenfondsen actie moeten ondernemen zodra die duidelijkheid er is. Bovendien zullen ze in de communicatie aan de deelnemers streven naar een combinatie van de veranderingen in zowel het pensioenkader als de fiscale opbouw. Immers: als er twee keer over veranderingen moet worden gecommuniceerd, zal de deelnemer dat lastiger kunnen begrijpen. Dit levert pensioenfondsen een duivels dilemma op. Enerzijds tikt de klok en is er actie nodig. Anderzijds is er sprake van onzekerheid die waarschijnlijk pas in het voorjaar van 2014 ten einde zal zijn en is tijdige voorbereiding de facto onmogelijk. Het valt pensioenfondsen dan ook nauwelijks kwalijk te nemen dat ze een afwachtende houding aannemen. Een aantal fondsen heeft de vingers bovendien de afgelopen jaren al gebrand. Men volgde ‘braaf’ de instructie om de deelnemers te informeren over de keuze voor een van beide kaders (nominaal/reëel) en startte de voorbereidingen. Een jaar later hebben deze fondsen voor niets kosten gemaakt en moeten ze hun deelnemers als gevolg van gewijzigde politieke keuzes een ander verhaal vertellen. Door schade en schande wijs geworden, zullen deze fondsen naar verwachting een wat minder proactieve rol spelen. En dat is heel begrijpelijk.
“Door schade en schande wijs geworden, zullen deze fondsen naar verwachting een wat minder proactieve rol spelen.”
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
11
80 De Pensioenwereld in 2014
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Pensioenregeling 81
Degressieve pensioenopbouw en de kansen voor een nieuwe solidariteit Auteurs: Jeroen Gielen en Machiel Koper
Solidariteit zoals we die vroeger kenden is niet langer vanzelfsprekend. Een systeem van degressieve pensioenopbouw is een mogelijke oplossing voor het huidige ‘oneerlijke’ systeem waarbij jonge deelnemers oudere deelnemers financieren. De waarde van de pensioenopbouw is dan voor alle actieve deelnemers gelijk en er is (op hoofdlijnen) geen sprake meer van solidariteit naar oudere werknemers door jonge werknemers. Het biedt daarnaast mogelijkheden voor andere maatschappelijke vraagstukken zoals de lage pensioenparticipatie van ZZP’ers en de moeilijke positie van jongeren op de woningmarkt. Afgelopen zomer heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegen heid na jaren voorbereiding conceptpensioenwetgeving ter consultatie aan de pensioensector aangeboden. Het voorstel was om te komen tot twee soorten pensioencontracten: een (nominaal) contract met grote (nominale) zekerheden, en een (reëel) contract dat beoogt de pensioenen waardevast te houden. De staatssecretaris heeft in de herfst van 2013, vanwege de reacties uit het veld, besloten om te gaan voor een tussenvorm met elementen uit beide contracten (het ‘nieuwe contract’). De vraag is of dit contract recht doet aan de onvrede die aanleiding was voor de herziening van het stelsel. Een van de punten van onvrede is immers de discussie over solidariteit. Die staat al jaren onder druk: de werkelijke solidariteit in het pensioenstelsel is niet transparant en sluit mogelijkerwijs niet aan bij de gewenste solidariteit. Dat uit zich bijvoorbeeld in het geval van een dekkingstekort. De verschillende maatregelen die hiervoor genomen worden hebben verschillende effecten op verschillende generaties zonder dat dit transparant is voor de deelnemers, en zonder dat dit met de deelnemers vooraf is afgesproken.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
82 De Pensioenwereld in 2014
“Het is maar de vraag of het ‘complete contract’ aansluit bij de wensen van de deelnemers.” Een mogelijke oplossing hiervoor is het zogeheten ‘complete contract’, waarin vooraf is vastgelegd hoe er wordt geacteerd bij een dekkingstekort of een -overschot. Het voordeel hiervan is dat er geen onduidelijkheid meer is voor wie ingewijd is in de pensioenproblematiek. Het nadeel is dat het vanwege de complexiteit voor veel deelnemers niet zal worden begrepen. Bovendien legt het complete contract deelnemers nog steeds een bepaalde solidariteit op. Het is dan maar de vraag of het ‘complete contract’ aansluit bij de wensen van de deelnemers. Vormen van solidariteit In essentie zijn er twee hoofdvormen van solidariteit: 1 Kans- of risicosolidariteit: vooraf is er niet (volledig) bekend welke deel nemer zal profiteren van de solidariteit, omdat afhankelijk van de toekomst zal blijken wie er profiteert. Op dit principe zijn alle verzekeringsovereenkomsten, individueel en collectief, gebaseerd. Neem het simpele voorbeeld van een brandverzekering voor het huis. Iedere premiebetaler is blij als zijn huis niet is afgebrand in een jaar en hij zijn premie heeft betaald om de schade van een ander te dekken, ook al heeft hij wel betaald maar niets gekregen. Een belangrijke vorm van risicosolidariteit in het huidige pensioensysteem is de solidariteit tussen generaties. Dit uit zich onder andere in de volgende twee elementen: A. Het vaststellen van het noodzakelijk aanwezige vermogen voor opge bouwde pensioenrechten geschiedt aan de hand van een marktconforme rekenrente. Actieven profiteren dus als het rendement op het vermogen hoger is dan de rekenrente (minus indexatie). Als dat rendement lager is dan de rekenrente (minus indexatie) werkt het juist andersom: actieven ‘subsidiëren’ dan de pensioenuitkeringen (van gepensioneerden).
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Pensioenregeling 83
B. Een dekkingsgraad die ongelijk is aan 100%. Als dat het geval is leidt een pensioenuitkering tot het vrijvallen van een deel van het vermogen aan de resterende deelnemers (bij een dekkingsgraad boven de 100%), of juist tot een subsidie door de actieve deelnemers aan de gepensioneerden (bij een dekkingsgraad onder de 100%). Deze solidariteit kan worden beperkt wanneer de dekkingsgraad (behoudens mechanismen als het Aanpassingsmechanisme Financiële Schokken en het Leeftijd Aanpassing Mechanisme) altijd 100% bedraagt en een hogere dan verwachte vermo gensopbrengst direct ten goede komt van de huidige deelnemers. 2 Overdrachtssolidariteit of subsidiërende solidariteit: vooraf is bekend dat een groep profiteert van een betaling van een andere groep. Het belangrijkste onderdeel vormt hier de solidariteit van jongeren naar ouderen, als gevolg van de zogeheten doorsneepremie gecombineerd met een voor alle deelnemers gelijk opbouwpercentage. De essentie daarvan is dat de kostprijs van een euro pensioen voor een oudere werknemer veel hoger is dan voor een jongere werknemer, omdat er in het laatste geval nog jaren rendement kan worden gemaakt en in het eerste geval niet. Als jongere krijg je voor dezelfde inleg dus minder aan pensioen dan er feitelijk met je premie kan worden ingekocht. Je financiert daarmee een oudere. Zolang iedereen gedurende de hele werkzame periode in hetzelfde pensioenfonds opbouwt is er niets aan de hand en is het op het einde van de rit eerlijk. Bij stabiele verhoudingen met betrekking tot leeftijdsverdeling en inkomenspositie ontstaat er dus geen probleem. Maar dat is wel het geval als de groep actieven niet stabiel is: bijvoorbeeld wanneer deelnemers veel van werkgever wisselen of wanneer er steeds minder jongere werknemers in het fonds zitten. In een snel kleiner wordende bedrijfstak of een vergrijzende samenleving hebben de jongeren van weleer hoge premies betaald, terwijl er nauwelijks jongeren zijn om diezelfde hoge premie te betalen wanneer zij oud zijn. Hierbij kan worden opgemerkt dat er ook in de huidige beschikbarepremieregelingen op een vergelijkbare wijze aan middelloonregelingen sprake is van overdrachtssolidariteit.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
84 De Pensioenwereld in 2014
De meeste mensen hebben geen probleem met risicosolidariteit, maar er ontstaat wel steeds meer weerstand tegen de overdrachtssolidariteit. Het gaat hier niet om het delen van risico’s, maar om een structurele waardeoverdracht van de ene groep naar de andere. In de analogie van de brandverzekering: wanneer mensen met een stenen dak een hoge premie moeten betalen omdat er vaak brand uitbreekt in huizen met een rieten dak, is er geen sprake van een risicodeling, maar subsidiëren huizenbezitters met een stenen dak de huizenbezitters met een rieten dak. Het nieuwe pensioencontract lijkt de overdrachtssolidariteit niet te beperken en biedt dan ook geen oplossing voor de genoemde groeiende weerstand. Kan een systeem met degressieve pensioenopbouw tegemoetkomen aan de weerstand? In de huidige pensioenregelingen is meestal sprake van defined benefit(middelloon)regelingen. Daarbij wordt aan alle actieve deelnemers een annuïteit toegezegd die loopt van de pensioenleeftijd tot aan het overlijden. De ‘aankoopwaarde’ van deze annuïteit is voor oude deelnemers hoger dan voor jonge deelnemers, omdat zij eerder de pensioenleeftijd bereiken en er daardoor minder tijd is om het geld te laten renderen. Ter illustratie: de fiscale maximumstaffel geeft een beschikbare premie van 31,7% voor een 64-jarige en een premie van 6,9% voor een 20-jarige deelnemer. De aankoop van pensioen voor ouderen is dus veel duurder. In een degressieve opbouw wordt dit probleem opgelost. De essentie van een degressieve pensioenopbouw is dat niet de hoogte van de (nominale) annuïteit gelijkwaardig is voor alle deelnemers, maar de waarde van de pensioenopbouw. In een beschikbarepremieregeling is dit redelijk eenvoudig uit te leggen: alle deelnemers krijgen dezelfde beschikbare premie. Voor een klassieke middelloonregeling betekent dit dat oudere deelnemers een lagere opbouw krijgen en jonge deelnemers juist een hoger opbouwpercentage. Gelijkwaardigheid in het systeem van degressieve pensioenopbouw is gedefinieerd in de hoogte van de waarde die een deelnemer krijgt aan pensioenopbouw.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Pensioenregeling 85
Omwille van eenvoud in de communicatie kan een degressieve pensioen regeling gestructureerd worden als een beschikbarepremieregeling. Voor veel deelnemers zal het immers lastig te begrijpen zijn dat het opbouwpercentage in de pensioenregeling jaarlijks daalt. Voordelen van degressieve pensioenopbouw Afhankelijk van de wijze waarop een systeem van degressieve pensioen opbouw geïmplementeerd wordt kan dit de volgende voordelen hebben: • Het is een systeem waarbij geen (of slechts in beperkte mate) sprake is van overdrachtssolidariteit. Dat is een belangrijk voordeel, want het is niet ondenkbeeldig dat overdrachtssolidariteit in de toekomst verder onder druk komt te staan. Bij een systeem van degressieve opbouw kunnen collectieve elementen, zoals (partiële) risicodeling tussen generaties, behouden blijven. Onderzoek onder Nederlandse pensioenfondsbestuurders1 toont aan dat het bestaan van overdrachtssolidariteit door de pensioensector op dit moment nog steeds als wenselijk wordt ervaren. 68% van de pensioenfonds bestuurders geeft aan dat het wenselijk is dat er overdrachtssolidariteit bestaat in de pensioenregeling. • Voor jonge ZZP’ers wordt aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds aantrekkelijker. Op dit moment wordt de premie van een jonge ZZP’er voor een groot deel aangewend ter financiering van de ‘duurdere’ pensioenen van de oudere werknemers. • De transparantie van de solidariteit en van de kosten van pensioenopbouw neemt toe. Met deze toenemende transparantie stijgt wellicht ook de belangstelling voor en de betrokkenheid bij het pensioen.
1
KPMG heeft in oktober 2013 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlagen van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2013).
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
86 De Pensioenwereld in 2014
• Aangezien jongere deelnemers aanzienlijk meer pensioen gaan opbouwen in een degressief pensioensysteem is er sprake van meer bezitsvorming bij deze groep. Dit biedt ruimte voor een koppeling met andere maatschappelijke vraagstukken, zoals de problemen voor starters op de woningmarkt. Zo kan de bezitsvorming (deels) worden aangewend voor eigenwoningfinanciering. Deelnemers worden in dat geval de eigen tegenpartij. Uiteraard is dit in de huidige beschikbarepremieregeling ook mogelijk, maar de mogelijkheden zijn in een systeem met degressieve pensioenopbouw groter, omdat jongeren een groter bezit hebben in het systeem.
“De meeste mensen hebben geen problemen met risicosolidariteit, maar er ontstaat wel steeds meer weerstand tegen de overdrachtssolidariteit.”
Nadelen van degressieve pensioenopbouw • Binnen de huidige pensioenwetgeving en belastingwetgeving is degressieve pensioenopbouw niet mogelijk. Een verandering van wetgeving en syste matiek kan weerstand oproepen. Hoe deze weerstand zich verhoudt tot de weerstand tegen de overdrachtssolidariteit is moeilijk te voorspellen. • Een abrupte overgang is onrechtvaardig voor oudere werknemers, aangezien zij in het verleden toen zij jongere werknemer waren ook oudere deelnemers hebben gefinancierd. De timing van een overgang naar een degressieve pensioenopbouw is juist daarom van belang en de huidige veranderende pensioenleeftijd biedt een goed momentum. Veel oudere werknemers hebben op dit moment het pensioen opgebouwd met als pensioenleeftijd 65 jaar. Bij een verhoging van de pensioenleeftijd leidt dit tot een pensioen dat hoger is dan het aanvankelijke ambitieniveau. Deze ruimte kan benut worden voor een overgang naar een degressief stelsel.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Pensioenregeling 87
Conclusie Het systeem van degressieve pensioenopbouw is een mogelijke oplossing voor het huidige ‘oneerlijke’ systeem van overdrachtssolidariteit. Het leidt tot meer eerlijkheid en transparantie en biedt daarnaast mogelijkheden voor andere maatschappelijke vraagstukken, zoals de lage pensioenparticipatie van ZZP’ers en de moeilijke positie van jongeren op de woningmarkt. In de praktijk zijn echter veel grote stappen nodig om hier te komen, zeker voor fondsen met relatief veel oudere deelnemers. Misschien zijn deze grote stappen wel onvermijdelijk om ‘het goede’ te behouden. Het ‘goede’ is daarbij de risicosolidariteit (tussen generaties) die op lange termijn tot betere pensioenresultaten leidt dan individuele pensioensystemen. Het gaat hier om een heel wezenlijk thema: na alle discussie van de afgelopen jaren over het nieuwe pensioenstelsel, zit niemand te wachten op het blijven tikken van een solidariteitsbom onder het nieuwe stelsel.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 12
Beter inzicht in de pensioenfondsprestaties door middel van een integraal dashboard
13
Btw-efficiënte bedrijfsvoering bij ondernemingspensioenfondsen: de deur staat op een kier
14
Controle op migratietrajecten onontbeerlijk
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
“Deze uitdagende tijd vraagt om een continu inzicht en overzicht van de prestaties en risico’s van een pensioenfonds.” Uit: Beter inzicht in de pensioenfondsprestaties door middel van een integraal dashboard
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
12
90 De Pensioenwereld in 2014
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 91
Beter inzicht in de pensioenfondsprestaties door middel van een integraal dashboard Auteurs: Fons Basten en Ricardo Krab
Bestuurders van pensioenfondsen staan voor de taak om de risico’s van het pensioenfonds goed te monitoren, evenals de (financiële) performance. Deze uitdagende tijd vraagt om een continu inzicht in en overzicht van de prestaties en risico’s van een pensioenfonds. Een pensioendashboard biedt het antwoord hierop, omdat een dash board alle informatie op een gestructureerde wijze toont en tevens de uitzonderingen die aandacht behoeven eruit laat springen. Uit onderzoek van KPMG1 blijkt dat slechts een derde van de pensioenfondsen een dashboard heeft dat direct inzicht geeft in de mate waarin de door het bestuur gestelde KPI’s (kritieke prestatie-indicatoren) en KRI’s (key risk indicators) worden gehaald. Er is dus werk aan de winkel. Maatschappelijke organisaties en toezichthouders stellen steeds hogere eisen aan pensioenfondsen en verwachten ook meer transparantie over het investerings- en pensioenuitvoeringsbeleid2. Deze eisen leiden bij pensioenfondsbestuurders tot de wens om eenvoudig en direct inzicht in én overzicht van de performance en risico’s te hebben. Dat staat echter in schril contrast met de overdaad aan informatie binnen een pensioenfondsbestuur die vaak niet uitblinkt in overzichtelijkheid en consistentie. De echt relevante signalen, die opvolging behoeven, zijn vaak niet eenvoudig uit de dikke rapportages te halen en bovendien zijn de rapportages meestal sterk gericht op het verleden, terwijl bestuurders toekomstgerichte beslissingen moeten nemen. Zou het niet geweldig zijn als pensioenfondsen over een dashboard zouden beschikken met alle actuele informatie inzake het pensioenfonds?
1 2
KPMG heeft in oktober 2013 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlagen van deze pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2013). Rapportage Autoriteit Financiële Markten: Pensioenrisicoanalyse, Onderzoek naar de verwachte hoogte van toekomstige pensioeninkomens.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
92 De Pensioenwereld in 2014
“Deze uitdagende tijd vraagt om een continu inzicht en overzicht van de prestaties en risico’s van een pensioenfonds.” Om zo een beter inzicht te krijgen in de performance van het fonds en de gebieden die verbetering behoeven. Waarbij je dan ook nog kunt klikken of swipen op iets wat je niet kunt plaatsen en vervolgens de onderliggende details krijgt. En als het nodig is nog een keer kunt klikken voor nog gedetailleerdere informatie. Een ‘managementdashboard’ of kortweg ‘dashboard’ is een geaggregeerd totaaloverzicht waaruit duidelijk wordt hoe een organisatie scoort op belangrijke KPI’s of KRI’s en hoe de diensten die uitbesteed zijn scoren. Hiermee wordt een einde gemaakt aan de overdaad aan papieren rapporten en overzichtslijsten.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 93
Overall Dashboard vanuit drie perspectieven Periode: Dec 2013 Klanttevredenheid: 6,5 Huidige risico:
65% 70% 12 1.230 600
SLA Performance: SLA Betrouwbaarheid: Incidenten: Aantal actieve deelnemers: Aantal slapers:
Aantal pensioengerechtigden: Doorsneepremie (in %) Huidige dekkingsgraad (in %) Belegd vermogen in mln
85 30.1% 115.2% 5.128
Dekkingsgraad 18 0 16 0 14 0 12 0 10 0 80 60 0 m rt j u 07 n s e - 07 pd e 07 c m - 07 rt j u 08 ns e 08 pd e 08 c m - 08 rt j u 09 ns e 09 pd e 09 c m - 09 rt j u 10 n s e - 10 p d e - 10 c m - 10 rt j u 11 n s e - 11 p d e - 11 c m - 11 rt j u 12 n s e - 12 pd e 12 c m - 12 rt j u 13 n s e - 13 pd e 13 c13
Door lagere rentes moeten pensioenfondsen verplichtingen lager waarderen. Dit leidt tot druk op de dekkingsgraden. Daarnaast geven de stijgende levensverwachtingen extra druk op de dekkingsgraden. De druk wordt verhoogd door kritische toezichthouders en ook door de publieke belangstelling voor de pensioenen en het pensioenstelsel.
Minimaal vereiste dekkingsgraad
Vereiste Dekkingsgraad
Dekkingsgraad
Operationele risico’s Strategische besluitvorming, geïnformeerd door de kwaliteit en tijdige informatie uit risicobeheersystemen en processen, is meer dan ooit nodig. Vroeger hadden deelnemers blind vertrouwen in hun pensioen. Tegenwoordig zijn additionele diensten (zoals de communicatie naar de deelnemers) steeds belangrijker.
Pensioenregeling
Pensioenmutaties
Pensioenuitkeringen
Incasso & excasso
Vermogensbeheer
Reporting
Financiële risico’s 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0%
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Feitelijk (vorig)
Li m quid id e de le n
s iti e od m m Co
Bandbreedte
he Fun dg d ef of un ds
O G ct ire In d
en el Aa
nd
at bl ig O
Feitelijk (huidig)
C ba on re ve ob rte lig erat ie s
0,0% ie s
Nederlandse pensioenfondsen staan voor grote financiële uitdagingen als gevolg van onder meer de wereldwijde financieel-economische crisis. Hierdoor ontstaan verschillende risico’s (liquiditeits-, rente-, markt-, en kredietrisico).
94 De Pensioenwereld in 2014
Naast het pensioenfonds kunnen ook pensioenuitvoerders behoefte hebben aan zo’n dashboard, omdat zij te maken hebben met soortgelijke uitdagingen. Pensioenuitvoerders kunnen efficiencyvoordelen bereiken en toegevoegde waarde bieden door op een meer gebruiksvriendelijke wijze de informatie te tonen. Bovendien kan de informatie ook ‘scenarioanalyse gebaseerd’ worden gepresenteerd, wat leidt tot optimale stuurinformatie. Voor een pensioenuitvoerder kan een dashboard ook uitstekend worden hergebruikt om verantwoording af te leggen aan zijn klanten/pensioenfondsen. Zou het als pensioenuitvoerder niet geweldig zijn om op basis van de ’dashboardgegevens’ aan een pensioenfonds te rapporteren over de financiële en operationele prestaties? Beheersing risico’s en efficiencyverbetering Welke issues spelen specifiek bij pensioenuitvoerders en vermogensbeheer ders? Dit hangt sterk af van het beleid, het type beleggingen en de wijze waarop de risico’s worden beheerst in de operationele processen. KPMG benadert risicomanagement vanuit een breed perspectief waarbij de aandacht niet uitsluitend is gevestigd op de financiële aspecten, maar ook op de uitvoering en de aansturing van de investment- en pensioenbeheerprocessen. Het beleid van De Nederlandsche Bank (DNB)3 richt zich bij pensioenuitvoerders en vermogensbeheerders nadrukkelijk op het Integraal Risico Management (IRM). Dit is inmiddels ook wettelijk verankerd4. Bij de beoordeling van het IRM van pensioenfondsen kijkt DNB naar de risicostrategie en het risicobeleid en de risicomanagementprocessen. Daarbij onderscheidt zij de volgende fasen: • het opstellen van de strategie inclusief het risicoprofiel en de risico bereidheid, • het identificeren van risico’s, • het opstellen en implementeren van het beleid voor risicobeheersing, • de uitvoering van maatregelen, en ten slotte • monitoren en terugkoppelen5.
3 4
5
Bron: website DNB, oktober 2013 (www.toezicht.dnb.nl/7/50-228681.jsp). In de Nederlandse wet is IRM verankerd in de artikelen 33 en 42 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (waarborging goed bestuur) en artikel 143 Pensioenwet (dan wel artikel 138 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling) (beheerste en integere bedrijfsvoering). Bron: website DNB, oktober 2013 (www.toezicht.dnb.nl/3/50-223998.jsp).
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 95
Actuele aandachtspunten vormen onder andere de beheersing van het renterisico of het tegenpartijrisico. DNB stelt dat de rapportages die pensioenfondsen ontvangen ten aanzien van het renteafdekkingsbeleid vaak onvoldoende inzicht in de performanceontwikkeling en blootstelling aan risicofactoren met betrekking tot het renterisico6 bieden. Ook het tegenpartijrisico krijgt aandacht bij DNB. DNB heeft eind 2012 het beleid op dit gebied op hoofdlijnen beoordeeld. Het beeld dat rijst uit dit onderzoek is wisselend en DNB stelt vast dat een beperkte groep pensioenfondsen de beheersing van het tegenpartijrisico niet volledig op orde heeft. Dit duidelijke statement van DNB moet dus leiden tot het verbeteren van de rapportages voor pensioenbesturen. Een pensioendashboard zou daarbij een grote meerwaarde kunnen hebben. Het goed presteren van pensioenfondsen hangt niet alleen af van de beleggingsopbrengsten in relatie tot beheerste financiële risico’s. Ook de operationele kosten spelen een belangrijke rol, mede omdat deze jaarlijks terugkeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar twee typen kosten7. Ten eerste de administratieve kosten die alle uitvoeringskosten omvatten inclusief de kosten voor de uitvoering van projecten. Ten tweede de beleggingskosten die onder andere bestaan uit salarissen van portefeuillemanagers en analisten, en transactiekosten. Om de kosten goed te kunnen beheersen en te monitoren, kunnen KPI’s en KRI’s worden gebruikt. Dus naast de eerder besproken beheersing van het renterisico of het tegenpartijrisico, zouden ook de kosten inzichtelijk moeten worden gemaakt in het dashboard. Bovendien kan ook specifiek de aandacht uitgaan naar de voortgang en de kwaliteit van de lopende projecten (bijvoorbeeld het herstelplan). Ten slotte kan het dashboard ook inzicht geven in fraudes, in de mate waarin controls zijn getest en in hoeverre het fonds compliant is met bepaalde wetgeving. Zo ontstaat één dashboard dat het presteren van een pensioenfonds vanuit de verschillende perspectieven weergeeft. Een aantal voorbeelden van een dashboard worden hierna aangereikt.
6 7
Brief DNB 29-8-13: Resultaten DNB themaonderzoek beheersing renterisico. Jaap Bikker, De kostenefficiëntie van pensioenfondsen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
96 De Pensioenwereld in 2014
Operationeel Risico Dashboard Periode: Dec 2013 Klanttevredenheid: 6,5 Huidige risico:
SLA Performance: SLA Betrouwbaarheid: Incidenten: Aantal actieve deelnemers: Aantal slapers:
65% 70% 12 1.230 600
Aantal pensioengerechtigden: Doorsneepremie (in %) Huidige dekkingsgraad (in %) Belegd vermogen in mln
85 30.1% 115.2% 5.128
18 0
Dekkingsgraad
160
p-
120
se
se
p-
140
10 0 80 Dekkingsgraad
60
Vereiste Dekkingsgraad
0 m rt j u 07 n s e - 07 pd e 07 c m - 07 rt j u 08 ns e 08 pd e 08 c m - 08 rt j u 09 ns e 09 pd e 09 c m - 09 rt j u 10 n s e - 10 pd e 10 c m - 10 rt j u 11 n s e - 11 p d e - 11 c m - 11 rt j u 12 n s e - 12 pd e 12 c m - 12 rt j u 13 n s e - 13 pd e 13 c13
Minimaal vereiste dekkingsgraad
Operationele risico’s
Financiële risico’s
Pensioenregeling
Pensioenmutaties
Pensioenuitkeringen
Incasso & excasso
Vermogensbeheer
Reporting
70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0%
Feitelijk (huidig)
10,0%
Feitelijk (vorig) Bandbreedte
Pensioenregeling
Pensioenmutaties
Pensioenuitkeringen
od m m Co
Incasso & Excasso
Vermogensbeheer
Li m quid id e de le n
he Fun dg d ef of un ds
es iti
O G ct re di In
C ba on re ve ob rte lig erat ie s
el en nd Aa
O
bl
ig
at
ie
s
0,0%
Reporting
SLA Performance SLA Betrouwbaarheid Incidenten Binnen norm
1
5
Buiten norm
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
2
1
2
1
Uitbesteding & uitvoeringskosten 97
Performance van de pensioenprocessen Permormance Pensioenregeling
Pensioenmutaties
Pensioenuitkeringen
Incasso & Excasso
Vermogensbeheer
Doorlooptijd voor doorvoeren mutaties Kwaliteit aanlevering bestanden Aantal incidenten in processen Doorlooptijd voor doorvoeren mutaties Binnen norm
Buiten norm
Pensioenbeheer buiten norm Als gevolg van de SEPA release zijn meer dan gemiddeld fouten opgetreden bij het doorvoeren van wijzigingen. Vermogensbeheer buiten norm Als gevolg van het down gaan van een van de vermogensbeheersystemen is de doorlooptijd van de mutaties buiten de norm gekomen. Onderkende acties • Additionele informatie naar klanten over de wijze van aanlevering onder de nieuwe SEPA-voorwaarden. • Tijdelijk invoeren van additionele preventieve controles op de ontvangen mutatiebestanden. Onderkende acties • Scenarioanalyse uitvoeren om de mogelijke consequenties bij het down gaan van een systeem op het vermogensbeheerproces.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Reporting
98 De Pensioenwereld in 2014
Mate van control van de pensioenprocessen Risk Pensioenregeling
Pensioenmutaties
Pensioenuitkeringen
Incasso & Excasso
Vermogensbeheer
IT Application controls IT Dependent Manual Controls Manual Controls IT General Controls Binnen norm
Buiten norm
Pensioenbeheer buiten norm Testwerkzaamheden pensioenbeheer vertonen een achterstand op de geplande testwerkzaamheden. Dit in verband met verlate oplevering van dossiers. Integriteit & Fraude buiten norm Het aantal fraudes is het afgelopen half jaar sterk toegenomen. Zwaartepunt ligt bij fraude op waardeoverdrachten. Onderkende acties • Security management heeft gesprek met functioneel beheer ten behoeve van aanvullende werkzaamheden IT General Controls. • IT application controls en IT dependent control vragen aanvullende test capaciteit. Onderkende acties • Data-analyses op verwerkte waardeoverdrachten worden uitgevoerd om vast te stellen of er meer fraudes hebben plaatsgevonden. • De afdeling waardeoverdrachten wordt extra getraind op basis van de geconstateerde fraudes.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Reporting
Uitbesteding & uitvoeringskosten 99
Mate van incidenten binnen pensioenprocessen Incidenten samenvatting Pensioenregeling
Pensioenmutaties
Pensioenuitkeringen
Incasso & Excasso
Vermogensbeheer
Reporting
Aantal incidenten gemeld
1
5
2
1
2
1
Aantal incidenten met impact op processen
0
3
2
1
1
0
Aantal incidenten in behandeling
1
1
0
1
1
0
Aantal incidenten opgelost
1
1
2
0
1
1
Pensioenregeling
Pensioenmutaties
Pensioenuitkeringen
Incasso & Excasso
Vermogensbeheer
Reporting
Systeem uitgevallen
0
2
1
0
0
0
Wachtwoord reset
0
0
0
0
2
1
Restore (data kwijt)
0
1
1
1
0
0
Batch foutmeldingen
1
2
0
0
0
0
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
100 De Pensioenwereld in 2014
Inschatting van de financiële risico’s Bandbreedte beleggingscategorieën
70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0%
Li m quid id e de le n
he Fun dg d ef of un ds
es iti Co
m m od
tO G re c di In
C ba on re ve ob rte lig erat ie s
n le de Aa n
O
bl
ig
at ie
s
0,0%
Feitelijk (huidig) Feitelijk (vorig) Bandbreedte
Kredietrisico 40,0% 30,0% 20,0% 10,0%
d N
ot
-ra
te
D
C
CC
C CC
B
BB
B BB
A
AA
AA
A
0
Feitelijk (huidig) Feitelijk (vorig) Bandbreedte
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 101
Detail
1. Marktrisico* 1.1 Outperformance en tracking error (TE) Behaald rendement
Rendement benchmark
Outperformance
Afwijking TE
Obligaties
2,4%
6,0%
-3,6%
-3,2%
Aandelen
3,4%
1,4%
2,0%
1,4%
Converteerbare obligaties
-1,5%
2,4%
-3,9%
-0,9%
Indirect onroerend goed
3,0%
0,4%
2,6%
2,2%
Commodities
2,7%
0,8%
1,9%
1,2%
Huidig
Norm
Mate van nominale renteafdekking
75,0%
70-80%
Mate van inflatie afdekking
40,0%
70-80%
Mate van valuta afdekking
40,0%
80%
In geval van 1bp rente verandering: (in EUR mln)
Huidig
Norm
Waardeverandering verplichtingen
5,0
6,0
Waardeveranderingen beleggingen
2,0
3,0
Feitelijk
Reservering
Afwijking
19.000
10.000
9.000
4.000
10.000
6.000
2. Matching- en renterisico*
3. Verzekeringstechnisch risico
(In EUR *1000)
Verandering sterftetafels: 0,5 jaar langer leven Toename van arbeidsongeschiktheid met 2%
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
102 De Pensioenwereld in 2014
De weg naar een pensioendashboard Een dashboard kan op termijn de bestaande managementrapportage vervangen, maar wordt vaak in eerste instantie ingezet om inzicht te verkrijgen in een specifiek onderdeel, bijvoorbeeld het hiervoor geschetste renterisico of tegenpartijrisico. Voorkomen moet worden dat dit uitmondt in een grootschalig en meerjarig project. Belangrijk is om met een beperkte inspanning een eerste (pilot) dashboard te realiseren, om daarmee draagvlak te creëren en dit daarna op te schalen. De mantra in dit verband luidt: think big, act small. KPMG heeft inmiddels diverse dashboards voor klanten ontwikkeld, vaak gebaseerd op de Financiële Instellingen Risicoanalyse Methode (FIRM) van DNB. KPMG maakt hierbij gebruik van de al aanwezige tooling bij het pensioenfonds of stelt tijdelijk eigen tooling beschikbaar. Het voordeel hiervan is dat de aanschaf van specifieke software met doorlopende abonnementskosten niet noodzakelijk is. Daarnaast zijn de vorm, indeling en inhoud flexibel en kan het dashboard volledig op de behoefte van de pensioenfondsbestuurders worden afgestemd. De toegankelijkheid van de dashboards en de wijze van presentatie van informatie zijn uitstekend, zeker nu de dashboards ook beschikbaar zijn op een tablet. In geval van een pensioenuitvoerder kan een template worden ontwikkeld, die voor alle aangesloten pensioenfondsen met pensioenfondsspecifieke data kan worden gevuld. Vervolgens kunnen pensioenfondsen specifieke verzoeken hieraan toevoegen waardoor ieder pensioenfonds een op maat gemaakt dashboard krijgt van zijn pensioenuitvoerder. In dat geval moet de pensioenuitvoerder wel de operationele data kunnen ontsluiten uit zijn (legacy-) systemen. Het dashboard gebruikt data uit de operationele pensioenfondssystemen, zodat het de huidige situatie weergeeft en niet allerlei interpretaties op basis van vaak beperkte informatiebronnen. Tevens signaleert het dashboard zaken die aandacht nodig hebben door uitzonderingen ten opzichte van een norm in beeld te brengen. Niet voor alle informatie zal een norm beschikbaar zijn en dit zal dan ook belangrijke verbeterpunten blootleggen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 103
Report stakeholders Ipad
Informatiebehoeften
Webbased
Rapportage tool
Reporting Repository
Risk / actuarial modellen Veredeling
Extract, transform, Load (ETL)
Automatic (20%)
Handmatig
Bronsystemen Pensioen Investments Deze opzet vertoont veel gelijkenis met een standaard Business Intelligence-omgeving
Figuur 1: Een reportage structuur met een centrale vastlegging
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Informatiesystemen
104 De Pensioenwereld in 2014
Van een statisch naar een dynamisch dashboard Technologische ontwikkelingen maken het mogelijk om niet alleen statische dashboards (bijvoorbeeld een keer per maand) te ontwikkelen, maar ook dynamische dashboards die continu/dagelijks worden ververst met nieuwe data uit de operationele systemen en met data van toeleveranciers (bijvoorbeeld Bloomberg, Standard & Poor’s). Op deze manier heeft een pensioenfondsbestuurder voortdurend actueel inzicht in zijn belangrijkste KPI’s en kan hij direct reageren indien hier aanleiding voor is. Vanuit een kostenoogpunt is het belangrijk dat voor het (doorlopend) actua liseren van het dashboard zo min mogelijk handmatige activiteiten nodig zijn. Een (eenmalige) investering in een automatische koppeling met de operationele systemen is dan ook vaak een verstandige keuze. Het bijbehorende kosten plaatje is sterk afhankelijk van het aantal operationele systemen en het gemak waarmee de operationele data kan worden ontsloten. Risico’s managen met een dashboard Het dashboard biedt veel potentieel om de risico’s beter te monitoren, doordat deze op het juiste niveau in kaart worden gebracht voor het bestuur. Met het dynamische pensioendashboard is een bestuurder in staat om met een app op zijn/haar tablet inzicht te krijgen in de belangrijkste indicatoren zoals de performance, assetopbouw, rentegevoeligheid en de mate waarin de operationele risico’s worden afgedekt en efficiencyverbetering is gerealiseerd. Voor meer informatie over bijvoorbeeld de opbouw van de dekkingsgraad per portefeuille kan simpelweg worden doorgeklikt naar verdere onderbouwing. Ook is het mogelijk om de dekkingsgraad op te vragen van de verschillende fondsen. En als het nodig is om snel te weten of een fonds investeert in bepaalde maatschappelijk gevoelige bedrijven (bijvoorbeeld wapenindustrie) kan dat met een paar muisklikken worden vastgesteld.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 105
“De mantra in dit verband luidt: think big, act small.”
Tot slot Het ontsluiten van het dashboard met behulp van een app biedt een duidelijk hogere informatiewaarde, maar ook een hoog niveau van gebruiksvriendelijk heid. Gebruikers kunnen al ‘swipend’ door het dashboard heen navigeren van het hoofddashboard naar de details en terug. Indien nieuwe data beschikbaar is, wordt dit door middel van een updatenotificatie aangegeven en kan dat eenvoudig worden ingezien. Op deze wijze heeft een pensioenbestuurder any place, any time de laatste inzichten op een overzichtelijke wijze beschikbaar. Het dashboard geeft een goede invulling aan integraal risicomanagement. Omdat het dashboard in één oogopslag toont waar de risico’s zitten kan het bestuur met meer focus deze risico’s beheersen. Het bewustzijn over risico’s zal hierdoor verder toenemen en dat is een goede zaak. Uiteindelijk zal realtime risico- en performance management in de pensioenbranche de standaard worden.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
13
106 De Pensioenwereld in 2014
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 107
Btw-efficiënte bedrijfsvoering bij ondernemingspensioenfondsen: de deur staat op een kier Auteurs: Karim Hommen en Edwin van Kasteren
Recente jurisprudentie duidt erop dat ondernemingen met een ondernemingspensioenfonds mogelijk een aanzienlijk btw-voordeel kunnen behalen doordat zij btw op uitvoeringskosten in aftrek kunnen brengen. Als gevolg van voorwaarden in de Pensioenwet en relevante aanverwante regelgeving is het echter niet eenvoudig om dit voordeel daadwerkelijk te behalen. Met deskundige hulp staat de deur naar aantrekkelijke voordelen wel op een kier. Op 18 juli 2013 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: ‘Hof’) in de zaak PPG Holdings BV, zaaknr. (C-26/12), uitspraak gedaan over de aftrek van btw op kosten die een onderneming maakt met betrekking tot de uitvoering van pensioenregelingen en de bedrijfsvoering van onder nemingspensioenfondsen. Het gerechtshof Leeuwarden vroeg het Hof of de btw die door derden in rekening is gebracht aan PPG Holdings BV (hierna: ‘PPG’) ter zake van het beheer en de uitvoering van de pensioenregeling door het eigen ondernemingspensioenfonds in aftrek kan worden gebracht door PPG. In de onderhavige zaak wordt door PPG aan haar werknemers een defined benefit-pensioenregeling aangeboden. Het vermogen van deze pensioen regeling is echter op basis van de Nederlandse toezichtwetgeving afgezonderd in een eigen ondernemingspensioenfonds (hierna: het Pensioenfonds). Het Pensioenfonds is verantwoordelijk voor de uitvoering van de pensioen regeling. De kosten met betrekking tot het beheer en de uitvoering van de pensioenregeling zijn gemaakt door PPG. De overeenkomsten met derden in verband hiermee zijn direct afgesloten tussen PPG en derden. PPG was van
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
108 De Pensioenwereld in 2014
mening dat zij de btw die zij betaalde ter zake van de uitvoering van de pensioenregeling in haar reguliere btw-aangifte in aftrek kon brengen. De Belastingdienst dacht hier echter anders over. De Belastingdienst meende dat de btw op de kosten ter zake van de uitvoering niet voor aftrek in aanmerking kwam. Het oordeel van het Europese Hof Het Hof oordeelde dat een ondernemer volledig ontlast moet worden van de btw die hij betaalt in het kader van zijn activiteiten, mits deze activiteiten zijn onderworpen aan de heffing van btw. In beginsel vereist het recht op aftrek een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de kosten die de ondernemer maakt en de btw-belaste activiteiten. Is dat het geval, dan bestaat een volledig recht op aftrek van voorbelasting. Echter, ook in het geval er geen sprake is van een rechtstreeks en onmiddellijk verband kan een ondernemer recht op aftrek van voorbelasting hebben, indien de desbetreffende kosten deel uitmaken van de ‘algemene kosten’ van de ondernemer en als zodanig zijn opgenomen in de prijs van de door hem geleverde goederen en/of diensten. Het Hof oordeelde verder dat PPG de betrokken diensten heeft afgenomen ten behoeve van de uitvoering van pensioenen van haar werknemers en het vermogensbeheer van het Pensioenfonds dat door PPG is opgericht om de pensioenen zeker te stellen. Door het Pensioenfonds op te richten is PPG een wettelijke verplichting nagekomen die op haar als werkgever rustte. Voor zover de kosten van de door PPG in dat kader afgenomen diensten deel uitmaken van haar algemene kosten zijn deze diensten als zodanig bestanddelen van de prijs van de producten van PPG. Het Hof komt tot de slotconclusie dat in een dergelijke situatie de belastbare activiteiten van PPG de uitsluitende oorzaak van de afgenomen diensten vormen en dat er een rechtstreeks en onmiddellijk verband en dus recht op aftrek van voorbelasting bestaat.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 109
“Met deskundige hulp staat de deur naar aantrekkelijke voordelen wel op een kier.” Btw-besparing voor ondernemingspensioenfondsen (on)mogelijk? In deze zaak bestaat nog een plicht voor de verwijzende rechter om te onderzoeken of de kosten die door PPG zijn gemaakt deel uitmaken van haar algemene kosten. Niettemin staat met zekerheid vast dat in het geval deze kosten als zodanig dienen te worden aangemerkt, PPG recht heeft op aftrek van voorbelasting voor de btw die op deze kosten drukt. De consequentie van deze zaak is dat een onderneming btw op uitvoe ringskosten, gemaakt voor het ondernemingspensioenfonds in aftrek kan brengen. Omdat een onderneming doorgaans een hoger recht op aftrek heeft dan haar ondernemingspensioenfonds is het, vanuit een btw-oogpunt, dus voordelig om de kosten van uitvoering en beheer te laten drukken op de onderneming. Uit KPMG-onderzoek1 blijkt echter dat bij slechts 30% van de ondervraagde pensioenfondsen de onderneming de kosten van uitvoering en beheer draagt. De vraag dringt zich dus op of er mogelijkheden liggen om de inrichting aan te passen en daarmee fiscale voordelen te behalen. Dat hangt van een aantal zaken af. In ieder geval is het enkel wijzigen van het factuuradres niet voldoende om het recht op aftrek van voorbelasting te krijgen: de betreffende diensten dienen ook voor die onderneming te worden verricht. Dit is doorgaans slechts het geval als de overeenkomsten met de dienstverleners ook zijn gesloten met de onderneming en niet met het ondernemingspensioenfonds. In veel gevallen zullen overeenkomsten met de onderneming gesloten moeten worden om de btw-voordelen op grote kostenposten te genieten. De grote kostenposten zijn doorgaans vermogensbeheerders, custodians, externe uitvoerders/administrateurs, adviseurs en actuarissen.
1
KPMG heeft in oktober 2013 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlage van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2013).
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
110 De Pensioenwereld in 2014
Tevens dient erop te worden toegezien dat de Pensioenwet en aanverwante regelgeving nageleefd wordt. Uitbesteding van de uitvoering en het beheer van een pensioenregeling is op basis van de Pensioenwet toegestaan, maar het bestuur van het (ondernemings)pensioenfonds dient wel in control te zijn. Indien de overeenkomsten met de dienstverleners rechtstreeks worden gesloten met de onderneming, betekent dit dat het bestuur daartoe additionele controls zal moeten invoeren. Het pensioenfondsbestuur moet in die situatie niet alleen grip houden op de dienstverleners waaraan een gedeelte van de werkzaamheden is uitbesteed, maar ook op de onderneming. Bovendien eist artikel 13 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (‘Uitvoeringsbesluit’) een schriftelijke uitbestedingsovereenkomst tussen het (ondernemings)pensioenfonds en de dienstverlener. Het is een behoorlijke uitdaging om het omzetten van de verschillende uitbestedingsovereenkomsten van het ondernemingspen sioenfonds naar de onderneming goed vorm te geven en daarmee de btwvoordelen te realiseren. Aangezien de onderneming in zo’n geval een deel van de kosten van het beheer en de uitvoering van de pensioenregeling op zich gaat nemen, zal naar alle waarschijnlijkheid ook de financieringsovereenkomst tussen de onderneming en het ondernemingspensioenfonds moeten worden aangepast. Voorkomen moet worden dat bij aanpassing van de overeenkomsten met de externe dienstverleners niet een btw-belaste doorbelasting gaat plaatsvinden van de onderneming aan het pensioenfonds. Het introduceren van een overeenkomst op grond waarvan de onderneming de extra kosten aan het pensioenfonds mag doorbelasten zou namelijk leiden tot een nieuwe met btwbelaste prestatie tussen de onderneming en het ondernemingspensioenfonds waardoor eventuele btw-voordelen weer tenietgaan.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 111
“Een onderneming kan btw op uitvoeringskosten, gemaakt voor het ondernemingspensioenfonds, in aftrek brengen.”
De deur naar btw-voordeel: open of dicht Op het eerste gezicht lijkt met het oordeel van het Hof in de PPG-zaak een aanzienlijk btw-voordeel door ondernemingspensioenfondsen te kunnen worden behaald. Het realiseren daarvan is echter niet eenvoudig, omdat onder meer de Pensioenwet, het Uitvoeringsbesluit en de Wet op het financieel toezicht voorwaarden stellen ten aanzien van de inrichting. Met deskundige hulp staat de deur echter op een kier en kan het interessant zijn voor ondernemingspensioenfondsen om de mogelijkheden om de kosten van uitvoering en beheer van de pensioenregeling te laten dragen door de onderneming te onderzoeken.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
14
112 De Pensioenwereld in 2014
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 113
Controle op migratietrajecten onontbeerlijk Auteurs: Bram van der Heijden en Martijn Vrins
De pensioensector staat al jaren voor grote uitdagingen op het gebied van professionalisering, kostenbeheersing, schaalvergroting en het voldoen aan nieuwe wet- en regelgeving. In een aantal gevallen is de consequentie dat er migratietrajecten in het IT-landschap plaatsvinden. Dit kunnen moeizame trajecten vol onplezierige verrassingen worden als deze niet goed worden aangepakt. Een goede voorbereiding is essentieel. In dit artikel een aantal aandachtspunten.
Uit onderzoek door KPMG1 blijkt dat 39% van de ondervraagde fondsen/ uitvoerders voor de uitdaging staat strategische beslissingen te nemen over de toekomst van de uitvoeringsorganisatie. Deze keuzes worden gedreven door actuele ontwikkelingen binnen de pensioenwereld en de behoefte aan toekomstbestendige en kostenbewuste businessmodellen. In samenhang daarmee zal de IT een grotere rol gaan spelen. In figuur 1 zijn de belangrijkste ontwikkelingen voor de komende jaren samengevat.
1
KPMG heeft in oktober 2013 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlagen van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2013).
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
114 De Pensioenwereld in 2014
Markt • Nieuw pensioenstelsel (wet- en regelgeving) 2014 • Toenemende vraag naar DC-regelingen • Blijvende druk op verantwoording en transparantie in de uitvoering (bijvoorbeeld Quinto-P)
Fonds & Uitvoerder • Kostendruk (focus op efficiency/ schaalvergroting) • Behoefte aan rationa lisatie van regelingen • Gecompliceerd projectmanagement door veelvoud aan IT-projecten • Reorganisaties
Systemen • IT-omgevingen worden meer open (koppelingen naar externe partijen zoals pensioenregister, maar ook aansluiting naar klanten via portals) • Privacy- en informatiebeveiligingsaspecten • Meer workflow-based inrichting (STP), meer aandacht voor behandelen van uitzonderingen (standaardisering van workflows) • Gecompliceerd projectmanagement door veelvoud aan (IT-)projecten
Figuur 1: Belangrijkste ontwikkelingen voor de komende jaren
Gezien deze ontwikkelingen is het des te opvallender dat 24% van de ondervraagde fondsen/uitvoerders aangeeft geen grote aanpassingen door te hoeven voeren en 36% bijvoorbeeld de wijziging van het pensioenstelsel classificeert als regulier onderhoud. De vraag lijkt gerechtvaardigd of er sprake is van onderschatting. De genoemde ontwikkelingen zullen in ieder geval de druk op de uitvoeringsorganisatie verhogen. Uitvoeringsorganisaties hebben in veel gevallen al te kampen met achterstanden in de verwerking en lopen tegen de grenzen van hun operationele mogelijkheden aan. Zo hebben als gevolg van lage dekkingsgraden waardeoverdrachten zich ‘opgehoopt’. Nu de
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 115
dekkingsgraden weer op de vereiste niveaus komen, legt het verwerken van waardeoverdrachten een extra beslag op de organisatie. Ook hebben administraties te maken met workarounds voor (historische) ‘exotische’ regelingen die nooit optimaal zijn geautomatiseerd. Dit alles stelt fondsen en uitvoerders voor (strategische) afwegingen over hun IT-omgeving. De opties variëren van 1. het aanpassen van het huidige systeem, 2. het migreren naar een nieuw systeem (of standaardpakket) tot 3. uitbesteding van de pensioenadministratie. Optie 1 is van toepassing als het huidige systeem een toekomstvaste oplossing is, voldoet aan eisen en wensen van fonds en uitvoerder en wijzigingen (zoals aanpassingen van pensioenrichtleeftijd naar 67 jaar of de implementatie van het pensioenstelsel) relatief eenvoudig kunnen worden gerealiseerd. Optie 2 en 3 komen in beeld wanneer in mindere mate aan deze voorwaarden kan worden voldaan. In dat geval zullen betrokken partijen te maken krijgen met een systeemmigratie. Veel fondsen krijgen de komende jaren te maken met een dergelijk traject. Systeemmigraties zijn vaak tijdrovende en risicovolle trajecten. Trajecten waarbij meerdere disciplines zijn betrokken en moeten samenwerken, zoals systeemanalisten, eindgebruikers, actuariaat, juridische zaken en internal audit. Trajecten ook, die met specifieke interesse vanuit fondsbesturen, De Nederlandsche Bank (DNB) en de externe accountant zullen worden gevolgd. Hierna gaan we in op de veel voorkomende risico’s en op de manier waarop deze risico’s goed kunnen worden beheerst. Aandachtspunten in migratietrajecten Er gebeurt veel in de pensioenwereld en dat heeft de afgelopen jaren geleid tot tal van veranderingen in de IT-infrastructuur van pensioenfondsen. Fondsen hebben echter maar beperkt ervaring met het migreren naar een nieuwe applicatie. Bij een dergelijk traject spelen ook andere thema’s, waarvan we er in dit artikel zes behandelen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
116 De Pensioenwereld in 2014
1. Datakwaliteit, -schoning en -verrijking Een migratie waarin onvoldoende aandacht is voor de datakwaliteit heeft grote risico’s. Dit kan resulteren in foutieve geautomatiseerde berekeningen in het nieuwe systeem. De nieuwe doelomgeving of applicatie bevat vaak datavelden die in de huidige administratie niet voorkomen. De waardes voor dergelijke velden zullen door middel van standaardwaardes of met behulp van een algoritme moeten worden bepaald. Als deze algoritmen worden losgelaten op velden met foutieve data wordt het effect van slechte datakwaliteit versterkt. Een analyse van de datakwaliteit van de huidige pensioenadministratie is dan ook van groot belang voordat met een conversie wordt gestart. Dat vraagt om het opstellen van condities (bv.: deelnemers kunnen niet jonger zijn dan 18 jaar als conditie op veld geboortedatum) voor de te migreren datavelden. Datavelden die niet voldoen aan deze condities moeten worden opgeschoond. Dit vereist inspanningen aan de zijde van de bestaande (verzekerings)administratie. Daarnaast verdient het aanbeveling de ontvangende partij (of leverancier) ook bij dit proces te betrekken in het kader van kennisoverdracht. 2. Freezeperiode Vaak geven pensioenfondsen de voorkeur aan het uitvoeren van de migratie per 1 januari. Het voordeel hiervan is dat op deze datum het systeem standen bevat, die door de externe accountant en door het actuariaat zijn goedgekeurd. Zo kan met een schone lei de nieuwe administratie gevuld worden. Echter, deze gegevens zijn vaak niet direct in definitieve vorm per 1 januari beschikbaar. Daarnaast zal het migratietraject zelf ook de nodige doorlooptijd hebben. In de praktijk betekent dit dat het systeem een periode van enkele maanden niet beschikbaar is en de reguliere bedrijfsprocessen niet kan ondersteunen. Deze periode noemen we de freezeperiode. In deze periode wordt de mutatieverwerking stilgelegd tot na de conversie en ingebruikname. Gedurende deze periode is er sprake van een continuïteitsrisico en een afbreukrisico, omdat de administratie niet op reguliere wijze doorgang kan vinden. Doordat migraties over het algemeen lastige trajecten zijn, bestaat er daarnaast een risico dat de migratie problemen en/of vertraging ondervindt waardoor de freezeperiode in lengte toeneemt. Ook zal rekening moeten worden gehouden met een aantal processen die niet kunnen worden uitgesteld, zoals het voortzetten, stoppen of opstarten van uitkeringen bij pensioeningang of overlijden.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 117
De voorbereiding van de migratie is essentieel. Het financiële afsluitings proces moet zo goed mogelijk worden gepland en er kan worden over wogen om deze versneld plaats te laten vinden, zodat de lengte van de freezeperiode beperkt blijft. Daarnaast moeten fondsbesturen en andere belanghebbenden goed en tijdig worden geïnformeerd over de beperkte beschikbaarheid van de administratie.
Na de freezeperiode zal de achterstallige mutatieverwerking ingehaald moeten worden. Om deze inhaalslag juist en volledig te laten verlopen, moeten afspraken worden gemaakt over de werkwijze. Bijzondere aandacht daarbij dient te worden besteed aan terugwerkendekrachtmutaties, die vaak niet meer uitgevoerd kunnen worden in het nieuwe systeem. Tot slot is het van belang medewerkers op te leiden, zodat deze ook de kennis hebben om de mutaties in het nieuwe systeem in te voeren en af te handelen.
3. Controles en reconciliaties Het is van belang dat de migratie juist en volledig plaatsvindt om daarmee te voorkomen dat er serieuze continuïteitsproblemen voor het pensioen fonds ontstaan. Daarom is ook een goede controle op de migratie noodzakelijk. Ook de externe accountant en DNB zullen interesse tonen op dit punt, omdat ook zij zekerheid willen krijgen over de uitgevoerde mutaties.
Dat vergt vooraf een goede afweging over de controleaanpak die wordt vastgelegd in een conversieplan. Dit plan beschrijft de wijze waarop wordt geconverteerd en hoe deze wordt gecontroleerd. Worden bijvoorbeeld aanspraken en voorzieningen in de conversie meegenomen en gecontroleerd of worden deze gecontroleerd aan de hand van de in het doelsysteem berekende resultaten? Dit laatste geeft meer zekerheid over de juistheid van de inrichting van het systeem, maar is ook omslachtiger.
Het conversieplan beschrijft de te doorlopen stappen en activiteiten (bijvoorbeeld aantal proefconversies) en de rollen en verantwoordelijkheden. Dit laatste is met name van belang omdat er meerdere partijen betrokken zijn en belang hebben bij de controle (uitvoerder, pensioenfonds, actuaris, accountant). Het verdient dan ook aanbeveling deze partijen expliciet te benoemen in het conversieplan.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
118 De Pensioenwereld in 2014
“Een migratie waarin onvoldoende aandacht is voor de datakwaliteit heeft grote risico’s.” Ook zal het conversieplan aandacht moeten schenken aan de specifieke conversieaspecten. In de praktijk blijkt vaak dat het doelsysteem concep tueel een ander datamodel heeft dan het bronsysteem (bijvoorbeeld de wijze waarop de relatie tussen deelnemers en hun partners wordt geregistreerd). Er zullen dan extra maatregelen (bijvoorbeeld verrijking van data) nodig zijn voor de conversie.
Daarnaast dient het conversieplan in te gaan op de controleaspecten van de migratie. Handig hulpmiddel hierbij is de conversiematrix. Deze matrix geeft aan welke groepen van gegevens gemigreerd moeten worden en welke controles worden toegepast om vast te stellen dat de migratie juist en volledig is uitgevoerd. Het bepalen van de noodzakelijke controles vindt plaats aan de hand van een risicoanalyse. Voor pensioenadministraties zijn onder meer de volgende gegevens(groepen) van belang: NAW-gegevens, basisgegevens, dienstverbandgegevens, aanspraken en voorzieningen. In lijn met de risicoanalyse worden in de matrix controlemaatregelen beschreven die de juistheid en/of volledigheid van de gegevens(groepen) moeten waarborgen. Hier kan gedacht worden aan hashingmechanismen (op velden die inhoudelijk niet worden gewijzigd gedurende de conversie), totaaltellingen en verbandscontroles. Controles kunnen handmatig of geautomatiseerd worden uitgevoerd. Voor automatische controles is het belangrijk om een functioneel ontwerp te maken van de te bouwen controle en de juiste werking vooraf te testen. Daarnaast is in de markt tooling beschikbaar voor het inrichten van de migratiestraat die dit proces faciliteert en documenteert. Voorbeelden van leveranciers zijn Miqado, Phoenix, RisCO en Finavista.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 119
4. Archivering historische data De implementatie van een nieuw systeem kent grote verschillen ten opzichte van het wijzigen van het bestaande systeem. Een essentieel verschil schuilt in de beschikbaarheid van historische data. Pensioenfondsen kiezen vaak voor een aanpak waarbij historische data niet wordt gecon verteerd. Ze nemen dus alleen de huidige stand over. Daarbij spelen kostenoverwegingen een belangrijke rol: zowel het migreren van historische data als het in stand houden van de huidige applicatie als archief is meestal geen kosteneffectieve oplossing. In veel gevallen bestaat echter geen beleid voor het archiveren van historische gegevens en daarmee ontbreken ook concrete handvatten voor bewaartermijnen. Hierdoor komt het voor dat na het uitfaseren van de oude systemen gegevens verloren gaan en pensioenuitvoerders niet langer de juistheid van de aanspraken kunnen aantonen. De enige oplossing die dan overblijft is om de gegevens bij de werkgever te achterhalen. Dit leidt tot een groot afbreukrisico. Deze problemen zullen waarschijnlijk ook in de toekomst spelen bij het aantonen van de kwaliteit van de administratie. Deze thematiek speelde ook een rol in de onderzoeken van DNB in het kader van het Quinto-P-project2. Het beleid op dit punt is dus ook vanuit complianceoogpunt van belang.
Kortom: het is essentieel om vooraf goed na te denken over het archiveren van historische data. Een oplossing is het gebruik van specifieke tooling om deze gegevens beschikbaar te houden. Een andere is het optuigen van een aparte database voor het opslaan van de historische gegevens. De eenvoud waarmee historische data kan worden geraadpleegd is afhankelijk van de gekozen oplossing.
5. Security- en privacy-aspecten De migratie van gegevens gaat vaak gepaard met het transporteren van privacygevoelige gegevens. Indien er sprake is van een andere omgeving dient rekening te worden gehouden met security- en privacy-aspecten. Vanuit wetgeving worden dan specifieke eisen gesteld, afhankelijk van de gevoeligheid van de data. Daarnaast zijn er specifieke voorschriften voor het anonimiseren van data voor het gebruik in testomgevingen.
2
Onderzoek naar de kwaliteit van de pensioenadministraties bij verzekeraars, pensioenfondsen en pensioenuitvoerders uitgevoerd door DNB.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
120 De Pensioenwereld in 2014
6. Gestructureerd testen De implementatie van een regeling in het nieuwe doelsysteem is geen eenvoudig karwei. De pensioenuitvoerder beschikt vaak over een systeem dat in grote mate configureerbaar is. Echter, Nederlandse pensioenregelingen worden gekenmerkt door een grote variëteit, complexiteit en kennen vaak veel uitzonderingssituaties.
Testen is een taak die moet worden overgelaten aan specialisten. Testen worden ook vaak onder grote druk uitgevoerd. Daarbij komt dat het een utopie is dat het systeem tijdens het testproces voor de volle honderd procent kan worden getest, en fouten in de nieuwe productieomgeving zullen onvermijdelijk zijn.
Een gestructureerde testaanpak is daarom van groot belang. Deze kenmerkt zich door een goede risicoanalyse vooraf op grond waarvan testscenario’s worden ontwikkeld. Belangrijke eisen die aan deze testscenario’s dienen te worden gesteld zijn de representativiteit van de testset en een goede uitwerking van de uitvoervoorspelling. Daarnaast wordt in een gestructu reerde testaanpak aandacht geschonken aan de vastlegging van de test resultaten. Dit kan belangrijke tijdwinst opleveren bij probleemanalyses en het opnieuw nabootsen van gevonden issues. Testen blijft echter mensenwerk en de kwaliteit ervan wordt bepaald door de uitvoerder. Specifieke gevallen kan men dan ook het beste laten testen door ervarings deskundigen/eindgebruikers uit meerdere disciplines (operations, actuariaat, IT, juridische zaken, etc.).
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 121
“De voorbereiding van de migratie is essentieel.”
Conclusie Migraties zijn vaak geen eenvoudige trajecten. Verrassingen zijn nooit helemaal te voorkomen. Maar met een goede voorbereiding zijn wel de nodige valkuilen te ontwijken en het voorgaande geeft daarvoor enkele handvatten. Betrokkenen dienen de uitdaging niet te onderschatten en zich in elk geval te realiseren dat een migratie een heel ander karakter heeft dan een reguliere wijziging van een applicatie. Tot slot: met de juiste tooling en goede partners voor de implementatie zijn veel problemen te voorkomen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
122 De Pensioenwereld in 2014
Beleggingen 15
Integraal vermogensbeheer: een duurzame relatie is een scherpe relatie
16
Subjectieve waardering beleggingen: meer duiding nodig
17
EU-claims: geen grijs gedraaide plaat
18
Het outsourcen van het rapportageproces, een serieuze optie?
19
Financiering van woningcorporaties: kansen voor pensioenfondsen
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 123
“Het bestuur dient goed ‘bewapend’ te zijn om de juiste kritische vragen te stellen.” Uit: Integraal vermogensbeheer: een duurzame relatie is een scherpe relatie
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
15
124 De Pensioenwereld in 2014
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 125
Integraal vermogensbeheer: een duurzame relatie is een scherpe relatie Auteurs: Tim Barlage en Jeroen Ruepert
Bij veel pensioenfondsen is de grip op uitbesteed vermogensbeheer de afgelopen jaren flink geprofessionaliseerd. Het model van een (externe) fiduciair of integraal manager, aangestuurd door een pensioenfonds, met voldoende countervailing power blijkt daarbij goed te werken. Om deze positieve ontwikkeling vast te houden, is het zaak om de dienstverlening van de manager periodiek te evalueren en daarmee de relatie scherp te houden. Er staat veel op het spel bij professioneel vermogensbeheer door pensioen fondsen. Door een combinatie van factoren – de financiële crisis, de discussie over de houdbaarheid van het huidige stelsel en de lage dekkingsgraden – mag (de kwaliteit van) het vermogensbeheer al jaren rekenen op de warme belangstelling van belanghebbenden en toezichthouders. Tegelijkertijd is de complexiteit van vermogensbeheer toegenomen en is er steeds meer specialistische kennis nodig. Juist vanwege deze ontwikkelingen hebben veel pensioenfondsen gekozen voor integraal management. Dit maakt het mogelijk dat pensioenfondsen hun vermogensbeheer op professionele wijze vormgeven en goed anticiperen op toenemende eisen vanuit wet- en regelgeving. Een integraal beheerder kan immers de benodigde hoogwaardige specialismen leveren en als een vertrouwenspartner de coördinerende rol van het pensioenfonds overnemen ten aanzien van de verschillende tactische en operationele aspecten van vermogensbeheer. Het pensioenfonds gaat daartoe een relatie aan met een partij die alle onderdelen van het vermogensbeheer overziet en integreert: van strategische advisering via manager- en/of fondsselectie tot rapportages over risico’s en rendement in samenhang met de verplichtingen van het fonds. Er is dus sprake van een brede samenwerking.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
126 De Pensioenwereld in 2014
Het bestuur blijft te allen tijde eindverantwoordelijk, ook indien het vermogens beheer is uitbesteed aan een integraal manager. Het bestuur dient dan ook goed ‘bewapend’ te zijn om de juiste kritische vragen te stellen en daarmee daadwerkelijk voldoende countervailing power te laten zien. De Nederlandsche Bank heeft daar in het verleden ook nadrukkelijk op gewezen en de praktijk laat zien dat pensioenfondsbesturen op dit punt flinke stappen hebben gezet.
“Het bestuur dient goed ‘bewapend’ te zijn om de juiste kritische vragen te stellen.” Evaluatie in brede zin De dienstverlening die door pensioenfondsen van hun integraal beheerder wordt gevraagd heeft zich de afgelopen jaren steeds verder verbreed: de dienstverlening nu zal in veel gevallen een veel breder pakket omvatten dan een aantal jaren geleden. Ook als de reikwijdte van de dienstverlening niet is uitgebreid, zijn de diepgang en intensiteit ervan vaak wel toegenomen. Het tempo waarmee nieuwe wet- en regelgeving zich aandient is hoog en de eisen vanuit de fondsen zelf op het gebied van bijvoorbeeld rapportages nemen alleen maar toe. In veel gevallen is de omschrijving van de dienstverlening in de contracten en Service Level Agreements (SLA’s) over de jaren heen aangepast. In andere gevallen heeft de dienstverlening zich geleidelijk en op minder expliciete wijze aangepast. De vraag is of het dienstverleningsmodel, de aard van de relatie en bijvoorbeeld ook de feestructuur zich hebben meeontwikkeld met de feitelijke dienstverlening(sbehoefte). Dat alles pleit voor een periodieke evaluatie van de uitbesteding in brede zin. Zo’n evaluatie draagt – mits op de juiste wijze uitgevoerd – bij aan een verhoging van de kwaliteit van de dienstverlening en de bestendigheid van de relatie en maakt transparant welke verwachtingen partijen van elkaar hebben waardoor de relatie fris wordt gehouden. Zeker bij fondsen waar de dienstverlening door de integraal beheerder de afgelopen jaren is veranderd, is het zinvol om een dergelijke evaluatie uit te voeren.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 127
Ook de beheerder kan gebaat zijn bij het herijken van het dienstverlenings model en de feestructuur. Allereerst is het voor beheerders in principe niet plezierig dat de dienstverlening zich in veel gevallen heeft verbreed en verdiept zonder dat daarbij een aanpassing van de vergoeding aan de orde is gekomen. Ook in die contracten waarin de vergoedingenstructuur in principe voor ziet in een adequate vergoeding voor integrale dienstverlening is deze vergoeding niet altijd opgenomen als aparte component. In dit geval is deze vergoeding een onderdeel van de vermogensbeheervergoeding. Het is al enkele jaren de trend dat pensioenfondsen kiezen voor een model waarbij steeds meer beheer belegd wordt bij externe managers. Ook kiezen steeds meer fondsen voor passieve (bèta)producten die doorgaans worden betrokken van één van de internationale beheerders die deze producten kostenefficiënt aanbieden. Met het afnemen van het interne beheer neemt voor de beheerders, die de vergoeding voor integrale dienstverlening verwerkt hebben in de vermogensbeheerfees, de vergoeding voor deze integrale diensten eveneens af. Dit soort gevolgen van een feestructuur waarbij geen sprake is van een directe koppeling tussen dienstverlening en vergoeding kunnen op een gegeven moment een gevaar vormen voor de objectieve advisering door een integraal beheerder. Er gaan dan ook steeds meer stemmen op om deze koppeling aan te brengen, waar dat nu niet het geval is, en bijvoorbeeld een vaste vergoeding te heffen voor diensten die een inspanning vergen die geen directe relatie heeft met de omvang van het vermogen. Dit past in de bredere trend naar meer transparantie en inzicht in kosten, mede in gang gezet door eisen van de toezichthouder en de behoeften van institutionele beleggers en het publiek in het algemeen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
128 De Pensioenwereld in 2014
Aanpak De precieze aanpak van zo’n evaluatie verschilt per fonds en is afhankelijk van onder meer het karakter van het fonds, de geschiedenis van de relatie tussen fonds en beheerder en de contractuele afspraken die er zijn gemaakt. Er is dus geen standaardrecept voor zo’n evaluatie. Onze ervaring leert wel dat er negen aandachtsgebieden zijn die minimaal terug moeten komen in het toetsingskader. Deze aandachtsgebieden zijn weergegeven in figuur 1.
1 Algemeen/ organisatie 2 Klantbediening
9 Juridisch
8 Risicomanagement
3 Raamwerk VB
Toetsingskader
7 Kosten
4 Performance
6 Transitie & implementatie
Figuur 1: Aandachtsgebieden toetsingskader
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
5 Menselijk kapitaal
Beleggingen 129
Algemeen/organisatie Wat typeert de vermogensbeheerder en hoe onderscheidt deze zich in de markt? Klantbediening Hoe wordt de klant bediend en hoe tevreden is men hierover? Raamwerk vermogensbeheer Is er sprake van een duidelijk raamwerk waarbinnen de verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen pensioenfonds en beheerder volstrekt helder is? Performance Wat is de toegevoegde waarde gebleken van (strategische en tactische) assetallocatie en de verschillende actieve en passieve strategieën na aftrek van kosten? Menselijk kapitaal Heeft de vermogensbeheerder een stabiel team en hoe ziet het beloningsbeleid eruit? Transitie & implementatie Kan de vermogensbeheerder snel en adequaat inspelen op nieuwe eisen en vragen? Kosten Hoe ziet de kostenstructuur van de dienstverlening eruit, zijn de incentives juist gericht en is de hoogte van de kosten billijk? Risicomanagement Heeft de vermogensbeheerder goede grip op risico’s en zijn er voldoende waarborgen voor continuïteit? Juridisch Passen de verschillende clausules in contracten in het huidige tijdsgewricht, ook rekening houdend met de relevante strategische opties van het fonds?
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
130 De Pensioenwereld in 2014
“Een duurzame relatie is een scherpe relatie.”
Voor elk van deze aandachtsgebieden hanteert KPMG een uitgebreide vragenlijst door middel waarvan een pensioenfonds in korte tijd een helder beeld krijgt van eventuele verbeterpunten. Het is raadzaam om deze vragenlijst met alle bij het vermogensbeheer betrokken gremia door te nemen. De ervaring leert dat verschillende bij het vermogensbeheer betrokken belanghebbenden nogal eens afwijkende beelden ten opzichte van elkaar hebben als het gaat over de ontvangen dienstverlening van de integraal manager. Dit is dan de basis om het gesprek met de integraal manager en de diverse gremia binnen het pensioenfonds aan te gaan en waar mogelijk tot verbetering te komen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 131
Conclusie De uitkomsten van een evaluatie van de dienstverlening zijn een prima basis om een goede discussie te hebben over de kwaliteit van de dienstverlening, het dienstverleningsmodel, de invulling van de relatie, de wijze van monitoring en aansturing door het pensioenfonds van zijn integraal manager en de optimale feestructuur. Voorop staat dat een fonds de optie om te wisselen van integraal manager niet hoeft te overwegen – of deze indruk hoeft te wekken – om de beheerder te bewegen constructief te participeren in de evaluatie. Het doel van een evaluatie is te komen tot een duurzame relatie die past bij de behoefte van het fonds anno 2014, waarin de belangen van partijen zo veel mogelijk parallel lopen, waarin beide partijen elkaar scherp houden en waarin de wederzijdse verwachtingen volkomen helder zijn. Een duurzame relatie is in het belang van zowel fonds als beheerder. En een duurzame relatie is een scherpe relatie.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
16
132 De Pensioenwereld in 2014
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 133
Subjectieve waardering beleggingen: meer duiding nodig Auteurs: Tristan Helsloot
Aandelen en obligaties zijn meestal eenduidig te waarderen tegen de beurswaarde. Voor andere categorieën, zoals direct vastgoed, is dat niet mogelijk en worden vaak modellen gehanteerd waarbij subjectiviteit altijd een zekere rol speelt. Pensioenfondsen moeten deze subjectiviteit dan ook toelichten, maar missen daartoe specifieke normen vanuit de wet- en regelgeving. De Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ) geven goede normen voor de informatie in de jaarrekening van pensioenfondsen en dragen daarmee bij aan goede onderlinge vergelijkbaarheid. En hoe beter de vergelijkbaarheid, hoe waardevoller de informatie. Er treedt echter een dilemma op zodra het gaat om informatie waarbij verslaggevingsregels vatbaar zijn voor interpretatie. Dit speelt een rol bij de waardering van bepaalde vormen van beleggingen waarbij de waarde niet eenduidig is vast te stellen, bijvoorbeeld bij de waardering van direct vastgoed. Voor een dergelijke waardering bestaan diverse methoden en worden vaak gespecialiseerde taxateurs ingeschakeld. Zelfs na een betrouwbare taxatie is het echter nog maar de vraag of de waardering ook daadwerkelijk een reële afspiegeling is van de waarde van het object. De reële waarde wordt immers benaderd op basis van verwachtingen en vergelijkingen. Bij de waardering tegen actuele waarde kan er dus nog veel verschil zitten in de mate van subjectiviteit bij de bepaling van de waardering van de beleggingsportefeuille van pensioenfondsen. Naarmate de subjectiviteit toeneemt, neemt tevens de waarderingscomplexiteit toe.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
134 De Pensioenwereld in 2014
Uit onderzoek van KPMG1 blijkt dat 64% van de bestuurders van pensioen fondsen het belangrijk vindt om in de jaarrekening een toelichting te geven op de waarderingscomplexiteit van beleggingen. Hiervan geeft 45% tevens aan dat het belangrijk is dat de waarderingscomplexiteit cijfermatig inzichtelijk wordt gemaakt. De RJ benadrukken ook het belang van het verschaffen van informatie omtrent de reële waarde van beleggingen2. In de RJ wordt namelijk aangegeven dat de reële waarde (oftewel actuele waarde) een objectieve basis verschaft voor het beoordelen van het gevoerde beleid, doordat de effecten zichtbaar worden van beslissingen tot koop, verkoop of aanhouden van financiële instrumenten en van beslissingen tot het aangaan, het aanhouden of het afwikkelen van financiële verplichtingen. Tevens kan door middel van het toelichten van deze mate van subjectiviteit door bestuurders een link worden gelegd in het jaarverslag met het risicoprofiel van het fonds. Kortom, pensioenfondsen moeten inzicht geven in de mate van subjectiviteit. De RJ geven daarvoor echter geen specifieke normen. Dit leidt ertoe dat pensioenfondsen er verschillend mee omgaan. De huidige richtlijnen De RJ3 geven duidelijk aan dat de actuele waarde niet altijd direct betrouwbaar kan worden vastgesteld en schrijven voor dat indien niet direct een betrouw bare waarde voor de beleggingen is aan te wijzen middels marktnoteringen, de reële waarde wordt benaderd (1) “door deze af te leiden uit de reële waarde van zijn bestanddelen of een soortgelijk instrument indien voor de bestand delen ervan of een soortgelijk instrument wel een betrouwbare reële waarde is aan te wijzen” of (2) “met behulp van algemeen aanvaarde waarderings modellen en waarderingstechnieken”.
“De huidige verslaggevingsregels voor pensioen fondsen bieden onvoldoende handvatten voor toelichting over de waarderingssubjectiviteit in de beleggingsportefeuilles.” 1 2 3
KPMG heeft in oktober 2013 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uikomsten hiervan zijn in bijlage de bijlage van deze pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2013). RJ 290.940. RJ 290.524.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 135
Kort gezegd wordt hierin qua waardering dus onderscheid gemaakt in drie verschillende vormen, namelijk marktnoteringen van de belegging, markt noteringen van soortgelijke beleggingen en modellen. Daarnaast formuleren de RJ4 het volgende over de verplicht op te nemen informatie bij waardering tegen actuele waarde. “Voor financiële activa en financiële verplichtingen die gewaardeerd worden tegen reële waarde, dient de rechtspersoon aan te geven of de boekwaarden zijn afgeleid van genoteerde marktprijzen, onafhankelijke taxaties, netto-contante-waardeberekeningen of dat een andere geschikte methode is gehanteerd. Tevens dienen belangrijke veronderstellingen die gebruikt zijn bij de bepaling van de waarde te worden toegelicht.” Dat houdt in dat pensioenfondsen inzicht moeten geven in de wijze waarop de waardering tot stand is gekomen, oftewel de subjectiviteit van de waardering. Er zijn geen verdere voorschriften over hoe dit inzicht verschaft moet worden. Er is namelijk geen sprake van een vaste vorm van de toelichting en vereiste verdeling over mogelijke verschillende categorieën. Verschillende vormen van toelichting Een analyse van de jaarrekeningen van de grotere pensioenfondsen leert dat pensioenfondsen hier verschillend mee omgaan. Er worden verschillende vormen van toelichting gehanteerd en in sommige gevallen wordt geen kwan titatieve invulling gegeven aan de toelichting. In een aantal jaarrekeningen kwam de volgende indeling naar voren: 1 Directe marktwaardering, zijnde de biedkoers van de beursnotering in een actieve markt (waarop geen prijsaanpassingen worden uitgevoerd). 2 Afgeleide marktwaardering, zijnde uit de markt waarneembare data dan wel een prijs gebaseerd op een transactie in een niet-actieve markt met een niet-significante prijsaanpassing (gebaseerd op aannames en schattingen). 3 Waarderingsmodellen en -technieken, zijnde marktwaardebepaling niet gebaseerd op marktdata, maar gebaseerd op aannames en schattingen die de prijs significant beïnvloeden.
4
RJ 290.916.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
136 De Pensioenwereld in 2014
De indeling komt sterk overeen met de verdeling die de RJ bij de waardering volgens actuele waarde hanteren5. Echter, de RJ refereren niet aan deze verdeling bij de uiteenzetting van de toelichtingsvereisten. In een ander jaarverslag werden de beleggingen verdeeld over de volgende vier categorieën: 1 Mark-to-market, zijnde een waardering van de beleggingen waarbij gebruik wordt gemaakt van prijzen, aangeleverd door onafhankelijke prijsleveranciers. 2 Broker quotes, zijnde een waardering gebaseerd op ten minste door drie verschillende brokers opgestelde waarderingen. 3 Externe schattingen, zijnde door externe partijen opgeleverde periodieke schattingen van de actuele waarderingen van de betreffende beleggingen. 4 Mark-to-model, zijnde de actuele waarde benaderd op basis van eigen waarderingsmodellen waarbij rekening wordt gehouden met risico’s voor insolventie en illiquiditeit volgens een basis-, stress- en een extreme stress-scenario. Deze vier categorieën zijn moeilijk te vergelijken met de drie categorieën in de andere jaarrekeningen. De onvergelijkbaarheid – als gevolg van het gebrek aan richtlijnen vanuit de RJ – gaat nog verder. Een van de grotere pensioenfondsen gaf namelijk in zijn jaarrekening over 2012 geen enkel direct gekwantificeerd inzicht in de subjectiviteit van de actuele waarde verdeeld over zijn beleggingsportefeuille. De International Financial Reporting Standards Hoewel pensioenfondsen niet hoeven te voldoen aan de International Financial Reporting Standards (IFRS), geven deze verslaggevingsregels wel meer duidelijkheid over hoe toelichting kan worden gegeven over de waarderingssubjectiviteit in de beleggingsportefeuille. Het volgen van IFRS is niet in strijd met de huidige vereiste invulling in de RJ.
5
RJ 290.524.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 137
IFRS eisen namelijk dat in de toelichting de beleggingen worden verdeeld over de volgende drie categorieën, welke zij ‘levels’ noemen: (1) waardering op basis van (onaangepaste) marktnoteringen in een actieve markt voor identieke beleggingen op de datum van waardering, (2) waardering, anders dan de waardering onder level 1, op basis van in de markt waarneembare informatie, zoals marktnoteringen van soortgelijke beleggingen of rentecurves welke algemeen bekend zijn en (3) waardering op basis van informatie welke niet in de markt waarneembaar is, zoals waarderingsmodellen. Deze levels komen dan ook al sterk overeen met de indeling die diverse pensioenfondsen reeds toepassen in de jaarrekening. Daarnaast worden in de IFRS niet alleen deze levels genoemd, maar wordt met de komst van IFRS 13 in 2013 ook verdere duidelijkheid verschaft over hoe men kan stellen dat een beleggingsvorm onder een bepaald level valt. Kortom, meer duiding over hoe invulling gegeven kan worden aan een vereiste van de RJ.
“Pensioenfondsen moeten inzicht geven in de mate van subjectiviteit.”
Conclusie De huidige verslaggevingsregels voor pensioenfondsen bieden onvoldoende handvatten voor toelichting over de waarderingssubjectiviteit in de beleg gingsportefeuilles. Zolang er nog geen verduidelijking is kan heil worden gezocht in de IFRS. Deze geven namelijk wel meer duidelijkheid op dit punt. Het volgen van IFRS is niet in strijd met de huidige vereiste invulling in de RJ. Sterker nog, de huidige invulling door veel pensioenfondsen komt reeds (grotendeels) overeen met de levelindeling uit de IFRS. Een overstap naar de hantering van de normen in de IFRS is dan ook voor velen slechts een kleine stap en kan leiden tot betere informatie in de jaarrekening. Hierdoor bieden de verslagen ook de mogelijkheid voor een betere eenduidige koppeling tussen de waarderingssubjectiviteit van de beleggingen en het beleggingsbeleid en risicoprofiel van het fonds.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
17
138 De Pensioenwereld in 2014
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 139
EU-claims: geen grijs gedraaide plaat Auteurs: Susan Groot Koerkamp en Erwin Nijkeuter
In de meeste Europese landen worden of werden buitenlandse pensioen fondsen zwaarder belast dan binnenlandse pensioenfondsen. Dat is in strijd met het streven naar gelijke behandeling en veel Nederlandse fondsen hebben dan ook een claim ingediend bij belastingautoriteiten om gelijke behandeling af te dwingen. Meerdere lidstaten hebben hun wetgeving – al dan niet op verzoek van de Europese Commissie of het Hof van Justitie – inmiddels gewijzigd. De ontwikkelingen op dit gebied zijn echter nog volop in beweging. Belastingheffing binnenlandse en buitenlandse pensioenfondsen Indien een vennootschap dividend uitkeert aan haar aandeelhouder, wordt op die uitkering over het algemeen dividendbelasting ingehouden. Deze dividendbelasting is een voorheffing op de over het dividend verschuldigde winstbelasting en wordt geheven bij de ontvanger van het dividend. De inhouding en afdracht van deze belasting vinden echter plaats door de uitkerende vennootschap. Europese pensioenfondsen, waaronder Nederlandse pensioenfondsen, zijn doorgaans vrijgesteld van winstbelasting. Dit is gebaseerd op de gedachte dat pensioenfondsen naar hun aard geen winst maken, omdat resultaten steeds ten goede komen aan de uitkeringsgerechtigden, hetzij in de vorm van lagere premies, hetzij in de vorm van hogere uitkeringen. Op basis van de nationale wetgeving van de verschillende lidstaten kunnen deze pensioenfondsen in hun lidstaat van vestiging verzoeken om een teruggaaf van de bronbelasting die wordt ingehouden op inkomsten uit beleggingen, waardoor er per saldo geen heffing plaatsvindt. In de meeste lidstaten staat deze mogelijkheid echter niet open voor buitenlandse pensioenfondsen. Schematisch ziet dit er als volgt uit:
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
140 De Pensioenwereld in 2014
LAND A
LAND B
Pensioenfonds
Pensioenfonds
Geen verrekening of teruggaaf
Vrijstelling of teruggaaf
1000 Bronheffing
Bronheffing
Vennootschap
Figuur 1: Verrekening/teruggaaf bronbelasting
Doordat de pensioenfondsen in hun land van vestiging zijn vrijgesteld van winstbelasting, bestaat er tevens geen of slechts een beperkte mogelijkheid tot verrekening van de buitenlandse bronbelasting. Dit betekent dat de buitenlandse bronbelasting doorgaans een kostenpost vormt voor het pensioenfonds, welke kostenpost uiteindelijk voor rekening komt van de pensioengerechtigde. Nederland heeft in 2009 voor buitenlandse pensioenfondsen een besluit1 uitgevaardigd op grond waarvan deze pensioenfondsen – mits zij naar aard en strekking overeenkomen met Nederlandse pensioenregelingen – ook in aanmerking kunnen komen voor een vrijstelling van Nederlandse vennootschapsbelasting. Een dergelijke vrijstelling dient per situatie te worden beoordeeld aan de hand van de jaarstukken van het buitenlandse pensioenfonds en de van toepassing zijnde pensioenregeling. Belastingheffing van rente Nederlandse pensioenfondsen zijn vrijgesteld van de heffing van Nederlandse vennootschapsbelasting. Eventuele bronbelasting die in het buitenland wordt ingehouden op rentebetalingen aan het Nederlandse pensioenfonds
1
Besluit van 8 december 2009, CPP2009/1368M.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 141
kan hierdoor niet worden verrekend. Hierdoor vormt deze buitenlandse bronbelasting een kostenpost voor het Nederlandse pensioenfonds. Nederland kent zelf geen bronheffing over uitgaande rentebetalingen. Belastingheffing over vastgoed Vastgoed is doorgaans belast in de staat waar het vastgoed is gelegen. Aangezien Nederlandse pensioenfondsen in Nederland zijn vrijgesteld, worden zij niet onderworpen aan een heffing over Nederlands vastgoed. Indien Nederlandse pensioenfondsen echter investeren in buitenlands vastgoed, worden zij – zonder nadere regelgeving – doorgaans geconfronteerd met een buitenlandse heffing over dit buitenlandse vastgoed. Strijdigheid met het EU-recht Op grond van het Europese recht zijn alle beperkingen van het kapitaalverkeer tussen lidstaten onderling en tussen lidstaten en derde landen verboden. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie EU) kan worden afgeleid dat lidstaten bij het heffen van belasting hun inwoners niet ongerechtvaardigd mogen bevoordelen boven inwoners van andere lidstaten die zich in een objectief vergelijkbare positie bevinden door regels toe te passen die slechts gelden voor hun eigen inwoners. Indien er een verschil in behandeling bestaat tussen ingezeten pensioenfondsen en niet-ingezeten pensioenfondsen, kan het Europese recht derhalve dwingen tot een gelijke behandeling. Hiervoor is wel vereist dat er sprake is van objectief vergelijkbare gevallen. Eind 2006 heeft het Hof van Justitie EU voor het eerst geoordeeld dat een ongelijke behandeling van grensoverschrijdende dividenden binnen EU-verband niet toelaatbaar is. Het Hof oordeelde dat lidstaten die ervoor kiezen om dividenden die zijn uitgekeerd aan binnenlandse aandeelhouders vrij te stellen, deze maatregel moeten uitbreiden tot dividend uitgekeerd aan buitenlandse aandeelhouders. Sindsdien is de Europese jurisprudentie op dit gebied volop in beweging. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU valt tevens af te leiden dat een lidstaat voor de vergelijkbaarheid tussen binnenlandse en buitenlandse pensioenfondsen aan niet-ingezetenen dezelfde eisen mag stellen als die aan ingezetenen worden gesteld, ook wanneer het niet-ingezeten lichaam in zijn lidstaat van vestiging op basis van de daar geldende regels kan worden aangemerkt als pensioenfonds. De laatste jaren heeft het Hof van Justitie EU zich meerdere malen uitgelaten over de vraag of de heffing van
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
142 De Pensioenwereld in 2014
bronbelasting op dividenduitkeringen, zoals deze door veel lidstaten wordt ingehouden op de uitkering aan buitenlandse aandeelhouders, is toegestaan. Deze jurisprudentie is nog volop in ontwikkeling en heeft ertoe geleid dat diverse lidstaten hun wetgeving hebben aangepast.
“Buitenlandse bronbelasting vormt doorgaans een kostenpost voor het pensioenfonds.” Stand van zaken in diverse lidstaten De Europese Commissie is al tegen meerdere lidstaten infractieprocedures gestart, waarbij de lidstaten in kwestie is gevraagd hun nationale wetgeving in overeenstemming te brengen met het Europese recht. Het betreft onder meer Duitsland, Finland, Frankrijk, Nederland, Polen, Portugal, Spanje en Zweden. Daarnaast heeft ook het Hof van Justitie in diverse gevallen geconstateerd dat de inhouding van bronbelastingen op dividenduitkeringen vanuit een EU-lidstaat in strijd is met het Europese recht. Nederland Tot 1 januari 2007 kwamen alleen Nederlandse pensioenfondsen in aanmerking voor een teruggaaf van de ingehouden Nederlandse dividend belasting. De Nederlandse wet is echter met ingang van 1 januari 2007 gewijzigd. Op grond van de huidige wetgeving hebben ook buitenlandse pensioenfondsen recht op een teruggaaf van dividendbelasting, indien i) het buitenlandse pensioenfonds in zijn lidstaat van vestiging niet is onderworpen aan winstbelasting en ii) het buitenlandse pensioenfonds, wanneer het in Nederland zou zijn gevestigd, ook in Nederland niet aan de heffing van vennootschapsbelasting zou zijn onderworpen. Vele buitenlandse pensioenfondsen hebben de afgelopen jaren in Nederland verzoeken ingediend om de in Nederland ingehouden dividendbelasting terug te vragen. Vanaf het jaar 2009 is de Nederlandse fiscus overgegaan tot het uitbetalen van deze verzoeken.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 143
Duitsland Op basis van het Duitse recht zijn dividenden die worden ontvangen door buitenlandse pensioenfondsen onderworpen aan een bronheffing, terwijl binnenlandse pensioenfondsen bedrijfskosten alsmede dotaties aan technische voorzieningen in aftrek kunnen brengen en derhalve alleen over hun nettoinkomsten worden belast. Veelal is dit inkomen nagenoeg nihil, waardoor er geen belasting verschuldigd is. De Europese Commissie is hier een procedure over gestart. In 2011 heeft het Hof van Justitie EU geoordeeld dat de Duitse bronbelasting op uitgekeerde dividenden in strijd is met het EU-recht. Duitsland moet het verschil in behandeling opheffen, aangezien grensoverschrijdende situaties potentieel zwaarder worden belast dan binnenlandse dividenduitkeringen. In een andere procedure van de Europese Commissie heeft het Hof van Justitie EU geoordeeld dat de Europese Commissie niet heeft bewezen dat ook buitenlandse pensioenfondsen bedrijfskosten zoals bank- en transactiefees maken. De claim van de Europese Commissie is afgewezen. Het Hof gaat in deze zaak niet nader in op het feit dat ook buitenlandse pensioenfondsen verplicht zijn om een technische voorziening te vormen en dat dotaties aan dergelijke voorzieningen alleen aftrekbaar zijn voor Duitse pensioenfondsen. Het Europeesrechtelijke probleem in Duitsland komt daarom in deze procedure niet echt goed uit de verf. De Duitse fiscus is tot op heden niet in beweging te krijgen. Naast het feit dat de Duitse fiscus nog niet is overgegaan tot het terugbetalen van de ingehouden dividendbelasting aan buitenlandse pensioenfondsen, bestaat er (nog) geen duidelijkheid over de vraag welke termijnen van toepassing zijn bij het indienen van de claims alsmede over de vraag op welk niveau de EU-claims moeten worden ingediend (bij de lokale belastingautoriteiten in de verschillende deelstaten, dan wel op centraal niveau). Het is daarom afwachten of de volgende zaak op dit gebied meer duidelijkheid brengt. Frankrijk In 2009 heeft de Franse rechter besloten dat Nederlandse pensioenfondsen in aanmerking komen voor een teruggaaf van Franse dividendbelasting nu Franse pensioenfondsen gebruik konden maken van een vrijstelling van Franse dividendbelasting. Inmiddels heeft de Franse regering haar wetgeving
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
144 De Pensioenwereld in 2014
met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009 gewijzigd. Onder de nieuwe Franse wetgeving zijn ook Franse pensioenfondsen onderworpen aan een dividendbelasting van 15%. Hierdoor is het verschil in behandeling tussen binnenlandse en buitenlandse pensioenfondsen opgeheven. De Franse fiscus vraagt buitenlandse pensioenfondsen die claims hebben ingediend in Frankrijk om een zogenoemde questionnaire in te vullen, op basis waarvan wordt vastgesteld of het buitenlandse pensioenfonds vergelijkbaar is met een Frans pensioenfonds en derhalve in aanmerking komt voor een teruggaaf van dividendbelasting. Inmiddels hebben diverse buitenlandse pensioenfondsen, waaronder Nederlandse fondsen, een teruggaaf ontvangen van Franse bronbelasting. Recent (juni 2013) heeft de Franse rechter ten aanzien van een Spaans pensioenfonds geoordeeld dat het fonds niet vergelijk baar was met een Frans pensioenfonds op grond van het argument dat i) het Spaanse fonds in concurrentie trad met andere pensioenfondsen en ii) de vergoeding van het management van het Spaanse fonds afhankelijk was van de performance van het fonds. Spanje Ook Spanje heeft zijn wetgeving met ingang van 1 januari 2010 gewijzigd. Met ingang van deze datum kunnen in de EU gevestigde pensioenfondsen de volledige ingehouden Spaanse dividendbelasting terugvragen. Op 31 maart 2010 heeft de Spaanse rechter een teruggaaf verleend aan een drietal Nederlandse pensioenfondsen. De Spaanse rechter concludeerde in deze zaken dat Nederlandse pensioenfondsen zich in een vergelijkbare positie bevinden als Spaanse pensioenfondsen, met name gezien het feit dat Nederlandse pensioenfondsen ten aanzien van de Spaanse dividenden vrijgesteld zijn van winstbelasting in Nederland. Finland In november 2012 heeft het Hof van Justitie EU in de zaak Commissie vs. Finland geoordeeld dat de Finse belastingwetgeving, op grond waarvan ontvangen dividenden in binnenlandse situaties effectief zijn vrijgesteld van belasting, terwijl uitkeringen aan een in het buitenland gevestigd pen sioenfonds onderworpen zijn aan een bronheffing van 19,5% (welke heffing op basis van belastingverdragen kan worden verminderd), in strijd is met het
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 145
Europese recht. De Finse belastingdienst is – in afwachting van jurisprudentie van de Finse Hoge Raad – tot op heden nog niet overgegaan tot uitbetaling van de ten laste van buitenlandse pensioenfondsen ingehouden dividendbelasting. Buitenlandse pensioenfondsen zijn op basis van de Finse wetgeving nog steeds onderworpen aan bronbelasting op ontvangen dividenden. Oostenrijk De Oostenrijkse fiscus heeft bronbelasting terugbetaald aan pensioenfondsen in verschillende jurisdicties. Om in aanmerking te komen voor een teruggaaf, dienen buitenlandse pensioenfondsen onder meer aan te tonen dat de pensioenuitkeringen aan de begunstigden niet meer bedragen dan 80% van het laatstverdiende salaris. Conclusie Nederlandse pensioenfondsen hadden in 2013 bijna EUR 960 miljard aan belegd vermogen. Hiervan is ongeveer 86% belegd in het buitenland. Met een beroep op de non-discriminatiebepalingen hebben veel Nederlandse pensioenfondsen in andere Europese lidstaten op grote schaal claims ingediend bij de lokale belastingautoriteiten om een gelijke behandeling af te dwingen. Een aantal lidstaten is inmiddels al tot het uitbetalen van de EU-claims overgegaan. De Europese jurisprudentie is nog steeds volop in ontwikkeling en brengt meer en meer verandering in de huidige situatie. Uit onderzoek2 blijkt dat 85% van de Nederlandse pensioenfondsen bekend is met de mogelijkheid om op basis van het EU-recht buitenlandse bronbelasting op dividenden en interest terug te vragen. Ongeveer 60% van de pensioenfondsen is inmiddels overgegaan tot het indienen van teruggaafverzoeken. De meeste verzoeken zijn ingediend in Duitsland, Spanje, Frankrijk en Italië. Ongeveer 40% van de pensioenfondsen is nog niet overgegaan tot het indienen van EU-claims. Voor pensioenfondsen die alsnog een teruggaafverzoek willen indienen bij de buitenlandse belastingautoriteiten is het raadzaam om op korte termijn actie te ondernemen en daarmee te voorkomen dat rechten over een bepaalde periode verlopen. Daarnaast is het raadzaam voor pensioenfondsen om na te gaan of er aanvullende claims over latere jaren moeten worden ingediend. Dit om te voorkomen dat claimtermijnen over deze latere jaren verlopen en claimrechten vervallen.
2
KPMG heeft in oktober 2013 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlagen van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2013).
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
18
146 De Pensioenwereld in 2014
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 147
Het outsourcen van het rapportageproces, een serieuze optie? Auteurs: Alex Brouwer
Pensioenfondsen stellen steeds hogere eisen aan de informatievoorziening over het vermogensbeheer en dat resulteert in mooie dashboards met maatwerkinzichten waarmee bestuurders de vinger aan de pols kunnen houden. Achter die mooie dashboards schuilt echter vaak nog een arbeids intensieve administratie met veel handwerk en spreadsheets. Het is tijd voor modernisering en het is ook tijd om daarbij serieus de afweging te maken of vermogensbeheerders (delen van) hun datawarehouse niet beter in de cloud kunnen onderbrengen of kunnen uitbesteden aan gespecialiseerde dienstverleners. KPN en KLM zijn twee totaal verschillende bedrijven en het IT-landschap zal voor beide bedrijven dan ook grote verschillen laten zien. De pensioenfondsen van KPN en KLM verschillen echter nauwelijks van elkaar. Beide pensioen fondsvermogensbeheerders kennen dezelfde (hoofd)processen en qua automatisering is er dan ook eigenlijk nauwelijks noodzaak voor maatwerk. Toch is de realiteit van dit moment dat veel pensioenfondsen en/of hun uitvoerders/vermogensbeheerders nog vooral inzetten op maatwerkontwik keling van hun rapportagesystemen in eigen beheer. De vraag dringt zich op of dat nog wel van deze tijd is. Het momentum om die vraag goed te beantwoorden is ideaal. Ten eerste is het aanbod van ‘Software as a Service’ (SaaS) en diensten van serviceproviders de afgelopen jaren volwassener geworden. Maar belangrijker nog is dat veel vermogensbeheerders momenteel voor (grote) investeringen in hun infrastructuur staan. Dat heeft onder meer te maken met de hogere – en zich voortdurend ontwikkelende – eisen aan rapportages van zowel bestuurders van pensioenfondsen als toezichthouders: dit maakt dat systemen moeten worden aangepast.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
148 De Pensioenwereld in 2014
Dashboards Het monitoren van het vermogensbeheer door bestuurders is de afgelopen jaren behoorlijk gemoderniseerd. Steeds meer bestuurders kunnen inmiddels beschikken over handzame dashboards – al dan niet ontsloten via een app op een tablet of smartphone – waarmee ze heel gebruiksvriendelijk en eenvoudig inzicht krijgen. Dat ziet er heel geavanceerd uit, maar in werkelijkheid komt veel data nog niet rechtstreeks uit de bronsystemen en is er sprake van hand matige handelingen en het gebruik van spreadsheets, veelal met onvoldoende maatregelen om de integriteit te waarborgen. Over dat laatste: de huidige infrastructuur is ontwikkeld om betrouwbare, vaak ook gecontroleerde cijfers/ informatie naar buiten te brengen op maandbasis en soms op kwartaalbasis. Deze informatie is in veel gevallen echter pas zes weken na de betreffende periode beschikbaar. De suggestie dat een app bestuurders actuele inzichten biedt is dan ook nog niet realistisch. Juist nu de eisen aan de informatievoorziening omhoog gaan staan pensioen uitvoerders dus voor de afweging hoe ze de informatiestroom vanuit de bronsystemen naar de rapportage efficiënter en effectiever kunnen inrichten. Doorgaans zijn hierbij veel informatiestromen betrokken, zoals custody feeds, rapportages van externe managers, benchmark data, security reference data en data uit de eigen accountingomgeving. In hoofdlijnen zijn er vier opties om dit te doen: - In huis systemen ontwikkelen - SaaS inkopen - Delen van het proces uitbesteden - Het gehele proces uitbesteden De meerderheid van de grotere uitvoerders kiest er al jaren voor om dit onderdeel in eigen huis te ontwikkelen en er lijkt geen verandering op dit punt op til. Dat is opmerkelijk in een tijd waarin bedrijven steeds vaker besluiten om hun IT uit te besteden en/of onder te brengen in de cloud. Zeker waar het – zoals bij deze rapportageprocessen – gaat om gestandaardiseerde processen. In het buitenland – met name in Angelsaksische omgevingen – is wel veel meer sprake van uitbesteding.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 149
“Juist nu de eisen aan de informatievoorziening omhoog gaan staan pensioenuitvoerders voor de afweging hoe ze de informatiestroom vanuit de bronsystemen naar de rapportage efficiënter en effectiever kunnen inrichten.”
Afwachtende houding De praktijk laat zien dat er verschillende motieven zijn voor deze afwachtende houding. Een aantal belangrijke zijn: • Gevoel van controle. Uitvoerders die de betreffende processen en data in eigen huis hebben, ontlenen daaraan het gevoel dat ze er controle over hebben ten aanzien van zaken als kwaliteit, betrouwbaarheid en veiligheid. Dat berust overigens minstens voor een deel op een misperceptie. Sommige serviceproviders bieden hoge kwaliteit en kunnen dat juist doen doordat ze zich – in tegenstelling tot een uitvoerder – specialiseren. • Behoefte aan maatwerk. Uitvoerders en/of pensioenfondsen huldigen regelmatig het standpunt dat hun organisatie en de daarmee samenhangende informatie-eisen zo bijzonder zijn dat deze een eigen oplossing rechtvaardigen. De realiteit is dat de verschillen helemaal niet zo groot zijn en dat de sector juist zeer geschikt is voor uniformering. • Percepties over flexibiliteit. Het beeld bestaat dat een eigen oplossing meer flexibiliteit biedt. Zoals bijvoorbeeld bij het inspelen op nieuwe eisen die regelmatig opkomen vanuit bijvoorbeeld wet- en regelgeving. De realiteit is dat juist serviceproviders hier sneller en beter op kunnen inspelen, omdat ze deze nieuwe eisen in een keer kunnen vertalen voor al hun klanten.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
150 De Pensioenwereld in 2014
• Prijs-kwaliteitverhouding. De kwaliteit van serviceproviders op het gebied van custody en rapportages wordt op dit moment als laag gepercipieerd. De prijs wordt als niet-transparant ervaren. Asset under Management (AuM), waaraan de kosten veelal zijn gekoppeld, is veelal niet de meest geschikte kostendriver. Ook de btw-opslag voor de diensten van de providers werkt niet mee. Het is helder dat als de serviceproviders terrein willen winnen ze hun prijskwaliteitratio nog verder zullen moeten verbeteren. Tegenover deze afwachtende houding staan aantrekkelijke voordelen van een (gedeeltelijke) uitbesteding. Deze komen echter nauwelijks aan de orde in de overwegingen. Zo kan er per uitvoerder, maar ook voor de sector als geheel efficiencywinst worden gerealiseerd als serviceproviders de rapportageprocessen van meerdere uitvoerders op zich nemen. Denk bijvoorbeeld aan het onderhoud van security reference data en waardering van assets. Het onderhoud van deze data is een belangrijk onderdeel van de werkzaamheden. Deze werkzaamheden worden uitstekend uitgevoerd door serviceproviders. Het zelf onderhouden van reference data kost nu veel energie. In de pensioensector is op dit moment een consolidatieslag gaande waarvan het einde nog niet in zicht is. Providers kunnen een belangrijke rol spelen bij deze schaalvergroting van de Nederlandse pensioensector. Hun platformen kunnen deze schaalvergroting aan. Ook zullen geldverslindende datawarehouseprojecten met een onzekere uitkomst tot het verleden behoren. Een aantal serviceproviders doen flinke investeringen om de kwaliteit en flexibiliteit van hun diensten en rapportageplatformen te verhogen. Mocht dit werken, dan zijn ze uitstekend gepositioneerd om de pensioensector de juiste stuurinformatie te leveren op het gebied van portfolioanalyse, performancemeting en risicorapportage. In dat geval zal de Nederlandse sector als geheel profiteren van deze ontwik keling. De voortschrijdende technologische ontwikkelingen op het gebied van data en datatransport zullen bijdragen aan deze ontwikkeling.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 151
Conclusie Het lijkt onvermijdelijk dat ‘de achterkant’ van vermogensbeheer de komende vijf jaar nog verder zal standaardiseren. Uitvoerders zijn dan ook op een kruispunt beland. Gaan ze nog investeren in een ‘eigen’ datawarehouse of gaan ze de samenwerking aan met platforms die zich hierin specialiseren? Het is zaak om bij die afwegingen outsourcing als serieuze optie te beschouwen en zich daarbij niet te laten leiden door heilige huisjes of de investeringen die in het verleden zijn gemaakt om de systemen te bouwen. Deze zogenaamde sunk costs moeten dus geen rol spelen. Juist een vermogensbeheerder weet dat als geen ander: in het verleden behaalde resultaten geven immers geen garanties voor de toekomst.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
19
152 De Pensioenwereld in 2014
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 153
Financiering van woningcorporaties: kansen voor pensioenfondsen Auteurs: Cathelijne van den Berg, Johan van Hoof en Ivo Raschl
De ingrijpende veranderingen die plaatsvinden in de woningcorporatie sector bieden kansen voor pensioenfondsen. Onder druk van de politiek en de publieke opinie worden woningcorporaties gedwongen om zich veel nadrukkelijker te richten op hun kerntaak: voorzien in de behoefte aan sociale huisvesting voor huurders met een laag inkomen. De verhuur van woningen aan andere doelgroepen, zijnde woningen met een huur vanaf EUR 680 per maand, wordt door het ministerie niet als kerntaak van corporaties gezien. De financiering van deze woningen mag daarom niet langer met door de overheid geborgde financiering plaatsvinden. Tegelijkertijd moeten corporaties een forse verhuurdersheffing gaan betalen, die oploopt tot EUR 2 miljard per jaar. Dit betekent dat het verdienmodel van corporaties onder druk staat. Hierdoor kunnen corpo raties niet tot nauwelijks meer investeren in het middeldure huursegment (woningen met een huur vanaf EUR 681 per maand), terwijl naar dit type woningen wel een grote vraag is. Pensioenfondsen kunnen een oplossing bieden voor een maatschappelijk probleem in Nederland door corporaties te financieren of in het duurdere huursegment van corporaties te beleggen. Een partnership tussen woning corporaties en pensioenfondsen lijkt voor de hand te liggen, maar welke kansen biedt de corporatiesector de pensioenfondsen werkelijk? Een analyse. Feiten en cijfers Om de kansen en het perspectief voor pensioenfondsen te kunnen zien, schetsen we kort enkele cijfers en feiten over de corporatiesector in Nederland. Woningcorporaties in Nederland hebben ruim 2,4 miljoen woningen in bezit. Dit correspondeert met een marktaandeel op de huurmarkt van bijna 80%.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
154 De Pensioenwereld in 2014
De totale waarde van het vastgoedbezit is (op basis van bedrijfswaarde) EUR 107 miljard (de WOZ-waarde is vastgesteld op EUR 374 miljard). De bedrijfswaarde wordt voor circa EUR 84 miljard gefinancierd met schuld. De Nederlandse huursector bestaat uit gereguleerde (sociale) en gelibera liseerde (commerciële) huurwoningen. De scheiding vindt plaats op basis van de liberalisatiegrens. Deze is voor de komende periode (tot 1 juli 2014) vastgesteld op EUR 681 huur per maand. De maximaal toelaatbare huur van een woning wordt vastgesteld aan de hand van een wettelijk voorgeschreven puntensysteem, dat leidt tot een maximaal toegestane huur. Daarbij valt op dat veel corporaties, vanuit hun maatschappelijke doelstellingen, op dit moment vaak niet de maximaal mogelijke huur vragen. Wel is er een tendens zichtbaar dat bij een nieuwe verhuring de huur wordt opgetrokken naar een prijs die op of dichtbij het maximum ligt. De totale portefeuille corporatiewoningen is in drie segmenten in te delen: • Sociale huurwoningen: dit zijn de woningen met een (maximaal toege stane) huur tot EUR 681 per maand. Dit segment is circa 58% van de totale corporatievoorraad. • Geliberaliseerde huurwoningen: dit zijn woningen met een werkelijke huur boven de EUR 681 per maand (circa 3%). • Te liberaliseren huurwoningen: dit zijn de woningen die een maximaal toelaatbare huur van boven de EUR 681 per maand kennen, maar die (nu nog) een werkelijke huur hebben die lager is dan die EUR 681. Het betreft hier circa 39%. Twee veel gebruikte termen in de corporatiewereld zijn DAEB en niet-DAEB. DAEB staat voor Diensten van Algemeen Economisch Belang; hiermee worden de sociale huurwoningen aangeduid en de infrastructuur en de investeringen in leefbaarheid die direct met deze woningen zijn verbonden. Onder de niet-DAEB-activiteiten vallen woningen met een huur hoger dan EUR 681 per maand, commerciële ruimten en bijbehorende infrastructuur.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 155
Vanwege hun maatschappelijke rol hebben woningcorporaties zich tot nu toe gunstig kunnen financieren. De DAEB-activiteiten mogen worden gefinancierd met een borging van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW). Het WSW is een collectiviteit van corporaties onderling, die weer geborgd wordt door de Nederlandse gemeenten en de Nederlandse staat. Door deze borging is het risico voor de financier zeer beperkt en zijn de coupons op corporatieleningen navenant relatief laag. De dominante financiers zijn de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) en de Nederlandse Waterschapsbank (NWB). Een aantal jaren geleden is, onder druk van Europese regelgeving, besloten dat alleen sociale huurwoningen met borging van het WSW gefinancierd mogen worden. Voor alle overige investeringen van corporaties moet niet-geborgde, reguliere financiering worden aangetrokken. Daarnaast schrijft het ministerie voor dat corporaties in hun administratie een scheiding moeten aanbrengen tussen dit type bezit en de daaraan verbonden inkomsten en kosten.
“Vanwege hun maatschappelijke rol hebben woningcorporaties zich tot nu toe gunstig kunnen financieren.” Kansen voor pensioenfondsen Voor pensioenfondsen ontstaan door de bovengenoemde maatregelen kansen. Corporaties worden namelijk gedwongen aparte financiering aan te trekken voor de niet-DAEB-activiteiten (dus niet-geborgde financiering). Tevens zullen corporaties zich gaan bezinnen op het bezit van het niet-DAEB-vastgoed: hoort het nog tot hun kerntaak en is de administratieve lastendruk van een aparte administratie niet te hoog? Hierdoor zouden pensioenfondsen bijvoorbeeld vreemd vermogen kunnen verstrekken aan corporaties voor deze woningen of zelf gaan beleggen in dit segment. We beschrijven beide kansen hieronder iets uitgebreider.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
156 De Pensioenwereld in 2014
Financiering vreemd vermogen Er gaat een grotere vraag ontstaan naar nieuw vreemd vermogen zonder borging van het WSW. We zien een aantal trends op het gebied van vreemdvermogenfinanciering bij corporaties: Kapitaalmarktfinanciering met behulp van een credit rating: Om de toegang tot de kapitaalmarkt te vergroten hebben twee grote woningcorpo raties in de afgelopen twee jaar succesvol een credit rating aangevraagd. Woningcorporatie Stadgenoot (uit Amsterdam) heeft een AA-rating van Standard & Poor’s en Woningcorporatie de Alliantie (werkzaam in Randstad Noord) heeft een Aa2-rating van Moody’s. Met behulp van deze credit ratings hebben beide corporaties succesvol (onderhands) ongeborgde financiering kunnen aantrekken in de kapitaalmarkt. Tot nu toe is de omvang van deze financieringen beperkt. Daarnaast betreft het vooralsnog onderhandse financiering die niet makkelijk verhandelbaar is. Hiermee lijkt deze vorm van vreemdvermogenfinanciering niet direct zeer interessant voor pensioenfondsen. Inflatiegerelateerde financiering: Er wordt in de corporatiesector veel gesproken over financiering met een inflatielink. Huurinkomsten worden veelal geïndexeerd met inflatie. Gegeven de verplichtingen van pensioenfondsen lijkt een inflation-linked lening aan een corporatie derhalve een interessante beleggingsmogelijkheid. Tot nu hebben we hier in de markt nog geen concrete voorbeelden van gezien. Ook hier ontbreekt het aan schaalgrootte. Daarnaast zien woningcorporaties ook risico’s bij het doorgeven van inflatie in de financiering. Hypothecaire financiering: De meest simpele vorm van financiering voor niet-DAEB-activiteiten is de hypothecaire lening waarbij de onderliggende (commerciële) huurwoningen als onderpand dienen. Wellicht is dit een interessant beleggingsalternatief voor pensioenfondsen. Het nadeel is echter dat de omvang van de leningen relatief klein is.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 157
In het afgelopen jaar heeft KPMG een aantal rondetafelsessies georgani seerd voor woningcorporaties en pensioenbeleggers. Hieruit bleek dat de pensioenbeleggers de voorkeur geven aan een fondsbeheerder die mogelijk een portefeuille aan hypothecaire corporatieleningen beheert. Hieromtrent zullen in 2014 de mogelijkheden verder worden onderzocht. Zelf beleggen in huurwoningen Door de verplichte scheiding van DAEB- en niet-DAEB-bezit bezinnen corporaties zich op het geliberaliseerde en te liberaliseren bezit. Diverse corporaties overwegen om dit bezit te verkopen. De scheiding biedt ook de mogelijkheid om (op termijn) derden als eigenvermogenparticipant in nietDAEB-bezit te betrekken of het bezit onder te brengen in een woningfonds. We beschrijven die twee mogelijkheden hieronder: Direct vastgoed Sinds 1 oktober 2013 zijn er nieuwe regels voor de verkoop van corporatie bezit. Deze maken het eenvoudiger voor een corporatie om niet-DAEB-bezit te verkopen. De verwachting is dat hierdoor het aanbod van portefeuilles huurwoningen zal toenemen. Hierdoor ontstaan kansen voor pensioenfondsen om direct in duurdere huurwoningen te beleggen. Woningfondsen Naast een directe belegging in huurwoningen kan een pensioenfonds ook indirect beleggen in huurwoningen via een fonds. Momenteel wordt veel gesproken over het opzetten van een woningfonds waarin het bezit van meerdere corporaties kan worden ondergebracht. Het gemiddelde aanbod van individuele woningcorporaties is niet groter dan enkele tientallen miljoenen euro’s per jaar. Bundeling van bezit van meerdere corporaties creëert schaalgrootte en spreiding.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
158 De Pensioenwereld in 2014
De overheid kijkt in dit kader of zij beleggers tegemoet kan komen door middel van zogenoemde ‘woningfondsen’ waarin het geliberaliseerde en te liberaliseren corporatievastgoed wordt gebundeld. Beleggers kunnen dan een aandeel in dit fonds verwerven. Bij dergelijke woningfondsen zou het ook kunnen dat de woningcorporaties aandeelhouders worden van het fonds en zo nog invloed kunnen uitoefenen. Ook zou een mogelijk rendement, dat naar de woningcorporaties toe gaat, kunnen worden ingezet voor de leefbaarheid in de wijken waar de desbetreffende woningen zijn gesitueerd of renovaties van het betreffende vastgoed. Op dit moment worden er pilots opgezet voor een dergelijk fonds. Zo is er sprake van een Noord- en een Zuidfonds en waren de G41 betrokken bij overleggen over woningfondsen. Hierbij worden verschillende arrangementen getest. Een dergelijk woningfonds zou onder beheer kunnen vallen van een bestaande fondsmanager, waardoor het fondsbeheer professioneel genoeg wordt om het voor een belegger aantrekkelijk te maken om in te stappen. KPMG ziet mogelijkheden voor dergelijke woningfondsen, maar ziet tegelijkertijd dat de concrete uitwerking hiervan nog wel wat inspanningen zal vergen vanuit de woningcorporaties en de pensioenfondsen.
1
Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 159
Conclusie De recente ontwikkelingen in de woningcorporatiesector bieden kansen voor pensioenfondsen. Deze kansen liggen voornamelijk op het gebied van financiering van corporaties en in het beleggen in corporatiebezit. Voor wat betreft de mogelijkheden om te beleggen in corporatiebezit is er een aantal initiatieven dat de mogelijkheden van een woningfonds onderzoekt. Wij verwachten dat in 2014 ten minste één van die initiatieven tot een pilot zal leiden. Op het gebied van vreemdvermogenfinanciering ziet KPMG mogelijkheden voor een fonds waarbij hypothecaire leningen aan verschillende corporaties worden ‘gepoold’. In 2014 wil KPMG ideeën hierover verder uitwerken in nauwe samenwerking met woningcorporaties, vermogensbeheerders en pensioenfondsen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
160 De Pensioenwereld in 2014
Verslaggeving & communicatie 20
De nieuwe Ultimate Forward Rate: een tijdelijk lapmiddel?
21
Haal het maximale uit uw externe accountant en certificerend actuaris
22
Verslaggeving in de pensioenwereld: Less is More
23
Nieuwe vorm van geïntegreerde pensioenverslaggeving legt waarde pensioenfonds bloot
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 161
“Het terugbrengen van de omvang van de jaarverslaggeving is geen sinecure” Uit: Verslaggeving in de pensioenwereld: less is more
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
20
162 De Pensioenwereld in 2014
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Verslaggeving & communicatie 163
De nieuwe Ultimate Forward Rate: een tijdelijk lapmiddel? Auteurs: Alexander van Stee
De commissie UFR adviseerde staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dit jaar de bestaande UFR-methode op een aantal punten aan te passen. De staatssecretaris heeft aangegeven dat deze aanpassingen vanaf 2015 van kracht zullen worden. De impact daarvan is op dit moment beperkt. Het is echter de vraag of de nieuwe methode er niet toe zal leiden dat de verlichting die de introductie van de Ultimate Forward Rate (UFR) heeft gebracht, binnen enkele jaren zal verdampen. In dat geval bestaat de kans dat de discussie opnieuw oplaait. Sinds de introductie van het financieel toetsingskader (FTK) in 2007 moeten pensioenfondsen hun verplichtingen disconteren met de maandelijks door De Nederlandsche Bank (DNB) gepubliceerde rentetermijnstructuur (RTS). Eind 2008 was er een ongunstige samenloop van omstandigheden voor pensioenfondsen: de RTS daalde scherp, terwijl ook de aandelenmarkten volledig instortten waardoor het vermogen inteerde. Sindsdien staat de RTS op een laag niveau. Dat leidt tot veel discussie die uiteraard niet helemaal los gezien kan worden van het feit dat de lage rente stand de meeste pensioenfondsen slecht uitkomt. In de media zijn diverse pleidooien gehouden voor onder meer de terugkeer van de vaste rekenrente van 4% en andere (hogere) rekenrentevoeten. De toezichthouder bleek echter weinig gevoelig voor de (veelal enigszins opportunistische) argumenten en aan de RTS werd niet getornd. Eind 2011 maakten de swaprentes opnieuw een duikvlucht en een korting op opgebouwde pensioenaanspraken leek onvermijdelijk bij een lage rente per 31 december 2011. DNB stelde daarop in december 2011 vast dat de rente markt was verstoord en paste een driemaandsmiddeling toe op de RTS.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
164 De Pensioenwereld in 2014
Deze maatregel verzachtte de pijn voor pensioenfondsen op dat moment enigszins, maar had bij een structureel lage rente uiteraard slechts een tijdelijk positief effect. De angel was even uit de discussie, maar de kern van het probleem was niet opgelost. De Ultimate Forward Rate Verzekeraars hebben te maken met vergelijkbare bepalingen als die voor pensioenfondsen. Het aanstaande Europese toezichtkader voor verzekeraars, Solvency II, schrijft voor dat verzekeringsverplichtingen worden gewaardeerd op basis van een risicovrije rente. Het lijkt erop dat de UFR zal worden opgenomen in de definitieve regeling, die naar verwachting per 1 januari 2016 van kracht zal worden. De ratio voor een UFR komt voort uit een gebrek aan liquiditeit in de obligatieen swapmarkt voor (zeer) lange looptijden. Dit maakt het lastig om een betrouwbare rentecurve te construeren voor deze looptijden. Kort gezegd zorgt de UFR ervoor dat de rentecurve kunstmatig naar een vast rentepercentage convergeert, wat de curve stabieler maakt voor lange looptijden. Voor Solvency II is de UFR vastgesteld op 4,2%, hetgeen bij de huidige swaprente resulteert in een hogere rentecurve, althans voor looptijden vanaf 20 jaar, aangezien de UFR vanaf dat punt effect begint te hebben. Het percentage van 4,2 is opgebouwd uit een verwachte langetermijninflatie van 2,0% en een reële rente van 2,2%, gebaseerd op de gemiddelde reële rente op (risicovrije) obligaties in de tweede helft van de twintigste eeuw. Aanhakend op het Solvency II-traject moesten verzekeraars vanaf medio 2012 de verplichtingen (voor toezichtdoeleinden) waarderen op basis van een rentecurve met gebruikmaking van een UFR van 4,2%. Om een gelijk speel veld te creëren – en ongetwijfeld ook om de fondsen tegemoet te komen – moesten ook pensioenfondsen vanaf 30 september 2012 deze UFR toepassen, zij het dat de RTS tussen de looptijden 20 jaar en 60 jaar nog een (afnemende) weging bevat voor de marktrente (zie kader). De maatregel maakte deel uit van het zogenoemde Septemberpakket Pensioenen en had in eerste instantie een tijdelijk karakter.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Verslaggeving & communicatie 165
Meer over de UFR Er is een aantal technieken in omloop voor het construeren van rentecurves op basis van marktinformatie. Omdat er voor lange looptijden doorgaans weinig marktinformatie beschikbaar is wordt gebruikgemaakt van extrapolatietechnieken, waarvan er ook meerdere zijn. In Solvency II wordt de risicovrije curve geconstrueerd op basis van swaprentes (dezelfde als voor de RTS worden gebruikt) en de zogenoemde Smith-Wilsonmethode. In deze methode wordt vanaf een te kiezen laatste liquide punt (in Solvency II is voor looptijd 20 gekozen) geëxtrapoleerd op basis van een ex ante te kiezen UFR. De curve convergeert vervolgens vanaf looptijd 20 naar deze UFR; de snelheid waarmee de convergentie plaatsvindt, is in de Smith-Wilson-methode ook een keuzemogelijkheid. Bij volledige toepassing van de Smith-Wilson-methode wordt de curve na het laatste liquide punt (i.c. looptijd 20) volledig gemodelleerd op basis van de UFR en andere ingegeven parameters. Aangezien pensioenfondsen de rente ook voor langere looptijden afdekken, zou onverkorte toepassing van de Smith-Wilson-methode de markt kunnen verstoren en de rente afdekking bemoeilijken, omdat veel concentratie zou ontstaan rond looptijd 20. Om deze reden wordt bij de bepaling van de RTS de marktrente na looptijd 20 slechts geleidelijk losgelaten.
Advies commissie UFR Met de introductie van de UFR in pensioenland rees ook de vraag of de in Solvency II gekozen waarde van 4,2% wel de juiste is voor Nederlandse pensioenfondsen. Staatssecretaris Klijnsma heeft daarom eind december 2012 een commissie van experts benoemd. Deze commissie UFR adviseerde in oktober 2013 de UFR te bepalen op basis van het 120-maands voortschrijdend gemiddelde van de eenjarige 20-jaars forward rente. Per 31 juli 2013 komt de UFR daarmee op 3,9%. Daarnaast stelt de commissie een gewijzigde
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
166 De Pensioenwereld in 2014
methode voor met betrekking tot de convergentie van de curve naar de UFR in combinatie met het uitfaseren van de marktrente na looptijd 20. Er is veel te zeggen over de kunstgrepen die in de afgelopen jaren op de RTS (en de Solvency II-curve) zijn losgelaten, en de economische realiteitswaarde daarvan. Dat is echter een academische discussie en de meest interessante vraag is wat het effect ervan is op de dekkingsgraad van pensioenfondsen. Nu en in de toekomst. De UFR in de toekomst, een korte analyse Volgens de nieuwe methode – zoals voorgesteld door de commissie UFR en ook gevolgd door staatssecretaris Klijnsma – staat de UFR per 31 juli 2013 op 3,9%. Aangezien de UFR is vastgesteld als een voortschrijdend gemiddelde, zal deze maandelijks opnieuw worden berekend en mogelijk wijzigen, zij het dat dit laatste met kleine stapjes gebeurt (omdat er over 120 maanden wordt gemiddeld).
7. 000% 6.000% 5.000% 4.000% 3.000% 2.000% 1.000%
01 3
01 3
/2 30
01 2
/2
9/
/2
31
30
3/
01 1
01 2
/2
31
3/
9/
01 1
/2
9/
30
01 0
/2
/2 30
31
3/
9
01 0
/2
31
9/
9
00 /2
30
3/
8
00 /2
9/
8
00 /2
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
31
30
Figuur 1: 20-Jaars forward rate
3/
7
00 /2
9/
7
/2
00
31
30
3/
6
00 /2
9/
6
00 /2
31
30
3/
5
00 /2
31
9/
5
00 /2
3/
4
00 /2
31
9/
3/
30
00 /2
30
9/
3/
31
/2
00
4
0.000%
Verslaggeving & communicatie 167
Het percentage van 3,9 is relatief hoog ten opzichte van de actuele marktrente en dat wordt vooral veroorzaakt door de periode die vóór de financiële crisis ligt en die wel wordt meegenomen in het gemiddelde, zoals ook in bovenstaande grafiek is te zien. De commissie geeft zelf overigens ook aan dat de midde lingsperiode van 120 maanden (10 jaar dus) arbitrair is. Het is vrij eenvoudig te voorspellen wat er gebeurt indien de rente nog een aantal jaren op het huidige (lage) niveau blijft: de precrisisperiode speelt dan geen rol meer in de berekeningen. Ook al blijft de rente op hetzelfde niveau, de UFR zal langzaam dalen. Ter illustratie: de UFR bedraagt per 30 september 2013 (nog steeds) 3,9%. Echter, de UFR berekend over de eerste 60 maanden (van de achterliggende 120) bedraagt 4,8% en over de laatste 60 maanden 2,9%. De commissie betoogt in haar rapport dat de voorgestelde methode tot een ‘stabiele en voorspelbare ontwikkeling’ van de UFR leidt, hetgeen wordt aangetoond in een grafiek die het verloop van de UFR laat zien over de periode 31 december 2012 tot 31 juli 2013, een periode van 7 maanden (waarin de UFR daalt van 4,1% naar 3,9%). De onderstaande tabel laat de ontwikkeling van de UFR zien, indien de rente vanaf 30 september 20131 niet zou wijzigen.
Datum
UFR
31 december 2011
4.40%
31 december 2012
4.10%
31 december 2013
3.80%
31 december 2014
3.50%
31 december 2015
3.30%
31 december 2016
3.20%
31 december 2017
3.00%
31 december 2018
2.80%
31 december 2019
2.80%
31 december 2020
2.70%
Tabel 1: Ontwikkeling UFR
1
Althans de eenjarige 20-jaars forward rente.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
168 De Pensioenwereld in 2014
“Indien de rente structureel op een laag niveau blijft, zal het slechts een kwestie van tijd zijn voordat het voordeel van het hanteren van een UFR volledig is verdwenen.”
Over een meerjarige periode is het verval van de UFR in dat scenario aanzienlijk en over vier jaar zou de UFR al zo dicht bij de huidige 20-jaars forward rente van 2,8% liggen dat de RTS nog maar een fractie hoger zou zijn dan de RTS zonder UFR, zoals in onderstaande grafiek is te zien. Nog een jaar later (eind 2018) is het effect van de UFR vrijwel helemaal verdwenen (en wordt de RTS met UFR voor lange looptijden zelfs lager dan de RTS zonder UFR).
4.000% 3.500% 3.000% 2.500% 2.000% 1.500% 1.000% 0,500% 0,000%
0
5
10
RTS (Zonder UFR)
15
20
25
30
RTS (commissie UFR)
Figuur 2: Ontwikkeling UFR en RTS
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
35
40
45
50
55
60
RTS (commissie UFR, eind 2017)
Verslaggeving & communicatie 169
Conclusie: een tijdelijk lapmiddel? De dekkingsgraad van een gemiddeld pensioenfonds stijgt medio 2013 volgens de commissie UFR met 1,1% als gevolg van de aanpassingen in de methode om de RTS vast te stellen. Dat verlichtende effect wordt met name veroorzaakt door de 3-maandsmiddeling in de huidige methode (die dus een nadelig effect heeft per die datum). Indien de rente echter structureel op een laag niveau blijft, zal het slechts een kwestie van (relatief weinig) tijd zijn voordat het voordeel van het hanteren van een UFR, zoals door de commissie voorgesteld, volledig is verdwenen en we weer vrijwel op de ‘oude’ RTS zitten (zonder UFR en 3-maandsmiddeling). De rente voorspellen is uiteraard niet mogelijk, maar een scenario met een structureel lage rente is zeker niet als onrealistisch te bestempelen, ook gezien recente uitlatingen van de president van de Europese centrale bank Draghi. Mocht een dergelijk scenario zich voltrekken, dan zal de door de commissie UFR voorgestelde methode voor het bepalen van de RTS slechts een tijdelijk lapmiddel zijn en het effect van de methode zal over enkele jaren volledig uitgewerkt zijn. In de nabije toekomst zal de discussie over de rekenrente voor pensioenfondsen dan opnieuw oplaaien.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
21
170 De Pensioenwereld in 2014
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Verslaggeving & communicatie 171
Haal het maximale uit uw externe accountant en certificerend actuaris Auteurs: Frans Glorie en Kees Voorburg
Een nieuwe handreiking stelt strikte eisen aan hoe de externe accountant en de certificerend actuaris van een pensioenfonds met elkaar omgaan en communiceren. Dat biedt een pensioenfonds ook mogelijkheden om daar op een effectieve manier gebruik van te maken en daarmee de eigen governance te versterken. Ieder pensioenfonds is wettelijk verplicht zijn financiële verantwoordingen aan deelnemers en De Nederlandsche Bank (DNB) te laten controleren door een onafhankelijke accountant en een onafhankelijke certificerend actuaris. Beiden hebben een eigen verantwoordelijkheid, maar er is ook sprake van overlap in de werkzaamheden. Om de professionele werkrelatie in goede banen te leiden is door de Nederlandse Beroepsvereniging van Accountants (NBA) een handreiking uitgebracht met de titel ‘Gebruikmaken van de werkzaamheden van de certificerend actuaris bij de controle van de jaarrekening en staten van pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen’. Het Actuarieel Genootschap (AG) heeft een eigen ‘gespiegelde’ versie van de handreiking uitgegeven ten behoeve van de bij het genootschap aangesloten certificerend actuarissen. Een centraal uitgangspunt in de handreiking is dat een goed georganiseerde communicatie tussen de accountant en de certificerend actuaris bijdraagt aan kwalitatief volwaardige en tijdige controles. Die communicatie speelt voor, gedurende en bij afronding van de controle een rol. De onderwerpen die bij de planningsbespreking, voorafgaand aan de controle, aan bod komen zijn onder meer de materialiteit, de door beide partijen gesignaleerde risicopunten, de uit te voeren werkzaamheden en de manier waarop over de voortgang en uitkomsten wordt gerapporteerd.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
172 De Pensioenwereld in 2014
“Bestuurders die dit proactief oppakken krijgen daardoor meer grip op de dagelijkse activiteiten.” Bij de afstemming van de werkzaamheden valt te denken aan de verschillende verantwoordelijkheden van de accountant en de actuaris voor de controle van de (administratieve) basisgegevens van het pensioenfonds, technische voorzieningen en het (minimaal) vereist eigen vermogen. Niet onbelangrijk is om te vermelden dat een belangrijke randvoorwaarde voor het goed functioneren van de externe accountant en de certificerend actuaris hun onafhankelijkheid ten opzichte van het pensioenfonds is. Beiden moeten onbevangen en onbevooroordeeld, zowel in houding als gedrag, zijn. Uiteraard is het logisch dat er sprake moet zijn van materiedeskundigheid. De materiedeskundigheid van de certificerend actuaris betreft in het bijzonder de actuariële deskundigheid. Voor de accountant gaat dit verder. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld kennis omtrent (het waarderen van) complexe beleggingsproducten. #
Onderwerpen
1
Deskundigheid en onafhankelijkheid
2
Risicopunten, zoals ontwikkelingen in en buiten het fonds, waarderingsgrondslagen en schattingselementen
3
Materialiteit
4
Verdeling werkzaamheden met betrekking tot basisgegevens, technische voorzieningen en (minimaal) vereist eigen vermogen
5
Wijze van communicatie over de voortgang en uitkomsten van de controles
Tabel 1: Bespreekpunten tussen accountant en de certificerend actuaris
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Verslaggeving & communicatie 173
Voor de afronding van hun controle stemmen de accountant en de certificerend actuaris nogmaals af over de uitkomsten van de verschillende (deel)controles, conceptrapportages en relevante bevindingen. Hierbij stellen de partijen ook vast of zij mogelijk tegenstrijdige uitkomsten en oordelen hebben uit hoofde van hun werkzaamheden over de technische voorziening en andere relevante posten en/of wettelijke verplichtingen. Op basis hiervan komen de accountant en de certificerend actuaris zelfstandig tot hun oordeel over de financiële informatie. De handreiking schept meer duidelijkheid voor het pensioenfonds over hoe de rollen van accountant en certificerend actuaris worden ingevuld conform relevante standaarden en voorschriften. Voordelen voor pensioenfonds De handreiking heeft ook voordelen voor het pensioenfonds. In algemene zin draagt deze bij aan de verhoging van de kwaliteit van de controle en daarmee ook aan de kwaliteit van de verantwoordingen door het pensioenfonds. Het bestuur zou kennis kunnen nemen van de (schriftelijke) afspraken tussen de accountant en de certificerend actuaris en daarmee meer inzicht krijgen in de werkzaamheden en de verdeling van verantwoordelijkheden. Deze inzichten zijn waardevol om de besprekingen te kunnen voeren met de juiste deskundige over de uitkomsten van de controletaak van de accountant en de certificerend actuaris en de inhoud van de jaarrekening en de staten. Juist daarom is het belangrijk dat de accountant en de certificerend actuaris actief het bestuur op de hoogte houden van hun (werk)afspraken, bijvoorbeeld door een presentatie van controleplannen in de najaarsvergadering. Bestuur ders kunnen de accountant en de certificerend actuaris actief bevragen op hun aandachtspunten en verantwoordelijkheden. Tevens kunnen zij actief hun eigen aandachtspunten en zorgpunten delen met de accountant en de certificerend actuaris. Te denken valt aan onderwerpen als uitbesteding, inregeling van de pensioenregeling in de actuariële databases, risicobeheersing en toepassing van (actuariële) grondslagen bij de bepaling van de pensioenverplichtingen. Bestuurders die dit proactief oppakken krijgen daardoor meer grip op de dagelijkse activiteiten.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
174 De Pensioenwereld in 2014
Verder is het verstandig dat de bestuurder bij de afronding van de controle op de hoogte wordt gebracht van hetgeen besproken wordt in het overleg tussen de accountant en de certificerend actuaris. Naast de traditionele communicatiemiddelen zoals het accountantsverslag en het actuarieel rapport is de mondelinge afstemming tussen het bestuur, de accountant en de certificerend actuaris minstens zo belangrijk. Dit staat ook wel bekend als het driehoeksoverleg. Dit overleg kan eventueel worden gecombineerd met de voorjaarsvergadering, waarin het jaarverslag wordt vastgesteld. Ook kunnen hierbij verbeterpunten voor het komend jaar worden besproken.
“Een belangrijke randvoorwaarde voor het goed functioneren van de externe accountant en de certificerend actuaris is hun onafhankelijkheid ten opzichte van het pensioenfonds.” Tot slot Tot slot nog twee onderwerpen die relevant zijn in dit kader. Ten eerste het voornemen van DNB om actief (jaarlijks) met de grotere pensioenfondsen en met de overige pensioenfondsen op een minder frequente basis te komen tot tripartiet overleg. Dit is het overleg tussen DNB (de toe zichthouder), het pensioenfonds (de onder toezicht staande instelling) en de accountant, hetgeen bij banken en verzekeraars al zeer gebruikelijk is. Geheel in lijn met het voorgaande, ligt het voor de hand om ook de certificerend actuaris voor dit overleg uit te nodigen. Wij bepleiten dit dan ook en stellen voor om in dat verband te spreken van een vierpartijenoverleg.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Verslaggeving & communicatie 175
Ten tweede de onlangs verschenen Code Pensioenfondsen. Daarin spelen de accountant en de certificerend actuaris geen grote rol. Naar onze mening had de code het belang voor het bestuur van het kennisnemen van de activiteiten van en het spreken met de externe accountant en certificerend actuaris dienen te benadrukken. De handreiking biedt bestuurders een goed alternatief om op een effectieve manier gebruik te maken van de ‘verplichte aanwezigheid’ van de externe accountant en de certificerend actuaris. Door dat te doen wordt de pension fund governance (interne beheersing) verstevigd.
#
Onderwerpen
1
Toekomstvisie pensioenfonds (continuïteitsvraagstuk)
2
Visie van het bestuur op risico’s, interne beheersing en bevindingen van andere deelnemers in het overleg
3
Uitkomsten controle van accountant en certificerend actuaris over het afgelopen controlejaar
4
Risicoanalyse van DNB voor het fonds en uitkomsten fondsspecifieke onderzoeken
5
Controleplannen van externe accountant en certificerend actuaris voor het volgende controlejaar
Tabel 2: Onderwerpen vierpartijenoverleg
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
22
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Verslaggeving & communicatie 177
Verslaggeving in de pensioenwereld: less is more Auteurs: Wilfred Kevelam en Peter Smit
Jaarstukken van pensioenfondsen dijen steeds verder uit en dat komt de leesbaarheid en toegankelijkheid niet altijd ten goede. Zowel bestuurders als gebruikers willen graag kortere en relevantere jaarverslaggeving. Volgens het uitgangspunt ‘less is more’ liggen hier zeker mogelijkheden. In dit hoofdstuk geven wij enkele praktische handvatten voor verbetering. Het streven naar meer transparantie heeft een vervelend neveneffect: jaarstukken van ondernemingen worden omvangrijker en uitgebreider. Ook de jaarverslaggeving van pensioenfondsen heeft hier last van. Onder jaarverslag geving verstaan we het jaarverslag, bij pensioenfondsen veelal aangeduid als bestuursverslag, de jaarrekening en overige gegevens. Er zijn echter duidelijke signalen dat er een kentering op komst is, nu diverse partijen pleiten voor kortere en meer relevante verslagen. Zo gaf Eumedion, een belangenorganisatie voor institutionele beleggers, in december 2012 samen met VNO-NCW bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) aan een rol te willen spelen in het schrappen van standaardteksten in de financiële verslaggeving. Ook de voorzitter van de regelgever International Accounting Standards Board (IASB), Hans Hoogervorst, pleitte in de zomer voor het aanpassen van de regels waardoor het voor bedrijven en hun accountants duidelijker wordt wat de gewenste mate van detaillering van financiële verslag geving is en waarmee ‘boiler-plate verslaggeving’ wordt voorkomen. Hooger vorst stelt onder meer: “De omvang van jaarverslagen wordt bij veel bedrijven groter en groter. Maar de hoeveelheid nuttige informatie erin neemt niet evenredig toe.”
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
178 De Pensioenwereld in 2014
Onze ervaring leert dat pensioenfondsbestuurders ook worstelen met dit vraagstuk. Uit onderzoek van KPMG1 blijkt dat 43% van de ondervraagde bestuurders vindt dat het aantal pagina’s van hun jaarverslag en jaarrekening, gegeven de complexiteit van het betreffende pensioenfonds, te hoog is. Het terugbrengen van de omvang van de jaarverslaggeving is echter geen sinecure. Uit het onderzoek blijkt dat 63% van de ondervraagde bestuurders de vigerende wet- en regelgeving als belangrijkste obstakel beschouwt om het aantal pagina’s van de jaarstukken te verminderen. Er is echter wel degelijk potentieel voor verbetering op dit punt. Voordat we de praktische handvatten daartoe in kaart brengen, geven we eerst een overzicht van het wettelijk verslaggevingskader. Wettelijk kader De jaarverslaggeving van Nederlandse pensioenfondsen is gereguleerd in de Pensioenwet, Titel 9 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ). Binnen de RJ is met name RJ 610 Pensioenfondsen relevant. Hierin zijn specifieke verslaggevingsrichtlijnen voor de inrichting van de jaarrekening van pensioenfondsen opgenomen. In aanvulling op deze bepa lingen voor de jaarrekening, maakt RJ 610 duidelijk dat voor het bestuursverslag van pensioenfondsen de eisen uit artikel 391 BW2 en RJ 400 Jaarverslag van toepassing zijn. Daarnaast bevat RJ 610 zelf een aantal aanvullende specifieke richtlijnen voor het bestuursverslag. Zo dienen pensioenfondsen in hun bestuursverslag in te gaan op algemene en financiële ontwikkelingen, relevante risico’s en het beleid hieromtrent, informatie over de verwachte gang van zaken en informatie over de naleving van de Pension Fund Governance- bepalingen. Overigens is het pensioenfondsen ook toegestaan om op basis van IFRSgrondslagen te rapporteren, hoewel dit in de praktijk nauwelijks voorkomt. Primair uitgangspunt van het hiervoor beschreven wettelijk kader is het inzichtvereiste, zoals dat is verwoord in artikel 362 lid 1 BW2. De jaarrekening moet dus een zodanig inzicht geven dat gebruikers van de jaarrekening zich een verantwoord oordeel kunnen vormen over het vermogen en saldo van baten en lasten van pensioenfondsen. De inhoud en de vorm van de jaarrekening zijn vrij strak voorgeschreven in gedetailleerde verslaggevingsvereisten.
1
KPMG heeft in oktober 2013 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlage van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2013).
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Verslaggeving & communicatie 179
De eisen voor het bestuursverslag bieden meer ruimte voor eigen invulling. Deze bepalingen schrijven weliswaar voor dat bepaalde elementen benoemd moeten worden in het bestuursverslag, maar niet de wijze waarop informatie gepresenteerd moet worden. Juist dit is een van de redenen waarom wij denken dat de grootste winst te behalen is in het bestuursverslag. Mede indachtig de wet- en regelgeving moet het bestuursverslag in elk geval inzicht bieden in: • de belangrijke beleidskeuzes over het afgelopen jaar en een beschrijving van de belangrijkste effecten hiervan; • ontwikkelingen in de financiële positie van het fonds, uitgesplitst naar effecten van beleid en ontwikkelingen in de omgeving (wel en niet beïnvloedbaar) alsmede effecten voor de deelnemers (kortingsmaatregelen, wel of geen toeslagverlening, hoogte van de premies); • de hoofdlijnen van het risicobeheersingsraamwerk (governancestructuur van het pensioenfonds, risicobeleid en -uitvoering); • de belangrijkste risico-exposures en de wijze waarop deze worden beheerst; • motivatie van de belangrijke keuzes voor het komend boekjaar (bij voorkeur in een separate toekomstparagraaf). Praktische handvatten Pensioenfondsen die in het bestuursverslag en de jaarrekening meer focussen op de ontwikkelingen die echt van belang zijn voor het specifieke fonds, creëren daarmee een kortere en bondigere verantwoording. Hierbij is het zaak om als bestuurder twee ‘gewetensvragen’ centraal te stellen: • Wat wil ik dat deelnemers en andere belanghebbenden van het pensioen fonds echt weten ten aanzien van hoe we als bestuur te werk gaan en wat de effecten daarvan zijn? • Hoe voorkom ik dat mijn pensioenfonds negatief in de pers komt als er iets fout gaat (heb ik mijn beleid op orde en heb ik hierover verantwoording afgelegd)?
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
180 De Pensioenwereld in 2014
De verbetermogelijkheden verschillen van pensioenfonds tot pensioenfonds, afhankelijk van de omvang en complexiteit. We kunnen niettemin wel een schot voor de boeg doen met een aantal suggesties: • Presenteer de echte kernpunten van het bestuursbeleid en de gevolgen hiervan op compacte wijze in een ‘Management Summary’ van één à twee pagina’s. Deze samenvatting stelt de gebruiker van de jaarverslaggeving dan in staat om zich, samen met het cijfermatige meerjarenoverzicht, in korte tijd een goed beeld van de positie van het fonds te vormen. Verdere verdieping van de onderwerpen in de samenvatting wordt dan opgenomen in het bestuursverslag. Ten aanzien van onderwerpen die niet in de samenvatting worden opgenomen – en dus geen echte kernpunten zijn – rijst de vraag of deze zaken wel thuishoren in het verslag. • Vermijd gemeenplaatsen en formuleer pensioenfondsspecifiek. Schrap algemene economische en politieke bespiegelingen. Door alleen de relevante ontwikkelingen te benoemen inclusief de concrete effecten op het eigen pensioenfonds worden verslagen compacter en leesbaarder. • Formuleer compact. Meer woorden is niet altijd beter. De regelgeving staat het toe om het zogenaamde ‘materialiteitsbeginsel’ toe te passen: zaken die van te verwaarlozen betekenis zijn voor het pensioenfonds en voor de gebruiker van de jaarverslaggeving, hoeven niet (of in mindere mate) benoemd en toegelicht te worden in het bestuursverslag. Een DC-regeling met een verwaarloosbare omvang kan bijvoorbeeld in een paar woorden worden afgedaan. • Beperk overlap van informatie in het bestuursverslag en de jaarrekening. In het bestuursverslag horen de kwalitatieve, beleidsmatige toelichtingen thuis, inclusief onderliggende argumenten voor gemaakte keuzes en de gevolgen. De jaarrekening is de aangewezen plaats voor kwantitatieve toelichtingen. Deze cijfermatige toelichtingen hoeven echter niet ook in het bestuursverslag opgenomen te worden. In het bestuursverslag kan dan ook worden verwezen naar de jaarrekening voor de cijfermatige toelichtingen. Dit zorgt voor compactere bestuursverslagen en tevens voor een duidelijkere structuur.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Verslaggeving & communicatie 181
• Gebruik duidelijke en informatieve tabellen en grafische figuren. Een grafiek van de dekkingsgraad – in combinatie met een toelichting op de factoren die daarop van invloed zijn – geeft vaak beter inzicht dan een uitgebreide tekstuele beschrijving. Grafische figuren kunnen dan ook zeker bijdragen aan een beter verslag. • Cluster belangrijke toelichtingen en presenteer ze als één ‘thema’. Door de verschillende toelichtingen te groeperen in een aantal belangrijke thema’s, worden de structuur en overzichtelijkheid van de verslaggeving verbeterd en wordt herhaling voorkomen. Dit betekent ook dat niet per definitie per post van de balans of staat van baten en lasten een separate toelichting wordt opgenomen, maar dat de toelichting op meerdere posten in één toelichting (paragraaf) wordt opgenomen.
“Het terugbrengen van de omvang van de jaarverslaggeving is geen sinecure.” Conclusie Pensioenfondsen kunnen de omvang van hun jaarverslaggeving terugdringen en daarmee werken aan een hogere relevantie en informatiewaarde. Dit is echter geen gemakkelijke opgave. Er dient een subtiel evenwicht gevonden te worden tussen enerzijds de wettelijke verslaggevingseisen en informatiebehoefte van gebruikers van de jaarverslaggeving, en anderzijds de maatschappelijke roep om compactere jaarstukken. Met de aangereikte principiële uitgangspunten en praktische handvatten kunnen pensioenfondsen een aanmerkelijke verbetering realiseren. Wie daar nu – in tijdig overleg met de externe accountant – mee aan de slag gaat, moet daarvan over verslagjaar 2013 al de eerste vruchten kunnen plukken.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
23
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Verslaggeving & communicatie 183
Nieuwe vorm van geïntegreerde pensioenverslaggeving legt waarde pensioenfonds bloot Auteurs: Frans Glorie en Jacco van Kleef
Het pensioen, historisch gezien een sociaal vangnet voor een onbezorgde oude dag, gebouwd op fundamenten van collectiviteit en solidariteit, lijkt onder te sneeuwen. Ondernemingen sturen aan op een versobering van de pensioenen. Lage dekkingsgraden en het wettelijk solvabiliteitstoezicht maken dat kortingen op pensioenen niet langer een utopie zijn. Pensioen fondsen moeten dan ook meer dan ooit hun toegevoegde waarde laten zien door in te spelen op een veelheid aan eisen van de deelnemers, de politiek en de maatschappij. Een nieuwe geïntegreerde vorm van verslag geving speelt in op deze, soms ook tegengestelde, doelen en maakt de waarde van het pensioen(fonds) zichtbaar. Lage dekkingsgraden, kortingen, hoge premies en openlijke kritiek van toezichthouders op de besturing van pensioenfondsen in economisch kille tijden zetten het vertrouwen in de pensioensector onder druk. Ondanks het toegenomen pensioenbewustzijn blijft pensioen voor veel Nederlanders een moeilijk onderwerp. Het goede nieuws is dat de Nederlander zich nog steeds solidair wil opstellen in de uitvoering van zijn pensioen. Het is dan ook niet meer dan logisch dat, nu we op de drempel staan van nieuwe pensioenwetgeving en pensioencontracten, de Autoriteit Financiële Markten (AFM) oproept om meer uitleg te geven over de afwegingen en keuzes die pensioenfondsen maken. Dit is dus het moment voor pensioenfondsen om hun waarde te tonen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
184 De Pensioenwereld in 2014
“Het kan op korte termijn nodig zijn om waardevernietigende acties uit te voeren om op lange termijn te komen tot waardetoevoeging.” De Autoriteit Financiele Markten doet geen suggesties over hoe pensioenfondsen dat moeten doen. Wel is duidelijk dat de maatschappij via verslaggevingsrichtlijnen en de Code Pensioenfondsen steeds hogere eisen stelt aan de inhoud van het bestuursverslag, ten aanzien van onderwerpen als belangenbehartiging, goed pensioenfondsbestuur, maatschappelijk verantwoord ondernemen (duurzaam beleggen) en kostentransparantie. De traditionele verslaggeving heeft de volgende kenmerken: • Bestuursverslag en jaarrekening zijn apart. • Solvabiliteitstoezicht is financieel gericht. • Waardering van beleggingen op dagprijzen tegenover het langetermijnperspectief van de verplichtingen. • Schatting van de waarde van (illiquide) beleggingen, kostenopslagen en levensverwachting (en andere demografische aspecten van de verplichtingen). • Bij conventie vastgestelde rentecurve voor de waardering van verplichtingen. • Nominale grootheden waarin geen rekening wordt houden met inflatieeffecten. • Het eigen vermogen, uitgedrukt in één getal, laat geen ruimte voor het rapporteren van een bandbreedte als gevolg van voornoemde (schattings-) onzekerheden.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Verslaggeving & communicatie 185
Geïntegreerde pensioenverslaggeving kan een aantal manco’s van de traditionele verslaggeving opvangen. De traditionele verslaggeving beperkt zich tot financiële grootheden, die hun oorsprong vinden in gebeurtenissen uit het verleden. De invloed van toekomstige gebeurtenissen en de onzekerheid rondom de schatting van financiële grootheden zijn ons inziens onderbelicht. Door de samenhang tussen de doelstelling van het pensioenfonds, beleidskeuzes en uitkomsten in een integraal overzicht te presenteren, kan duidelijk verantwoording worden afgelegd. Scenario’s en gevoeligheidsanalyses kunnen daarin ondersteunen. Al met al wordt hiermee een basis gelegd voor het inzicht in de risicohouding van het pensioenfonds. Daarbij kan worden gedacht aan de volgende zaken: • Het waarderen van voorwaardelijke elementen. Onder invloed van Europese voorstellen voor nieuwe solvabiliteitseisen voor pensioenfondsen is het concept van de holistische balans geïntroduceerd. Hierbij moet worden gedacht aan het waarderen van de vorderingen uit garanties van werkgevers (financiële steun in de vorm van toekomstige tijdelijke en/of structurele verhoging van de premies of eenmalige vermogensstortingen) en de verplichtingen uit hoofde van het toeslagverleningsbeleid (effectief het waarderen van voor inflatie gecorrigeerde pensioenverplichtingen). Omdat deze vorderingen en verplichtingen niet hard en onvoorwaardelijk zijn, worden deze niet in de traditionele balans getoond. Deze voorwaardelijke elementen vertegenwoordigen echter wel waarde. • Het in kaart brengen van de immateriële elementen. Het gaat hierbij onder meer om de volgende zaken: - Faalkosten - Het maken van fouten kost geld. Geld dat niet kan worden aangewend voor pensioenen. De huidige richtlijnen voor kostentransparantie geven echter nog geen inzicht in de vermijdbare en onvermijdbare kosten. Bovendien kunnen bijvoorbeeld onjuiste Uniforme Pensioenoverzichten indirect leiden tot onjuiste beslissingen van deelnemers in het kader van hun persoonlijke financiële planning. De waarde van pensioenfondsen die actief sturen op een foutvrije omgeving komt daardoor in de huidige verslaggeving niet tot uitdrukking.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
186 De Pensioenwereld in 2014
- Goodwill - Het negatieve sentiment over pensioenfondsen moet worden gekeerd door te bouwen aan herstel van vertrouwen en het kweken van goodwill. Dat betekent dat pensioenfondsen moeten uitleggen hoe dilemma’s worden ingevuld en het verband tussen beleidskeuzes en de gevolgen van de uitvoering hiervan zichtbaar moeten maken. Positieve goodwill leidt ook tot een grotere bereidheid om de pensioensector te blijven steunen. De waarde van pensioenfondsen die actief sturen op het kweken van goodwill komt daardoor in de huidige verslaggeving niet tot uitdrukking. • Het geven van inzicht in gevoeligheden en scenario’s. Het managen van de verwachtingen over pensioen is de afgelopen jaren een belangrijk leerpunt gebleken. Mede door de discussie over nominale en reële pensioenen wordt het managen van verwachtingen steeds belangrijker. Doordat een pensioenfonds echter op de lange termijn opereert zijn de uitkomsten omgeven met veel en soms grote onzekerheden. De uitkomsten van het beleid zijn onder meer afhankelijk van externe ontwikkelingen en inzichten voor het maken van schattingen. De huidige jaarrekeningen zijn gericht op de balansdatum als historisch toetsmoment en geven daardoor weinig informatie over de toekomst. Met scenarioanalyses van bijvoor beeld rente- en marktontwikkelingen en bandbreedtes van schattingen als overlevingskansen en kostenopslagen kan het inzicht worden vergroot en kunnen verwachtingen beter worden gemanaged. Het doorvoeren van dergelijke veranderingen legt de echte waarde van een pensioenfonds bloot en creëert dus een veel breder begrip van waarde dan het financiële verhoudingsgetal dat we dekkingsgraad noemen. KPMG heeft dit uitgewerkt in het concept van ‘True Value’. Dit is een aanpak waarbij vanuit een omgevingsanalyse de rol en de waarde van een pensioenfonds in kaart worden gebracht. Hierbij kan het in de uitvoering van het beleid op korte termijn nodig zijn om waardevernietigende acties uit te voeren om daarna, op lange termijn, te komen tot waardetoevoeging, als de balans per saldo maar positief is.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Verslaggeving & communicatie 187
Dilemma’s die daarbij een rol (kunnen) spelen zijn: Kans op korting verminderen (risicoreductie)
Streven naar koopkrachtbehoud (risicotoename)
Kortetermijnwaardering (dagprijzen/rente)
Langetermijnuitkeringen
Beleggen in bomen (duurzaam)
Beleggen in bommen (onethisch)
Foutvrije uitvoering
Lage uitvoeringskosten
Geschiktheid bestuur
Betrokkenheid bij eigen fonds en lage uitvoeringskosten
Beleggen in Nederland (concentratie)
Beleggen in de hele wereld (diversificatie)
Beleggen in overheden (kredietrisico)
Beleggen in private sector (maatschappelijk beleggen)
Integrated reporting framework Een relevante ontwikkeling in dit kader is de International Integrated Reporting Council (IIRC) die in 2013 een voorlopige versie van het (conceptueel) raam werk voor Integrated Framework heeft gepresenteerd. De IIRC stelt dat de huidige verslaggeving van organisaties sterk is gericht op de (financiële) informatiebehoefte van aandeelhouders. Ook andere belanghebbenden (stakeholders) hebben een legitiem recht om juist en tijdig te worden geïnformeerd over zaken die hen bezighouden. De kern van het nieuwe raamwerk is dat er meer begrip bij belanghebbenden ontstaat door een helder inzicht in de waardecreatie (waardering), de kansen en risico’s en de gekozen respons (strategie).
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
188 De Pensioenwereld in 2014
Daartoe wordt gekozen voor een bredere informatieverschaffing. Essentieel is dat dit veel verder gaat dan het ’aan elkaar nieten van bestaande rapporten’. Het gaat om een holistische manier van verantwoording afleggen over de activiteiten, aan de hand van financiële en niet-financiële aspecten, prestatieindicatoren en de relaties daartussen. Geïntegreerde verslaggeving moet bovendien worden gezien als een activiteit die gedurende het jaar meerdere malen plaatsvindt, in contrast met de eenmaal per jaar op te stellen jaarre kening. Het is dan ook onderdeel van de communicatie van een pensioenfonds waarin de dialoog met de belanghebbenden over het gevoerde en te voeren beleid wordt gestimuleerd. Het raamwerk kan een handvat bieden voor het afleggen van de verantwoor ding zoals deze in de Code voor Pensioenfondsen als Norm 19 is verwoord.
Norm 19 uit de Code voor Pensioenfondsen Het bestuur legt verantwoording af over het beleid dat het voert, de gerealiseerde uitkomsten van dit beleid en de beleidskeuzes die het eventueel voor de toekomst maakt. Het bestuur weegt daarbij de verschillende belangen af van de groepen die bij het pensioenfonds betrokken zijn. Ook geeft het bestuur inzicht in de risico’s van de belanghebbenden op korte en lange termijn, gerelateerd aan het overeengekomen ambitieniveau. Toelichting De bedoelde verantwoording en het inzicht in de risico’s maken in ieder geval deel uit van het jaarverslag, maar kunnen ook op een andere manier worden gecommuniceerd aan belanghebbenden.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Verslaggeving & communicatie 189
Een eerste uitwerking Het raamwerk is vooral bedoeld als denkmodel. De IIRC geeft dan ook geen antwoord op het ‘hoe’, maar gaat vooral in op het ‘wat’. Het conceptueel raamwerk kan in essentie in vragen worden samengevat. Wij presenteren hieronder een eerste uitwerking voor pensioenfondsen.
Integrated Reporting Framework
Een mogelijke uitwerking voor een pensioenfonds
1.
Wat is onze rol in de maatschappij?
• Zorgen voor een (waardevaste?) uitkering aan de deelnemers (in geld of natura?) of breder. • Een bijdrage leveren aan de toekomstige ontwikkeling van de sector, branche of Nederland? • Toegezegd pensioen of toegezegde bijdrage?
2.
Wat zijn de kansen en/ of bedreigingen van de ontwikkelingen in onze omgeving?
• Er is nog steeds draagvlak voor de pensioengedachte in Nederland. • Vergrijzing (solidariteit tussen generaties). • Collectief versus individueel (ZZP’ers). • Flexibele, kortere dienstverbanden en wisselen tussen sectoren. • Complexiteit regelingen door overgangsmaatregelen.
3.
Wat is ons antwoord op deze kansen en bedreigingen?
• De missie en visie van het pensioenfonds vertaald in strategie en doelen. Vervolg tabel op pagina 190.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
190 De Pensioenwereld in 2014
Integrated Reporting Framework
Een mogelijke uitwerking voor een pensioenfonds
4.
Hoe is de voortgang op de doelstelling?
• Prestaties: verwachting en realisatie. Stel dat het doel is 80% renterisicoafdekking en dit is niet behaald: waarom? • 10% groen beleggen. Kan zijn dat budget overblijft omdat er geen mogelijkheden zijn.
5.
Hoe ziet onze toekomst eruit?
• Hoe ziet de uitkeringenstroom er de komende jaren uit en hoe kan deze worden gefinancierd (liquiditeit) en wat betekent dit voor de uitkeringenstroom nadien (solvabiliteit)? • Hoe werkt de risicodeling over generaties uit?
6.
Hoe hebben wij de integrale benadering geborgd in onze organisatie?
• Beheerste en integere bedrijfsvoering met aandacht voor betrouwbaarheid, integriteit, deskundigheid, geschiktheid, fraudepreventie. • Beheersing van het afhankelijkheidsrisico door uitbesteding aan derden.
Tabel 1: Eerste uitwerking van het conceptueel raamwerk voor pensioenfondsen
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Verslaggeving & communicatie 191
Tot slot Het opnemen van niet-financiële grootheden en meer toekomstgerichte informatie brengt nieuwe vraagstukken met zich mee ten aanzien van de beschikbaarheid en de betrouwbaarheid. Dit stelt dus eisen aan de inrichting van de registratie en administratie. De sterkere koppeling in de verslaggeving tussen beleid, uitvoering en realisatie betekent ook dat pensioenfondsen verantwoording moeten afleggen over de niet gekozen beleidsalternatieven en de afwijking tussen verwachting en realisatie. Dat is alleen mogelijk als de argumentatie en keuzes nadrukkelijk worden vastgelegd in de bestuursdocumentatie. Dit alles maakt duidelijk dat het niet eenvoudig is om de overgang naar een meer waardevolle geïntegreerde rapportage te maken. Maar voorop staat dat een geïntegreerde pensioenverslaggeving een belangrijke bijdrage kan leveren aan het herwinnen van het vertrouwen in de pensioensector. Dit biedt perspectief voor de pensioensector.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 193
Bijlagen Inleiding
194
Bijlage 1 KPMG-onderzoek 2013
195
1. Risicomanagement & governance 196 2. Pensioenregeling 212 3. Uitbesteding & uitvoeringskosten 221 4. Beleggingen 229 5. Verslaggeving & communicatie 238 Bijlage 2 KPMG-trendonderzoek 2013 247 1. Uitbesteding 248 2. Risicomanagement 250 3. Duurzaam beleggen 251 Colofon 252
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
194 De Pensioenwereld in 2014
Inleiding In oktober 2013 heeft Motivaction in opdracht van KPMG een onderzoek uitgevoerd. In totaal zijn honderd pensioenfondsen gevraagd naar hun standpunten over een groot aantal actuele ontwikkelingen in de pensioenmarkt die beschreven zijn in deze publicatie. De resultaten zijn weergegeven in bijlage 1. Daarnaast zijn drie vragen gesteld die ook in het onderzoek van 2008, 2009, 2010, 2011 en 2012 waren opgenomen om mogelijke verschuivingen in de markt te kunnen signaleren. De resultaten hiervan zijn weergegeven in bijlage 2. De vragen zijn in eerste instantie gesteld aan de voorzitter van het ondernemingspensioenfonds. In de gevallen dat deze niet aanspreekbaar was, is een ander lid van het bestuur benaderd (secretaris, penningmeester) of de administrateur. In dit rapport zijn de onderzoeksresultaten als volgt weergegeven: • Vraag: hierin staat de vraag weergegeven zoals deze door de onderzoeker aan het pensioenfonds is gesteld. • Antwoord: hierin staat een (grafische) weergave van de onderzoeksresultaten met een korte toelichting. Door afronding op gehele percentages komt het totaal niet altijd exact uit op 100%. Onderzoekspopulatie Het onderzoek is uitgevoerd onder pensioenfondsen. Er is een aselecte steekproef genomen van honderd fondsen uit alle pensioenfondsen in Nederland.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 195
Bijlage 1 KPMG-onderzoek 2013
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
196 De Pensioenwereld in 2014
1. Risicomanagement & governance 1.1 Nieuwe eisen aan bestuur, medezeggenschap en toezicht: omdenken gewenst Vraag 1 In de Wet versterking bestuur pensioenfondsbesturen wordt van pensioenfondsen verlangd een governancemodel te kiezen. Heeft uw pensioenfonds al een governancemodel gekozen?
Antwoord
43% 57%
Ja Nee Geen mening
57% van de respondenten heeft al een governancemodel gekozen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 197
Vraag 2 Voor welk governancemodel heeft uw pensioenfonds gekozen?
Antwoord 2% 2% 7%
4%
Paritair bestuursmodel Onafhankelijk bestuursmodel
86%
Paritair gemengd model Onafhankelijk gemengd model Omgekeerd gemengd model Geen mening
Een ruime meerderheid (86%) van de ondervraagden heeft het paritair bestuursmodel als governancemodel gekozen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
198 De Pensioenwereld in 2014
Vraag 3 De keuze voor een governancemodel heeft naar verwachting voor ons pensioenfonds de grootste impact ten aanzien van:
Antwoord
9%
14%
24%
34%
De werving van externe bestuurders De deskundigheidseisen voor de bestuurders
19%
De verandering van bestaande organisatie-inrichting Anders, namelijk Geen mening
De keuze voor een governancemodel heeft voor 34% van de respondenten naar verwachting de grootste impact ten aanzien van de deskundigheidseisen voor de bestuurders. 19% verwacht dat het governancemodel de grootste impact zal hebben op de verandering van de bestaande organisatie-inrichting. 14% van de ondervraagden verwacht dat de keuze voor een governancemodel de grootste impact zal hebben op de werving van externe bestuurders.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 199
Vraag 4 Heeft uw pensioenfonds reeds geanalyseerd of het voldoet aan de Code Pensioenfondsen?
Antwoord
4%
39%
57%
Ja Nee Geen mening
57% van de ondervraagden heeft niet geanalyseerd of zij voldoen aan de Code Pensioenfondsen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
200 De Pensioenwereld in 2014
Vraag 5 Voldoet uw pensioenfonds aan de Code Pensioenfondsen?
Antwoord 3%
26%
72% Ja Nee Geen mening
72% van de respondenten die een analyse hebben uitgevoerd voldoet aan de Code Pensioenfondsen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 201
1.2 Gedegen afweging nodig over aansprakelijkheden pensioenfondsbestuurder Vraag 6 Hoe zijn de bestuursleden van het pensioenfonds verzekerd tegen aansprakelijkheid?
Antwoord
2% 3%
7%
41%
47% Individueel Collectief, via de werkgever Collectief, via het pensioenfonds Niet verzekerd Geen mening
Bij 88% van de ondervraagden pensioenfondsen zijn de bestuursleden collectief verzekerd tegen aansprakelijkheid. 3% van de bestuursleden is individueel verzekerd en 7% van de bestuursleden van de ondervraagden pensioenfondsen is niet verzekerd tegen aansprakelijkheid.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
202 De Pensioenwereld in 2014
1.3 Nieuwe regeling tijdsbeslag: een kwestie van kiezen
Vraag 7 Vindt u het een goede ontwikkeling dat bestuursleden niet meer dan 1 fte aan bestuurs- en toezichtfuncties mogen vervullen?
Antwoord
7% 17%
76% Ja Nee Geen mening
Een meerderheid (76%) van de ondervraagden vindt het een goede ontwikkeling dat bestuursleden niet meer dan 1 fte aan bestuurs- en toezichtfuncties mogen vervullen. 17% van de respondenten vindt het geen goede ontwikkeling dat bestuursleden niet meer dan 1 fte aan bestuurs- en toezichtfuncties mogen vervullen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 203
Vraag 8 Zijn er bij uw pensioenfonds bestuursleden die meer dan 1 fte aan bestuurs- en toezichtfuncties vervullen?
Antwoord
4%
7%
5%
84%
Ja, meerdere bestuursleden Ja, één bestuurslid Nee Geen mening
Bij 12% van de ondervraagde pensioenfondsen zijn één of meer bestuursleden die meer dan 1 fte aan bestuurs- en toezichtfuncties vervullen. Bij een ruime meerderheid (84%) van de respondenten vervullen geen van de bestuursleden meer dan 1 fte aan bestuurs- en toezichtfuncties.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
204 De Pensioenwereld in 2014
1.4 Op wereldreis met je pensioenregeling
Vraag 9 Op 1 juli 2012 zijn voor pensioenfondsbesturen de wettelijke geschiktheidseisen volgens de Beleidsregel Geschiktheid 2012 ingegaan. Zijn deze eisen u voldoende helder?
Antwoord 2%
9%
89%
Ja Nee Geen mening
De wettelijke geschiktheidseisen volgens de Beleidsregel Geschiktheid 2012 zijn voor een grote meerderheid (89%) van de ondervraagden voldoende helder. 9% van de respondenten geeft aan dat de helderheid van de geschiktheidseisen onvoldoende is.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 205
Vraag 10 Voldoet uw bestuur aan de wettelijke geschiktheidseisen?
Antwoord 3%
6%
91%
Ja Nee Geen mening
91% van de ondervraagden geeft aan dat hun bestuur voldoet aan de wettelijke geschiktheidseisen. Een kleine minderheid (6%) van de respondenten geeft aan dat het bestuur niet aan de wettelijke geschiktheidseisen voldoet.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
206 De Pensioenwereld in 2014
Vraag 11 In welke mate voldoen de door uw bestuursleden gevolgde externe opleidingen aan uw verwachting?
Antwoord 1% 6% 21%
72%
Ruim voldoende Voldoende Onvoldoende Geen mening
De door bestuursleden gevolgde externe opleidingen voldoen bij 72% van de ondervraagden. 21% van de respondenten kwalificeert de gevolgde externe opleidingen als ruim voldoende. Slechts 1% van de ondervraagden kwalificeert de opleidingen als onvoldoende.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 207
1.5 Policy House: blijvende eenvoud in het beleidswoud
Vraag 12 Beschikt uw pensioenfonds over een lijst waarop alle beleidsdocumenten genoteerd staan?
Antwoord 3%
16%
24%
57% Ja, een overzicht van alle documenten Nee, alleen een overzicht van een deel van de documenten Nee, geen overzicht Geen mening
57% van de respondenten beschikt over een lijst waarop alle beleidsdocumenten genoteerd staan. 24% heeft alleen een overzicht van een deel van de documenten en 16% van de ondervraagden heeft geen overzicht.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
208 De Pensioenwereld in 2014
Vraag 13 Is de beleidsdocumentatie van uw pensioenfonds op een centrale plaats opgeslagen?
Antwoord
1% 2%
97%
Ja Nee Geen mening
Bij 97% van de ondervraagden is de beleidsdocumentatie centraal opgeslagen. 2% van de respondenten heeft de beleidsdocumentatie niet centraal opgeslagen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 209
1.6 Compliance: niet omdat het moet, maar omdat het ertoe doet
Vraag 14 Hoe beoordeelt u de aandacht voor cultuur en integriteit binnen uw pensioenfonds?
Antwoord 3%
44% 53%
Ruim voldoende Voldoende Geen mening
Een meerderheid (53%) van de ondervraagden beoordeelt de aandacht voor cultuur en integriteit binnen haar pensioenfonds als voldoende. 44% van de respondenten beoordeelt de aandacht als ruim voldoende.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
210 De Pensioenwereld in 2014
1.7 Liquidatie van een pensioenfonds vraagt om goed geplande aanpak
Vraag 15 Hoe waarschijnlijk acht u het dat uw pensioenfonds binnen 5 jaar zal fuseren of liquideren?
Antwoord 3%
29%
45%
23%
Zeer waarschijnlijk Waarschijnlijk Onwaarschijnlijk Geen mening
Van de respondenten acht 45% het onwaarschijnlijk dat het pensioenfonds binnen 5 jaar zal gaan fuseren of liquideren. 29% acht deze kans zeer waarschijnlijk en 23% acht het waarschijnlijk dat het pensioenfonds binnen 5 jaar zal gaan fuseren of liquideren.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 211
Vraag 16 Hoe waarschijnlijk acht u het dat de sponsor van het pensioenfonds bereid is aanvullende bijdragen te leveren bij een eventuele fusie/liquidatie?
Antwoord
11%
12%
27%
50% Zeer waarschijnlijk Waarschijnlijk Onwaarschijnlijk Geen mening
De helft (50%) van de ondervraagden acht het onwaarschijnlijk dat de sponsor van het pensioenfonds bereid is aanvullende bijdragen te leveren bij een eventuele fusie of liquidatie. 27% acht deze kans waarschijnlijk en 12% acht het zeer waarschijnlijk dat de sponsor bereid is aanvullende bijdragen te leveren bij een eventuele fusie of liquidatie.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
212 De Pensioenwereld in 2014
2. Pensioenregeling 2.1 Aanpassingen van het fiscale (Witteveen)kader
Vraag 17 Bent u ervan op de hoogte dat per 1 januari 2014 de fiscale ruimte voor pensioenopbouw beperkt wordt?
Antwoord
100% Ja
Alle (100%) ondervraagden zijn ervan op de hoogte dat per 1 januari 2014 de fiscale ruimte voor pensioenopbouw wordt beperkt.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 213
Vraag 18 Zijn de fiscale wijzigingen per 1 januari 2014 tijdig verwerkt in uw pensioenregeling?
Antwoord
8%
6%
86%
Ja Nee Geen mening
Bij 86% van de respondenten zijn de fiscale wijzigingen per 1 januari 2014 verwerkt in hun pensioenregeling. Bij 8% van de ondervraagden zal dit niet het geval zijn.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
214 De Pensioenwereld in 2014
Vraag 19 Bent u zich bewust van de fiscale risico’s en sancties van het niet tijdig verwerken van de pensioenwijzigingen per 1 januari 2014?
Antwoord 1%
6%
93%
Ja Nee Geen mening
Een ruime meerderheid (93%) van de ondervraagden is zich bewust van de fiscale risico’s en sancties van het niet tijdig verwerken van de pensioenwijzigingen per 1 januari 2014. 6% van de respondenten is zich niet bewust van de fiscale risico’s en sancties.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 215
Vraag 20 Door welke partij wordt uw pensioenreglement getoetst? (meerdere antwoorden mogelijk)
Antwoord
2% 2% 3%
12%
47%
Belastingadviseur
75%
Belastingdienst Externe partij (geen fiscalist) Doen we zelf Dit wordt niet getoetst Geen mening
Van de ondervraagden laat 90% het pensioenreglement toetsen door een externe partij. 47% toetst het pensioenreglement zelf en 2% laat het pensioenreglement niet toetsen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
216 De Pensioenwereld in 2014
Vraag 21 Wordt de ingangsdatum van het pensioen in uw regeling verhoogd naar 67 jaar?
Antwoord
5% 21% 40%
34%
Ja, per 1 januari 2014 Ja, in de periode na 1 januari 2014 Nee Geen mening
40% van de ondervraagden verhoogt de ingangsdatum van het pensioen in hun regeling naar 67 jaar per 1 januari 2014. 34% zal de ingangsdatum van het pensioen in hun regeling na 1 januari 2014 verhogen naar 67 jaar. 21% van de respondenten verhoogt de ingangsdatum niet.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 217
2.2 Politieke onzekerheid maakt pensioenfondsen tot speelbal
Vraag 22 Vindt u het een goede ontwikkeling dat er per 1 januari 2015 maar één pensioencontract komt in plaats van twee pensioencontracten?
Antwoord
7% 7%
86%
Ja Nee Geen mening
Een ruime meerderheid (86%) van de ondervraagden vindt het een goede ontwikkeling dat er per 1 januari 2015 maar één pensioencontract komt in plaats van twee pensioencontracten.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
218 De Pensioenwereld in 2014
Vraag 23 Treft uw pensioenfonds voorbereidingen voor het nieuwe pensioenstelsel ondanks dat er nog onduidelijkheid bestaat over de inhoud van het combi-contract?
Antwoord 2%
43% 55%
Ja Nee Geen mening
Een meerderheid (55%) van de ondervraagden treft voorbereidingen voor het nieuwe pensioenstelsel ondanks dat er nog onduidelijkheid bestaat over de inhoud van het combi-contract.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 219
2.3 Degressieve pensioenopbouw en de kansen voor een nieuwe solidariteit Vraag 24 Vindt u het wenselijk dat er in uw pensioenregeling sprake is van overdrachtssolidariteit?
Antwoord
12%
20%
68% Ja Nee Geen mening
68% van de ondervraagden vindt het wenselijk dat er in de pensioenregeling sprake is van overdrachtssolidariteit.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
220 De Pensioenwereld in 2014
Vraag 25 Vindt u het wenselijk dat er in uw pensioenregeling sprake is van risicosolidariteit tussen generaties?
Antwoord
6% 12%
82% Ja Nee Geen mening
82% van de ondervraagden vindt het wenselijk dat er in de pensioenregeling sprake is van risicosolidariteit tussen generaties.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 221
3. Uitbesteding & uitvoeringskosten 3.1 Beter inzicht in de pensioenfondsprestaties door middel van een integraal dashboard Vraag 26 Heeft u een dashboard waarmee u in één oogopslag de score van uw belangrijkste KPI’s ziet?
Antwoord
37%
63%
Ja Nee
Een meerderheid (63%) van de ondervraagden heeft geen dashboard waarmee zij in één oogopslag de score van hun belangrijkste KPI’s zien. 37% van de respondenten beschikt wel over een dergelijk dashboard.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
222 De Pensioenwereld in 2014
Vraag 27 Heeft uw pensioenfonds behoefte aan een dergelijk dashboard?
Antwoord
22%
78% Ja Nee, omdat
Van de ondervraagden die niet beschikken over een dashboard waarmee zij in één oogopslag de score van hun belangrijkste KPI’s kunnen zien, heeft 78% geen behoefte aan een dergelijk dashboard. 22% van de respondenten heeft wel behoefte aan een dergelijk dashboard.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 223
Vraag 28 Voldoet het huidige dashboard van het pensioenfonds aan uw verwachtingen?
Antwoord
8%
92% Ja Nee, omdat
Van de respondenten die beschikken over een dashboard waarmee zij in één oogopslag de score van hun belangrijkste KPI’s kunnen zien, verklaart een ruime meerderheid (92%) dat haar huidige dashboard voldoet aan haar verwachtingen. 8% van de ondervraagden beschikt over een dashboard dat niet voldoet aan hun verwachtingen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
224 De Pensioenwereld in 2014
3.2 Btw-efficiënte bedrijfsvoering bij ondernemingspensioenfondsen: de deur staat op een kier Vraag 29 Wordt door uw pensioenfonds de door derde partijen in rekening gebrachte btw (gedeeltelijk) teruggevraagd?
Antwoord
10% 34%
56% Ja Nee Geen mening
Bij een meerderheid (56%) van de respondenten wordt de door derden partijen in rekening gebrachte btw (gedeeltelijk) teruggevraagd. Bij 34% van de ondervraagden gebeurt dit niet.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 225
Vraag 30 Welke partij draagt de kosten voor het beheer en uitvoering van uw Pensioenfonds?
Antwoord
16%
1%
53% 30% Het pensioenfonds De werkgever Geen mening Beide
De kosten voor het beheer en uitvoering van het pensioenfonds wordt bij een meerderheid (53%) van de respondenten gedragen door het pensioenfonds. Bij 30% van de ondervraagden worden de kosten gedragen door de werkgever.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
226 De Pensioenwereld in 2014
3.3 Controle op migratietrajecten onontbeerlijk
Vraag 31 Welk type aanpassingen verwacht u het komende jaar in uw huidige pensioenadministratiesysteem door te voeren? (meerdere antwoorden mogelijk)
Antwoord 1%
31% 46%
18% Regulier onderhoud Migratie naar een nieuwe oplossing
31%
Uitbesteding aan andere dienstverlener Geen aanpassingen Geen mening
Van de respondenten verwacht 46% komend jaar regulier onderhoud in hun huidige pensioenadministratiesysteem door te voeren. 31% verwacht te migreren naar een nieuwe oplossing. 18% van de ondervraagden verwacht de pensioenadministratie uit te besteden aan een andere dienstverlener.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 227
Vraag 32 Welke gebeurtenissen zijn aanleiding tot deze (systeem)aanpassingen? (meerdere antwoorden mogelijk)
Antwoord
21% 13%
60%
16% Invoering nieuwe pensioenwetgeving Wijzigingen in pensioenreglement
60%
Wijzigingen in strategie pensioenfondsen Performance huidige landschap Anders, namelijk:
Een meerderheid (60%) van de ondervraagden vindt de invoering van nieuwe pensioenwetgeving of een wijziging in het pensioenreglement een aanleiding tot systeemaanpassingen. 16% van de respondenten vindt een wijziging in de strategie een aanleiding tot een systeemaanpassing en 21% vindt de performance van het huidige landschap een aanleiding tot een systeemaanpassing.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
228 De Pensioenwereld in 2014
Vraag 33 Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de data in uw huidige pensioenadministratie?
Antwoord
1% 1%
41% 57%
Ruim voldoende Voldoende Onvoldoende Geen mening
57% van de respondenten beoordeelt de kwaliteit van de data in hun huidige pensioenadministratie als ruim voldoende. 41% van de ondervraagden beoordeelt de kwaliteit van de data als voldoende en 1% van de respondenten beoordeelt de kwaliteit van de data in hun huidige pensioenadministratie als onvoldoende.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 229
4. Beleggingen 4.1 Integraal vermogensbeheer: een duurzame relatie is een scherpe relatie Vraag 34 In welke mate bent u tevreden met de wijze waarop bij uw pensioenfonds de besturing van het vermogensbeheer is ingericht?
Antwoord 2%
2%
37%
59% Zeer tevreden Tevreden Ontevreden Geen mening
Van de respondenten is 59% tevreden met de wijze waarop de besturing van het vermogensbeheer is ingericht. 37% van de ondervraagden is zeer tevreden en 2% is ontevreden over de wijze waarop de besturing van het vermogensbeheer is ingericht.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
230 De Pensioenwereld in 2014
Vraag 35 Overweegt u één of meerdere vermogensbeheeractiviteiten die op dit moment uitbesteed zijn (weer) in huis te halen?
Antwoord
1% 1% 1%
Ja, binnen 1 jaar
97%
Ja, na 1 jaar Nee Geen mening
Bij de respondenten die het vermogensbeheer hebben uitbesteed overweegt 2% één of meerdere vermogensbeheeractiviteiten (weer) in huis te halen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 231
Vraag 36 Op welke functies hebben deze activiteiten betrekking? (meerdere antwoorden mogelijk)
Antwoord
50%
50%
ALM Strategisch (beleggings)beleid Risicomanagement Compliance
50%
Beheer liquide asset classes Beheer illiquide asset classes Selecteren en monitoren managers
Van de ondervraagden die vermogensbeheeractiviteiten hebben uitbesteed overweegt de helft (50%) om ALM, risicomanagement of beheer van illiquide asset classes (weer) in huis te halen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
232 De Pensioenwereld in 2014
Vraag 37 Overweegt u vermogensbeheeractiviteiten die op dit moment in huis worden uitgevoerd uit te besteden?
Antwoord 3% 9%
6%
Ja, binnen 1 jaar
82%
Ja, na 1 jaar Nee Geen mening
Bij de respondenten die het vermogensbeheer zelf uitvoeren overweegt 9% om vermogensbeheeractiviteiten uit te gaan besteden.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 233
Vraag 38 Op welke functies hebben deze activiteiten betrekking? (meerdere antwoorden mogelijk)
Antwoord
33%
33%
33% 67%
67% ALM Strategisch (beleggings)beleid
67% 67%
Risicomanagement Compliance Beheer liquide asset classes Beheer illiquide asset classes Selecteren en monitoren managers
Van de ondervraagden die vermogensbeheeractiviteiten zelf uitvoeren overweegt 67% om strategisch (beleggings)beleid, risicomanagement, compliance of beheer van liquide asset classes uit te gaan besteden. 33% van de respondenten overweegt om ALM, beheer van illiquide asset classes of het selecteren en monitoren van managers uit te besteden.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
234 De Pensioenwereld in 2014
4.2 Subjectieve waardering beleggingen: meer duiding nodig
Vraag 39 Vindt u het belangrijk om in de jaarrekening een toelichting te geven op de waarderingscomplexiteit van de beleggingen?
Antwoord
4%
32%
64%
Ja Nee Geen mening
64% van de ondervraagden vindt het belangrijk om in de jaarrekening een toelichting te geven op de waarderingscomplexiteit van de beleggingen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 235
Vraag 40 Vindt u dat de waarderingscomplexiteit van de beleggingen van uw pensioenfonds ook cijfermatig inzichtelijk moet worden gemaakt?
Antwoord
7% 23%
70% Ja Nee Geen mening
70% van de ondervraagden vindt dat de waarderingscomplexiteit van de beleggingen ook cijfermatig inzichtelijk moet worden gemaakt.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
236 De Pensioenwereld in 2014
4.3 EU-claims: geen grijs gedraaide plaat
Vraag 41 Bent u bekend met de mogelijkheid om op basis van EU-recht bronbelasting op dividenden en interest terug te vragen?
Antwoord
15%
85%
Ja Nee Geen mening
Een ruime meerderheid (85%) van de respondenten is bekend met de mogelijkheid om op basis van EU-recht bronbelasting op dividenden en interest terug te vragen. 15% van de respondenten is hiervan niet op de hoogte.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 237
Vraag 42 Heeft uw pensioenfonds reeds EU-claims ingediend waarin is verzocht om een teruggaaf van buitenlandse dividendbelasting?
Antwoord
11%
36%
53%
Ja Nee Geen mening
Van de respondenten die bekend zijn met de mogelijkheid om op basis van EU-recht bronbelasting op dividenden en interest terug te vragen, heeft 53% reeds EU-claims ingediend waarin is verzocht om een teruggaaf van buitenlandse dividendbelasting. 36% heeft geen dergelijke EU-claims ingediend.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
238 De Pensioenwereld in 2014
5. Verslaggeving & communicatie 5.1 De nieuwe Ultimate Forward Rate: een tijdelijk lapmiddel?
Vraag 43 In hoeverre bent u op de hoogte van de kenmerken van het nieuwe pensioencontract?
Antwoord
10% 33%
57%
Ruim voldoende Voldoende Onvoldoende Geen mening
Een meerderheid (57%) van de ondervraagden is voldoende op de hoogte van de kenmerken van het nieuwe pensioencontract. 33% van de respondenten is ruim voldoende op de hoogte en 10% van de ondervraagden zegt onvoldoende op de hoogte te zijn van de kenmerken van het nieuwe pensioencontract.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 239
Vraag 44 Hoe uitgebreid gaat uw pensioenfonds de inhoud van het nieuwe pensioencontract met uw deelnemers communiceren?
Antwoord
10%
8%
29% 42% Tot in detail
11%
Op hoofdlijnen Alleen de noodzakelijke gegevens Hier dient nog over beslist te worden Geen mening
29% van de respondenten geeft aan de inhoud van het nieuwe pensioencontract op hoofdlijnen met hun deelnemers te gaan communiceren. 11% zal alleen de noodzakelijke gegevens communiceren en 8% geeft aan de inhoud van het nieuwe pensioencontract tot in detail met hun deelnemers te gaan communiceren.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
240 De Pensioenwereld in 2014
Vraag 45 Welke partij ondersteunt uw pensioenfonds bij de communicatie van het nieuwe pensioencontract?
Antwoord
5%
12%
23% 21%
Communicatieadviesbureau Actuarieel adviseur
39%
Geen partij (eigen beheer) Anders, namelijk Geen mening
39% van de respondenten wordt niet ondersteund bij de communicatie van het nieuwe pensioencontract. Een actuarieel adviseur zal 21% van de respondenten ondersteunen en 12% van de ondervraagden zal zich door een communicatieadviesbureau laten bijstaan bij de communicatie van het nieuwe pensioencontract.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 241
5.2 Haal het maximale uit uw externe accountant en certificerend actuaris Vraag 46 In hoeverre heeft u inzicht in de werkzaamheden van de accountant en certificerend actuaris van uw pensioenfonds?
Antwoord
4%
41% 55%
Ruim voldoende Voldoende Onvoldoende
Een meerderheid (55%) van de ondervraagden heeft ruim voldoende inzicht in de werkzaamheden van de accountant en certificerend actuaris. 41% van de respondenten heeft voldoende inzicht in de werkzaamheden en 4% van de ondervraagden zegt onvoldoende inzicht te hebben in de werkzaamheden van de accountant en certificerend actuaris.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
242 De Pensioenwereld in 2014
Vraag 47 Bent u bekend met de nieuwe praktijkhandreiking t.a.v. de accountant en de actuaris?
Antwoord
42% 58%
Ja Nee Geen mening
58% van de ondervraagden is niet bekend met de nieuwe praktijkhandreiking t.a.v. de accountant en de actuaris.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 243
Vraag 48 Welke voordelen ziet u in de toepassing van de nieuwe praktijkhandreiking voor de accountant? (meerdere antwoorden mogelijk)
Antwoord
12% 62%
50%
Meer duidelijkheid over de rollen van de accountant en de certificerend actuaris Verhoogde kwaliteit van de controles van de accountant en certificerend actuaris
33% 57%
Meer inzicht door het pensioenfondsbestuur in de werkzaamheden van de accountant en certificerend actuaris Effectievere communicatie van de accountant en de certificerend actuaris met het pensioenfonds Geen mening
De nieuwe praktijkhandreiking heeft voor 62% van de respondenten als voordeel dat er meer duidelijkheid is over de rollen van de accountant en de certificerend actuaris. 57% ziet het verkrijgen van meer inzicht door het pensioenfondsbestuur in de werkzaamheden van de accountant en certificerend actuaris als een voor deel. De helft (50%) van de respondenten ziet de effectievere communicatie van de accountant en de certificerend actuaris met het pensioenfonds als voordeel van de praktijkhandreiking. De verhoogde kwaliteit van de controles van de accountant en certificerend actuaris wordt door 33% van de respondenten als voordeel gezien.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
244 De Pensioenwereld in 2014
Vraag 49 Welke vorm van communicatie van uw accountant heeft de meeste toegevoegde waarde voor het bestuur van uw pensioenfonds?
Antwoord 2%
15%
6%
34%
43%
Controleplan Accountantsverslag Besprekingen Overige, namelijk Geen mening
43% van de ondervraagden ziet de besprekingen met de accountant als meest toevoegende waarde voor het bestuur van een pensioenfonds. Het accountantsverslag voegt bij 34% van de respondenten de meeste waarde toe.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 245
5.3 Verslaggeving in de pensioenwereld: less is more
Vraag 50 Hoe beoordeelt u het aantal pagina’s van uw jaarverslag, gelet op de complexiteit van uw pensioenfonds?
Antwoord
3% 1%
43%
53% Te groot Passend Te gering Geen mening
Een meerderheid (53%) van de ondervraagden vindt het aantal pagina’s van het jaarverslag, gelet op de complexiteit van het pensioenfonds, passend. 43% van de repondenten vindt het aantal pagina’s te groot en 1% vindt het aantal pagina’s van het jaarverslag, gelet op de complexiteit van het pensioenfonds, te gering.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
246 De Pensioenwereld in 2014
Vraag 51 Wat ziet u als het belangrijkste obstakel om het aantal pagina’s van het jaarverslag te verminderen?
Antwoord
31%
63% 2% 2% 2%
Wet- en regelgeving Roep om steeds verdere transparantie Toegenomen complexiteit Extra inspanning als gevolg van nieuw format Anders, namelijk
63% van de respondenten vindt de wet- en regelgeving het belangrijkste obstakel om het aantal pagina’s van het jaarverslag te verminderen.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 247
Bijlage 2 KPMG-trendonderzoek 2013
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
248 De Pensioenwereld in 2014
1. Uitbesteding
Vraag 1 In hoeverre heeft uw pensioenfonds het vermogensbeheer uitbesteed?
66% 64% 63% 56% 63% 53%
Volledig uitbesteed
7% 8%
Gedeeltelijk uitbesteed
22% 21% 16% 22%
2013 2012 2011 2010 2009 2008
10% 29% 29% 23% 21% 25%
In eigen beheer
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Van de ondervraagde pensioenfondsen geeft 66% aan het vermogensbeheer volledig te hebben uitbesteed. Vergeleken met vorig jaar is het aantal pensioenfondsen dat zijn vermogensbeheer volledig heeft uitbesteed met 2% gestegen. Het aantal pensioenfondsen dat zijn vermogensbeheer gedeeltelijk heeft uitbesteed is ten opzichte van vorig jaar met 15% toegenomen, daarentegen is het pensioen in eigen beheer is ten opzichte van vorig jaar gedaald met 19%.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 249
Vraag 2 In hoeverre heeft uw pensioenfonds de pensioenadministratie uitbesteed?
62%
71%
80% 75% 71% 77%
Volledig uitbesteed
9%
Gedeeltelijk uitbesteed
16% 21% 16% 21% 16%
8% 11% 9% 8% 7%
In eigen beheer
0
10
20
2013 2012 2011 2010 2009 2008
21%
30
40
50
60
70
80
90
100 %
In 2013 heeft 62% van de pensioenfondsen zijn pensioenadministratie geheel uitbesteed. Dit is een afname van 9% ten opzichte van het jaar ervoor. Ook het in eigen beheer hebben van de pensioenadministratie is daarentegen met 13% toegenomen ten opzichte van 2012.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
250 De Pensioenwereld in 2014
2. Risicomanagement
Vraag 3 In hoeverre heeft uw pensioenfonds het risicomanagement op orde?
40% 32% 35%
Volledig op orde
23% 29% 23%
59%
67% 63% 72% 68% 75%
Redelijk op orde
1% 0% 1% Niet op orde 4% 3% 2% 2013 2012 2011 2010 2009 2008
0% 1% Weet niet 1% 1% 0% 0% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
In 2013 geeft 40% van de ondervraagde pensioenfondsen aan het risico management volledig op orde te hebben. In vergelijking met het voorgaande jaar heeft zich een stijging van 8% voorgedaan. 59% van de pensioenfondsen geeft in 2013 aan het risicomanagement redelijk op orde te hebben, ten opzichte van 2012 is dit een daling van 8%.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 251
3. Duurzaam beleggen
Vraag 4 Hecht uw pensioenfonds er waarde aan dat in zijn beleggingen ook milieu-, sociale of ethische randvoorwaarden worden gesteld aan de bedrijven waarin wordt belegd?
79% 67% 74% 65% 72% 63%
Ja
17% 16%
Nee
26%
22%
30% 34% 2013 2012 2011 2010 2009 2008
4% 7% 9% 5% 6% 3%
Weet niet
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Van de ondervraagde pensioenfondsen geeft 79% aan er waarde aan te hechten dat in zijn beleggingen milieu-, sociale of ethische randvoorwaarden worden gesteld aan de bedrijven waarin wordt belegd. Ten opzichte van 2012 is dit een stijging van 12%. 17% van de pensioenfondsen geeft aan hier geen waarde aan te hechten. In vergelijking met vorig jaar is dit een afname van 9%.
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
252 De Pensioenwereld in 2014
Colofon Wilt u in contact komen met KPMG en/of nadere informatie over deze uitgave, dan kunt u gebruikmaken van onderstaande contactgegevens: KPMG, marktgroep Financial Services Laan van Langerhuize 1 1186 DS Amstelveen Postbus 74500 1070 DB Amsterdam E-mail:
[email protected] Edward Snieder KPMG Advisory T: +31 (0)20 656 7941 E:
[email protected] Jan Stigter KPMG Meijburg & Co T: +31 (0)10 453 6862 E:
[email protected] Wim Teeuwissen KPMG Audit T: +31 (0)30 658 3094 E:
[email protected]
© 2013 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 253
Daarnaast werkten mee: Monique de Jong Edwin Krikke Rob Langeveldt Martin Vredenduin David van Walraven
Omslag: Andy Bellm Thijn Stouten
Realisatie: Marketing Financial Services
Vormgeving en productie: IN10 Communicatie, Rotterdam
Drukwerk: Reijnen Media, Amstelveen
December 2013
© 2013 KPMG Advisory N.V., ingeschreven bij het handelsregister in Nederland onder nummer 33263682, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative (‘KPMG International’), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, het logo en ‘cutting through complexity’ zijn geregistreerde merken van KPMG International. De in dit document vervatte informatie is van algemene aard en is niet toegespitst op de specifieke omstandigheden van een bepaalde persoon of entiteit. Wij streven ernaar juiste en tijdige informatie te verstrekken. Wij kunnen echter geen garantie geven dat dergelijke informatie op de datum waarop zij wordt ontvangen nog juist is of in de toekomst blijft. Daarom adviseren wij u op grond van deze informatie geen beslissingen te nemen behoudens op grond van advies van deskundigen na een grondig onderzoek van de desbetreffende situatie.
Contact
KPMG, marktgroep Financial Services Laan van Langerhuize 1 1186 DS Amstelveen Postbus 74500 1070 DB Amsterdam E-mail:
[email protected]
Edward Snieder KPMG Advisory T: + 31 (0)20 656 7941 E:
[email protected] Jan Stigter KPMG Meijburg & Co T: + 31 (0)10 453 6862 E:
[email protected] Wim Teeuwissen KPMG Audit T: + 31 (0)30 658 3094 E:
[email protected] www.kpmg.nl/pensions