De onderwijsvisitatie Internationale Betrekkingen en Diplomatie
De opleiding Master in de Internationale Betrekkingen en de Diplomatie van de Universiteit Antwerpen Verkorte procedure
www.vlir.be Brussel–februari 2011
Exemplaren van dit rapport kunnen verkregen worden op het VLIR-secretariaat. Ravensteingalerij 27, 1000 Brussel T 02 792 55 00 – F 02 211 41 99
[email protected] Het rapport is elektronisch beschikbaar op de VLIR website: www.vlir.be Wettelijk depot: D/2011/2939/01
Inhoud
p 4
Deel 1 Algemeen deel
p 5
I
p 8
II Het verbijzonderd referentiekader
p 21
III Tabel met scores, onderwerpen en facetten
p 23
Deel 2 Opleidingsrapport
De onderwijsvisitatie Internationale Betrekkingen en Diplomatie Verkorte Procedure
Bijlagen p 38
Bijlage 1 Personalia van de leden van de visitatiecommissie
p 40
Bijlage 2 Bezoekschema
3
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
Deel 1 Algemeen deel
I
De onderwijsvisitatie Internationale Betrekkingen en Diplomatie
Verkorte Procedure
1. Inleiding In het voorjaar van 2007 heeft de visitatiecommissie Politieke Wetenschappen, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), de academische opleidingen in dit domein, ingericht door de Vlaamse Universiteiten, geëvalueerd. Dit initiatief kaderde in de werkzaamheden van de VLIR op het vlak van de externe kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteiten gevolg geven aan de decretale verplichtingen terzake. De bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de visitatiecommissie Politieke Wetenschappen werden vastgelegd in een rapport ‘De onderwijsvisitatie Politieke Wetenschappen: Een evaluatie van de kwaliteit van de bachelor-, master- en master-namasteropleidingen Politieke Wetenschappen aan de Vlaamse Universiteiten’ dat werd gepubliceerd in december 2007. De betrokken opleidingen hebben vervolgens een accreditatieaanvraag ingediend bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Dit met het oog op het verkrijgen van een formele accreditatie vanaf 1 september 2009. De accreditatieaanvraag die werd ingediend omvatte ten minste het visitatierapport van de visitatiecommissie.
2. Tijdelijke erkenning De opleiding ‘Master in de Internationale Betrekkingen en de Diplomatie’ kreeg op 20 april 2009 een negatieve accreditatiebeslissing. Conform het decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen vroeg de opleiding een tijdelijke erkenning aan. Die werd door de Vlaamse Regering verleend op 24 juli 2009 voor een periode van twee jaar. Het besluit van de Vlaamse Regering werd in het Staatsblad gepubliceerd op 3 september 2009.
3. Verkorte Procedure De decreetgever voorziet dat de accreditatie van een opleiding na het verlopen van een tijdelijke erkenning plaatsvindt via een verkorte procedure. Een nieuwe externe beoordeling (m.i.v. een gepubliceerd rapport) dient te worden uitgevoerd. Op basis daarvan neemt de NVAO een besluit dat zij publiceert in een accreditatierapport. De nieuwe beoordeling heeft alleen betrekking op die elementen op basis waarvan de vorige accreditatieaanvraag negatief werd beoordeeld. Onderhavig rapport bevat de resultaten van de externe beoordeling van de Master in de Internationale Betrekkingen en de Diplomatie in functie van een nieuwe accreditatieaanvraag. De beoordeling werd uitgevoerd door een visitatiecommissie, samengesteld uit onaf hankelijke experten (cfr. infra) en gecoördineerd door de VLIR. De beoordeling van de opleiding heeft, zoals decretaal bepaald, alleen betrekking op die elementen op basis waarvan de vorige accreditatieaanvraag negatief werd beoordeeld, in casu het onderwerp ‘1 Doelstellingen’, ‘2 Programma’, ‘5 Interne Kwaliteitszorg’ en ‘6 Resultaten’. De facetten die daarbij opnieuw zijn beoordeeld zijn: 1.1 ‘niveau en oriëntatie’, 1.2 ‘domeinspecifieke eisen’, 2.1 ‘relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma’, 2.2 ‘eisen professionele en academische gerichtheid van het programma’, 2.8 ‘masterproef’, 2.9 ‘toelatingsvoorwaarden’, 5.2 ‘maatregelen ter verbetering’ en 6.1 ‘gerealiseerd niveau’.
Onderwijsvisitatie Master Internationale Betrekkingen en Diplomatie
5
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
4. De Commissie
4.1. Samenstelling De visitatiecommissie die deze ‘verkorte’ onderwijsvisitatie uitvoerde, was samengesteld uit twee leden van de visitatiecommissie Politieke Wetenschappen (2007) en uit twee nieuwe leden. De samenstelling van de Commissie werd op 9 juni 2010 en de aanvulling op 30 september 2010 bekrachtigd door de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs. De Commissie werd vervolgens door de VLIR ingesteld bij besluit van 7 oktober 2010. De Commissie had de volgende samenstelling: Voorzitter: -- Prof. dr. P. Vercauteren, hoogleraar internationale betrekkingen en globalisering, Les Facultés Universitaires Catholiques de Mons (FUCaM), tijdelijk voorzitter vorige visitatiecommissie Politieke Wetenschappen, 2007 Vakdeskundig lid: -- Prof. dr. J. De Wilde, hoogleraar Internationale betrekkingen en Machtspolitiek, Faculteit der Letteren, Afdeling Internationale Betrekkingen en Internationale Organisatie, Universiteit Groningen Onderwijskundige -- Dhr. J. Perquy, voormalig administrateur-generaal van de Vlaamse Onderwijsraad, onderwijskundig lid vorige visitatiecommissie Politieke Wetenschappen, 2007 Student-lid -- Mevrouw Tine Rillaerts, studente Master in de Vergelijkende en de Internationale Politiek, K.U.Leuven Mevrouw dr. ir. Els Van Zele, stafmedewerker van de Cel Kwaliteitszorg van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), trad op als projectbegeleider en secretaris van de Commissie voor deze visitatie. Voor korte curricula vitae van de commissieleden wordt verwezen naar Bijlage 1.
4.2. Werkwijze van de visitatiecommissie Ter voorbereiding van de verkorte visitatie heeft de betrokken opleiding een zelfevaluatierapport opgesteld waarin de opnieuw te beoordelen onderwerpen werden gedocumenteerd. Het zelfevaluatierapport werd op 15 september 2010 aan de VLIR overgemaakt, die het op zijn beurt aan de commissieleden bezorgde. De visitatiecommissie kreeg aldus de gelegenheid om deze informatie zorgvuldig te bestuderen en het bezoek grondig voor te bereiden. Op 12 oktober 2010 hield de commissie haar installatievergadering. Tijdens deze installatievergadering heeft zij zich nader voorbereid op haar opdracht. Zij verbijzonderde ook het referentiekader van de visitatiecommissie Politieke Wetenschappen (2007) met een verduidelijkende paragraaf betreffende het verwachte niveau van een master-na-masteropleiding in het domein van de internationale betrekkingen en diplomatie. Het bezoek van de visitatiecommissie vond plaats op 22 november 2010. Op zondag 21 november 2010 hield de commissie haar voorbereidend intern beraad. Tijdens het bezoek heeft de visitatiecommissie gesprekken gevoerd met het faculteitsbestuur, de opleidingsverantwoordelijken, de verantwoordelijken voor kwaliteitszorg, de studenten en het academisch personeel (ZAP, AAP en BAP).
Onderwijsvisitatie Master Internationale Betrekkingen en Diplomatie
6
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
Tijdens het bezoek heeft de visitatiecommissie ook tijd uitgetrokken om het cursusmateriaal en de bijkomend ter inzage gelegde documenten te bestuderen. De gesprekken zijn in een zeer open en constructieve sfeer verlopen. Als laatste stap in het proces heeft de commissie haar bevindingen en conclusies omtrent de nieuw te beoordelen onderwerpen in voorliggend rapport vastgelegd. De opleiding werd hierbij in de gelegenheid gesteld om op het concept van het rapport te reageren, alvorens de definitieve formulering van het rapport werd vastgelegd.
5. Opzet en indeling van het rapport Het voorliggend rapport bestaat uit 4 hoofdstukken. In hoofdstuk II is het door de Commissie verbijzonderd referentiekader opgenomen, van waaruit de gevisiteerde opleiding is beoordeeld. In hoofdstuk III worden de toegekende scores in tabelvorm samengevat. De Commissie benadrukt dat de tabel niet los van het rapport geïnterpreteerd kan worden. In hoofdstuk 4 brengt de Commissie verslag uit over de gevisiteerde opleiding.
Onderwijsvisitatie Master Internationale Betrekkingen en Diplomatie
7
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
II
Het referentiekader van de visitatiecommissie Politieke Wetenschappen, verbijzonderd voor de evaluatie van de master-na-masteropleiding ‘Master in de Internationale Betrekkingen en de Diplomatie’, Universiteit Antwerpen, 2010
Voorwoord Voorafgaand aan de visitatie heeft de visitatiecommissie in onderhavig referentiekader de criteria vastgelegd waaraan naar haar oordeel een academische opleiding in de Politieke Wetenschappen moet voldoen. Bij de beoordeling van het onderwijs gaat de visitatiecommissie uit van de doelstellingen, eindtermen en kwaliteitseisen, zoals gesteld in onderstaand referentiekader. Elke faculteit kan binnen haar eigenheid deze doelstellingen en eindtermen invullen. Respect voor de eigenheid van een opleiding veronderstelt ook dat wordt nagegaan of elke faculteit erin slaagt de eigen doelstellingen te realiseren. Bij het opstellen van haar referentiekader heeft de commissie zich gebaseerd op het referentiekader dat in 1999 werd gehanteerd bij de visitatie Politieke Wetenschappen en Sociologie (VLIR, 2000), the EADI accreditation initiative1, de doelstellingen en eindtermen die de opleidingen voor het eigen onderwijs hebben geformuleerd, de internationale eisen die worden gesteld aan academische opleidingen in de politieke wetenschappen, het Vlaamse structuurdecreet (2003)2 en het toetsingskader van het Nederlands-Vlaams Accreditatie Orgaan (NVAO)3 waarin een aantal minimumeisen worden vooropgesteld die zijn gebaseerd op de internationaal aanvaarde Dublin descriptoren. Specifiek omschrijft het referentiekader naast de domeinspecifieke minimumeisen waaraan de opleidingen (bachelor, uitdovende licenties, master, master na master) moeten voldoen, de minimumeisen die aan een afgestudeerde in het vakgebied mogen worden gesteld en het tewerkstellingsprofiel van de afgestudeerde politicoloog. Het referentiekader omschrijft tevens de algemeen onderwijskundige uitgangspunten waaraan een academische opleiding moet voldoen, de eisen met betrekking tot de onderwijsorganisatie, het personeelsbeleid en het onderwijzend personeel en de interne kwaliteitszorg. Het referentiekader werd vóór de bezoeken, maar na het inleveren van de zelfevaluaties, voorgelegd aan de opleidingen. Tijdens de bezoeken van de visitatiecommissie wordt het referentiekader met de opleidingen bediscussieerd. In zoverre dat de opleiding Master na master Internationale Betrekkingen en de Diplomatie zich profileert als verbredende opleiding moet zij aan de eisen van de Initiële Masteropleidingen voldoen die in het 1 | 2 | 3 |
http://www.eadi.org/detail_page.phtml?page=dossier_accreditation Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (4 april 2003) Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs in Vlaanderen, NVAO, 14 februari 2005
Het verbijzonderd referentiekader
8
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
Structuurdecreet, alsook in het referentiekader Politieke Wetenschappen, 2007 (paragraaf 1.2.2) zijn opgenomen. In de mate waarin de opleiding in een specifiek deeldomein verdiepend is, verwacht de visitatiecommissie dat de opleiding ook aan de normen van de manama in de politieke wetenschappen (paragraaf 1.2.3) van het referentiekader Politieke Wetenschappen (2007) voldoet.
1| Doelstellingen en eindtermen van de academische opleiding in de politieke wetenschappen 1.1. Dublin Descriptoren De algemene (minimale) doelstellingen van een academische bacheloropleiding en een academische masteropleiding zijn beschreven aan de hand van de vijf Dublin descriptoren, die zijn vertaald naar de Vlaamse situatie in het Vlaamse structuurdecreet (2003) en die zijn geoperationaliseerd in het accreditatiekader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De vijf Dublin descriptoren zijn (1) kennis en inzicht, (2) toepassen van kennis en inzicht, (3) oordeelsvorming, (4) communicatie en (5) leervaardigheden. Tabel 1 vat de beschrijving van deze Dublin descriptoren samen, zoals ze worden gehanteerd in het toetsingskader van de NVAO, aangevuld met elementen uit de competenties bachelor in het academisch onderwijs en de competenties master die het Vlaamse structuurdecreet (2003) oplijst in artikel 58 aangaande de generieke kwaliteitswaarborgen. De tabel werd tenslotte ook aangevuld met aandachtspunten die specifiek van toepassing zijn op de academische opleiding politieke wetenschappen.
Het verbijzonderd referentiekader
9
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
Tabel 1:
Beschrijving van de globale doelstellingen van academische opleidingen, aan de hand van de Dublin-descriptoren (bron: toetsingskader NVAO) en artikel 58 van het Vlaamse structuurdecreet. Kwalificatie bacheloropleiding
Kwalificatie masteropleiding
A. Kennis en inzicht
Heeft aantoonbare basiskennis en inzicht van/in een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet (secundair) onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken en literatuur, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is.
Heeft aantoonbare grondige kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op het niveau van bachelor en die deze overtreffen of verdiepen, alsmede een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband.
B. Toepassen van kennis en inzicht
Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op dusdanige wijze toe te passen, dat dit getuigt van een wetenschappelijke benadering, en beschikt verder over de nodige competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van theoretische en experimentele problemen in het vakgebied.
Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied en aan een onderzoeksgroep; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan.
C. Oordeelsvorming
Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en te interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van wetenschappelijke, maar ook sociaal-maatschappelijke en ethische aspecten. Is in staat de onzekerheid, ambiguïteit en grenzen van de kennis te appreciëren.
Bezit het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context of op basis van beperkte informatie en houdt daarbij rekening met wetenschappelijke, sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen.
Is in staat om informatie, ideeën en D. Communicatie oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten en niet-specialisten.
E. Leervaardigheden
Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie aan te gaan. Bezit de ingesteldheid tot levenslang leren.
Is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten; is voorbereid om in een meer internationale context eigen onderzoek te presenteren. Bezit de leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurde of autonoom karakter. Bezit het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van kennis en inzichten.
Het verbijzonderd referentiekader
10
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
1.2. Doelstellingen van de opleidingen politieke wetenschappen 1.2.1. De Bachelor in de Politieke Wetenschappen Algemene doelstellingen van de bacheloropleidingen politieke wetenschappen De algemene doelstelling van de bacheloropleidingen in de politieke wetenschappen is dat deze opleidingen abituriënten afleveren die in staat zijn om: -- te komen tot zelfstandige, verantwoorde oordeelvorming met behulp van relevante literatuur en onderzoeksresultaten; -- op academisch niveau te handelen: dat wil zeggen hij/zij moet met inzicht in en respect voor uiteenlopende uitgangspunten en standpunten kunnen handelen, conform het niveau van een bacheloropleiding. Domeinspecifieke eisen voor de bacheloropleidingen politieke wetenschappen De visitatiecommissie expliciteert onderstaande domeinspecifieke eisen voor de afgestudeerde bachelor in de politieke wetenschappen, en baseert zich daarbij in de indeling op de Dublin descriptoren:
Kennis en inzicht: De Bachelor in de Politieke Wetenschappen heeft : -- een onderbouwde basiskennis over en inzicht in de belangrijkste problemen, begrippen, benaderingen en theorieën van de politieke wetenschappen, tegen de achtergrond van historische en culturele ontwikkelingen; -- een gedegen feitelijke kennis van en inzicht in de voornaamste maatschappelijke en politieke processen, instituties en problemen, zowel op nationaal als internationaal vlak; -- kennis van kwantitatieve en kwalitatieve vormen van sociaal-wetenschappelijk onderzoek om de relevantie en inzetbaarheid van de daarmee samenhangende methoden te kunnen beoordelen; -- voldoende kennis van politiek-filosofische en wetenschapstheoretische vooronderstellingen bij het bestuderen van politiek-wetenschappelijke analyses en de daarop gebaseerde besluiten en adviezen; -- voldoende kennis van en inzicht in andere relevante disciplines (vb. macro-economie, bestuurskunde, bestuursrecht, methodologie, politieke theorie, geschiedenis van politieke ideeën, de politieke systemen van diverse landen en van de Europese Unie, vergelijkende politiek, internationale betrekkingen, publieke administratie, politieke analyse, politieke sociologie …) om daarvan vruchtbaar gebruik te kunnen maken;
Toepassen van kennis en inzicht: De Bachelor in de Politieke Wetenschappen is: -- bekwaam om de kennis en inzichten (zoals hierboven beschreven) toe te passen bij de analyse van complexe problemen in een bepaald deelterrein (vb. in een bepaalde sector van overheidsbeleid,…) -- in staat om verschillende kwantitatieve en kwalitatieve sociaal-wetenschappelijke onderzoeksmethoden toe te passen in een concrete situatie;
Oordeelsvorming: De Bachelor in de Politieke Wetenschappen: -- is bekwaam om onderzoeksmethoden naar waarde te schatten; -- is in staat om relevante gegevens uit de literatuur en van experimenteel werk in het vakgebied te verzamelen en te interpreteren; -- is in staat zonodig de onzekerheid en grenzen van de voornaamste disciplines van het vakgebied te appreciëren; -- heeft voldoende inzicht in sociaal- wetenschappelijke onderzoeksmethoden en -technieken om gericht assistentie te kunnen verkrijgen bij het analyseren van onderzoeksresultaten; -- is zich bewust van de ethische, morele, filosofische, maatschappelijke, wettelijke aspecten en veiligheidsaspecten van zijn wetenschapsdiscipline, en zal er zich naar gedragen.
Het verbijzonderd referentiekader
11
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
Communicatie: De Bachelor in de Politieke Wetenschappen: -- bezit analytisch vermogen, wat moet toelaten problemen aan te pakken; -- beheerst de talen die in de discipline worden gebruikt in voldoende mate; -- kan zowel binnen het vakgebied als vakoverschrijdend informatie, ideeën en oplossingen i.v.m. algemene politicologische thema’s verwoorden en overbrengen op een publiek bestaande uit specialisten en niet-specialisten; -- kan onderzoeksresultaten en theorieën mondeling en schriftelijk adequaat rapporteren en presenteren, ook in het Engels; -- beschikt over goede sociale vaardigheden om in groepsverband te kunnen functioneren;
Leervaardigheden: De Bachelor in de Politieke Wetenschappen moet: -- bij de beschrijving en analyse van een onderzoeks- of beleidsprobleem de verschillende invalshoeken en benaderingen tegen elkaar kunnen afwegen; -- beschikken over de vaardigheden om relevante informatie te verzamelen, te schiften en te analyseren, inclusief de vaardigheid om daarbij gebruik te maken van verschillende informatiesystemen; -- beschikken over het vermogen om zelfstandig en kritisch te functioneren in teamverband; De visitatiecommissie politieke wetenschappen vult deze descriptoren aan met een – in haar visie – bijzonder belangrijke levenshouding: De Bachelor in de Politieke Wetenschappen moet: -- zich een -voor een beoefenaar van wetenschap- passende kritische en open houding aanmeten; -- in het bijzonder in staat zijn tot zelfreflectie en zelfkritiek; -- een maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel hebben.
1.2.2. De Master in de Politieke Wetenschappen Algemene doelstellingen van de masteropleidingen politieke wetenschappen De algemene doelstelling van de masteropleidingen in de politieke wetenschappen is dat deze opleidingen abituriënten afleveren die in staat zijn om: -- zelfstandig onderzoek te verrichten, uitgaande van een kritische analyse van de beschikbare onderzoeksmethoden; -- op academisch niveau te handelen: dat wil zeggen hij/zij moet met inzicht in en respect voor uiteenlopende uitgangspunten en standpunten kunnen handelen, conform het niveau van een masteropleiding. Domeinspecifieke eisen voor de masteropleidingen politieke wetenschappen De visitatiecommissie expliciteert onderstaande domeinspecifieke eisen voor de afgestudeerde master in de politieke wetenschappen, en baseert zich daarbij in de indeling op de Dublin descriptoren:
Kennis en inzicht: De Master in de Politieke Wetenschappen: -- heeft een grondige kennis van de problemen, begrippen, benaderingen en theorieën van de politieke wetenschappen; -- heeft een grondige kennis van kwantitatieve en kwalitatieve vormen van sociaal-wetenschappelijk onderzoek; -- heeft een goed inzicht in de politiek-filosofische en wetenschapstheoretische vooronderstellingen bij het verrichten van een politiek-wetenschappelijke analyse en kan daarop gebaseerde besluiten en adviezen formuleren; -- heeft een goede kennis van en inzicht in andere relevante disciplines (vb. macro-economie, bestuurskunde, bestuursrecht, methodologie, politieke theorie, geschiedenis van politieke ideeën, de politieke systemen van diverse landen en van de Europese Unie, vergelijkende politiek, internationale betrekkingen, publieke administratie, politieke analyse, politieke sociologie …) om daarvan vruchtbaar gebruik te kunnen maken; -- heeft een goede feitelijke kennis van en inzicht verworven in de voornaamste maatschappelijke en politieke processen, instituties en problemen, nationaal zowel als bovennationaal.
Het referentiekader
12
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
-- heeft naast algemene kennis en inzicht in de politieke wetenschappen een hetzij bredere, hetzij diepere kennis en inzicht in een meer gespecialiseerd domein van de politieke wetenschappen; -- beschikt over de kennis, vaardigheden en attitudes om potentieel een diversiteit van beroepen te kunnen uitoefenen.
Toepassen van kennis en inzicht: De Master in de Politieke Wetenschappen: -- is in staat om de kennis en inzichten (zoals hierboven beschreven) toe te passen bij de analyse van complexe problemen in een bepaald deelterrein (vb. in een bepaalde sector van overheidsbeleid,…) -- is in staat om zelfstandig wetenschappelijke literatuur te verwerken en wetenschappelijke problemen te detecteren; -- is in staat om zelfstandig een wetenschappelijk probleem te situeren, te evalueren en een vraagstelling te formuleren; -- heeft de kennis en de kunde om binnen de context van de huidige stand van de wetenschappelijke kennis ter zake een relevant antwoord op de vraagstelling te geven en oplossingen voor te stellen, en dit zowel in een puur academisch kader als meer toepassingsgericht; -- kan methodologisch denken, plannen, experimenteren en concluderen; -- is in staat om autonoom onderzoek te plannen en uit te voeren; -- heeft een aantoonbare wetenschappelijke attitude ontwikkeld om in wetenschap en maatschappij op het vereiste (academische) niveau te kunnen functioneren en is daarenboven in staat om wetenschappelijke inzichten te vertalen naar het beleid.
Oordeelsvorming: De Master in de Politieke Wetenschappen: -- is in staat om uit een diversiteit aan kwantitatieve en kwalitatieve sociaal-wetenschappelijke onderzoeksmethoden die methode te selecteren die in de concrete situatie het gestelde probleem adequaat beschrijft en analyseert; -- is in staat om de voor- en nadelen van een uitgevoerde kwantitatieve en kwalitatieve sociaalwetenschappelijke onderzoeksmethode tegen over elkaar te kunnen afwegen; -- heeft een goed inzicht in sociaal- wetenschappelijke onderzoeksmethoden en -technieken om zelfstandig gericht en doelmatig onderzoek te kunnen uitvoeren en bekomen onderzoeksresultaten te analyseren; -- heeft de attitude ontwikkeld om op een wetenschappelijk professioneel en ethisch verantwoorde wijze te werken; -- is in staat zelfstandig een kritische analyse te maken en een gefundeerd standpunt in te nemen in verband met maatschappelijke problemen die in relatie staan tot het brede domein van de politieke wetenschappen; -- heeft een attitude ontwikkeld die het mogelijk maakt kritisch te reflecteren over het eigen handelen en de ethische aspecten daarvan; -- heeft een maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel en een gedegen ethische en kritische vorming.
Communicatie: De Master in de Politieke Wetenschappen: -- beheerst de talen die in de discipline worden gebruikt goed; -- kan onderzoeksresultaten en theorieën adequaat – mondeling en schriftelijk – rapporteren en presenteren, ook in het Engels; -- beschikt over goede sociale vaardigheden om in groepsverband te kunnen functioneren; -- is in staat een systematisch, kritisch en leesbaar verslag over een eigen uitgevoerd onderzoek op te stellen en dit aan een breed publiek te presenteren; -- kan zijn/haar bevindingen samenvatten, communiceren en interpreteren op verschillende niveaus en naar verschillende niveaus in de maatschappij: naar gelijken, naar een breed publiek of naar beleidsmakers; -- is in staat om helder mondeling en schriftelijk te rapporteren over een zelfstandig wetenschappelijk werk, zowel aan een wetenschappelijk forum als aan een breed publiek in nationale en internationale context.
Het referentiekader
13
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
Leervaardigheden: De Master in de Politieke Wetenschappen: -- weegt bij de beschrijving en analyse van een onderzoeks- of beleidsprobleem de verschillende invalshoeken en benaderingen tegenover elkaar af en selecteert de meest geschikte benaderingswijzen – gesteld de gegeven context of het gegeven probleem -; -- beschikt over de vaardigheden om relevante informatie te verzamelen, te schiften en te analyseren, inclusief de vaardigheid om daarbij gebruik te maken van verschillende informatiesystemen; -- kan samenwerken en in teamverband functioneren met medestudenten en navorsers, ook van andere disciplines, bij het verrichten van wetenschappelijk onderzoek; -- beschikt over voldoende kritische zin die hem/haar in de mogelijkheid stelt om autonoom kennis te verwerven, te onderzoeken en wetenschappelijke problemen aan te pakken, met aandacht voor originaliteit en creativiteit; -- heeft de nodige praktische vaardigheden (o.a. mondelinge en schriftelijke vaardigheden en computerkennis) verworven om adequaat in wetenschap en maatschappij te kunnen functioneren binnen zijn/haar eigen specialisme; -- beschikt over de attitude om zich op de hoogte te blijven houden van de ontwikkelingen in het vakgebied of deelgebied ervan; De visitatiecommissie politieke wetenschappen vult deze descriptoren aan met een – in haar visie – bijzonder belangrijke levenshouding: De Master in de Politieke Wetenschappen moet: -- zich een -voor een beoefenaar van wetenschap- passende kritische en open houding aanmeten; -- in het bijzonder in staat zijn tot reflectie en zelfkritiek; -- een maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel hebben.
1.2.3. De Master na master in de Politieke Wetenschappen Algemene doelstellingen van de master na masteropleidingen politieke wetenschappen De algemene doelstelling van de master na masteropleidingen in de politieke wetenschappen is dat deze opleidingen abituriënten afleveren die in staat zijn om: -- een goede balans te vinden tussen het beschrijvende en verdiepende kennis (ingangs- en aspiratieniveau) die tijdens de opleiding bestudeerd wordt, in overeenstemming met de eerder voltooide masteropleiding en de vereiste competenties op de arbeidsmarkt; -- op academisch niveau te handelen: dat wil zeggen hij/zij moet met inzicht in en respect voor uiteenlopende uitgangspunten en standpunten kunnen handelen, conform het niveau van de master na masteropleiding. Domeinspecifieke eisen voor de master na masteropleidingen politieke wetenschappen De visitatiecommissie expliciteert onderstaande domeinspecifieke eisen voor de afgestudeerde master na master in de politieke wetenschappen, en baseert zich daarbij in de indeling op de Dublin descriptoren:
Kennis en inzicht: De afgestudeerde uit de master na masteropleiding: -- heeft aantoonbare gespecialiseerde kennis en inzicht in het domein, die gebaseerd is op de kennis en het inzicht die op niveau van de master werden geïnitieerd en deze dient te verbreden of te verdiepen; -- heeft aantoonbare gespecialiseerde kennis en inzicht die het mogelijk maakt om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van wetenschappelijke kennis, vaak in onderzoeksverband;
Toepassen van kennis en inzicht: De afgestudeerde uit de master na masteropleiding moet in staat zijn om: -- kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied; -- kennis te integreren en met complexe vraagstellingen om te gaan;
Het referentiekader
14
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
Oordeelsvorming: De afgestudeerde uit de master na masteropleiding moet in staat zijn om: -- oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen;
Communicatie: De afgestudeerde uit de master na masteropleiding moet in staat zijn om: -- conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan te grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten;
Leervaardigheden: De afgestudeerde uit de master na masteropleiding: -- bezit leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter; -- moet open staan voor permanente bijscholing en levenslang leren; De visitatiecommissie politieke wetenschappen vult deze descriptoren aan met een – in haar visie – bijzonder belangrijke levenshouding: De afgestudeerde uit de master na masteropleiding moet: -- zich een -voor een beoefenaar van wetenschap- passende kritische en open houding aanmeten; -- in het bijzonder in staat zijn tot reflectie en zelfkritiek; -- een maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel hebben;
1.3. Complementaire items in het referentiekader van de Visitatiecommissie Politieke Wetenschappen met betrekking tot internationalisering voor de ICP master na master programma’s De “Master of Evaluaton and Management” (ICP), de “Master of Globalisation and Economic Development” (ICP) en de “Master of Governance and Development” (ICP), georganiseerd door het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en -beheer (IOB) aan de Universiteit Antwerpen, zijn éénjarige master na masteropleidingen. Voor de evaluatie van deze opleidingen aan de Universiteit Antwerpen zal de visitatiecommissie politieke wetenschappen: 1. het algemene referentiekader voor de evaluatie van de master na masteropleidingen Politieke Wetenschappen als basis gebruiken 2. aangevuld met specifieke vereisten voor deze programma’s in relatie tot de internationalisering Naast de (minimale) doelstellingen en de domeinspecifieke eisen die de commissie formuleerde voor het academisch master na master diploma in de politieke wetenschappen acht de visitatiecommissie de volgende vereisten cruciaal voor deze opleidingen. Aangezien elk van deze programma’s is opgezet als een International Course Programme (ICP) dat zich richt op studenten uit ontwikkelingslanden dient telkens aan een aantal extra voorwaarden te worden voldaan om effectief te kunnen werken en bij te dragen tot duurzame ontwikkeling. Duurzame ontwikkeling kan worden gegarandeerd door de zorgvuldige selectie van studenten voor beurzen. Kandidaten zouden reeds moeten verankerd zijn in een nationale instelling vóór hun aankomst. Dit garandeert dat de inhoud van het programma relevant is voor het land van herkomst. Het steunen van de ontwikkeling van de mankracht van een nationaal instituut gaat boven het individuele belang. Bij hun terugkeer zouden de afgestudeerde masters ingezet moeten worden op een niveau met meer verantwoordelijkheden, gebaseerd op de verworven kennis en de nazorg door het programma. Het programma is effectief wanneer de eindtermen van het master programma worden bereikt door de studenten. Het programma verliest aan effectiviteit wanneer culturele verschillen, sociale noden en speciale verwachtingen in verband met de werkomgeving in het land van herkomst onvoldoende aan de orde worden gesteld.
Het referentiekader
15
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
In de praktijk kan zowel de bijdrage tot duurzame ontwikkeling van het partnerland als het verhogen van de effectiviteit van het programma worden gerealiseerd door de volgende bijkomende activiteiten:
Voor de start van het programma: -- het aankondigen van het programma in instellingen/instituten in ontwikkelingslanden; -- het vergemakkelijken van het verkrijgen van studiebeurzen voor de kandidaten; -- het selecteren van kandidaten op basis van een op ontwikkeling gericht transparant beleid (uitgebreid curriculum vitae, motivatie, referenties, bewustzijn van en inzicht in de problemen gerelateerd aan het domein van de studie in het land van herkomst, …); -- het aanmoedigen van inschrijvende studenten om een document op te stellen waarin de politicologische problemen in het land van herkomst en de behoefte aan opleiding in de Politieke Wetenschappen om zulke problemen op te lossen wordt beschreven (dit zou de selectie van kandidaten kunnen vergemakkelijken); -- het voorbereiden van de aankomst van de studenten (huisvesting, …); -- sociale en culturele introductie; -- het organiseren van voorbereidende cursussen (taal, wiskunde, computerlessen, …).
Tijdens het programma: -- docenten dienen vloeiend Engels te spreken en ervaring te hebben in ontwikkelingslanden en sterk gemotiveerd te zijn om zich te bekommeren om de doelgroep; -- het programma dient de studenten duidelijk te informeren over de voorschriften en reglementeringen die gelden aan de universiteit, meer bepaald met betrekking tot examens, het bijwonen van de onderwijsactiviteiten en het omgaan met de staf; -- speciale aandacht dient uit te gaan naar de ethische code verbonden aan het studiedomein; -- zelfstandig werken en publieke/mondelinge rapportering dient te worden aangemoedigd, aangeleerd en ontwikkeld; -- het verkrijgen van een draagbare computer en documentatie (boeken, software programma’s…) dient te worden vergemakkelijkt; -- de prioriteit dient uit te gaan naar thesisonderwerpen op materiaal of problemen van / in het thuisland; -- technieken aangeleerd tijdens het programma dienen te worden aangevuld met technieken die toepasbaar zijn in het thuisland; -- voortdurende socio-culturele zorg dient beschikbaar te zijn, aangevuld met een gemakkelijk toegankelijk klachten- / vraag- / suggestie- / feedbacksysteem.
Nadat het programma is beëindigd: -- organisatorische aspecten van de terugkeer; -- toegang verlenen tot netwerken of participatie aan netwerken stimuleren (discussieforum op het internet, uitwisseling van pdf documenten van wetenschappelijke literatuur, …); -- het organiseren van post- programma activiteiten (regionale workshops, opfriscursussen, nieuwsbrief op het internet, scholing, …); -- het creëren van doctoraatsprojecten.
Het referentiekader
16
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
2| Onderwijskundige uitgangspunten De opleiding stelt zich garant voor de wetenschappelijke, maatschappelijke en beroepsvoorbereidende relevantie, de effectiviteit en efficiëntie van het opleidingsprogramma. Daartoe moet het onderwijs voldoen aan inhoudelijke en professionele standaarden zoals de ontwikkelingen in het vak- en wetenschapsgebied en aan eisen die de arbeidsmarkt stelt, moet de opleiding op de hoogte zijn van de beschikbare wetenschappelijke kennis over leren en onderwijzen nodig voor het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van het onderwijs en rekening houden met relevante maatschappelijke ontwikkelingen zoals de sterke opkomst van de informatietechnologie, de toenemende multi-culturaliteit van de samenleving, de trend tot internationalisering, enz.
2.1. Algemene uitgangspunten Wetenschaps- en vakgebied: -- De opleiding is op de hoogte van de (meest recente) theorievorming en van de ontwikkelingen in het vakgebied en deze zijn terug te vinden in de inhoud en de opbouw van het onderwijsprogramma; -- De bachelor-, master en master na masteropleidingen zijn innoverend (meer flexibiliteit, meer multi-disciplinariteit binnen en buiten het vakgebied, meer interactiviteit tussen studenten en onderwijzende staf, ...); -- De opleiding vereist een onderzoeksgebaseerd onderwijs, met een geleidelijke immersie in het wetenschappelijk onderzoek (o.a. door het organiseren van veel actieve practica).
Arbeidsmarkt: -- De opleiding heeft structurele contacten met het werkveld; -- De opleiding voorziet in mogelijkheden voor de studenten om kort kennis te maken met de praktijk, bijvoorbeeld door het inrichten van korte kennismakingsstages in het programma; -- De kennis van en ervaring met het werkveld wordt systematisch vertaald naar het onderwijsaanbod; -- De opleiding voert een actief alumnibeleid.
Wetenschappelijke kennis omtrent leren en onderwijzen: -- De opleiding heeft kennis van de meest recente inzichten op het terrein van leren en onderwijzen; -- De opleiding heeft een expliciete visie op leren en onderwijzen (onderwijskundig referentiekader); -- Het onderwijskundig referentiekader is mede uitgangspunt voor de inrichting van het programma.
Relevante maatschappelijke ontwikkelingen: -- De opleiding is op de hoogte van de effecten van de informatietechnologie op het vak- en wetenschapsgebied en heeft daar het onderwijsprogramma op afgestemd; -- De opleiding heeft een duidelijke en geëxpliciteerde visie op de internationalisering van de opleiding; -- De opleiding is zich bewust van de veranderende rol van de overheid.
2.2. Specifieke uitgangspunten a. Doelstellingen en eindtermen -- De eindtermen zijn sturend en richtinggevend voor de inhoud en de vormgeving van het onderwijsaanbod; -- De doelstellingen en eindtermen van de opleiding moeten mede gebaseerd zijn op de wettelijke regelingen, de ontwikkelingen in het wetenschaps- en vakgebied, de arbeidsmarkt voor de afgestudeerden, de kennis omtrent leren en onderwijzen en relevante maatschappelijke ontwikkelingen; -- De keuzes die daarbij door de opleiding zijn gemaakt zijn helder en expliciet vastgelegd in het onderwijsbeleid van de opleiding en vertaald naar het opleidingsprofiel; -- De doelstellingen en eindtermen zijn helder en concreet. De eindtermen zijn beschreven aan de hand van bij de student waarneembaar gedrag;
Het referentiekader
17
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
-- In de doelstellingen en eindtermen komt het wetenschappelijk niveau van de opleiding concreet tot uitdrukking; -- Doelstellingen en eindtermen zijn zowel geformuleerd op het niveau van de opleiding als op programmafase en cursusniveau; -- Het academisch personeel werkt aantoonbaar in het kader van de eindtermen van de opleiding; -- Er is sprake van een herkenbare samenhang tussen de eindtermen van de opleiding en de doelstellingen op cursusniveau, programmafase en programmaniveau; -- Eindtermen en doelstellingen zijn zo geformuleerd dat ze toetsbaar zijn.
b. Vorm en inhoud van het onderwijsleerproces Studeerbaarheid -- De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar studeerbaarheidskenmerken waaraan de programmaorganisatie van de opleiding moet voldoen; -- Het programma dient door de student te kunnen worden gevolgd in de ervoor gestelde tijd en dient aan te zetten tot doelmatig tijdsgebruik; -- In de mate van het mogelijke dient rekening te worden gehouden met individuele variaties in studietempo; dit blijkt onder meer uit differentiatievoorzieningen binnen het programma; Werkvormen en didactiek -- De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar door de opleiding noodzakelijk geachte werkvormen en didactiek; -- Het onderwijsprogramma en de werkvormen dienen zo veel mogelijk te worden afgestemd op het leerproces van de student; -- Het leerproces van de student wordt ondersteund door een adequate didactische uitrusting en door goed aansluitend studie- en instructiemateriaal, dat in voldoende mate voor de studenten beschikbaar is; -- Er is een gevarieerd gebruik van aangepaste didactische werkvormen en een efficiënte begeleiding ervan met relevante technologieën waarbij actief gebruik wordt gemaakt van Computer Ondersteund en Computer Beheerd Onderwijs; -- De werkvormen zijn stimulerend en activerend; -- Naarmate studenten verder in het programma komen, verschuift het accent steeds meer naar zelfstudie en zelfwerkzaamheid en nemen minder docentaf hankelijke onderwijsvormen een steeds belangrijker plaats in.
c. Flexibilisering -- Het onderwijsprogramma en het curriculum laten ruimte voor flexibilisering (individuele studietrajecten, volgen van keuzeopleidingsonderdelen in andere faculteiten of instellingen, overstap van een bachelor aan een bepaalde instelling naar een master aan een andere instelling, minor - major, enz.); -- Er zijn herkenbare leerroutes voor studenten met verschillende vooropleidingen.
d. Studenteninstroom en studiebegeleiding -- De opleiding voert een beleid gericht op het vroegtijdig signaleren van veranderingen in de instroom; -- In het onderwijs zijn mogelijkheden ingebouwd om de deficiënties in kennis en vaardigheden weg te werken; -- De opleiding voorziet in een systeem van studie- en studentenbegeleiding dat is gericht op het voorkomen en tijdig signaleren van studieproblemen en op het doen van suggesties voor en zorgen voor oplossingen; -- Studenten met een (leer)handicap kunnen op begrip en begeleiding rekenen zodat hun handicap hun slaagkans zo min mogelijk beïnvloedt; -- De begeleiding van de studenten is vanaf het begin gericht op zelfstandig leren werken; -- De opleiding neemt gericht maatregelen om de resultaten en de studievoortgang van de studenten te bevorderen; -- De opleiding voert een actief begeleidingsbeleid.
Het referentiekader
18
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
e. Evaluatie -- De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar de vorm en inhoud van de evaluatie, met een onderscheid tussen permanente en periodegebonden evaluatie; -- De exameneisen en -vormen zijn vooraf aan de studenten duidelijk bekend gemaakt; -- De beoordeling vindt plaats op basis van vooraf vastgelegde beoordelingscriteria; -- De opleiding voorziet in feedback over de toetsresultaten aan de studenten.
f. Kwaliteitseisen met betrekking tot de eindverhandeling/masterproef -- De eindverhandeling/masterproef is een individuele proeve van bekwaamheid en vormt het sluitstuk van de opleiding; -- De opleiding is zo ingericht dat de student zich op een adequate manier kan voorbereiden op het afleggen van een proeve van bekwaamheid; -- Met de eindverhandeling/masterproef tonen de studenten aan dat ze de relevante literatuur adequaat kunnen verwerken en dat ze een onderzoeksprobleem op een creatieve en wetenschappelijk verantwoorde manier kunnen doorgronden, aanpakken, uitvoeren, analyseren en de resultaten ervan helder kunnen rapporteren en verdedigen, zowel schriftelijk als mondeling; -- De eindverhandeling/masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten; -- De beoordelingscriteria zijn helder en expliciet vastgelegd en bekendgemaakt.
g. Internationalisering -- De opleiding maakt actief deel uit van een netwerk van onderwijsinstellingen; -- De studenten worden gestimuleerd onderwijs in het buitenland te volgen of om een deel van het onderzoek voor hun masterproef in het buitenland uit te voeren; -- Buitenlandse studenten worden gestimuleerd bij de opleiding onderwijs te volgen; -- De kwaliteit van het in het buitenland gevolgde onderwijs wordt getoetst; -- De infrastructuur van de opleiding is afgestemd op buitenlandstudies en de opvang van buitenlandse studenten; -- Er is aandacht voor buitenlandse culturen in de opleiding; -- In de eindtermen van de opleiding zijn eindtermen opgenomen over de beheersing van relevante vreemde talen; bij het geven van presentaties wordt bevorderd dat deze (deels) in de relevante vreemde taal (i.h.b. in het Engels) plaatsvinden.
h. Faciliteiten -- Het onderwijsleerproces wordt ondersteund door voldoende en kwalitatieve accommodatie.
3| Onderwijsorganisatie -- De onderwijsorganisatie is zo ingericht dat sturing van het onderwijs mogelijk is; -- De onderwijsorganisatie is zodanig van opzet dat de samenhang in het onderwijsprogramma (zowel in de ontwikkelingsfase als in de uitvoerings- en verbeterfase) is gewaarborgd, met een efficiënte coördinatie binnen en tussen de opleidingsonderdelen; -- Het opleidingsbestuur heeft de bevoegdheid en verantwoordelijkheid om vanuit de doelstellingen en eindtermen en het daarop gebaseerde opleidingsprofiel vorm en inhoud te geven aan het onderwijs en de onderwijsorganisatie; -- De interne werk- en overlegstructuur (o.a. tussen de docenten afkomstig vanuit verschillende disciplines) is afgestemd op de noodzakelijke sturing van en afstemming binnen het programma; -- De opleiding heeft een studentenbegeleidingsysteem met duidelijk omschreven taken en verantwoordelijkheden; -- De studenten zijn voldoende betrokken bij de organisatie en sturing van het onderwijs.
Het referentiekader
19
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
4| Personeelsbeleid en kwaliteitseisen onderwijzende staf Personeelsbeleid -- De selectie van personeel vindt mede plaats op basis van taakprofielen die afgestemd zijn op de onderwijstaken; -- Het periodiek voeren van functionerings- en beoordelingsgesprekken met expliciete aandacht voor onderwijs is een integraal onderdeel van het personeelsbeleid van de opleiding; -- De opleiding heeft een geëxpliciteerd scholingsbeleid dat is afgestemd op de eisen van het onderwijsprogramma en op de resultaten van functioneringsgesprekken; -- Resultaten van evaluaties o.a. door studenten vormen mede de basis van het te voeren personeelsbeleid; -- De opleiding werkt met normen voor het vaststellen van de docentlast; -- Docenten hebben een open ingesteldheid en zijn in voldoende mate aanspreekbaar en bereikbaar.
Kwaliteitseisen onderwijzende staf De kwaliteitseisen van de onderwijzende staf hebben vooral betrekking op: -- de onderwijsdeskundigheid; -- de wetenschappelijke deskundigheid; -- de vertrouwdheid en de ervaring met het werkveld. Deze vereisten impliceren ook een op wetenschappelijk onderzoek gestoelde opleiding teneinde de continue evolutie in de wetenschappen in het algemeen en inzake politicologie in het bijzonder op de voet te kunnen volgen, en om actief deel te kunnen nemen aan de evaluatie van de ontwikkelingen binnen het werkveld. Daarenboven wordt continue bijscholing en voortgezette vorming noodzakelijk geacht. Qua bestaffing veronderstelt de opleiding academici van hoog niveau. Opdat bekendheid met en betrokkenheid bij het wetenschappelijk onderzoek kan gerealiseerd worden, wordt van de staf een wetenschappelijk curriculum en een actieve deelname in het wetenschappelijk onderzoek verondersteld.
5| Interne kwaliteitszorg -- De opleiding beschikt over een geëxpliciteerd kwaliteitszorgsysteem; -- Het kwaliteitsbeleid en -systeem is zowel preventiegericht, controlegericht, als verbeteringsgericht; -- De kwaliteitszorg betreft niet enkel het primaire proces, maar alle kwaliteitsaspecten in hun onderlinge samenhang en in relatie tot de verschillende verantwoordelijkheidsniveaus; -- De opleiding werkt zo veel mogelijk met streefnormen voor het beoordelen of en in welke mate de gewenste kwaliteit wordt gerealiseerd; -- Er is duidelijk vastgelegd waar de verantwoordelijkheden liggen voor de kwaliteitszorg en wie welke taken daarin heeft; -- De opleiding beschikt over de informatiesystemen nodig voor het tot stand brengen van kwaliteit en voor het bewaken en beoordelen van de geleverde kwaliteit; -- De kwaliteitsbewaking is afgestemd op de met het onderwijsontwerp beoogde doelen en de streefnormen die voor het halen daarvan zijn vastgesteld; -- De opleiding voert een beleid dat aandacht voor het leveren van kwaliteit bevordert; -- De opleiding bewaakt de inhoudelijke kwaliteit van de vakken met als specifiek aandachtspunt de samenhang en het vermijden van overlappingen tussen de verschillende vakken.
Het referentiekader
20
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
III
Tabel met scores, onderwerpen en facetten
In de hierna volgende tabel wordt het oordeel van de Commissie over de opnieuw te beoordelen onderwerpen van het accreditatiekader en de onderliggende facetten weergegeven voor de academische opleiding (master-na-master) ‘Master in de Internationale Betrekkingen en de Diplomatie’. De Commissie doet enkel uitspraak over de opnieuw te evalueren facetten en neemt – conform de uitgetekende procedure – de scores van de visitatiecommissie Politieke Wetenschappen, 2007 over voor die onderwerpen die destijds als voldoende werden beoordeeld. Voor het toekennen van de scores heeft de Commissie zich gebaseerd op de minimale decretale eisen die aan een dergelijke opleiding mogen worden gesteld, zoals beschreven in de Dublin descriptoren en vertaald naar de Vlaamse situatie in het Structuurdecreet van het Hoger Onderwijs (2003) en het toetsingskader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie organisatie (2004). Bovendien heeft de Commissie het verbijzonderd referentiekader van de visitatie Politieke Wetenschappen gehanteerd, waarin o.a. de domeinspecifieke eisen worden geëxpliciteerd. De Commissie wil er nadrukkelijk op wijzen dat de toegekende score per onderwerp of per facet een samenvatting inhoudt van een groter aantal aandachtspunten en criteria. Achter elk facet zitten dus diverse aandachtspunten die meespelen in de beoordeling. Bij het toekennen van de scores heeft de Commissie een gewogen gemiddelde gemaakt van haar beoordeling van deze aandachtspunten. Deze tabel is aldus onlosmakelijk verbonden met de argumentatie die in het deelrapport wordt beschreven per facet en elke interpretatie, louter op basis van de scores in de tabel doet onrecht aan de opleiding en gaat voorbij aan de opdracht van deze visitatie.
Verklaring van de scores op de facetten: E
Excellent
‘best practice’, kan (internationaal) als voorbeeld dienen voor andere opleidingen
G
Goed
de kwaliteit stijgt uit boven de basiskwaliteit
V
Voldoende
voldoet aan de basiseisen
O
Onvoldoende
voldoet niet aan de minimumeisen
OK
voldoen aan de formele eisen
Verklaring van de scores op de facetten: +
Voldoende
voldoet minstens aan de minimum-eisen voor basiskwaliteit; er is geen verdere schaalverdeling om verdere graden van excellentie aan te duiden.
-
Onvoldoende
voldoet niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit.
De opnieuw beoordeelde facetten (2010) worden schuin weergegeven. Van de onderwerpen die tijdens de evaluatie van 2007 als positief beoordeeld werden, worden de onderliggende facetten niet opnieuw opgelijst.
Scoretabel
21
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
+
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1. Niveau en oriëntatie
V
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
V +
Onderwerp 2: Programma Facet 2.1. Relatie doelstelling en inhoud
V
Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
V
Facet 2.3. Samenhang van het programma
V
Facet 2.4. Studieomvang
OK
Facet 2.5. Studietijd
V
Facet 2.6. Afstemming vormgeving en inhoud
G
Facet 2.7. Beoordeling en toetsing
V
Facet 2.8. Masterproef
V
Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden
G
Onderwerp 3: Inzet van personeel
+
Onderwerp 4: Voorzieningen
+
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
+
Facet 5.1. Evaluatie resultaten
V
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering
G
Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld
G +
Onderwerp 6: Voorzieningen Facet 6.1.: Gerealiseerd niveau
V
Facet 6.2.: Onderwijsrendement
G
Scoretabel
22
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
Deel 2 Opleidingsrapport
I
Onderwerp 1
De Master in de Internationale Betrekkingen en de Diplomatie
Doelstellingen van de opleiding
Het zelfevaluatierapport omschrijft de algemene doelstellingen van de opleiding: “De Master na master in de Internationale Betrekkingen en de Diplomatie Wetenschappen is een opleiding binnen het Departement Politieke Wetenschappen (faculteit PSW) van de Universiteit Antwerpen, die openstaat voor studenten die een masterdiploma behaald hebben. Het is een éénjarig programma van 60 studiepunten dat een grondige studie omvat van de internationale betrekkingen in alle facetten. Centraal in het curriculum staan de theorieën en methoden van de internationale betrekkingen en de focus op diplomatie en onderhandelen. De theorieën en methoden van de internationale betrekkingen geven een overzicht van de verschillende invalshoeken en methoden om de internationale politiek te analyseren. De focus op diplomatie en onderhandelen (inclusief meerdere simulaties) onderscheidt de master van gelijkaardige masters in Vlaanderen en Nederland. Verder bestaat de opleiding uit een module met drie basisvakken: Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen; International Economy and International Economic Organisations [vanaf 2010-2011 in de Engelse taal]; en Volkenrecht en Volkenrechtelijke Instellingen (= internationaal recht). Een grondige kennis van deze drie subdomeinen is noodzakelijk om de internationale betrekkingen te kunnen doorgronden. Voorts hebben de studenten de mogelijkheid tot verdieping (in een bepaalde regio of subdomein) door middel van een ruim aanbod aan keuzevakken zoals Midden-Oosten, East-Asia, Internationale Veiligheid, International Political Economy, etc. Tot slot is er de schriftelijke masterproef met een mondelinge verdediging voor promotor en medebeoordelaar.” Het zelfevaluatierapport omschrijft de herformulering van de algemene opleidingsdoelstellingen van de master-na-master Internationale Betrekkingen en Diplomatie als volgt: “De opleiding wil door het herformuleren van de doelstellingen duidelijk benadrukken dat zij streeft naar het beheersen van algemeen wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau. Dit betekent dat de afgestudeerde masters in staat moeten zijn om op basis van de verworven kennis en inzichten relevante en originele bijdragen te leveren aan de discipline van de internationale betrekkingen en de diplomatie. Dit veronderstelt zowel grondige en specifieke kennis betreffende het vakdomein als een gevorderde algemene kennis (onder meer op het gebied van verwante disciplines). Naast kennisontwikkeling vormt het leren van academische en beroepsgerichte vaardigheden en attitudes één van de pijlers van het onderwijs in de manama IBD. Wij streven er immers naar de studenten niet enkel theoretische kennis over het vakdomein te laten verwerven, maar hen ook in staat te stellen om als academici hooggekwalificeerd werk te laten verrichten, c.q. met die kennis aan de slag te gaan. Daarom besteedt de opleiding veel aandacht aan het verwerven van specifiek bij het vakgebied horende vaardigheden zoals onderzoeken, analyseren, debatteren en onderhandelen, diagnosticeren en presenteren, die zowel de wetenschappelijke onderbouwing als de beroepsfinaliteit van de opleiding illustreren. Het opnieuw formuleren van de doelstellingen vormt het beginpunt van het verbeterplan. Alle verbeteracties die de opleiding in het kader van het verbeterplan voorstelt, vloeien noodzakelijker- en logischerwijs voort uit deze herformulering. De kerncompetenties worden vervolgens op concrete wijze vertaald in opleidingsonderdelen (zowel wat de inhoud, als wat de werkvormen en evaluatie betreft).” Het zelfevaluatierapport lijst de 12 geherformuleerde kerncompetenties op: De kerncompetenties die de studenten van de master IBD zich dienen eigen te maken zijn de volgende: De master-na-master: - kent de stand van zaken van het wetenschappelijk onderzoek in de discipline van de internationale betrekkingen. - past de belangrijkste politicologische theorieën, benaderingwijzen en concepten van de internationale betrekkingen toe om een probleem uit de internationale politiek te analyseren. - heeft gevorderd inzicht in de politieke, historische, juridische en economische problemen uit de internationale politiek. Opleidingsrapport
24
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
- definieert belangen en machtsverhoudingen in de internationale politiek en kan deze inschatten. - kent de institutionele architectuur, de besluitvorming en het beleid in het domein van de internationale betrekkingen en van internationale organisaties. - analyseert op wetenschappelijke en kritische wijze problemen uit de internationale betrekkingen en kan daarover een weloverwogen standpunt in nemen. - kan op een creatieve, probleemoplossende en maatschappelijk verantwoorde wijze problemen uit de internationale betrekkingen duiden en beoordelen. - kan een probleem uit de internationale betrekkingen op een grondige en gestructureerde wijze uitwerken. - rapporteert, presenteert, debatteert en adviseert (schriftelijk én mondeling) over een probleem uit de internationale politiek. - is in staat om internationale onderhandelingen voor te bereiden, uit te voeren en de bereikte resultaten te beoordelen. - kan het buitenlands beleid van staten en regio’s analyseren. - beschikt over gevorderde communicatieve en sociale vaardigheden
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie In het visitatierapport 2007 kende de Commissie Politieke wetenschappen de opleiding een onvoldoende toe voor het facet 1.1. De Commissie meende dat de doelstellingen ten tijde van de visitatie eerder instrumenteel dan kritisch-wetenschappelijk waren opgesteld. Naar het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau, naar de competenties voor het zelfstandig kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek, naar het bijbrengen van een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis, en het bijbrengen van de mogelijkheden om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en de interpreteren, ging te weinig aandacht. De doelen strookten ook niet met de eisen die de Commissie in haar referentiekader voor een master-na-masteropleiding in de Politieke Wetenschappen had geformuleerd. De doelen streefden niet naar gespecialiseerde kennis en inzicht die gebaseerd is op de kennis en inzicht die op het niveau van de initiële master werden aangebracht en deze dient te verbreden of te verdiepen. De doelen maakten evenmin duidelijk dat die gespecialiseerde kennis het mogelijk moet maken om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en toepassen van wetenschappelijke kennis. Oordeel van de Commissie Internationale Betrekkingen en Diplomatie, 2010. De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ van de ‘Master in de Internationale Betrekkingen en de Diplomatie’ als voldoende. De Commissie oordeelt dat de doelstellingen van de master-na-masteropleiding werden geherformuleerd op masterniveau en stroken met artikel 58 van het Structuurdecreet, nl. met de Dublin descriptoren, beschreven voor een academische masteropleiding. Ze zijn duidelijk gericht op het beheersen van algemene en algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau. Ze hebben daarbij een duidelijke aandacht voor het bijbrengen van een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis en voor het verwerven van inzicht in de nieuwste ontwikkelingen. In de doelstellingen wordt rekening gehouden met de multidisciplinaire aard van het domein van de internationale betrekkingen en diplomatie. De doelstellingen zijn gericht op het verwerven van inzicht in theorievorming en op de interpretatie ervan. Er is ook aandacht in de doelstellingen voor het ontwikkelen van onderzoekscompetenties en voor het leveren van een originele bijdrage aan de kennis. De Commissie is van oordeel dat er uit de doelstellingen een duidelijke mix blijkt van domeinen waarin het programma verbredend is (vb. recht – economie – politieke wetenschappen ; aspecten voor studenten met een andere dan deze vooropleidingen) en andere domeinen waarin het programma verdiepend is (vb. domein diplomatie en de studie van de Europese Unie als politiek systeem). Zij meent dan ook dat de master-na-master een goed evenwicht heeft tussen beide dimensies en dat dit strookt met de instroomkarakteristieken van de studenten. De Commissie suggereert om de doelstellingen betreffende het leren omgaan met interculturele verschillen en de aandacht voor ethische overwegingen terug te expliciteren in de nieuwe opleidingsdoelstellingen en dit omdat ze wel degelijk aan bod komen in het programma.
Opleidingsrapport
25
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen In het visitatierapport 2007 kende de Commissie Politieke wetenschappen de opleiding een onvoldoende toe voor het facet 1.2. De Commissie meende dat in het zelfevaluatierapport, 2007 de domeinspecifieke aspecten van de doelstellingen onvoldoende waren uitgewerkt en te vaag waren geformuleerd. De academische eisen die werden gesteld aan de opleiding waren ingevuld vanuit de onderzoekservaring van de docenten, maar strookten volgens de Commissie niet met de eisen die aan een academische masteropleiding worden gesteld en met de criteria die de Commissie in haar referentiekader had geformuleerd. Een expliciete toetsing van de doelen aan de eisen die door het betrokken wetenschapsveld werden gesteld, was ook niet gebeurd. Het zelfevaluatierapport bracht de kerntaken in beeld die Masters in de Internationale Betrekkingen en Diplomatie kunnen vervullen in een aantal beroepsvelden en welke competenties hiervoor vereist zijn, maar een expliciete toetsing van de doelstellingen aan het beroepenveld was evenmin gebeurd. Oordeel van de Commissie Internationale Betrekkingen en Diplomatie, 2010. De Commissie beoordeelt het facet ‘domeinspecifieke eisen’ van de ‘Master in de Internationale Betrekkingen en de Diplomatie’ als voldoende. De master-na-masteropleiding heeft een bijzondere focus op diplomatie en zet voor haar breed publiek aan instromende studenten in op methoden en technieken van internationale betrekkingen, de Europese Unie als politiek systeem en de disciplines diplomatie en onderhandelingen. De domeinspecifieke doelstellingen van de opleiding stroken met deze karakterisering van het programma en voldoen aan de criteria die de Commissie in haar referentiekader heeft vastgelegd. De Commissie onderstreept dat de domeinspecifieke doelstellingen voor het domein diplomatie in deze opleiding bijzonder sterk zijn. De domeinspecifieke doelstellingen doorstaan – haar inziens – een internationale toets met vergelijkbare opleidingen, bvb. te Leiden, in Louvain La Neuve en aan de University of Kent, Brussels en stroken aldus met de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en de wetenschappelijke kerndisciplines. In het kader van het verbeterplan hield de opleiding een informele visitatie. De Commissie is van oordeel dat dit een bijzonder nuttige oefening was en de aanbevelingen hiervan waardevolle suggesties leveren om de opleiding verder te versterken en de domeinspecifieke doelstellingen nog duidelijker te omschrijven. De Commissie is van mening dat de masteropleiding – op basis van de domeinspecifieke doelstellingen – in staat is om zeer goede algemene en breed geschoolde humane wetenschappers (met – in de meeste gevallen – een vooropleiding politicologie, geschiedkunde of rechten) te vormen die inzetbaar zijn in diverse aan diplomatie en internationale betrekkingen gerelateerde domeinen van het wetenschappelijk onderzoek, alsook in een professionele (niet-academische) setting. De Commissie stelt vast dat er tot op dit ogenblik vooral een informele toetsing van de domeinspecifieke doelstellingen is uitgevoerd, gestoeld op de goede contacten van de docenten met het beroepenveld en met alumni die in diverse domeinen tewerkgesteld zijn en vooral deze initiatieven aanleiding hebben gegeven tot een herformulering van de domeinspecifieke doelstellingen. De opleidingsverantwoordelijken waren ten tijde van de verkorte visitatie in volle voorbereiding om deze expliciete toetsing uit te voeren, door het af bakenen van de diverse sectoren waarin alumni tewerkgesteld zijn, en door het voorbereiden van de vragenlijsten die zij aan de werkgevers van de alumni van het programma willen voorleggen. De Commissie begrijpt dat dit een arbeidsintensieve activiteit is voor de opleiding (temeer omdat het alumnibestand niet centraal beheerd wordt binnen de universiteit) maar dringt er ten stelligste op aan dat deze toetsing ook expliciet gebeurt en de resultaten ervan gedocumenteerd worden bij de volgende onderwijsvisitatie. De Commissie meent dat naast vragenlijsten ook focusgroepen en structureel overleg met het beroepenveld nodig is om een duidelijk zicht te krijgen op de verwachtingen van het beroepenveld, mede om een toetsing uit te voeren van de kennis die de opleiding via informeel overleg met alumni en werkgevers bereikt, en de tot nu toe genomen – intuïtief logische – bijsturing van de domeinspecifieke doelstellingen te bevestigen of aan te passen.
Opleidingsrapport
26
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
De Commissie is van oordeel dat, omdat talenkennis (zeker het Engels en het Frans) bijzonder belangrijk is in het domein van de diplomatie, de opleiding beter zou moeten communiceren aan haar studenten dat deze taalkennis bijzonder belangrijk is en een strikte vereiste is, wil de alumnus van deze opleiding functioneren in het domein van de diplomatie. Dit betekent niet dat de Commissie van oordeel is dat het programma in taalonderwijs moet voorzien (nu wordt hoofdzakelijk Engelstalige vakliteratuur gebruikt in de opleiding). Zij bedoelt wel dat het voor de studenten die in de ‘Master in de Internationale Betrekkingen en de Diplomatie’ instromen duidelijk zou moeten zijn dat zij een zeer goede kennis van het Frans, naast het Engels, nodig hebben, willen zij in het domein van de diplomatieke betrekkingen tewerkstelling vinden. Indien de opleiding het hiermee eens is zou dit volgens de Commissie ook best tot uiting komen door meer gebruik te maken van Franstalige vakliteratuur. pp
Algemene conclusie bij onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding Vermits de Commissie de facetten ‘Niveau en oriëntatie’ en ‘Domeinspecifieke eisen’ als voldoende beoordeelt voor de ‘Master in de internationale betrekkingen en de diplomatie’, heeft de Commissie een positief oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen’.
Onderwerp 2
Programma
Beschrijving van het master-na-master prrogramma ‘Master in de Internationale Betrekkingen en de Diplomatie’, zoals opgenomen in het zelfevaluatierapport. Het programma van de opleiding bestaat vanaf het academiejaar 2008-2009 uit vier onderdelen: - twee politicologische plichtvakken (15 studiepunten) - twee vakken uit het interdisciplinair basispakket van 3 vakken (12 studiepunten) - drie uitdiepende keuzevakken uit een aanbod van 10 vakken (18 studiepunten) - een masterproef (15 studiepunten) Deze structuur vertoont een aantal substantiële wijzigingen ten opzichte van het programma van de opleiding zoals beschreven in het vorige Zelfevaluatierapport en het Visitatierapport. Hierdoor wordt het politicologisch profiel van de nieuwe IBD-opleiding scherper. Het nieuwe programma heeft een duidelijke politiekwetenschappelijke dominantie en hoofdstroom. De basis van de opleiding wordt gevormd door 2 politicologische stamvakken, m.n. ‘Theorieën en methoden van de Internationale Betrekkingen’ en ‘Diplomatie en Onderhandelen’. Deze twee verplichte opleidingsonderdelen vormen de wetenschappelijke politicologische basispijlers. In deze opleidingsonderdelen wordt uitvoerig ingegaan op de stand van zaken en op belangrijke theorieën in het onderzoeksdomein van de Internationale Betrekkingen en de Diplomatie. In het opleidingsonderdeel ‘Diplomatie en onderhandelen’ (dat 9 studiepunten telt) bekwamen de studenten zich daarnaast door middel van meerdere onderhandelingssimulaties in diplomatieke vaardigheden. De politiek-wetenschappelijke basis van de opleiding wordt aangevuld met een historische, juridische en economische studie van het vakgebied van de internationale betrekkingen. Naast de 2 politicologische stamvakken biedt de opleiding dus 3 vakken uit een interdisciplinair basispakket (recht, economie, en geschiedenis) aan, waarvan de studenten er minstens 2 dienen te volgen, en wel in functie van de vraag of ze één van deze drie subdisciplines in hun eerste MA–opleiding al onder de knie hebben gekregen. Samen met de 2 politicologische stamvakken vormen deze drie opleidingsonderdelen de wetenschappelijke pijlers van de opleiding, waardoor de opleiding zich onderscheidt door haar interdisciplinariteit. De keuze van de opleidingscommissie om studenten te laten kiezen tussen 2 van deze 3 opleidingsonderdelen hebben wij gemaakt op basis van twee overwegingen. Ten eerste heeft een groot aandeel van de studenten die in de opleiding instromen in hun vooropleiding reeds één van de drie vakken uit het interdisciplinaire basispakket afgelegd. Dit geldt vooral voor de Masters in de rechten, economie, of geschiedenis die in de opleiding instromen. De instroomgegevens van de voorgaande academiejaren tonen aan dat deze groep studenten erg goed vertegenwoordigd is in de studentenpopulatie. De opleidingscommissie verlangt dat studenten die een opleidingsonderdeel uit het interdisciplinaire basispakket reeds gevolgd hebben, het vak in kwestie vervangen
Opleidingsrapport
27
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
door een ander basisopleidingsonderdeel. Bijvoorbeeld: een student die instroomt met een Masteropleiding in de Rechten, volgt niet het juridische opleidingsonderdeel, maar wel het economische en het historische. Aangezien niet alle studenten die in de opleiding instromen al één van de vakken uit het interdisciplinaire basispakket in de vooropleiding hebben afgelegd, raden wij deze studenten sterk aan om ook het derde vak uit het interdisciplinair basispakket in hun programma op te nemen (en dus één keuzevak op te offeren). Vanaf het academiejaar 2010-2011 worden de studenten daartoe zelfs verplicht. De opleiding biedt daarnaast een reeks keuzevakken aan die verschillende themata verder uitdiepen en de studenten een uitgebreide mogelijkheid bieden tot specialisatie in verschillende subdomeinen uit de internationale betrekkingen. De keuze-opleidingsonderdelen vormen zowel een uitdieping als een uitbreiding van het programma. Ze gaan dieper in op bepaalde subdomeinen en/of regio’s van de internationale politiek en diplomatie. Studenten dienen 3 vakken te kiezen uit dit aanbod van 10 (of het niet gekozen derde vak uit het interdisciplinaire basispakket). Tot slot moeten studenten een masterproef schrijven, d.w.z. op een zelfstandige basis, maar in nauwe samenwerking met de promotor, eigen wetenschappelijk onderzoek verrichten en dit schriftelijk werkstuk op een mondelinge verdediging toelichten voor de medebeoordelaar en de promotor. De masterproef vormt het sluitstuk van de opleiding (zie masterproef). Schematisch overzicht van het programma vanaf 2008-2009: Verplichte vakken (15 ECTS) - Theorieën en Methoden van de Internationale Betrekkingen(6 ECTS) - Diplomatie en Onderhandelen (9 ECTS) Basisvakken (twee te kiezen uit drie in functie van vooropleiding): (12 ECTS) - Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen (6 ECTS) - Int. Economie en Internationale Economische organisaties (6 ECTS) - Volkenrecht en Volkenrechtelijke Instellingen (6 ECTS) Keuzevakken (18 ECTS): drie te kiezen uit: - De EU als Politiek Systeem - European Negotiation Seminar - Recht van de EU - International Political Economy - Internationale Veiligheid - Belgisch & Vergelijkend Buitenlands Beleid - Development Studies & Debating Development - Midden-Oosten - East Asia - of het niet gekozen derde basisvak Masterproef (15 ECTS) Schematisch overzicht van de curricula van de voorbereidingsprogramma’s vanaf 2008-2009: Inhoud van het voorbereidingsprogramma van 6 ECTS - Inleiding tot de politicologie (6 ECTS) Inhoud van het voorbereidingsprogramma van 60 studiepunten - Inleiding tot de politicologie (6 ECTS) - Inleiding tot het recht en de publieke instellingen (6 ECTS) - Inleiding tot de algemene economie (6 ECTS) - Inleiding in de internationale betrekkingen (6 ECTS) - Sociale en politieke geschiedenis (6 ECTS) - Sociale en politieke filosofie (6 ECTS) - Kwalitatieve onderzoeksmethoden (6 ECTS) - Comparative politics (6 ECTS) - European integration (6 ECTS) - Politieke Sociologie (6 ECTS)
Opleidingsrapport
28
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
Facet 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma In het visitatierapport 2007 kende de Commissie Politieke wetenschappen de opleiding een onvoldoende toe voor het facet 2.1. De Commissie meende dat het programma de studenten wellicht voldoende mogelijkheden bood om de vooropgestelde eindkwalificaties te bereiken maar vond dat het programma, net zoals de doelstellingen, niet getuigde van een masterniveau. Via het luik diplomatie kregen de studenten een gedegen inzicht in de diplomatieke theorie en werden ook hun onderhandelingsvaardigheden getraind. Via de keuzeopleidingsonderdelen en het ‘Seminarie’ werden de communicatievaardigheden aangescherpt. Het pakket internationale betrekkingen situeerde zich volgens de Commissie nog te veel op een inleidend niveau. Met name twee opleidingsonderdelen hadden uit het programma gehaald moeten worden omdat zij zich volgens de Commissie op een bachelorniveau bevonden. Het ging om ‘Theorie van de Internationale Betrekkingen’, en ‘Volkenrecht en volkenrechtelijke instellingen’. De Commissie was van mening dat dergelijke opleidingsonderdelen in een voorbereidingsprogramma moesten worden aangeboden (zie facet 2.9.). Door het ontbreken van een opleidingsonderdeel over het Belgische buitenlands beleid sinds oktober 2006 werd de doelstelling die poneerde dat ‘de master kan anticiperen op en een correctie inschatting kan maken van internationaal-economische en –politieke ontwikkelingen, en hun mogelijk consequenties voor de buitenlandse politiek en de positie van België/Vlaanderen in de wereld’ onvoldoende gerealiseerd. De Commissie had evenwel tijdens haar bezoek vernomen dat de opleidingsverantwoordelijken hier vanaf het academiejaar 2007-2008 wilden bijsturen met het keuzeopleidingsonderdeel ‘Belgisch en vergelijkend buitenlands beleid’. De Commissie wenste ten slotte op te merken dat de vertaling van de eindkwalificaties in leerdoelen van (onderdelen van) het programma op een weinig doordachte manier was gebeurd. De programmamakers gingen er bij voorbeeld van uit dat in bepaalde opleidingsonderdelen omzeggens alle competenties aan bod kwamen, wat niet realistisch is. Oordeel van de Commissie Internationale Betrekkingen en Diplomatie, 2010 De Commissie beoordeelt het facet ‘relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma’ van de ‘Master in de Internationale Betrekkingen en de Diplomatie’ als voldoende. De Commissie is van mening dat het master-na-masterprogramma de eindkwalificaties en de geherformuleerde kerncompetenties van de opleiding op voldoende wijze vertaalt op het niveau van de opleidingsonderdelen alsook op het niveau van de gehele opleiding. Het academisch niveau van de masteropleiding blijkt ondermeer uit het gebruik van (eigen en (inter-) nationale) onderzoeksgerelateerde contexten en uit het ruim aanbod aan wetenschappelijke literatuur waaraan wordt gerefereerd in de diverse opleidingsonderdelen. De aandacht voor de internationale dimensie is inherent aan de discipline en de verdere ontwikkeling van disciplinespecifieke kennis en inzichten dragen bij tot een duidelijke sterke invulling van het programma. De Commissie meent dat de masteropleiding de studenten duidelijke mogelijkheden biedt om de kerncompetenties te verwerven. Voor de Commissie is het hoger niveau – dan voorheen – van het programma sterk gekoppeld aan de bijgestelde, sterker methodologisch onderbouwde, invulling van het opleidingsonderdeel ‘Theorieën en methoden van de internationale betrekkingen’. Dit opleidingsonderdeel dient de studenten vertrouwd te maken met de heuristieken en modellen die binnen het domein van de internationale betrekkingen gehanteerd worden om onderzoek uit te voeren. De Commissie meent dat het hierbij cruciaal is dat de student inziet dat de gekozen methodologie een invloed heeft op het onderzoeksopzet en eventueel ook grenzen stelt aan de interpretatie van de resultaten. De Commissie vernam tijdens het gesprek met de docenten dat er een bijzonder zinvolle invulling wordt gegeven aan dit opleidingsonderdeel en stelt vast dat deze invulling op basis van de toelichting beter is, dan uit de lezing van het zelfevaluatierapport kon worden afgeleid. De Commissie vraagt dan ook om de omschrijving expliciet in de ECTS-fiche voor dit opleidingsonderdeel op te nemen. De Commissie was tijdens de voorbereiding de mening toegedaan dat het opleidingsonderdeel ‘Theorieën en methoden van de internationale betrekkingen’ nog een té inleidend niveau zou hebben. De Commissie heeft dit thema bevraagd tijdens de gesprekken en er werd toegelicht dat het niveau van deze cursus duidelijk voldoende geavanceerd is en op masterniveau gegeven wordt, en dit opleidingsonderdeel, mede gelet op de breedte van de instroomkarakteristieken van de studenten, aldus relevant en zinvol is. De Commissie merkt op dat een aantal opleidingsonderdelen zich wel situeren op het niveau van de bachelor, maar meent dat dit strookt met de multi-disciplinariteit van de discipline internationale betrekkingen en diplomatie, waardoor studenten met verschillende voorop-
Opleidingsrapport
29
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
leidingen voldoende basiskennis moeten hebben in politicologie, economie en in het recht om de verdiepende opleidingsonderdelen in perspectief te kunnen plaatsen. De studenten gaven tijdens de gesprekken aan dat het samen volgen van deze opleidingsonderdelen met derde bachelorstudenten politieke wetenschappen geen drempel is om tot diepgaande discussies te gaan en de materie ten gronde te bespreken. De Commissie is van oordeel dat een systematische, expliciete vertaling van de geherformuleerde kerncompetenties in de ECTS-fiches van de individuele opleidingsonderdelen nog voor de meeste opleidingsonderdelen dient te gebeuren. De Commissie is van oordeel dat de ECTS-fiches geen formaliteit zijn, maar een duidelijk middel om over de begincompetenties, de doelstellingen, de inhoudelijke invulling, de werkvormen, evaluatievormen, het studiemateriaal en de studiebegeleiding te communiceren met op de eerste plaats studenten maar tevens ook met de andere docenten. Zij is van mening dat de ECTS-fiche voor het nieuwe opleidingsonderdeel ‘Belgisch en Vergelijkend Buitenlands beleid’ hiervoor als voorbeeld kan gesteld worden. Dat de opleidingsonderdelen ook voor andere studentengroepen toegankelijk zijn – in die gevallen waar vakken door meerdere studentengroepen gezamenlijk worden gevolgd – is volgens de Commissie geen belemmering om een duidelijke, inhoudelijke invulling te geven aan deze ECTS-fiches. De Commissie verwacht dan ook dat alle opleidingsfiches van de opleiding tegen de volgende visitatie zullen bijgewerkt zijn. De Commissie onderschrijft de positieve bevindingen van de visitatiecommissie in 2007 over de invulling van het curriculum en stelt vast dat daar waar de opleiding toen reeds sterk inzette op diplomatie en onderhandelen, deze aspecten inmiddels nog versterkt zijn in het curriculum. De Commissie meent dat ook een afgestudeerde Master in de politieke wetenschappen, bij het volgen van deze master-na-masteropleiding een interessant en verdiepend programma kan samenstellen dat hem/haar een goede voorbereiding geeft op de instap in het beroepenveld in het domein van de diplomatie en het onderhandelen op internationaal niveau. De Commissie raakte er, op basis van de gesprekken met de diverse geledingen van overtuigd dat de opleiding er goed aan zou doen om een ‘programmadag’ te organiseren voor het docentenkorps. Dit zou hen de kans bieden om samen te reflecteren over de gemaakte inhoudelijke bijstellingen in het programma, over de effecten ervan op het leren van de studenten, over mogelijke dwarsverbanden tussen de diverse opleidingsonderdelen en thema’s die herhaaldelijk aan bod dienen te komen, alsook over de verwachte effecten van deze aanpassingen op het opzet, de inhoud en de begeleiding van de masterproef, naast de effecten die wenselijk zijn op het analytisch vermogen van de student dat uit het masterproefonderzoek moet blijken.
Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma In het visitatierapport 2007 kende de Commissie Politieke Wetenschappen de opleiding een onvoldoende toe voor het facet 2.2. De commissie was van oordeel dat het programma een sterk professioneel karakter had zowel wat kennis als vaardigheden betrof. In het programma was er onvoldoende aandacht voor kennisontwikkeling. De studenten kregen een initiatie in diplomatie en internationale betrekkingen mee die gestoeld was op actuele kennis en inzichten, maar de kennisontwikkeling in de internationale betrekkingen had veel meer verdiepend moeten zijn. De vaardigheden die in het programma aan bod kwamen waren hoofdzakelijk gericht op het maatschappelijk en beroepsmatig functioneren. Naar het bijbrengen van een onderzoeksattitude en onderzoeksvaardigheden ging er weinig aandacht. Oordeel van de Commissie Internationale Betrekkingen en Diplomatie, 2010 De Commissie beoordeelt het facet ‘eisen professionele en academische gerichtheid van het programma’ van de ‘Master in de Internationale Betrekkingen en de Diplomatie’ als voldoende. De Commissie stelt vast dat de opleidingsverantwoordelijken en de staf zware inspanningen geleverd hebben om het programma aan te passen aan de geherformuleerde doelstellingen. Het programma zet nu sterker dan tevoren in op kennisontwikkeling op een gevorderd niveau en legt een duidelijke theoretische basis voor het verder ontwikkelen van onderzoeksattitudes en onderzoeksvaardigheden. Het ontwikkelen van deze vaardigheden komt voornamelijk tot uiting in de uitwerking van de taken en de opdrachten, simulaties en het uitwerken van gevalstudies, alsook in de masterproef. Het masterprogramma sluit goed aan bij recente ontwikkelingen (vb. de post-
Opleidingsrapport
30
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
moderne stroming) en bij lopend (inter-)nationaal onderzoek in de bestudeerde kennisdomeinen. Daarnaast gebruiken de docenten actuele (of historische) onderwerpen en komen de studenten duidelijk in contact met lopend wetenschappelijk en serviceonderzoek dat aan de UA wordt uitgevoerd. De master-na-masteropleiding sluit voldoende aan bij de actuele beroepspraktijk, ondermeer door gastlezingen en uitwisselingen van docenten. Zo komen er ondermeer functionarissen van de Europese Commissie les geven in het programma, volgen de studenten conferences te Brussel, komen onderzoekers in de finale fase van hun doctoraatsonderzoek van the European University Institute, Firenze, voor beperkte tijd les geven over dit onderzoek in het programma, zo is er goede aandacht voor excursies en seminaries, alsook voor de simulaties en trainingen in onderhandelingstechnieken (vb. het EUROSIM, het ‘international simulation of EU negotiations and decision-making’). Dwarsverbindingen doorheen het programma worden op dit ogenblik vooral impliciet gelegd door de docenten, bij het kaderen van de actuele contexten tijdens de hoorcolleges, de seminaries en cases. De Commissie meent dan ook dat het de opleiding ten goede zou komen om daar structureel over te overleggen binnen het docentenkorps, teneinde overlapping te vermijden en een duidelijke keuze te kunnen maken als didactisch team over de besproken casussen. Zij verwijst in deze dan ook naar de ‘programmadag’ die zij voor deze opleiding in facet 2.1 suggereert. De Commissie is van oordeel dat de disciplines ‘internationale betrekkingen’ en ‘diplomatie’ bij uitstek een interdisciplinair karakter hebben, en herkent deze multidisciplinariteit ook in diverse elementen van het programma. Ook in de discussies en simulaties komen de politicologische, economische en juridische aspecten duidelijk aan bod. Vooruitlopend op de nog te nemen beslissing en omvorming van de huidige éénjarige master in de Politieke Wetenschappen tot een tweejarige masteropleiding, zien de opleidingsverantwoordelijken daarin een mogelijkheid om een verdere praktijkervaring in het programma in te bedden door hetzij een optionele of verplichte stage in te voeren, wanneer een verruiming (eventueel tot 90 ECTS) of zelfs een verdubbeling van het aantal studiepunten voor de master zou doorgevoerd worden.
Facet 2.8. Masterproef In het visitatierapport 2007 kende de Commissie Politieke wetenschappen de opleiding een onvoldoende toe voor het facet 2.8. De Commissie achtte de kwaliteit van de masterproeven over het algemeen onvoldoende. Ze meende dat de lat hoger gelegd moest worden. De promotoren waren bovendien over het algemeen nogal genereus in het toekennen van punten. De Commissie vond het tevens niet kunnen dat het eindwerk alleen door de promotor beoordeeld werd en meende dat, zeker voor een dergelijke opleiding, een mondelinge publieke verdediging een must is. Uit de enquête van de afgestudeerden bleek wel dat ze over het algemeen tevreden waren met hun begeleiding. Ook de studenten waarmee de Commissie gesproken heeft, waren die mening toegedaan. Oordeel van de Commissie Internationale Betrekkingen en Diplomatie, 2010 De Commissie beoordeelt het facet ‘masterproef’ van de ‘Master in de Internationale Betrekkingen en de Diplomatie’ als voldoende. De Commissie stelt vast dat de opleiding duidelijk stappen heeft gezet om te remediëren voor de tekortkomingen die de vorige visitatiecommissie signaleerde met betrekking tot de masterproef. Zo is er een tweede beoordelaar ingevoerd (overigens in de hele Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen van de UA). Daarnaast werd ook de mondelinge verdediging ingevoerd voor de masterproef en moeten studenten sinds dit jaar een startpaper indienen bij de aanvang van het tweede semester van de opleiding. Het zelfevaluatierapport beschrijft de inhoud en het concept van de masterproef als volgt: “In het kader van de masterproef wordt van de student een neerslag verwacht van een uitgebreid empirisch onderzoek en of literatuurstudie. De studenten dienen in hun eindwerk aan te tonen dat ze hun vakgebied beheersen en dat ze in staat zijn om de wetenschap op zelfstandige wijze te beoefenen of de wetenschappelijke kennis toe te passen. De student geeft hiermee blijk van een analytisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau. Van de studenten wordt verwacht dat zij, onder begeleiding van een promotor, zelf een onderwerp uitdiepen en hierover verslag uitbrengen. Het kan daarbij zowel
Opleidingsrapport
31
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
gaan om een uitgebreid empirisch onderzoek als om een diepgaande literatuurstudie (meestal het tweede). De studenten zijn vrij bij de keuze van het onderwerp. Er wordt echter aangeraden een onderwerp te kiezen in het specifieke vakgebied van de promotor. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid (= de onderzoeksingesteldheid) van de student.” De Commissie is van oordeel dat de masterproef nu een betere academische inslag heeft dan tijdens de vorige visitatie. Het gewicht van de masterproef bedraagt 15 ECTS, wat een kwart is van de omvang van de opleiding. De masterproefomvang voldoet hiermee aan de decretale eisen ter zake. De Commissie heeft een grondige studie gewijd aan een selectie masterproeven (die ingediend werden na de visitatie van 2007) en dit voorafgaand aan én tijdens het bezoek. Zij evalueert de kwaliteit van de masterproeven over het algemeen als voldoende. Ze is van mening dat van een masterproef in het domein van de internationale betrekkingen en de diplomatie mag verwacht worden dat het een origineel wetenschappelijk werk is van goed niveau of een kritische studie en reflectie over een bepaald onderwerp op basis van (primaire of secundaire) bronnen. Zij is van oordeel dat het wetenschappelijk karakter van de masterproeven sinds 2007-2008 voldoet aan de basiskwaliteit van een academische master. Wel stelt de Commissie nog een sterke variatie vast in het niveau van de masterproeven. De Commissie meent dat de scores, zeker sinds de geïntroduceerde maatregelen ter verbetering een zekere omslag teweeg hebben gebracht waarvan de eerste effecten zich aftekenen in de masterproeven van 2008-2009 en 2009-2010. De Commissie koppelt de tot op zekere hoogte nog variabele kwaliteit van de masterproeven voor een deel aan de multidisciplinaire aard van de wetenschapsdiscipline en voor een deel aan de vooropleiding van de individuele student, temeer omdat de studenten tijdens de gesprekken toch nog aangaven dat zij vaak schijnen terug te grijpen naar de heuristieken waarmee zij vertrouwd zijn uit hun initiële masteropleiding. De Commissie meent dat overleg over de inhoudelijke aanpak van de masterproef in de internationale betrekkingen en diplomatie (gegeven een diverse studenteninstroom uit voornamelijk historische, juridische of politologische richtingen) door het hele docentenkorps (dat als tweede beoordelaar fungeert voor de evaluatie van de masterproeven) wenselijk is om een duidelijke normstelling en consensus over het vereiste niveau en de uitwerkingsgraad van de masterproef te bespreken. Zij meent dat de gekozen methodologie en de consequenties daarvan voor het uitgevoerde onderzoek, minstens in de startpaper expliciet dienen beschreven en beargumenteerd te worden door de student. Daarnaast meent zij dat ook afstemming over de beoordelingscriteria van de masterproef en een voor alle masterproeven generieke beoordelingsmatrix nuttig kan zijn om alle masterproeven op een gelijkaardige wijze te beoordelen. De Commissie werd tijdens de gesprekken toegelicht dat de punten van de individuele beoordelaars nu vergeleken worden, en daar waar er significante verschillen zijn, de scores besproken en heroverwogen worden. De Commissie is van oordeel dat de begeleiding van de masterproef over de ganse lijn adequaat is, maar nog verder verbeterd kan worden in de zin van de geformuleerde suggesties. De Commissie kon zich tijdens de gesprekken met de staf niet van de indruk ontdoen dat een aantal docenten op dit ogenblik een – naar haar inschatting – al té optimistisch beeld hebben over de kwaliteit van de masterproeven sinds 2008-2009 en een zéér goede kwaliteit als definitief verworven karakteristiek beschouwen. De Commissie is kritischer wat dit betreft en meent dat er nog duidelijke inspanningen en monitoring dient te gebeuren om het inderdaad hoger niveau als een ‘verworven karakteristiek’ te kunnen beschouwen. Zij is er zich van bewust dat de omslag die werd gerealiseerd door het opleidingsonderdeel ‘theorieën en methoden van de internationale betrekkingen’ op een meer diepgaande manier aan de studenten aan te bieden en het vak methodologisch sterker te maken, zich gaandeweg méér zichtbaar zal aftekenen in het hogere niveau van de masterproeven in de komende jaren. Zij meent desalniettemin dat op dit ogenblik – als gevolg van de intensieve inspanningen op dit vlak – inmiddels de basiskwaliteit wordt gegarandeerd, wat een beduidend hoger niveau is, in vergelijking tot de vorige visitatie.
Opleidingsrapport
32
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
Facet 2.9 Toelatingsvoorwaarden In het visitatierapport 2007 kende de Commissie Politieke wetenschappen de opleiding een onvoldoende toe voor het facet 2.9. De commissie rapporteerde dat de master-na-masteropleiding rechtstreeks toegankelijk was voor alle houders van een masterdiploma. Gemiddeld stroomden er van 2003 tot 2006 jaarlijks 92 studenten in. De Commissie stelde vast dat de instroom zeer gevarieerd was met studenten uit diverse studierichtingen. Deze brede instroom was een bewuste keuze omdat het beroepenveld, dixit de opleidingsverantwoordelijken “ook het professionele veld van de internationale betrekkingen en diplomatie nood heeft aan mensen met een diversiteit aan achtergronden”. Niettemin was het volgens de Commissie toch nodig om de toelatingsvoorwaarden te verstrengen en een schakelprogramma te ontwerpen. Deze maatregelen waren nodig om het niveau van de opleiding te verhogen. De Commissie argumenteerde in 2007 in het visitatierapport dat het programma opleidingsonderdelen op een inleidend niveau bevatte, wat voor de Commissie in een master echt niet kan. Een schakelprogramma kon – haar inziens – hieraan verhelpen en ervoor zorgen dat de studenten op een gelijk niveau instromen. De Commissie vernam in 2007 – zowel van de alumni als van de studenten – dat de niveauverschillen tussen de studenten groot waren en dit een hypotheek legde op de seminaries, de debatten en op het maken van groepspapers die bij een aantal opleidingsonderdelen hoorden. Oordeel van de Commissie Internationale Betrekkingen en Diplomatie, 2010 De Commissie beoordeelt het facet ‘toelatingsvoorwaarden’ van de Master in de Internationale Betrekkingen en de Diplomatie’ als goed. Om toegelaten te worden tot de Master in de Internationale Betrekkingen en de Diplomatie is een diploma van Master (of Licentiaat) vereist. Af hankelijk van de specifieke vooropleiding van de student kan hij/zij rechtstreeks, of mits het volgen van een voorbereidingsprogramma van 6 of 60 studiepunten, instromen in de opleiding. -- De rechtstreekse instroom is voorbehouden voor Masters in de Politieke en Sociale Wetenschappen (Politieke wetenschappen, Communicatiewetenschappen, Sociologie, Sociaal-Economische wetenschappen of gelijkgestelde opleidingen). -- Masters in de Rechten, Masters in de Economie, Masters in de Geschiedenis en Masters in de Humane Wetenschappen (vb. taal- en letterkunde, wijsbegeerte, criminologie, psychologie, handelswetenschappen) kunnen instromen mits het volgen van een voorbereidingsprogramma van 6 studiepunten. -- Andere masters (andere dan masters in de humane wetenschappen) (vb. Masters in de Bio-medische, Medische en Exacte wetenschappen (vb. fysica, biologie, chemie, wiskunde, informatica, bioingenieur, burgerlijk ingenieur) en Masters Vertaler-Tolk stromen in na een voorbereidingsprogramma van 60 studiepunten. -- Studenten kunnen ook op individuele basis tot het programma worden toegelaten, na een positief advies van de opleidingscommissie over hun onderwijsportfolio. In 2008-2009 stroomden 121 en in 2009-2010 stroomden 109 studenten in. In 2008-2009 volgden 62 studenten het voorbereidingsprogramma van 6 studiepunten en volgden 7 studenten het voorbereidingsprogramma van 60 studiepunten. In 2009-2010 volgden 64 studenten het voorbereidingsprogramma van 6 studiepunten en volgden 6 studenten het voorbereidingsprogramma van 60 studiepunten. De Commissie is van oordeel dat de opleidingsverantwoordelijken héél goede inspanningen geleverd hebben om de toelatingsvoorwaarden te verstrengen, door het invoeren van het korte (6 ECTS) en uitgebreide voorbereidingsprogramma (60 ECTS). De Commissie meent ook dat deze maatregel inderdaad effect heeft en vernam tijdens het gesprek met de studenten dat de niveauverschillen sinds de invoering van deze maatregel, inderdaad geringer zijn, terwijl de diversiteit aan instromende studenten blijft, wat verrijkend is voor de studenten omdat zij verschillende benaderingen kunnen leren van elkaar. De Commissie beoordeelt de kwaliteit van het voorbereidingsprogramma van 6 ECTS als adequaat. Zij meent ook dat het – volgens de plannen van de opleidingsverantwoordelijken – een goed gegeven zou zijn om het voorbereidingsprogramma uit te breiden tot 12 of misschien zelfs tot 18 studie-
Opleidingsrapport
33
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
punten. De Commissie meent dat het opleidingsonderdeel ‘Inleiding tot de politicologie’ wel het best behouden kan blijven omdat de opleiding sterk steunt op politicologische basisinzichten. Een eventuele aanvulling (al dan niet verplicht, af hankelijk van de vooropleiding van de instromende studenten) van dit voorbereidingsprogramma met een ‘Inleiding tot de internationale betrekkingen’ of ‘Geschiedenis van de internationale betrekkingen’ en met ‘Volkenrecht’ en/of ‘Internationale economie’ lijkt haar alvast zinvol. De Commissie is ook van oordeel dat het curriculum van het uitgebreid voorbereidingsprogramma voor andere dan masters humane wetenschappen een goede invulling heeft. De Commissie wijst er op dat de opleiding de mogelijkheid heeft om aan de talenkennis van de studenten voor het domein van de internationale betrekkingen en diplomatie toelatingsvoorwaarden te stellen (vb. een grondige kennis van de Franse en van de Engelse taal). Zoals eerder gesteld is de Commissie in deze van oordeel dat het niet per sé aan de opleiding is om talencursussen in te richten, maar dat de opleiding de informatieplicht heeft om de studenten mee te delen dat een degelijke kennis van én de Franse én van de Engelse taal onvermijdelijk is om op hoog niveau tewerkgesteld te worden in de sector van de internationale betrekkingen en diplomatie (en dit niet alleen in België). Beschouwingen vanwege de Commissie bij de evaluatie van het onderwerp ‘programma’ van het vernieuwde curriculum De Commissie is van oordeel dat het vernieuwde programma de basiskwaliteit waarborgt en een aantal aandachtspunten vooral nog geformaliseerd dienen te worden om op een structurele wijze verankerd te worden. De Commissie herhaalt in deze dat het belangrijk is om een overleg van het docentenkorps op een ‘programmadag’ op touw te zetten. Dit ondermeer om de multi-disciplinariteit van de opleiding te versterken, het doorwerken van het aangepast curriculum op alle elementen van het programma expliciet te bespreken, een eenvormige beoordelingsmatrix voor de masterproef te expliciteren en het belang van de talenkennis duidelijker dan op de dag van vandaag te communiceren. De Commissie onderstreept hierbij dat de aspecten die tijdens de vorige visitatie als goed werden beoordeeld, nu nog sterker zijn in het programma. Dit betekent dat de opleidingsverantwoordelijken niet alleen gerepareerd hebben wat in het verleden als onvoldoende werd beoordeeld, maar verder ook geëvolueerd zijn in positieve zin. De Commissie waardeert deze bijzonder sterke karakteristiek van de opleiding. pp
Algemene conclusie bij onderwerp 2: programma De Commissie beoordeelt de facetten ‘niveau en oriëntatie’, ‘relatie tussen doelstellingen en de inhoud van het programma’ en de ‘masterproef’ als voldoende. Zij beoordeelt het facet ‘toelatingsvoorwaarden’ als goed. Bij de vorige visitatie in 2007 beoordeelde de toenmalige visitatiecommissie de andere facetten als minstens voldoende. De Commissie heeft aldus een positief oordeel over het onderwerp ‘Programma’ voor de Master in de Internationale Betrekkingen en de Diplomatie.
Onderwerp 5
Interne kwaliteitszorg
De kwaliteitsbewaking van de opleiding en de samenstelling van het curriculum is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de opleidingscommissie Internationale Betrekkingen en Diplomatie. Deze bestaat uit alle leden van het zelfstandig academisch personeel, de vertegenwoordigers van leden van het assisterend personeel en een studentenvertegenwoordiger. De opleidingscommissie is bevoegd voor de voorbereidingsprogramma’s en voor het masterprogramma Internationale betrekkingen en Diplomatie. Deze commissie staat in voor de praktische organisatie van de opleiding. Op facultair niveau opereert de Onderwijscommissie Politieke en Sociale Wetenschappen (PSW) inzake kwaliteitszorg en curriculumbewaking. In deze commissie zetelen ondermeer vertegenwoordigers van het zelfstandig academisch personeel, van het assisterend academisch personeel en van de studenten. Ook de facultaire stafmedewerker onderwijs zetelt in dit orgaan. Deze commissie is verantwoordelijk voor het onderwijs van alle opleidingen die binnen de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen wordt aangeboden.
Opleidingsrapport
34
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
Facet 5.2. Maatregelen ter verbetering In het visitatierapport 2007 kende de Commissie Politieke Wetenschappen de opleiding een onvoldoende toe voor het facet 5.2. De commissie rapporteerde in haar rapport: De master-na-master Internationale Betrekkingen en Diplomatie bouwde ‘het Onderhandelingsseminarie’ uit, richtte een studiereis naar Genève in en richtte een alumnivereniging op. De Commissie was van oordeel dat deze maatregelen de opleiding wel verbeterd hadden, maar meende dat de omvorming van de uitdovende voortgezette opleiding tot een master-na-masteropleiding onvoldoende aanleiding had gegeven tot het herdenken en herwerken van de opleiding. Oordeel van de Commissie Internationale Betrekkingen en Diplomatie, 2010 De Commissie beoordeelt het facet ‘maatregelen tot verbetering’ van de Master in de Internationale Betrekkingen en de Diplomatie’ als goed. De Commissie verwijst voor een inhoudelijke bespreking van de verbeteracties naar de betreffende facetten in dit opleidingsrapport en somt hier de voornaamste verbeteracties op: -- de herformulering van de kerncompetenties van de opleiding, voor wat betreft het niveau en de oriëntatie én de domeinspecifieke doelstellingen; -- het leggen van een sterke klemtoon op politiek-wetenschappelijke opleidingsonderdelen in het programma, alsook in de voorbereidingsprogramma’s; -- de grondige inhoudelijke bijsturing in het opleidingsonderdeel ‘Theorieën en Methoden van de Internationale Betrekkingen’ dat nu op een gevorderd niveau wordt gegeven en waaraan een duidelijker methodologisch luik werd toegevoegd; -- de toevoeging van het opleidingsonderdeel ‘Belgisch en Vergelijkend Buitenlands Beleid’; -- het aantrekken van een nieuwe docent die onderwijs en onderzoek zal verrichten in het domein van de internationale betrekkingen; -- het verscherpen van de evaluatiecriteria voor de masterproef: invoering van een mondelinge verdediging en tweede beoordelaar; -- de duidelijker omschrijving van de eisen voor de masterproef; -- het onderling vergelijken van de beoordelingen door verschillende docenten voor de opleidingsonderdelen en voor de masterproef, gekoppeld aan een aanpassing indien noodzakelijk; -- de startpaper voor de masterproef, waarin het opzet en het plan, de vordering van het onderzoek en de inhoudelijke invulling van de masterproef scherper wordt afgelijnd; -- het verstrengen van de toelatingsvoorwaarden door het invoeren van een kort (6 ECTS) en een langer (60 ECTS) voorbereidingsprogramma, voor instromende studenten met verschillende voorkennis in het domein van de politicologie en de internationale betrekkingen; -- het opdrijven van de frequentie van de evaluaties (nu jaarlijks), voor wat betreft de programmaevaluatie en de evaluatie van de onderscheiden opleidingsonderdelen. Daarnaast worden ook focusgesprekken gehouden met betrokkenen bij de opleiding; -- een informele visitatie (juni 2010) waarvan de aanbevelingen en suggesties opgevolgd kunnen worden; Een aantal activiteiten zijn gepland, maar zijn ten tijde van het bezoek aan de instelling nog niet (volledig) uitgevoerd: -- de verdere uitbouw van een actieve alumniwerking voor de opleiding; -- het in kaart brengen van de diverse domeinen waarin alumni van de opleiding tewerkstelling vinden; -- het bevragen van werkgevers uit diverse domeinen van het beroepenveld waarin de alumni tewerkgesteld zijn over de kwaliteit van de opleiding; -- een formele toetsing van de geherformuleerde kerncompetenties met een delegatie van het afnemend beroepenveld; Verder wordt er voor de opleiding ook een nieuwe hervorming in het vooruitzicht gesteld, nl. de omvorming van de ‘Master in de Politieke Wetenschappen’ tot een tweejarig masterprogramma. Dit zou betekenen dat de huidige master-na-masteropleiding in de Internationale betrekkingen en diplomatie een optie kan worden of eventueel een afstudeerrichting binnen een breder georiënteerde master in de politieke wetenschappen. Een ruimere omvang van het programma (eens daarover is
Opleidingsrapport
35
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
beslist op Vlaams niveau) zou een stage kunnen faciliteren, wat ook een effect zou hebben op het aantal masterproeven waarin empirisch onderzoek wordt uitgevoerd. De Commissie stelt ook vast dat de andere facetten van het programma, namelijk de samenhang, de studietijd, de werkvormen en de evaluatiemiddelen minstens de basiskwaliteit waarborgen. Ook de omvang van 60 ECTS voldoet aan de formele eisen. De Commissie benadrukt dat de plannen voor de bevraging van het beroepenveld over de kwaliteiten van de alumni van de opleiding ook daadwerkelijk dienen uitgevoerd te worden, en dat de resultaten van deze intensieve bevraging rechtstreeks zullen doorwerken in de formulering van de kerncompetenties voor de opleiding. De Commissie stelt vast dat de opleidingsverantwoordelijken zeer positief hebben gereageerd op de uitdagingen die de negatieve accreditatiebeslissing, naar aanleiding van het negatief visitatierapport in 2007 vormden. Er werd een kernteam (van 4 nauw bij de opleiding betrokken personeelsleden) gevormd dat een verbeterplan uitwerkte in de zomer van 2007. Dit plan beschrijft een strategie om voor alle, door de visitatiecommissie in 2007 vastgestelde tekorten, te remediëren en een stappenplan voor de implementatie van de nieuwe maatregelen. Het verbeterplan werd na goedkeuring door de geijkte organen stapsgewijze uitgevoerd. De Commissie stelt vast dat het verbeterplan wel doordacht is en zij is van oordeel dat de bezwaren van de vorige visitatiecommissie in 2007 inmiddels weggewerkt zijn. De Commissie meent dat de inspanningen die de opleidingsverantwoordelijken geleverd hebben blijk geven van een sterke verantwoordelijkheidszin voor de opleiding en zij is van oordeel dat het facet ‘maatregelen ter verbetering’ de basiskwaliteit overstijgt. pp
Algemene conclusie bij onderwerp 5: interne kwaliteitszorg De Commissie beoordeelt het facet ‘maatregelen ter verbetering’ als goed. De Commissie Politieke Wetenschappen beoordeelde in 2007 de facetten ‘evaluatie van resultaten’ en ‘betrokkenheid van alle geledingen bij het onderwijs’ als minstens voldoende. De Commissie heeft aldus een positief oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ voor de Master in de Internationale Betrekkingen en de Diplomatie.
Onderwerp 6
Resultaten
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau In het visitatierapport 2007 kende de Commissie Politieke wetenschappen de opleiding een onvoldoende toe voor het facet 6.1. Op basis van een analyse van het programma en de gesprekken met de studenten en de alumni kwam de Commissie tot de conclusie dat de uitdovende opleiding haar doelstellingen goed realiseerde. De Commissie beoordeelde het gerealiseerd niveau van de master-na-master echter als onvoldoende omdat ze meende dat in de doelstellingen van de (omgevormde) master na masteropleiding het academische en domeinspecifieke luik onvoldoende tot uiting kwamen en dit zich ook vertaalde in het programma. Ook de alumni gaven dit aan. Ze beschouwden de opleiding als een generalistische brede opleiding die een goede voorbereiding biedt op het diplomatieke examen en een goede inleiding geeft in het domein van de internationale betrekkingen. Als minpunt haalden ze het niveauverschil tussen de studenten aan. In het programma mocht volgens hen ook meer aandacht naar het gebruik van het Engels en het Frans gaan en een stage achtten ze eveneens wenselijk. Oordeel van de Commissie Internationale Betrekkingen en Diplomatie, 2010 De Commissie beoordeelt het facet ‘gerealiseerd niveau’ van de Master in de Internationale Betrekkingen en de Diplomatie’ als voldoende. De Commissie is van oordeel dat de Master in de Internationale Betrekkingen en Diplomatie goede, sterk academisch geschoolde Humane Wetenschappers aflevert. Zij zijn inzetbaar in een brede waaier aan specialisaties, gerelateerd aan het profiel dat ze binnen de opleiding, op basis van de keuze in het programma hebben samengesteld. Het gerealiseerd niveau blijkt duidelijk uit de degelijke examens en blijkt ook uit de kwaliteit van de masterproeven. De Commissie is van oordeel dat de doelstellingen, door het programma op voldoende wijze gerealiseerd worden.
Opleidingsrapport
36
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
De alumni waarmee de Commissie sprak, zijn tevreden over de opleiding die zij genoten. Uit de alumni-enquête die de opleiding organiseerde in de zomer van 2010, blijkt dat de alumni tewerkgesteld zijn in een brede waaier aan beroepen (private sector, hoger onderwijs (als onderzoeker of als lector), overheidsadministratie, beleid). 10 % van de alumni van de laatste 3 academiejaren zijn onderzoeker aan een academische of aan een andere onderzoeksinstelling. De Commissie is van mening dat de opleiding nog verdere stappen kan zetten om de alumni beter bij de opleiding te betrekken en om het netwerk dat door haar alumni wordt gevormd nog méér te benutten voor de studenten in de opleiding. Dit gebeurt nu vooral op basis van goede informele contacten tussen stafleden en alumni of stafleden en het vertrouwde beroepenveld, maar de Commissie is van oordeel dat een meer geformaliseerde feedback en een actieve alumniwerking de opleiding nog verder ten goede kunnen komen. De Commissie stelt vast dat de mobiliteit van de studenten in de opleiding vrij hoog is (jaarlijks ongeveer 10 % uitgaande studenten en 20 % inkomende studenten), wat een zeer goed cijfer is voor een éénjarige vervolgopleiding. Wie er tijdens zijn/haar vooropleiding nog geen gebruik van maakte, kan tijdens de manama op Erasmusuitwisseling. Studenten die eerder reeds op uitwisseling gingen kunnen gebruik maken van het Erasmus Belgica initiatief of kunnen een beroep doen op een door de Faculteit ondersteund en uitgewerkt betoelagingssysteem. Daarnaast wordt ook bewust ingezet op de ‘internationalisation at home’ door jaarlijks minstens één, maar vaak meerdere internationale docenten voor langere tijd uit te nodigen om in het programma te doceren. pp
Algemene conclusie bij onderwerp 6: Resultaten De Commissie beoordeelt het facet ‘gerealiseerd niveau’ als voldoende. De Commissie Politieke Wetenschappen 2007, beoordeelde het facet ‘onderwijsrendement’ als goed. De Commissie heeft aldus een positief oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’.
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gegeven de bovenstaande positieve scores die bij de herbeoordeling aan het onderwerp 1, 2, 5 en 6 werden toegekend, en overwegende de positieve scores die in het rapport uit 2007 aan de andere onderwerpen uit het beoordelingskader werden toegekend, besluit de Commissie dat er binnen de Master in de Internationale Betrekkingen en de Diplomatie voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft zij aldus een positief eindoordeel over de opleiding. De Commissie benadrukt dat zij die elementen van de evaluatie die door de Commissie Politieke Wetenschappen in 2007 als sterke karakteristieken van de opleiding werden omschreven, ook nu onderschrijft, op basis van haar studie van het nieuwe programma. De sterke focus van het programma op diplomatie en onderhandelen – wat de niche is van deze opleiding – is haar inziens, nog versterkt sinds de visitatie in 2007.
Opleidingsrapport
37
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
Bijlage 1 Personalia van de leden van de visitatiecommissie
Prof. dr. Pierre Vercauteren (1957) behaalde het diploma van licentiaat in politieke wetenschappen en het diploma van Europese studies in 1984 aan de Université Catholiques de Louvain, in Louvain-laNeuve. Van 1992 tot 1998 was hij AAP in het departement politieke wetenschappen in de Facultés Universitaires Catholiques de Mons (FUCaM). Gedurende deze periode promoveerde hij en een doctoraat in politieke wetenschappen aan de Université Libre de Bruxelles, doctoraat dat hij behaalde in 1998 op een onderwerp uit: « des politiques européennes à l’égard de l’URSS: la France, la RFA et la Grande-Bretagne de 1969 à 1989. » Van 1998 tot 2002 werkte hij in de FUCaM als Chargé de cours suppléant. In 2002 werd hij benoemd in de FUCaM als Chargé de cours, bevorderde tot hoogleraar in 2006. Hij onderwijst vooral internationale betrekkingen en de theorie van de Staat. Hij doceert ook inleiding tot politieke wetenschap. Van 2000 tot 2008, onderwees hij als gastprofessor “The State and Governance in International Relations” in het programma van Post-Graduate in International Politics van de Université Libre de Bruxelles. Van 2005 tot 2008, doceerde hij als gastprofessor “Global Governance” aan het Institut d’Etudes Européennes van de Université Libre de Bruxelles. Hij is secretaris generaal van het internationaal onderzoeksnetwerk REGIMEN (Réseau d’Etude sur la Globalisation et la Gouvernance Internationale et les Mutations de l’Etat et des Nations). Sinds 2001 is hij voorzitter van de wetenschappelijk comité van de collectie « science politique » van de Association Belge de Science Politique van de Franse Gemeenschap, collectie aan de uitgave Bruylant. Hij is ook lid van de wetenschappelijk comité van de wetenschappelijk tijdschrift “Studia Europea” uit Roemenie. Als lid werkt hij samen met de LARGOTEC (laboratoire de recherche sur la gouvernance) van de Université Paris Est. Zijn publicaties in boeken of artikelen bedekken thematiek als de crisis van de Staat, de plaats van de Staat in de theorieën van internationale bettrekkingen, globalisering en governance, democratie en global governance. Prof. Dr. Jaap de Wilde is hoogleraar internationale betrekkingen en machtspolitiek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Van 2001-2007 was hij bijzonder hoogleraar in Europese veiligheidsvraagstukken aan de Vrije Universiteit Amsterdam en van 1995-2007 universitair hoofddocent in Europese Studies en leer van de internationale betrekkingen aan het Centre for European Studies (CES) van de Universiteit Twente. Van 1993-1995 werkte hij als senior research fellow bij het Copenhagen Peace Research Institute (COPRI).
Bijlage 1
38
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
Jacques Perquy (° Brugge 1945) studeerde sociale pedagogiek aan de Katholieke Universiteit Leuven. Hij was achtereenvolgens stafmedewerker (1970 – 1971) en directeur (1974 – 1979) van het vormingscentrum ‘Ter Munk’, verbondscommissaris van het Vlaams Verbond van Katholieke Scouts (19711974), hoofd van de onderwijsdienst van het Algemeen Christelijk Werkersverbond (1979 – 1987) adjunct-kabinetschef van Daniël COENS, minister van onderwijs (1987 -1991) en administrateur-generaal van de Vlaamse Onderwijsraad (1991- 2005). Hij was nevenambtelijk lesgever aan de Sociale Hogeschool te Heverlee, directeur van het centrum voor sociaal en psycho-pedagogisch onderzoek, lid van de hoge raad voor pedagogisch onderwijs, de hoge raad voor sociaal hoger onderwijs, de hoge raad voor het beroepsonderwijs en de raad voor de psycho- medische en sociale centra, secretarygeneral of the European network of educational councils (EUNEC). Sinds 1.12.05 is hij gepensioneerd en ere-administrateur-generaal van de VLOR. Hij was ere-ambtelijk nationaal voorzitter van Groep INTRO vzw, vormingsorganisatie voor laaggeschoolde jongeren en lid van de schoolbesturen van het Vrij Technisch Instituut Leuven. Nu is hij nog lid van het Sint-Franciscusinstituut voor verpleegkunde eveneens te Leuven. Hij publiceerde recentelijk een aantal bijdragen over onderwijsbeleid o.m. ‘Nood aan nieuwe leerkrachten vraagt om een andere aanpak in de lerarenopleiding’ in het Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid jrg. 2002-2003 nr 2; ‘De impact van de Europese Unie op het Vlaamse onderwijsbeleid’ in Globaal werk, vakbondswerk! Globalisering en Vlaanderen. Garant. 2004; ‘Sociale Cohesie en diversiteit’ in Ad Amicissimum Amici Scripsimus - Vriendenboek Raf VERSTEGEN. Die Keure.2004; ‘Gelijke kansen en autonomie van scholen: een onmogelijk huwelijk?’ in ‘Werk & wereld in de weegschaal. Lannoo Campus 2007. Tine Rillaerts (°1989) is studente Master in de Vergelijkende en Internationale Politiek aan de K.U. Leuven (2010-2011). Ze schrijft haar masterproef over de mobilisatiekracht van de Amerikaanse Tea Party Movement. Vorig jaar haalde zij haar Bachelor in de Politieke en Sociale Wetenschappen, afstudeerrichting Politieke Wetenschappen (2007-2010). Ze was de vorige jaren betrokken bij de faculteitskring Politika en is op dit moment studentenvertegenwoordiger in de Commissie Cultuur van de K.U. Leuven. Daarnaast is zij actief in het culturele veld en in het jeugdwerk.
Bijlage 1
39
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
Bijlage 2 Bezoekschema
DAG 1: Zondag 21 november 2010 19u00 – 22u00
diner en voorbereidend intern beraad van de Commissie
DAG 2: Maandag 22 november 2010 8u00 – 8u15
Aankomst bij de instelling
8u15 – 9u00
Gesprek met het bestuur van de faculteit (decaan, vice-decaan, facultair secretaris), facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijke en faculteitsdirecteur, voorzitter onderwijscommissie
9u00 – 9u45
Gesprek met de decaan, opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, studenten - AAP en BAP betrokken bij onderwijskundig overleg van de opleiding
9u45 – 10u15
Inzage lesmateriaal en pauze / kleine hap voor de commissie
10u15 – 11u00
Gesprek met de studenten en met de alumni van vorig jaar van de opleiding
11u00 – 12u00
Gesprek met de onderwijzende staf (ZAP en AAP) van de opleiding
12u00 – 13u00
Informele ontmoeting tussen de leden van de commissie en de diverse geledingen van de opleiding: studenten, assistenten en docenten, decaan
13u00 – 14u00
Lunch en intern beraad commissie, studie van materiaal ter inzage
14u00 – 14u45
Spreekuur
14u45 – 15u30
Gesprek met de binnen de opleiding IBD verantwoordelijke voor kwaliteitszorg, verantwoordelijke instroombegeleiding van de opleiding, verantwoordelijke internationalisering vd opleiding, focus op maatregelen ter verbetering door de opleiding, voorzitter opleidingscommissie (wegens recente overdracht bevoegdheden) IKZ opvolging
15u30 – 16u30
Intern beraad commissie - inzage lesmateriaal, examenvragen, Masterproeven
16u30 – 17u00
Afsluitend gesprek met het bestuur van de faculteit, opleidingsverantwoordelijken, facultair coördinator, toelichting beoordeling door de commissie
17u00 – 19u00
Intern beraad van de commissie
Bijlage 2
40
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL