De opvang van Hongaarse vluchtelingen in Utrecht 1956 – 1958
Marvin Kerkhoven 9932925 11 augustus 2006
Inhoudsopgave Inleiding ..................................................................................................................................... 3 Hoofdstuk 1: De Hongaarse opstand.......................................................................................... 5 Hoofdstuk 2: Het Nederlands toelatingsbeleid ten aanzien van de Hongaarse vluchtelingen . 13 De Hongaarse vluchtelingen ............................................................................................ 13 Het toelatingsbeleid ten aanzien van Hongaarse vluchtelingen die op uitnodiging naar Nederland kwamen........................................................................................................... 15 5 november: toelating eerste 1000 vluchtelingen............................................................. 16 12 november: quotum verhoogd van 1000 tot 1300 ........................................................ 17 19 november: quotum verhoogd van 1300 tot 2000 ........................................................ 17 26 november: quotum verhoogd van 2000 naar 3000...................................................... 19 Hoofdstuk 3: De opvang van de Hongaarse vluchtelingen ...................................................... 22 I PLANNEN VOOR DE OPVANG..................................................................................... 22 Landelijke opvang ............................................................................................................ 22 Provinciale opvang............................................................................................................... 23 Lokale opvang .................................................................................................................. 26 Samenvatting plannen voor de opvang ............................................................................ 27 II DE EERSTE UITVOERING VAN DE PLANNEN ........................................................ 28 Landelijke uitvoering ....................................................................................................... 28 Provinciale uitvoering ...................................................................................................... 30 Lokale uitvoering ............................................................................................................. 32 Samenvatting eerste uitvoering van de plannen............................................................... 33 III OORDEEL VAN ENKELE VLUCHTELINGEN OVER DE PLANNEN.................... 34 Hoofdstuk 4: De opvang van de Hongaarse vluchtelingen in Utrecht..................................... 38 Financiën .......................................................................................................................... 38 De huisvesting van de gezinnen ....................................................................................... 40 De integratie van de Hongaarse vluchtelingen................................................................. 44 Verkeerde uitvoering van de hulpverleningsregeling ...................................................... 48 Einde van de hulpverleningsregeling ............................................................................... 50 Hoofdstuk 5: Integratiemoeilijkheden...................................................................................... 51 I HET WERK EN HET LEVEN VAN DE JONGE HONGAREN..................................... 51 Problemen bij de aanpassing aan de Nederlandse gewoontes.......................................... 51 De mentaliteit van de jonge vluchteling........................................................................... 52 Aanpassingsproblemen op het werk................................................................................. 53 II REPATRIËRING ............................................................................................................. 54 Conclusie.................................................................................................................................. 59 Bijlage ...................................................................................................................................... 64 Bronvermelding en literatuuropgave........................................................................................ 69
2
Inleiding Op 23 oktober 1956 brak de Hongaarse opstand uit. Het was een uiting van jarenlange ontevredenheid van de Hongaarse bevolking. Men was ontevreden over het communistische (stalinistische) regime, de economische situatie, de bemoeienissen van de Sovjet-Unie en de terreur van de geheime politie. Na een veelbelovend begin van de opstand zou deze uiteindelijk toch eindigen in een grote desillusie. Op 4 november 1956 kwamen de Sovjet troepen met harde hand de orde herstellen, waardoor er een einde kwam aan de vrijheidsstrijd. Nadat de opstand was neergeslagen, vluchtten er zo’n 200.000 Hongaren naar Oostenrijk. Een combinatie van angst en de al bestaande onvrede met de economische situatie in Hongarije waren de belangrijkste vluchtmotieven van deze grote groep vluchtelingen. Al snel bleek dat Oostenrijk niet in staat was om alleen voor deze grote groep vluchtelingen te zorgen. De rest van de (westerse) wereld moest inspringen. De Hoge Commissaris van de VN voor de Vluchtelingen vroeg in november ook aan Nederland of het een aantal Hongaarse vluchtelingen van Oostenrijk over wilde nemen. Nederland gaf aan deze oproep gehoor door uiteindelijk 3000 Hongaarse vluchtelingen tot Nederland toe te laten. Het Nederlandse toelatingsbeleid wat betreft de Hongaarse vluchtelingen is al door een aantal historici en onderzoekers onderzocht. Jan-Willem ten- Doesschate schreef er bijvoorbeeld een doctoraalscriptie over. 1 Door zijn onderzoek, maar ook door het werk van andere historici, is onder andere bekend hoeveel Hongaarse vluchtelingen uiteindelijk Nederland binnenkwamen en ook wat de samenstelling van deze groep was. De opvang van de Hongaarse vluchtelingen was in die tijd een relatief nieuw fenomeen. Nederland had wel enige ervaring met de opvang van vluchtelingen. Na de Tweede Wereldoorlog kwam er immers een grote stroom gerepatrieerden uit Indonesië naar ons land. Deze mensen waren echter veelal ‘halve Nederlanders’, die al een bepaalde band met Nederland hadden en ook al de taal spraken. Het overgrote deel van de Hongaren had echter geen enkele band met Nederland. Ook kwamen ze uit een samenleving die enorm verschilde van de Nederlandse. Hongarije was immers communistisch en het leven daar verschilde mede daarom enorm met het leven in het kapitalistische en ‘vrije’ Nederland. De opvang van de Hongaarse vluchtelingen in Nederland werd niet alleen op landelijk niveau georganiseerd, maar ook op provinciaal en gemeentelijk niveau. Er werden hiervoor diverse
1
Jan- Willem ten- Doesschate, Het Nederlandse toelatingsbeleid ten aanzien van Hongaarse vluchtelingen (1956-1957) (Nijmegen 1985)
3
organisaties in het leven geroepen. De opvang en de integratie van de vluchtelingen op gemeentelijk niveau is echter nog weinig bestudeerd. Het is interessant om te kijken hoe de opvang van de Hongaarse vluchtelingen op gemeentelijk niveau verliep. Het was al snel duidelijk dat de opvang van de Hongaarse vluchtelingen niet zomaar vloeiend zou verlopen. De opvang moest grondig worden voorbereid. Uiteindelijk zouden de eventuele problemen bij de opvang het duidelijkst naar voren gaan komen bij de opvang op gemeentelijk niveau, omdat hier de vluchtelingen daadwerkelijk zouden worden gehuisvest, tewerkgesteld en geïntegreerd. Mijn onderzoek richt zich daarom vooral op de opvang op gemeentelijk niveau. Ik probeer na te gaan hoe de vluchtelingen werden opgevangen en hoe men deze groep Hongaren probeerde te integreren in de Nederlandse samenleving. Tegen welke problemen liep men op en hoe loste men die op? Mijn onderzoek richt zich op de gemeente Utrecht. Utrecht kreeg te maken met een behoorlijk grote groep vluchtelingen. Daarom kan de opvang in Utrecht een goed beeld geven van de lokale opvang in Nederland. Om de opvang in goede banen te leiden werd het Comité Utrecht Vluchtelingenhulp opgericht. Ik probeer na te gaan of het Comité Utrecht Vluchtelingenhulp in staat was om zijn doelstellingen wat betreft de opvang te verwezenlijken. In hoofdstuk één wordt uitgelegd waarom in 1956 de Hongaarse opstand uitbrak en vervolgens werd neergeslagen. Het mislukken van de opstand zorgde ervoor dat er een grote vluchtelingenstroom ontstond. In hoofdstuk twee wordt gekeken hoe deze groep vluchtelingen internationaal opgevangen werd en wat het toelatingsbeleid van de Nederlandse regering was. In hoofdstuk drie wordt duidelijk gemaakt hoe de opvang op diverse niveaus georganiseerd werd en hoe de uitvoering in de eerste weken verliep. In hoofdstuk vier komt de opvang van de vluchtelingen in Utrecht aan de orde. Er wordt gekeken hoe het Comité Utrecht Vluchtelingenhulp zijn doelstellingen probeerde te verwezenlijken. Tot slot worden in hoofdstuk vijf de moeilijkheden bij de integratie van de Hongaren bekeken.
4
Hoofdstuk 1: De Hongaarse opstand ‘23 oktober 1956, is een dag dat voor altijd zal voortleven in de annalen van de vrijheid van mensen en naties. Het was een dag van dapperheid, bewustzijn en triomf. Geen andere dag sinds het begin van de geschiedenis heeft duidelijker de eeuwige onblusbaarheid van de wil van de mens om vrij te zijn aangetoond, ook al was de kans op succes miniem.’ John F. Kennedy 23 oktober 1957. 2 In dit hoofdstuk zal duidelijk gemaakt worden waarom het Hongaarse volk in opstand kwam tegen het communistische bewind. Waarom werd de opstand een vrijheidsstrijd genoemd en waarom was de kans op succes zo klein? Om antwoord op die vragen te krijgen moeten we terug naar het moment dat de communisten in Hongarije aan de macht kwamen. In 1947 werden bij de verkiezingen in Hongarije de communisten, door manipulatie, de grootste partij. Als gevolg hiervan werd Hongarije gevormd tot een staat naar Sovjet model. De communisten namen een aantal ingrijpende maatregelen. Zo werden alle ondernemingen genationaliseerd, alles wat niet werd gecontroleerd door de communisten werd verboden, er kwam een einde aan de persvrijheid, de macht van de kerk werd gebroken en er gold een stakingsverbod. Het was dus onmogelijk om Hongarije nog langer als een democratisch land te zien. Hongarije werd een soort satelliet staat van de Sovjet-Unie onder leiding van de partijleider en stalinist Mátyás Rákosi. Iedereen die het niet eens was met de partij werd gezien als een vijand. De geheime politie, de AVH, voerde politieke zuiveringen uit. Vijanden van het regime werden meestal middels valse beschuldigingen opgepakt en door arbitraire rechtspraak gevangen gezet of zelfs geliquideerd. Niemand was veilig voor de terreur. Er ontstond grote angst en ontevredenheid onder de bevolking. Als gevolg van de slechte economische situatie waren de levensomstandigheden verslechterd. Hierdoor en mede ook door de terreur, keerde vrijwel iedereen zich tegen het systeem. Na de dood van de Sovjetleider Stalin in 1953 werden er veranderingen doorgevoerd in de Sovjet-Unie en ook in haar satellietstaten in Oost-Europa. De nieuwe leiders van de SovjetUnie (o.a. Malenkov en Chroesjtsjov) uitten scherpe kritiek op het sociale en economische beleid van Rákosi. Het partijbestuur in Moskou noemde een aantal punten van kritiek: de levensstandaard van de bevolking was verslechterd, de relatie tussen partij en de arbeiders was verzwakt, de grove misdaden van de AVH, de arbitraire rechtspraak en het ontbreken van 2
György Litván, The Hungarian revolution of 1956: reform, revolt and repression 1953-1963 (1996) 154.
5
collectieve leiderschap. Rákosi werd gedwongen om af te treden als minister-president en Imre Nagy (een gematigd communist) zou hem opvolgen. Overigens was dit een duidelijk voorbeeld van de grote invloed die de Sovjet-Unie kon uitoefenen op het politieke beleid van Hongarije. Nagy had ook grote kritiek op het gevoerde beleid van Rákosi. Hij had een aantal doelstellingen: de communistische partij zuiveren, de schandalen van het verleden goedmaken en het slechte communisme (stalinisme) veranderen in het goede communisme (leninisme). Hongarije moest minder de nadruk gaan leggen op de zware industrie, er moest een einde komen aan de geforceerde collectivisatie, de Sovjet bemoeienis met Hongarije moest worden verminderd en de vele arbitraire vonnissen moesten worden herzien. Nagy realiseerde zich niet dat hij een vergissing maakte: “he did not realise that far from helping the people to let off steam, he was fanning the flames”. 3 Wat de mensen al vermoedden (de leugens en wanbeleid van Rákosi) werd nu bevestigd. De hervormingen van Nagy zorgden voor vooruitgang in Hongarije. Door bepaalde internationale ontwikkelingen groeide echter de weerstand van het stalinistische deel van de regering. De houding van Moskou veranderde in 1955 ook: “Soviet party leaders were alarmed by rearmament and NATO membership for the Federal Republic of Germany and, to some extent, uneasy about the ferment unleashed by Nagy’s policies. It was desired that ‘order’ should again prevail in Hungary.” 4 Het ‘milde’ beleid van Nagy viel niet meer in de smaak bij de Sovjet-Unie. Nagy werd gedwongen om af te treden werd vervangen door Rákosi. Hiermee keerde het land weer terug naar de situatie van voor 1953. Nagy werd ook verwijderd uit de Politbureau en uit de partij (14 april 1955). Nagy weigerde enige vorm van zelfkritiek te uiten en bleef achter zijn kritiek staan op de misdaden van de regering van voor 1953. Nagy kreeg een aantal sympathisanten aan zijn zijde, vooral communistische intellectuelen, die samen met hem oppositie wilden voeren tegen het regime. Tot medio 1956 zou deze groep sterk groeien. Het overgrote deel van deze groep bestond uit partijleden, inclusief mensen die uit de partij waren geweerd en personen die qua ideologie dicht bij de partij stonden. 5 Deze mensen waren dus wel gewoon communistisch en waren er niet op uit om het communisme af te schaffen. Deze oppositionele groep rond Nagy speelde een belangrijke rol in het publieke
3
George Mikes, The Hungarian revolution (London 1957) 58. Litván (1996) 31. 5 Litván (1996) 34. 4
6
leven in Hongarije en zou tevens een grote rol spelen in de aanloop naar de opstand en de neergang van het regime. Tijdens het twintigste partijcongres (februari 1956) in de Sovjet-Unie had Chroesjtsjov een geheime speech gehouden. In deze speech veroordeelde hij de verschrikkingen begaan door Stalin. Hij pleitte voor een definitieve breuk met het stalinisme. De speech is dus belangrijk geweest, omdat het een voedingsbodem was voor de oppositie in Hongarije. Rákosi stond in Hongarije synoniem voor Stalin, hij was Stalins oogappel geweest. Rákosi was de enige opstakel voor hervormingen in Hongarije. Moskou was echter bang dat als Rákosi van het politieke toneel zou verdwijnen de partij ernstig verzwakt zou raken. Het beschermen van de Hongaarse communistische partij bleef voor de Sovjet-Unie de hoogste prioriteit. Begin 1956 kwam er een andere beweging op die tegen het regime in ging, de zogenaamde ‘Petőfi Kring’. Het was een discussiegroep voor jonge intellectuelen. Zij hielden publieke discussies over economische, historische en ideologische onderwerpen. De sessies werden steeds massaler bezocht. De discussies brachten vele problemen aan de oppervlakte en de onvrede onder de mensen werd zo kenbaar gemaakt. Rákosi en zijn groep hadden al snel door dat de Petőfi Kring ‘oppositionele activiteiten’ ontplooide. Ze moesten echter wachten op een goed moment om in te grijpen. Dat moment zou zich al snel aandienen Op 28 juni 1956 gingen in Polen, dat net als Hongarije een satellietstaat was van de SovjetUnie, arbeiders de straat op om te protesteren tegen de slechte levensomstandigheden. De demonstratie werd bloedig neergeslagen. Dit bloedig treffen was een signaal naar de Hongaarse partijleiding dat harde maatregelen nodig waren wanneer ze een open confrontatie wilden voorkomen. Een resolutie van het centraal comité op 30 juni, viel Imre Nagy en zijn intellectuele medestanders in scherpe verwoordingen aan en eiste ook dat de activiteiten van de Petőfi Kring onmiddellijk werden beëindigd. 6 De Petőfi Kring werd aangeklaagd, omdat het een partijdebat naar de straat had verplaatst. De Petőfi Kring had wel het gewenste resultaat behaald, het had een politiek bewustzijn gecreëerd bij een deel van de bevolking, men durfde weer kritiek te leveren op het partijbestuur. Rákosi wilde ondertussen de gebeurtenissen in Polen aangrijpen als excuus om de situatie in Hongarije met harde hand onder controle te krijgen (politieke zuiveringen met behulp van de AVH). De Sovjet leiders hadden echter andere plannen: “Moscow was in a mood for coexistence with the West and with Tito; Krushchev had at last made up his mind that Rákosi had become an unbearable burden not worthwhile carrying.” 7 Rákosi werd gedwongen om 6 7
Ibidem 40-41. Mikes (1957) 68.
7
af te treden en werd door een andere stalinist, Ernő Gerő, vervangen. János Kádár, die later een dubieuze rol zou gaan spelen bij de opstand, werd gepromoveerd tot een van de partijleiders (17 juli 1956). Gerő werd echter net zo gehaat door de bevolking als Rákosi. Hun enige hoop op vrijheid en een beter leven zonder terreur was Imre Nagy. 8 Niemand durfde op dat moment te dromen van een einde van het communisme, men droomde slechts van een wat menselijker vorm van het communisme. In het najaar van 1956 werd de roep om veranderingen steeds groter. De ontevredenheid van de bevolking zou uiteindelijk leidden tot een massale opstand. Na de (her)begrafenis van László Rajk, 9 als onderdeel van de rehabilitatie van de slachtoffers van het Rákosi regime, hing er al een gespannen sfeer in Boedapest. De rehabilitatie van al die slachtoffers, maakte aan iedereen duidelijk dat het communistische regime een crimineel regime was. In Polen was inmiddels Wladyslaw Gomułka gekozen als partijleider en dat nog wel tegen de wil van de Sovjet leiders in. De Sovjet-Unie dreigde met militaire interventie, maar ging tot ieders verrassing uiteindelijk toch akkoord met de wijzigingen. De Sovjet-Unie wilde waarschijnlijk de situatie niet verder laten escaleren en probeerde nog enigszins haar gezicht te redden. Gomułka werd dus partijleider en alle stalinisten werden uit de Poolse partij gegooid. Voor de Hongaren was het duidelijk: nu was het tijd voor actie. Vooral de studenten zouden een belangrijke rol spelen in de dagen voor de opstand. Ze formeerden hun eigen onafhankelijke beweging en gingen verder in hun verzet dan de oppositie binnen de communistische partij. Ze maakten ook hun eisen kenbaar, waarvan burgerrechten en nationale onafhankelijkheid de belangrijkste waren. De studenten wilden hun eisen ingewilligd zien, anders zouden ze dreigen met demonstraties en stakingen. 10 Tijdens een grote studenten vergadering op 22 oktober kwamen er nog een aantal korte termijn doelen bij: Nagy moest minister-president worden, de normen en quota’s in de industrie en landbouw moesten herzien worden, er moest een meerpartij stelsel komen met vrije verkiezingen, Hongarije moest economische onafhankelijkheid worden en men wilde de Sovjettroepen het land uithebben. Om een groter publiek te kunnen bereiken en te informeren, lieten de studenten hun eisen publiceren in studententijdschriften en ze wilden de eisen voorlezen op de radio. Dit laatste werd echter geweigerd en daarom besloten de studenten de
8
Tibor Meray, Thirteen days that shook the Kremlin (London 1958) 60. László Rajk was onder Rákosi de Minister van Binnenlandse Zaken geweest, waardoor hij de macht had over de politie en de AVH. Rajk was dus Rákosi’s instrument om de terreur uit te voeren. In 1949 werd Rajk zelf opgepakt door de AVH omdat hij ‘een titoïst zou zijn’. Rajk kreeg uiteindelijk de doodstraf. Het was het bewijs dat niemand veilig was voor de terreur van de AVH. 10 Litván (1996) 52. 9
8
volgende dag een demonstratie te houden om hun eisen te verkondigen en om hun solidariteit met de Poolse hervormers te laten blijken. Op 23 oktober gingen er tienduizenden mensen de straat op. Het aantal mensen dat meeliep in de demonstratie groeide met de minuut, omdat er vele sympathisanten, zoals de arbeiders, zich aansloten bij de studenten. Ernő Gerő veroordeelde de demonstratie scherp. In de loop van de dag verplaatste de meute zich richting het parlementsgebouw en riep men om Imre Nagy. Met de hulp van een aantal (bevriende) partijleden wist Nagy het parlementsgebouw te betreden. Even later sprak hij vanaf het balkon de menigte toe en vroeg ze naar huis te gaan om zo de rust te bewaren. De meeste mensen gaven gehoor aan deze oproer. Er had zich echter voor het radiostation een menigte gevormd dat het radiostation verzocht de eisen van de studenten uit te zenden. Het radiostation weigerde echter de eisen van de demonstranten uit te zenden. De menigte werd door soldaten en de AVH beschoten waarna men het gebouw bestormde. Om de communistische partij te redden werd Imre Nagy door het Politbureau weer aangesteld als minister-president. Hij wilde een vreedzame oplossing proberen te zoeken voor de opstand. De noodtoestand werd uitgeroepen, alle bijeenkomsten werden verboden en de gewapende opstandelingen dreigden opgepakt te worden. De Hongaarse regering had ook al de hulp ingeroepen van de Sovjet-Unie om de orde te herstellen. De bevolking reageerde op de eisen en maatregelen van de regering met massale stakingen, men was vastbesloten: de interventie van de Sovjet troepen had de opstand tegen een stalinistische dictatorschap veranderd in een nationale vrijheidsstrijd. 11 De voornaamste eis van de opstandelingen was nu de terugtrekking van de Sovjet troepen. “The Soviet intervention had demonstrated that the stationing of troops in Hungary was chiefly to preserve the dependency relationships within the Socialist bloc and to serve the interests of the communist regime in Moscow, protecting them if need be with military force. Hence, the demand for withdrawal of Soviet troops was not only a question of national independence, but also a necessity for the success of any democratic transformation and any effective move against Stalinist dictatorship.” 12 Het Hongaarse communistische regime was voor zijn machtspositie afhankelijk van het Sovjet leger, dus wanneer men politieke hervormingen doorgevoerd wilde krijgen, moest eerst het Sovjet leger vertrekken. Het partijbestuur en de Sovjet-Unie vertrouwden erop dat het dreigen met een gewapende interventie genoeg was om de opstand te breken. De gewapende opstandelingen waren echter 11 12
Ibidem 60. Ibidem 60-61.
9
niet van plan om in te binden. Deze strijders waren over het algemeen jong. Ze waren verbitterd over de hopeloze situatie in hun land en woedend over het verschijnen van de Sovjettroepen. Met behulp van o.a. Molotovcocktails en pistolen waren ze in staat om heel wat Sovjet tanks uit te schakelen. 13 Nagy had inmiddels via de radio gemeld dat als de opstandelingen hun wapens zouden neerleggen ze niet vervolgd zouden worden. De opstandelingen gaven hier echter geen gehoor aan. De demonstraties gingen door. Op 25 oktober demonstreerde men (vreedzaam) voor het parlementsgebouw. Het waren echter agenten van de AVH die op eigen initiatief vanaf de daken op de menigte begonnen te schieten. Het werd een van de bloedigste gebeurtenissen tijdens de opstand. Ook elders in het land werden er bloedbaden aangericht. Het gevolg van deze terreur was dat de haat onder de demonstranten groeide en dat ze wraakacties gingen uitvoeren op de leden van de AVH. Het was ondertussen duidelijk dat het aanstellen van Nagy niet genoeg was om de meerderheid van de opstandelingen tevreden te stellen. Er moesten meer veranderingen komen in de partijtop. Gerő werd vervangen als partijleider door János Kádár. Gerő en de andere stalinisten bleven echter wel zitten in de partijtop, terwijl het duidelijk was dat alleen radicale veranderingen binnen de partij een einde kon maken aan de onvrede van de bevolking. Nagy hield ook rekening met de andere eisen van het volk; een aantal nieuwe revolutionaire organisaties werden als legitiem erkend. Op 27 oktober maakte hij tevens zijn nieuwe regering bekend bestaand uit communisten waarvan de meeste onder het stalinistische regime vervolgd waren. Hij riep daarbij een staakt-het-vuren af en wilde gaan onderhandelen met afgevaardigden van de opstandelingen. In een radio uitzending noemde hij de opstand een ‘democratische massa beweging’ in plaats van een ‘contrarevolutie’. Nagy verklaarde dat het de intentie van de regering was om de meeste revolutionaire eisen in te willigen. Ook zouden ze gaan onderhandelen over de terugtrekking van de Sovjet troepen uit Boedapest. 14 Nagy was zich ervan bewust dat het onmogelijk was om hervormingen door te voeren wanneer de eisen van de bevolking niet ingewilligd zouden worden. Nagy hoopte dat hij nu werkelijk kon gaan beginnen met de hervormingen, mede ook door het feit doordat hij was bevrijd van de belemmeringen van de (conservatieve) oude partijleiding. Op 30 oktober maakte Nagy een einde aan het éénpartijstelsel en hij begon met het formeren van een kabinet met daarin de afgevaardigden van de partijen die na 1945 deel uitmaakten van 13 14
dit wordt uitgebreider beschreven in het boek van Mikes (1957) 90-94. Litván (1996) 72.
10
de regering. Het doel was dus het creëren van een meerpartijstelsel en een parlementaire democratie. Meteen begonnen de verscheidene politieke partijen zich te organiseren. Op 31 oktober gingen er geruchten de ronde dat de Sovjet troepen zich aan het hergroeperen waren en dat ze zich op strategische punten aan het nestelen waren. Het was nu zaak voor de regering om snel orde te scheppen in het land om te voorkomen dat de Sovjet troepen konden interveniëren onder het mom van ‘de orde herstellen’. 15 Uit onvrede over de nadering van de Sovjet troepen herzag Nagy het Warschaupact, Hongarije stapte uit het verbond en verklaarde zich neutraal. Op 1 november richtte Nagy zich via de radio tot het volk:
‘Mensen in Hongarije! De Hongaarse nationale regering, doordrongen van haar diepgaande verantwoordelijkheid voor de Hongaarse bevolking en geschiedenis, verklaard hierbij de Hongaarse republiek neutraal, hiermee tegemoet komend aan de wens van miljoenen Hongaren. De Hongaarse bevolking wenst, op basis van onafhankelijkheid en gelijkwaardigheid in de geest van de Verenigde Naties, in ware vriendschap te leven met haar buren, de Sovjet-Unie en de rest van de wereld.’ 16 Hiermee verloor Nagy de steun van Polen en Joegoslavië: “Hardliners were gaining the upper hand in Moscow, and Polish leaders viewed the Hungarian move to leave the Warsaw Pact as a danger for Europe’s political map and, conceivably, for the Polish-German boundary. Tito, alarmed by the emerging multi-party system, chose to support Moscow.” 17 Mede door het verraad van János Kádár kwam er een einde aan de periode van vrijheid in Hongarije. Hij stapte onverwacht over naar de zijde van de Sovjet-Unie. Hij zou nadat het Sovjet leger de orde had hersteld, de nieuwe minister-president worden. Op 4 november kwamen de Sovjet troepen met harde hand de orde herstellen en kreeg een nieuwe regering onder leiding van Kádár de touwtjes in handen. De inval van de Sovjet troepen en het neerslaan van de opstand had als gevolg dat duizenden Hongaren Hongarije uit vluchtten. Men ging naar Joegoslavië en vooral naar Oostenrijk. De opvang van deze grote groepen vluchtelingen zou voor Oostenrijk een zware kluif worden. Om de last voor Oostenrijk lichter te maken, zouden andere (westerse) landen groepen
15
Ibidem 77-78. Mikes (1957) 145. 17 Litván (1996) 79. 16
11
Hongaarse vluchtelingen van Oostenrijk overnemen. Ook Nederland zou een groep vluchtelingen overnemen.
12
Hoofdstuk 2: Het Nederlands toelatingsbeleid ten aanzien van de Hongaarse vluchtelingen 18 In dit hoofdstuk wordt het Nederlands toelatingsbeleid ten aanzien van de Hongaarse vluchtelingen behandeld. Jan-Willem ten- Doesschate schreef in 1985 een doctoraalscriptie over dit onderwerp. Hij vroeg zich af hoe de besluitvorming van de overheid was gegaan en op grond van welke criteria de Hongaarse vluchtelingen werden toegelaten. Ten- Doesschate onderzocht ook in hoeverre het Nederlands toelatingsbeleid humanitair was. Dit hoofdstuk schetst de periode tussen het neerslaan van de Hongaarse opstand en de aankomst van Hongaarse vluchtelingen in Nederland. De besluitvorming van de Nederlandse regering wat betreft de toelating van vluchtelingen komt naar voren, maar er wordt ook verteld wat de samenstelling was van de groep vluchtelingen die naar Nederland kwam. In de maand november 1956 zouden 3000 Hongaarse vluchtelingen tot Nederland worden toegelaten. Bovendien arriveerden er 2000 Hongaarse vluchtelingen op doorreis naar Canada. Deze laatste groep verbleef tijdelijk in ons land.
De Hongaarse vluchtelingen Op 26 oktober 1956 arriveerden al de eerste Hongaren in het buurland Oostenrijk. Tot halverwege december zou het aantal vluchtelingen groeien tot 130.000. Wat betreft de samenstelling van de vluchtelingenpopulatie viel op dat vooral jonge mensen uit Hongarije vluchtten. Er werd geschat dat meer dan zestig procent van de totale vluchtelingenpopulatie uit teenagers en jonge werkende mensen bestond. De vluchtelingengroep bestond voor ruim 71 procent uit alleenstaanden. 19 Het overgrote deel van de werkende mensen bestond uit geschoolde en ongeschoolde fabrieksarbeiders. Verder bevonden zich maar weinig boeren onder de vluchtelingen. Ook veel gebroken gezinnen, minderjarigen zonder ouders en gezinnen waar één van de ouders ontbrak, ontvluchtten Hongarije. Het aantal Hongaarse studenten, waarvan een groot aantal een leidende rol had gespeeld tijdens de opstand, werd geschat op 4000. Van 23 oktober tot 4 november bevonden zich onder de Hongaarse vluchtelingen ook agenten van de geheime politie AVH. Zij waren gevlucht uit angst voor wraakacties van de bevolking. 18
Ik heb mij voor dit stuk gebaseerd op het werk van J.W. ten- Doesschate: Het Nederlandse toelatingsbeleid ten aanzien van Hongaarse vluchtelingen (1956-1957) (Nijmegen 1985). De informatie van dit hoofdstuk heb ik, tenzij anders vermeld, uit dit werk gehaald. 19 H.J.M Kuyer, Twee jaar na de vlucht. Een onderzoek naar aanpassing en persoonlijkheid van Hongaarse vluchtelingen (Nijmegen, 1963) 3.
13
Toen de Sovjet-Unie op 4 november Boedapest was binnengevallen en Kádár regeringsleider werd, hadden zij niets meer te vrezen. Elke vluchteling had natuurlijk zijn eigen reden om Hongarije te ontvluchten. H.J.M. Kuyer noemt in zijn werk, Twee jaar na de vlucht. Een onderzoek naar aanpassing en persoonlijkheid van Hongaarse vluchtelingen, een aantal groepen mensen die om verschillende redenen uit Hongarije vertrokken: 1) Politieke vluchtelingen, zij gingen uit vrees voor represailles of deportatie weg. 2) Meelopers, dit waren degenen die waren weggegaan omdat anderen weggingen, ze waren meestal gevraagd om mee te gaan. 3) Emigranten, zij werden aangetrokken door de hogere levensstandaard van de Westerse landen. Anderen vertrokken om financiële redenen of door gezinsomstandigheden. Vaak bestond bij hen al voor de opstand de wens om te emigreren 4) Avonturiers, zij wilden 'iets van de wereld zien'. Zij hadden gehoord dat het buitenland het beloofde land was. Er waren verder een hoop Hongaarse vluchtelingen die met een combinatie van deze redenen Hongarije verlieten. 20 Volgens ten- Doesschate was de voornaamste drijfveer angst. De studenten en arbeiders die actief hadden deelgenomen aan de opstand waren na de installatie van de regering Kádár bang om gearresteerd te worden. Er waren ook mensen die niet actief aan de opstand hadden deelgenomen, die ook in paniek Hongarije ontvluchtten. Dit deden zij omdat zij wel in de directe omgeving van het geweld waren geweest, of hoorden over de razzia’s en de arrestaties en deportaties van familie, vrienden en kennissen. Een combinatie van angst en de al bestaande onvrede met de economische situatie in Hongarije, lijken de belangrijkste vluchtmotieven van de Hongaren die al snel hun land verlieten. De omstandigheden in de vluchtelingenkampen waren in het begin erbarmelijk. Het lot van de Hongaarse vluchtelingen werd pas verbeterd toen er internationale hulp kwam in de vorm van geld of goederen en door de Oostenrijkse bevolking, die spontaan kleding, voedsel en geld inzamelde. In Oostenrijk zouden er in totaal ongeveer 170.000 vluchtelingen zijn binnengekomen en in Joegoslavië ongeveer 20.000 vluchtelingen.
20
Ibidem 93-96.
14
Het toelatingsbeleid ten aanzien van Hongaarse vluchtelingen die op uitnodiging naar Nederland kwamen De Sovjetaanval op Boedapest werd op zondag 4 november in Nederland bekend via de radio. Via radio-uitzendingen gaven Minister President Drees en de fractievoorzitters van de politieke partijen een verklaring uit waarin zij het Nederlandse volk opriepen “(…) eensgezind te getuigen van zijn afschuw voor het communistische geweld”. Uit protest tegen het gebeuren in Hongarije vonden op 4 november en de volgende dagen demonstraties plaats bij de kantoorgebouwen van het communistische dagblad ‘De Waarheid’, de communistische vakorganisaties en de Sovjet ambassade in Den Haag. 21 De regering wou de betrekkingen met de Sovjet-Unie alleen verbreken als hiertoe in de NAVO besloten zou worden. Wel besloot het Nederlands Olympisch Comité op 6 november dat Nederland niet aan de Olympische Spelen in Melbourne zou deelnemen. De Hoge Commissaris van de VN voor de Vluchtelingen Beermann, verzocht Nederland een aantal Hongaarse vluchtelingen van Oostenrijk over te nemen. Op 5 november had dat land namelijk hulp aan hem gevraagd. Oostenrijk wilde dat andere landen geld zouden geven om Oostenrijk te steunen bij de opvang van de Hongaarse vluchtelingen, of anders groepen vluchtelingen zouden overnemen. Beermann gaf gehoor aan de vraag van Oostenrijk en deed een oproep op de leden van de uitvoerende raad van UNICEF (United Nations Children Fund) en een groot aantal landen die zich bereid hadden verklaard mee te willen werken aan de oplossing van het vluchtelingenprobleem. Uiteindelijk boden 26 landen zich aan om vluchtelingen op te nemen en ook waren er een aantal landen die hulp gaven in de vorm van geld en goederen. Op 5 november al, werd aan 1000 Hongaarse vluchtelingen toegestaan naar Nederland te komen. In de drie daarop volgende weken werd het quotum verhoogd tot 3000. Deze groep vluchtelingen moet worden onderscheiden van de vluchtelingen die in Nederland politiek asiel vroegen. Wegens onbekendheid met de toelating en opvang van grote groepen vluchtelingen in het verleden en omdat de Nederlandse regering verwachtte, dat vanwege de grote vluchtelingenstroom uit Hongarije in de toekomst nog vaker een beroep op Nederland zou worden gedaan om Hongaarse vluchtelingen op te nemen, werd de Interdepartementale Commissie voor Hongaarse vluchtelingen (vanaf nu IC genoemd) ingesteld. Deze commissie had de taak de regering te adviseren inzake het opnemen en integreren van Hongaarse
21
Duco Hellema gaat in zijn werk: 1956 De Nederlandse houding ten aanzien van de Hongaarse revolutie en de Suezcrisis (Amsterdam 1990), dieper in op de oproer in de diverse Nederlandse steden na het neerslaan van de Hongaarse opstand.
15
vluchtelingen in Nederland. De IC moest plannen voorbereiden en de uitvoering coördineren. De Commissie zou vooral belangrijk zijn voor de coördinatie van het beleid ten aanzien van de Hongaarse vluchtelingen.
5 november: toelating eerste 1000 vluchtelingen De Nederlandse regering had op 5 november besloten, om 1000 Hongaarse vluchtelingen in Nederland toe te laten. De hoogte van dit aantal was gebaseerd op het aantal Hongaarse vluchtelingen dat zich op dat moment in Oostenrijk bevond (15.000) en op de asielaanbiedingen van andere landen. De IC vond dat Nederland bereid moest zijn om zowel economisch waardevolle vluchtelingen als ook gezinnen, vrouwen en wezen op te nemen (er werd niet gesproken over zieken, bejaarden en invaliden, de zogenaamde ‘hardcore’ vluchtelingen). De IC meende dat de Hongaarse vluchtelingen die al relaties met Nederland hadden, voorrang moesten krijgen bij de toelating. Ook deed zij de aanbeveling dat de vluchtelingen zoveel mogelijk uit dezelfde stad of streek moesten komen, zodat er al voor hun komst naar Nederland een band tussen hen zou bestaan. Ter realisatie van deze aanbevelingen achtte de IC het wenselijk een functionaris van de Rijksvreemdelingendienst en een functionaris van Sociale Zaken naar Oostenrijk te sturen om in de vluchtelingenkampen gegevens over de vluchtelingen te verzamelen. Op 8 november vertrok er een selectieteam naar Oostenrijk. Dit team beoordeelde de situatie in de vluchtelingenkampen en stelde een onderzoek in naar de mogelijkheden van plaatsing van deze vluchtelingen in Nederland. De aanbevelingen van de IC over de opvang van de 1000 Hongaarse vluchtelingen in een centraal kamp, vanwaar zij vier weken later over Nederland verspreid zouden worden naargelang hun beroep en de vraag op de arbeidsmarkt, wijzen volgens ten- Doesschate op een gerichtheid op economisch waardevolle vluchtelingen. Door aanbiedingen van het particulier initiatief was het mogelijk de Hongaarse vluchtelingen onder te brengen in recreatieoorden. De organisatie van de opvang bestond erin dat de eerste groep Hongaarse vluchtelingen een paar dagen in de Jaarbeurshallen in Utrecht werd ondergebracht voor registratie en verzorging door het Rode Kruis, waarna men door zou stromen naar de genoemde aanbiedingen van het particuliere initiatief.
16
12 november: quotum verhoogd van 1000 tot 1300 Minister van Maatschappelijk Werk Klompé, had op 12 november van de Oostenrijkse vertegenwoordiger van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen Beermann vernomen dat als gevolg van de grote stroom Hongaarse vluchtelingen naar Oostenrijk, een noodsituatie was ontstaan. Hij verzocht Nederland 1300 vluchtelingen op te nemen. In Wenen zou een trein met de 1300 Hongaarse vluchtelingen al gereed staan voor vertrek naar Nederland. Ministerpresident Drees wilde echter vasthouden aan de afgesproken 1000 en wilde dus niet 1300 vluchtelingen extra opnemen. Onder druk van Beermann ging Drees uiteindelijk toch overstag en verklaarde zich bereid deze 1300 ongeselecteerde vluchtelingen toe te laten. De Minister President was van mening dat de reeds toegezegde 1000 Hongaarse vluchtelingen, in ruil voor de toelating van de 1300 vluchtelingen, naar een ander land moesten worden gezonden. De Ministerraad ging akkoord met de toelating van 1300 vluchtelingen, ondanks het advies van de IC niet in te gaan op het verzoek van Beermann. Later bleek echter dat er helemaal geen 1300 vluchtelingen klaar stonden voor vertrek. Volgens ten- Doesschate versterkt dit de indruk dat deze trein een pressiemiddel was om Nederland meer vluchtelingen te laten opnemen. Inmiddels was aan Oostenrijk echter bericht dat Nederland bereid was 1300 vluchtelingen op te nemen. Het Nederlands selectieteam, wiens werk op losse schroeven was gezet door het besluit 1300 ongeselecteerde vluchtelingen op te nemen, werd opgedragen het werk te hervatten totdat 1300 Hongaarse vluchtelingen waren geselecteerd. Op 14 november kwam de eerste groep van 670 Hongaarse vluchtelingen in Nederland aan. Op 18 november arriveerde een tweede groep van 624 vluchtelingen. In totaal dus 1294 vluchtelingen. De eerste vluchtelingen werden met veel warmte ontvangen. 22
19 november: quotum verhoogd van 1300 tot 2000 Op 15 november maakte Oostenrijk aan een groot aantal landen duidelijk dat de stroom vluchtelingen sterk aanhield en dat Oostenrijk de situatie niet meester kon worden. Door de deportatiemaatregelen van de Sovjet Unie in Hongarije was het aantal Hongaarse vluchtelingen in Oostenrijk sterk toegenomen. Een snelle overname van Hongaarse vluchtelingen door andere landen was volgens Oostenrijk het meest geschikte middel om de vluchtelingenproblematiek op te lossen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken liet de Oostenrijkse gezant de dag daarna weten, dat het geringe aanbod van Nederland gezien moest 22
Hellema (1990), 201.
17
worden tegen de achtergrond van de sinds 1949 toegelaten 160.000 Indische Nederlanders, waarvan in de nabije toekomst nog 40.000 werden verwacht. Andere landen moesten eerst maar hun aanbiedingen waarmaken, voordat Nederland het quotum zou verhogen. De hulpoproep van Oostenrijk werd op 19 november door Minister Klompé in de Ministerraad gebracht. Zij drong aan op een verhoging van het quotum van 1300 tot 2000. Minister-president Drees was echter van mening dat het dichtbevolkte Nederland met de toelating van 1300 Hongaarse vluchtelingen zijn plicht had gedaan. Hij motiveerde zijn bezwaar tegen een quotumverhoging met 3 argumenten: 1) andere landen hadden meer mogelijkheden om Hongaarse vluchtelingen op te nemen. Hij doelde op landen die minder dichtbevolkt waren en op landen die geen woningnood hadden. 2) er waren al tienduizenden Indische Nederlanders en Ambonezen in Nederland toegelaten en gehuisvest. 3) er was in Nederland een nijpend woningtekort en dat was volgens Drees het belangrijkste argument om niet meer Hongaren op te nemen. Er waren vele Nederlanders die al jaren op een woning wachtten. De gemeentebesturen die woningen aanboden aan Hongaren moesten daar onmiddellijk mee stoppen. Er kwam een voorstel om toch 700 vluchtelingen toe te laten, in het kader van de werving van buitenlandse arbeidskrachten. 23 In plaats van het bestaande plan om Italianen voor de Nederlandse industrie aan te trekken, zouden dan Hongaarse vluchtelingen het tekort aan arbeidskrachten kunnen opvullen. Onder de Hongaarse vluchtelingen waren immers een groot aantal jonge bouwvakkers en een kleiner aantal mijnwerkers. Op advies van de IC besloot de regering toch het quotum te verhogen tot 2000. Aan de betrokken instanties werd meegedeeld dat dit het plafond was. Oostenrijk beklaagde zich over het feit dat de buitenlandse selectieteams vooral gericht waren op het aantrekken van arbeidskrachten. Oostenrijk wilde dat er een evenredige opname zou zijn van alle categorieën vluchtelingen, dus ook de zogenaamde ‘hardcore’ vluchtelingen en de niet-economisch waardevolle vluchtelingen. De PvdA en de KVP waren van mening dat Nederland meer vluchtelingen moest opnemen en dat Nederland zich teveel had gericht op de arbeidskrachten onder de Hongaarse vluchtelingen. Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Suurhoff was het echter niet eens met die kritiek en wees alles van de hand en verdedigde het (restrictieve) toelatingsbeleid. Volgens ten- Doesschate was het duidelijk
23
Het is opvallend dat in een tijd dat de regering emigratie bevorderde vanwege een krappe arbeidsmarkt, toch buitenlandse arbeidskrachten werden aangetrokken. Meer over het actieve emigratiebeleid in J.H. Elich, Aan de ene kant, aan de andere kant. De emigratie van Nederlanders naar Australië 1946-1986 (Delft 1987)
18
dat de regering wel degelijk voornamelijk arbeidskrachten onder de Hongaarse vluchtelingen op het oog had.
26 november: quotum verhoogd van 2000 naar 3000 Intussen waren er 80.000 Hongaarse vluchtelingen in Oostenrijk, waarvan slechts 15.000 door andere landen waren opgenomen. Beermann klopte daarom weer aan bij Nederland om meer vluchtelingen op te nemen. Minister Klompé wilde de regering voorstellen om Hongaarse vluchtelingen op tijdelijke basis in Nederland toe te laten. De ministerraad besloot 3000 Hongaarse vluchtelingen tijdelijk toe te laten met de Oostenrijkse garantie dat het de vluchtelingen weer terug zou nemen, wanneer ze na zes maanden niet door een ander land van Nederland waren overgenomen. Op 28 november lichtte Minister Suurhoff de Tweede Kamer in over het regeringsbesluit. De omvang van de nood onder de Hongaarse vluchtelingen in Oostenrijk had de regering ertoe gebracht naar een andere manier te zoeken om de vluchtelingennood in Oostenrijk helpen op te lossen. Omdat Engeland en een aantal overzeese landen op dat ogenblik grote moeilijkheden hadden met het transport en de opvang van de Hongaarse vluchtelingen die zij wel zouden willen toelaten en in Nederland de opvang en het vervoer van vluchtelingen goed georganiseerd was, wilde de regering op tijdelijke basis, d.w.z. voor doorreis naar andere landen, nog 3000 Hongaarse vluchtelingen toelaten. Nederland liep wel het risico dat deze vluchtelingen alsnog permanent zouden blijven, omdat er nog geen waterdichte garanties waren van de landen waar ze heen zouden gaan. De IC raadde de regering met klem af 3000 vluchtelingen naar Nederland te halen zonder de garantie van andere ontvangende landen. Het terugsturen van de vluchtelingen na zes maanden zou inhumaan zijn en zou grote gevolgen hebben voor de beeldvorming van Nederland. De regering besloot (uiteindelijk) het permanent toe te laten aantal Hongaarse vluchtelingen te verhogen van 2000 naar 3000 (dus een verhoging van 1000 vluchtelingen). Daarboven zouden op tijdelijke basis nog 2000 vluchtelingen toegelaten worden op voorwaarde van een Oostenrijkse garantie en van andere landen (de overnamelanden). Een groep van 2000 tijdelijk toe te laten Hongaarse vluchtelingen met bestemming Canada konden alleen naar Nederland komen als zij een verklaring tekenden, waarin zij akkoord gingen op tijdelijke basis in Nederland te verblijven. Bovendien werden zij door het Canadese selectie team in Oostenrijk geselecteerd.
19
De regering wilde bij de 1000 extra opgenomen vluchtelingen 600 mijnwerkers aantrekken. Daarom moesten mijnwerkers voorrang krijgen boven Hongaren die een band met Nederland hadden. Dit voornemen stuitte op tegenstand; het zou inhumaan zijn en Nederland zou het eigenbelang prevaleren. Vooral de PvdA in de Eerste Kamer had forse kritiek op het regeringsbesluit om 600 mijnwerkers aan te trekken. Er waren volgens kamerlid VerweyJonker (PvdA) een aantal bedenkingen tegen de toelating van 600 Hongaarse mijnwerkers: - door de toelating van deze economische waardevolle vluchtelingen zou het kleine en arme Oostenrijk evenals bij eerdere vluchtelingengolven, opnieuw blijven zitten met de zogenaamde ‘hardcore vluchtelingen’ (bejaarden, invaliden etc.) of met de vluchtelingen die vanwege hun beroep door taalproblemen moeilijk inzetbaar waren in het arbeidsproces. - de voorkeur van landen om mijnwerkers toe te laten zou tot gevolg kunnen hebben dat vooral mijnwerkers om economische redenen uit Hongarije zouden vertrekken, waardoor Hongarije als het zich bevrijd had van communistische juk (...) op den duur niet meer over voldoende vakmensen zou kunnen beschikken. - de Hongaarse mijnwerkers kon de regering niet zomaar terugsturen naar Hongarije omdat ze vluchtelingen waren, arbeidskrachten uit Italië en Oostenrijk konden wel teruggaan als het werk hen niet beviel. Uiteindelijk bleek bij aankomst van de groepen Hongaarse vluchtelingen het aandeel van jonge ongehuwde en valide mannen zeer groot te zijn. De IC meldde dat zij haar best had gedaan om ook bejaarden, zieken en kinderen mee te sturen, maar dat deze categorieën er in Oostenrijk bijna niet waren. In maart 1957 bevonden zich 1624 Hongaarse vluchtelingen met de bestemming Canada in Nederland, 479 waren al naar Canada vertrokken. Na de toelating van 3000 Hongaarse vluchtelingen op permanente basis en 2000 op doorreis naar Canada werden geen groepen Hongaarse vluchtelingen meer in Nederland toegelaten. De Hongaarse vluchtelingen die in het kader van gezinshereniging naar Nederland kwamen waren veel minder in aantal. Ten- Doesschate stelt in zijn paper dat het toelatingsbeleid ten aanzien van de Hongaarse vluchtelingen werd afgestemd op de integratiemogelijkheden van vluchtelingen in de Nederlandse samenleving. Het voornaamste criterium tot de komst van de Hongaarse vluchtelingen was de inzetbaarheid in de Nederlandse economie. De regering wou vooral arbeidskrachten aantrekken en had weinig oog voor het verbeteren van het lot van de vluchtelingen in Oostenrijk. De eerste 1000 Hongaren werden om louter humanitaire redenen
20
toegelaten. Bij de quotum- verhogingen, die vooral door de druk van Beermann en Oostenrijk tot stand kwamen, stak echter het economisch-restrictief gerichte criterium de kop op. Ook Hellema wijst op het economisch-restrictieve criteria van het selectieteam. "Vooral geschoolde, jonge en ongehuwde Hongaren waren in Nederland welkom. Het overgrote deel van de opgenomen vluchtelingen bleek te bestaan uit alleenstaanden, vooral jongere mannen. Het selectieteam had zijn werk goed gedaan." 24
24
Hellema (1990), 205
21
Hoofdstuk 3: De opvang van de Hongaarse vluchtelingen Voordat de Hongaarse vluchtelingen naar ons land konden komen, moest er natuurlijk nog veel geregeld worden. Hoe de opvang georganiseerd, gefinancierd en uitgevoerd moest gaan worden, wordt in dit hoofdstuk uiteengezet. Er wordt gekeken naar diverse organisaties en comités, die op allerlei niveaus (landelijk, provinciaal en lokaal) in het leven werden geroepen en die elk specifieke taken en doelstellingen hadden. Eerst wordt er gekeken wat de plannen van de diverse organisaties waren en daarna wordt uiteengezet hoe de plannen daadwerkelijk werden uitgevoerd toen de Hongaren in Nederland aan waren gekomen. Tot slot wordt er bekeken wat de vluchtelingen van deze opvangplannen vonden. De diverse opvangorganisaties probeerden zich zo goed mogelijk voor te bereiden op de komst van de vluchtelingen. Het hele traject, vanaf het moment dat de vluchtelingen in Nederland zouden aankomen tot aan het moment dat ze definitief zouden worden gehuisvest en tewerkgesteld, moest goed georganiseerd verlopen.
I PLANNEN VOOR DE OPVANG Landelijke opvang Ten behoeve van de opvang van de Hongaarse vluchtelingen in Nederland werd het Nationaal Comité Hulpverlening Hongaarse Volk opgericht. 25 Dit Comité had twee taken. Men moest de zorg voor de vluchtelingen die in ons land waren aangekomen financieren, tot het ogenblik waarop zij in de Nederlandse maatschappij werden opgenomen. Verder moest er naar vermogen hulp worden verleend aan de Hongaarse vluchtelingen in Oostenrijk en eventueel in andere landen waar zij hun toevlucht hadden gezocht. Dit moest in nauwe samenwerking met de daartoe aangewezen internationale organisaties (het Rode Kruis en VN instanties) gebeuren. 26 Het Comité probeerde dus ook de Hongaarse vluchtelingen te steunen die niet naar Nederland zouden komen. De betrokken Nederlandse en Oostenrijkse autoriteiten onderhandelden om op korte termijn een groot opvangcentrum in Oostenrijk voor de Hongaarse vluchtelingen in te richten. Het Nationaal Comité overwoog, als eerste stap ter realisering van de doelstelling ten aanzien van
25
het Nationaal Comité Hulpverlening Hongaarse Volk gaf zelf een soort van pamflet/folder uit waarin de taken van het Comité werden uiteengezet en waarin werd beschreven hoe de eerste opvang moest worden geregeld.. Datum van uitgave is onbekend, maar dat moet ongeveer in de vierde week van november 1956 zijn geweest. 26 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7: Comité Utrecht Vluchtelingenhulp, inventarisnr. 1, pamflet van het Nationaal Comité Hulpverlening Hongaarse Volk
22
de hulpverlening in Oostenrijk, de financiële consequenties van dit project voor zijn rekening te nemen. 27 Hoe het Nationaal Comité Hulpverlening Hongaarse Volk aan zijn financiële middelen kwam is niet duidelijk. Waarschijnlijk zorgde de Nederlandse regering er in eerste instantie voor, dat het Comité voldoende financiële middelen had om zijn doelstellingen te verwezenlijken. Het voornemen was wel, om zoveel mogelijk het geld dat uit de particuliere inzamelingen was bijeengebracht te gebruiken voor de opvang van de vluchtelingen. De algemene verantwoordelijkheid voor de vluchtelingen berustte bij de Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp, als bundeling van het particulier initiatief, en bij de Ministeries van Maatschappelijk Werk en Sociale Zaken en Volksgezondheid namens de Rijksoverheid. In de Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp werkten alle landelijke organisaties samen die zich bezighielden met vluchtelingenhulp, zowel kerkelijke als particuliere organisaties. De Federatie zou het onderbrengen en het verzorgen van de vluchtelingen op zich nemen. 28
PROVINCIALE OPVANG Er waren ook provinciale comités die hielpen bij de organisatie van de opvang van de vluchtelingen. Deze provinciale comités moesten zich snel gaan bezinnen op het oplossen van een aantal te verwachten vraagstukken. Het Utrechts Provinciaal Vluchtelingen Comité stelde daarom op 21 november een memorandum op. Aan de hand van globale richtlijnen van hogerhand (het Nationaal Comité Hulpverlening Hongaarse Volk en de Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp) moesten er een aantal zaken geregeld worden. Het was nodig om zo snel mogelijk vooruit te kijken, om zo moeilijkheden bij de opvang van de vluchtelingen in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. In het memorandum kwamen onder meer de volgende punten aan de orde: 1) De besteding van de ingezamelde gelden De eerste opvang van de vluchtelingen moest gaan plaatsvinden in de Koninklijke Nederlandse Jaarbeurs en van daar uit moesten de Hongaren worden verdeeld over diverse opvangcentra in Nederland. Van hogerhand werd gewenst dat als na de fase van de opvangcentra de verdeling van de vluchtelingen over de gemeenten was gevolgd, zij als inwoners van die gemeenten zouden worden beschouwd. Dan zouden de gewone regelingen 27 28
Ibidem Ibidem
23
van de Armenwet en Sociale bijstandsvoorschriften op hen van toepassing zijn. De bijzondere zorg voor hen werd dan een taak van plaatselijk initiatief geacht. 29 Bij de opvang en de besteding van de gelden moest met een aantal zaken rekening worden gehouden. Geschenken en giften zouden volgens het Comité “een verhouding van armlastigheid scheppen die vernederend zou kunnen zijn en de ontwikkeling tot zelfstandigheid van de Hongaren zou remmen”. 30 ‘Verwennen’ was wat het Comité betreft uit den boze, want dat zou “onjuiste verhoudingen scheppen en een verkeerde persoonlijke basis zijn voor de ontwikkeling van de Hongaren tot normale inwoners van Nederland”. 31 Het gehele optreden diende daarom het karakter te hebben en te houden van strikt noodzakelijke hulp. De eerste kledingaanschaf voor de Hongaren moest via een bonnenstelsel door particulier initiatief van groothandel en industrie worden geregeld. 32 Blijkbaar ging het Utrechts Provinciaal Vluchtelingen Comité er van uit dat de plaatselijke bedrijven hun medewerking zouden verlenen aan de hulp aan de vluchtelingen. De woninginrichting zou uit collecteopbrengsten moeten worden bekostigd, waarbij de Hongaren de mogelijkheid hadden om hun individuele voorkeuren naar voren te laten brengen. De betrokkenen moesten daarvoor, indien nodig, met een tolk en een huishoudkundige gaan winkelen, in eerste instantie zich beperkend tot het eerst nodige. 33 Het Comité streefde er dus naar om zoveel mogelijk gebruik te maken van de plaatselijke aanbiedingen, waarbij er groot belang werd gehecht aan de eigen keuze van de vluchtelingen. Bij het besteden van het geld moest met een aantal zaken rekening gehouden worden. Het was volgens het Comité wenselijk enige gelijkheid te scheppen door een limietbedrag te stellen. Wat betreft de meubelvoorschotten bijvoorbeeld, kon worden uitgegaan van de bestaande schaal van voorschotten aan de gerepatrieerden uit Indonesië.34 Aangeraden werd om de daarvoor te besteden bedragen bij wijze van renteloos voorschot te verstrekken en een gehele of gedeeltelijke teruggave in termijnen met de vluchtelingen overeen te komen. Deze handelswijze kon volgens het Comité “het gevoel van zelfstandigheid en zelfrespect
29
Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 2: ingekomen en minuten van uitgaande stukken, memorandum van het Utrechts Provinciaal Vluchtelingen Comité, datum: 21-11-1956. 30 Ibidem 31 Ibidem 32 Ibidem 33 Ibidem 34 Sociale Dienst Amsterdam gaf in 1956 aan Indische repatrianten een meubelkrediet van F 1600 voor een echtpaar, een bedrag dat kon oplopen tot f 3600 voor een gezin met acht kinderen. Wim Willems en Leo Lucassen (red.), Het onbekende vaderland. De repatriëring van Indische Nederlanders (1946-1964) (’s-Gravenhage 1994) 125.
24
bevorderen en de mogelijkheid scheppen voor de Hongaren om dank in daden te tonen”. 35 Een kleine kredietverstrekking na de aanschaffing van het eerst nodige, was volgens het Provinciaal Comité te overwegen. 2) Aanpassingsvraagstukken De vluchtelingen zouden in Nederland in een heel andere wereld terecht gaan komen met andere gewoontes en gebruiken dan ze in Hongarije gewend waren. Er konden bijvoorbeeld problemen met de taal ontstaan. Dit moest dan, vond het Comité, in groter verband worden geregeld. Plaatselijk zouden waarschijnlijk taalcursussen nodig zijn. Men voorzag echter dat slechts een beperkt aantal Hongaren zin hadden in de extra inspanning van het volgen van taalonderwijs, de taal was immers moeilijk te leren. De verwachting was dat het leren van de taal door de praktijk van het leven tot stand zou moeten komen. 36 De Hongaren waren ook onbekend met bepaalde Nederlandse levensgewoonten. Men zou daarom gaan werken aan een brochure in het Hongaars, waarin zowel het Nederlandse maatschappelijk bestel als de voornaamste eigenaardigheden in leefwijze in het kort zouden worden behandeld en verklaard. 37 Huisvrouwen konden moeilijkheden gaan ondervinden in de kleine dingen van iedere dag, zoals de onbekendheid wat betreft prijzen, levensmiddelen en huishoudelijke artikelen. Het plaats- of streeksgewijze organiseren van korte cursussen of het verstrekken van schriftelijke aanwijzingen werd daarom ook overwogen. 38 Voor de mannen kon mogelijk het vraagstuk van omscholing gaan rijzen, wanneer men niet tewerkgesteld kon worden in hun vakgebied. Niet alle vluchtelingen waren immers op ‘nut’ geselecteerd. Volgens het Comité zou ook hier hulp in groter verband onmisbaar zijn. Wat betreft de aanpassing van de kinderen had eerder al de ervaring geleerd dat op dat gebied geen grote moeilijkheden te verwachten waren. Het Comité overwoog verder om er op aan te sturen dat elk gezin, of meerdere gezinnen samen een patroon of vertrouwenspersoon zouden krijgen, die hun taal sprak en tot wie zij zich met hun problemen zouden kunnen wenden. Volgens het Comité kon zo’n patroon een
35
Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 2: ingekomen en minuten van uitgaande stukken, memorandum van het Utrechts Provinciaal Vluchtelingen Comité, datum: 21-11-1956 36 Ibidem 37 Ibidem 38 Ibidem
25
waardevolle steun betekenen voor de Hongaarse gezinnen en voor het Comité kon het de basis zijn voor individueel contact en controle op het welzijn van de betrokkenen. 39 3) Voortgezette hulp Het liet zich in een vroeg stadium al aanzien dat veel geld nodig zou zijn voor de opvang van de vluchtelingen. Zolang er nog landelijk verschillende centrale instanties geld aan het inzamelen waren en omtrent de bestemming en verdeling van dat geld nog geen zekerheid bestond, moest er zuinig aan worden gedaan. Het Comité vond dat de toen nog bestaande bereidheid tot hulp tot het uiterste moest worden benut, de verwachting was namelijk dat het later alleen maar zou afnemen. 40 Het Comité ging zich daarom nog beraden hoe het één en ander ook in de toekomst verwezenlijkt zou kunnen worden. Het was dus duidelijk dat het Comité zich grote zorgen maakte over de hoeveelheid geld dat beschikbaar zou zijn voor de voortgezette hulp aan de vluchtelingen. Het memorandum maakt goed duidelijk wat de doelstellingen van het Utrechts Provinciaal Vluchtelingen Comité waren. Het Comité moest de provinciale advies instantie voor de vluchtelingenopvang zijn, men zou de activiteiten stimuleren en de te nemen maatregelen coördineren. Het Comité ging zich ook bezig houden met zowel de verwerving van gelden, als de besteding daarvan. Ook zou men zich gaan bemoeien met de integratie van de vluchtelingen in de maatschappij.
Lokale opvang Op lokaal niveau moest door het particulier initiatief en de plaatselijke overheid in samenwerking met de Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp de definitieve vestiging worden bewerkstelligd. Daartoe werd in de gemeente Utrecht het Comité Utrecht Vluchtelingenhulp opgericht, samengesteld uit vertegenwoordigers van diverse instellingen. Het Comité zou gaan werken volgens de richtlijnen van de Federatie en het provinciaal Comité. Voorzitter was Dhr. A.P.G. van Koningsbrugge, die tevens wethouder van Sociale Zaken was in Utrecht. Secretaris was Dhr. R. Visser, die tevens secretaris was van de Sociale Raad te Utrecht. Op 12 december 1956 kwam voor het eerst het Comité Utrecht Vluchtelingenhulp samen voor een vergadering. 39 40
Ibidem Ibidem
26
De vluchtelingen waren tijdelijk opgevangen in wooncentra. De taak van het Comité was om ze op te vangen, nadat ze een definitieve bestemming hadden gekregen.41 Een andere taak van het Comité, naast de huisvesting van de vluchtelingen, was het bevorderen van de integratie van de Hongaren. Men had een aantal plannen om de integratie te bevorderen. Het was de bedoeling dat de in de ontvangstcentra aangevangen taallessen zouden worden voortgezet. Blijkbaar was er dus toch voldoende animo geweest onder de vluchtelingen om taallessen te volgen. Er konden ook oriënterende lessen omtrent de Nederlandse verhoudingen en gebruiken (eventueel geschiedenis en aardrijkskunde) worden georganiseerd. Het Comité moest ook de vluchtelingen begeleiden bij het voeren van een Nederlandse huishouding. 42 Verder zouden er tolkdiensten worden georganiseerd en ook vragenuurtjes waar deskundigen inlichtingen konden geven aan de vluchtelingen. Ook moesten er eventueel nog patroons worden gezocht voor ieder gezin. Het werd tevens belangrijk geacht om inlichtingen te verstrekken aan de Nederlanders die met de vluchtelingen te maken zouden krijgen, omtrent de toestanden achter het IJzeren Gordijn. 43 Zo kon de lokale bevolking duidelijk gemaakt worden dat de Hongaren een andere mentaliteit of levensopvatting hadden dan men hier gewend was.
Samenvatting plannen voor de opvang Het is duidelijk dat de plannen voor de opvang van de Hongaarse vluchtelingen vooral op provinciaal en lokaal niveau zouden worden uitgevoerd. De Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp moest namelijk vanaf het moment dat de vluchtelingen zich zouden gaan vestigen in de diverse gemeentes in het land, samen gaan werken met de plaatselijke comités. De plannen van het provinciaal comité en van het lokaal comité waren vrijwel gelijk. Het Comité Utrecht Vluchtelingenhulp werkte namelijk volgens de richtlijnen van het provinciaal comité. Men nam zich voor om alleen noodzakelijke hulp aan de vluchtelingen te bieden. Er moest ook zo min mogelijk gewerkt worden met giften en schenkingen. Voor het verstrekken van kleding en het inrichten van woningen moest gebruik worden gemaakt van het particulier initiatief en collecteopbrengsten. Voorts moest er gelijkheid worden geschept bij de hulp aan de vluchtelingen door limietbedragen te stellen en door het verstrekken van renteloze
41
Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, notulen vergadering 12-12-1956 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, leidraad voor de eerste vergadering Comité Utrecht Vluchtelingenhulp 43 Ibidem 42
27
voorschotten. Er waren ook een aantal plannen om de aanpassing van de vluchtelingen te bevorderen. Men dacht hiervoor aan het geven van taalcursussen, maar ook aan het geven van cursussen om de Nederlandse levensgewoonten te verduidelijken. Verder moesten de vluchtelingen huishoudelijke begeleiding krijgen en patroons moesten vooral de gezinnen hulp geven bij eventuele problemen. Via tolkdiensten en vragenuurtjes kon men de Hongaren hulp en advies geven. Ook achtte men het van belang de Nederlandse bevolking te informeren over de integratie van de Hongaarse vluchtelingen.
II DE EERSTE UITVOERING VAN DE PLANNEN Landelijke uitvoering De eerste tijdelijke opvang van de vluchtelingen vond plaats in de Koninklijke Nederlandse Jaarbeurs in Utrecht. Hier konden de Hongaren echter maar een paar dagen blijven. Na een oproep van de Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp om woonruimten beschikbaar te stellen voor de Hongaarse vluchtelingen, werd er van vele zijden recreatieoorden en vakantieverblijven veelal gratis door de eigenaren beschikbaar gesteld. In deze opvangcentra werd door de Federatie de leiding opgedragen aan een hoofd, bijgestaan door maatschappelijk werkers en tolken, die door de levensbeschouwelijke organisaties (leden van de Federatie) hiervoor ter beschikking waren gesteld. 44 Reeds direct na de aankomst van de groepen vluchtelingen begon het Rijksarbeidsbureau een onderzoek naar de vakbekwaamheid en de werkmogelijkheden, terwijl ambtenaren van het Departement van Justitie onmiddellijk begonnen met de voorbereidende maatregelen voor de uitreiking van de vestigingsvergunningen. 45 De Interdepartementale Commissie voor Hongaarse vluchtelingen had al in Oostenrijk de groep Hongaren geselecteerd die naar Nederland mochten komen, dus men moest al een aardig idee gehad hebben van de vakbekwaamheid van de vluchtelingen. De maatschappelijk werkers bespraken de persoonlijke belangen, noden en wensen van de vluchtelingen. In de tijdelijke verblijfplaatsen waren Hongaarse predikanten en priesters aangewezen om de geestelijke verzorging van hun landgenoten te behartigen. Het is niet bekend of deze geestelijken deel hadden uitgemaakt van de vluchtelingengroep, of dat ze al in Nederland woonachtig waren. Op het gebied van recreatie (film, muziek, sport en andere ontspanning)
44
Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, pamflet van het Nationaal Comité Hulpverlening Hongaarse Volk 45 Ibidem
28
werd plaatselijk door de gemeentelijke overheid in samenwerking met de plaatselijke comités activiteiten georganiseerd. 46 De algehele verzorging van de vluchtelingen in de opvangcentra en de voorbereiding van hun definitieve vestiging in de uiteindelijke woonplaats werd opgedragen aan een beleidscommissie, samengesteld uit vertegenwoordigers van de leden van de Federatie en van de Ministeries van Maatschappelijk Werk, Sociale Zaken en Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. 47 De eerste groep vluchtelingen, die woensdag 14 november in Utrecht arriveerde en daar door het Nederlandse Rode Kruis werd opgevangen, was op 17 november door de Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp in wooncentra (recreatieoorden, aanbiedingen van het particulier initiatief etc.) ondergebracht. De tweede groep, die zaterdag 17 november aankwam en op 21 november uit Utrecht vertrok, werd overgebracht naar centra van de Federatie en naar een aantal kampen en wooncentra die onder beheer stonden van het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid. 48 Bij de verdeling van de Hongaarse vluchtelingen over deze verschillende opvangcentra werd zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de betrokkenen, hun groepsverband, plaats van herkomst, beroep, godsdienst enz. 49 Voor de gezinnen waren over het algemeen woonruimten beschikbaar, waar de gezinsleden als aparte eenheid samenwoonden. De alleenstaande jonge mannen, die de meerderheid van deze transporten uitmaakten, werden in tehuizen ondergebracht. 50 Voor de definitieve plaatsing in het Nederlands leven werd voor de gezinnen gebruik gemaakt van de vele aanbiedingen van woonruimte, die uit alle delen van het land werden ontvangen. 51 Hieruit zou kunnen worden opgemaakt dat de betrokkenheid in Nederland groot was. Het was de bedoeling om inwoning zoveel mogelijk te vermijden. Bij de geografische spreiding moest steeds rekening worden gehouden met de noodzaak, dat in de plaats van uiteindelijke bestemming zowel werkgelegenheid, als huisvesting kon worden gevonden. 52
46
Ibidem Ibidem 48 Ibidem 49 De Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp meldde op 6 december 1956, dat 2000 Hongaarse vluchtelingen waren verdeeld over 31 ontvangstcentra, gelegen in negen provincies. 50 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, pamflet van het Nationaal Comité Hulpverlening Hongaarse Volk 51 Dit is opmerkelijk, omdat o.a. Minister President Drees nog had gesproken over de enorme woningnood die toen in Nederland heerste (zie hoofdstuk 2). 52 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, pamflet van het Nationaal Comité Hulpverlening Hongaarse Volk 47
29
Provinciale uitvoering Op 18 december 1956 vergaderde het Utrechts Provinciaal Vluchtelingen Comité over de zorg voor de Hongaren bij hun inpassing in de Nederlandse samenleving. In deze vergadering probeerde men tot concrete maatregelen te komen. Een aantal vraagstukken uit het eerder uitgegeven memorandum, zouden in deze vergadering wat duidelijker gaan geworden. Het Provinciaal Comité was van mening dat bij de integratie van de Hongaren in de Nederlandse samenleving een zo zakelijk mogelijke verhouding tussen de Nederlandse instanties en de vluchtelingen moest worden nagestreefd. 53 Dit streven was al eerder in het memorandum kenbaar gemaakt. Men vond dat op grond van deze zakelijke verhouding zo min mogelijk met giften gewerkt moest worden, maar dat wanneer er grotere uitgaven vereist waren, bedragen als renteloos voorschot beschikbaar gesteld moesten kunnen worden. In het bijzonder werd hier gedacht aan de huisinrichting, maar ook aan andere noodzakelijke aanschaffingen. De Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp had als richtlijn gegeven, dat voor de huisinrichting een maximum bedrag van f 2000 à f 2500 kon worden besteed, afhankelijk van de gezinsgrootte. F1200 van dit bedrag werd door de Federatie als gift beschikbaar gesteld. Het overige gedeelte diende als voorschot en zou worden gefinancierd door middel van de opbrengsten van de plaatselijke inzamelingen. 54 Ook had de Federatie aan de plaatselijke en regionale organisaties mededeling gedaan van bedragen die als kostgeld konden worden ingehouden. Wat de eetgewoontes betreft, was het duidelijk dat de Hongaren gewend waren om andere ingrediënten voor hun maaltijden te gebruiken dan Nederlanders. Ze gebruikten namelijk meer vlees, meer brood en minder kaas, maar al snel bleek dat dit op het gezinsbudget niet van grote invloed was. Daarom leek een huishoudelijke voorlichting, die zich zou richten op het koken volgens Nederlandse normen, niet noodzakelijk. 55 Dat was begin jaren vijftig met de Indische repatrianten wel anders geweest. De repatrianten werden immers wel gestimuleerd hun maaltijden (veel rijst) zoveel mogelijk aan te passen aan de Nederlandse (vnl. stampot). Het had niet alleen met voedingswaarde te maken gehad, maar het werd ook gezien als een soort aanpassing aan de Nederlandse samenleving. In de vergadering werd verder ook afgesproken dat voorlopig een zekere heer Tarnocsy het centraal adres zou gaan zijn van waaruit tolken beschikbaar zouden worden gesteld voor
53
Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 2, vergadering Utrechts Provinciaal Comité voor Vluchtelingenhulp, 18-12-1956 54 Ibidem 55 Ibidem
30
bepaalde doeleinden. Hij zou alleen aanvragen accepteren van het secretariaat van het Comité Utrecht Vluchtelingenhulp en van het Utrechts Provinciaal Comité. 56 Deze centralisatie was nodig, omdat een tolk niet voor elke bezigheid geschikt was en de heer Tarnocsy de voor tolkdiensten beschikbare Hongaren kende. Bij arbeidsmoeilijkheden had men bijvoorbeeld andere capaciteiten nodig dan bij het doen van inkopen. Het Comité vond dat men de Hongaren geen patroons kon opdringen. Toch achtte men het gewenst dat voor iedere Hongaar een patroon beschikbaar was. Men kon het zo organiseren, dat een patroon meer gezinnen of alleenstaanden onder zijn hoede nam. Men moest hierbij ervoor opletten dat arbeiders niet de zorg op zich namen voor intellectuelen, de sociale afstanden waren in Hongarije immers vrij groot. Omgekeerd was het echter wel mogelijk. Voor Hongaren die ook een andere taal behalve het Hongaars spraken zoals Duits of Engels, konden Nederlanders worden ingeschakeld, maar in het geval dat de Hongaren geen vreemde taal machtig waren, kon men alleen Hongaren gebruiken voor dit doel. 57 Het verdiende volgens het Comité aanbeveling, dat speciaal een Nederlands/Hongaars centrum zou worden opgericht, waar de Hongaren elkaar konden ontmoeten. Ze zouden daar dan ook les kunnen krijgen in de Nederlandse taal en de democratische denkwijzen. Wat taallessen betreft kon men zich wenden tot de lector in het Hongaars aan de Universiteit te Utrecht, Dr. Sivisky. 58 Er werd verder ook afgesproken dat er een begin zou worden gemaakt aan de voorlichting aan de Nederlandse bevolking wat betreft de Hongaarse verhoudingen en hun gebruiken. Ook het leven van de Hongaren in Nederland zou moeten worden beschreven. Dit alles moest dan worden gepubliceerd in een aantal artikelenreeksen in de dagbladen. De heer Tarnocsy had een goed contact met een aantal journalisten die dit dan zouden kunnen verzorgen. 59 Tot slot werd van groot belang geacht dat een Hongaars/Nederlandse Raad, die zou kunnen bemiddelen bij moeilijkheden van de Hongaren in het maatschappelijk leven, zou worden ingesteld. 60
56
Ibidem Ibidem 58 Ibidem 59 Ibidem 60 deze Hongaars/Nederlandse Raad zou er nooit komen. Het Hongaars Centrum, dat later zou worden opgericht, zou de beoogde functie van de Hongaars/Nederlandse Raad op zich nemen, naast vele andere functies. 57
31
Lokale uitvoering Het Comité Utrecht Vluchtelingenhulp moest, zoals al eerder gezegd, de integratie van de Hongaren bevorderen. Het Comité moest zich echter ook bezig houden met de huisvesting en de tewerkstelling van de vluchtelingen in Utrecht. Bij het zoeken van huisvesting en werkgelegenheid moesten twee groepen worden onderscheiden, namelijk de gezinnen met kinderen en de alleenstaanden en kinderloze echtparen. In de notulen van het Comité Utrecht Vluchtelingenhulp komt het (vreemd genoeg) niet naar voren, maar het zoeken naar woonruimte voor de vluchtelingen moest wel lastig zijn geweest. Het was een feit dat in Nederland een groot tekort aan woningen was en in Utrecht was dat niet anders. In het boek van Floribert Baudet is te lezen, dat de snelle bevolkingstoename in die tijd een voortdurende krapte in de woningvoorziening tot gevolg had. In 1956 was alleen in Limburg de nood hoger dan in de provincie Utrecht. 61 Berichten omtrent de huisvesting van de alleenstaanden en de kinderloze echtparen kwamen van het Arbeidsbureau. De aanvragen waren meestal voorzien van een opgave van het bedrijf waar de desbetreffenden gingen werken. Deze bedrijven zorgden vaak zelf voor de huisvesting van hun Hongaarse werknemers. Het kon ook zijn, dat eerst om huisvesting werd gevraagd en daarna plaatsing in het arbeidsproces plaatsvond. De taak van het Comité was om na te gaan of de huisvesting klopte. 62 De huisvesting moest bevredigend zijn en de betrokkenen moesten zich zo snel mogelijk thuis kunnen voelen. Het werd ook noodzakelijk geacht adressen te verzamelen van bedrijven die vluchtelingen te werk wilden stellen en van personen die vluchtelingen wilden huisvesten. 63 In enkele gevallen werd er van de vluchtelingen kostgeld gevraagd, maar in andere gevallen wilde men geen kostgeld van de Hongaren accepteren. Het Comité was echter van oordeel dat in het algemeen wel kostgeld moest worden betaald, omdat de huisvesting van langere duur kon zijn en de verhouding tussen de vluchteling en degene die hem onderdak verschafte in verband daarmee zakelijk gezien moest worden om moeilijkheden van weerskanten te voorkomen. 64 Enkele bedrijven hadden een eigen kostgeldregeling. Wat betreft de tweede groep, de gezinnen, waren er al snel vier woningen beschikbaar gesteld. Er was op 12 december al reeds één woning toegewezen. Verzoeken om woonruimte konden
61
Floribert Baudet, Utrecht in bedrijf. De economische ontwikkeling van stad en regio en de Kamer van Koophandel, 1852-2002 (Utrecht 2002) 43. 62 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, leidraad voor de eerste vergadering Comité Utrecht Vluchtelingenhulp 63 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, notulen vergadering 12-12-1956 64 Ibidem
32
alleen in behandeling worden genomen indien deze binnenkwamen via de Federatie voor Vluchtelingenhulp. 65 De inrichting van de woningen was een zaak van particulier initiatief en maatschappelijk werksters. De woningen dienden te worden gestoffeerd en er moest meubilair en huisraad worden gekocht. Aanschaffingen werden zoveel mogelijk gedaan in overleg met het te huisvesten gezin, om zoveel mogelijk te bevorderen dat een eigen karakter aan de woning kon worden gegeven. 66 Een kleine commissie ging zich speciaal bezighouden met de huisvestingsproblemen. Er zou ook een speciale integratiecommissie worden ingesteld. Deze commissie moest eens per week op het bureau van de Sociale Raad spreekuur gaan houden om zo de Hongaren te helpen, advies aan ze te geven, hen voor te lichten en om te bemiddelen bij problemen. 67
Samenvatting eerste uitvoering van de plannen De Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp zorgde voor de eerste opvang voor de vluchtelingen. De eerste opvang kan in drie fasen worden samengevat: 1. de eerste tijdelijke opvang in de gebouwen, beschikbaar gesteld door de Koninklijke Nederlandse Jaarbeurs, waar het Nederlandse Rode Kruis een goede organisatie had opgebouwd. Het verblijf duurde hier twee of drie dagen. 2. het verblijf in wooncentra, die gedeeltelijk beschikbaar waren gesteld aan de Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp, daarnaast in wooncentra, die onder het beheer stonden van het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid. 3. de definitieve huisvesting, gedecentraliseerd over het gehele land, van gezinnen in een eigen woning en van vrijgezellen in kosthuizen of gezellenhuizen. Deze laatste fase werd voorbereid door de Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp in nauwe samenwerking met de overheid, het plaatselijke bedrijfsleven en het plaatselijk particulier initiatief. Bij de lokale en provinciale uitvoering van de plannen kwam, zoals was beoogd, de zakelijke verhouding en het gebruik van particulier initiatief naar voren. Ook de aanpassing van de Hongaren aan hun nieuwe situatie werd door de diverse aangekondigde maatregelen bevorderd. Er werden tolken geregeld, het geven van taallessen lag nog in de planning, er werd gezocht naar patroons voor de gezinnen en de Nederlandse bevolking zou worden voorgelicht. 65
Ibidem Ibidem 67 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, notulen vergadering 12-12-1956 66
33
Alles wat in dit hoofdstuk is beschreven is gericht op de maanden november en december 1956, de maanden dat de vluchtelingen daadwerkelijk naar Nederland kwamen en over de diverse gemeentes in het land verspreid werden. De opvang van de vluchtelingen op lokaal niveau was toen eigenlijk nog maar net begonnen. Hoe de hulp aan de vluchtelingen verder verliep, wordt voornamelijk in het hoofdstuk over de opvang in Utrecht verder uitgediept. In dat hoofdstuk wordt gekeken naar hoe het Comité Utrecht Vluchtelingenhulp zijn drie basistaken, de huisvesting, de tewerkstelling en de integratie van de vluchtelingen in Utrecht heeft uitgevoerd in de periode na december 1956.
III OORDEEL VAN ENKELE VLUCHTELINGEN OVER DE PLANNEN In het archief van het Comité Utrecht Vluchtelingenhulp bevindt zich een verslag van een bespreking met Hongaarse vluchtelingen. 68 In dit verslag, dat is opgesteld door Dhr. Tüski, worden oordelen van een aantal vluchtelingen zelf over de ontworpen richtlijnen en plannen van het Comité naar voren gebracht. Het Comité wilde de juistheid van zijn uitgangspunten en conclusies ten aanzien van de opvang van de vluchtelingen toetsen, door te kijken wat de vluchtelingen ervan vonden. Het beleid, zo vond het Comité, moest zo zuiver mogelijk worden afgestemd op de materiële en geestelijke situatie van de Hongaarse vluchtelingen. Daarom vond er een uitvoerig gesprek plaats met enkele intellectuelen onder de vluchtelingen. Het Comité ging er vanuit dat deze mensen tot een goed oordeel in staat zouden zijn. Er werd gesproken met een afgestudeerde mijningenieur van 29 jaar, die behalve in Hongarije ook in andere landen praktische ervaring had opgedaan en daardoor een bredere kijk op de zaken moest hebben dan de gemiddelde Hongaar. Ook werd er gesproken met een studente in de geofysica van 24 jaar, die volgens het Comité eveneens iets meer gezien en beleefd had dan de doorsnee student. Beiden waren bereid zich in een aantal voorgelegde problemen te verdiepen. In het verslag wordt verder geen melding gemaakt van andere Hongaarse vluchtelingen waarmee ook nog gesproken zou zijn. We moeten er dus vanuit gaan dat het Comité slechts aan de twee genoemde mensen vragen heeft gesteld en dat het Comité deze twee representatief genoeg achtte voor de hele groep vluchtelingen die in Utrecht opgevangen zouden worden. De twee ondervraagden zouden in de gesprekken veel begrip hebben getoond en slaagden er ook in zich te verplaatsen in zowel de positie van het Comité, als in die van hun Hongaarse 68
Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 2, verslag bespreking met vluchtelingen, datum onbekend.
34
lotgenoten die een minder hoog denkniveau dan hen hadden. Uit al hun uitingen sprak een grote dankbaarheid. Volgens het Comité geraakten beiden vaak in een “ontroerende verlegenheid” bij het vernemen van de plannen van het Comité. De algemene opinie van beiden was dat de hulp veel te veel was. Er werd eerst gesproken over de materiële omstandigheden van de vluchtelingen in Hongarije. Eén van de grootste bezwaren tegen het regime in Hongarije was, dat sinds 1948 sparen daar onmogelijk was gemaakt, terwijl de aard van de arbeiders en vooral de boeren uitgesproken spaarzaam was. Het levensdoel van veel van die mensen, was het hebben van een eigen huis of bedrijfje. De woningtoestanden in Hongarije waren treurig te noemen. Er waren bijna uitsluitend eenkamerwoningen, wel modern gebouwd maar te klein, terwijl de bijbehorende inbouwmeubelen (kasten) onbetaalbaar waren. Men leefde dus in de praktijk in een zitslaapkamer tussen de kisten en koffers in. Het regime had ook elke mogelijkheid tot individuele keuze door uniformering teniet gedaan. De plannen van het Comité (zoals het verstrekken van meubelvoorschotten) betekenden in dat opzicht dan ook de vervulling van juist al die wensen, die in Hongarije niet te verwezenlijken waren. Er was echter wel voorzichtigheid geboden ten opzichte van een aantal Hongaren die licht geneigd zouden zijn Nederland als een luilekkerland te zien en ‘bedorven’ zouden kunnen worden. De lonen in Hongarije waren zodanig, dat men er na aftrek van allerlei verplichte bijdragen er net van kon leven, zonder ooit iets over te houden. De werktijden waren lang (10-12 uur) en het werk was vaak zwaar. Met betrekking tot de lonen en arbeidsomstandigheden waren er dan ook weinig moeilijkheden te verwachten. Vervolgens werd met enige voorzichtigheid (aan weerszijden) de politiek besproken. Het bleek dat de Hongaren in het algemeen ongeïnteresseerd, wantrouwend en totaal onvoldoende onderlegd waren wat betreft politiek. Men was niet bang voor ‘communistische besmetting’, daarvoor was van meet af aan teveel weerstand tegen het communisme geweest. Het zou eerder nodig zijn om de uitingen van anticommunistische gevoelens af te remmen, omdat men geen flauw benul van democratische tolerantie had. Men achtte het risico van verraad onder de vluchtelingen gering. Er was geen tijd om dit te organiseren, want daarvoor was het verloop van de gebeurtenissen te snel geweest. Er zou onder de vluchtelingen weinig of geen neiging bestaan ooit weer te repatriëren. Men was algemeen van inzicht dat het vaderland nooit meer ‘het oude’ zou worden. Deze
35
onwelwillendheid om ooit nog naar Hongarije terug te keren lijkt opmerkelijk, aangezien een groot aantal vluchtelingen familie in Hongarije had achtergelaten. Ten aanzien van de huwelijksmoraal werd verteld, dat hierin het regime weinig of geen verandering had gebracht, ondanks veel propaganda. Integendeel, om de ‘juiste gezindheid te doen blijken’, ging men eerder tot een (geheim) kerkelijk huwelijk over. Door zich volgens de doctrine van het regime te gedragen, zou men zich politiek suspect hebben gemaakt. Dit gegeven bewijst maar weer dat het leven in Hongarije nogal complex was. Men beval verder met klem aan ten aanzien van de ongehuwde paren onder de vluchtelingen de eis te stellen om te gaan trouwen of uit elkaar te gaan. Waarom men dit noodzakelijk vond wordt vreemd genoeg niet toegelicht. De taal was niet het meest eenvoudige probleem. Op de vraag of er in Hongarije in het algemeen veel gelezen werd, kwam geen duidelijk antwoord. De indruk was dat dit niet het geval was. Men was van mening, dat het gezien het ontwikkelingspeil van de vluchtelingen en de geestelijke belasting die het verblijf in Nederland zou meebrengen, teveel verwacht zou zijn om schriftelijke cursussen enige kans op succes toe te schrijven. De mensen zouden daar niet toe komen, of ze zouden het te weinig begrijpen. Unaniem achtte men dat mondeling onderwijs de enige basis voor een oplossing kon zijn. De levensgewoonten van de Hongaren zouden geen bijzondere moeilijkheden moeten opleveren. Men wees wel op een aantal zaken. Geïsoleerde plaatsing van vluchtelingen was niet aan te bevelen. De mensen zouden bang kunnen worden, heimwee gaan krijgen en uit hun evenwicht raken. Onderling contact tussen de Hongaren werd dus belangrijk gevonden. Het is natuurlijk logisch, dat wanneer mensen in een vreemde omgeving terecht komen ze steun zoeken bij lotgenoten. Die mogelijkheid moest de Hongaren dan ook geboden worden. Verder werd duidelijk dat men in Hongarije meer dronk en dat het drankgebruik en de gevolgen daarvan daar een andere kleur in de samenleving hadden. Men nam het daar minder strikt dan in Nederland. Men voorzag wat dat betreft vooral bij de eenvoudige arbeiders wel enige aanpassingsmoeilijkheden. Qua emoties was de Hongaar veel minder gesloten dan de Hollander, hij had meer het hart op de tong en koos feller en eerlijk gemeend partij. Men voorzag vooral in kleine gemeenschappen (later) de mogelijkheid van conflicten. Men beval ook nog aan, om de vluchtelingen de mogelijkheden van voorschotten, restitutie en sparen te geven. Men meende dat dit, mits voldoende duidelijk verklaard, overal instemming zou vinden en de verwachting was ook dat het resultaat zou hebben. Men vond wel dat het moment om hiermee voor de dag te komen met zorg moest worden gekozen. Pas wanneer de mensen enigszins wisten waar zij aan toe waren was medewerking te verwachten. 36
Het is belangrijk om te onthouden dat het een vraaggesprek was met (waarschijnlijk) slechts twee personen, waarvan je niet makkelijk kan zeggen dat ze representatief waren voor de gehele vluchtelingengroep die naar Nederland kwam. Het Comité was echter van oordeel dat de geïnterviewden een goed oordeel konden geven over de plannen en dat ze representatief waren voor de hele groep vluchtelingen in Utrecht. Het interview geeft in elk geval nuttige informatie. In het gesprek schetsen de ondervraagden een bepaald beeld van het leven in Hongarije. We moeten hier wel rekening houden met de mogelijkheid dat het beeld gekleurd kan zijn door bepaalde persoonlijke ervaringen. Dat het leven in Hongarije niet voor iedereen een pretje moet zijn geweest, is duidelijk een understatement. Dat is wel gebleken uit het hoofdstuk over de Hongaarse opstand. In het interview worden ook de levensgewoonten en de mentaliteit van de Hongaren verduidelijkt. Naar aanleiding hiervan deden de geïnterviewden bepaalde suggesties. Het Comité moest onder andere voorkomen dat er Hongaren geïsoleerd zouden worden geplaatst en het Comité moest de vluchtelingen niet te veel verwennen. We hebben al eerder kunnen lezen dat het Comité al van plan was om de omgang met de vluchtelingen zakelijk te houden en ze dus niet te verwennen. Er werd ook gereageerd op een aantal plannen van het Comité. De Hongaren waren blij met de mogelijkheid om in Nederland een eigen woning te krijgen waarbij ruimte was om het naar eigen smaak in te richten met meubels. Ook de mogelijkheid tot sparen (op de lange termijn) werd met veel instemming onthaald. De geïnterviewden gaven ook hun visie op een aantal aanpassingsvraagstukken, zoals de geplande taallessen. Het Comité was van mening dat door het vraaggesprek, de plannen voor de opvang van de vluchtelingen in Utrecht konden worden verbeterd. De plannen konden nu nog beter worden afgestemd op de noden van de vluchtelingen.
37
Hoofdstuk 4: De opvang van de Hongaarse vluchtelingen in Utrecht In januari 1957 was de hulpverlening aan de Hongaarse vluchtelingen in Utrecht al aardig op gang gekomen. Het Comité Utrecht Vluchtelingenhulp was aan de slag gegaan om de vluchtelingen in Utrecht te huisvesten, aan het werk te krijgen en te integreren. Dit waren de drie kerntaken van het Comité. In dit hoofdstuk wordt bekeken hoe de huisvesting (met name die van de gezinnen) en het integratieproces in Utrecht verliep. In de eerste maanden van 1957 zouden er echter eerst nog een aantal wijzigingen in het beleid worden doorgevoerd, vooral wat betreft de besteding van het (ingezamelde) geld. Daarom wordt eerst gekeken naar hoe de financiën geregeld waren.
Financiën Op 8 januari 1957 werd aan het Comité Utrecht Vluchtelingenhulp bekend gemaakt, dat de Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp op de toezegging om f 1200 voor de eerste inrichtingskosten van een woning beschikbaar te stellen was teruggekomen. De inrichtingskosten tot een bedrag van circa f 2500 zouden ten volle ten laste van het Comité gaan komen. De ter plaatse ingezamelde gelden bleven binnen de provincie en moesten samen een provinciale pot gaan vormen. De plaatselijke comités konden hun uitgaven gaan claimen bij de provincie. 69 De kosten van de woninginrichting konden dus maximaal ten bedrage van f 2500 per gezinseenheid bij het Provinciaal Comité worden gedeclareerd. Er moest echter wel eerst een gespecificeerde begroting over de verschillende aankopen worden opgesteld en ingediend bij het Comité. Het was de bedoeling dat bij de eerste aanschaf van spullen met het geld zuinig aan werd gedaan. Men moest de plaatselijke hulp in de vorm van kortingen, bijdragen en geschenken zo intensief mogelijk proberen te benutten. 70 Het Comité was van mening dat naast de kosten voor het inrichten van de woningen, ook de kosten voor de aanschaffing van kleding en andere incidentele hulpverlening voor rekening van het Comité moesten gaan komen. Wegens een gebrek aan voldoende middelen achtte het Comité zich echter niet in staat uitgaven te doen voor de voorziening in het levensonderhoud van de vluchtelingen. Er werd daarom besloten dat die uitgaven, op verzoek van het Comité,
69
Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, notulen vergadering 8-1-1957 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 2, brief van de Stichting voor Maatschappelijk Werk in de Provincie Utrecht, namens het Utrechts Provinciaal Vluchtelingen Comité, gericht aan de burgemeesters in de provincie Utrecht, 17-1-1957
70
38
door de gemeentelijke dienst voor Sociale Zaken zouden worden uitgetrokken, om zo die uitgaven zoveel mogelijk te declareren bij het Ministerie van Maatschappelijk Werk. 71 Wanneer de kas van het Comité was uitgeput zou er een beroep kunnen worden gedaan op het Provinciaal Comité. Eind februari kwam het Utrechts Provinciaal Comité Vluchtelingenhulp nog terug op de inrichtingskosten van de woningen. F 2500 was namelijk een maximum bedrag, dat alleen besteed kon worden wanneer een groot aantal gezinsleden dit noodzakelijk zou maken. Aan echtparen zonder kinderen, die al in Hongarije gehuwd waren, kon maximaal een bedrag van f 1600 worden toegekend. Voor echtparen, die in Nederland getrouwd waren, werd een maximum bedrag van f 1000 beschikbaar gesteld. Hierbij moest worden aangetekend, dat bij het vaststellen van de genoemde bedragen het Comité zich in hoofdzaak had gehouden aan de regelingen die er waren voor de hulpverlening aan gerepatrieerden uit Indonesië.72 Overigens werd opnieuw gemeld dat men de Hongaren, die in hun vaderland hard hadden moeten ploeteren om rond te komen, geen dienst zou bewijzen door hen de woninginrichting geheel te schenken. Volgens het Comité was ook voor de meeste Nederlanders het aanvaarden van liefdadigheid een moeilijk iets dat een zware aanval kon zijn op het gevoel voor eigenwaarde. Uit menselijke overwegingen wou men daarom deze vluchtelingen de gelegenheid geven zoveel mogelijk hun zelfstandigheid te houden of te herkrijgen, door hen in staat te stellen het voor woninginrichting ontvangen bedrag terug te betalen. Men moest dit dan natuurlijk wel op tijd aan de betrokkenen mededelen.73 Op 17 januari 1957 was er duidelijkheid gekomen over het bedrag dat in de provincie Utrecht was ingezameld voor de vluchtelingen. De Stichting voor Maatschappelijk Werk in de Provincie Utrecht, maakte namens het Utrechts Provinciaal Vluchtelingen Comité aan de burgemeesters in de provincie Utrecht bekend, dat in de provincie Utrecht f 402.020,71 was ingezameld ten bate van de Hongaarse vluchtelingen. De collectes voor de Hongaarse vluchtelingen in de gemeentes werden vooral georganiseerd en uitgevoerd door kerken, het Rode Kruis, plaatselijke verenigingen en vrouwenorganisaties. Deze collectes werden overigens al vrij snel na het neerslaan van de Hongaarse Opstand gehouden. Er moet wel vermeld worden dat niet alle inzamelingen die voor de vluchtelingen in de provincie plaats 71
Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, notulen vergadering 8-1-1957 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 2, brief van het Utrechts Provinciaal Comité Vluchtelingenhulp, 28-2-1957 73 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 2, brief van de Stichting voor Maatschappelijk Werk in de Provincie Utrecht, namens het Utrechts Provinciaal Vluchtelingen Comité, gericht aan de burgemeesters in de provincie Utrecht, 17-1-1957 72
39
hadden gevonden bij de provincie bekend waren. Het ging hier dus alleen om de bedragen die ter kennis van de Commissaris van de Koningin of van het Provinciaal Utrechts Comité waren gebracht. 74 Door de diverse gemeentes was tot aan 17 januari al f 149.881,13 uitgegeven of toegezegd aan het Rode Kruis, aan giro 999 (Nationaal Comité Hulpverlening Hongarije), aan kerkelijke instellingen en aan het Utrechts Asylfonds. Het Utrechts Provinciaal Comité had op dat moment dus nog de beschikking over f 252.139,58. Het Comité verzocht met nadruk, ook aan de gemeentes waar men het ingezamelde geld voorlopig in eigen beheer had gehouden, uiterst zuinig te doen met het beschikbare geld. De in de provincie beschikbare middelen lieten namelijk geen ruime bestedingen toe, mede door het feit dat men zeker wel gedurende het hele eerste jaar op het bieden van financiële hulp voorbereid moest zijn. 75
De huisvesting van de gezinnen Op 8 januari 1957 waren er in de gemeente Utrecht al 72 Hongaren tewerkgesteld en gehuisvest. 76 Dit waren zeer waarschijnlijk voornamelijk jonge, vrijgezelle mannen. Wat betreft de huisvesting van gezinnen had de gemeente, zoals eerder al gemeld, besloten om vier woningen beschikbaar te stellen. Er waren in januari drie van de vier gezinnen bekend die zich in die woningen zouden gaan vestigen. Dit waren de gezinnen Szabó, Tóth en Gosztoniji. 77 Door een rapport dat was opgemaakt op 25 januari 1957 van het gezin Tóth, is er wat meer bekend over de achtergronden van het gezin. Wie dit rapport had opgesteld en wie hiertoe opdracht had gegeven werd niet vermeld. De vader en moeder hadden twee dochters van zes en bijna één jaar oud. De man had nog een neef die ook naar Nederland was gevlucht. Deze neef was woonachtig in Zeist. De familie Tóth had vanaf 17 november 1956 in het opvangcentrum “Coldenhove” in Eerbeek gewoond. Het gezin leefde daar in het begin zeer teruggetrokken en vooral de man was wat achterdochtig en schuw. Sinds begin januari 1957 echter was het contact met het gezin buitengewoon prettig geworden. Het echtpaar kon het samen goed vinden en de kinderen vormden het middelpunt van het gezin. De vrouw was echter nog erg nerveus, maar dit schreef ze zelf toe aan het werken onder hoogspanning in de textielfabriek waar zij in Hongarije als spoelster had gewerkt. Zij beheerste de Duitse taal 74
Ibidem Ibidem 76 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7: Comité Utrecht Vluchtelingenhulp, inventarisnr. 1: notulen vergadering 8-1-1957. 77 Ibidem 75
40
voldoende om zich verstaanbaar te maken. De oudste dochter was volgens het rapport een aardig bijdehand meisje, waarvan verwacht werd dat ze het in Nederland zeker zou gaan redden. In Hongarije bezocht zij de tweede klas. Verwacht werd dat het gezin zich zeker, wanneer men hen met tact en geduld tegemoet zou treden, in de Nederlandse samenleving thuis zou gaan voelen. 78 Al met al was het een vrij positief beeld van het gezin dat in het rapport werd geschetst. Wat betreft de andere twee gezinnen zou later blijken dat de familie Gosztoniji naar Canada zou gaan vertrekken. 79 Deze familie had een woning in Utrecht dus niet nodig. Het perceel Oudegeinlaan 5 voor de familie Szabó stond al sinds 19 december 1956 ter beschikking. Het gezin zou worden uitgenodigd om te praten over de inrichting van de woning. De verwachting in januari was, dat de woningen voor de twee (nog aan te wijzen) andere gezinnen spoedig gereed zouden komen. De Federatie voor Vrouwelijke Vrijwillige Hulpverlening was bereid de in Utrecht vestigende gezinnen onder haar hoede te nemen. Dit hield hoogstwaarschijnlijk in dat deze Federatie de gezinnen ging helpen bij de woninginrichting en de huishouding. De integratiecommissie had besproken dat er een lijst zou worden samengesteld van de goederen, die voor de inrichting van een woning noodzakelijk waren en dat bij de aanschaffing daarvan het betreffende gezin een beperkte eigen keus zou worden gelaten. 80 De inrichtingskosten mochten (zoals al eerder beschreven) maximaal f2500 bedragen. Een firma had verschillende goederen (zoals beddengoed) gratis ter beschikking gesteld. Er waren ook een aantal bedrijven bereid korting te geven op goederen, die ten behoeve van Hongaarse vluchtelingen werden aangekocht. 81 Dit waren tekenen dat de Hongaarse vluchtelingen ook door het (plaatselijke) bedrijfsleven gesteund werden. Op 19 februari betrokken de gezinnen Szabó en Tóth de hun toegewezen woningen. De geheel ingerichte woningen zagen er volgens enkele leden van het Comité keurig uit. De gezinnen reageerden erg dankbaar. 82 Beide families kregen een mentor (dit waren leden van de Federatie voor Vrouwelijke Vrijwillige Hulpverlening) die deze families met raad en daad terzijde zouden gaan staan. Niet duidelijk is of het Comité hier de hand in had of dat het een initiatief was van de Federatie voor Vrouwelijke Vrijwillige Hulpverlening.
78
Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 2: ingekomen en minuten van uitgaande stukken, datum rapport: 25-1-1957 79 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 2 80 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, notulen vergadering 8-1-1957. 81 Ibidem 82 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, notulen vergadering 19-2-1957
41
Voor de twee resterende woningen waren door de Federatie de gezinnen Gemessy en Szego voorgedragen. Er werd overigens niet in de notulen van de vergaderingen van het Comité aangegeven hoe en waarom een gezin werd voorgedragen voor één van de woningen in Utrecht. Voor een ander gezin dat reeds geruime tijd in Utrecht tijdelijk was ondergebracht, de familie Mogyorossy, bestaande uit man, vrouw en twee kinderen, diende op korte termijn een oplossing te worden gevonden. De kosten voor dat gezin bedroegen f500 per maand en kwamen tot dan toe voor rekening van het Admiraal de Ruyterfonds. De man was hoboïst van beroep. De mogelijkheid tot plaatsing in een orkest was onzeker. Hij had de beschikking over een hobo, zodat hij kon studeren en verder werkte hij voor halve dagen bij de firma Galeries Modernes. Er moest worden nagegaan of de man kans van slagen had als hoboïst; zo niet, dan moest omscholing plaats vinden. 83 Uiteindelijk werd besloten dat het gezin Mogyorossy moest worden gehuisvest in één van de nog twee resterende woningen. Dit dus ten koste van één van de gezinnen Gemessy of Szego. Er werd verwacht dat deze woning omstreeks half maart klaar zou zijn. Het Comité ging de zorg voor het gezin Mogyorossy overnemen, terwijl de Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken het verlenen van een aanvullende uitkering op het loon zou gaan bevorderen. 84 Aangezien aan Dhr. Gemessy als metselaar de voorkeur voor een woning werd gegeven boven Dhr. Szego (wat het beroep van deze meneer was is niet bekend), diende laatstgenoemde af te vallen. De Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp zou hieromtrent door het Comité worden ingelicht. 85 In februari werden ook de kosten voor woninginrichting opnieuw bekeken. De inrichtingskosten voor de woning van de familie Tóth waren namelijk door de medewerking van de Rotaryclub Utrecht-West aanzienlijk beneden de raming gebleven. Bovendien liet het betrekkelijk geringe inkomen van Dhr. Tóth aflossing van een voorschot niet toe. Na enige discussie werd besloten, dat alle kosten van woninginrichting die ten laste van het Comité zouden komen, over de vier gezinnen zouden worden omgeslagen. De helft hiervan zou als gift en de andere helft als voorschot worden aangemerkt. Wel zou bij het bepalen van de omslag rekening gehouden worden met de grootte van het gezin. 86 De Rotaryclub was het hier niet mee eens en schreef een brief naar het Comité.87 De Rotaryclub vond dat het een extra inspanning had gedaan voor het inrichten van de woning 83
Ibidem Ibidem 85 Ibidem 86 Ibidem 87 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 2, datum brief: 26-2-1957 84
42
van het gezin Tóth. Het ging volgens de Rotaryclub te ver dat het gezin hiervan geen voordeel zou mogen hebben. Het Comité vond echter dat het gezin evenveel aan de algemene kosten van inrichting zou moeten bijdragen, net als ieder ander geholpen gezin in Utrecht. De Rotaryclub wees erop dat in Den Haag de gezinnen niets hoefden terug te betalen, dit vanwege de hoge opbrengsten van de inzamelingen aldaar. 88 De Rotaryclub meldde verder dat de familie Tóth oude meubels had gekregen, maar toch hetzelfde bedrag moest betalen als de andere gezinnen die nieuwe meubels hadden gekregen. De familie Tóth was bij wijze van toeval min of meer geadopteerd door de club en daarom vond de Rotaryclub dat de familie Tóth slechts maximaal f400 moest bijbetalen. Hoe de Rotaryclub op dat bedrag van f400 uitkwam is niet bekend. Het Comité was het duidelijk niet eens met de standpunten van de Rotaryclub. Naar aanleiding van de brief merkte de voorzitter van het Comité op dat hij het principieel onjuist achtte de familie Tóth los te maken uit het geheel. 89 Een Hongaars gezin in een uitzonderingspositie plaatsen kon volgens het Comité niet. Het gezin Tóth mocht niet in een veel voordeliger toestand komen te verkeren dan de overige gezinnen. Alle Hongaren waren volgens het Comité gelijkelijk van de steun en medewerking afhankelijk. Het Comité was van oordeel dat de hulpverlening in groter verband moest worden gezien en dat een bovenmatige bevoorrechting van het ene gezin boven het andere niet wenselijk was. Dat in andere steden niets hoefde te worden terugbetaald van hetgeen aan woninginrichting ten koste was gelegd, was een zaak waar het Comité niets mee te maken had. 90 Waarom de overige Hongaarse gezinnen van de speciale hulp door de Rotaryclub geen voordeel mochten hebben was het Comité niet duidelijk. Het Comité Utrecht hield zich aan de bestaande richtlijnen. Van het destijds ingenomen standpunt zou niet worden afgeweken, dus nog steeds zou de helft van alle voor woninginrichting gemaakte kosten worden omgeslagen over de gezinnen, waarbij rekening zou worden gehouden met de gezinsgrootte. Wel zou het Comité rekening houden met het feit dat het gezin Tóth de beschikking kreeg over oudere meubelen. Hiervoor zou een redelijke aftrek worden toegepast. 91 In de vergaderingen van het Comité na april 1957 wordt er weinig meer gesproken over de huisvesting van de gezinnen. In de notulen van de vergadering van 23 september 1957 wordt er nog gesproken over een verslag waar uit zou blijken dat de vier gezinnen op een 88
Ibidem Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, notulen vergadering 4-4-1957 90 Ibidem 91 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 2, Antwoord 8-4-1957 van het Comité op brief van Rotaryclub 26-2-1957 89
43
behoorlijke manier waren opgevangen. 92 Wat de precieze inhoud van het verslag was en door wie het was opgesteld is niet bekend. In november 1957 waren in de gemeente Utrecht 125 Hongaren gevestigd. Op 20 december 1957 berichtte het Comité Utrecht Vluchtelingenhulp aan de Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp dat in de gemeente Utrecht 13 Hongaarse vluchtelingengezinnen verbleven en twee paren, die in concubinaat leefden. Een van de gezinnen werd gevormd door een Hongaar, die getrouwd was met een Nederlandse vrouw. Een der concubinaten bestond uit een Hongaar en een Nederlands meisje. Vier gezinnen hadden een eigen woning. Zes echtparen hadden geen eigen woning, maar hun huisvesting baarde op dat moment geen zorgen. Voor drie gezinnen vormde de huisvesting wel enigszins een probleem. Die echtparen hadden bijvoorbeeld een kind gekregen, hadden te weinig geld om een eigen woning te kopen, of hadden een slechte verhouding met de hoofdbewoners. De twee concubinaten vormden beide een groot probleem in de gemeente, waarom dat zo was werd niet gemeld 93 . In de eerste maanden van 1958 was het duidelijk geworden dat het onmogelijk was om (nog andere) Hongaarse gezinnen van gemeentewege een woning toe te wijzen. In de huisvesting moest worden voorzien door het vinden van particulieren die bereid waren Hongaren onderdak te verschaffen. Naar verluid hadden de Hongaren duidelijk te lijden onder het groot tekort aan woningen in Nederland. 94 Met de eerder genoemde Hongaarse gezinnen ging het volgens het Comité op dat moment goed. Het gezin Mogyorossi was bijvoorbeeld geheel opgefleurd toen de mogelijkheid dat de man werk zou kunnen krijgen als hoboïst groter was geworden. De gezinnen leefden helaas wel geïsoleerd. 95
De integratie van de Hongaarse vluchtelingen Zoals al eerder gemeld hechtte het Comité groot belang aan het integreren van de Hongaarse vluchtelingen in de Nederlandse samenleving. Het aanwijzen van patroons voor de vluchtelingen en het oprichtten van een Hongaars centrum, waren enkele beoogde maatregelen van het Comité om de integratie te bevorderen. Er was tot aan acht januari 1956 al twee maal op het bureau van de Sociale Raad spreekuur gehouden. De belangstelling van de Hongaren was zeer behoorlijk geweest. 96 Het Comité
92
Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, notulen vergadering 23-9-1957 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 2, ingekomen en minuten van uitgaande stukken, bericht van het Comité Utrecht Vluchtelingenhulp aan de Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp 20-12-1957 94 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, notulen vergadering 6-2-1958 95 Ibidem 96 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, notulen vergadering 8-1-1957 93
44
meldde dat ook in februari het spreekuur zeer goed werd bezocht. In hoofdzaak werden er gevallen betreffende huisvesting, tewerkstelling, het verstrekken van kleding en eventueel aanvullende ondersteuning behandeld. Enkele tolken verleenden hierbij hun medewerking. 97 Na enkele vergeefse pogingen om een geschikte ruimte te vinden waarin het Hongaars Centrum zou kunnen worden gevestigd, was het tenslotte toch gelukt de beschikking te krijgen over een zaal voor één avond in de week. De Christelijke Besturenbond Utrecht was bereid deze ruimte voor halve prijs, f20 per avond, beschikbaar te stellen. Dit betekende een uitgaaf voor het Comité van ongeveer f1000 per jaar. In een afzonderlijk vertrekje kon het spreekuur worden gehouden en er was bovendien gelegenheid om iets te eten en te drinken. 98 De opening van het Hongaars Centrum vond plaats op 6 maart 1957. Er was hiervoor een speciaal programma opgesteld. De voorzitter hield een openingspraatje, welke in het Hongaars vertaald werd. Muziek werd verzorgd door het studenten zigeunerorkest. Er werd een film vertoond die speciaal was vervaardigd voor Hongaarse vluchtelingen door Polygoon. Verder werd het programma besproken voor de komende avonden, waarbij vooral aan de te geven taallessen aandacht werd geschonken. Uitgenodigd waren onder meer de Hongaren met hun Nederlandse relaties, maar ook de chefs en de maatschappelijk werkers van de bedrijven. Ook de Hongaren uit de gemeenten in de naaste omgeving van de stad Utrecht waren welkom. 99 De Universitaire filmdienst had toegezegd bij het vertonen van films zijn medewerking te verlenen tegen een vergoeding van f7,50 per avond. Ook was er iemand bereid gevonden om taallessen te gaan geven. Indien het aantal deelnemers aan deze lessen groot zou zijn, zou eerst een inleiding worden gehouden, waarna de behandelde stof in kleinere groepen zou worden besproken. 100 Door middel van de pers zou een beroep op de Utrechts bevolking worden gedaan om gezelschapsspellen ten behoeve van het Hongaars Centrum ter beschikking te stellen. Het resultaat van deze oproep zou overigens niet veel opleveren: een biljart, een sjoelbak en enkele schaakspelen was de schrale oogst. 101 Het Comité zou zelf een tafeltennisspel aanschaffen.
Het
Comité
was
wel
blij
verrast
dat
door
leerlingen
van
de
97
Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, notulen vergadering 19-2-1957 Ibidem 99 Ibidem 100 Ibidem 101 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, notulen vergadering 4-4-1957 98
45
Landbouwhuishoudschool drie complete kinderuitzetjes voor kinderen van ca. zeven jaar waren vervaardigd en aan het Comité aangeboden. 102 Het Hongaars Centrum was tot aan april 1957 vier keer open geweest en kon zich in een goede belangstelling verheugen. Ook voor de taallessen was flink wat animo geweest. Wel was het jammer dat de aangekondigde cursus Hongaars-Nederlands nog niet was verschenen. 103 Het is niet duidelijk waarom die cursus toen nog niet gegeven kon worden. In de bijeenkomsten met de Hongaren waren inmiddels de film van de gemeente Utrecht en die van Polygoon Dit is Nederland vertoond. Deze laatste film werd verdeeld over twee avonden. Ter gelegenheid van het Hongaarse vrijheidsfeest werd door enkele Hongaren voorgedragen en muziek gemaakt. Op het spreekuur verschenen zoveel cliënten, dat het moeilijk was alle gevallen tijdig af te werken. 104 Dit zou misschien kunnen duiden op een gebrek aan personeel en vrijwilligers voor de hulpverlening in het Hongaars Centrum aan de Hongaren. Het Comité was in ieder geval van mening dat het Hongaars Centrum goed functioneerde. Er zou nog naar worden gestreefd een vaste avond in de week voor dit doel te bestemmen. Er zouden nog pogingen in het werk worden gesteld te weten te komen wie als patroon voor de Hongaarse vluchtelingen zou willen optreden en welke vluchtelingen hiervoor in aanmerking kwamen. 105 Dit zou kunnen impliceren dat eerdere pogingen om tot een soort van systeem van begeleiders te komen waren mislukt, of dat men er nog aan niet toe was gekomen om zo’n systeem op te zetten. In september 1957 werd gemeld dat enkele Hongaren hun medewerking hadden toegezegd bij de verdere organisatie van het Hongaars Centrum en bij het houden van lezingen en het vertonen van films. Er was toen reeds een lezing gehouden over het atoom en er hadden dertig Hongaren een excursie gemaakt naar de tentoonstelling Het atoom in Amsterdam. De helft van de kosten werden voor rekening van het Comité genomen. 106 Een contactblaadje werd eens per maand t.b.v. de vluchtelingen uitgegeven om een nauwer contact te bevorderen en daarin mededelingen betreffende het Hongaars Centrum te doen. Het patronaat bleek uiteindelijk toch een moeilijke zaak te zijn, het streven om voor iedere Hongaar een patroon te vinden bleek niet makkelijk te verwezenlijken. Er leek wel een 102
Ibidem Ibidem 104 Ibidem 105 Ibidem 106 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, notulen vergadering 23-9-1957 103
46
oplossing voor de gezinnen te zijn gevonden. Er bestond een regelmatig contact met de ‘pleegmoeders’, die behulpzaam waren bij het oplossen van moeilijkheden. 107 Net als de opvang van de al eerder genoemde vier gezinnen in Utrecht was men van mening dat ook de opvang van een groot aantal van de alleenstaande Hongaren veelal goed was verlopen. Deze vaak jonge Hongaren werden vaak ondergebracht bij gezinnen. Ze hadden zelf vaak ook wel contacten gezocht voor inwoning. Van belang werd geacht, dat niet een willekeurig gezin voor een vluchteling werd gezocht, maar een gezin waarin de Hongaar vertrouwen had. 108 Van het spreekuur werd nog veel gebruik gemaakt en de tolkdiensten verliepen ook op een prettige wijze. In februari 1958 meldde het Comité dat er tamelijk weinig medewerking van de Hongaren werd ondervonden bij de instandhouding van het Hongaars Centrum. 109 Blijkbaar was er sinds september, toen er nog melding werd gemaakt van de medewerking van enkele Hongaren bij de verdere organisatie van het Centrum, een duidelijke verandering opgetreden in de participatie van de Hongaren bij het ‘runnen’ van het Hongaars Centrum. Op de contactavonden ging er weinig activiteit van de Hongaren zelf uit. Het was volgens het Comité ontmoedigend dat van de geboden gelegenheid zo weinig gebruik werd gemaakt. Men stelde voor om het Hongaars Centrum te handhaven als contactgelegenheid voor de Hongaren en dan met de nadruk op gelegenheid. 110 Het was voor het Comité moeilijk na te gaan waarom het werk onder de Hongaarse Vluchtelingen in Utrecht zo’n moeizame aangelegenheid was. In andere steden was er meer activiteit en ook de Hongaren zelf waren daar enthousiaster en actiever. 111 Waarschijnlijk was als oorzaak te noemen dat een groot deel van de vluchtelingen in Utrecht behoorde tot de groep van ongeschoolde jonge arbeiders. Deze groep Hongaren had een vrij oppervlakkige en negatieve levensinstelling. Ook voor de leidinggevende en meer ontwikkelde Hongaren waren deze mensen uitermate moeilijk te bereiken. Er was een bespreking geweest met een Hongaar die zich bereid verklaarde een nieuwe werkgroep te vormen om behulpzaam te zijn bij de organisatie. Hij achtte het gewenst alsnog een poging te doen om het Hongaars Centrum meer aan zijn bestemming te laten beantwoorden. Er werden enige suggesties gedaan, het is echter niet bekend wat voor suggesties. De medewerking van de Hongaren bleef in ieder geval dringend noodzakelijk. 112
107
Ibidem Ibidem 109 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, notulen vergadering 6-2-1958 110 Ibidem 111 Ibidem 112 Ibidem 108
47
Verkeerde uitvoering van de hulpverleningsregeling Uit het betoog hiervoor kan de indruk zijn ontstaan, dat het Comité Utrecht Vluchtelingenhulp relatief weinig obstakels tegenkwam bij de opvang van de Hongaarse vluchtelingen in Utrecht. Toch was er ook enige onvrede over de hulpverlening van het Comité en die onvrede kwam ook nog eens uit een onverwachte hoek In een vergadering van het Comité Utrecht Vluchtelingenhulp in juli 1957, deelde de voorzitter mee, dat gebleken was dat in een vergadering van de Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp in ’s-Gravenhage, klachten waren geuit over de wijze van hulpverlening aan de Hongaarse vluchtelingen in de gemeente Utrecht. De materiële hulp aan de vluchtelingen in de gemeente Utrecht was volgens de Federatie niet voldoende geweest. De gemeente had zich te weinig met de hulp bemoeid en het Comité Utrecht Vluchtelingenhulp zou te weinig aan de hulpverlening hebben gedaan. De vertegenwoordiger van het Ministerie van Maatschappelijk Werk in de Federatie vond hierin aanleiding om via de provinciale vertegenwoordiger in de provincie Utrecht een onderzoek in te stellen. 113 In een gesprek met deze vertegenwoordiger werd de vraag gesteld of in de gemeente Utrecht de regeling hulpverlening Hongaarse vluchtelingen van het Ministerie van Maatschappelijk Werk wel op de juiste wijze werd geïnterpreteerd. De uitvoering van deze regeling en de verantwoordelijkheid was namelijk uitdrukkelijk aan de gemeentebesturen opgedragen. De voorzitter van het Comité liet weten dat er nooit klachten waren geweest. Door het Comité werden altijd alle aanvragen om hulp serieus bekeken, terwijl aan de hand van de bestaande richtlijnen (van de Federatie en van het Provinciaal Comité) in de daarvoor in aanmerking komende gevallen tot hulpverlening werd overgegaan. In een goede samenwerking met de leden van het Comité konden de aanvragen op een vlotte wijze worden afgewerkt. 114 De voorzitter vond het jammer dat het Comité niet eerder op de hoogte was gebracht van de geuite klachten. Het Comité had dan eventueel een onderzoek naar de gegrondheid van die klachten kunnen instellen. Dat men een verschillend oordeel kon hebben over de mate waarin hulp werd verleend was het Comité duidelijk. Het Comité werkte volgens de bestaande richtlijnen van de Federatie en het Provinciaal Comité. De regeling hulpverlening Hongaarse vluchtelingen van het Ministerie van Maatschappelijk Werk stond echter een hulpverlening op ruimere schaal toe. Het Comité was hiervan niet op de hoogte geweest en vond dat uiterst merkwaardig. 115 113
Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, notulen vergadering 8-7-1956 Ibidem 115 Ibidem 114
48
Een sprekend voorbeeld was volgens het Comité de verstrekking van fietsen aan de Hongaren. Er waren namelijk op een eerder tijdstip enkele verzoeken tot het leveren van fietsen binnengekomen. In een eerdere vergadering van het Comité was al naar voren gebracht dat het zonder meer verstrekken van fietsen niet mogelijk was. 116 Het Comité vond waarschijnlijk nog steeds dat er zuinig aan moest worden gedaan met het besteden van geld. Er moest dus een zekere beperking voor het verstrekken van fietsen worden aangelegd. Er werd er de voorkeur aan gegeven dat de vluchtelingen zoveel mogelijk zelf voor de aanschaffing van een fiets zouden zorgen, desnoods door middel van een krediet van de Volkskredietbank, met een garantie voor de terugbetaling door het Comité. Deze aangelegenheid zou worden besproken met de directeur van de Volkskredietbank. Alleen wanneer er dringend een fiets nodig was voor zelfhandhaving, of wanneer men ver van het werk woonde of wanneer de inkomsten van de vluchteling het opnemen van een voorschot niet toestond, zou het Comité tot het bekostigen van de rijwielen overgaan. De secretarispenningmeester zou hier uiteindelijk een oordeel over moeten geven. 117 Het Comité dacht dus dat het alleen in noodgevallen tot het verstrekken van fietsen moest overgaan. De Rijksregeling, de regeling hulpverlening Hongaarse vluchtelingen van het Ministerie van Maatschappelijk Werk, bepaalde echter dat iedere werknemer minstens een aanspraak kon maken op een fiets. 118 Er kon uiteindelijk vastgesteld worden, dat de interpretatie van de genoemde regeling niet juist was geweest. Dit hield in dat alle aanvragen om materiële hulp naar het ambtelijk apparaat van de gemeentelijke dienst voor Sociale Zaken dienden te worden verwezen. Deze dienst zou een rapport opmaken van de aanvrager en daarna een beslissing nemen. Elk geval van hulpverlening kon dan aan het Comité worden voorgelegd, waarna het Comité aan de hand van de eigen richtlijnen zou beoordelen of het in deze hulpverlening een bijdrage kon geven. Deze situatie was echter onbevredigend voor de leden van het Comité. Het Comité kon niet vrijelijk een bestemming geven aan de fondsen, overeenkomstig het doel waarvoor deze waren ingezameld. 119 De voorzitter meende dat de regeling hulpverlening Hongaarse vluchtelingen, zoals die moest worden geïnterpreteerd, het noodzakelijk maakte een vorm van samenwerking te vinden tussen de dienst voor Sociale Zaken en het Comité. Op het spreekuur in het Hongaars Centrum zou in het vervolg een ambtenaar van de dienst voor Sociale Zaken aanwezig zijn, 116
Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, notulen vergadering 4-4-1957 Ibidem 118 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, notulen vergadering 8-7-1956 119 Ibidem 117
49
die de aanvragen om financiële hulp in behandeling ging nemen. Daarna zou het Comité op verzoek van deze dienst kunnen beslissen of in de hulpverlening zou worden bijgedragen. 120 In welke mate en op welke wijze dit kon geschieden was in de eerste plaats afhankelijk van het bedrag, waarover het Comité nog had te beschikken. Er moest daarom worden nagegaan hoe groot dit bedrag was en welke lasten het Comité had voor het instandhouden van het Hongaars Centrum gedurende een periode van circa 5 jaar. Het restant zou dan kunnen worden besteed voor het geven van bijdragen in de hulp aan de Hongaren. 121
Einde van de hulpverleningsregeling Op 1 januari 1958 zou de Regeling Hulpverlening Hongaarse Vluchtelingen aflopen. Na deze datum
vielen
de
Hongaren
onder
de
voor
Nederlanders
geldende
sociale
voorzieningsregelingen. Het was wel nog mogelijk om in enkele bijzondere gevallen, op grond van de bijzondere regeling, nog enige hulp te verlenen. Hiertoe kon door de gemeentebesturen bij het Ministerie van Maatschappelijk Werk een voorstel worden ingediend. Vooraf moest echter wel worden nagegaan in hoeverre een beroep kon worden gedaan op de nog bij de plaatselijke en provinciale comités aanwezige gelden. Er kon dus nog wel aan bepaalde groepen Hongaren een financiële tegemoetkoming worden verleend, bijvoorbeeld voor de betaling van kosten wegens studie, huisvesting en verzekeringen. 122 Dat er een eind was gekomen aan de hulpverleningsregeling betekende niet dat de werkzaamheden van het Comité Utrecht Vluchtelingenhulp ook werden beëindigd. Het Comité zou uiteindelijk zo’n zeven en een half jaar functioneren, het werd pas in mei 1964 opgeheven.
120
Ibidem Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 1, notulen vergadering 23-9-1957 122 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 2, brief van het Ministerie van Maatschappelijk Werk aan de gemeentebesturen 28-12-1957. 121
50
Hoofdstuk 5: Integratiemoeilijkheden De landelijke en lokale kranten volgden in 1957 het integratieproces van de Hongaren op de voet. In het Utrechts Archief zijn ook aardig wat krantenknipsels te vinden over de integratie in Utrecht. Het Utrechts Nieuwsblad, het Vrije Volk, het Centrum en Trouw waren enkele kranten die over de opvang van de Hongaren berichtten. Elke krant berichtte natuurlijk over de aankomst van de vluchtelingen, maar ook bijvoorbeeld over de opening van het Hongaars Centrum. Trouw had zelfs een terugkerende rubriek genaamd: “Kunnen de Hongaren wennen?”. In die rubriek werd de krantenlezer geïnformeerd over het leven van (vooral) de jonge Hongaren in Nederland. De kranten gaven een aardig beeld van de moeilijkheden die de vluchteling tegen kon komen in het dagelijks leven in Nederland. Er werd vaak een link gelegd tussen deze moeilijkheden en de psyche van de vluchteling. De gedachten en gewoontes van de vluchteling waren immers gevormd in het onvrije en communistische Hongarije. Het leven in het vrije en kapitalistische Nederland kon daarom soms als een schok worden ervaren. In dit hoofdstuk wordt aan de hand van de krantenberichten gekeken hoe de integratie van de jongeren verliep. Tegen welke moeilijkheden liepen zij op? In het tweede deel van dit hoofdstuk wordt gekeken wat de regelgeving was voor eventuele repatriëring van de Hongaarse vluchtelingen. Was er überhaupt sprake van dat Hongaren terug wilden naar Hongarije?
I HET WERK EN HET LEVEN VAN DE JONGE HONGAREN Problemen bij de aanpassing aan de Nederlandse gewoontes 123 De Hongaren waren vaak verbaasd over de Nederlandse gewoontes. De Hongaren konden bijvoorbeeld niet wennen aan het vele koffie gedrink in Nederland. In Hongarije werd lang niet zoveel koffie gedronken en als men koffie dronk was het altijd zwart. Ook het eten vond men raar, altijd maar weer die aardappelen met jus. Groenten kookten de Hongaren normaal gesproken niet in water. Ook waren ze gewend om meer dan één keer per dag warm te eten. Ze vonden het raar dat bijna iedereen in Nederland een auto had en dat het daarom zo druk op straat was. Nederlanders gaven ook wel erg veel geld uit aan de inrichting van hun woningen. In de Hongaarse samenleving was de kleding het belangrijkst, dan het eten en dan pas het huis.
123
Trouw, Kunnen de Hongaren wennen? Alles was anders in Hongarije. 17-3-1957
51
Het totaal andere leven in Nederland kon voor de Hongaren heel moeilijk zijn. Een zeer belangrijk probleem was wel de taal. Weliswaar mocht het de verbazing wekken hoeveel Nederlandse woorden sommige Hongaren al snel kenden (een eenvoudig gesprekje was soms al mogelijk), toch bleven voor hen de gesprekken en de opschriften vreemd en onbegrijpelijk. Er was geen enkele taalverwantschap tussen de Nederlanders en de Hongaren. De taalbarrière gaf vele Hongaren een gevoel van eenzaamheid. Er waren ook wel nare gevolgen. Er waren bijvoorbeeld Hongaren die verandering van werkkring wensten. Volgens hen lachten de Nederlandse arbeiders hen telkens uit en ze hadden het gevoel dat er voortdurend over hen gesproken werd. Dat namen de Hongaren niet. Doordat men de taal niet sprak, kon er dus verwarring en misverstanden ontstaan. Conflicten kwamen gelukkig maar incidenteel voor, maar moeilijkheden waren er volgens Trouw te over. De mentaliteit van de jonge vluchteling124 De heer J.C. van Broekhuyzen was de directeur van de Europäische Bildungsgemeinschat Ëiserner Vorhang. 125 Dit was een internationale organisatie dat zich bezighield met de geestelijke aanpassing van de (jonge) vluchteling. Broekhuyzen had duizenden gesprekken met de vluchtelingen gevoerd. Maandenlang had hij tussen de vluchtelingen in de kampen geleefd, om te weten te komen wat er in deze mensen leefde. Hij kreeg een scherpe tekening van de botsing tussen Oost en West, van de grote tegenstelling in de politieke wereld, welke zich afspeelt in het leven van de vluchteling. Hij begon te begrijpen waarom sommige jonge Oostduitsers terugkeerden naar het land dat zij ontvlucht waren. Het werd hem duidelijk waarom de westerse maatschappij een desillusie kon zijn voor de vluchteling. Goede wil en hartelijkheid alleen bleken vaak niet voldoende om de vluchteling te helpen. Kennis van de sfeer achter het ijzeren gordijn, van het benauwende communistische regime, van de zeden en gewoonten en van de geraffineerde opvoedmethoden waren ook nodig om de vluchteling op de juiste manier in zijn wantrouwen te kunnen benaderen. Uit verhalen van de Hongaarse vluchtelingen bleek dat in Hongarije iedereen elkaar wantrouwde. Dit kwam door bepaalde praktijken van het regime aldaar. 126 Men kon thuis niet hardop zeggen wat men dacht. Niemand wist in de sattelietstaten van Rusland wie van zijn landgenoten door de geheime politie gedwongen werd rapporten uit te brengen over zijn omgeving. Het kon een broer of zuster zijn. In elk gesprek moest men met deze mogelijkheid rekening houden. 124
Trouw, Kunnen de Hongaren wennen? Wantrouwen beheerst het leven van de jonge Hongaar 19/20-3-1957 zie bijlage 126 zie hoofdstuk 1 125
52
Lijfsbehoud dwong de mensen de kunstmatige taal te spreken van het regime. Wie het liedje van de partij niet meezong, verraadde zichzelf. Eigen gedachten en gevoelens konden niet worden geuit. In deze door de politiek bepaalde sfeer waren de jonge Hongaren opgegroeid. Volgens Broekhuyzen zouden zij daarom altijd liegen. Zij zouden altijd datgene zeggen, wat zij dachten dat als antwoord van hen verwacht werd. De jonge Hongaren wisten niet wat democratie was. Zij waren anticommunisten, velen hadden voor de vrijheid gevochten, maar wat die vrijheid precies inhield wisten zij niet. Een maatschappij die niet door politiek bepaald was, organisaties die geen politieke achtergrond hadden, dat konden zij zich niet voorstellen. Zij stonden wantrouwend tegenover alles. Ze konden zich niet voorstellen dat ergens geen bepaalde bedoeling achter schuilde. Er was bij de Hongaren een wil tot vrijheid, maar de kennis van de vrijheid ontbrak. Men vroeg in het Westen een totaal nieuwe levensinhoud. Het moest hun duidelijk gemaakt worden dat de Nederlandse maatschappij zich niet op de collectiviteit richtte, maar op het persoon. De individuele mens had waarde. Het moest hun duidelijk gemaakt worden, dat er tegenover het Russische regime geen Westers regime stond, maar een democratie. Het begrip democratie kwam de Hongaren onwerkelijk voor. Aanpassingsproblemen op het werk127 Zeventig bedrijven hadden tot 19 december 1956 een aanvraag om Hongaarse arbeidskrachten ingediend. In totaal werden door deze bedrijven 827 arbeidskrachten gevraagd. In totaal waren er 95 vluchtelingen geplaatst, verdeeld over 21 bedrijven. 128 Volgens een bedrijfsleider van een fabriek waren de meeste Hongaren prima arbeiders. Ze waren altijd ijverig en ze deden uitstekend hun best. Dit was ook het algemene beeld van de arbeiders, echte luiheid kwam praktisch niet voor. Er was echter ook een kleine minderheid dat een onwil tot werken had. Beide houdingen waren volgens van Broekhuyzen een reactie op het Russische regime. Achter het IJzeren Gordijn draaide alles om de arbeid. De mens ontleende in Hongarije zijn morele bestaansrecht aan zijn productievermogen. Door middel van hard werken moest worden gestreefd naar de verwezenlijking van de communistische heilstaat in een verre toekomst. Het heden was minder belangrijk. Jonge Hongaren, die in deze gedachtegang waren
127
De informatie voor deze paragraaf komt, tenzij anders vermeld, uit Trouw, Kunnen de Hongaren wennen? Vluchtelingen willen door ijver hun waarde bewijzen. 23-3-1957. 128 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 2: ingekomen en minuten van uitgaande stukken, Overzicht bemiddeling Hongaarse arbeidskrachten per 19-12-1956 door het Gewestelijk Arbeidsbureau Utrecht
53
opgevoed, wilden door hard te werken ook in het Westen hun bestaansrecht bewijzen. Ze waren echter verbaasd wanneer ze het bestaan van een achturige werkdag vernamen. Men was soms verontwaardigd wanneer ze niet ongelimiteerd overuren mochten maken. Alles draaide toch om de arbeid? Moest in het Westen soms niet voor de toekomst worden gewerkt? Ze werden kwaad en begrepen niet waarom ze door langer te werken niet meer geld mochten verdienen. Vooral omdat ze in het begin in ons land zoveel geld nodig hadden. In Hongarije bestond geen achturige werkdag. Iedereen mocht daar zo lang werken als hij wenste, 16 tot 20 werkuren per dag kwamen daarom ook voor. Ook de vrouwen werken mee in de fabrieken. De verzorging van de kinderen moest wachten tot de zondag. Het was niet gemakkelijk om de Hongaarse arbeiders duidelijk te maken, wat het verschil was tussen het Oosten en het Westen. Broekhuyzen vond dat men hen moest leren dat ze niet enkel voor de toekomst werkten, maar ook voor het heden. De mens in het heden heeft recht op vrije tijd en beschermende bepalingen zijn nodig om hem die vrije tijd te garanderen. Onder het communistisch regime werd men gedwongen te werken. Arbeid werd door het regime afgeperst om tot productiviteitsverhoging te komen. In het vrije Westen wilde de Hongaar zelf bepalen wanneer en hoe hard hij zou werken. Zijn schijnbare arbeidsonwil was geen echte luiheid. Hij wilde beproeven hoever zijn rechten in de vrijheid gingen. Het begrip plichten had voor hem nog geen waarde gehad. In eigen verantwoordelijkheid staan, had hij nooit geleerd. Er was altijd voor hem gedacht en besloten. Daarom stonden de Hongaren in de mijnstreken vreemd te kijken toen ze een deel van hun salaris moesten afstaan voor de vele sociale voorzieningen. Dat werkgever en werknemer ergens in konden samenwerken was voor de jonge Hongaar vreemd. Wie in Hongarije ziek was, kreeg geen loon doorbetaald. Een veel voorkomende moeilijkheid was voor de Hongaren ook het jeugdloon. Dat oudere arbeiders meer moesten verdienen omdat ze een gezin te onderhouden hadden, konden ze maar niet begrijpen. ‘Loon naar prestatie’ hadden zij altijd geleerd.
II REPATRIËRING Op 21 januari 1957 schreef de Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp een brief die gericht was aan de Hongaarse vluchtelingen. 129 In die brief werd informatie gegeven aan de vluchtelingen die eventueel weer uit Nederland wilden vertrekken. 129
Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 2, brief van de Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp gericht aan de Hongaarse vluchtelingen, 21-1-1957.
54
Er werd aan de Hongaarse vluchtelingen in Nederland bericht, dat men niet kon terugkeren naar Oostenrijk om zich daar te vestigen. Dit was namelijk meegedeeld door de Oostenrijkse ambassade in Nederland. De Hongaren, die vanuit Oostenrijk naar een ander land wilden emigreren, werd er op gewezen, dat emigratie vanuit Oostenrijk niet mogelijk was. De kampen in Oostenrijk zaten overvol met mensen die wilden emigreren. De mensen in deze kampen verkeerden in een hopeloze situatie. Emigratie vanuit Nederland naar een ander land was mogelijk wanneer er in het land waarheen de Hongaar wilde vertrekken iemand was, die zich financieel garant kon stellen voor alle kosten die aan de overkomst en het verblijf waren verbonden. Wanneer een Hongaarse vluchteling over een zodanige relatie beschikte, diende deze de nodige formulieren in te vullen, waarna – in geval de regering van het land waarheen die Hongaar wilde emigreren akkoord ging – het consulaat van dit land in Nederland bericht zou krijgen dat aan de vluchteling een visum kon worden uitgereikt. De vluchteling zou dan van dit consulaat in Nederland bericht ontvangen over de mogelijkheid van zijn vertrek. Wanneer de vluchteling geen bekenden had die zich voor hem garant konden stellen, kon vanuit Nederland getracht worden om een zogenaamde ‘sponsor’ te vinden. Hiervoor kon de vluchteling meestal een beroep doen op kerkelijke instellingen. De vluchtelingen moesten er verder rekening mee houden, dat er veel tijd gemoeid zou zijn met de procedures. Daarom werd de vluchtelingen dringend aanbevolen om gewoon aan het werk te blijven en af te wachten. Een maand later gaf het Utrechts Provinciaal Comité Vluchtelingenhulp ook een aantal richtlijnen over emigratie en repatriëring van de Hongaren. 130 Een aantal zaken die in de brief van de Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp van 21 januari 1957 naar voren waren gekomen werden herhaald, maar er werd nu ook andere informatie aan de vluchtelingen gegeven. Zo was het bijvoorbeeld niet mogelijk gebleken om vluchtelingen die met de transitgroep waren meegekomen, maar zich toch in Nederland wilden vestigen, uit te wisselen met vluchtelingen in Nederland, die wel naar Canada wilden emigreren. Wanneer een vluchteling naar Hongarije wilde terugkeren (repatriëren), moest het plaatselijk comité of de burgemeester, in een persoonlijk gesprek de motieven voor terugkeer zien te achterhalen. Materiële zorg voor achtergebleven verwanten, heimwee en avontuur konden volgens het Provinciaal Comité redenen zijn voor de wens om te repatriëren. Was de 130
Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 2, brief van het Utrechts Provinciaal Comité Vluchtelingenhulp, 28-2-1957
55
vluchteling in kwestie kostwinner voor een gezin dat nog in Hongarije vertoefde, dan diende hem loon te worden uitbetaald, alsof de vrouw en kinderen in Nederland waren. Bij een bank ter plaatse kon een aanvraag voor het overmaken van het geld worden ingediend. In gevallen van heimwee moest men contact opnemen met maatschappelijk werkers. Was de vluchteling uit avonturendrang gevlucht, dan vond men dat hij op eigen kosten en in volle vrijheid zou kunnen terugkeren. In brieven en telegrammen uit Hongarije werd, soms bedekt, gewaarschuwd tegen een terugkeer naar Hongarije (waarover dadelijk meer). Dit moest de vluchtelingen worden medegedeeld, voordat zij hun beslissing namen. Wat betreft gezinsherenigingen was de Nederlandse regering bereid om, ongeacht het land waar zich leden bevonden van het gezin waarvan de kern in Nederland was, haar gezant in het betrokken land te machtigen een visum af te geven. De interpretatie van dit begrip was zo ruim dat, wanneer de minderjarige broer van een vluchteling zich elders bevond, ook deze in Nederland werd toegelaten. 131 Op 26 maart 1957 meldde de Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp aan de plaatselijke comités, dat uit betrouwbare bron was gebleken dat het een aantal keer in België en Zwitserland was voorgekomen, dat mannelijke vluchtelingen een telegram ‘van huis’ in Boedapest hadden ontvangen, waarin stond dat de daar achter gebleven moeder c.q. echtgenote ernstig ziek was en daarom om onmiddellijke overkomst naar Hongarije werd verzocht. 132 De mannen begaven zich daarom snel naar Boedapest, waar zij echter de ‘patiënten’, die niets van een telegram afwisten, in goede gezondheid aantroffen. De volgende dag werd men gearresteerd wegens reactionaire activiteiten of deelname aan de Hongaarse opstand. Men was dus in een val van de (geheime) politie gelopen. Volgens de Federatie wierp dit gebeuren “eens te meer een schril licht op de mentaliteit van de huidige gezaghebbers in Hongarije”. Daarom beval de Federatie de vluchtelingen aan om naar aanleiding van deze mededeling goed na te denken wanneer zij zo’n bericht mochten krijgen.
131
Ten- Doesschate beweert in zijn paper, dat de overheid wat betreft gezinsherenigingen juist een streng beleid hanteerde. Jan- Willem ten- Doesschate: Het Nederlandse toelatingsbeleid ten aanzien van Hongaarse vluchtelingen (1956-1957) (Nijmegen 1985) 85 en 92 132 Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 2, brief van de Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp aan de plaatselijke comités voor vluchtelingenhulp, 26-3-1957.
56
In de loop van 1957 verscheen er een open brief aan de Hongaarse vluchtelingen die naar Hongarije wilden terugkeren. 133 In die brief werd aan de vluchtelingen duidelijk gemaakt wat er bij de Nederlandse overheden bekend was over de situatie in Hongarije. Er werd gemeld dat de economische en sociale toestand in Hongarije na de revolutie belangrijk was verslechterd. Zelfs de Hongaarse regering zou erkend hebben dat de werkloosheid van dag tot dag toenam. 134 In de voedsel- en grondstofvoorzieningen was een kleine verbetering ontstaan, dankzij de tijdelijke buitenlandse hulp. Dit kon echter de eigenlijke nood niet wegnemen. De nog steeds voortdurende sterke bezetting door Russische troepen droeg ook bij aan de economische chaos. Volgens de berichten was de persoonlijke vrijheid van het individu in Hongarije, vergeleken met de toestand van voor 4 november niet beter, maar eerder slechter geworden. Uit officiële berichten en persoonlijke brieven zou zijn gebleken, dat de grote meerderheid van de vluchtelingen die tot dan toe waren gerepatrieerd, onbetrouwbaar werden geacht. Zij moesten zich iedere week bij de politie melden. In verband met het wantrouwen dat tegen hen bestond, was het vinden van werk zeer moeilijk. Soms kregen zij hun oude betrekking terug, maar werden dan naderhand zonder opgave van redenen ontslagen. Vanzelfsprekend waren zij de eersten, die bij vrees van onrust of oproer, werden geïsoleerd, ook al hadden zij nog zo goed op hun woorden of gedrag gelet. Er waren verschillende berichten in omloop over deportaties naar Rusland. De Verenigde Naties hadden tevergeefs nadere inlichtingen over deze deportaties proberen te verkrijgen. Volgens Rusland waren de beschuldigingen onjuist, maar een commissie die deze zaak wilde onderzoeken, werd niet toegelaten. Volgens de opstellers van de open brief, was het vanzelfsprekend, dat elke Hongaar verlangde naar zijn vaderland. Het was ook te begrijpen, dat door de Hongaarse regering in uitzicht gestelde amnestie, heimweegevoelens wakker werden geroepen, terwijl in ieders herinnering het juiste beeld van de toestand en de geleden nood van de laatste tijd kon vervagen. De Nederlandse instanties wilden de vluchtelingen erop attent maken, dat volgens betrouwbare berichten, de amnestie niet gold voor deelnemers aan de strijd, of diegenen die met de strijd hadden gesympathiseerd.
133
Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7, inventarisnr. 2, open brief aan de Hongaarse vluchtelingen, die naar hun land wensen terug te keren. Datum en uitgever van de brief is onbekend, waarschijnlijk heeft de Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp de brief opgesteld. 134 Het lijkt echter moeilijk voor te stellen dat de Hongaarse regering dit zou erkennen of toegeven. Zou er een propagandistisch tintje aan deze open brief kunnen kleven?
57
Uiteindelijk zouden 450 Hongaarse vluchtelingen die in Nederland waren opgevangen weer terugkeren naar Hongarije. Dit was vijftien procent van de totale groep vluchtelingen. Er waren dus relatief veel Hongaren die blijkbaar niet konden wennen aan het leven in Nederland. Verwey-Jonker stelt in haar boek vast dat van alle groepen vluchtelingen in Nederland, alleen bij de Hongaarse vluchtelingen repatriëring veelvuldig voorkwam. 135 Hoe hoog het percentage in Utrecht lag is mij niet bekend. Heimwee naar Hongarije en naar familie aldaar, maar ook de ontevredenheid met het werk en de huisvesting in Nederland, waren redenen om te repatriëren. Hongarije moest de repatriëring normaal gesproken bekostigen, maar de regering Kádár weigerde dat. De Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp was daarom bereid de kosten voor repatriëring voor te schieten. De Hongaren die werkten moesten de reis wel zelf betalen. 136
135
H. Verwey-Jonker, De vluchteling, in : H. Verwey-Jonker (red.), Allochtonen in Nederland (Den Haag 1971) 229-238 136 J.W. ten- Doesschate: Het Nederlandse toelatingsbeleid ten aanzien van Hongaarse vluchtelingen (19561957) (Nijmegen 1985) 87
58
Conclusie Het Comité Utrecht Vluchtelingenhulp had drie kerntaken: huisvesting, tewerkstelling en integratie van de Hongaarse vluchtelingen die zich in Utrecht zouden vestigen. In hoofdstuk drie hebben we kunnen zien wat de plannen van het Comité waren om de kerntaken te verwezenlijken. In de hoofdstukken vier en vijf werd de opvang in de praktijk geschetst. Door de plannen met de uiteindelijke uitvoering te vergelijken, kan men een mening vormen over de opvang van de Hongaarse vluchtelingen in Utrecht. Het Comité Utrecht Vluchtelingenhulp ging de vluchtelingen opvangen nadat ze een definitieve bestemming hadden gekregen. Het was zaak om voor alle vluchtelingen in Utrecht een plaats te zoeken waar zij konden wonen. De huisvesting moest bevredigend zijn en de betrokkenen moesten zich zo snel mogelijk thuis kunnen voelen. Het was niet mogelijk om zomaar huizen aan te wijzen waar vluchtelingen konden gaan wonen, mede omdat Nederland te maken had met woningnood, maar ook doordat het Comité beperkte middelen had.. In de notulen van het Comité kwam een duidelijk onderscheid naar voren tussen de huisvesting van gezinnen en de huisvesting van alleenstaanden of kinderloze gezinnen. Er leek meer aandacht nodig te zijn voor de huisvesting van de gezinnen. De huisvesting van de kinderloze echtparen en vrijgezellen leek makkelijker te gaan, dan het zoeken en toewijzen van woningen voor gezinnen. Het Comité verzamelde adressen van personen die vluchtelingen wilden huisvesten. Vaak werd de huisvesting van de Hongaren die werk hadden geregeld door de bedrijven waar ze werkten. De bedrijven namen dus vaak de huisvestingstaak van het Comité over. De taak van het Comité was dan om na te gaan of de huisvesting klopte. Begin januari 1957 waren er al 72 Hongaren (vooral jonge vrijgezelle mannen) tewerkgesteld en gehuisvest. De huisvesting van deze groep mensen verliep dus erg snel. Eind september 1957 werd gemeld dat de opvang van een groot aantal van de alleenstaanden goed was verlopen. Ze waren ondergebracht bij gezinnen, maar ze zochten vaak ook zelf naar inwoning. Het Comité vond het belangrijk dat de alleenstaanden alleen werden gehuisvest bij (Nederlandse) gezinnen waarin de vluchtelingen vertrouwen had. Een kostgeldregeling werd vaak onderling afgesproken. Het beeld van de huisvesting van de alleenstaanden in het algemeen is ronduit positief te noemen. Wat betreft de huisvesting van de gezinnen waren er al snel vier woningen beschikbaar. De woningen dienden te worden gestoffeerd en er moest meubilair en huisraad worden gekocht. De aanschaffingen hiervoor werden zoveel mogelijk gedaan in overleg met het te huisvesten gezin, om zo te bevorderen dat een eigen karakter aan de woning kon worden gegeven. Men
59
trachtte het ‘thuisgevoel’ van de gezinnen te bevorderen. In maart was de laatste van de vier woningen klaar om betrokken te worden. De gezinnen werden door de Federatie voor Vrouwelijke Vrijwillige Hulpverlening onder haar hoede genomen voor raad en daad. Het Comité werd dus door andere instellingen gesteund bij de opvang van de vluchtelingen. Ook onder meer het Admiraal de Ruyterfonds en de Rotaryclub Utrecht-West steunden het Comité in de opvang van de Hongaarse vluchtelingen door gezinskosten en woninginrichtingskosten voor hun rekening te nemen. Het Comité bleef wel de instantie die bepaalde wat wel en wat niet kon. Er waren tevens aanbiedingen van bepaalde bedrijven die goederen gratis of met korting aan de vluchtelingen wilden gegeven. Het plaatselijk bedrijfsleven steunde dus ook de opvang van de vluchtelingen. De gezinnen die de woningen toegeschreven hadden gekregen waren erg dankbaar, de woningen zagen er goed uit. Uit menselijke overwegingen wou men de vluchtelingen de gelegenheid geven zoveel mogelijk hun zelfstandigheid te houden of te herkrijgen, door hen in staat te stellen het voor woninginrichting ontvangen bedrag terug te betalen. De twist met de Rotaryclub maakte ook duidelijk dat het Comité gelijkheid nastreefde, de steun moest gelijk verdeeld worden en er mocht geen sprake zijn van bevoorrechting. Uit een verslag in september 1957 zou blijken dat de gezinnen goed waren opgevangen. Over het algemeen waren er dus weinig negatieve zaken te melden over de huisvesting van de Hongaren in Utrecht. Het feit dat de familie Szego niet in aanmerking kwam voor een woning, kan worden gezien in het kader van de heersende woningnood in Nederland. Ook begin 1958 meldde het Comité dat men te lijden had onder het woningtekort in Nederland. Verder waren er geen berichten over problemen met de huisvesting. Er kan dus gesteld worden dat de huisvesting van de Hongaarse vluchtelingen in Utrecht goed verlopen is. We hebben in hoofdstuk drie kunnen zien wat het Comité in gedachten had om de Hongaren zo goed mogelijk te laten integreren. Het Comité stelde voor de realisering van die plannen een speciale integratiecommissie aan. Deze commissie moest eens per week op het bureau van de Sociale Raad spreekuur gaan houden om zo de Hongaren te helpen, advies aan ze te geven, hen voor te lichten en om te bemiddelen bij problemen. Al voor het tot stand komen van het Hongaars Centrum was de belangstelling van de Hongaren voor het spreekuur (met tolken) op het bureau van de Sociale Raad groot. Op het spreekuur konden de vluchtelingen o.a. informatie krijgen over huisvesting, tewerkstelling, en de verstrekking van kleding. In maart 1957 was er de opening van het Hongaars Centrum. Het Hongaars Centrum bleek een zeer belangrijk centraal punt te zijn voor de bevordering van de integratie. 60
Het Hongaars Centrum had een functie op het gebied van: ontspanning, vermaak, taallessen, ontmoetingspunt, informatie. Dit waren allemaal activiteiten die de integratie konden bevorderen. Er was lange tijd een enorme belangstelling voor het spreekuur. Een probleem was hierdoor wel dat het moeilijk was om alle gevallen af te werken. Een ander probleem voor het Comité was het vinden van patroons voor de Hongaren. Het plan was om voor iedere Hongaar een patroon beschikbaar te krijgen. Uiteindelijk waren er alleen pleegmoeders voor de gezinnen, die konden helpen bij het oplossen van problemen. In februari 1958 was er een omslagpunt wat betreft de animo voor het Hongaars Centrum. Tot aan september 1957 was de animo van de Hongaren nog groot te noemen. Begin 1958 echter, was er nog maar weinig medewerking van de Hongaren om het Hongaars Centrum in stand te houden. Er werd nog maar weinig gebruik gemaakt van de diverse gelegenheden Dit verschijnsel bleek iets specifieks Utrechts te zijn. In andere steden was de betrokkenheid bij soortgelijke instanties veel groter. Het Comité zag zelf de verklaring in het feit dat in Utrecht veel jonge ongeschoolde arbeiders waren, die een negatieve levensinstelling hadden. De Hongaren leefden nogal eens geïsoleerd (de gezinnen vaak ook). De (jonge) Hongaren hadden dus weinig zin meer om naar het Hongaars Centrum te gaan. Het is gissen naar de echte reden, maar misschien had het inderdaad met de negatieve levensinstelling van de jongeren te maken. Dan kom je op het terrein van Broekhuyzen die uitlegde dat een Hongaar teleurgesteld kon zijn over het leven in Nederland. Men had er vaak andere dingen van verwacht. Waarschijnlijk kon het Hongaars Centrum ook niet die dingen aan de Hongaren bieden die zij zochten. We hebben kunnen lezen dat er relatief veel Hongaren repatrieerden. Ik heb helaas geen cijfers kunnen vinden van het aantal gerepatrieerden in Utrecht. Als we uitgaan van de landelijke cijfers, dan moeten er een tiental Hongaren in Utrecht zijn gerepatrieerd. Men kan allerlei redenen voor dit verschijnsel verzinnen. Waren de Hongaren wel goed genoeg gehuisvest? Waren ze wel tevreden met hun werk? Hadden ze wel voldoende middelen van bestaan? Je kunt je afvragen of repatriëring gelijk staat aan het mislukken van de opvang. Naar mijn mening kan het één wel iets met het ander te maken hebben, maar zeker niet in alle gevallen. Men was gewaarschuwd dat het gevaarlijk kon zijn om te repatriëren, maar vele Hongaren deden het toch. Ontevredenheid over het leven in Nederland en heimwee naar Hongarije gaven voor een aantal Hongaren de doorslag om te repatriëren. Heimwee naar een persoon of familie, hoefde echter niet te betekenen dat de vluchteling ontevreden was met de opvang in Nederland, of dat de opvang slecht was. Ook ontevredenheid over het leven in Nederland hoefde niet te betekenen dat de opvang slecht was. Het kon zo zijn dat een 61
vluchteling te hoge verwachtingen had van het leven in Nederland. Dat hebben we kunnen lezen in hoofdstuk vijf. Men kwam in aanraking met gewoontes en gebruiken, bijvoorbeeld op de werkvloer, die men niet verwacht had. Om te weten te komen of repatriëring een gevolg was van een slechte opvang of integratie, moet men elk geval op zich bekijken. Het is gebleken dat het niet gemakkelijk is om zomaar een antwoord te geven op de vraag of de opvang van de Hongaarse vluchtelingen in Utrecht een succes is geweest. Men moet daarvoor natuurlijk eerst weten wat wordt verstaan onder een succesvolle opvang. Wanneer kan de opvang een succes worden genoemd en wanneer niet, welke criteria spelen er mee? Ook is de vraag een generalisatie, was de opvang als geheel een succes? Je hebt natuurlijk te maken met individuele gevallen. Als een vluchteling uiteindelijk niet succesvol is opgevangen, door welke reden dan ook, hoe groot speelt die ene geval een rol bij de afweging of de opvang succesvol was of niet? Om toch een antwoord te geven, kijk ik naar het feit of het Comité Utrecht Vluchtelingenhulp zijn drie kerntaken wel of niet goed heeft kunnen uitvoeren. Naar mijn mening is het Comité er in geslaagd om de Hongaarse vluchtelingen op een goede manier te huisvesten. Er werden weinig moeilijkheden gemeld wat betreft het vinden van woonruimte voor de Hongaren. De woningnood speelde wel degelijk een rol, maar toch slaagde men erin om de Hongaren ergens onder te brengen, ofwel in kosthuizen of bij gezinnen. Ook is het Comité erin geslaagd de Hongaren te werk te stellen. Uit de krantenknipsels van Trouw kwam naar voren dat het overgrote deel van de Hongaren goed hun best deed op de werkvloer en dat er slechts een klein deel moeilijkheden veroorzaakte. De vraag naar Hongaarse werknemers was groter dan het aanbod, dat verklaard denk ik mede het feit dat de tewerkstelling voortvarend verliep. Wat betreft het goed laten integreren van de vluchtelingen is het een stuk moeilijker om vast te stellen of men daarin was geslaagd. We hebben kunnen zien dat het Hongaars Centrum een tijd lang een succes is geweest. Begin 1958 leek het Hongaars Centrum echter zijn functie te hebben verloren. Als oorzaak werd gewezen op de desinteresse van de vooral jonge Hongaren in de gemeente. Het kan ook zo zijn dat de Hongaren toch niet zo goed integreerden in de Nederlandse samenleving als men gehoopt had. In hoofdstuk twee hebben we kunnen lezen dat het toelatingsbeleid ten aanzien van de Hongaarse vluchtelingen werd afgestemd op de integratiemogelijkheden van vluchtelingen in de Nederlandse samenleving. Het voornaamste criterium tot de komst van de Hongaarse vluchtelingen was de inzetbaarheid in de 62
Nederlandse economie. Het is echter gebleken dat een goede inzetbaarheid in de economie, dat de Hongaren dus gemakkelijk in Nederland aan het werk konden, niet hoefde te betekenen dat de Hongaren daardoor ook goed zouden integreren. Een goede integratie heeft ook met andere zaken te maken, zoals het hebben van een goed sociaal leven. Een voorwaarde daarvoor was bijvoorbeeld het leren van de Nederlandse taal, maar dat bleek voor velen een te lastige opgave. Een gevolg was dat veel Hongaren in een isolement geraakten. Het integratieproces is dus niet zo succesvol gelopen als bijvoorbeeld de huisvesting. Om de integratie een succes te laten zijn, was men ook afhankelijk van de Hongaren zelf. Ook al waren de bedoelingen van het Comité en de diverse andere instanties goed, men was toch afhankelijk van de bereidheid van de Hongaren zelf. Die bereidheid was niet bij iedere Hongaar even groot.
63
Bijlage Over de psychologie van de jonge vluchteling door J.C. van Broekhuyzen directeur van de Europäische Bildungsgemeinschat Ëiserner Vorhang”
Inhoud: Nu wij tengevolge van de gebeurtenissen in Hongarije plotseling voor de taak zijn komen te staan enige duizenden Hongaren, voor het merendeel jonge mensen, in ons land op te nemen, is het van groot belang, dat wij in de hulp, die wij deze jonge Hongaren zullen moeten bieden, rekening houden met de speciale psychologische geaardheid, welke alle jonge mensen eigen is, die lange tijd onder communistisch schrikbewind hebben geleefd, ja door dit bewind opgevoed zijn. In onze omgang met deze jonge mensen moeten wij ons er zeer sterk van bewust zijn te staan tegenover een jeugd, welker geestelijke wereld bepaald wordt door de ervaringen, die zij in en door de totalitaire wereld, waarin zij opgroeiden, moesten beleven. Deze ervaringen zijn zo volkomen anders dan die, welke jonge mensen in de vrije wereld vormen, dat zonder overdrijving gezegd kan worden, dat de jeugdige vluchteling zich – na zijn vlucht – geplaatst ziet in een hem totaal onbekende wereld, welker grondslagen hij (of zij) niet kent, welker begrippen hem (nog) vreemd zijn, welker drijfveren hem verwonderlijk of onbegrijpelijk voorkomen en welker waarden vaak ontoegankelijk lijken. Onze belangrijkste taak zal zijn hem de toegang tot onze wereld, tot onze maatschappij, tot onze mensen, mogelijk te maken, hem behulpzaam te zijn in het ontdekken van de vreemde wereld, waarin hij zo plotseling geplaatst werd. Daartoe is het noodzakelijk inzicht te verwerven in de wezenlijke tendenties, die zijn begripswereld bepalen. Natuurlijk is het in een korte inleiding als de onderhavige niet mogelijk meer te geven dan enige algemene richtlijnen, die voor dit inzicht onontbeerlijk zijn. De volgende punten echter zal men bij de contacten met de jeugdige vluchtelingen altijd voor ogen moeten houden. 1 De wereld waarin hij opgroeide, was een politieke wereld. Reeds in de bewaarschool werd hij als kind politiek beïnvloed, op de lagere school leerde hij, dat de politiek het leidende beginsel van zijn leven moest zijn, zijn vrije tijd moest hij voor politieke zaken besteden, in de literatuur, in de bioscoop, in het bedrijf en op het kantoor, op het sportveld en in de straten van zijn dorp of stad, overal en altijd was hij met de politiek geconfronteerd. De politiek
64
bepaalde zijn beroepskeuze, de politiek legde beslag op zijn arbeid zowel als op zijn vrije tijd, de politiek eiste van hem de inzet van al zijn krachten, van heel zijn persoonlijkheid. De politiek dwong hem tot het besef, dat hij als mens alleen belangrijk was in zoverre als hij zich inschakelde in”de opbouw van het socialisme”. Zo werd het centrale feit in zijn leven het besef, dat hij – pro of contra – soldaat was in het front, dat voor de toekomst van de gehele wereld beslissend was en daarmede dus ook beslissend voor zijn eigen toekomst. Zijn armoede, zijn honger, zijn eeuwige uitputting door overmatige arbeid tegen te geringe beloning, zijn voortdurende angst in de raderen van het schrikbewind gegrepen en vermorzeld te worden, dreven diep in zin ziel het bewustzijn opgenomen te zijn in een dynamische worsteling, die uit Moskou geleid werd en die als einddoel had het aangezicht van de gehele wereld te veranderen. Hij wist dat ieder gebaar dat hij maakte, ieder woord dat hij sprak, ieder stuk brood dat hij in de mond stak, in laatste instantie altijd een politieke betekenis had. 2 Met een gewelddadige ruk hebben de gebeurtenissen hem zonder enige overgang uit deze door de politiek bepaalde en geleide wereld van dwang, geweld en terreur geworpen in de vrije wereld. Het wezenlijke kenmerk van deze vrije wereld is, dat hier niet de politiek het allesbeheersende van het leven is, maar de mens zelf. Wij leven in een wereld, waarin het denken van de mensen bepaald wordt door de persoonlijke belangen, idealen, interessen, behoeften, wensen en verlangens, dromen en begeerten van de persoonlijke mens zelf, van zijn gezin. Bij ons speelt de politiek in het leven van de mensen maar een ondergeschikte rol - min of meer aan de rand van ons geestelijk leven. Slechts in tijden van hevige crises wordt door ons veel over politiek gedacht en gesproken – en zelfs dan richten wij ons leven niet naar de eisen van de politiek. Terwijl men in de totalitaire landen achter het ijzeren gordijn leeft in een politiek bepaalde wereld, leven wij in een persoonlijk bepaalde 3 De overgang van de ene in de zo volslagen andere wereld, die de jonge Hongaren thans te verwerken krijgen, kan tot zeer ernstige moeilijkheden leiden. Moeilijkheden die soms zo groot worden, dat zij door onbegrip voor onze wijze van leven en denken zwaar teleurgesteld worden. Zozeer soms, dat zij komen tot een verachtelijk afwijzen van onze Westelijke, Europese, vrije maatschappij. Zij stellen dan vast, dat wij in een, de gehele omvattende, ons aller
toekomst
bepalende,
historische
worsteling
een
volkomen
gebrek
aan
verantwoordelijkheidsbesef aan den dag leggen, dat wij in bekrompen egoïsme een opperst 65
belanghebben aan de kleine feiten van het kleine leven van de kleine mens vooropstellen, terwijl in tussen over het lot van de gehele wereld beslist wordt. Zij zien ons dan als het ware opgaan in een dominospel, terwijl het huis boven en om ons heen in brand staat. Vele jonge vluchtelingen hebben mij in dit opzicht hun nood geklaagd en gezegd: “Jullie vrijheid komt neer op kleinzielige bekrompenheid. In deze zogenaamde vrije wereld wordt mij de adem afgesneden – ik krijg het benauwd – jullie leven heeft voor mij een te enge horizon.” 4 In het contact met jonge vluchtelingen is het derhalve noodzakelijk open te staan voor de noodzakelijkheid van een politiek gesprek, telkenmale, wanneer de jonge mensen daarover willen spreken. Men denke niet, dat een politiek gesprek met hen wel kan wachten, niet belangrijk is – zijn gehele geestelijke – en zielsleven is erbij betrokken. Zijn geestelijke en psychologische noodtoestand is uit de politiek te voorschijn gekomen en eist een behandeling, die niet tevreden mag zijn met de in onze wereld gebruikelijke en voldoende maatschappelijke steun, maar aandacht moet hebben – en begrip – voor de politieke positie, waarin hij zich bevindt: een mens tussen twee werelden, beide totaal van elkander verschillend. De ene heeft hem gevormd – hij heeft haar als onmenselijk verworpen. De andere zoekt hij, hij leeft er midden in – maar hij heeft niet geleerd haar te begrijpen. 5 Het is niet voldoende de vrijheid te willen – ja zelfs niet voldoende met inzet van eigen leven voor de vrijheid gestreden te hebben – om als vrij mens te kunnen leven. Ook dat moet geleerd worden. En hij heeft het niet geleerd. Hij heeft er alleen van gedroomd. Tot aan zijn vlucht leefde hij als een onvrij mens. Hij kende alleen maar plichten. Hij was altijd gedwongen dingen te doen, woorden en spreken, die niet in overeenstemming waren met zijn wensen en gedachten. Voor hem werd de vrijheid een droom – een wereld zonder plichten en met alleen rechten – een wereld zonder dwang, d.w.z. zonder binding, een wereld, waarin je ongehoorzaam mag zijn, waarin je doen mag wat je wilt. Het voor ons zo normale evenwicht tussen rechten en plichten, de voor ons zo normale eigen, zelfstandige verantwoordelijkheid van de zelfstandige mens, is voor hem raadselachtig en vreemd. Hij moet langzaam leren zich daarin terecht te vinden – hij zal vaak, zonder het te weten, fouten maken, denken dat hij rechten heeft, daar waar hij met eigen verantwoordelijkheid zelf tot oplossingen moet komen. 6 De jonge vluchteling komt uit een wereld, waarin de staat zijn leven bepaalde. Hij zal ook hier in de eerste tijd een veel te grote nadruk leggen op de rol van de staat in het leven van de mens. Vele dingen zal hij als uitingen van de staat beschouwen, die het bij ons geenszins zijn. 66
Dat de staat bij ons – relatief - zo weinig ingrijpt in het menselijke leven, is hem onbegrijpelijk. Hij kan de wereld – de sociale, de culturele, ja vaak zelfs de religieuze problemen, veelal alleen benaderen vanuit een staatspolitiek denken. Eerst wanneer hij een vaste houding verworven heeft in zijn relatie tot de staat, is zijn geest vrij voor een beoordeling van de overige problemen. Hij heeft een staatspolitiek besef nodig. Daar waar hem dit niet geboden wordt, heeft hij geen vertrouwen in de levenskracht van de maatschappij. Daarom is het zo belangrijk hem erop te wijzen, dat wij in West-Europa op weg zijn naar een Europese eenheid, naar een Europese Federatie, die de vrijheid een weg naar de toekomst kan bieden – een Europese eenheid, die met behoud van de zelfstandigheid en vrijheid van mensen en volken toch een voldoende waarborg van krachten biedt om een veilige toekomst mogelijk te maken. 7 Tot zijn vlucht leefde hij in de wereld van de dwang, die zelfs een bijzonder groot deel van zijn vrije tijd in beslag nam en hem iedere mogelijkheid tot eigen initiatief ontnam. Jonge vluchtelingen weten vaak geen raad met hun vrije tijd – zij hebben nooit geleerd echt vrije tijd te hebben en daar zelfstandig mee om te springen. Hulp in de vrijetijdsbesteding – het vestigen van contacten met voetbalclubs, sportverenigingen, jeugdorganisaties enz. is van groot belang. 8 Daarbij moet men echter bedenken, dat de jonge vluchteling vrijwel altijd een sterke afkeer heeft van alles wat organisatie of vereniging is. Immers, in de communistische landen bestaan er alleen aan de partij onderworpen organisaties, die alle een politiek doel hebben. Iedere organisatie, die hij in zijn vroegere leven leerde kennen, was niets meer of minder dan de verlengde arm van de partij. Hem moet overtuigend duidelijk gemaakt worden wat de betekenis is van vrij organisaties in een vrije wereld, wat de rol is, die bijv. vakverenigingen spelen, arbeidsbeweging enz., wat de rechten, plichten, bevoegdheden, van de organisaties zijn, welke rol de staat daarbij speelt of niet speelt. 9 Nog een punt moet vermeld worden: het communistische schrikbewind waarin hij geleefd heeft, eiste zijn hart, zijn geest en zijn ziel op voor de zaak van het communisme. Dat betekende, dat hem zelfs niet de mogelijkheid gelaten werd tot eenvoudige, onpolitieke ontspanning. Altijd werd hij bewaakt, gecontroleerd, bespioneerd, altijd was hij, zelfs wanneer hij probeerde wat levensvreugde te genieten, in gevaar. Een fout woord kon gevangenisstraf betekenen, dwangarbeid. Zo bleef hem (en haar) als enige uitweg voor een 67
beetje vreugde zonder gevaar, voor een beetje menselijke warmte en vertrouwen, het gebied van de erotiek. Jonge mensen die in het communisme zijn opgegroeid, hebben het seksuele leven leren kennen als een levensnoodzakelijke uitweg om althans daar eenvoudig mens te kunnen zijn, in warmte, blijdschap en vertrouwen. Zij zijn gewend geraakt aan een vrijheid op dit gebied, die losgeraakt is van de bij ons geldige morele grenzen. Het is voor hem een moeilijk proces, dat soms met pijnlijk vallen en opstaan gepaard gaat, geleidelijk aan te geraken tot een opnieuw – en op hoger plan – leren waarderen van de omgang tussen man en vrouw. Men zij er zich sterk van bewust, dat hun – vaak zozeer van de onze afwijkende gedragingen – geen uitingen van immoraliteit zijn, maar door hen als normaal, natuurlijk en geenszins als slecht worden beschouwd. 10 De overgang dezer jonge mensen naar een zo geheel andere wereld als die in welke zij zijn opgegroeid, brengt enorme innerlijke spanningen met zich mee – spanningen, waarvan zij vaak de oorzaken niet zelf begrijpen. Het is dringend noodzakelijk, dat al degenen, die met de maatschappelijke zorg voor deze jonge mensen belast zijn, zich rekenschap geven van de geestelijke worsteling die deze vluchtelingen moeten leveren om tenslotte in onze maatschappij een evenwichtig leven te kunnen leiden. Voorzichtige bijstand – geen overdreven gevoelssteun, maar klare, duidelijke begripsverheldering – is nodig. Nodig ook is, dat men inziet, dat vele verschijnselen van algemene aard zijn – niet veroorzaakt door persoonlijke karakterafwijkingen of morele zwakte, maar het gevolg van de opvoeding door een tegennatuurlijk regime, dat de eigen aard van de mens naar zijn theoretische atheïstische model wilde hervormen en dat een in vele opzichten gewonde, opstandige, door leed verwrongen menselijke persoonlijkheid deed ontstaan.
68
Bronvermelding en literatuuropgave Utrechts Archief, toegangsnr. 821-7: Comité Utrecht Vluchtelingenhulp inventarisnr. 1: Notulen, 1956-1958 inventarisnr. 2-5: Ingekomen en minuten van uitgaande stukken 1956-1964 inventarisnr. 6: Agenda van de ingekomen en uitgaande stukken, 1958-1963 inventarisnr. 7: Kas – bankboek, 1956-1964 inventarisnr. 8: Financiële overzichten, jaarrekeningen en begrotingen, 1957-1964 inventarisnr. 9: Nominatieve staten van voor levensonderhoud gedane uitkeringen aan Hongaarse vluchtelingen, opgemaakt door de Dienst voor Sociale Zaken van de gemeente Utrecht, 1958 inventarisnr. 10: Krantenknipsels, 1956-1957 Baudet, Floribert, Utrecht in bedrijf. De economische ontwikkeling van stad en regio en de Kamer van Koophandel, 1852-2002 (Utrecht 2002) Elich, J.H., Aan de ene kant, aan de andere kant. De emigratie van Nederlanders naar Australië 1946-1986 (Delft 1987) Hellema, Duco, 1956 De Nederlandse houding ten aanzien van de Hongaarse revolutie en de Suezcrisis (Amsterdam 1990) Irving, David, Uprising! (1981) Kuyer, H.J.M, Twee jaar na de vlucht. Een onderzoek naar aanpassing en persoonlijkheid van Hongaarse vluchtelingen (Nijmegen 1963) Litván, György, The Hungarian revolution of 1956: reform, revolt and repression 1953-1963 (1996) Meray, Tibor, Thirteen days that shook the Kremlin (London 1958) Mikes, George, The Hungarian revolution (London 1957) Ten- Doesschate, Jan-Willem, Het Nederlandse toelatingsbeleid ten aanzien van Hongaarse vluchtelingen (1956-1957) (Nijmegen 1985) Verwey-Jonker, H, De vluchteling, in : H. Verwey-Jonker (red.), Allochtonen in Nederland (Den Haag 1971) Willems, Wim en Lucassen, Leo (red.), Het onbekende vaderland. De repatriëring van Indische Nederlanders (1946-1964) (’s-Gravenhage 1994)
69