Essay Jos van der Lans – Tijdschrift voor de Sociale Sector – november 2003 Trefwoorden: modern paternalisme, bemoeizorg, outreachende hulpverlening
De ontdekking van de leefwereld Modern paternalisme revisited
Bijna tien jaar geleden schreef ik, samen met Paul Kuypers, het pamflet Naar een modern paternalisme. Het pamflet richtte zich op de brede sociale sector en pleitte voor een vorm van professionaliteit waaruit meer bezieling en minder bureaucratie sprak. Hulpverleners moesten weer compassie krijgen voor 'het alledaagse' en zich daar ook in moeten begeven. Niet om opnieuw - te gaan betuttelen, maar omdat ze hun professionaliteit het beste ten gelde konden maken op die plekken waar het er toe doet, en dat is nu eenmaal niet per definitie op kantoor of in de spreekkamer. Een professional, zo schreven we in 1994, moet de vanzelfsprekendheid dat hij altijd een 'thuiswedstrijd' speelt durven opgeven. Hou op met die verhalen over de noodzakelijke gemotiveerdheid van cliënten, motiveer ze maar! Trek je niet terug, maar laat je professionele kunsten zien en wees er trots op. Wees niet langer afzijdig! Leve de frontprofessionaliteit!, riepen wij onze lezers toe. Een van de meest geciteerde passages uit het pamflet luidde: `Nodig is een nieuw mengsel van betrokkenheid en doeltreffendheid (...) voor professionals die op het brede terrein van zorg en welzijn hun werk doen. Een voorbeeld daarvan is de opkomst van het begrip "bemoeizorg" in de geestelijke gezondheidszorg. De essentie van de aanpak is: niet afwachten totdat ze naar de instellingen toekomen, de mensen achter hun vodden blijven zitten, ze blijven opzoeken, hen corrigeren als het moet en vooral veel praktische hulp bieden. (...) Wij pleiten voor een nieuwe professionele invulling van een gegeven dat wij tot de kern van de Nederlandse verzorgingsstaat blijven rekenen - het uitgangspunt dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten. En dat betekent inderdaad bemoeien, opzoeken, meegaan, aanbellen, regelen en sturen en niet (professioneel) wachten tot het te laat is. Dat is een houding die al snel versleten zal worden als een nieuw soort paternalisme - het zij zo. Het is het soort paternalisme waar het in onze ogen het afgelopen decennium te zeer aan heeft ontbroken.' Ouderwetse brompotten Het pamflet veroorzaakte de nodige reuring. Het was een van de eerste aanvallen op de opkomende ideologie van 'vraaggericht werken' en de daarbij horende golf 'schaalvergrotingen' die vanaf de jaren tachtig over de 'markt van welzijn en geluk' was gerold. Die operaties stoten op opmerkelijk weinig weerstand. Met de verzakelijking waren kennelijk ook de gepeperde ideologische discussies uit de sociale sector verdwenen. Reden waarom een van onze critici ons indertijd afschilderde als 'ouderwetse brompotten'. Maar de deining die het pamflet in kringen van professionals veroorzaakte, bleek uiteindelijk niet meer dan een kortstondige oprisping. Het veertig pagina's tellende boekje was niet bestand tegen veel grotere bewegingen die het probeerde te kritiseren. Het veld werd gedomineerd door een enorme organisatorische herstructurering, waarin de ene fusie over de volgende tuimelde. Of het nu om welzijnswerkers ging, maatschappelijk werkers, woonconsulenten, opbouwwerkers, al deze professionals werden opgenomen in steeds groter worden bedrijfsmatig gerunde organisaties, waarin steeds meer aandacht kwam voor input-output
gegevens, efficiency en al die andere management-tools die op de organisatie en registratie van dit werk werden losgelaten. Die ontwikkeling zorgde ervoor dat in de sociale sector de oproep tot de ontwikkeling van een nieuwe vorm van frontprofessionaliteit, tot meer bezieling, tot meer hartstocht in de kiem smoorde. Er gebeurde wel wat - ik kom er verderop nog op terug - maar dat beperkte zich tot losse projecten, tot creatieve ideeën die meestal door veel enthousiasme werden gedragen, maar niet veel verder reikte dan de uitvoerders. De kern van de professionele instituties werd er niet door aangeraakt, laat staan veranderd. Van systematische werkontwikkeling van vormen van outreachend werken was nauwelijks sprake. Het bleef bij goede bedoelingen in de marge. Echte vernieuwing bleef uit. Het zou ook te gemakkelijk zijn geweest als één pamflet dat zou kunnen bewerkstelligen. Er is ook meer aan de hand. De weerstand tegen de ontwikkeling van frontprofessionaliteit zit veel dieper. Zij zit 'tussen de oren' van professionals, en is neergeslagen in institutionele vanzelfsprekendheden als subsidieregels, registratiegewoonten, de agendavorming van teambesprekingen en noem maar op. Bij elkaar vormt dat een fijnmazig georganiseerde professioneel-institutionele werkelijkheid die zich niet zomaar opzij laat zetten. Belangrijk is om daarbij te begrijpen dat het om een historische werkelijkheid gaat, die een antwoord vormt op wat je de Grote Ervaringen uit het verleden van de sociale sector zou kunnen noemen. Het klinkt misschien dramatisch, maar wie de geschiedenis daarvan tot zich neemt, ziet snel dat de sector worstelt met een tweetal 'traumatische' collectieve herinneringen. die als een donkere wolk boven dit werk hangen. De wijze waarop sociale professionaliteit in Nederland tot op de dag van vandaag is georganiseerd staat nog steeds in het teken van het ontsnappen aan deze syndromen. Dat vraagt om uitleg. Paternalisme-syndroom Het eerste syndroom ontstond als een reactie op de betweterigheid en bevoogding, die het 'maatschappelijk hulpbetoon' (waarmee grotendeels de armenzorg werd aangeduid) in de eerste helft van de twintigste eeuw kenmerkte. In de jaren vijftig leidde deze houding van morele superioriteit tot een wijdvertakt beschavingsoffensief, dat overal in het land 'onmaatschappelijkheid' moest bestrijden. Het leven van mensen, vooral arbeidersgezinnen, werd op grote schaal letterlijk de maat genomen en hoe beroerder de score, hoe meer bevoogdend de professionele bemoeienis was. Daar deed lange tijd niemand moeilijk over. Dat veranderde toen deze morele superioriteit in de jaren zestig scherp onder vuur kwam te liggen. Een belangrijke katalysator daarvoor vormde het proefschrift van de socioloog Herman Milikowski Sociale aanpassing, niet-aanpassing en onmaatschappelijkheid, uit 1961. Een studie die later vele herdrukken beleefde onder de titel Lof der onaangepastheid. Milikowski liet weinig heel van de onmaatschappelijkheidsbestrijders, die in zijn ogen een zogenaamd objectief sausje aanbrengen over hun eigen subjectieve normen. Emancipatie is, volgens Milikowski, totaal iets anders: je ontwikkelen vanuit je eigen kracht, vanuit je eigen cultuur. Milikowski werd aanvankelijk weggehoond door zijn sociologische vakbroeders. In recensies meldden ze dat ze schaterend van het lachen zijn proefschrift hebben gelezen. Maar toen de jaren zestig echt op streek kwamen, verging het lachen hen snel. Bijna van de ene op de andere dag wordt massaal afscheid genomen van alles wat naar betutteling riekt. De bekering is zo intens, dat de herinnering aan het verleden iets traumatisch krijgt: dat nooit weer. Daarmee is het eerste syndroom geboren: het paternalisme-syndroom. Het is een
negatief referentiekader dat voortdurend opduikt als de discussie in de buurt komt van ongevraagd of onaangekondigd bemoeien, van pro-actief handelen. Dan duikt de schim van vroeger op en slaat de afkeer toe. Paul Kuypers en ik hebben deze angst tijdens onze tournee naar aanleiding van het verschijnen van een Naar een modern paternalisme in 1994 zo ongeveer in elke bijeenkomst wel voor de voeten geworpen gekregen. Het steekt heel diep. Het gaat ook om meer dan een professioneel syndroom: onderlinge non-interventie is - vanaf de jaren zestig/zeventig - een algemene culturele norm geworden. Je afzijdig houden, het niet-bemoeien, is in een geïndividualiseerde samenleving uitgegroeid tot een natuurlijke reflex. Het hoort bij het beeld van zelfbeschikkende, autonome individuen, die zichzelf moeten ontplooien. Daar bemoei je je niet ongevraagd mee. Want met welk recht zou iemand dat moeten doen? Zo krijgt bemoeien een negatieve connotatie; in het algemeen, en in de hulpverlening in het bijzonder. Geitenwollen sokken Maar het paternalisme-syndroom is niet de enige traumatische ervaring die de geschiedenis van sociale professionaliteit in Nederland heeft gekleurd. Het tweede syndroom vormt zich in het kielzog van de verschijning van het boek van Hans Achterhuis, De markt van welzijn en geluk, in 1980. Waar Milikowski twintig jaar eerder het betuttelende en bevoogdende karakter van de onmaatschappelijkheidsbestrijders had bekritiseerd, opende Achterhuis het vuur op de bezigheden van de nieuwe professionals (en dat waren er inmiddels heel wat). Zij zeiden te werken aan het 'welzijn en geluk' van mensen, maar Achterhuis had daar zo zijn bedenkingen tegen. Het was niet zozeer de vraag van mensen die het hulpaanbod bepaalde, maar het aanbod van professionals creëerde zijn eigen vraag. Door een emancipatieprogramma aan te bieden creëerden professionals een behoefte aan emancipatie. De kritiek van Achterhuis kwam hard aan. Ook zijn boek beleefde vele drukken en op tal van sociale opleidingen was het jarenlang verplichte literatuur. Het boek maakte - over een periode van meerdere jaren - een einde aan het politieke 'maatschappijkritische' engagement waarmee sinds de jaren zeventig nogal wat professionals zich het vuur uit de sloffen hadden gelopen om de (zelf)ontplooiingskansen van mensen in kwetsbare positie te verbeteren. Het kon ineens weggezet worden als 'vaag' en 'wollig'. Zo vormde zich - aangejaagd door columnisten als Jan Blokker die eind jaren zeventig, begin jaren tachtig systematisch de draak staken met welzijnswerkers - een tweede syndroom: het geiten-wollen-sokken-syndroon - de angst voor overidentiticatie met de doelgroep, zeg maar: de angst om een soort Sjakie-figuur te worden uit de Flodder-films. Nadat men eerst de morele superioriteit had moeten afzweren, resulterend in het paternalisme-syndroom, moest men nu het solidariseren met de doelgroep van zich af schudden. Professionals mochten zich niet boven hun doelgroep verheffen, maar ze mochten er ook niet langer - zelfs niet met de beste bedoelingen - naast gaan staan: het geitenwollensokken-syndroom. Er was maar een manier om aan deze twee syndromen te ontsnappen: afstand nemen. Dat is precies wat er de afgelopen twee decennia is gebeurd. Clichétrommel Natuurlijk zijn er mensen die zullen zeggen dat deze twee syndromen vandaag de dag niet meer bestaan. Individuele professionals zijn zich vandaag de dag helemaal niet meer van deze geschiedenis bewust. Dat zal - vooral voor jongeren - zeker waar zijn. Maar hun organisatorische omgeving, hun leerboeken, hun aangeleerde opvattingen, de beleidsverhalen zijn wel allemaal door deze geschiedenis getekend. Wie als bestuurder iets wil veranderen (wat doorgaans neerkomt op bezuinigen) aan de
welzijnssector in zijn stad hoeft maar even te graaien in de clichétrommel van vaagheid en wolligheid en niemand legt hem nog een strobreed in de weg. De niet aflatende aandrang tot 'verzakelijking', tot 'vraaggericht werken', tot 'producten', komt niet voort uit het behalen van resultaten (want die zijn na tien jaar allerminst overtuigend), maar legitimeert zichzelf door te verwijzen naar vroeger. Het heet steeds anders: meetbare resultaten, weg met de vaagheid, niet praten voor burgers, maar de burgers zelf laten praten, afrekenbaarheid, maar zonder uitzondering refereert het aan een foutief verleden: dat van de geitensokken. Ook het paternalisme-syndroom is tot op de dag vandaag voelbaar in de sociale sector. Het is een schaduw waaraan men zich ijverig probeert te onttrekken door professionele interventies te protocolliseren, de hulpverlener te ontmoraliseren en de plaats van handeling te neutraliseren. Zo is de persoon van de hulp- of dienstverlener naar de achtergrond verdreven, inclusief zijn drijfveren, zijn roeping, zijn bezieling, en zijn onpersoonlijke professionele competenties op de voorgrond gekomen. De klant/cliënt mag ook vooral niet iets worden opgedrongen: hij is zelf verantwoordelijk, en alleen als hij gemotiveerd is kan hij geholpen worden. Stille dood huisbezoek De keerzijde van deze traumatische verwerking is in de sociale sector al die jaren systematisch onderbelicht gebleven. Ook dat hoort bij de werking van syndromen: over het verleden niets dan slechts. Een reële vergelijking is onmogelijk geworden. Dat er iets positiefs verloren zou kunnen gaan is bijna onvoorstelbaar. Toch is dat zo. Was het tot aan de jaren zestig tamelijk vanzelfsprekend dat een vertegenwoordiger van een instantie (kerk, gemeente, woningcorporatie, hulpverleningsinstelling, vereniging) zich aan de deur meldde, en de bewoner aansprak op zijn verantwoordelijkheid om contributie af te staan, huur te betalen, kinderen te maken (kapelaans en pastoors), of anderszins een praatje te maken, met de ontworsteling aan de twee syndromen werd het alsmaar stiller aan de voordeur. Daarmee is het huisbezoek, ooit zo ongeveer de core business, langzaam maar zeker een stille dood gestorven, zonder dat iemand daar veel woorden aan vuil maakte. Het gebeurt nog wel, als het niet anders kan, of in geval van crisissituaties, maar het zijn uitzonderingen. De - inmiddels professionele - instanties (van maatschappelijk werk tot woningcorporaties) opereren vanuit hun kantoor. Daarmee is bewust het private domein prijsgegeven. Het is verboden werkterrein voor professionals. Daar kom je niet, daar moest je afstand toe zien te houden. Distantie was immers de kern van de nieuwe professionaliteit. Niet te dichtbij komen, al zeker niet bij mensen over de vloer. De winst daarvan was dat er een einde kwam aan de paternalistische bemoeizucht; de prijs daarvoor was dat men de feelling verloor met de werkelijkheid; veel moderne sociale problemen kregen daarmee de vrije loop. Vroeger zat men er bovenop, nu verdween met het zicht vaak de kennis daarover. Als er ergens iets mis is in een straat, zijn er steeds minder professionals die spontaan melden dat ze die mensen wel kennen. De registers om dat soort kennis te verzamelen zijn vernietigd. Daarvoor in de plaats heeft vanaf de jaren zeventig de administratieve en juridische aanpak van sociale problemen meer en meer de overhand gekregen. Wie vroeger de huur niet betaalde viel bij het ophalen van de huur na een week door de mand en kreeg de aanmaning om het geld de volgende week alsnog op tafel te leggen. En als iemand dan diep in de financiële put zat, kwam dat al snel op tafel en kon de nood of met de kassen van het steunfonds van de kerk verlicht worden of het huurcontract werd ontbonden en de persoon in kwestie kon vertrekken. Men zat er simpelweg bovenop. Tegenwoordig
verstrijkt er veel papieren tijd voordat er sprake is van fysiek contact. Het moment van menselijk contact is steeds verder naar achteren geschoven, daarvoor in de plaats zijn brieven en rechtelijke uitspraken gekomen. Zo'n tendens is goed zichtbaar in - om maar wat te noemen - de sfeer van de kinderbescherming, met als afschrikwekkend voorbeeld het gezin in Roermond, waar de vader in wanhoop de brand in joeg. Daarbij zijn meer instanties dan ooit in het geding, maar tegelijkertijd lijkt het moeilijker dan ooit om effectiever in het huis waar de problemen plaats vinden door te dringen. Ingrijpen is een delicate zaak geworden; een gesprek is moeilijk te starten, want op welke titel, met welke reden en met welk gezag zou je zo'n gesprek aan kunnen gaan. En wie moet dat doen? Er is kortom geen instantie meer die gewoon aanbelt, en als het dan uiteindelijk toch nog gebeurt is het niet zelden met een juridisch dwangbevel, en onder begeleiding van de politie. Te laat dus. Zo zijn er vele tientallen voorbeelden te vinden van een tot cultuur geworden professionele terughoudendheid. In minder dan een halve eeuw is onder het gesternte van de moderne verzorgingsstaat de beweging omgedraaid. Het professionele werkterrein verplaatste zich van de huiskamer (vaak keuken) naar de spreekkamer. Eerst bewogen de hulpverleners, sinds de jaren zestig worden de hulpvragers dat geacht te doen. Het bizarre aan deze beweging was dat professionele dienstverleners en hulpinstanties zich terugtrokken uit het dagelijkse leven van mensen juist op het moment dat de kwetsbaarheid van mensen om zich daarin overeind te houden groter begon te worden. Vooral in de stedelijke samenleving, waarin de sociale samenhang in snel veranderende buurten onder grote druk kwam te staan, waarin de omgangsvormen anoniemer werden, werden mensen makkelijker op zichzelf teruggeworpen. En in dat proces stuitte ze steeds minder op de ouderwetse weerstand van sociale en professionele controle. Buren en professionals gaven immers steeds minder thuis. Zo ontvouwde zich de afgelopen decennia als gevolg van de afrekening met syndromen uit het verleden een moderne paradox in de frontlinies van de samenleving: terwijl de kans op sociale ongelukken toenam, namen de professionele troepen die er wat aan zouden kunnen doen juist meer afstand. Bemoeizorg Tot zover het droevigstemmende nieuws, dat in zekere zin een herhaling is van wat Paul Kuypers en ik in 1994 al naar voren brachten. Toch is dat niet het hele verhaal, en is er sindsdien wel degelijk wat aan het veranderen. Er zijn - onderhuis en in de institutionele periferie - wel degelijk ontwikkelingen zichtbaar geworden die zich aan deze dominante trends proberen te onttrekken. In die zin is het pamflet Naar een modern paternalisme zeker niet zonder weerklank gebleven. De algemene discussie verstomde weliswaar al snel, maar op tal van plaatsen probeerden professionals en leidinggevenden in kleine praktijken en projecten voorzichtig de weg terug naar het front te vinden. Dat kon ook niet uitblijven. Want naast de stroom mensen die wel de weg naar de kantoren van het maatschappelijk werk, de geestelijke gezondheidszorg, de verslavingszorg, bleek er een groeiende groep te zijn die de weg niet vond. In het beleidsjargon heten ze sinds een paar jaar: zorgwekkende zorgmijders. In de praktijk van buurt en straat zorgen ze voor overlast, buurtrumoer, ongemakken op straat, onveiligheid. Er zat dus niets anders op dan er op af te gaan: richting front. Dat is ook wat inmiddels op veel plaatsen gebeurt: bemoeizorg. Er-op-af, aanbellen, contact leggen, en heel voorzichtig weer pogen om orde op zaken te brengen. De term bemoeizorg werd tien jaar geleden gemunt door de Rotterdamse sociaal-verpleegkundige
Henri Henselmans en meer nog dan het pamflet Naar een modern paternalisme heeft dat begrip zijn weg gevonden in de openbare gezondheidszorg. In veel steden zijn professionele buurtgerichte samenwerkingsverbanden ontstaan tussen politie (wijkagenten), de GGD, het welzijnswerk, woningcorporaties waarin bemoeizorg op een of andere manier een rol speelt. De leefwereld van mensen wordt hier niet langer meer geschuwd. Zeker, het gaat hier vaak om mensen met zware psychiatrische problematiek, sociaal totaal geïsoleerd, vaak zwaar verslaafd, en die op alle mogelijke manieren te ver weg zijn om de gang naar een professionele instelling te maken. Maar het beperkt zich hier niet toe. Ook in andere sectoren is, vaak wat minder spectaculair, een voorzichtige kentering zichtbaar. In de jeugdhulpverlening is al langer een omslag zichtbaar waarin de hulpverlening steeds meer ter plekke in de gezinssituatie wordt gegeven. Dus niet naar de instelling komen voor gesprek, niet de wekelijkse gang naar een spreekkamer, maar bijvoorbeeld hometraining thuis. Er-op-af, midden in de realiteit opereren. Het zijn pogingen om in vaak zeer problematische situaties veranderingsprocessen onmiddellijk in te pluggen in de dagelijkse werkelijkheid. En dat kan alleen als je je ook in die leefwereld begeeft. Sociale activering is een andere ontwikkeling. Een aanpak die geboren is vanuit de constatering dat vanachter de bureaus van de sociale dienst of het arbeidsbureau geen perspectief voor mensen tot stand kwam, sterker: mens en instanties hielden elkaar gevangen in uitzichtloosheid. Sociale activering vertrekt vanuit de leefsituatie van mensen, en de professionele begeleiding zoekt van daaruit naar aangrijpingspunten voor beweging, naar verandering. Dat is een totaal ander perspectief, dat vraagt ook om een heel andere inzet van professionaliteit. Veroordeeld tot de marge Er is, met andere woorden, in Nederland een kleine catalogus samen te stellen van projecten en initiatieven die hun eerste oriëntatie vinden in de leefwereld van mensen en daar hun professionele interventies op af proberen te stemmen. Vooralsnog laat het de mainstream in de sociale sector nog intact, maar de beweging naar buiten is er onmiskenbaar. Heel voorzichtig wordt daarin het huisbezoek opnieuw van stal gehaald, niet alleen in gevallen dat er sprake is van ernstige crisissen, maar ook als het gaat om het in kaart brengen van behoeften in - bijvoorbeeld - een achterstandswijk. Gesprekken in de huiskamer zijn buitengewoon informatief om de problemen van een buurt te 'thermometeren'. Zo zijn er woningcorporaties die weer bij mensen aan de bel trekken als de huurachterstand de klauw uit dreigt te lopen. De praktijk leert dat zo'n directe persoonlijke aanpak vele malen efficiënter is dan de administratieve aanpak via dreigbrieven en deurwaarders. Door mensen rechtstreeks aan te spreken, kan er eerder worden doorverwezen naar de schuldhulpverlening, en worden uiteindelijk huisuitzettingen voorkomen, wat in het voordeel is van de corporatie en de bewoner. En ook in het maatschappelijk werk zijn initiatieven zichtbaar waarin op een moderne wijze de oude outreachende aanpak in ere wordt hersteld. Het Oranjefonds heeft de afgelopen twee jaar in het land 24 projecten in deze sfeer gefinancierd, waarin bewust gepoogd werd om buiten de oevers van het kantoor te treden en in samenwerking met andere disciplines professionele interventies in de dagelijkse leefwereld in te pluggen. Al die pogingen zijn divers, en grotendeels onwetend van elkaar. Alleen al om die reden zou het goed zijn om er onder de titel 'de professionele (her)ontdekking van de leefwereld' een keer een catalogus van te maken, want dat zou het gemeenschappelijke van al deze projecten en initiatieven zichtbaar maken. Want er val wel degelijk enige lijnen in aan te brengen: 1. de leefwereld van mensen vormt aangrijpingspunt wordt voor professionele
interventies; 2. professionals trekken er op uit en leggen persoonlijk contact; 3. professionals eisen daartoe een grotere ruimte (vrijheid) voor zichzelf op; 4. hun handelingen laten zich niet vangen in voorgevormde registratiecategorieën; 5. daarom zoeken zij naar nieuwe verantwoordingsvormen om zich rekenschap af te leggen van hun werk. Daarmee gaan deze projecten tegen de dominante cultuur van professionele organisaties in. Die kenmerkt zich, zoals we gezien hebben, juist door professionele afstandelijkheid, door een onderschikking van de individuele professionaliteit aan de organisatorische vereisten ('producten'), door de worsteling met het paternalisme- en het geitenwollen-sokkensyndroom. Allemaal tendensen die professionals eerder ringeloren, en controleerbaarder maken dan dat hen meer eigen professionele ruimte wordt geboden. Dat verklaart ook waarom deze initiatieven en projecten vrijwel altijd in de institutionele periferie van de sociale sector gezocht moeten worden, waar ze een gedoogstatus krijgen zolang ze de kern van de professionaliteit maar niet ter discussie stellen. Als ze georganiseerd worden is het ook altijd een kwestie van 'erbij', iets wat bovenop de bestaande bezigheden komt en vooral ook iets dat 'anderen' moeten doen. Met andere woorden: alles blijft bij het oude, alleen - vaak op basis van tijdelijke projectgelden - wordt er iets aan de organisatie toegevoegd. Zeg maar een soort extra 'buitendienst' voor lastige gevallen en problemen. Daarmee krijgt het zijn plek. Huisbezoek? Dat doen we ook, zie onze afdeling buitendienst. Zo blijven de projecten outreachende hulpverlening, pro-actief professioneel handelen, bemoeizorg of hoe ze allemaal ook heten veroordeeld tot een bestaan in de marge, gedoogd door de hoofdstroom en ogenschijnlijk niet bij machte om de dominantie ervan ter discussie te stellen. Tegen die overmacht is tien jaar geleden ook ons pamflet Naar een modern paternalisme stukgelopen. Gewoon doen Is dat een somber perspectief? Dat hoeft niet, want misschien voltrekken veranderingen zich tegenwoordig ook niet meer volgens de gewoonten van pakweg twintig jaar geleden, toen boeken en massale discussies de gemoederen konden verhitten en trendbreuken konden bewerkstelligen. Misschien is het 'ter discussie stellen' een tamelijk ouderwetse manier om tot verandering te komen. Misschien is het anno 2003 gewoon een kwestie van doen. Want wat goed is werkt bewijst zichzelf. Wie weet wordt dat het motto van een nieuwe generatie professionals die aan de slag gaat zonder de last van het verleden en er intuïtief voor kiest om te gaan werken op de plekken die er voor de mensen voor wie ze werken toe doen. Een generatie die hun professionaliteit niet langer ijkt op een hoeveelheid methodieken of organisatorische eisen, maar 'gewoon' op de leefwereld van mensen waar ze voor aan de slag gaan. Een generatie die zich bij 'modern paternalisme' niks voor kan stellen, gewoon omdat ze zonder daar veel woorden aan vuil te maken kiest voor een praktisch paternalisme. Het zou heel goed kunnen dat zo'n generatie in de maak is. Lia van Doorn, die onderzoek deed naar outreachende hulpverleningsprojecten die door het Oranjefonds werden gesubsidieerd, stootte bij haar naspeuringen op een lichting jonge hulpverleners onder de 35 jaar die zich zonder veel ideologische rimram in deze projecten hadden gestort. Ze zagen zich als hulpverleners niet op kantoor werken, ze wilden gewoon wat doen. Van Doorn trof ook nog een andere groep professionals aan die zich op de nieuwe projecten hadden gestort. Dat was de groep boven de veertig, die al jaren in het vak zit. Zij
hadden zich de laatste jaren schoorvoetend verzet tegen al die moderne ontwikkelingen die hen in hun ogen in de uitoefening van hun vak belemmerden. Zonder veel succes. Maar door het organiseren van deze projecten haalden ze in zekere zin hun gram. Zie je wel: het kan best anders. Het zou mooi zijn als het onbedorven pragmatisme van een nieuwe generatie en de ingehouden verontwaardiging van de oude generatie elkaar zouden kunnen vinden in een professionele vernieuwingsbeweging in de sociale sector. Wat hen verbindt is hun fascinatie voor de leefwereld, voor de problemen aan de frontlinie van de samenleving. Ze hebben bovendien het tij mee, want bestuurders, ambtenaren, politici, allemaal roepen ze om het hardst dat het de hoogste tijd is om het contact met burgers, met de leefwereld van mensen te herstellen. Het is nu aan de professionals van de sociale sector om te bewijzen dat dat een vak apart is. Jos van der Lans www.josvdlans.nl email:
[email protected]
******************************************* kader Ja, hallo zeg Weerstand tegen bemoeien Bemoeibemiddelen, out-reachend werken, er-op-af-gaan - het is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Tussen de erkenning van het belang van een dergelijke aanpak en het ook daadwerkelijk uitvoeren van de handelingen die dat in de praktijk vertalen, staan vele persoonlijke, professionele en institutionele bezwaren. Een kleine bloemlezing: 1.
We doen het al.
Dat is op zichzelf een positief bericht. 'Ja we bellen wel degelijk mensen na, als er huurachterstand is.' 'Zeker, we gaan op buurtschouw mee en regelmatig kijken in de wijk.' Maar bij even doorvragen, blijkt het toch vaker uitzondering dan regel. Het zijn eerder voornemens en incidenten, dan vaste gewoonten. Er zijn geen vaste tijden voor gereserveerd, mensen spraken er elkaar niet op aan. Bovendien blijkt het de eerste activiteit waarop bezuinigd wordt als organisatorische ontwikkelingen (reorganisaties, teamoverleg, nieuwe projecten) tijd vragen. Dat zegt iets over het feit dat professionals deze naar buiten gerichte activiteiten zelf wel van belang achten, maar dat er in hun instellingscultuur niet of nauwelijks waarde aan wordt gehecht. De uren dat men op kantoor achter een tekstverwerker zit, of vergadert, wegen uiteindelijk toch zwaarder dan de uren die men buitengaats vertoeft. Een beetje gechargeerd zou je kunnen zeggen dat het elkaar bezig houden in zeker opzicht belangrijker is dan met klanten bezig zijn. 2.
Dat is niet onze verantwoordelijkheid.
Schoenmaker hou je bij je leest, daar komt de kern van dit bezwaar op neer. Je kunt van een corporatie, een maatschappelijk werk instelling of een schuldhulpverleningsbureau, zo is de
redenering, niet verlangen dat ze zaken aanpakken waar ze niet voor zijn. Als iemand zijn huur niet betaalt vanwege psychische problemen is het toch niet de verantwoordelijkheid van de woningcorporatie om daar aan te trekken? Dat moet de RIAGG maar doen. Of de verslavingszorg of het welzijnswerk. Terwijl bij mensen de problemen altijd in elkaar grijpen, worden ze volgens dit type redeneringen bij instituties juist weer ontrafeld en verkokerd. Met als gevolg dat de verantwoordelijkheid voor actie in het midden blijft liggen wachten op het moment dat mensen zelf de stap nemen naar een van de instellingen. Dat moment kan lang uitblijven, waardoor problemen zich meer en meer opstapelen bij de personen die het betrekt. In werkelijkheid zou het niet om verantwoordelijkheden moeten gaan, maar om signalering en aangrijpingspunten. Als huurachterstanden een symptoom zijn van een dieper liggend probleem dan mag van corporaties verwacht worden dat ze dat als eerste signaleren en actief zijn om dat probleem naar de juiste mensen te adresseren. En dat gebeurt eerder vanuit de situatie thuis, dan van achter het loket. 3.
Dat is niet onze competentie
Dit is een variant op 2. Maar wel wat eerlijker. Mensen geven aan dat ze daarvoor niet zijn opgeleid. Dat kunnen we niet, zeggen ze eigenlijk hiermee. En impliciet: dat willen we niet. Nu is het op zich vreemd om te melden dat je iets niet kunt, als je het nog nooit gedaan hebt. Maar indirect erkennen mensen dat zoiets aparte vaardigheden vraagt, en dat is waar, hoewel dat nu ook weer niet overschat moet worden. De ervaring leert immers dat mensen een directe benadering over het algemeen op prijs stellen. Het getuigt immers van een vorm van belangstelling die ze eigenlijk niet meer gewoon zijn, maar wel waarderen. 4.
Daar hebben we geen tijd voor, het is al zo druk.
Het is waar: er is in Nederland geen werkplek meer of de werkdruk is groot. De 'caseload' heeft bovendien de neiging om alleen maar te groeien. Het papierwerk vergt veel tijd. De agenda zit al vol, zeker als men parttime werkt en daarbinnen ook nog eens moet overleggen met de collega's. Toch is dit ook een voorbeeld hoezeer de routines het werk overheersen. Het is in tal van gevallen aantoonbaar, dat een huisbezoek meer informatie oplevert, meer kennis bijeenbrengt, meer snelheid aanbrengt, dan verschillende zittingen op kantoor. Het aanvankelijke tijdsbeslag is groot, maar op termijn zou de effectiviteit wel eens groter kunnen zijn. Het verschil is alleen dat de kantoorroutines geaccepteerder zijn, zichtbaarder voor de collega's en makkelijker passen in de registratiesystematiek. Wie zich beroept op het 'geen tijd'-argument legt zich dus bij voorbaat neer bij zijn gevangenschap van de bestaande drukte. De kunst is nu juist om die gewoonten te doorbreken. 5.
Het mag niet.
In de maatschappelijke dienstverlening en sociale sector zitten nogal wat professionals gebakken aan geprotocolliseerde 'productie-afspraken', die precies voorschrijven bij welke problemen een professional wat mag doen. Vaak is de financiering van de voorziening gekoppeld aan het systematisch naleven (en registreren) van deze bepalingen. Maar het is natuurlijk een omkering van zaken om die logica als argument te gebruiken om een andere aanpak, die bijvoorbeeld de leefwereld als aangrijpingspunt neemt, buiten de deur te houden. Het gaat er in de maatschappelijke dienstverlening immers niet om 'volgens
het boekje' te werken, maar om die dienstverleningsvormen te ontwikkelen die het beste antwoord vormen voor de problemen waar burgers mee geconfronteerd worden. 6. Je wordt te veel partij, je komt te dichtbij, terwijl je juist een zekere afstand moet bewaren. In elke hulpverleningsrelatie en dienstverleningsbetrekking is een zekere afstand noodzakelijk. Dat voorkomt dat professionals worden meegesleept door de ellende of zich voor het karretje laat spannen. Maar dat heeft op zichzelf niets met de locatie te maken. Het is ook geen reden om het contact met professionals per definitie als een uitwedstrijd voor burgers te organiseren. Waarom zou het werken vanuit een andere situatie meteen betekenen dat de professional zijn afstandelijkheid inlevert? Het enige dat hij inlevert is het professionele thuisvoordeel van de spreekkamer, maar daar staat de winst tegenover dat hij/zij juist meer interesse toont en laat zien dat ook de professional bereid is om een inspanning te plegen. Via zijn ogen en oren kan hij bovendien andere informatiebronnen aanspreken. Afstand houden is bovendien een professionele eigenschap die moet blijken uit het handelen, en niet zozeer uit de keuze voor de locatie waar het gesprek plaats vindt. 7.
Je maakt mensen van je afhankelijk. Het is niet in hun belang.
Deze redenering klopt voor die mensen die inderdaad zelf hun weg weten te vinden naar hun rechten, naar hulp, naar de loketten. Maar er is een groeiende groep die daar niet vanzelf toe komt. Of die als ze zich wel bij het loket (de intake) melden er bijvoorbeeld maar niet in slaagt om alle juiste papieren mee te nemen. Of het gaat om mensen die als ze in de problemen komen (huurachterstand door oplopende schulden bijvoorbeeld) eerder de neiging hebben om zich te verstoppen dan dat ze zich bij de instituties melden. Niet zelden gebeurt dat uit een gevoel van schaamte. Het feit dat de thuissituatie als een aangrijpingspunt dient voor een proces dat verandering in de situatie moet brengen, kan toch niet echt reden zijn om te zeggen dat daardoor mensen afhankelijk worden van de professional. Nogmaals, uit de locatie vloeien geen gevaren voort voor de aard van de betrekking die een professional met mensen aangaat. Zijn professionaliteit blijkt immers uit zijn handelen niet uit de plek van ontmoeting. En dan is er nog een tegenwerping die vrijwel nooit genoemd wordt, terwijl het in feite heel reëel is. En dat is: de angst. Mensen zijn - en dat is niet ten onrechte - vaak bang om zich aan de deur te melden. Ze zijn bang dat ze op agressie getrakteerd worden, ze voelen zich niet veilig. Dat is een reële angst. Wie met knikkende knieën het professionele pad op gaat, kan daar beter niet aan beginnen. Mensen treden heel andere werelden binnen dan hun eigen wereld, en niet iedereen weet daarin een weg te vinden. Daar moet je zeker rekening mee houden, maar op zichzelf kan het natuurlijk geen argument om het werk als een nooit onderbroken thuiswedstrijd te organiseren. (JvdL) ********************************** Jos van der Lans is cultuurpsycholoog en journalist. In 1994 schreef hij samen met Paul Kuypers het geruchtmakende pamflet Naar een modern paternalisme Deze bijdrage is een bewerking van een aantal hoofdstukken in het boek Bemoeien werkt, dat
Jos van der Lans samen met Marc Räkers en Nies Medema heeft geschreven. Het boek wordt uitgegeven door uitgeverij De Balie en wordt op 11 december in de Balie in Amsterdam gepresenteerd.
Titel: Auteurs: : Uitgave: : Datum: ISDN: Prijs:
Bemoeien werkt. Naar een pragmatisch paternalisme in de sociale sector. Jos van der Lans, Nies Medema en Marc Rakers De Balie December 2003 90 6617 2967 7 € 13,50
Onder invloed van schaalvergroting, efficiency-operaties en een toegenomen respect voor de privacy van mensen heeft de sociale hulpverlening zich de afgelopen decennia steeds meer teruggetrokken uit de leefwereld van hulpbehoevenden. Het huisbezoek verdween uit het repertoire van hulpverleners; mensen met een probleem moesten zich maar bij hen op kantoor vervoegen. In Bemoeien werkt stellen Jos van der Lans, Nies Medema en Marc Räkers dat het ook anders kan. Zij laten zien dat het loont om achter het bureau vandaan te komen en cliënten op straat of thuis op te zoeken. Tot ver in de twintigste eeuw was het eerder regel dan uitzondering dat instituties zich bemoeiden met de leefwereld van mensen die op de een of andere manier in de problemen zaten. Pas aan het eind van de vorige eeuw werd een ‘cultuur van afzijdigheid’ dominant. In Bemoeien werkt proberen de auteurs handreikingen te geven om deze cultuur te doorbreken. Het boek is een praktisch vervolg op het pamflet Naar een modern paternalisme dat Jos van der Lans tien jaar eerder samen met Paul Kuypers bij de Balie publiceerde. Bestellen via: http://www.debalie.nl/artikel.jsp;jsessionid=735E68C3EAD6538D880A4F5 C1C7E4EBC?articleid=4991 In de pers: http://www.zorgwelzijn.nl/artikelen/josvanderlans.htm