Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor Houthoff Buruma N.V.
De openbaarheid van de civiele procedure Mag het een onsje meer zijn? Mr. R.R. Verkerk en mr. R.A. Woutering* 1 Inleiding De openbaarheid van de procedure behoort tot een van de hoofdbeginselen van het civiele procesrecht. In de literatuur en rechtspraak wordt aan dit hoofdbeginsel slechts mondjesmaat aandacht besteed. In dit artikel bespreken wij de grondslagen van het beginsel van openbaarheid en de beperkingen die daaraan kunnen en mogen worden gesteld. Wij gaan in op de recente ontwikkelingen en knelpunten ten aanzien van de openbaarheid van het civiele proces. Daarbij komen zowel de openbaarheid van de uitspraak, de overige processtukken en de terechtzitting aan de orde. Wij bespreken ook enkele relevante initiatieven van de wetgever en vanuit de rechterlijke macht. Wij gaan in deze bijdrage na of de Nederlandse rechtspraktijk en wet- en regelgeving recht doen aan het uitgangspunt dat civiele procedures openbaar zijn. Wij bepleiten dat op enkele punten méér openbaarheid in het civiele proces(recht) wenselijk is.
to fulfilling the aim of Article 6 § 1, namely a fair trial, the guarantee of which is one of the fundamental principles of any democratic society, within the meaning of the Convention (…).’ Het belang van de openbare behandeling dient vooral om de rechtspraak voor het publiek controleerbaar te maken, aldus het EHRM. Daarmee wordt voorkomen dat zaken worden afgedaan in achterkamertjes zonder dat het publiek de mogelijkheid heeft daarop kritisch toe te zien: ‘Justice must not only be done, but also be seen to be done’.3 Een dergelijke transparantie komt het vertrouwen in de rechtspraak, de legitimiteit van de rechtspraak en de eerlijke behandeling van zaken ten goede. Ten aanzien van de wijze waarop transparantie wordt betracht stelt het EHRM zich flexibel op. In de zaak Pretto/Italië oordeelde het EHRM:4 ‘22. Whilst the Member States of the Council of Europe all subscribe to this principle of publicity, their legislative systems and judicial practice reveal some diversity as to its scope and manner of implementation, as regards both the holding of hearings and the ‘pronouncement’ of judgments. The formal aspect of the matter is, however, of secondary importance as compared with the purpose underlying the publicity required by Article 6 § 1 (art. 6-1). The prominent place held in a democratic society by the right to a fair trial impels the Court, for the purposes of the review which it has to undertake in this area, to examine the realities of the procedure in question (…).’
2 De openbaarheid van de civiele procedure Artikel 6 EVRM schrijft voor dat bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging een ieder recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak en dat de uitspraak in het openbaar moet worden gewezen. Een vergelijkbaar voorschrift treft men aan in artikel 14 IVBPR. In de zaak Shagin/Ukraïne1 zet het EHRM het belang van het beginsel van de openbare behandeling uiteen:2 ‘56. The Court reiterates that the holding of court hearings in public constitutes a fundamental principle enshrined in Article 6 § 1. This public character of proceedings protects litigants against the administration of justice in secret with no public scrutiny; it is also one of the means whereby confidence in the courts can be maintained. Administration of justice, including trials, derives legitimacy from being conducted in public. By rendering the administration of justice transparent, publicity contributes * 1. 2.
82
Mr. R.R. Verkerk en Mr. R.A. Woutering zijn beiden advocaat bij Houthoff Buruma. De auteurs danken B.T.M. van der Wiel en P. Smits voor hun waardevolle commentaar op een eerdere versie van dit artikel. EHRM 10 december 2009, nr. 20437/05 (Shagin/Ukraïne). Zie ook: EHRM 2 oktober 2012, nr. 18498/04 (Khrabrova/Rusland).
T C R
2 0 1 3 ,
De Nederlandse grondwetten van 1798, 1801, 1805, 1814 en 1815 schreven de uitspraak van vonnissen in het openbaar voor. Op grond van artikel 18 Rv en artikel 20 Wet RO5 waren sedert 1838 ook terechtzittingen openbaar. In de Grondwet van 1848 werd zowel de openbaarheid van de uitspraak als die van de terechtzitting voorgeschreven. In de handboeken op het terrein van het Nederlandse civiele procesrecht wordt de openbaarheid van de civiele procedure vanouds 3. 4. 5.
EHRM 17 januari 1970, serie A, vol 11 (Delcourt). EHRM 8 december 1983, nr. 7984/77 (Pretto/Italië). Toen: de ‘Wet op de zamenstelling der regtelijke magt en het beleid der justitie’.
n u m m e r
3
Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor Houthoff Buruma N.V.
gezien als één van de hoofdbeginselen van de rechtspraak. Het huidige artikel 121 van de Grondwet luidt: ‘Met uitzondering van de gevallen bij de wet bepaald vinden de terechtzittingen in het openbaar plaats en houden de vonnissen de gronden in waarop zij rusten. De uitspraak geschiedt in het openbaar.’ De openbaarheid van de rechtspraak is in de wetgeving nader uitgewerkt. In dit verband kan met name worden gewezen op artikel 4 Wet RO en artikel 27 Rv, die zien op de openbaarheid van de terechtzitting, en op artikel 5 Wet RO en artikel 28 Rv, die beide gaan over openbaarheid van de uitspraak (en, voor wat betreft artikel 28 Rv, over afschrift van uitspraken). Ook naar Nederlands recht heeft de openbaarheid immer ten dienste gestaan van het vertrouwen in en de legitimiteit van de rechtspraak. Zo schreef Van Boneval Faure in 1893: ‘De strekking der openbaarheid is, wat betreft den rechter, een waarborg te geven tegen partijdige behandeling en willekeur, ten aanzien van partijen en voor den rechter geroepene getuigen, het tegengaan van lichtvaardige of chicaneuse vordering of verdediging en van verkrachting der waarheid. De rechter zal eerst dan, wanneer zijne handelingen aan de controle van de openbaarheid zijn onderworpen, op vertrouwen aanspraak kunnen maken en aanleiding tot verdachtmaking of verdenking afsnijden.’ 6 De openbaarheid van de rechtspraak is van openbare orde. Het belang van het publiek om in een democratische rechtsstaat de rechtspraak te kunnen controleren staat daarbij voorop. Dit betekent dat de vraag of de procedure openbaar moet zijn niet ter vrije dispositie van de procespartijen staat.7 De rechter dient uiteraard acht te slaan op de stellingen van partijen. Zeker indien partijen eensgezind de rechter verzoeken de behandeling van de zaak achter gesloten deuren te laten plaatsvinden, dient daaraan gewicht toe te komen.8 Dat neemt echter niet weg dat de rechter moet toetsen of in de betreffende zaak een uitzondering op het beginsel van de openbaarheid gerechtvaardigd is.9
6.
7. 8. 9.
R. van Boneval Faure, Het Nederlands Burgerlijk Procesrecht (deel 1), Leiden: E.J. Brill 1893 (derde herziene druk), p. 107. De omschrijving van Van Boneval Faure lijkt overigens sterk op die van H.J. Snijders, C.J.M. Klaassen & G.J. Meijer, Nederlands burgerlijk procesrecht, Deventer: Kluwer 2011, no. 39. H.S.M. Kruijer, De beslotenheid van belasting- en faillissementsrechtspraak getoetst aan artikel 6 EVRM, WFT 2007, 969, nr. 3.2. Zie ook: P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, Opening van zaken, TCR 2002, p. 10, die aan een dergelijk eenstemmig verzoek veel gewicht toekent. Zie, in iets zwakkere bewoordingen: Parl. Gesch. Herz. Rv. p. 166. Zie ook P. Smits, Artikel 6 EVRM en de civiele procedure, Deventer: Kluwer 2008, p. 189 inzake de vraag of partijen afstand kunnen doen van het recht op een openbare behandeling.
T C R
2 0 1 3 ,
3 Grenzen aan de openbaarheid van het proces De openbaarheid van de uitspraak wordt in zowel artikel 6 EVRM als in artikel 121 Gw zonder uitzonderingen voorgeschreven. Desondanks is zij niet absoluut. Indien en voor zover sprake is van een botsing met andere fundamentele rechten, zoals het recht op een privéleven, kan een inperking op de openbaarheid van de uitspraak worden gerechtvaardigd. De openbaarheid van de terechtzitting is niet zonder uitzondering voorgeschreven. Het eerste lid van artikel 6 EVRM biedt expliciet ruimte om in bepaalde gevallen de toegang tot de rechtszaal aan pers en publiek te ontzeggen: ‘1. (…) De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privéleven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.’ Vergelijkbare beperkingen ten aanzien van de openbaarheid van de terechtzitting treft men aan in artikel 27 Rv en artikel 4 Wet RO Als uitgangspunt hierbij geldt dat o.m. veiligheidsoverwegingen reden kunnen zijn om af te wijken van het uitgangspunt dat zittingen in het openbaar plaatsvinden.10 Daarbij dient de proportionaliteit in het oog te worden gehouden. In dit verband kan worden gewezen op de hiervoor al genoemde zaak Shagin/Ukraïne.11 Hierin werd om veiligheidsredenen besloten om de zitting te laten plaatsvinden achter gesloten deuren. Het betrof een zaak die ging over ‘a matter of substantial interest to the public’. Het EHRM achtte de maatregel van een behandeling achter gesloten deuren disproportioneel, omdat ook minder vergaande maatregelen mogelijk waren. Het beginsel van openbaarheid blijkt in de praktijk – mede gezien de mogelijkheden om grote elektronische databanken op te stellen en te doorzoeken – vooral te botsen met het recht op een privéleven. Dit recht is onder meer erkend in artikel 8 EVRM en artikel 10 Gw en is in lagere wetgeving nader uitgewerkt, onder andere in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).12 Zoals wij hieronder nader zullen uitwerken, moet in de praktijk een balans worden gevonden tussen de openbaarheid van de rechtspraak enerzijds en het recht op een privéleven anderzijds. Daarbij moeten telkens weer alle bijzonderheden van het gegeven geval worden meegewogen.13 In landen als Nederland en Duitsland ligt, zoals wij hierna nader toelichten, de nadruk sterker op de bescherming van het 10. Parl. Gesch. Herz. Rv p. 163. 11. EHRM 10 december 2009, nr. 20437/05 (Shagin/Ukraïne). 12. Deze wet betreft min of meer een directe omzetting van de Europese richtlijn nr. 95/46, zie H.R. Kranenborg & L.F.M. Verhey, Wet bescherming persoonsgegevens in Europees perspectief, Deventer: Kluwer 2011, p. 5. 13. HR 4 maart 1988, NJ 1989, 361, rov. 3.5.
n u m m e r
3
83
Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor Houthoff Buruma N.V.
privéleven. In Anglo-Amerikaanse jurisdicties wordt meer belang gehecht aan de openbaarheid van de rechtspraak. Hieronder zullen wij afzonderlijk ingaan op de openbaarheid van de uitspraak, de zitting en de (overige) processtukken. Daarbij zal een afweging tussen beide grondrechten telkens opnieuw aan de orde komen. Wij wijzen erop dat de (grond)wettelijke en verdragsrechtelijke verankering van de openbaarheid van de rechtspraak zich primair richt tot de gerechten. Dat betekent in beginsel niet dat procespartijen gehouden zijn om derden informatie te verstrekken. Het staat private (proces)partijen niet altijd vrij om vonnissen of processtukken openbaar te maken. Zo zijn advocaten gedragsrechtelijk gehouden geheimhouding te betrachten.14 Ook is het denkbaar dat procespartijen gebonden zijn aan een contractueel geheimhoudingsbeding. Niet uitgesloten is voorts dat een rechter zal oordelen dat openbaarmaking van (andermans) processtukken een inbreuk op het auteursrecht kan opleveren.15 4 Openbaarheid van en inzage in uitspraken Artikel 6 EVRM en artikel 121 Gw schrijven de openbaarheid van de uitspraak gebiedend voor. De wijze van openbaarmaking is niet dwingend voorgeschreven. Zo is op grond van artikel 6 EVRM niet noodzakelijkerwijze vereist dat daadwerkelijk mondeling en in het openbaar uitspraak wordt gedaan. Het kan volstaan indien de uitspraak desgevraagd schriftelijk aan een ieder ter beschikking wordt gesteld.16 De onderwerpen ‘openbaarheid van uitspraken’ en ‘inzage in uitspraken’ lopen op deze manier vloeiend in elkaar over. Daarbij tekenen wij aan dat in Nederland een mondelinge uitspraak meer uitzondering dan regel is. De reikwijdte van artikel 6 EVRM en artikel 121 Gw wordt mede bepaald door de vraag wat moet worden verstaan onder ‘de uitspraak’. De Grondwet lijkt een beperkte lezing van het begrip ‘uitspraak’ voor te staan. Uit de Memorie van Toelichting kan worden opgemaakt dat artikel 121 enkel ziet op vonnissen en niet op andere rechterlijke uitspraken: ‘ (…) In de Proeve wordt in meer algemene zin de openbaarheid van rechterlijke uitspraken voorgeschreven, zulks onder voorbehoud van bij de wet te bepalen uitzonderingen. Deze ruimere categorie van rechterlijke uitspraken omvat mede de rechterlijke beschikkingen, welke niet onder de term «rechterlijke vonnissen» zijn begrepen. Het advies van de Hoge Raad gaat hierin niet mee; het in de Proeve voorgestelde voorschrift wordt in de redactie van de Hoge Raad beperkt tot de rechterlijke vonnissen. In navolging van de staatscommissie kunnen wij ons in zover-
14. Gedragsregels 1992, Regel 6. 15. Pres. Rb. Amsterdam 14 december 1965, NJ 1966, 86. Rb. Almelo 14 april 2011, ECLI:NL:RBALM:2011:BQ2076, rov. 23. 16. Vgl. o.m. EHRM 22 februari 1984, nr. 8209/78 (Sutter/Zwitserland), EHRM 10 oktober 2001, nr. 28923/95 (Lamanna/Oostenrijk), en de eerder aangehaalde zaak Pretto/Italië. Vgl. ook HR 6 september 1996, NJ 1996, 699.
84
T C R
2 0 1 3 ,
re met het voorstel van de Hoge Raad verenigen, dat de bepaling beperkt wordt tot rechterlijke vonnissen.’ 17 Ons inziens vallen rechterlijke uitspraken waarin een oordeel wordt geveld over (een materieel deel van) het geschil onder de reikwijdte van artikel 121 Gw en artikel 6 EVRM.18 Of een dergelijke uitspraak wordt aangeduid als ‘vonnis’ is ons inziens niet beslissend. Het komt immers met enige regelmaat voor dat materiële rechterlijke beslissingen worden aangeduid als (rol)beschikking. Voor de legitimiteit en het vertrouwen in de rechtspraak is het niet relevant of een rechterlijke beslissing van het ene of van het andere etiket is voorzien. Dat brengt met zich dat de vraag of een rechterlijke beslissing openbaar moet zijn, moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van die beslissing. Een beschikking waarin bijvoorbeeld een eindoordeel is gegeven over de ontbinding van een arbeidsovereenkomst dient ons inziens in het openbaar te worden uitgesproken.19 Dat geldt niet voor iedere (rol)beschikking waarbij uitstel wordt verleend voor het nemen van een conclusie. Op grond van de Memorie van Toelichting bij artikel 121 Gw zou de indruk kunnen ontstaan dat aan de eis van openbaarheid is voldaan indien enkel het dictum (mondeling of schriftelijk) openbaar wordt gemaakt en niet de gehele uitspraak: ‘Wij zien een verplichting hiertoe ook in artikel 6 van het verdrag van Rome dat onder meer voorschrijft (…) dat het vonnis in het openbaar moet worden gewezen. Dat de uitspraak in het openbaar zich in het algemeen beperkt tot het zogenaamde dictum en niet ook de meestal uitvoerige motivering omvat, achten wij hiermede niet in strijd.’ 20 Op grond van de zaak Ryakib BirYukov/Rusland 21 moet evenwel worden aangenomen dat openbaarmaking van het dictum (meestal) niet volstaat.22 Voormelde zaak zag op een vonnis waarvan conform het Russische civiele procesrecht enkel het dictum openbaar was gemaakt. Het EHRM achtte het dictum onvoldoende informatief omdat het publiek op grond daarvan niet kon achterhalen waarom de vordering was afgewezen. Het gevolg daarvan was dat de rechtspraak in dit specifieke geval voor het publiek niet controleerbaar was en daarom kwam het EHRM tot de conclusie dat artikel 6 EVRM was geschonden. Het is ons inziens evenmin toelaatbaar indien een 17. Kamerstukken II 1979/80, 16 162, nr. 3, p. 22-23. Kritisch ten aanzien van dergelijke uitspraken: P. Smits, Artikel 6 EVRM en de civiele procedure, Deventer: Kluwer 2008, p. 168-169. 18. Zie ook HR 22 november 1996, NJ 1997, 205 waarin de Hoge Raad van oordeel is dat een beschikking in het openbaar uitgesproken had moeten worden. 19. In de ruime zin van de in voetnoot 17 aangehaalde jurisprudentie, dus inclusief (de mogelijkheid tot) schriftelijke terbeschikkingstelling. 20. Kamerstukken II 1979/80, 16 162, nr. 3, p. 22-23. Die indruk wordt ook gewekt in (oudere) rechtspraak van de Hoge Raad, zie HR 2 november 1990, NJ 1991, 800. 21. EHRM 17 januari 2008, nr. 14810/02 (Ryakib BirYukov/Rusland). 22. Ook op grond van Parl. Gesch. Herz. Rv. p. 169 moet worden aangenomen dat inzage in het dictum niet volstaat.
n u m m e r
3
Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor Houthoff Buruma N.V.
rechterlijke uitspraak op kernonderdelen enkel verwijst naar processtukken of bijlagen die niet openbaar zijn.23 In voorkomende gevallen waarbij andere fundamentele rechten (zoals het recht op een privéleven) in het geding zijn, kan openbaarmaking (gedeeltelijk) achterwege blijven. Een voorbeeld is het arrest Z. tegen Finland, waarin het EHRM oordeelde dat de medische gegevens die onderdeel uitmaakten van de motivering van een vonnis niet mochten worden gepubliceerd.24 Inzage in het vonnis kan voorts worden beperkt tot degenen die daarbij een (voldoende) rechtmatig belang hebben.25 Uit de rechtspraak van het EHRM kan worden opgemaakt dat het daarbij wel van belang is dat vergelijkbare zaken met enige regelmaat door de betrokken gerechten worden gepubliceerd zodat het publiek kennis kan nemen van de wijze waarop dergelijke zaken normaal gesproken worden afgehandeld.26 In vergelijking met de casuïstische rechtspraak van het EHRM, die uitgaat van een belangenafweging (zoals hierboven in § 3 geschetst), laat artikel 28 lid 4 Rv (te) weinig ruimte voor nuance. Deze bepaling stelt: ‘Van vonnissen, arresten of beschikkingen in zaken die met gesloten deuren zijn behandeld, wordt uitsluitend een geanonimiseerd afschrift of uittreksel verstrekt’. Er zijn casusposities denkbaar waarin een belangenafweging tussen artikelen 6 en 8 EVRM met zich zou brengen dat de zitting achter gesloten deuren plaatsvindt maar het vonnis integraal kan worden gepubliceerd. De wijze waarop aan de openbaarheid van de rechtspraak invulling wordt gegeven bepaalt ten dele de mate waarin het recht op privacy in het geding is. Het in het openbaar mondeling ter zitting uitspreken van een vonnis of het ter inzage leggen van een vonnis heeft daarop in de regel een beperkte impact. Indien hetzelfde vonnis (zonder het te anonimiseren) integraal op internet wordt geplaatst, wordt een veel grotere inbreuk gemaakt op het recht op privacy. Het anonimiseren van uitspraken is in beginsel een geschikte manier om een balans te vinden tussen het beginsel van openbaarheid en het recht op privacy. Daarbij bestaan wel verschillen tussen verschillende rechterlijke instanties. Sommige gerechten hanteren het uitgangspunt dat niet wordt geanonimiseerd tenzij dit vanuit het oogpunt van het recht op een privéleven vereist is. Voorbeelden zijn het EHRM, het HvJ EU en het Engelse Supreme Court. Andere gerechten, zoals het Duitse Bundesgerichtshof, lijken de meeste uitspra23. Zie bijvoorbeeld ook CRvB 2 maart 2004, ECLI:NL:CRVB:AP2899. Naar vaste rechtspraak geldt bovendien dat rechterlijke beslissingen zodanig moeten worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geven in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang, om de beslissing zowel voor partijen als voor derden, de hogere rechter daaronder begrepen, controleerbaar en aanvaardbaar te maken (zie bijv. HR 17 november 2006, NJ 2006, 621; HR 9 juni 2006, NJ 2006, 327). Een enkele verwijzing naar (niet openbare) processtukken of bijlagen is ook om die reden niet voldoende. 24. EHRM 25 februari 1997, NJ 1999, 516. 25. Zie voor een uitvoerige bespreking het Rapport van de VMC-studiecommissie, ‘Toegang tot rechterlijke uitspraken’, Mediaforum 2006-4, onderdeel III. 26. EHRM 24 april 2001, nr. 36337/97 (B. en P./Verenigd Koninkrijk); EHRM 22 februari 1984, nr. 8209/78 (Sutter/Zwitserland). Anders: EHRM 21 september 2006, NJB 2006, 1910 (Moser/Oostenrijk).
T C R
2 0 1 3 ,
ken te anonimiseren. De wettelijke regeling van artikel 28 Rv schrijft voor dat de griffier kan volstaan met het verstrekken van een geanonimiseerd afschrift van een vonnis indien dit nodig is ter bescherming van zwaarwegende belangen van derden. In Nederland worden in de praktijk vrijwel alle op internet gepubliceerde uitspraken aan de hand van een zogenoemde ‘anonimiseringsrichtlijn’ geanonimiseerd.27 De ruime mate waarin wordt overgegaan tot anonimisering is overigens niet onomstreden.28 Ook uitspraken die niet zijn gepubliceerd worden vaak geanonimiseerd indien om een afschrift wordt verzocht. Indien daarmee hogere administratieve kosten zijn gemoeid kunnen deze in rekening worden gebracht van degene die een afschrift vordert.29 Onze ervaring is dat rechtbanken en hoven alleen dan een afschrift van een vonnis of arrest verstrekken indien de verzoeker een schriftelijk verzoek (per fax) indient waarin hij aangeeft wie hij is en waarom hij een afschrift wenst. Op basis van dergelijke informatie wordt in sommige rechtbanken (mede) beoordeeld of de uitspraak moet worden geanonimiseerd. Anonimiseren van rechterlijke uitspraken is niet altijd mogelijk. Zo zijn de namen van de bestuurders van Fortis N.V. in de beschikking van de Ondernemingskamer van 5 april 2012 (ECLI:NL:GHAMS:2012:BW0991) om begrijpelijke redenen niet geanonimiseerd. Ook komt het voor dat men aanvankelijk kennis neemt van een geanonimiseerde uitspraak waarin Dexia en [De T.] procespartijen zijn om vervolgens via de JOR of de NJ te vernemen dat het een zaak tussen Dexia en De Treek betreft. Overigens lijkt het ons pleitbaar dat ook commerciële uitgevers, indien het recht op een privéleven dit eist, terughoudend moeten zijn met het publiceren van persoonsgegevens van natuurlijke personen in vonnissen, beschikkingen en arresten. 30 Men kan zich casusposities voorstellen waarin ook het verstrekken van een geanonimiseerd afschrift aan een onbeperkte kring van geïnteresseerden op onaanvaardbare wijze inbreuk zou maken op het recht op privacy. Daarbij valt met name te denken aan die zaken waarbij het anonimiseren van de uitspraak niet voorkomt dat privacygevoelige informatie op straat belandt. Zo kan het publiceren van een geanonimiseerde uitspraak over de echtscheiding van profvoetballer X, spelend voor de Engelse Premier League Club Y, een forse inbreuk opleveren op het recht op een privéleven. Hetzelfde geldt voor zaken waarbij burgermeesters van grote steden of CEO’s van grote ondernemingen betrokken zijn. In dergelijke gevallen zal een belangenafweging tussen artikel 6 en 8 ERVM mee kunnen brengen dat de rechter afwijkt van het bepaalde in artikel 28 lid 4 Rv. In die gevallen zou de balans in het voordeel van de bescherming van het recht op een privéleven kunnen 27. Zie: www.rechtspraak.nl/Uitspraken-en-Registers/uitspraken/Anonimiseringsrichtlijnen/Pages/default.aspx, laatst geraadpleegd op 1 mei 2013. 28. Zie het Rapport van de VMC-studiecommissie, ‘Toegang tot rechterlijke uitspraken’, Mediaforum 2006-4, aanbeveling 4. 29. Zie: Parl. Gesch. Herz. Rv. p. 169. 30. Zie het Rapport van de VMC-studiecommissie 2006, ‘Toegang tot rechterlijke uitspraken’, Mediaforum 2006-4. Vgl. ook het advies van de Registratiekamer met kenmerk 97.V.933.1, beschikbaar op: www.cbpweb.nl/ downloads_uit/z1997-0933.pdf, laatst geconsulteerd op 15 juli 2013.
n u m m e r
3
85
Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor Houthoff Buruma N.V.
uitvallen en zal een rechter de afgifte van een vonnis of beschikking gedeeltelijk of geheel kunnen weigeren. Juristen zullen in de regel kennis nemen van arresten en vonnissen vanwege de daarin gehanteerde en geformuleerde rechtsregels. Daartoe volstaat een geanonimiseerd arrest. In voorkomende gevallen kan een partij er echter juist belang bij hebben om (ook) inzage te krijgen in de persoonsgegevens die zijn opgenomen in een vonnis of beschikking. Dit kan in voorkomende gevallen zelfs noodzakelijk zijn om de rechtspraak controleerbaar te maken. Zo zal een journalist die meer wil weten over een bepaalde zaak en de wijze waarop de rechtbank deze heeft afgehandeld mogelijk de partijen willen benaderen en om die reden belang hebben bij het achterhalen van de persoonsgegevens. Het uitgangspunt dient daarom te zijn dat ook persoonsgegevens openbaar moeten worden gemaakt indien een daartoe strekkend verzoek wordt ingediend. Pas indien vastgesteld is dat sprake is van (een voldoende ernstige) inbreuk op het recht op een privéleven, ontstaat ruimte voor een afweging tussen de betrokken belangen. Illustratief is het geval van een schuldeiser die verzocht om een afschrift van alle vonnissen gewezen tegen zijn debiteur. De griffier wees dat verzoek af omdat het onvoldoende specifiek was. Daaraan voegde de griffier toe dat het verzoek ertoe zou strekken om een steunvordering te vinden voor een faillissementsaanvraag en dat artikel 28 Rv daarvoor niet bedoeld is. De voorzieningenrechter van de Rechtbank ’s-Gravenhage oordeelde dat het uit het oogpunt van openbaarheid van de rechtspraak noodzakelijk is dat in elk geval tegen vergoeding afschrift kan worden verkregen van rechterlijke uitspraken en dat de griffier ten onrechte had geweigerd afschriften van vonnissen te verstrekken.31 5 Openbaarheid van de terechtzitting Het uitgangspunt is dat zittingen in het openbaar plaatsvinden. In de literatuur wordt bepleit het begrip ‘openbare terechtzitting’ ruim uit te leggen. Onder verwijzing naar onder meer Cleveringa heeft Smits bepleit dat elke officiële samenkomst van rechter en partijen in beginsel in het openbaar plaats moet vinden. Dat betekent dat onder andere comparities, pleidooien, getuigenverhoren alsook plaatsopnemingen en bezichtigingen in het openbaar plaats moeten vinden.32 Moeilijker zijn met name die gevallen waarin een behandeling van de zaak buiten de rechtszaal plaatsvindt. Het EHRM heeft een aantal maal aangenomen dat artikel 6 EVRM was geschonden indien een zitting plaatsvond op een ongewone locatie die niet (eenvoudig) voor het publiek toegankelijk was.33
31. Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage 27 september 2012, ECLI:NL:RBSGR: 2012:BY1768. 32. P. Smits, Artikel 6 EVRM en de civiele procedure, Deventer: Kluwer 2008, p. 171-172. 33. Zie EHRM 14 november 2000, nr. 35115/97, EHRC 2001/3 (Riepan/ Oostenrijk); en EHRM 9 juni 2011, nr. 16347/02, EHRC 2011/113 (Luchinova/Oekraïne).
86
T C R
2 0 1 3 ,
Generieke wettelijke uitzonderingen op de openbaarheid Zoals hierboven al opgemerkt zijn uitzonderingen mogelijk op het uitgangspunt dat de zitting in het openbaar plaatsvindt. De rechter zal in beginsel van geval tot geval moeten kunnen beoordelen welke maatregelen nodig zijn om de veiligheid of het belang van een privéleven te waarborgen. Pragmatische oplossingen liggen voor de hand. Denkbaar is bijvoorbeeld dat de zitting weliswaar voor een ieder toegankelijk is maar dat tvcamera’s uit de zittingszaal worden geweerd.34 Wij zijn van oordeel dat de rechter de mogelijkheid moet hebben om van geval tot geval te oordelen. Harde en duidelijke regels die voorschrijven welke zaken wel en welke zaken niet openbaar dienen te worden behandeld achten wij, zoals we hierna toelichten, niet in overeenstemming met de rechtspraak van het EHRM. De grondwet biedt de wetgever de ruimte om bij formele wet uitzonderingen te formuleren op het uitgangspunt dat de terechtzitting in het openbaar plaatsvindt. De Savornin Lohman verzuchtte al in 1907: ‘Nu echter de grondwet (…) den wetgever veroorlooft zooveel uitzonderingen te maken als hij goedvindt, beteekent de grondwettelijke waarborg niets meer. (…)’ 35 Deze verzuchting is, ook thans nog, niet geheel onterecht: de wetgever heeft veel algemene uitzonderingen geformuleerd op de hoofdregel van artikel 121 Gw. Zo schrijft artikel 27c AWR voor dat (de meeste) belastingzaken (in beginsel) achter gesloten deuren plaatsvinden. Volledigheidshalve merken wij op dat fiscale zaken niet altijd onder het bereik van artikel 6 EVRM vallen.36 Een recent wetsvoorstel dat ertoe strekt artikel 27c AWR te herzien heeft recentelijk ter consultatie gelegen.37 Een ander voorbeeld is artikel 1:101 Wft. Die bepaling schrijft voor dat zittingen in voorlopigevoorzieningenprocedures die zien op de openbare publicatie van (boete)besluiten van toezichthouders achter gesloten deuren plaatsvinden.38 Ook in het civiele recht heeft de wetgever generieke uitzonderingen geformuleerd. Zo vinden in het personen- en familierecht (artt. 803, 818 lid 6 en 820 lid 5 Rv) zittingen achter gesloten deuren plaats. Evenzo is in de Faillissementswet voorgeschreven dat bepaalde verzoeken ‘in de raadkamer’ worden behandeld (vgl. artt. 4 lid 1, 218, 220 lid 2 Fw). Algemeen wordt aangenomen dat dit betekent dat deze zittingen
34. Ten aanzien van het gebruik van videocamera’s bestaan overigens richtlijnen, zie: Parl. Gesch. Rv. p. 166. 35. A.F. De Savornin Lohman, Onze Constitutie, Utrecht: Kemmink & Zoon, 1907, p. 248. De Grondwet van 1878 week slechts in beperkte mate af van de huidige grondwet. Zie: Kamerstukken II 1979/80, 16 162, nr. 3, p. 21-22. 36. Overigens moet worden aangenomen dat niet alle belastinggeschillen vallen onder het bereik van artikel 6 EVRM. Zie: EHRM 12 juli 2001, BNB 2005/222 (Ferrazzini); Pauwels, Belastingen en mensenrechtenverdragen: kroniek 2007-2011, MBB 2012, p. 64 e.v. 37. Consultatie Openbaarheid Belastingrechtspraak, beschikbaar op www.internetconsultatie.nl/openbaarheid, laatst geconsulteerd op 16 april 2013. 38. Voor een kritische bespreking, zie: G. Roth, De donkere kamer van het financiële recht, Ondernemingsrecht 2013, 17.
n u m m e r
3
Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor Houthoff Buruma N.V.
niet openbaar toegankelijk zijn.39 In de wet wordt niet aangegeven dat de rechter alsnog kan beslissen om de zaak ter openbare terechtzitting te houden. Ook een verhoor op grond van artikel 66 Fw vindt niet ter openbare terechtzitting plaats en de rechter-commissaris kan derden toelaten ‘naargelang hem dat geraden voorkomt’.40 Wij stellen voorop dat het in het licht van artikel 6 EVRM zeer de vraag is of de wetgever kan bepalen dat gehele categorieën van zaken bij voorbaat niet openbaar hoeven te worden behandeld. Illustratief zijn de zaken B. en P./Verenigd Koninkrijk en Moser/Oostenrijk. In de eerstgenoemde zaak ging het om de toelaatbaarheid van een Engelse regeling die inhield dat zaken die vielen onder de Children Act in beginsel niet openbaar waren. Mede omdat de rechter de discretionaire bevoegdheid had om te bepalen dat de zitting alsnog openbaar zou zijn, nam het EHRM aan dat in deze zaak artikel 6 EVRM niet was geschonden. 41 In Moser/Oostenrijk ging het daarentegen om een Oostenrijkse regel die voorschreef dat ‘child residence proceedings’ altijd achter gesloten deuren plaats moeten vinden zonder dat de rechter de bevoegdheid had te bepalen dat de zitting in het openbaar plaats zou vinden. Het EHRM oordeelde in die zaak dat het in strijd is met artikel 6 EVRM om een gehele categorie van zaken integraal uit te sluiten van het beginsel van de openbare behandeling. Naar aanleiding van voormelde arresten van het EHRM is artikel 803 Rv recentelijk aangepast en is een tweede lid toegevoegd dat de rechter de bevoegdheid geeft om te bepalen dat een zitting in het personen- of familierecht alsnog openbaar is.42 Voor de wetswijziging vond de zitting achter gesloten deuren plaats zonder dat de rechter bevoegd was de zaak in het openbaar te behandelen. Het valt te betreuren dat de wetgever niet heeft doorgepakt door eveneens ten aanzien van de behandeling van het verzoekschrift tot faillietverklaring wettelijk vast te leggen dat de rechter in voorkomende gevallen dient te beoordelen of de behandeling in het openbaar dient te geschieden. In de literatuur hebben onder meer Katan en Wessels zich onder verwijzing naar artikel 6 EVRM kritisch uitgelaten over de regel die zonder uitzonderingen voorschrijft dat de procedure tot faillietverklaring achter gesloten deuren plaatsvindt.43 Het bepaalde in o.a. artikel 4 Fw is enigszins genuanceerd door de rechtspraak van de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelde in HR 20 mei 1988, NJ 1989, 676:
39. Conclusie van Wesseling-Van Gent, nr. 4.4, voor HR 16 november 2006, JOR 2006/281; H.J. Snijders, C.J.M Klaassen & G.J. Meijer, Nederlands Burgerlijk procesrecht, Deventer: Kluwer 2011, nr. 39. 40. Zie HR 16 november 2006, JOR 2006, 281 (ABN Amro/Ebcon) waarin de Hoge Raad eveneens oordeelt dat een dergelijk verhoor, gezien de bijzondere en niet contradictoire strekking daarvan, niet onder de reikwijdte van artikel 6 EVRM valt. 41. EHRM 24 april 2001, nr. 36337/97 (B. en P./Verenigd Koninkrijk), rov. 39-40. 42. Kamerstukken II 2010/11, 32856, no. 3, p. 1-2 (MvT). 43. B.M. Katan, Insolventierecht en het EVRM, TvI 2006, no. 3.4, p. 68; B. Wessels, Wessels Insolventierecht III. Gevolgen van faillietverklaring, Deventer: Kluwer 2010, nr. 1268-1269.
T C R
2 0 1 3 ,
‘Het onderdeel gaat terecht ervan uit dat de procedure tot faillietverklaring valt onder het bereik van artikel 6 EVRM. Dat betekent dat de bij die procedure betrokken pp. (…) in beginsel recht hebben op een openbare behandeling. Aangenomen mag echter worden dat de belangen van de schuldenaar wiens faillissement is aangevraagd, zich in het algemeen tegen openbare behandeling zullen verzetten en dat het in verband daarmede in overeenstemming is met de tweede zin van voormelde verdragsbepaling de behandeling van zodanige aanvraag — alsmede van het hoger beroep van afwijzing daarvan — alleen dan, in afwijking van het bepaalde in artikel 4 Fw, in het openbaar te doen plaatsvinden, indien een der pp. dat verzoekt en de ander zich daartegen niet op goede gronden verzet.’ Kruijer stelt dat de Hoge Raad in voormeld arrest ten onrechte lijkt aan te nemen dat de vraag of de procedure in het openbaar dient plaats te vinden ter vrije bepaling van de procespartijen staat.44 Bepaalde derden (zoals werknemers, schuldeisers of journalisten) kunnen belang hebben bij het bijwonen van de behandeling. Uit de hiervoor genoemde zaak Moser/Oostenrijk kan ons inziens worden opgemaakt dat niet beslissend is of een procespartij heeft verzocht om een openbare behandeling. De wet en de rechtspraak van de Hoge Raad geven de rechter (ten onrechte) niet de bevoegdheid om (ambtshalve) te bepalen dat de zaak openbaar moet worden behandeld.45 Openbaarheid van zittingen: waar en wanneer vindt een zitting plaats? Om zittingen daadwerkelijk bij te kunnen wonen is het noodzakelijk dat het publiek weet dat er een procedure aanhangig is en ook kan achterhalen wanneer en waar er in die procedure een zitting plaats zal vinden. Het is – voor zover wij weten – niet mogelijk voor het publiek om op eenvoudige wijze, bijvoorbeeld via een zoekmachine op internet, te achterhalen welke zaken aanhangig zijn bij de rechterlijke colleges en wanneer in die zaken openbare zittingen plaatsvinden. Het publiek dient de afzonderlijke griffies van de (afzonderlijke secties van de) rechtbanken te benaderen. Voor zover wij kunnen nagaan is het voor medewerkers van de griffie bij één rechtbank immers niet mogelijk om te zien welke zaken aanhangig zijn bij een andere rechtbank. Indien iemand niet weet bij welke rechtbank een zaak aanhangig is, moeten meerdere griffies benaderd worden om de benodigde informatie te verkrijgen. Wij hebben een zestal gerechtelijke instanties benaderd om hen te vragen naar de wijze waarop zij omgaan met 44. H.S.M. Kruijer, De beslotenheid van belasting- en faillissementsrechtspraak getoetst aan artikel 6 EVRM, WFT 2007, 969, no. 3.2. 45. Vergelijk in dit kader bijvoorbeeld ook het Belgische artikel 757 Ger.W, waarin in lid 2 een aantal wettelijke uitzonderingen op de openbaarheid van ‘de pleidooien en de verslagen’ is opgenomen (daarnaast zijn in beginsel ook ‘de vonnissen’ openbaar in België, aldus hetzelfde artikel 757 Ger.W in lid 1), maar dat aan het slot bepaalt dat de rechter evenwel in elke stand van het geding, naargelang de omstandigheden, de openbaarheid van de debatten kan bevelen, hetzij ambtshalve, hetzij op vraag van het openbaar ministerie of van een procespartij.
n u m m e r
3
87
Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor Houthoff Buruma N.V.
het verstrekken van rolinformatie. Navraag leert dat geen uniforme landelijke richtlijnen bestaan om te bepalen in welke gevallen rolinformatie aan derden wordt verstrekt. Bij sommige rechtbanken worden door de griffie interne beleidsregels gehanteerd. Wij begrijpen dat de griffie veel vragen zelf afhandelt maar soms ook vragen voorlegt aan de betrokken rechters. De griffies van de door ons benaderde rechterlijke colleges lijken niet of nauwelijks bereid om het systeem te doorzoeken teneinde vragen van derden te beantwoorden. Indien een derde die niet beschikt over een rolnummer verzoekt om rolinformatie, wordt het verzoek geweigerd. Eén rechtbank gaf aan überhaupt geen rolinformatie te verstrekken aan anderen dan de behandelende advocaten. Andere rechtbanken zijn iets soepeler als de verzoeker wel over een rolnummer beschikt. De voorzieningenrechter van de Rechtbank ’s-Gravenhage sanctioneerde een dergelijke karige informatievoorziening door te oordelen dat een griffier niet gehouden is om desgevraagd een overzicht te verstrekken van procedures waarbij een bepaalde partij betrokken is.46 Zelfs advocaten beschikken maar heel beperkt over mogelijkheden om te zien welke zaken aanhangig zijn bij de Nederlandse gerechten. Het digitale systeem waarop advocatenkantoren kunnen inloggen om rolhandelingen te verrichten biedt slechts begrensde mogelijkheden om te zoeken. De achtergrond van de terughoudendheid van de griffie en de gerechten om rolinformatie aan advocaten te verstrekken, is mede gelegen in een uitspraak van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) van 27 februari 2003 (z2002-1015). In die uitspraak oordeelde het CBP dat het verwerken van rolgegevens valt onder de reikwijdte van de Wbp en dat het verstrekken van rolgegevens (enkel) dient om advocaten te informeren over de te verrichten proceshandelingen. Om die reden is het college van oordeel dat (op grond van artikel 11 Wbp) advocatenkantoren enkel de mogelijkheid moeten hebben om eigen zaken via de digitale rol in te zien. De uitspraak van het CBP wordt klaarblijkelijk aanvaard. Wat opvalt is dat uit de uitspraak van het CBP niet blijkt dat het CPB zich ervan bewust is dat toegang tot rolinformatie van belang is in het licht van het uitgangspunt dat procedures openbaar zijn. Het CBP hanteert in zijn uitspraak onverkort het uitgangspunt van de Wbp: ‘geen verwerking (van persoonsgegevens), tenzij...’. Het CPB toetst bijvoorbeeld niet of de uitzonderingen van artikel 23 Wbp toepasselijk zijn. In die bepaling wordt aangegeven dat het verbod op het verwerken van persoonsgegevens onder andere niet van toepassing is indien dit noodzakelijk is voor de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte, de voldoening aan een volkenrechtelijke verplichting of een zwaarwegend algemeen belang. In Nederland zijn zittingen wel openbaar, maar rechtbanken willen niet vertellen waar en wanneer zittingen plaatsvinden. Toegang tot rolinformatie is ons inziens cruciaal om het voor het publiek mogelijk te maken om een openbare zitting daadwerkelijk bij te (kunnen) wonen. Enige inspanning mag 46. Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage 27 september 2012, ECLI:NL:RBSGR: 2012:BY1768. Zie ook de noot van J.R. Sijmonsma bij deze uitspraak in JBPr 2013/22.
88
T C R
2 0 1 3 ,
daarbij wel van de rechterlijke macht worden gevergd.47 Initiatieven als die van de Rechtbank Amsterdam om via wekelijkse nieuwsbrieven aan te kondigen welke (belangwekkende) zittingen zullen plaatsvinden, of die van de Hoge Raad om prejudiciële procedures aan te kondigen, zijn een stap in de goede richting en komen de transparantie ten goede. Op dit punt valt echter voor het merendeel van de zaken nog veel winst te behalen. Het kan anders. Daar waar in Nederland het recht op privacy zo zwaar lijkt te wegen dat nauwelijks meer rekenschap wordt gegeven van het feit dat terechtzittingen openbaar zijn, treft men in de Verenigde Staten het andere uiterste aan. Via een digitaal zoeksysteem valt eenvoudig te achterhalen welke zaken in federale gerechten aanhangig zijn. Ook in afzonderlijke Amerikaanse jurisdicties wordt kenbaar gemaakt welke zaken aanhangig zijn. Zo kan men bijvoorbeeld op eenvoudige wijze achterhalen welke zaken deze week worden behandeld door een plaatselijke rechtbank in Ann Arbor in de staat Michigan.48 Het publiek kan via de website zien welke rechter de zaak behandelt, wie de partijen zijn en wat voor soort zitting en zaak het betreft. Zo staat bij strafzaken precies vermeld welke strafbare feiten de (met naam en toenaam genoemde) verdachte ten laste zijn gelegd. Alleen in zaken waarbij minderjarigen betrokken zijn, worden namen niet weergegeven. Voor de goede orde: wij bepleiten niet dat alle rolinformatie publiekelijk op internet beschikbaar moet worden gesteld. Uiteraard zijn tal van casusposities denkbaar, zoals zaken waarbij minderjarigen betrokken zijn, waarbij het niet wenselijk is om rolinformatie openbaar beschikbaar te stellen. Wij constateren echter dat het publiek in Nederland helemaal geen rolinformatie verkrijgt en dat daarmee zittingen in de praktijk niet werkelijk openbaar zijn. In die gevallen waarin gemotiveerd wordt verzocht om rolinformatie en het een zaak betreft waarin zwaarwegende privacybelangen zich daartegen niet verzetten, zou in ieder geval die rolinformatie die noodzakelijk is om een zitting bij te (kunnen) wonen moeten worden verstrekt. 6 Toegang tot processtukken In artikel 28 lid 3 Rv is voorgeschreven dat van andere processtukken die tot een dossier behoren dan vonnissen geen afschrift of uittreksel aan derden wordt verstrekt. Deze bepaling lijkt een exclusief karakter te hebben. In de rechtspraak is vergeefs geprobeerd met een beroep op artikel 838 Rv en de Wet openbaarheid van bestuur van de griffier een afschrift te vorderen van andere stukken in het dossier.49 Wij nemen aan dat men zich evenmin op grond van andere wetsbepalingen, zoals artikel 843a Rv, tot de griffier kan wenden om een afschrift van een procesdossier. Wel achten wij het mogelijk
47. Aldus ook P. Smits, Artikel 6 EVRM en de civiele procedure, Deventer: Kluwer 2008, p. 173. 48. Zie http://washtenawtrialcourt.org/calendar/ACB, laatst geraadpleegd op 15 juli 2013. 49. Zie Afd. bestuursrechtspraak RvS 18 februari 2004, AB 2004, 143 en Rb. Utrecht 5 oktober 2011, NJF 2011, 486, r.o. 3.6.
n u m m e r
3
Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor Houthoff Buruma N.V.
dat een procespartij in voorkomende gevallen gehouden kan zijn inzage in processtukken te verstrekken. Op grond van artikel 28 Rv nemen wij aan dat het procesverbaal van een (openbare) zitting niet openbaar is.50 Het staat een ieder evenwel in beginsel vrij zelf de openbare zitting te bezoeken met een stenograaf om woordelijk het verhandelde ter zitting vast te laten leggen. Een derde die kennis wil nemen van het verhandelde ter zitting wordt het (ook) op deze manier echter niet makkelijk gemaakt. Conclusies (en akten) zijn naar geldend recht op grond van artikel 28 Rv evenmin openbaar. Vroeger was dat anders. Het uitgangspunt van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van 1838 was dat de conclusies mondeling werden voorgedragen ter terechtzitting. Van Boneval Faure schreef in dit verband: ‘De toepassing der openbaarheid is in vele opzichten afhankelijk van de wijze van behandeling der rechtsgedingen. Alleen de mondelinge behandeling maakt haar tot waarheid.’51 Het uitgangspunt dat conclusies moeten worden voorgedragen was tot de invoering van het herziene wetboek in 2002 ook wettelijk verankerd.52 Dit had tot gevolg dat het publiek kennis kon nemen van conclusies. In de rechtspraktijk worden conclusies en akten bij de rechtbanken en hoven al vanaf het einde van de 19e eeuw niet meer mondeling voorgedragen.53 Bij de Hoge Raad der Nederlanden is het eerst sinds de jaren ’70 bestaande praktijk om ter zitting een pleidooi of een mondelinge toelichting te geven door een schriftelijk stuk over te leggen.54 Op grond van het feit dat conclusies (oorspronkelijk) mondeling ter zitting werden voorgedragen, hebben sommige auteurs bepleit dat het openbaarheidsbeginsel zich ook uitstrekt tot de processtukken. Zo bepleitte De Boer in 1985: ‘M.i. hoort bij een openbaarheid van behandeling in beginsel ook een openbaarheid van stukken. Hoe zou anders de pers een civiele procedure (…) kunnen verslaan? Vroeger werden conclusies voorgedragen en het publiek kon meeluisteren. Dat door de ontwikkeling van de techniek (typeen kopieermachines) hiervan is afgestapt, moet als consequentie hebben dat ook het publiek, indien gewenst, een kopie kan krijgen’55
50. Vzr. Rb. Utrecht 5 oktober 2011, ECLI:NL:RBUTR:2011:BT8496, rov. 3.5. 51. R. van Boneval Faure, a.w., p. 108. 52. Zie: artikel 140 Rv (oud; nummering conform de Lex Hartogh van 1896): ‘Ten dienende dage (…) wordt (….) zijne (…) conclusie van eisch voorgedragen (…).’ Zie ook: artikel 141 Rv (oud) t.a.v. de conclusie van antwoord. 53. Zie: L.E.H. Rutten & C.W. Starr Busmann, Hoofdstukken Burgerlijke Rechtsvordering, Haarlem: Erven F. Bohn 1972, nr. 245. 54. Asser Procesrecht / Veegens, Korthals Altes & Groen 7 (2005) nr. 147. Dit is door de wetgever in 1986 gesanctioneerd. 55. J. de Boer, ‘Openbaarheid van rechterlijke behandeling en uitspraak’, NJB 1985, p. 837 (rechtsonder).
T C R
2 0 1 3 ,
Hoewel dit zelden voorkomt, kunnen conclusies en akten nog steeds mondeling ‘ter terechtzitting’ worden genomen (artikel 82 en 84 Rv). Indien conclusies (of akten) mondeling worden genomen, gebeurt dat meestal op een openbare terechtzitting. Dan is het dus mogelijk voor derden om daarvan kennis te nemen. In de regel is dit echter niet het geval. Artikel 84 Rv schrijft voor dat, indien conclusies en akten ter terechtzitting worden genomen, zij aan de griffier worden verstrekt. Smits heeft zich – mede op grond van het eerder verwoorde standpunt van De Boer – op het standpunt gesteld dat ‘gemotiveerd belangstellenden’ inzage zouden moeten krijgen in de processtukken.56 Wij zijn van oordeel dat de op zichzelf duidelijke tekst van artikel 28 Rv tot de conclusie noopt dat naar positief Nederlands recht processtukken niet openbaar zijn. Aan de keuze van de wetgever om het ‘etiket’ terechtzitting op enkele plekken te handhaven, bijvoorbeeld in artikel 82 Rv en in artikel 84 Rv, moet ons inziens niet te veel waarde moet worden gehecht. Ons inziens markeert de invoering van artikel 28 Rv de laatste schakel in een historisch proces dat als (onbedoeld) gevolg heeft dat de openbaarheid van de procedure geleidelijk is ingeperkt doordat de civiele procedure thans overwegend schriftelijk is.57 Vergeleken met andere (met name Anglo-Amerikaanse) jurisdicties is het Nederlands recht heel restrictief. Ter vergelijking wijzen wij op Principle 20 van de Principles of Transnational Civil Procedure: ‘20. Public Proceedings (…) 20.2 Court files and records should be public or otherwise accessible to persons with a legal interest or making a responsible inquiry, according to forum law. Comment: P-20A There are conflicting approaches concerning publicity of various components of proceedings. In some civillaw countries, the court files and records are generally kept in confidence although they are open to disclosure for justifiable cause, whereas in the common-law tradition they are generally public. One approach emphasizes the public aspect of judicial proceedings and the need for transparency, while the other emphasizes respect for the parties’ privacy. These principles express a preference for public proceedings with limited exceptions (…)’58 Illustratief is de wijze waarop men in de Verenigde Staten omgaat met processtukken. Via de website www.pacer.gov kan men zoeken welke rechtszaken in de federale gerechten aanhangig zijn. Processtukken in deze zaken kan men vervolgens tegen een geringe betaling downloaden. Wij kunnen ons voorstellen dat (in ieder geval in spraakmakende zaken) het de controleerbaarheid en de legitimiteit 56. P. Smits, Artikel 6 EVRM en de civiele procedure, Deventer: Kluwer 2008, p. 168-169. 57. Zie ook: P.J.M. Von Schmidt auf Altenstadt, ‘Opening van zaken’, TCR 2002, p. 9. 58. American Law Institute en Unidroit, Principles of Transnational Civil Procedure, Cambridge: Cambridge University Press 2006.
n u m m e r
3
89
Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor Houthoff Buruma N.V.
van de rechtspraak, en daarmee ook het vertrouwen daarin, ten goede kan komen indien processtukken (geanonimiseerd) openbaar worden gemaakt. Zo zien wij niet in welk belang ermee is gediend om derden geen (geanonimiseerd) afschrift te verstrekken van een proces-verbaal van een (door de pers bezochte) openbare zitting. Ons inziens zou een rechter, na afweging van de relevante omstandigheden van het geval, de bevoegdheid moeten hebben te bepalen dat bepaalde (geanonimiseerde) processtukken openbaar zijn. Rechters zouden in voorkomende gevallen, zoals in de praktijk ook wel gebeurt, processtukken (gedeeltelijk) aan een openbaar vonnis kunnen hechten. 7 Conclusie De openbaarheid van de civiele procedure strekt ertoe te voorkomen dat zaken worden afgedaan in achterkamertjes zonder dat het publiek de mogelijkheid heeft daarop kritisch toe te zien. Een dergelijke transparantie komt het vertrouwen in de rechtspraak, de legitimiteit van de rechtspraak en de eerlijke behandeling van zaken ten goede. In Nederland is de openbaarheid van de civiele procedure ook grondwettelijk verankerd. Vonnissen en zittingen zijn (in beginsel) openbaar. Hoewel openbaarheid van de procedure in de Grondwet en artikel 6 EVRM is voorgeschreven, is zij niet absoluut. Zo zal indien sprake is van een botsing met andere fundamentele rechten, zoals het recht op een privéleven, een inperking op de openbaarheid van de procedure gerechtvaardigd kunnen zijn. Dit vergt maatwerk. De rechter moet de mogelijkheid hebben van geval tot geval te beoordelen of een zaak openbaar moet worden behandeld. In sommige gevallen betekent dit dat de rechter meer zal moeten doen om de bescherming van het privéleven te waarborgen dan de wet vergt. In het Nederlandse rechtssysteem wordt veel waarde gehecht aan het recht op een privéleven. Mede daarom is de openbaarheid van de civiele procedure in Nederland (sterk) ingeperkt. Zo zijn de Nederlandse gerechten gewoon om vrijwel iedere uitspraak te anonimiseren alvorens deze openbaar te maken. Wij onderschrijven het uitgangspunt dat de openbaarheid van de procedure niet ertoe mag leiden dat een disproportionele inbreuk wordt gemaakt op het recht op een privéleven. Wij hebben in dit artikel evenwel bepleit dat op een aantal punten (iets) meer openheid van zaken gewenst is. Zo achten wij de algemene regel die voorschrijft dat alle procedures tot faillietverklaring achter gesloten deuren plaatsvinden te strikt. Ook achten wij artikel 28 lid 3 Rv, dat inzage in alle processtukken behalve vonnissen integraal uitsluit, onnodig restrictief. Wij zijn voorts van oordeel dat het de openbaarheid van de civiele procedure ten goede zou komen indien rolinformatie beter toegankelijk zou zijn.
90
T C R
2 0 1 3 ,
n u m m e r
3