De opmaat Alfabetische woordenlijst Nederlands - Engels Instructie Achter het Nederlandse woord staat tussen haakjes het nummer van het thema waarin het woord geïntroduceerd is. Als er meer themanummers genoemd zijn, heeft het woord meer betekenissen en is de betekenis verschillend per genoemd thema. Bij zelfstandige naamwoorden staat de volgende extra informatie: het lidwoord (‘de’ of ‘het’) en de meervoudsvorm. Bij werkwoorden staat de volgende extra informatie: de werkwoordvormen in onvoltooid verleden tijd (enkelvoud en meervoud) en voltooid tegenwoordige tijd (‘heeft’ of ‘is’ + voltooid deelwoord).
aan (thema 3, 6 en 7) aanbieden (thema 6) (bood aan, boden aan; heeft aangeboden) aanbieding (de; -en, thema 3) aanbod (het; thema 6) aanbrengen (, thema 7) (bracht aan, brachten aan; heeft aangebracht) aandacht (de; -, thema 10) aanhouden ( thema 7) (hield aan, hielden aan; heeft aangehouden) aankomen (thema 7) (kwam aan, kwamen aan; is aangekomen) aankomen (thema 10) (kwam aan, kwamen aan; is aangekomen) aanleggen (thema 9) (legde aan, legden aan; heeft aangelegd) aanmelden (thema 8) (meldde zich aan, meldden zich aan; heeft zich aangemeld) aannemer (de, -s, thema 6) aanpassen (thema 8) (paste zich aan, pasten zich aan; heeft zich aangepast) aanrecht (het; -en, thema 6) aanspreken (thema 6) (sprak aan, spraken aan; heeft aangesproken) aanstaand(e) (thema 5) aantal (het; aantallen, thema 7) aantrekken ( thema 3) (trok aan, trokken aan; heeft aangetrokken) aanwezig (thema 9) aanwijzen (thema 7) (wees aan, wezen aan; heeft aangewezen) aanzetten (thema 7) (zette aan, zetten aan; heeft aangezet) aardappel (de; -s, -en, thema 3) aardbei (de; -en, thema 3) aardig (thema 4 en 6) aardrijkskunde (thema 9) absoluut (thema 4) accepteren (thema 4) (accepteerde, accepteerden; heeft geaccepteerd) accountant (de; -s, thema 9) achter (thema 6) achternaam (de; achternamen, thema 1) achterop (thema 7) actief (thema 5) activiteit (de; -en, thema 8)
on; at; to to offer the special offer the offer to place, to fix attention to continue, to persevere to touch to arrive to install to register building contractor to adapt kitchen sink to appeal to next, coming number to put on present to point out to put on, to turn on potato strawberry friendly, nice; reasonable geography absolutely, certainly to accept accountant, auditor behind surname, family name on the back (of a bicycle) active acticity
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
actueel (thema 5) administratief (thema 9) adres (het; -sen, thema 1) advertentie (de; -s, thema 6) advies (het; adviezen, thema 7) advocaat (de; advocaten, thema 9) af en toe (thema 5) afdeling (de; -en, thema 5) afdrogen (thema 7) (droogde af, droogden af; heeft afgedroogd) affiniteit (de; -, thema 9) afgelopen (thema 5) afmaken (thema 7) (maakte af, maakten af; heeft afgemaakt) afrekenen ( thema 3) (rekende af, rekenden af; heeft afgerekend) afspoelen (thema 7) (spoelde af, spoelden af; heeft afgespoeld) afspreken (thema 4) (sprak af, spraken af; heeft afgesproken) afstand (de; -en, thema 10) afstandsbediening (de; -en, thema 6) afwachtend (thema 8) afwas (de; -, thema 5) afwassen (thema 7) (waste af, wasten af; heeft afgewassen) afzuigkap (de; -pen, thema 6) agenda (de; -‘s, thema 1) agent (de; -en, thema 9) al (thema 1) alcohol (de; -, thema 2) allebei (thema 2) alledaags (thema 8) alleen (thema 2, 5 en 8) alleenstaand (thema 6) allemaal (thema 8) allergie (de: allergieën, thema 7) allergisch (thema 7) allerlei (thema 8) alles (thema 3) als (thema 4) als volgt (thema 6) alsjeblieft/alstublieft (thema 2) altijd (thema 5) ambitieus (thema 8) ambtenaar (de; ambtenaren, thema 10) ananas (de; -sen, thema 3) ander (thema 4) anderhalf (thema 3) anders (thema 3, 4 en 8) andijvie (de, thema 3) antwoord (het; -en, thema 1) antwoordapparaat (het; antwoordapparaten, thema 9) apotheek (de; apotheken, thema 7) appartement (het; -en, thema 5) appel (de; -s, thema 3) april (thema 1) aquarium (het; aquaria, thema 10) architect (de; -en, thema 9) arm (de; -en, thema 7) armband (de; -en, thema 3) arrogant (thema 8) arts (de; -en, thema 1)
of present interest, topical administrative address advertisement advice lawyer, solicitor occasionally, now and then section, department to dry (the dishes) affinity last, previous to finish, to complete to pay to rinse, to wash away to make an appointment distance remote control passive, reluctant dishes to do the dishes cooker hood diary, agenda agent, policeman already alcohol both every-day, ordinary alone; only single all, all together allergy allergic all kinds of everything if, when as follows please always ambitious civil servant pine-apple other, different one and a half else; otherwise endive answer answering machine chemist apartment apple april aquarium architect arm bracelet arrogant doctor, physician
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
aspirine (de; -s, thema 3) assistent in opleiding (de; assistenten, thema 9) assistente (de; -s, thema 7) augustus (thema 1) auto (de; -‘s, thema 4) avond (de; -en, thema 1) avondgroep (de; -en, thema 9) avontuurlijk (thema 8)
aspirin student doctor female (doctor’s) assistant august car evening evening group adventurous
baan (de; banen, thema 2, 9 en 10) baas (de; bazen, thema 9) baby (de; -‘s, thema 2) bad (het; baden, thema 6) badkamer (de; -s, thema 6) bakken ( thema 7) (bakte, bakten; heeft gebakken) bakker (de; -s, thema 3) bakkerij (de; -en, thema 3) balen (thema 4) (baalde, baalden; heeft gebaald balie (de; -s, thema 9) baliemedewerker (de; -s, thema 9) balkon (het; -s, thema 6) ballet (het; -ten, thema 5) banaan (de; bananen, thema 3) bang (thema 4) bank (de; -en, thema 1 en 3) barman (de; barmannen, thema 9) basis (de; thema 6) basisschool (de; -scholen, thema 6) beamer (de; -s, thema 1) beantwoorden (thema 1) (beantwoordde, beantwoordden; heeft beantwoord) bed (het, -den, thema 6) bediening (de; -, thema 9) bedoelen (thema 6) (bedoelde, bedoelden; heeft bedoeld) bedrijf (het; bedrijven, thema 4) been (het; benen, thema 7) beetje (thema 1) begane grond (de, thema 6) begin (het; -, thema 7) beginnen (thema 2) (begon, begonnen; is begonnen) begrijpen (thema 2) (begreep, begrepen; heeft begrepen) behandeling (de; -en, thema 10) behangen (thema 6) (behangde, behangden; heeft behangen) behanger (de; -s, thema 6) beide (thema 9) beige (thema 3) bejaardenverzorger (de; -s, thema 9) bekend (thema 1 en 9) beker (de; -s, thema 1) bekeuring (de; -en, thema 6) bekijken ( thema 6) (bekeek, bekeken; heeft bekeken) belachelijk (thema 8) belangrijk (thema 2) belangstelling (de; -, thema 10) bellen (thema 5) (belde, belden; heeft gebeld)
job boss, manager baby bath bathroom to bake, to fry baker bakery, baker’s shop to be disappointed counter counter assistant balcony ballet banana afraid, frightened bank; sofa bartender, barkeeper basis primary school beamer to answer bed service, attendance to mean company, firm leg a little ground floor, ground level beginning, start to begin, to start to understand treatment to paper (walls) paperhanger both beige nurse for elderly people familiar, well-known mug, beaker fine (for a road offence) to look at, to study ridiculous important interest ( in …) to call, to phone
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
beloven (thema 8) (beloofde, beloofden; heeft beloofd) beneden (thema 4) bepalen (thema 9) (bepaalde, bepaalden; heeft bepaald) bereikbaar (thema 9) bereiken (thema 9) (bereikte, bereikten, heeft bereikt) beroemd (thema 5) beroep (het; -en, thema 9) beroepsmilitair (de; -en, thema 9) bescheiden (thema 8) beschrijven (thema 8) (beschreef, beschreven; heeft beschreven) beslissing (de; -en, thema 10) besparen (thema 10) (bespaarde, bespaarden; heeft bespaard) bespreken (thema 2) (besprak, bespraken; heeft besproken) best (thema 2) bestellen (thema 3) (bestelde, bestelden; heeft besteld) bestelling (de; -en, thema 9) bestemming (de; -en, thema 4) betalen (thema 3) (betaalde, betaalden; heeft betaald) betegelen (thema 6) (betegelde, betegelden; heeft betegeld) beter (thema 5) beterschap! (thema 2) betrouwbaar (thema 8) beurt (de; -en, thema 3) Bevrijdingsdag (thema 2) beweging (de; -en, thema 7) bewijzen (thema 9) (bewees, bewezen; heeft bewezen) bewoner (de; -s, thema 10) bezem (de; -s, thema 2) bezet (thema 5 en 8) bezichtiging (de; -en, thema 6) bezig (thema 9) bezoek (het; -, thema 4) bezoeken (thema 4) (bezocht, bezochten; heeft bezocht) bezwaar (het; bezwaren, thema 8) bezweet (thema 10) bh (de; -‘s, thema 3) bibliotheek (de; bibliotheken, thema 1) bier (het, thema 3) bij (thema 1, 2 en 3) bijbaan (de; bijbanen, thema 9) bijna (thema 4) bijsluiter (de; -s, thema 7) bijvoorbeeld (thema 8) bijwerking (de; -en, thema 7) bijzettafeltje (het; -s, thema 3) bijzonder (thema 4) bikini (de; -‘s, thema 8) bil (de; billen, thema 7) binnen (thema 7) binnenkomen (thema 4) ` (kwam binnen, kwamen binnen; is binnengekomen) binnenkort (thema 4)
to promise downstairs, below to determine attainable, within reach to reach, to achieve famous profession professional military man modest to describe decision to save to discuss best to order order destination to pay to tile better get well soon! reliable, trustworthy turn Liberation Day movement to prove inhabitant, resident broom occupied, engaged viewing, inspection busy, occupied visit to visit objection sweaty, perspiring bra library beer at; with; near by-job almost, nearly medicine instruction for example additional symptom occasional table special, remarkable bikini buttock inside, within to enter, to come in soon, before long
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
binnenzak (de; -ken, thema 4) biologie (thema 9) bioscoop (de; bioscopen, thema1) blaas (de; blazen, thema 7) blauw (thema 3) blij (thema 8) blijken (thema 10) (bleek, bleken; is gebleken) blijven (thema 7) (bleef, bleven; is gebleven) blik (het; -ken, thema 3) blikje(het; -s, thema 3) bloedvat (het; bloedvaten, thema 7) bloem (de; -en, thema 3) bloemenzaak (de; bloemenzaken, thema 3) bloemist (de; -en, thema 9) bloemkool (de; bloemkolen, thema 3) blond (thema 8) blouse (de; -s, thema 3) boeiend (thema 9) boek (het; -en, thema 2) boeken (thema 10) (boekte, boekten; heeft geboekt) boekenkast (de; -en, thema 3) boekwinkel (de; -s, thema 2) boer (de; -en, thema 9) boerderij (de; -en, thema 10) boete (de; -s, thema 6) bolletje (het; -s, thema 3) bon (de; bonnen, thema 2) bonnetje (het; -s, thema 2) boodschap (de; boodschappen, thema 3 en 9) boom (de; bomen, thema 6) boontje (het; -s, thema 3) boormachine (de; -s, thema 3) boos (thema 8) boot (de; boten, thema 4) boottocht (de; -en, thema 8) bord (het; -en, thema 1) borst (de, thema 7) borsten (de, thema 7) bos (het; bossen, thema 10) bot (thema 8) boter (de, thema 3) boterham (de; -men, thema 5) bouwmarkt (de; -en, thema 3) bouwvakker (de; -s, thema 9) boven (thema 4 en 6) bovenbeen (het; bovenbenen, thema 7) bovendien (thema 8) braden (thema 7) (braadde, braadden; heeft gebraden) brandend (thema 10) brandweerman (de; -mannen, -lui, -lieden, thema 9) breed (thema 8) breken ( thema 7) (brak, braken; heeft gebroken) brengen (thema 3) (bracht, brachten; heeft gebracht) brie (de, thema 3) brief (de; brieven, thema 3) briefje (het; -s, thema 3) bril (de; brillen, thema 8)
inside pocket biology cinema bladder blue glad, cheerful to appear to stay tin can blood vessel flower flower shop, florist’s shop florist cauliflower blond, fair blouse fascinating, exciting book to book, to reserve bookcase bookshop farmer farm fine, penalty bun ticket, receipt ticket, receipt shopping; message tree bean drilling machine angry boat boat trip plate; notice board chest; breast breasts wood, forest blunt butter slice of bread do-it-yourself shop building-trade worker upstairs, above upper leg besides, moreover to roast, to fry burning fireman wide, broad to break to bring brie (type of french cheese) letter note spectacles, pair of glasses
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
brochure (de; -s, thema 6) broek (de; -en, thema 3) beroepssporter (de; -s, thema 9) broer (de; -s, thema 2) brommer (de; -s, thema 4) bron (de; bronnen, thema 10) brood (het; broden, thema 3) broodje (het; -s, thema 3) brug (de; -gen, thema 4) bruid (de; -en, thema 8) bruidegom (de; bruidegoms, thema 8) bruin (thema 3) budget (het; budgetten, thema 3) buik (de; -en, thema 7) buiten (thema 6) buitenland (het; -, thema 9) bureau (het; -s, thema 3) bureaulamp (de; -en, thema 6) bureaustoel (de; -en, thema 6) buur (de; buren, thema 5) burgemeester (de; -s, thema 9) bus (de; -sen, thema 3) bus (de; -sen, thema 4) busje (het; -s, thema 3) buurt (de; -en, thema 5)
brochure, pamphlet (pair of) trousers professional sportsman brother moped source, well bread, loaf roll, bun bridge bride bridegroom brown budget belly, abdomen outside abroad, foreign country desk desk lamp desk chair neighbour mayor, burgomaster tin (e.g. for salt, pepper) bus small tin; small bus neighbourhood
cadeau (het; -s, thema 2) café (het; -s, thema 1) cake (de; -s, thema 3) calorie (de; -ën, thema 5) camping (de; -s, thema 4) capsule (de; -s, thema 7) carnaval (thema 2) catastrofe (de; -s, thema 8) categorie (de; categorieën, thema 6) cd-rom (de; -s, thema 3) cd-speler (de; -s, thema 1 en 3) cement (het of de; thema 3) centrum (het; centra, thema 4) cervelaat (de, thema 3) chagrijnig (thema 8) chaotisch (thema 8) chemicus (de; chemici, thema 9) chirurg (de; -en, thema 9) colbert (het of de; -s, thema 3) collega (de; -‘s, thema 9) college (het; -s, thema 5) combineren (thema 8) (combineerde, combineerden; heeft gecombineerd) communiceren (thema 9) (communiceerde, communiceerden; heeft gecommuniceerd) computer (de; -s, thema 1) concert (het; -en, thema 1) conducteur (de; -s, thema 4) consult (het; -en, thema 7) contact (het; -en, thema 6) contant (thema 3) coupé (de; -s, thema 4) creatief (thema 8) crèche (de; -s, thema 2) croissant (de; -s, thema 3) cultureel (thema 8) cursus (de; -sen, thema 9)
present pub cake calorie camp site capsule, tablet carnival catastrophy, disaster category cd-rom cd-player cement centre saveloy chagrined, fretful chaotic analytical chemist surgeon jacket colleague lecture to combine to communicate computer concert guard (on a train) consultation contact cash train compartment creative crèche, day-nursery croissant cultural course
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
cursusaanbod (het; -, thema 9) cursusboek (het; -en, thema 1) cursusplanning (de; -en, thema 9)
course offer course book course schedule
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
daar (thema 1) daarna (thema 5) dag (de; -en, thema 1) dagelijks (thema 8) daggroep (de; -en, thema 9) dak (het; daken, thema 6) dakterras (het; -sen, thema 6) dalen (thema 5) dame (de; -s, thema 4) dan (thema 3, 5 en 10) dank (dank je) (thema 1) dansen (thema 1) (danste, dansten; heeft gedanst) danser (de; -s, thema 9) dansvoorstelling (de; -en, thema 5) dapper (thema 8) darm (de; -en, thema 7) dat (thema 2) de (thema 1) december (thema 1) deel (het; delen, thema 4) definitief (thema 10) dekbedovertrek (het; -ken, thema 3) denken (thema 7) (dacht, dachten; heeft gedacht) deur (de, -en, thema 1) deze (thema 1) dezelfde (thema 8) dicht (thema 2) dichtbij (thema 4) dichtdoen ( thema 7) (deed dicht, deden dicht; heeft dichtgedaan) die (thema 6) dieet (het; diëten, thema 9) diepzinnig (thema 8) dier (het; -en, thema 1) dierenarts (de; -en, thema 9) Dierendag (thema 2) dierentuin (de; -en, thema 1) digitaal (thema 9) dik (thema 5) dinsdag (thema 1) diplomatiek (thema 9) direct (thema 6) discotheek (de; -theken, thema 1) dit (thema 2) docent (d; -en, thema 9) dochter (de; -s, thema 2) Dodenherdenking (thema 2) doek (de; -en, thema 9) doel (het; -en, thema 4) doen (thema 1) (deed, deden; heeft gedaan) dokter (de; -s, thema 7) dom (thema 8) dominee (de; -s, thema 9) donderdag (thema 1) donker (thema 3) donkerblond (thema 8) dood (de; -, thema 10) doorgaan (thema 9) (ging door, gingen door; is doorgegaan) doorgeven (thema 9)
there after that, afterwards day daily day group roof roof terrace to go down, to descend lady then; than (+ comparative) thanks, thank you to dance dancer dance performance brave intestine that the december part final, definite bed quilt cover to think door this, these the same closed close to, nearby to close, to shut that, those diet profound animal veterinary Animal Day zoo digital fat, obese tuesday diplomatic direct, straight discotheque this teacher daughter Memorial Day cloth, towel goal, aim to do doctor, physician stupid, silly vicar, minister thursday dark dark-blond death continue, go on to pass on
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
(gaf door, gaven door; heeft doorgegeven) doorlezen (thema 7) (las door, lazen door; heeft doorgelezen) doorlopen (thema 7) (liep door, liepen door; is doorgelopen) doorslikken (thema 7) (slikte door, slikten door; heeft doorgeslikt doorverbinden (thema 9) (verbond door, verbonden door; heeft doorverbonden) doorverwijzen ( thema 7) (verwees door, verwezen door; heft doorverwezen) doos (de; dozen, thema 3) doosje (het; -s, thema 3) dorp (het; -en, thema 1) dorst (de; -, thema 3) douche (de; -s, thema 6) douchecrème (de; -s, thema 3) douchegordijn (het; -en, thema 6) douchen (thema 5) (douchte, douchten; heeft gedoucht) draaien (thema 7) (draaide, draaiden; heeft gedraaid) dragen (thema 3) (droeg, droegen; heeft gedragen) drank (de; -en, thema 7) drankje (het; -s, thema 7) dressoir (het of de; -s, thema 3) drinken (thema 1) drogist (de; -en, thema 3) drogisterij (de; -en, thema 3) dromen (thema 4) (droomde, droomden; heeft gedroomd) dronken (thema 8) droog (thema 7) druif (de; druiven, thema 3) druk (thema 5) drukken (thema 7) (drukte, drukten; heeft gedrukt) druppel (de; -s, thema 7) druppels (de, thema 7) dubbel (thema 1) dubbeldekker (de; -s, thema 4) duidelijk (thema 6) duim (de; -en, thema 7) duin (het; -en, thema 10) Duits (thema 9) dun (thema 4) duren (thema 4) dutje (het; -s, thema 9) duur (thema 3) dvd-recorder (de; -s, thema 3) dvd-speler (de; -s, thema 3) dynamisch (thema 9)
drop drops of medicine double double decker clear, obvious thumb dune German thin, slender to last nap, doze expensive dvd-recorder dvd-player dynamic
echt (thema 5) echtpaar (het; echtparen, thema 2) economie (de; economieën, thema 9) econoom (de; economen, thema 9) een (thema 1) eengezinswoning (de; -en, thema 6) eens (thema 3) eerder (thema 7) eergisteren (thema 10)
real married couple economy economist a; one family house just; once before; previous the day before yesterday
to read through to walk on to swallow to connect, to put through to send on (to a specialist) box small box village thirst shower shower gel shower curtain to take a shower to turn to wear (clothes) drink small drink; medicine sideboard to drink chemist chemist’s shop, drugstore to dream drunk dry grape busy, occupied to press
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
eerlijk (thema 8) eerst (thema 5) eettafel (de; -s, thema 3) eeuw (de; -en, thema 8) egoïstisch (thema 8) ei (het; eieren, thema 3) eigen (thema 4) eigenaar (de) eigenlijk (thema 5) eigenschap (de; eigenschappen, thema 8) eigenwijs (thema 8) eiland (het; -en, thema 8) eindexamen (het; -s, thema 2) elektricien (de; -s, thema 6) elektrisch (thema 8) elk(e) (thema 1) elkaar (thema 2) elleboog (de; ellebogen, thema 7) emotie (de; -s, thema 8) emotioneel (thema 8) en (thema 1) energie (de, thema 5) Engels (het, thema 1) enkel (de; -s, thema 7) enthousiast (thema 9) er (thema 3) erg (thema 2) ergens (thema 8) ergeren (thema 8) (ergerde zich, ergerden zich; heeft zich geërgerd) ervaren (thema 5) (ervoer, ervoeren; heeft ervaren) ervaring (de; -en, thema 8) etage (de; -s, thema 6) etalagepop (de; etalagepoppen, thema 8) eten (thema 1) (at; aten; heeft gegeten) eventueel (thema 7) evenwichtig (thema 8) examen (het; -s, thema 2) expositie (de; -s, thema 1) extravert (thema 8)
honest first dining table century selfish, egoistic egg own owner actually, really characteristic self-conceited island final exam electrician electric(al) every, each each other elbow emotion emotional and energy English ankle enthusiastic there terrible, sad somewhere to be irritated
faculteit (de; -en, thema 9) familie (de; -s, thema 2) fan (de; -s, thema 5) fantastisch (thema 4) fauteuil (de; -s, thema 3) favoriet (thema 5) februari (thema 1) feest (het; -en, thema 2) feestdag (de; feestdagen, thema 2) feestje (het, -s, thema 2) fiets (de; -en, thema 2) fietsen (thema 5) (fietste, fietsten; heeft gefietst) fietsenmaker (de; -s, thema 9) fietspad (het; fietspaden, thema 6) fijn (thema 3) file (de: -s, thema 4) film (de; -s, thema 1) fit (thema 10) flat (de; -s, thema 3)
faculty family fan fantastic arm-chair, easy chair favourite february party, feast festive day, public holiday party bicycle, bike to cycle
to experience experience floor, storey shop window dummy to eat possible balanced, level-headed exam exposition extravert
bicycle repair shop cycle track nice, delicate traffic jam, queue of cars film, movie fit, in good shape flat, apartment building
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
flauwvallen (thema 10) (viel flauw, vielen flauw; is flauwgevallen) fles (de; -sen, thema 2) flesje (het; -s, thema 3) flexibel (thema 9) flink (thema 5) fluitje (het; -s, thema 4) formulier (het; -en, thema 7) fornuis (het; fornuizen, thema 6) foto (de; -‘s, thema 2) fotograaf (de; fotografen, thema 9) fotomodel (het; -en, thema 9) framboos (de; frambozen, thema 3) Frans (thema 9) frituren ( thema 7) (frituurde, frituurden; heeft gefrituurd) fruit (het; -, thema 1) fulltime (thema 9) fysiotherapeut (de; -en, thema 7) gaan (thema 1) (ging, gingen; is gegaan) gang (de; -en, thema 6) garage (de; -s, thema 6) gast (de; -en, thema 2) gastvrij (thema 8) gebak (het, -, thema 3) gebeuren (thema 5) geboorte (de; -s, thema 2) geboren (thema 1) gebrek (het; gebreken, thema 7) gebruiken (thema 2) (gebruikte, gebruikten; heeft gebruikt) gecondoleerd (thema 2) geduld (het, thema 4) geduldig (thema 8) geel (thema 3) geen (thema 2) geest (de; -en, thema 10) gefeliciteerd (thema 2) gehakt (het, thema 3) geheim (thema 9) geïnteresseerd (thema 9) gek (thema 2) geld (het; -, thema 1) gelden (thema 7) geleden (thema 1) geloven (thema 4) (geloofde, geloofden; heeft geloofd) geluidsoverlast (de, thema 6) gelukkig (thema 7) gemakkelijk (thema 9) gemeenschappelijk (thema 8) gemeente (de; -s, thema 9) gemeentehuis (het; gemeentehuizen, thema 2) gemiddeld (thema 7) genieten (thema 8) (genoot, genoten; heeft genoten) genoeg (thema 4) gescheiden (thema 2) geschiedenis (thema 9) geschikt (thema 9) gesloten (thema 8)
to faint bottle small bottle flexible substantial; strong whistle form cooker photograph, picture photographer cover-girl, model raspberry French to fry fruit full-time physiotherapist to go corridor garage guest hospitable pastry, cakes to happen birth born lack, shortage to use my -, our condolences patience patient yellow no spirit, ghost congratulations minced meat secret interested crazy, strange money to count, to apply to ago to believe noise pollution happy easy joint, together municipality municipal hall average to enjoy enough, sufficient divorced, separated history suitable; capable closed; uncommunicative
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
gesneden (van het werkwoord ‘snijden’; thema 3) gesprek (het; -ken, thema 4) getrouwd (van het werkwoord ‘trouwen’; thema 2) gevaar (het; gevaren, thema 10) gevaarlijk (thema 8) geven ( thema 2) (gaf, gaven; heeft gegeven) gevoelig (thema 8) geweldig (thema 8) gewoon (thema 7) gezellig (thema 2) gezicht (het; -en, thema 8) gezin (het; gezinnen, thema 2) gezond (thema 7) gezondheid (de; -, thema 7) gisteren (thema 10) glas (het; glazen, thema 1) goed (thema 1) Goede Vrijdag (thema 2) goedemiddag (thema 1) goedemorgen (thema 1) goedenacht (thema 1) goedenavond (thema 1) goedendag (thema 1) goedkoop (thema 3) goh! (thema 1) gootsteen (de; gootstenen, thema 6) gordijn (het; -en, thema 6) graag (thema 2) gracht (de; -en, thema 2) gram (het; -men, thema 3) grappig (thema 8) gratis (thema 5) Grieks (thema 9) grijs (thema 3) groen (thema 3) groente (de; -s/-n, thema 7) groenteboer (de; -en, thema 3) groentewinkel (de; -s, thema 3) groep (de; -en, thema 9) groet (de; -en, thema 2) groot (thema 2) grootmoeder (de; -s, thema 2) grootvader (de; -s, thema 2) gum (de; -men, thema 1) gunstig (thema 6) gym (thema 9) gymnastiek (thema 9) haar (het; haren, thema 7) haar (thema 2) haarband (de; -en, thema 8) haast (de; -, thema 4) hak (de; hakken, thema 3) hal (de; hallen, thema 6) halen (thema 8) (haalde, haalden; heeft gehaald) half (thema 1) hallo (thema 1) hals (de; halzen, thema 7) halsketting (de; -en, thema 3) halvarine (de; -, thema 7) ham (de, -men, thema 3)
cut, sliced talk, conversation married danger dangerous to give sensitive great, fantastic normal, common cozy, pleasant face family healthy health yesterday glass good, well Good Friday good afternoon good morning good night, sleep well good evening good day, hello cheap gosh!, well,well! sink curtain please; with plasure canal gramme funny free (of charge) Greek grey green vegetables greengrocer greengrocer’s (shop) group greeting big, large grandmother grandfather gum favourable gym gymnastics hair her hair band hurry shoe heel hall to get, to fetch half hello neck necklace low fat margerine ham
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
hamburger (de; -s, thema 3) hamer (de; -s, thema 3) hand (de; -en, thema 7) handdoek (de; -en, thema 3) handschoen (de; -en, thema 3) handvaardigheid (thema 9) hangen (thema 3) (hing, hingen; heeft gehangen) hart (het; -en, thema 7) hartelijk gefeliciteerd! (thema 2) hartstikke (thema 3) haten (thema 8) (haatte, haatten; heeft gehaat) hè (thema 1) hebben (thema 1) (had, hadden; heeft gehad) hectiek (de; -, thema 8) heden (het;-, thema 10) heel (thema 4) heer (de; heren, thema 4) heerlijk (thema 3) heet (thema 8) hek (het; hekken, thema 8) hekel (de, thema 5) helaas (thema 3) helemaal (thema 7) helpen (thema 3) (hielp, hielpen; heeft geholpen) hem (thema 3) Hemelvaart (thema 2) hen (thema 3) herhalen (thema 5) (herhaalde, herhaalden; heeft herhaald) herhaling (de; -en, thema 7) herinneren ( thema 8) (herinnerde zich, herinnerden zich; heeft zich herinnerd) herinnering (de; -en, thema 9) hersenen (de; thema 7) herstel (het; -, thema 7) het (thema 1) heten ( thema 1) (heette, heetten; heeft geheten) hetzelfde (thema 8) heup (de; -en, thema 7) hiel (de; -en, thema 7) hier (thema 1) hij (thema 1) hinkelen (thema 7) (hinkelde, hinkelden; is / heeft gehinkeld) historisch (thema 4) hitte (de; -, thema 10) hockeyen (thema 5) hoe (thema 1) hoek (de; -en, thema 6) hoekwoning (de; -en, thema 6) hoeveel (thema 2) hoeveelheid (de; hoeveelheden, thema 7) hoezo (thema 8) hoi (thema 1) hond (de; -en, thema 2) hondenpoep (de; thema 6) honger (thema 3) hoofd (het; -en, thema 7)
hamburger hammer hand towel glove (handi)crafts to hang heart congratulations very to hate hey to have hectics present very gentleman delicious, very nice hot gate dislike, hate unfortunately completely, totally to help him Ascension (day) them to repeat repetition to remember memory brains recovery the to be called the same hip heel here he to hop, to limp historic(al) heat to play hockey how corner corner house how much, how many quantity, amount why, what for hi dog dog shit hunger head
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
hoofdstad (de; hoofdsteden, thema 4) hoofdstuk (het; -ken, thema 7) hoog (thema 3) hoor (thema 2) hopen (thema 7) (hoopte, hoopten; heeft gehoopt) horen (thema 2) (hoorde, hoorden; heeft gehoord) horloge (het; -s, thema 3) hotel (het; -s, thema 5) houden (thema 7) (hield, hielden; heeft gehouden) houden van (thema 2) (hield van, hielden van; heeft gehouden van) hout (het, thema 3) hovenier (de; -s, thema 6) huidig (thema 6) huis (het; huizen, thema 1) huisarts (de; -en, thema 7) huisartsenpraktijk (de; -en, thema 7) huisdier (het; -en, thema 10) huishouden (het; -s, thema 7) huiswerk (het; -, thema 5) hulp (de; -, thema 9) humoristisch (thema 8) hun (thema 3) huren (thema 4) huur (de; huren, thema 6) huurwoning (de; -en, thema 6) huwelijk (het; -en, thema 2) hypotheek (de; hypotheken, thema 6) ICT-specialist (de; -en, thema 9) ideaal (thema 6) idee (het; ideeën, thema 6) idioot (thema 10) iedereen (thema 2) iemand (thema 4) iets (thema 3) ijs (het; -, thema 7) ik (thema 1) impulsief (thema 8) in (thema 1) in orde (thema 4) inclusief (thema 7) inderdaad (thema 3) indrukwekkend (thema 10) informatie (de; -, thema 6) ingang (de; -en, thema 9) ingenieur (de; -s, thema 9) inhoud (de; - thema 5) initiatiefrijk (thema 8) inkomen (het; -s, thema 6) inleveren ( thema 7) (leverde in, leverden in; heeft ingeleverd) inmiddels (thema 10) innemen ( thema 7) innerlijk (het; -, thema 7) inschrijven (thema 8) (schreef zich in, schreven zich in; heeft zich ingeschreven) inspreken (thema 9) installateur (de; -s, thema 9) installeren (thema 9)
capital (city) chapter high ‘just’, ‘no problem’ to hope to hear watch hotel to keep to love wood, timber gardener present house family doctor family doctor’s practice domestic animal, pet household, housekeeping homework help humoristic their to rent, to hire rent rented house marriage mortgage ICT-specialist ideal idea idiot everybody, everyone somebody, someone something ice I impulsive(ly) in, into all right including, inclusive indeed impressive information entrance engineer content(s) taking initiative income, salary to hand in in the meantime to take in, to swallow inner life, inner feelings to register, to enroll te record (a message) mechanic, electrician to install
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
(installeerde, installeerden; heeft geïnstalleerd) instantie (in eerste instantie, thema 7) instance instappen (thema 7) to get in, to step into (stapte in, stapten in; is ingestapt) instellen (thema 9) to adjust, to set (stelde in, stelden in; heeft ingesteld) instrument (het; -en, thema 5) instrument intake (de; -s, thema 9) intake intakegesprek (het; -ken, thema 9) intake interview intellectueel (thema 5) intellectual intensief (thema 8) intensive intercity (de; -‘s, thema 4) intercity train interessant (thema 3) interesting interesseren (thema 8) to be interested (interesseerde zich, interesseerden zich; heeft zich geïnteresseerd) interieur (het; -s, thema 10) interior internationaal (thema 9) international internet (het; -, thema 5) internet introvert (thema 8) introvert invloed (de; -en, thema 10) influence invullen (thema 7) to fill in (vulde in, vulden in; heeft ingevuld) inwoner (de; -s, thema 10) inhabitant irriteren (thema 4) to irritate (irriteerde, irriteerden; heeft geïrriteerd) isolatie (de, thema 6) isolation; insulation isoleren (thema 6) to isolate; to insulate (isoleerde, isoleerden; heeft geïsoleerd) ja (thema 1) jaar (het; jaren, thema 1) jaarlijks (thema 10) jaloers (thema 4) jammer (thema 3) januari (thema 1) jarig (thema 2) jas (de; -sen, thema 1) jazeker (thema 9) jazz (de, thema 5) je (thema 2) je/ jij (thema 1) jenever (de, thema 3) jeugd (de; -, thema 10) jong (thema 3) jongen (de; -s, thema 2) jongere (de; -n, thema 6) jou (thema 3) journaal (het; -s, thema 5) journalist (de; -en, thema 9) jouw (thema 2) juist (thema 9) juli (thema 1) jullie (thema 1) juni (thema 1) jurk (de; -ken, thema 3) juwelier (de; -s, thema 3)
yes year yearly, annual jealous, envious a pity January celibrating on’s birthday coat yes, certainly jazz you; your (singular) you (subject singular) gin youth young boy young person you (object singular) news journalist your (singular) right July you (plural) June dress jeweller
kaal (thema 8) kaartje (het; -s, thema 4) kaas (de; kazen, thema 7) kaaswinkel (de; -s, thema 3) kabaal (het; -, thema 8) kachel (de; -s, thema 6)
bald ticket cheese cheese shop noise stove
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
kalender (de; -s, thema 3) kamer (de; -s, thema 2) kampioen (de; -en, thema 5) kanker (de; -, thema 10) kantine (de; -s, thema 2) kantoor (het; kantoren, thema 6) kapper (de; -s, thema 9) kapstok (de; -ken, thema 1) karakter (het; -s, thema 8) karaktereigenschap (de; -pen, thema 8) karton (thema 7) kassière (de; -s, thema 9) kast (de; -en, thema 6) kat (de; -ten, thema 2) kauwen (thema 7) (kauwde, kauwden; heeft gekauwd) keel (de; kelen, thema 7) keer (de; keren, thema 5) kelder (de; -s, thema 6) kenmerk (het; -en, thema 9) kennen (thema 1) (kende, kenden; heeft gekend) kerk (de; -en, thema 1) kers (de; -en, thema 3) Kerstmis (thema 2) ketchup (de, thema 3) keuken (de; -s, thema 6) keus (de; keuzes, thema 3) kies (de; kiezen, thema 7) kiespijn (de; -, thema 9) kiezen (thema 7) (koos, kozen; heeft gekozen) kijken (thema 3) (keek, keken; heeft gekeken) kilo (de; -‘s, thema 3) kin (de; -nen, thema 7) kind (het; kinderen, thema 2) kinderopvang (de, thema 6) kip (de; -pen, thema 3) kipfilet (de; -s, thema 3) kippenbout (de; -en, thema 3) kippenpoot (de; kippenpoten, thema 3) klaar (thema 2) klaarmaken (thema 7) (maakte klaar, maakten klaar; heeft klaargemaakt) klant (de; -en, thema 3) klassiek (thema 5) kleding (de, thema 3) kledingkast (de; -en, thema 6) kledingwinkel (de; -s, thema 3) kleed (het; kleden, thema 6) kleermaker (de; -s, thema 9) klein (thema 2) kleren (de; -, thema 3) kletsen (thema 5) (kletste, kletsten; heeft gekletst) kleur (de; -en, thema 3) klimaat (het; -, thema 8) klimmen (thema 10) klok (de; -ken, thema 1) klus (de; -sen, thema 6) klussen, thema 6) (kluste, klusten; heeft geklus)
calendar room champion cancer canteen office hairdresser peg character character trait cardboard cashier cupboard cat to chew throat time cellar characteristic, feature to know church cherry Christmas ketchup kitchen choice molar tooth toothache to choose to look, to watch kilo chin child crèche chicken fillet of chicken chicken bone chicken leg ready to prepare, to make ready customer classic(al) clothes wardrobe clothes shop the carpet tailor small, little clothes to chat, to talk colour climate to climb clock handyman job to do a handyman job
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
knap (thema 8) kneuzen (thema 7) (kneusde, kneusde; heeft gekneusd) knie (de; knieën, thema 7) knotje (het; -s, thema 8) koekje (het; -s, thema 3) koel (thema 3) koelen (thema 7) (koelde, koelden; heet gekoeld) koelkast (de; -en, thema 6) koffie (de; -, thema 2) kok (de; -s, thema 9) koken (thema 3) (kookte, kookten; heeft gekookt) kom op! (schiet op) (thema 4) komen (thema 1) (kwam, kwamen; is gekomen) komend (thema 5) komkommer (de; -s, thema 3) konijn (het; -en, thema 10) Koninginnedag (thema 2) kooi (de; -en, thema 10) koopavond (de; -en, thema 3) koopwoning (de; -en, thema 6) koor (het; koren, thema 5) koorts (de; -, thema 7) kop (de; -pen, thema 2) kopen (thema 1) (kocht, kochten; heeft gekocht) kopje (het; -s, thema 1) koppig (thema 8) kort (thema 2) korting (de; -en, thema 4) kosten (thema 3) (kostte, kostten; heeft gekost) kostuum (het; -s, thema 3) koud (thema 3) kraan (de; kranen, thema 6) krant (de; -en, thema 3) kredietcrisis (de; thema 6) krentenbol (de; -len, thema 3) krijgen (thema 2) (kreeg, kregen; heeft gekregen) kroeg (de; -en, thema 4) kroket (de; -ten, thema 5) krop (de; -pen, thema 3) kruispunt (het; -en, thema 2) kruk (de; -ken, thema 3) krullend (thema 8) kuit (de; -en, thema 7) kunnen (thema 2) (kon, konden; heeft gekund) kussen (het; -s, thema 6) kust (de; -en, thema 10) kwaad (thema 8) kwaliteit (de; -en, thema 9) kwart (het; -en, thema 5) kwartier (het; -en, thema 4) kwijtraken (thema 5) (raakte kwijt, raakten kwijt; is kwijtgeraakt) laag (thema 3) laars (de; laarzen, thema 3)
clever; handsome to bruise knee knot of hair (sweet) biscuit cool to cool fridge coffee cook to cook come on! hurry up! to come coming, next cucumber rabbit Queen’s Day cage shopping evening own house, property choir fever cup to buy small cup obstinate, stubborn short discount to cost costume, suit cold tap newspaper financial crisis currant bun to get, to receive pub croquette head (of lettuce) crossing stool curling calf (of the leg) can, to be able to cushion, pillow coast angry quality quarter quarter of an hour to lose
low boot
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
laatste (thema 5) ladenkast (de; -en, thema 3) lamp (de; -en, thema 1) lamsvlees (het, thema 3) land (het; -en, thema 1) landen (thema 4) (landde, landden; is geland) landkaart (de; -en, thema 1) landschap (het; landschappen, thema 10) lang (thema 3) langs (thema 7) langzaam (thema 4) laptop (de; -s, thema 3) last (de; thema 7) lastig (thema 8) laten (thema 4) (liet, lieten; heeft gelaten) Latijn (thema 9) lawaai (het; -, thema 6) leeftijd (de; -en, thema 1) leeg (thema 8) leerkracht (de; -en, thema 9) leerplicht (de; -, thema 9) leggen ( thema 6) (legde, legden; heeft gelegd) leidinggevende (de; -n, thema 9) lekken (thema 6) (lekte, lekten; heeft gelekt) lekker (thema 2) lelijk (thema 3) lenen (thema 1) (leende, leenden; heeft geleend) lente (de; -s, thema 6) lepel (de; -s, thema 2) leraar (de; leraren, thema 9) leren ( thema 1) letter (de; -s, thema 1) leuk (thema 2) leven (thema 7) levensverwachting (de; -en, thema 7) lever (de; -s, thema 7) lezen (thema 1) (las, lazen; heeft gelezen) lichaam (het; lichamen, thema 7) licht (thema 3) lichtblond (thema 8) lichtbruin (thema 3) lied (het; liederen, thema 4) lief (thema 8) liefde (de; -, thema 8) liefhebberij (de) liefje (het; -s, thema 8) liefst (thema 5) liever (thema 5) liggen (thema 1) (lag, lagen; heeft gelegen) ligging (de; -, thema 10) lijken op (thema 2) (leek, leken; heeft geleken) lijn (de; -en, thema 5) lijst (de; -en, thema 2) linkerenkel (de; -s, thema 7) links (thema 4)
last, final chest of drawers lamp lamb country to land country map landscape long along; past slow(ly) laptop, notebook trouble, nuisance annoying, troublesome to let Latin noise age empty teacher (at primary school) compulsory educatoion to lay (down) manager, person in charge to leak nice, tasty ugly to borrow; to lend spring spoon teacher to learn letter nice, funny to live life expectancy liver to read body licht fair-haired light brown song sweet love hobby sweetheart, darling dearest, preferably rather to lie (down) location, situation look like, seem line, (bus) number list left ankle left
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
lip (de; -pen, thema 7) lippenstift (de; -en, thema 3) logopedist (de; -en, thema 9) long (de; -en, thema 7) loodgieter (de; -s, thema 6) loon (het; lonen, thema 9) lopen (thema 3) (liep, liepen; heeft gelopen) lopend (thema 4) los (thema 4) luchtpijp (de; -en, thema 7) lui (thema 8) luisteren (thema 1) (luisterde, luisterden; heeft geluisterd) lukken (thema 4) (lukte, lukten; is gelukt) lunchen (thema 4) (lunchte, lunchten; heeft geluncht) maag (de; -magen, thema 7) maand (de; -en, thema 1) maandag (thema 1) maar (thema 2 en 3) maart (thema 1) maat (de; maten, thema 3) maatschappelijk werker (de; -s, thema 9) maatschappijleer (thema 9) machinist (de; -en, thema 9) mager (thema 8) magnetron (de; -s, thema 6) mailen (thema 4) (mailde, mailden; heeft gemaild) makelaar (de; -s, thema 6) makelaarskantoor (het, makelaarskantoren, thema 6) maken (thema 2) (maakte, maakten; heeft gemaakt) make-up (de, thema 3) makkelijk (thema 5) man (de; -nen, thema 2) manager (de; -s, thema 9) mandarijn (de; -en, thema 3) manier (de; -en, thema 7) map (de; -pen, thema 1) markt (de; -en, thema 3) maximaal (thema 6) me (thema 2) medewerk(st)er (de; -s, thema 9) medicijn (het; -en, thema 1) meegaan (thema 8) (ging mee, gingen mee; is meegegaan) meenemen (thema 7) (nam mee, namen mee; heeft meegenomen) meer (thema 5) meest (thema 5) meestal (thema 1) meevallen (thema 8) (viel mee, vielen mee; is meegevallen) mei (thema 1) melden (thema 6) (meldde zich, meldden zich; heeft zich gemeld) melk (de, thema 3) meloen (de; -en, thema 3) meneer (de; meneren, thema 3)
lip lipstick speech therapist lung plumber wages, salary to walk walking loose windpipe, trachea lazy to listen to succeed, to be successful to have lunch
stomach month monday but; only; just march measure, size social worker social science train driver lean, thin microwave oven to (send a ) mail estate agent estate agency to make make-up easy man manager mandarin way, manner folder, portfolio market maximal, at most me co-worker, employee medicine to go with …, to join take with you more most usually, most of the time to be better than expected may to mention, to report milk melon mister, sir
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
mengen (thema 7) (mengde, mengden; heeft gemengd) mentaliteit (de; -, thema 8) menu (het; -‘s, thema 3) mes (het, thema 2) met (thema 1) meteen (thema 7) metro (de; -‘s, thema 4) metselaar (de;-s, thema 6) meubel (het; -s of -en, thema 6) meubelzaak (de; meubelzaken, thema 3) middag (de; -en, thema 1) middelbaar (thema 5) middelbare school (de; scholen, thema 9) middelvinger (de; -s, thema 7) middernacht (de; -, thema 5) mij (thema 2) mijden (thema 8) (meed, meden; heeft gemeden) mijn (thema 1) miljoen (het; -en, thema 1) minder (thema 5) minimaal (thema 7) minister (de; -s, thema 4) minst (thema 5) minuut (de; minuten, thema 4) misgaan (thema 8) (ging mis, gingen mis; is misgegaan) misschien (thema 3) missen (thema 2) (miste, misten; gemist) model (het; modellen, thema 3) modern (thema 4) moe (thema 8) moeder (de, -s, thema 2) Moederdag (thema 2) moeilijk (thema 2) moeten (thema 2) (moest, moesten; heeft gemoeten) mogelijk (thema 9) mogen (thema 2) mollig (thema 8) moment (het; -en, thema 9) mond (de; -en, thema 7) monteur (de; -s, thema 9) mooi (thema 3) morgen (thema 1) mouw (de; -en, thema 3) mp3-speler (de; -s, thema 3) museum (het; -s of musea, thema 1) musicus (de; musici, thema 9) muur (de; muren, thema 1) muziek (de, thema 2) muziekcentrum (het; -centra, thema 1) muzikaal (thema 5)
to mix, to mingle
possible may, to be allowed plumb, fat moment mouth mechanic beautiful morning sleeve mp3-player museum musician wall music music centre, concert hall musical
na (thema 5) naam (de; namen, thema 1) naar (thema 1) naast (thema 6) nacht (de; -en, thema 1) nachtkastje (het; -s, thema 6) namelijk (thema 8)
after name to next to night pedestal cupboard namely
mentality menu knife with immediately, right away underground, subway bricklayer, mason piece of furniture furniture shop afternoon medium; secondary secondary school middle finger midnight me to avoid my milllion less, fewer minimal, at least minister least, fewest minute to go wrong maybe, perhaps to miss model modern tired mother Mother’s Day difficult must
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
natuur (de; -, thema 8) natuurkunde (thema 9) natuurkundige (de; -n, thema 9) natuurlijk (thema 3) navel (de; -s, thema 7) Nederland (thema 1) Nederlander (de; -s, thema 1) Nederlands (het, thema 1) nee (thema 1) neef (de; neven, thema 2) neefje (het; -s, thema 2) negatief (thema 4) nek (de; -ken, thema 7) nemen (na, namen: heeft genomen, thema 2) nergens (thema 10) nerveus (thema 4) netvlies (de; -zen, thema 7) netwerkbeheerder (de; -s, thema 9) neus (de; neuzen, thema 7) nicht (de; -en, thema 2) nichtje (het; -s, thema 2) niemand (thema 8) nier (de; -en, thema 7) niet (thema 1) niets (thema 2) nieuw (thema 2) Nieuwjaar (thema 2) nieuws (het, -; thema 5) nieuwsgierig (thema 8) niks (thema 2) niveau (het; -s, thema 9) nodig hebben (thema 6) nog (thema 2) nooit (thema 5) noorden (het; thema 6) normaal (thema 4) notaris (de; -sen, thema 9) noteren (thema 9) (noteerde, noteerden; heeft genoteerd) notulen (de, thema 5) november (thema 1) nu (thema 1) nuchter (thema 8) nummer (het; -s, thema 1)
natuur physics physicist of course, natural(ly) navel the Netherlands Dutchman Dutch no male cousin; nephew little nephew negative (back of the) neck to take nowhere nervous retina network controller nose female cousin; niece little niece nobody kidney not nothing new New Year news curious, inquisitive nothing level to need yet, still; further never north normal notary (public) to note down, make a note
ober (de; -s, thema 3) ochtend (de; -en, thema 1) oefenen (thema 5) (oefende, oefenden; heeft geoefend) ogenblik (het; -ken, thema 3) oké (thema 3) oktober (thema 1) olie (de; oliën, -s, thema 3) om (thema 1 en 6) oma (de; -‘s, thema 2) omdat (thema 4) omgeving (de; -, thema 6) omhouden ( thema 7) omroeper (de; -s, thema 4) onbeschoft (thema 8) onder (thema 6) onderbroek (de; -en, thema 3) ondergoed (het, thema 3)
waiter morning to practise, to exercise
minutes of a meeting November now, at present down-to-earth; sober number
moment all right October oil at (time); around (place) grandmother because surroundings, environment keep on announcer impertinent, rude under underpants underwear
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
onderhouden (thema 6 en 10) ondernemend (thema 8) onderweg (thema 4) onderzoek (het; -en, thema 2) onderzoeker (de; -s, thema 9) onduidelijk (thema 9) ongeduldig (thema 8) ongeveer (thema 3) onkostenvergoeding (de; -en, thema 9) ons (thema 3) ons, onze (thema 2) ontbijt (het; -, thema 4) ontbijten (thema 5) (ontbeet, ontbeten; heeft ontbeten) ontdekken (thema 6) (ontdekte, ontdekten; heeft ontdekt) ontmoeten (thema 1) (ontmoette, ontmoetten; heeft ontmoet) ontmoeting (de; -en, thema 8) ontspannend (thema 8) ontvangen (thema 8) (ontving, ontvingen; heeft ontvangen) ontwikkelen (zich; thema 9) (ontwikkelde zich, ontwikkelden zich; heeft zich ontwikkeld) ontwikkeling (de; -en, thema 9) ontzettend (thema 7) onvoorspelbaar (thema 8) onzeker (thema 8) oog (het; ogen, thema 7) ooit (thema 5) ook (thema 1) oom (de; -s, thema 2) oor (het; oren, thema 7) oorbel (de; -len, thema 3) oorlog (de; -en, thema 8) oorzaak (de; oorzaken, thema 8) oost (thema 10) op (thema 4 en 5) opa (de; -‘s, thema 2) opbellen (thema 7) (belde op, belden op; heeft opgebeld) opdoen (thema 10) (deed op, deden op; heeft opgedaan) open (thema 8) openbaar (thema 4) opendoen (thema 7) (deed open, deden open; heeft opengedaan) operatie (de; -s, thema 5) opgelucht (thema 10) opgroeien (thema 6) (groeide op, groeiden op; is opgegroeid) ophalen (thema 4) (haalde op, haalden op; heeft opgehaald) ophangen (thema 6) (hing op, hingen op; heeft opgehangen) opleiding (de; -en, thema 9) oplossing (de; -en, thema 4) opmaken (thema 8) (maakte op, maakten op; heeft opgemaakt,) opnemen (contact…, thema 6) (nam op, namen op; heeft opgenomen) opruimen (thema 6) (ruimde op, ruimden op; heeft opgeruimd)
maintain, keep enterprising on your way, on the road research; investigation researcher; investigator not clear; indistinct impatient about, approximately compensation of expenses us our breakfast to have breakfast to discover to meet, to get acquainted meeting relaxing te receive to develop development terrible (-y), enormous(ly) unpredictable uncertain; insecure eye ever also, too, as well uncle ear earring war cause east on (time); at (place) grandfather to call, to phone to get (experience) open public to open (a door or window) operation relieved to grow up to pick up to hang up education, studies solution to spend, to use up to get in touch to clean up, to clear away
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
opschieten (thema 4) (schoot op, schoten op; is opgeschoten) opschrijven (thema 7) (schreef op, schreven op; heeft opgeschreven) opstaan (thema 7) (stond op, stonden op; is opgestaan) opticien (de; -s, thema 9) optimistisch (thema 8) opvallen ( thema 7) (viel op, vielen op; is opgevallen) opvoeding (de; -, thema 8) opzoeken (thema 7) (zocht op, zochten op; heeft opgezocht) oranje (thema 3) organisatie (de; -s, thema 9) organiseren (thema 8) (organiseerde, organiseerden; heeft georganiseerd) orkest (het; -en, thema 5) oud (thema 2) Oudejaarsavond (thema 2) ouder (de; -s, thema 2) oven (de; -s, thema 6) over (plaats; thema 4) over (tijd; thema 5) overeenkomst (de; -en, thema 8) overgrootmoeder (de; -s, thema 2) overgrootvader (de; -s, thema 2) overhemd (het; -en, thema 3) overkant (de; -en, thema 3) overlast (de; thema 6) overleven (thema 10) (overleefde, overleefden; heeft overleefd) overlijden thema 2) (overleed, overleden; is overleden) overmorgen (thema 10) overnemen (thema 10) (nam over, namen over; heeft overgenomen) overstappen (thema 4) (stapte over, stapten over; is overgestapt) overtuigend (thema 9) overwerken (thema 5) (werkte over, werkten over; heeft overgewerkt) paar (her; paren, thema 3) paardenstaart (de; -en, thema 8) paars (thema 3) pak (het; -ken, thema 3) pakje (het; -s, thema 3) pakken (thema 2) (pakte, pakten; heeft gepakt) pakket (het; pakketten, thema 9) pantoffel (de; -s, thema 3) papier (het, -en; thema 1) paprika (de; -‘s, thema 3) paraplu (de; -‘s, thema 2) pardon (thema 4) parfum (het & de; -s, thema 2) park (het; -en, thema 1) parkeerplaats (de; -en, thema 6) parkeren (thema 2) (parkeerde, parkeerden; heeft geparkeerd) parket (het, thema 6) partner (de; -s, thema 8)
to hurry up to write down to get up optician optimistic to strike, attract attention education to look up orange organisation to organise orchestra old New Year’s Eve parent oven, furnace on; across in … from now (future) agreement great-grandmother great-grandfather shirt other side, opposite side annoyance, nuisance to survive to die the day after tomorrow to take over to change (trains) convincing work overtime
pair pony tail (hair) purple package, packet small packet to pick up, to seize parcel, packet slipper paper pepper umbrella sorry, excuse me perfume park parking place, car park to park parquet (wooden floor) partner
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
parttime (thema 9) pas (thema 7) Pasen (thema 2) passen (thema 3) (paste, pasten; heeft gepast) passeren (thema 4) (passeerde, passeerden; heeft gepasseerd) pasta (de; -, thema 7) pastoor (de; -s, thema 9) pâté (de; -s, thema 3) patiënt (de; -en, thema 7) peer (de; peren, thema 3) pen (de; -nen, thema 1) penis (de; -sen, thema 7) pensioen (het; -en, thema 6) per (.. keer per week; thema 5) persoon (de; personen, thema 2) persoonlijk (thema 9) pessimistisch (thema 8) peulvrucht (de; -en, thema 7) piano (de; -‘s, thema 5) piemel (de; -s, thema 7) pijn (de; -, thema 7) pil (de; -len, thema 7) piloot (de; piloten, thema 9) pilsje (het; -s, thema 3) pinda (de; -‘s, thema 7) pink (de; -en, thema 7) Pinksteren (thema 2) pinnen (thema 2) (pinde, pinden; heeft gepind) pinpas (de; -sen, thema 3) pizza (de; -‘s, thema 3) plaats (de; -en, thema 1) plaatsbewijs (het; plaatsbewijzen, thema 4) plaatselijk (thema 8) plafond (het; -s, thema 1) plan (het; plannen, thema 4) plant (de; -en, thema 3) plattegrond (de; -en, thema 4) pleegdochter (de; -s, thema 2) pleeggezin (het; -nen, thema 2) pleegkind (het; pleegkinderen, thema 2) pleegmoeder (de; -s, thema 2) pleegvader (de; -s, thema 2) pleegzoon (de; pleegzonen, thema 2) plein (het; -en, thema 4) pleister (de; -s, thema 3) plezier (het; -, thema 2) plug (de; -gen, thema 3) poep (de; -, thema 6) poepen (thema 6) (poepte, poepten; heeft gepoept) politicus (de; politici, thema 9) pols (de; polsen, thema 7) pond (thema 3) popmuziek (de; -, thema 5) populair (thema 2) port (de; -, thema 3) portier (de; -s, thema 9) positief (thema 8) post (de; -, thema 5) postbode (de; -s, thema 9)
part-time only, not longer than Easter to fit, to try on to pass (Italian) paste priest, rector pâté patient pear pen penis pension in, per person personal(ly) pessimistic leguminous plant piano penis, dick (vulgar) pain pill pilot glass of beer peanut little finger Whitsuntide, Pentecost to pin (money) pin card, money card pizza place, city (train) ticket local ceiling plan plant map (of city) foster daughter foster home foster child foster mother foster father foster son square plaster pleasure, fun plug shit to shit politician pulse pound pop music, rock music popular port (wine) porter, door keeper positive post postman
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
postkantoor (het; -toren, thema 1) postuur (het; posturen, thema 3) postzegel (de; -s, thema 1) pot (de; -ten, thema 3) potje (het; -s, thema 3) potlood (het; -loden, thema 1) prachtig (thema 4) praktijk (de; -en, thema 7) praktisch (thema 9) praten (thema 5) (praatte, praatten; heeft gepraat) prei (de; -en, thema 3) prettig (thema 3) prijs (de; prijzen, thema 6) prijscategorie (de; prijscategorieën, thema 6) prijsklasse (de; -s, thema 6) prikbord (het; -en, thema 1) prima (thema 1) printer (de; -s, thema 3) proberen (thema 3) (probeerde, probeerden; heeft geprobeerd) probleem (het; problemen, thema 3) procent (het; -en, thema 4) product (het; -en, thema 3) proef (de; proeven, thema 4) proeven (thema 4) (proefde, proefden; heeft geproefd) proficiat! (thema 2) programma (het; -s, thema 5) programmeur (de; -s, thema 9) provincie (de; -s, thema 10) psychologie (de, thema 1) psycholoog (de; psychologen, thema 9) pyjama (de; -‘s, thema 3) raam (het; ramen, thema 1) raamkozijn (het; -en, thema 6) raden (thema 9) (raadde, raadden; heeft geraden) radio (de; -‘s, thema 4) reageren (thema 2) (reageerde, reageerden; heeft gereageerd) recensie (de; -s, thema 5) recent (thema 6) recept (het; -en, thema 7) receptie (de; -s, thema 2) receptionist (de; -en, thema 9) rechtdoor (thema 4) rechter (de; -s, thema 9) rechts (thema 4) rechtsaf (thema 2) reclame (de; -s, thema 4) redden (thema 8) (redde, redden; heeft gered) redelijk (thema 1) reden (de; -en, thema 7) reep (de; repen, thema 3) regelen (thema 5) (regelde, regelden; heeft geregeld) regelmatig (thema 5) regenen (thema 8) (regende, regenden; heeft geregend) reis (de; reizen, thema 4)
post office (body) shape, figure stamp pot small pot pencil beautiful, magnificent practise practical to talk leek nice, pleasant price price level price range pin board fine, all right printer to try problem per cent product test, trial to taste, to try (food, drink) congratulations! programme programmer province psychology psychologist pyjamas window window frame to guess radio to react, to respond review recent(ly) prescription; recipe reception receptionist straight on judge right to the right advertising, publicity to save, to manage reasonably, quite reason bar (e.g. of chocolate) to arrange, to organize regular(ly) to rain journey
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
reisgenoot (de; reisgenoten, thema 10) reizen (thema 2) (reisde, reisden; heeft gereisd) reiziger (de; -s, thema 4) rekenen (thema 9) (rekende, rekenden; heeft gerekend) rekening (de; -en, thema 3) rekverband (het; -en, thema 7) relatie (de; -s, thema 8) relatief (thema 6) relaxen (thema 8) (relaxte, relaxten; heeft gerelaxt) rennen (thema 4) (rende, renden; heeft gerend) renovatie (de; -s, thema 6) repareren (thema 6) (repareerde, repareerden; heeft gerepareerd) reserveren (thema 5) (reserveerde, reserveerden; heeft gereserveerd) restaurant (het; -s, thema 1) resultaat (het; resultaten, thema 4) retour (het; -, thema 4) rij (de; -en, thema 8) rijbewijs (het; rijbewijzen, thema 8) rijden (thema 4) (reed, reden; heeft / is gereden) rijk (thema 5) rijp (thema 8) rijst (de; -, thema 7) rijtjeshuis (het; -zen, thema 6) ring (de; -en, thema 3) ringvinger (de; -s, thema 7) risico (het; -‘s, thema 8) rivier (de; -en, thema 4) roepen (thema 9) rok (de; -ken, thema 3) roken (thema 2) (rookte, rookten; heeft gerookt) rol (de; -len, thema 3) rollade (de; -s, thema 3) rolletje (het, -s, thema 3) roltrap (de; -pen, thema 4) romantisch (thema 8) rond (thema 6) rood (thema 3) roos (de; rozen, thema 3) rosé (de; -s, thema 3) roze (thema 3) rug (de; -gen, thema 7) ruilen (thema 2) ruim (thema 6) ruimte (de; -s, thema 10) rundvlees (het, thema 3) rust (de; -, thema 7) rustig (thema 4) saai (thema 4) salami (de, thema 3) salaris (het; -sen, thema 9) salsa (de, thema 5) samen (thema 3) samenwerken (thema 7) (werkte samen, werkten samen; heeft samengewerkt)
travelling companion to travel traveller to calculate bill extension bandage relation relative(ly) to relax to run renovation to repair to reserve, to book restaurant result return ticket row driving licence to drive, to ride rich ripe rice terraced house ring ring finger risk river to call, to shout skirt to smoke roll collared beef small roll moving staircase romantic round red rose rosé pink back to (ex)change large, spaciuos space, room beef rest quiet boring salami salary salsa together to work together, cooperate
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
samenwonen (thema 6) (woonde samen, woonden samen; heeft samengewoond) sandaal (de; sandalen, thema 3) schaatsen (thema 5) (schaatste, schaatsten; heeft geschaatst) schaduw (de; -en, thema 10) schamen (zich; thema 8) (schaamde zich, schaamden zich; heeft zich geschaamd) schat (de; -ten, thema 7) scheenbeen (het; scheenbenen, thema 7) scheiding (de; -en, thema 8) scheikunde (thema 9) scheren (zich; thema 8) (scheerde zich, scheerden zich; heeft zich geschoren) schijnen (thema 6) (scheen, schenen; heeft geschenen) schilder (de, -s, thema 6) schilderen (thema 5) (schilderde, schilderden; heeft geschilderd) schilderij (het; -en, thema 6) schipper (de; -s, thema 9) schoen (de; -en, thema 3) schoenenzaak (de; schoenenzaken, thema 3) schoenmaker (de; -s, thema 9) school (de; scholen, thema 9) schoolvak (het; -ken, thema 9) schoon (thema 4) schoonmaken (thema 7) (maakte schoon, maakten schoon; heeft schoongemaakt) schoonmaker (de; -s, thema 9) schoonmoeder (de; -s, thema 2) schoonouder (de; -s, thema 2) schoonvader (de; -s, thema 2) schoonzus (de; -sen, thema 2) schoorsteen (de; schoorstenen, thema 6) schouder (de; -s, thema 7) schrift (het; -en, thema 1) schrijven (thema 1) (schreef, schreven; heeft geschreven) schrijver (de; -s, thema 9) schroef (de; schroeven, thema 3) schroevendraaier (de; -s, thema 3) schuur (de; schuren, thema 6) scriptie (de; -s, thema 7) secretaresse (de; -s, thema 9) seizoen (het; -en, thema 6) september (thema 1) servies (het; serviezen, thema 3) sfeer (de; sferen, thema 6) shampoo (de; -s, thema 3) shirt (het; -s, thema 3) simpel (thema 8) sinaasappel (de; -s, thema 3) sinds (thema 6) Sint Maarten (thema 2) Sinterklaas (thema 2) situatie (de; -s, thema 6) sjaal (de; -s, thema 3) sla (de, thema 3) slaapkamer (de; -s, thema 6) slagen (thema 5) (slaagde, slaagden; is geslaagd) slager (de; -s, thema 3)
to live together sandal to scate shadow to be ashamed darling shinbone separation, divorce chemistry to shave to shine (sun); to seem painter to paint painting bargeman, skipper shoe shoe shop shoemaker school subject at school clean to clean cleaner mother in law parent in law father in law sister in law chimney shoulder exercise book to write writer screw screwdriver shed, barn final essay secretary season september dinner set atmosphere shampoo shirt simple, easy orange (fruit) since St. Martin’s day, Martinmas St. Nicholas situation shawl, scarf salad, lettuce bedroom to pass, to succeed butcher
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
slagerij (de; -en, thema 3) slagroom (de; -, thema 3) slank (thema 8) slapen (thema 5) (sliep, sliepen; heeft geslapen) slecht (thema 2) slipje (het; -s, thema 3) slipper (de; -s, thema 3) slok (de; slokken, thema 10) slokdarm (de; -en, thema 7) slordig (thema 8) slot (het; sloten, thema 6) sluiten (thema 4) (sloot, sloten; heeft gesloten) smaken (thema 3) (smaakte, smaakten; heeft gesmaakt) smal (thema 8) smeren (thema 7) (smeerde, smeerden; heeft gesmeerd) snappen (thema 8) (snapte, snapten; heeft gesnapt) snel (thema 2) snelweg (de; snelwegen, thema 4) snob (de; -s, thema 5) sociaal (thema 8) soepel (thema 8) sok (de; -ken, thema 3) soms (thema 1) soort (de) sorry (thema 1) Spaans (het, thema 1) spaghetti (de; -, thema 3) spannend (thema 8) speciaal (thema 3) specialist (de; -en, thema 9) speelgoed (het; -eren, thema 3) spelen (thema 5) (speelde, speelde; heeft gespeeld) speler (de; -s, thema 5) spelletje (het; -s, thema 10) spijker (de; -s, thema 3) spijkerbroek (de; -en, thema 3) spinazie (de; -, thema 3) spits (de; -, thema 4) spontaan (thema 8) spoor (het; sporen, thema 4) sporten (thema 1 en 5) sporthal (de; -len, thema 1) sportief (thema 5) spray (de; -s, thema 7) spreekuur (het; spreekuren, thema 7) spreken (thema 1) (sprak, spraken, heeft gesproken) spullen (de, thema 6) squashen (thema 5) (squashte, squashten; heeft gesquasht) staan (thema 2) (stond, stonden; heeft gestaan) staart(de; -en, thema 8) stabiel (thema 8) stad (de; steden, thema 1) stage (de; -s, thema 1) stappen (thema 4)
butcher’s shop whipped cream slender, slim to sleep bad pants slipper draught gullet sloppy, careless lock to close to taste narrow to grease, to spread out to understand fast, quick motorway snob social supple, flexible sock sometimes sort, kind sorry Spanish spaghetti exciting, thrilling special(ly) specialist toys to play player game nail jeans spinach rush hour spontaneous(ly) railway, rails to practise sports sports hall sporting spray consulting hour to speak things to play squash to stand tail stable city practical period to step; to go out
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
(stapte, stapten; heeft gestapt) starten (thema 9) (startte, startten; heeft/is gestart) starter (de; -s, thema 6) station (het; -s, thema 2) steil (thema 8) stelen (thema 8) (stal, stalen; heeft gestolen) stellen (thema 2) (vragen stellen; stelde, stelden; heeft gesteld) stem (de; stemmen, thema 3) sterkte! (thema 2) stevig (thema 8) stewardess (de; -sen, thema 9) stiefbroer (de; -s, thema 2) stiefmoeder (de; -s, thema 2) stiefvader (de; -s, thema 2) stiefzus (de; -sen, thema 2) stift (de; -en, thema 1) stijgen thema 5) (steeg, stegen; is gestegen) stijl (de; -en, thema 6) stil (thema 3) stilstaan (thema 4) (stond stil, stonden stil; heeft stilgestaan) stimuleren (thema 10) (stimuleerde, stimuleerden; heeft gestimuleerd) stoel (de; -en, thema 1) stokbrood (het; stokbroden, thema 3) stoppen (thema 4) (stopte, stopten; is gestopt) straat (de; straten, thema 1) straks (thema 10) strand (het; -en, thema 1) stroopwafel (de; -s, thema 3) stropdas (de; -sen, thema 3) studeerkamer (de; -s, thema 6) studentenhuis (het; studentenhuizen, thema 8) studententijd (de, thema 5) studeren (thema 1) (studeerde, studeerden; heeft gestudeerd) studie (de; -s, thema 1) stuk (het; -ken, thema 2) stukje (het; -s, thema 2) sturen (thema 2) (stuurde, stuurden; heeft gestuurd) succes! (thema 2) suggestie (de; -s, thema 4) suiker (de; -s, thema 3) taal (de; talen; thema 1) taalinstituut (het; -tuten, thema 1) taart (de; -en, thema 2) tabel (de; tabellen, thema 5) tablet (het & de; -ten, thema 7) tafel (de; -s, thema 1) tafeltje (het; -s, thema 6) tante (de; -s, thema 2) tapijt (het; -en, thema 6) tapijtlegger (de; -s, thema 6) tas (de; -sen, thema 1) tasje (het; -s, thema 3) taxi (de; -‘s, thema 2)
to start starter (buying first house) station steep to steal to put (questions) voice good luck! stong, solid stewardess, air hostess stepbrother stepmother stepfather stepsister to rise, to go up style silent, quiet to stand still, to stop to stimulate chair french loaf to stop street later today, soon beach Dutch waffle with syrup tie study (room) student home student years to study study piece, part small piece, bit to send good luck! suggestion sugar language language institute cake, tart table (statistic), index tablet, pill table (furniture) small table aunt carpet carpet layer bag small bag taxi
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
te (thema 5) te voet (thema 4) team (het; -s, thema 5) teen (de; tenen, thema 7) tegel (de; -s, thema 3) tegelzetter (de, -s, thema 6) tegen (thema 6) tegenkomen (thema 8) tegenover (thema 6) tegenwoordig (thema 10) tekenen (thema 9) tekst (de; -en, thema 1) telefoon (de; -s, thema 4) telefoongesprek (het; -ken, thema 9) televisie (de; -s, thema 1) tempel (de; -s, thema 10) temperatuur (de; temperaturen, thema 5) ten slotte (thema 5) tennisbaan (de; -banen, thema 1) tennissen (thema 1) terras (het; terrassen, thema 4) terugbellen (thema 9) (belde terug, belden terug; heeft teruggebeld) terugbrengen (thema 7) (bracht terug, brachten terug; heeft teruggebracht) terugkomen (thema 7) (kwam terug, kwamen terug; is teruggekomen) tevreden (thema 6) theater (het; -s, thema 1) thee (de; theeën, thema 3) theoretisch (thema 9) therapeut (de; -en, thema 9) thuis (thema 2) tijd (de; -en, thema 2) tijdschrift (het; -en, thema 3) timmerman (thema 6) tip (de; -s, thema 4) titel (de; -s, thema 2) toch (thema 4) toegang (de; -en, thema 9) toekomst (de; -, thema 9) toen (thema 7) toenemen (thema 10) (nam toe, namen toe; is toegenomen) toepassen (thema 8) (paste toe, pasten toe; heeft toegepast) toilet (het; -ten, thema 6) tolk (de; -en, thema 9) tong (de; -en, thema 7) top (de; toppen, thema 10) tot (thema 3) tot slot (thema 5) totaal (thema 4) traditie (de; -s, thema 2) trakteren (thema 2) tram (de; -s, thema 4) trap (de; -pen, thema 6) trein (de; -en, thema 1) trekken (thema 7) trommelvlies (het; -zen, thema 7) trots (thema 10) trouwen (thema 2) trouwens (thema 8)
too on foot, walking team toe tile tiler against; on to meet, to encounter opposite nowadays, at present to draw text telephone telephone conversation television temple temperature finally tennis court to play tennis terrace to call back to return, to bring back to return, to come back satisfied, content theatre thee theoretical therapist at home time magazine carpenter tip, advice title still, yet entrance future then (past); when (past) to increase, to grow to apply toilet interpreter tongue top, summit until, till finally total(ly) tradition to treat, to pay a round tram stairs, staircase train to pull tympanum, eardrum proud to marry, to get married by the way, for that matter
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
trui (de; -en, thema 3) t-shirt (het; -s, thema 3) tuin (de; -en, thema 6) tuinieren (thema 6) tuinman (de; tuinmannen, thema 9) tulp (de; -en, thema 3) tussen (thema 5) tussenwoning (de; -en, thema 6) tweeling (de; -en, thema 2) twee-onder-een-kapwoning (de; -en, thema 6) tweepersoonsbed (het; -den, thema 6) twijfel (de; -s, thema 8) twijfelen (thema 9) (twijfelde, twijfelden; heeft getwijfeld) typisch (thema 7)
sweater, jersey t-shirt garden to work in the garden gardener tulip between, among terraced house twins two houses under one roof double bed doubt to doubt
u (thema 1) ui (de; -en, thema 3) uit (thema 1) uitdaging (de; -en, thema 8) uitdoen (thema 7) uiteindelijk (thema 10) uiterlijk (het; -, thema 7) uitgaan (thema 7) (ging uit, gingen uit; zijn uitgegaan) uitkijken (thema 5)
you (formal) onion from, out of challenge to put out in the end, finally (outward) appearance to go out
typical
to watch out, to be careful
keek uit, keken uit; heeft uitgekeken
uitlaten (thema 6) (liet uit, lieten uit; heeft uitgelaten) uitleg (de; -, thema 9) uitnodigen (thema 7) (nodigde uit, nodigden uit; heeft uitgenodigd) uitrusten (thema 8) (rustte uit, rustten uit; heeft uitgerust) uitslapen (thema 7) (sliep uit, sliepen uit; heeft uitgeslapen) uitspraak (de; -, thema 5) uitstapje (het; -s, thema 8) uitstappen (thema 7) (stapte uit, stapten uit; is uitgestapt) uitvoeren (thema 9) (voerde uit; voerden uit; heeft uitgevoerd) uitwisselen (thema 8) (wisselde uit, wisselden uit; heeft uitgewisseld) uitzendbureau (het; -s, thema 10) uitzending (de; -en, thema 8) uitzetten (thema 7) (zette uit, zetten uit; heeft uitgezet) universiteit (de; -en, thema 1) uur (het; uren, thema 4) uw (thema 2) vaag (thema 8) vaak (thema 4) vaas (de; vazen, thema 6) vaatwasser (de; -s, thema 6) vader (de; -s, thema 2) Vaderdag (thema 2) vagina (de; -‘s, thema 7) Valentijnsdag (thema 2) vallen (thema 4) van (thema 2 en 4) van harte! (thema 2)
to walk (the dog) explanation to invite to take a rest to sleep long pronunciation excursion, trip step out (of the train) to execute, to perform to exchange job agency broadcast to put out university hour your (formal) vague often vase dishwasher father Father’s Day vagina Valentine’s Day to fall from; of congratulations
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
vanaf (thema 2) vanavond (thema 1) vandaag (thema 1) vandaan (thema 1) vanmiddag (thema 1) vanmorgen (thema 1) vannacht (thema 1) varkensvlees (het, thema 3) vast (thema 10) veel (thema 2) veilig (thema 6) velen (thema 2) ver (thema 5) veranderen (thema 4) (veranderde, veranderden; heeft veranderd) verantwoordelijk (thema 9) verband (het; -en, thema 7) verbazen (zich; thema 8)
(as) from tonight today from this afternoon this morning tonight pork fixed, steady much, many safe many (people) far to change responsible bandage to be surprised
verbaasde zich, verbaasden zich; heeft zich verbaasd)
verbeteren (thema 5) (verbeterde, verbeterden; heeft verbeterd) verbrand (thema 10) verder (thema 5) verdienen (thema 5) verdieping (de; -en, thema 6) vergadering (de; -en, thema 7) vergeten (thema 2) (vergat, vergaten; heeft/is vergeten) vergissen ( zich; thema 8) (vergiste zich, vergisten zich; heeft zich vergist) verhaal (het; verhalen, thema 5) verheugen (zich; thema 8) (verheugde zich, verheugden zich; heeft zich verheugd) verhuizen (thema 2) (verhuisde, verhuisden; is verhuisd) verjaardag (de; verjaardagen, thema 2) verkeer (het; -, thema 8) verkeerd (thema 7) verkeersoverlast (de, thema 6) verklaren (thema 7) (verklaarde, verklaarden; heeft verklaard) verkopen (thema 6) (verkocht, verkochten; heeft verkocht) verkoper (de; -s, thema 3) verkouden (thema 7) verleden (het; -, thema 10) verlegen (thema 8) verliefd (thema 8) verliezen (thema 5) vermoeiend (thema 5) veroorzaken (thema 9) (veroorzaakte, veroorzaakten; heeft veroorzaakt) verpleegkundige (de; -n, thema 9) verplicht (thema 9) verrassend (thema 8) vers (thema 3) verschil (het; -len, thema 2) verschillend (thema 5) verschrikkelijk (thema 8) verslapen (zich; thema 8) (versliep zich, versliepen zich; heeft zich verslapen) verstaan (thema 2) (verstond, verstonden; heeft verstaan)
to improve burnt further to earn floor ,storey meeting to forget to be mistaken story to look forward to to move (house) birthday traffic wrong traffic congestion to declare to sell seller, salesman having a cold past shy in love to lose tiring to cause nurse (male or female) compulsory, obligatory surprising fresh difference different terrible, frightful to oversleep to understand
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
verstoppen ( thema 6) vertellen (thema 7) (vertelde, vertelden; heeft verteld) vertraagd (thema 4) vertraging (de; -en, thema 4) vertrekken (thema 4) (vertrok, vertrokken; is vertrokken) vervangen (thema 6) (verving, vervingen; heeft vervangen) vervelend (thema 4) vervolgens (thema 5) verwarming (de, thema 6) verzamelen (thema 6) vest (het; -en, thema 3) vies (thema 8) vijver (de; -s, thema 10) villa (de; -‘s, thema 9) vinden (thema 2) (vond, vonden; heeft gevonden) vinger (de; -s, thema 7) vis (de; vissen, thema 7) vitrage (het & de; -s, thema 6) vlag (de; vlaggen, thema 6) vlakbij (thema 4) vlees (het; -, thema 3) vleeswaren (de; -, thema 3) vliegtuig (het; -en, thema 4) vloed (de; -, thema 10) vloer (de; -en, thema 1) vlucht (de; -en, thema 4) voeden (thema 10) (voedde, voedden; heeft gevoed) voedsel (het; -, thema 10) voelen (zich; thema 8) (voelde zich, voelden zich; heeft zich gevoeld) voet (de; -en, thema 7) voetballen (thema 5) voetbalwedstrijd (de; -en, thema 5) vogel (de; -s, thema 10) voicemail (de; -s, thema 9) vol (thema 4) volgen (thema 5) (volgde, volgden; heeft gevolgd) volgend (thema 2) volgorde (de; -s, thema 2) volière (de; -s, thema 10) voor (thema 1, 2 en 3) vooral (thema 10) voorbeeld (het; -en, thema 1) voorbij (thema 8) voordelig (thema 9) voorhoofd (het; -en, thema 8) voorlichting (de; -, thema 9) voorlopig (thema 8) voornaam (de; voornamen, thema 1) voorstellen (thema 6) (stelde voor, stelden voor; heeft voorgesteld) voorwerp (het; -en, thema 6) voorzichtig (thema 7) vorig (thema 5) vork (de; -en, thema 2) vraag (de; vragen, thema 1) vragen (thema 1)
to hide to tell delayed delay to leave to replace annoying; boring next, afterwards heating to gather, to collect waistcoat dirty pond villa to find finger fish lace curtain flag close by, close to meat slices of meat (on bread) airplane flood, tide floor flight to feed, to nourish food to feel foot to play soccer soccer match bird voice mail full, filled to follow next, following order, sequence birdhouse, aviary to, before; in front of; for especially, mainly example past; over, at an end cheap forehead information, guidance provisional, for the present first name to propose, to suggest object, thing careful last, previous fork question to ask
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
(vroeg, vroegen; heeft gevraagd) vreselijk (thema 8) vriend (de; -en, thema 1) vriendelijk (thema 8) vriendin (de; -nen, thema 1) vriendinnetje (het; -s, thema 10) vriendje (het; -s, thema 10) vrij (thema 1) vrijdag (thema 1) vrijheid (de; vrijheden, thema 8) vrijwilliger (de; -s, thema 9) vrijwilligerswerk (het; -, thema 9) vroeg (thema 4) vroeger (thema 5) vrolijk (thema 8) vrouw (de; -en, thema 2) vuilniszak (de; -ken, thema 3) waaien (thema 4) (waaide/woei, waaiden/woeien; heeft gewaaid) waar (thema 1) waarom (thema 2) waarschijnlijk (thema 6) wachten (thema 4) (wachtte, wachtten; heeft gewacht) wakker (thema 5) wandelen (thema 5) (wandelde, wandelden; heeft gewandeld) wang (de; -en, thema 7) wanneer (thema 1) want (thema 4) warm (thema 8) wassen (zich; thema 8) (waste zich, wasten zich; heeft zich gewassen) wassen (thema 7) (waste, wasten; heeft gewassen) wastafel (de; -s, thema 6) wat (thema 1, 2 en 3) water (het; -, thema 3) wc (de; -‘s, thema 2) wc-papier (het; -, thema 3) we (thema 1) website (de; -s, thema 9) week (de; weken, thema 2) weekend (het; -en, thema 3) weer (thema 3) weggaan (thema 7) (ging weg, gingen weg; is weggegaan) weinig (thema 3) wekker (de; -s, thema 6) wel (thema 5) wel eens (thema 5) welk (thema 2) wenkbrauw (de; -en, thema 7) wens (de; -en, thema 2) wereld (de; -en, thema 7) wereldrecord (het; -s, thema 5) werk (het, thema 2) werkdag (de; -en, thema 5) werken (thema 1) (werkte, werkten; heeft gewerkt) werkkamer (de; -s, thema 6) werkloos (thema 8)
terrible, dreadful friend friendly girl friend, female friend girl friend boy friend free, vacant friday freedom, liberty volunteer voluntary work early earlier; in the past merry, cheerful woman; wife refuse bag to blow (wind) where why probably, likely to wait awake to go for a walk cheek when because, for warm to wash oneself to wash wash basin, wash stand what; how; some more water toilet, lavatory toilet paper we website week weekend weather to leave, to go away few, little alarm clock indeed ever, now and again which eyebrow wish world world record work working day to work workroom, study umemployed, out of work
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
werknemer (de; -s, thema 9) werktijd (de; -en, thema 9) werkzaamheden (de, thema 9) west (thema 10) weten (thema 7) (wist, wisten; heeft geweten) whisky (de, thema 3) wie (thema 1) wij (thema 1) wijk (de; -en, thema 6) wijn (de; -en, thema 2) wijs (thema 5) wijsvinger (de; -s, thema 7) willen (thema 2) (wilde / wou, wilden / wouden; heeft gewild) wimper (de; -s, thema 7) winkel (de; -s, thema 3) winkelcentrum (het; -centra, thema 1) winkelen (thema 1) (winkelde, winkelden; heeft gewinkeld) winnen (thema 5) (won, wonnen; heeft gewonnen) winter (de; -s, thema 3) wiskunde (thema 9) wisselvallig (thema 10) wit (thema 3) witten (thema 6) (witte, witten; heeft gewit) woensdag (thema 1) wonen (thema 1) (woonde, woonden; heeft gewoond) woning (de; -en, thema 2) woningmarkt (de; -, thema 6) woonkamer (de; -s, thema 6) woonplaats (de; -en, thema 7) woonwijk (de; -en, thema 10) woord (het; -en, thema 1) woordenboek (het; -en, thema 1) worden (thema 2) zaag (de; zagen, thema 3) zaak (de; zaken, thema 4) zaal (de; zalen, thema 5) zacht (thema 3) zak (de; -ken, thema 3) zakje (het; -s, thema 3) zakken (thema 5) (zakte, zakten; is gezakt) zalf (de; zalven, thema 7) zanger (de; -s, thema 9) zaterdag (thema 1) ze (thema 1) zee (de; zeeën, thema 8) zeehond (de; -en, thema 10) zeggen (thema 3) (zei, zeiden; heeft gezegd) zeker (thema 5) zelden (thema 5) zelf (thema 4) zelfstandig (thema 7) zelfstandige (de; -n, thema 9) zelfverzekerd (thema 8) ziek (thema 2)
employee working hours work activities west to know whisky who we town area, district wine wise forefinger, index to want, to wish eyelash shop shopping centre to go shopping to win winter mathematics changeable, unstable white to whitewash wednesday to live (in a house, city) house, dwelling housing market living room place of residence residential area word dictionary to become saw shop; busisness big room; hall soft bag small bag to fail (the exam) ointment, cream singer saturday she; they sea seal to say certain(ly) seldom oneself /- selves independent self-employed person self-assured ill, sick
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom
ziekenhuis (het; ziekenhuizen, thema 2) hospital zij (thema 1) she; they zijn (thema 1) to be (was, waren; is geweest) zin (de; -, thema 3) sentence zingen (thema 5) to sing (zong, zongen; heeft gezongen) zitten (thema 1) to sit (zat, zaten; heeft gezeten) zo’n (thema 7) such a zoals (thema 6) as, like zoeken (thema 2) to look for, to search (zocht, zochten; heeft gezocht) zoet (thema 3) sweet zojuist (thema 5) just, a short while ago zolder (de; -s, thema 6) attic zomer (de; -s, thema 3) summer zomervakantie (de; -s, thema 8) summer holidays zon (de; zonnen, thema 6) sun zondag (thema 1) sunday zonder (thema 3) without zoon (de; zonen, thema 2) son zorgen (thema 10) to care, to take care (zorgde, zorgden; heeft gezorgd0 zorgen maken (zich; thema 8) to worry, to be worried (maakte - / maakten zich zorgen; heeft zich zorgen gemaakt) zorgzaam (thema 8) careful, tender zuiden (het; -, thema 4) south zullen (thema 2) will, shall (zou, zouden; -) zus (de; -sen, thema 2) sister zwaar (thema 4) heavy zwager (de; -s, thema 2) brother in law zwanger (thema 6) pregnant zwart (thema 3) black zwembad (het; -baden, thema 1) swimming pool zwemmen (thema 1) to swim (zwom, zwommen; heeft gezwommen)
Woordenlijst behorende bij De opmaat © 2009 Wim Tersteeg en Maud Beersmans / Uitgeverij Boom