De oudste stad van Nederland Nijmegen is de oudste stad van het land. Onderzoek naar de brokstukken van de godenpijler, gevonden op het plein voor Museum Het Valkhof, bracht aan het licht dat de stad al in 17 na Christus een plaats van belang moet zijn geweest. Uit eerder onderzoek was al gebleken dat zij rond het jaar 100 stadsrechten kreeg. Nijmegen had dus alle reden om twee jaar geleden 2000 jaar leven, 1900 jaar stad te vieren. Laten we eens kijken hoe het de stad in die 2000 jaar verging. Nijmegen in de Romeinse Tijd Rond het begin van onze jaartelling werd Nijmegen dankzij haar gunstige ligging, een noordelijke grensplaats van het Romeinse rijk. De Bataven, die hier al eerder woonden, werden bondgenoten van de Romeinen. Als medestanders genoten zij bepaalde privileges, zoals vrijstelling van belasting. Uit opgravingen is gebleken dat de Romeinen kort voor onze jaartelling op de Hunnerberg een houten legerkamp aanlegden, dat zo groot was dat er twee legioenen (12.000 man) konden verblijven. Op het nog hoger gelegen Kops Plateau bouwden zij een commandopost. Op het huidige Valkhof ontstond een Romeins-Bataafse burgerlijke nederzetting: het Oppidum Batavorum (stad van de Bataven). Op deze plaats werden in 1980 brokstukken gevonden van een Romeinse godenpijler. Deze dateren uit het jaar 17 en zijn het bewijs dat Nijmegen de oudste stad van Nederland is. In 69 kwamen de Bataven onder aanvoering van de edelman Julius Civilis in opstand. Hun oude privileges werden steeds meer aangetast. In eerste instantie verliep de opstand succesvol, maar al spoedig keerde het tij ten gunste van de Romeinen. Civilis werd bij Xanten verslagen. Hij vluchtte en trok zich terug op het Oppidum Batavorum, dat hij vervolgens verruilde voor wat nu de Betuwe heet, maar niet nadat hij het oppidum geplunderd en in brand gestoken had. Na de Bataafse Opstand bouwden de Romeinen in 71 een nieuw kamp op de Hunnerberg, de castra (legerplaats) van het Tiende Legioen Gemina. Tegelijk legden ze op de plaats van het huidige Waterkwartier een compleet nieuwe stad aan: Ulpia Noviomagus Batavorum (Nieuwe Ulpische Markt in het land van de Bataven). Ulpia verwijst naar de familienaam van Marcus Ulpius Trajanus, de keizer die Nijmegen rond het jaar 100 het stadsrecht en het marktrecht gaf. Van de Romeinse naam Noviomagus is de huidige naam Nijmegen afgeleid. De naam Noviomagus (Noviomagi) vinden we terug op de zogeheten Peutinger kaart, een middeleeuwse kopie van een Romeinse legerkaart. Rond 270 verlieten de Romeinen de stad in West. Het kostte hen steeds meer moeite de grenzen van hun rijk te verdedigen. In de 4de eeuw wist Constantijn de Grote een einde te maken aan de chaos aan de grenzen van zijn rijk. In het kader daarvan werd het gebied van het huidige Valkhof opnieuw ingericht. Er werd een castellum (fort) gebouwd met diepe en brede grachten. Hier verbleven eerst vooral Romeinse troepen, maar later ook steeds meer Frankische manschappen, die de rijksgrenzen hielpen verdedigen. Het castellum stond in verbinding met een wachtpost in Heumensoord. Op de oostelijke Waalkade werd een versterkte nederzetting gebouwd. Er zijn ook sporen van bewoning aangetroffen in het Waterkwartier, waar zich eerder de stad Ulpia Noviomagus bevond. Begin 5de eeuw
1
bezweken de Romeinse rijksgrenzen definitief onder de Germaanse invallen en verdwenen de Romeinen geruisloos van het Nijmeegse toneel. Nijmegen Karelstad Het castellum op het Valkhof ging rond 500 over in Frankische handen. Grafvondsten in de omgeving van het Mariënburg hebben aangetoond dat Nijmegen na het vertrek van de Romeinen bewoond bleef. Er zijn munten gevonden die hier omstreeks 600 geslagen werden. Ook is het bestaan van een pottenbakkerswerkplaats in Ubbergen aangetoond. Uit deze tijd dateert waarschijnlijk de oudste Nijmeegse kerk, op de Valkhofheuvel, gewijd aan de eerste martelaar van het christendom, Sint Steven, die vanaf die tijd de beschermheilige van Nijmegen is. In de 8ste eeuw maakte Nijmegen opnieuw deel uit van een groot rijk. Karel de Grote maakte Numaga, zoals Nijmegen toen heette, tot zijn meest noordelijk gelegen verblijfplaats. Op de plaats van het oude castellum liet hij een palts bouwen. De Karolingische vorsten kenden nog geen vaste residentie, maar vanaf 777 bezocht Karel meermalen de palts om hier het paasfeest te vieren, gezanten te ontvangen, besprekingen te voeren of oorkonden uit te vaardigen. Dankzij Karel de Grote tooit Nijmegen zich nog steeds met de naam Karelstad of keizerstad. De burcht werd meermalen verwoest en herbouwd. Volgens de jongste inzichten werd hier omstreeks 1050 de Sint Nicolaaskapel gebouwd in opdracht van de Salische keizer Hendrik III. De bewaard gebleven kapel vertoont sterke overeenkomsten met de paltskapel in Aken, die in opdracht van Karel de Grote werd gebouwd. De verering van Sint Nicolaas, die de kapel haar naam gaf, zou een eeuw eerder in Nijmegen en omstreken geïntroduceerd zijn door de Byzantijnse prinses Theophanou, die als echtgenote van keizer Otto II Nijmegen meermalen bezocht. De legenden over Sint Nicolaas, zoals die in het Byzantijnse Rijk bestonden, zouden door de hofhouding van de prinses doorgegeven zijn aan de plaatselijke bevolking. In 1155 bouwde Frederik Barbarossa, die in Karel de Grote zijn grote voorbeeld zag, een nieuwe burcht op de plaats van de Karolingische palts met een imposante reuzentoren in het midden, die tot eind 18de eeuw het stadsbeeld zou beheersen. De Barbarossaruïne of Sint Maartenskapel is wat nu nog rest van deze burcht. Van rijksstad tot Gelderse stad In de late middeleeuwen ontstonden langs de grote rivieren welvarende handelssteden. Ook Nijmegen ontwikkelde zich vanuit de Waaloever van een kleine handelsnederzetting tot een bloeiende stad. Dat zij kon uitgroeien tot zo’n belangrijk economisch en cultureel centrum dankte zij vooral aan haar gunstige ligging op een kruising van land- en waterwegen. Bovendien werd de stad omringd door vruchtbare rivierklei. De plaatselijke landbouw leverde genoeg voedsel om de groeiende bevolking te voeden. In de 13de eeuw begon het Heilige Roomse Rijk steeds meer uiteen te vallen in hertogdommen en graafschappen. De invloed van de keizer nam dientengevolge af. Nijmegen, intussen belangrijk handelscentrum en keizerlijke residentie, kreeg in 1230 van Rooms-Koning Hendrik VII dezelfde stadsrechten als Aken: zij werd een vrije rijksstad, met een eigen bestuur en eigen rechtspraak, rechtstreeks vallend onder het gezag van de keizer. Kort daarna, in 1247, kwam de stad echter in Gelderse handen:
2
graaf Otto II van Gelre en Zutphen, kreeg haar als onderpand van de armlastige Rooms-Koning Willem II. Aangezien de lening van 16.000 marken nooit werd afbetaald, bleef Nijmegen Gelders. De geschiedenis van Gelre was in 878 begonnen met de nederzetting Gelre, het huidige Geldern. In de 11de eeuw ontstond rond deze plaats het graafschap Gelre dat uiteindelijk bestond uit vier kwartieren waarvan Nijmegen er een was. Eerste stad in Gelre Graaf Otto II wist Nijmegen verder tot ontwikkeling te brengen. Onder zijn heerschappij vond de eerste omwalling van de stad plaats en werd de burcht versterkt. Omdat de oude parochiekerk de uitbreiding van de burcht in de weg stond werd zij afgebroken en verrees er een nieuwe kerk op de nog vrijwel onbebouwde Hundisburg. De inwijding van de Sint Stevenskerk in 1273, door Albertus de Grote, is een mijlpaal in de ontwikkeling van de stad. Nijmegen had nu een sterke burcht, stadsmuren, een grote parochiekerk, verschillende kloosters, een haven met pakhuizen en een aantal zogenaamde stadskastelen, bewoond door rijke handelaren en notabelen. Nijmeegse kooplieden onderhielden nauwe contacten met Parijs en de Vlaamse steden, destijds de economische centra van de wereld. In de 14de eeuw bereikte de stad een voorlopig hoogtepunt. Het stadhuis, het vleeshuis en de waag verlieten toen de Waaloever en verhuisden naar de bovenstad. Het stadscentrum kreeg definitief vorm, nu ook de bestuurlijke en economische macht zich concentreerde op de Hundisburg en omgeving. De oudste bron waarin sprake is van een raadhuis op de hoek van de Burchtstraat en de Lange Nieuwstraat dateert uit 1395. De plaats tussen kerk en raadhuis werd ingericht als marktplein: de tegenwoordige Grote Markt. Al in 1310 stond er aan het Sint Stevenskerkhof een Latijnse school. Nijmegen was toen de belangrijkste stad van Gelre. Zij ging zich steeds meer mengen in de interne Gelderse politiek, waar zij een leidende rol wist te veroveren. In de 15de eeuw groeide zij zelfs uit tot een van de belangrijkste -en meest bevolktesteden van de Nederlanden. Arnhem en de overige Gelderse steden liet zij ver achter zich. Door de toename van de bevolking werd een nieuwe ommuring, waarvan nu nog resten aanwezig zijn in het Hunner- en het Kronenburgerpark, noodzakelijk. Ook de Stratenmakerstoren en de Lieve Vrouwenpoort aan de Waalkade behoren tot deze 15de eeuwse ommuring. In 1402 trad Nijmegen toe tot het machtige Hanzeverbond, een netwerk van steden dat vooral de handel met de landen rond de Oostzee stimuleerde. De Nijmeegse handelaren en schippers verenigden zich, evenals de ambachtslieden, in gilden, wier reilen en zeilen in hoge mate bepaald werd door het stadsbestuur. De verhouding tussen het stadsbestuur en de gilden veranderde met de instelling van het Sinterclaesgilde: een samenwerkingsverband van de belangrijkste gilden dat vanaf ongeveer 1425 de stedelijke overheid als een soort rekenkamer controleerde. Het Sinterclaesgilde kreeg na verloop van tijd steeds meer invloed op het stedelijk bestuur. Aan het begin van de 16de eeuw bepaalden de Claesmeesters zelfs de verkiezing van de raadsleden. Het aantal kerken en kloosters nam in de late middeleeuwen fors toe, terwijl bestaande kerken en kloosters zich uitbreidden. Op het Mariënburgplein staat nog de uit 1431 daterende kapel van de zusters van de congregatie van Windesheim die het bij de kapel horende klooster bewoonden. Op de plaats van het nonnenklooster werd
3
in 1823 het (wapen)arsenaal gebouwd dat tot zes jaar geleden dienst deed als gemeentearchief. Bloeiend cultureel leven De rijkdom van de stad stimuleerde de kunst. In de 15de eeuw zien we hier allerlei voorbeelden van. Zo kwamen uit de hier wonende kunstenaarsfamilie, de Maelwaels, de beroemde gebroeders Van Limburg voort. Hoewel zij hun kunstwerken in Frankrijk maakten, hielden zij contact met hun vaderstad (aangetoond met archiefstukken uit het RAN). De broers Herman, Paul en Johan van Limburg werden omstreeks 1400 door hun oom, de schilder Johan Maelwael, naar Frankrijk gehaald. Daar traden zij in dienst van de Bourgondische hertog Philips de Stoute, die spoedig overleed, waarna zij onder de hoede kwamen van zijn broer, hertog Jean de Berry, voor wie zij hun beste werk maakten: de getijdenboeken Les Belles Heures en Les Très Riches Heures. Al was Nijmegen in deze tijd geen belangrijk centrum van geleerdheid, een enkele geleerde heeft wel de geschiedenisboeken gehaald, Willem van Berchen bijvoorbeeld, de schrijver van de Gelderse kroniek, het eerste geschiedwerk over het hertogdom. Op het gebied van de boekdrukkunst zorgde Nijmegen zelfs voor een primeur: de eerste Nederlandse drukker was de Nijmegenaar Gherard van Leempt, die in 1471 een drukkerij begon in Utrecht. In 1479 keerde hij terug naar de Waalstad waar hij in datzelfde jaar het eerste Nijmeegse boek uitgaf. Uit begin 16de eeuw dateert de eerste druk van het mirakelspel Mariken van Nieumeghen. De schrijver is onbekend. Het stuk, met in de middeleeuwen populaire thema’s als verleiding, zonde en vergeving, maakt ook melding van de politieke strijd in Gelre in de tweede helft van de 15de eeuw. Het einde van Gelre als zelfstandig hertogdom In 1543 maakte het Traktaat van Venlo een einde aan de zelfstandigheid van het hertogdom Gelre. Het door de Habsburgse keizer Karel V, de hertog en de Gelderse steden ondertekende stuk verenigde het hertogdom met de overige Nederlandse gewesten. Voor Nijmegen betekende dit dat haar leidende rol in de Gelderse politiek voorgoed was uitgespeeld. De centralistische politiek van de nieuwe heersers tastte de eeuwenoude autonomie van de stad aan, ook al probeerde zij zich aan het centrale gezag in Brussel te onttrekken door zich keer op keer te beroepen op haar oude status van rijksstad. Karel V versterkte de positie van Arnhem als bestuurscentrum van Gelre: hij vestigde er het Hof van Gelre en Zutphen en de Rekenkamer. Halverwege de 15de eeuw had Arnold van Gelre Arnhem al tot administratief centrum van zijn hertogdom gemaakt. Ook de latere hertog Karel van Gelre verkoos Arnhem boven Nijmegen, waarschijnlijk omdat de plaatselijke bevolking daar welwillender stond tegenover de hertogelijke macht dan de eigenzinnige Nijmegenaren met hun verleden als vrije rijksstad. Als in de 19de eeuw de nieuwe eenheidsstaat wordt onderverdeeld in provincies wordt Arnhem, als eeuwenoud Gelders bestuurscentrum, dan ook de hoofdstad van de provincie Gelderland.
4
Garnizoensstad: de 16de en 17de eeuw Met de Opstand in 1568 braken roerige tijden aan voor de stad, die beurtelings Spaans en Staats was totdat zij in 1591 door prins Maurits voorgoed in het Staatse kamp werd ‘teruggebracht’. Deze zogenaamde Reductie van Nijmegen betekende een fundamentele wijziging in de politieke en godsdienstige verhoudingen in de stad. De gereformeerden zouden de komende eeuwen de toon aangeven. Alle andere geloofsgemeenschappen kregen beperkingen opgelegd. Zij mochten hun godsdienst niet openlijk uitoefenen en de meeste beroepen en openbare functies waren voor hen gesloten. Voor een deel ging ook de stedelijke autonomie verloren: de stadsbestuurders werden veelal benoemd door de stadhouder. Hiertegen werd door de stedelijke elite voortdurend geprotesteerd. In veel opzichten bleef de stadstaat met de meeste van zijn functies en taken echter bestaan. Zo behield de stad haar eigen belastingstelsel en kon zij haar inkomsten naar eigen goeddunken blijven besteden. De economische positie van de stad veranderde ingrijpend. Nijmegen werd een garnizoensstad aan de oostgrens van de Republiek, met slechts een lokale en regionale handelsfunctie. Haar traditioneel sterke positie in vooral de doorvoerhandel naar de oosterburen verdween. Hoewel er voor Nijmegen ten tijde van de Republiek betere en slechtere tijden waren, zou zij haar oude positie nooit meer herwinnen. 1635 was een uitgesproken zwart jaar. Er brak een pestepidemie uit die volgens de overlevering aan 6000 Nijmegenaren het leven kostte, de helft van de totale stadsbevolking. Bij de bestrijding van de ziekte speelde de begaafde Nijmeegse arts IJsbrand van Diemerbroeck een belangrijke rol. Hij verwerkte zijn ervaringen in een belangrijke publicatie, die zeker heeft bijgedragen aan het terugdringen van de ziekte in Europa. Niet alles was kommer en kwel. De stad beschikte, zij het voor korte tijd, zelfs over een eigen universiteit, de Kwartierlijke Academie, gevestigd in de voormalige Commanderie van Sint Jan aan de Korenmarkt. Nijmegen bleef een aantrekkelijke vestingplaats voor uitgevers, boekhandelaren en drukkers. Succesvol was ook de glasblazerij die zich in 1658 vestigde in de kapel van het voormalig Sint Jacobsgasthuis. Even was Nijmegen het centrum van Europa toen hier in 1678 Europese vredesonderhandelingen plaatsvonden, die leidden tot de Vrede van Nijmegen, een reeks van verdragen tussen verschillende Europese staten, die een einde moesten maken aan de voortdurende spanningen in Europa. De stad stroomde vol met buitenlandse gezanten die in de stad een onderkomen zochten. Vooral de Nijmeegse middenstand profiteerde van hun aanwezigheid. Stille getuigen van de onderhandelingen waren de prachtige Antwerpse gobelins die (deels) nog altijd het stadhuis sieren. Garnizoensstad: de 18de eeuw De 18de eeuw was een tijd van terugkerende politieke woelingen. Regelmatig kwam het onderhuidse verzet tegen de heersende regentenfamilies aan de oppervlakte. In het begin van de eeuw vervingen nieuwe plooiers oude plooiers, maar de nieuwe bestuurders bleken zich nauwelijks te onderscheiden van hun voorgangers. Midden 18de eeuw werd de verheffing van Willem IV tot erfstadhouder van Gelre voorafgegaan door ‘geweldige beroeringen onder het Gemeen tegen de Regeering’.
5
Ook dit leidde niet tot structurele veranderingen. In de jaren tachtig (de patriottentijd) was het stadsbestuur wederom het doelwit: de burgerij eiste meer invloed op het lokale bestuur. Ook de achtergestelde katholieken begonnen in actie te komen. Maar de gevestigde orde voelde zich sterk genoeg niet op de eisen van de ontevreden burgers in te gaan. Het bleef relatief rustig, ook toen in 1786/1787 de stadhouderlijke familie op het Valkhof verbleef. Het aristocratische regentensysteem bleef in stand tot de Bataafse Omwenteling van 1794/95. Ondanks deze beroeringen waren in de18de eeuw gezapigheid en landerigheid de overheersende karaktertrekken van Nijmegen. Investeringen in de plaatselijke economie vonden nauwelijks plaats en de armoede onder de bevolking nam toe. Anderzijds legden rijke patriciërs buitenverblijven aan in de omgeving van de stad. Denk bijvoorbeeld aan de Duckenburg. Nijmegen onder Franse invloed De komst van de Franse troepen in 1794 en de daaropvolgende Bataafse vrijheid brachten revolutionaire veranderingen met zich mee: er kwam (althans formeel) een einde aan de protestantse alleenheerschappij: de stedelijke overheid diende voortaan een afspiegeling te zijn van de religieuze verhoudingen in de stad. Voor het eerst sinds de Reductie in 1591 kreeg Nijmegen weer een katholieke burgemeester en niet langer maakten alleen protestanten deel uit van de stedelijke raad. Alle bevolkingsgroepen hadden voortaan dezelfde rechten, maar vooral de katholieke en de joodse inwoners hadden nog een lange weg te gaan voordat zij hun achterstand hadden ingehaald. Ondanks Nijmeegse protesten besloot de provincie kort na de komst van de Fransen tot verkoop en afbraak van de Valkhofburcht. De onderhoudskosten waren hoog en vermalen tot tras zou de vooral uit tufsteen opgebouwde burcht veel geld opbrengen. De stad wist alleen de Sint Maartenskapel en de Sint Nicolaaskapel te behouden. Voor 10.000 gulden kocht zij de twee kapellen met de grond waarop deze staan. Hier werd in de daaropvolgende jaren het Valkhofpark aangelegd. Bekneld tussen de wallen Veel vernieuwingen bleven na het vertrek van de Fransen bestaan. Het lokale bestuur zou steeds meer bepaald worden door hogere bestuurslagen: het rijk en de provincie. Tot diep in de 19de eeuw stelden de plaatselijke bestuurders zich terughoudend op. Zij beperkten zich zoveel mogelijk tot wat zij zagen als hun kerntaken: het innen van belastingen en het handhaven van orde en gezag. Intussen groeide ook bij de Nijmeegse burgerij de behoefte nieuwe ideeën, onder meer op onderwijsgebied, in praktijk te brengen. De Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen opende een (neutrale) lagere school in de Waalstad. De eerste protestants-christelijke (bijzondere) school, De Klokkenberg, ging van start, een landelijke primeur. Het katholieke onderwijs begon met de komst van de eerste onderwijscongregatie. Dat het katholieke onderwijs in Nijmegen tot grote bloei kwam, was vooral te danken aan de vele kloosters in de stad. ‘Monnikendam aan de Waal’ begon vorm te krijgen. De vele onderwijsinstellingen maakten van Nijmegen een echte onderwijsstad.
6
De uitleg van de stad Midden 19de eeuw barste de stad uit haar voegen. Er was geen ruimte voor uitbreiding, er waren weinig middelen van bestaan en het inwonertal bleef stijgen. Vanuit de bevolking werden verschillende pogingen gedaan de stad tot ontwikkeling te brengen. De stedelijke roep om afbraak van de wallen en aansluiting op het landelijke spoorwegnet werd steeds luider. Op initiatief van de burgerij kwam in 1865 de spoorwegverbinding Nijmegen-Kleef tot stand, ter ere waarvan later het Spoorwegmonument tot stand kwam. Pas in 1879 vond de aansluiting op het landelijke spoorwegnet plaats, nog later verrees het monumentale station van rijksbouwmeester Peters. Toen de rijksoverheid in 1874 eindelijk het groene licht gaf voor de slechting van de wallen kon de stagnatie plaatsmaken voor dynamiek. De lokale bestuurders gingen uitgesproken voortvarend te werk. Er werd rigoureus gesloopt. Van de middeleeuwse wallen bleven slechts enkele stukken muur, twee bastions en de kruittoren gespaard. Dankzij de actieve rol van de Nijmeegse overheid werd de stadsuitbreiding planmatig aangepakt. De statige singels, de stadsparken, de grotere en kleinere pleinen en de brede uitvalswegen getuigen daar nu, meer dan honderd jaar later, nog steeds van. Er vond een bouwexplosie van ongekende omvang plaats: publieke gebouwen, particuliere woningen, winkels en kerken. Het groeiend aantal katholieke kerken (en instellingen) was tekenend voor de steeds dominanter wordende positie van de katholieken in de stad. Zie bijvoorbeeld het imposante Canisiuscollege aan de Berg en Dalseweg. De vele nieuwbouw deed het oude niet vergeten: de Belvedere, het Waaggebouw, het Raadhuis en de Sint Stevenskerk werden in de jaren tachtig van de 19de eeuw grondig gerestaureerd. Het nieuwe Nijmegen ging wel ten koste van de benedenstad. Het accent kwam te liggen op de landzijde, terwijl de Waalkant geleidelijk aan in verval raakte. De komst van de Waalbrug in 1936 bezegelde deze ontwikkeling. Niet alleen economisch, ook als woongebied verminderde de betekenis van de oude stad. Zij die het zich konden veroorloven trokken naar de herenhuizen en villa’s aan de nieuwe singels en uitvalswegen. Het zou tot 1978 duren voordat de benedenstad grondig werd aangepakt. De ontmanteling leidde een periode in van forse investeringen, de werkgelegenheid nam toe en daarmee ook de welvaart. Toch werd Nijmegen geen industriestad. Een onderneming als de zeepfabriek van Dobbelman was een uitzondering. Nijmegen bleef een stad gericht op dienstverlening en onderwijs. De komst in 1923 van de katholieke universiteit gaf deze ontwikkeling nog een extra stimulans. De aanwezigheid van de universiteit, de kroon op de emancipatie van de Nederlandse katholieken, speelde later een rol in ongekeerde richting, toen de stad zich ontwikkelde van ‘Monnikendam’ tot ‘Havana aan de Waal’. De zwakke economische positie van de stad maakte haar extra kwetsbaar toen in 1929 wereldwijd een crisis uitbrak. Oorlog en wederbouw Voor de meeste Nijmegenaren verliep de oorlog relatief rustig tot op 22 februari 1944 geallieerde bommenwerpers een groot deel van de binnenstad verwoestten, waarbij bijna 800 mensen de dood vonden en vele duizenden gewond raakten. In september van dat jaar werd Nijmegen bevrijd, maar de stad zou nog een half jaar in de frontlinie liggen. Ook hierbij vielen honderden doden en was er veel materiële schade. De relatieve rust in de eerste jaren van de oorlog gold niet voor de joodse
7
Nijmegenaren van wie slechts een enkeling de deportaties van 1942-1943 overleefde. De wederopbouw, die traag op gang kwam, begon met de bouw van noodwoningen en noodwinkels. Vervolgens werd de verwoeste bovenstad planmatig aangepakt: straten werden verbreed en recht getrokken, een nieuw plein werd aangelegd: Plein 1944 In 1956 was de eerste fase van de wederopbouw voltooid. De toren van de Stevenskerk en het stadhuis waren in hun oude glorie hersteld. De oudste stad van het land had nu een van de modernste winkelcentra van het land. In het bijzonder de nieuwe winkelpanden in de Burchtstraat zijn sprekende voorbeelden van wederopbouwarchitectuur, evenals de Molenstraatkerk, het stationsgebouw en de stadsschouwburg, inmiddels gemeentelijk monument. Het moderne Nijmegen Rondom de vooroorlogse stad verrezen nieuwe wijken, die de enorme woningnood moesten opvangen. In de jaren vijftig en zestig kende Nijmegen een sterke expansiedrift. Vooral aan de zuid- en westrand schoten nieuwbouwwijken als Hatert en Neerbosch-Oost als paddenstoelen uit de grond. De vraag naar woningen bleef; na Dukenburg en Lindenholt volgde de Waalsprong. Eind jaren negentig ging de binnenstad op de schop: het Nijmegen wordt zó mooi-project. De Marikenstraat en het nieuwe Mariënburg, met onder meer het Regionaal Archief, zijn hiervan treffende voorbeelden. Het gemeentebestuur voerde na de oorlog een actief industrialisatiebeleid. Nieuwe haven- en industrieterreinen werden aangelegd en bedrijven werden overgehaald zich in Nijmegen te vestigen. Maar ook al maakte de Nijmeegse industrie in de eerste jaren na de oorlog een bloeiperiode door, toch werd Nijmegen ook nu geen industriestad. Het was vooral de uitbreiding van de universiteit vanaf de jaren vijftig, die voor de Nijmeegse werkgelegenheid van cruciaal belang bleek. Nijmegen staat ook nu nog voor onderwijs en in toenemende mate ook voor gezondheidszorg. Aan de invalswegen hangen sinds enige maanden borden met de tekst Nijmegen City of Health. Als Gezonde Stad tracht zij de ontwikkeling van kennis en innovatie op dit gebied te stimuleren. Gezond leven is een belangrijk onderwerp in de stad, dat zich ook vertaalt in een groot aantal sportieve evenementen zoals de Zevenheuvelenloop, de Marikenloop en de Internationale Vierdaagse Afstandsmarsen. De afgelopen jaren was er behalve veel nieuwbouw ook veel aandacht voor het verleden, uitmondend in een groots opgezet jubileumfeest 2000 jaar leven, 1900 jaar stad in 2005. Op allerlei manieren werd getracht het verleden dichterbij te brengen. Zo werd in het Valkhofpark de oude donjon gereconstrueerd en op het Kelfkensbos verrees een kunstwerk, waarin een replica van de hier gevonden restanten van de godenpijler verwerkt is. Hiermee is de cirkel rond en eindigt onze reis door twintig eeuwen geschiedenis.
8