UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2005 – 2006
DE ONTBOSSING VAN REGENWOUDEN. EEN ECONOMISCHE ANALYSE.
Scriptie voorgedragen tot het bekomen van de graad van licentiaat in de economische wetenschappen
Sara De Vis onder leiding van Prof. Johan Albrecht
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2005 – 2006
DE ONTBOSSING VAN REGENWOUDEN. EEN ECONOMISCHE ANALYSE.
Scriptie voorgedragen tot het bekomen van de graad van licentiaat in de economische wetenschappen
Sara De Vis onder leiding van Prof. Johan Albrecht
“Permission”
WOORD VOORAF
Een scriptie schrijven is geen eenmansactie. Daarom wil ik hier gebruik maken om een aantal mensen te bedanken die me hierbij hebben bijgestaan.
In de eerste plaats wil ik mijn promotor, professor Johan Albrecht, bedanken om me de kans te geven me te verdiepen in dit boeiende onderwerp.
Vervolgens wil ik het personeel van de faculteitsbibliotheken, in het bijzonder van de landbouwfaculteit, bedanken voor de hulp bij het opzoeken van informatie.
Ook een dankwoord voor mijn familie die mij tijdens mijn studies heeft aangemoedigd. Aan mijn moeder bovendien ook voor het lezen van de voorlopige versies van deze scriptie.
Tot slot gaat er nog een heel speciale dank uit naar mijn vriend die me tijdens het schrijven van deze scriptie hard heeft gesteund.
I
INHOUDSOPGAVE
Woord vooraf …………………………………………………………………………...
I
Inhoudsopgave ………………………………………………………………………….
II
Gebruikte afkortingen …………………………………………………………………..
VI
Lijst van de tabellen …………………………………………………………………….
VIII
Lijst van de figuren ……………………………………………………………………..
IX
Lijst van de kaarten ……………………………………………………………………..
IX
Lijst van de bijlagen …………………………………………………………………….
IX
Inleiding ……………………………………………………………………………….
1
Hoofdstuk 1 : Definities en data ontbossing van regenwouden ……………...
3
1.1 Definitie ontbossing ………………………………………………………………...
3
1.2 Definitie en ligging regenwouden …………………………………………………..
7
1.3 Data ontbossing ……………………………………………………………………..
11
Hoofdstuk 2 : Nut van het behoud van regenwouden …………………………
16
2.1 Hydrologische functie en regulering van het plaatselijk klimaat …………………...
16
2.1.1 Nut regenwouden …………………………………………………………
16
2.1.2 Gevolgen van ontbossing van de regenwouden …………………………..
17
2.2 Opname van koolstof en regulering van het wereldklimaat ………………………...
19
2.2.1 Belang van bomen in de koolstofcirkel …………………………………...
19
2.2.2 Gevolgen ontbossing ……………………………………………………...
20
2.2.3 Gevolgen van klimaatverandering ………………………………………..
21
2.2.4 Specifiek belang van regenwouden ……………………………………….
21
2.2.5 Het Kyoto Protocol ……………………………………………………….
22
II
2.3 Biodiversiteitbehoud ………………………………………………………………..
22
2.3.1 Definitie biodiversiteit ……………………………………………………
23
2.3.2 Situatie regenwouden ……………………………………………………..
23
2.3.3 Nut biodiversiteit ………………………………………………………….
24
2.3.4 Gevolgen ontbossing ……………………………………………………...
26
2.4 Inheemse bevolking ………………………………………………………………...
28
2.4.1 Nut regenwoud voor de inheemse bevolking ……………………………..
28
2.4.2 Gevolgen ontbossing op inheemse bevolking …………………………….
29
2.5 Houtproducten ……………………………………….……………………………...
31
2.5.1 Overzicht houtproducten ………………………………………………………….
31
2.5.2 Nut houtproducten ………………………………………………………………...
32
2.5.3 Gevolgen van de ontbossing ……………………………………………………...
35
2.6 Niet-hout bosproducten ……………………………………………………………..
37
2.6.1 Definitie …………………………………………………………………………...
37
2.6.2 Algemeen nut van niet-hout bosproducten ……………………………………….
38
2.6.3 Relatief nut van niet-hout bosproducten ten opzichte van hout …………………..
39
2.6.4 Probleem met betrekking tot niet-hout bosproducten …………………………….
40
Hoofdstuk 3: Oorzaken van de ontbossing van de tropische regenwouden
42
3.1 Verantwoording van de keuze voor de bespreking van de studie van Geist en Lambin ……………………………………….…………………………………….
42
3.2 Begrippenkader ……………………………………….…………………………….
43
3.2.1 Onmiddellijke en onderliggende oorzaken van ontbossing ………………
43
3.2.1.1 Onmiddellijke oorzaken ………………………………………...
43
3.2.1.2 Onderliggende drijvende krachten ……………………………...
44
3.2.1.3 Andere factoren …………………………………………………
45
3.2.2 Soorten oorzakelijke verbanden …………………………………………..
47
3.3 Resultaten van het onderzoek ……………………………………………………….
48
3.3.1 Frequentieanalyse van het optreden van oorzaken ………………………..
48
3.3.1.1 Onmiddellijke oorzaken ………………………………………...
48
3.3.1.2 Onderliggende oorzaken ………………………………………..
49
III
3.3.2 Frequentieanalyse van het optreden van oorzakelijke verbanden ………...
52
3.3.2.1 Aaneenschakeling van onmiddellijke oorzaken ………………...
52
3.3.2.2 Aaneenschakeling van onderliggende oorzaken ………………..
53
3.3.2.3 Onderliggende krachten die onmiddellijke oorzaken drijven …..
56
3.3.2.4 Onmiddellijke factoren die een feedback hebben op onderliggende krachten ……………………………………….. 3.3.3 Armoede- versus kapitaalgedreven ontbossing …………………………...
57 59
3.4 Discussie ……………………………………….…………………………………...
60
3.4.1 Speelt zwerflandbouw een rol? …………………………………………...
60
3.4.2 Speelt bevolking een rol? …………………………………………………
61
Hoofdstuk 4: Oplossingen om ontbossing tegen te gaan ……………………..
63
4.1 Certificatie ……………………………………….………………………………….
63
4.1.1 Van boycot naar certificatie ………………………………………………
63
4.1.2 Wat is certificatie? ………………………………………………………...
63
4.1.3 Marktgebaseerde oplossing ……………………………………………….
64
4.1.4 Principal-agent ……………………………………………………………
68
4.1.5 Bespreking certificatiesysteem ……………………………………………
68
4.1.6 Voordelen certificatie ……………………………………………………..
69
4.1.7 Huidige situatie en moeilijkheden voor implementatie …………………..
71
4.2 Agroforestry ……………………………………….………………………………..
72
4.2.1 Definitie agroforestry ……………………………………………………..
73
4.2.2 Soorten agroforestry ………………………………………………………
74
4.2.3 Voordelen van agroforestry ……………………………………………….
74
4.2.4 Uitdagingen agroforestry …………………………………………………
78
4.3 Ecotoerisme ……………………………………….………………………………...
81
4.3.1 Definitie ……………………………………….…………………………..
81
4.3.2 Baten ……………………………………….……………………………..
81
4.3.3 Nadelen …………………………………………………………………...
83
4.3.4 Uitdagingen voor de toekomst ……………………………………………
84
4.3.5 Voorbeeld ecotoerisme ……………………………………………………
85
IV
Hoofdstuk 5: Case studie van de Amazone ……………………………………..
87
5.1 De ontbossing van de Amazone: definities en data ………………………………...
87
5.2 Nut behoud van de Amazone ……………………………………………………….
90
5.2.1 Hydrologische functie …………………………………………………….
90
5.2.2 Opname van koolstof en regulering van het wereldklimaat ………………
91
5.2.3 Biodiversiteitbehoud ……………………………………………………...
91
5.2.4 Inheemse bevolking ………………………………………………………
92
5.2.5 Houtproducten …………………………………………………………….
92
5.2.6 Niet-hout bosproducten …………………………………………………...
94
5.3 Oorzaken van de ontbossing van het Amazonewoud ………………………………
94
5.3.1 Situatie tot het begin van de jaren ’60 …………………………………….
94
5.3.2 Situatie in de jaren ’70 en ’80 …………………………………………….
94
5.3.3 Situatie sinds de jaren ’90 ………………………………………………...
96
5.3.4 Resultaten van Geist en Lambin ………………………………………….
98
5.4 Oplossingen om de ontbossing af te remmen ………………………………………
98
5.4.1 Certificatie ………………………………………………………………...
98
5.4.2 Agroforestry ………………………………………………………………
99
5.4.3 Ecotoerisme ……………………………………………………………….
100
Algemeen besluit ……………………………………….…………………………… 101
X Lijst van de geraadpleegde werken …………………………………………………….. Bijlagen ……………………………………….………………………………………... XXI
V
GEBRUIKTE AFKORTINGEN
abs
absoluut aantal cases
AGRO
agricultural expansion uitbreiding van de landbouw
BBP
bruto binnenlands product
CDM
Clean Development Mechanism
CERFLOR
Sistema Brazileiro de Certificação Florestal
CIFOR
Center for International Forestry Research
CO2
koolstofdioxide
Cs
eenheidskosten duurzame houtkap
Cu
eenheidskosten onduurzame houtkap
CULT
culturele factoren
ECON
economische factoren
FAO
Food and Agriculture Organization of the United Nations Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties
FSC
Forest Stewardship Council
INFRA
uitbreiding van de infrastructuur
INPE
Instituto Nacional de Pesquisas Espaciais Nationaal instituut voor ruimteonderzoek (Brazilië)
INST
beleid- en institutionele factoren
Is
investeringsuitgaven duurzame houtkap
Iu
investeringsuitgaven onduurzame houtkap
km
kilometer
m
meter
max
maximum
mm
millimeter
n
aantal cases in een specifiek gebied
N
totaal aantal cases
NAW
netto actuele waarde
NWFP
Non-Wood Forest Products niet-hout bosproducten
VI
OTHER
other factors de ‘andere factoren’
pg.
pagina
POP
human population dynamics demografische factoren
Ps
eenheidsprijs van gecertificeerd hout
Pu
eenheidsprijs van niet gecertificeerd hout
rel
relatief aantal cases die tot een bepaalde groep behoren, ten opzichte van het totaal aantal cases
TECH
technologische factoren
US$
Amerikaanse dollar
vb.
bijvoorbeeld
WOOD
wood extraction uitbreiding extractie van hout
VII
LIJST VAN DE TABELLEN
Tabel 1.1: Oppervlakte en verspreiding van de regenwouden in 2000 (in 1 000 hectare)
12
Tabel 2.1: Aantal soorten (eenheden) per land op een bepaalde oppervlakte (in km²) ….
23
Tabel 2.2: Overzicht van de verschillende categorieën houtproducten, gegroepeerd naar plaats van eindverwerking ……………………………………………………
32
Tabel 2.3: Hoeveelheid productie van houtproducten in enkele regenwoudlanden in 1999 en 2003 (in 1 000 m³) …………………………………………………..
33
Tabel 2.4: Waarde van de export van houtproducten uit enkele regenwoudlanden in 1999 en 2003 (in US$ 1 000) ………………………………………………...
34
Tabel 2.5: Overzicht van de verschillende categorieën NWFP, gegroepeerd naar oorsprong ……………………………………………………………………..
37
Tabel 2.6: Economisch belang van NWFP ………………………………………………
39
Tabel 3.1: Soorten economische onderliggende oorzaken ………………………………
44
Tabel 3.2: De oorzaken van ontbossing …………………………………………………
46
Tabel 3.3: Soorten oorzakelijke verbanden ……………………………………………...
47
Tabel 3.4: Frequentieanalyse van specifieke economische onderliggende factoren (in absoluut en relatief aantal) ………………………………………………..
50
Tabel 3.5: Frequentieanalyse van keten-logische causaliteit van onmiddellijke oorzaken (in absoluut aantal en relatief ten opzichte van 152), waarbij de rijen de kolommen veroorzaken ……………………………………………...
53
Tabel 3.6: Frequentieanalyse keten-logische causaliteit van onderliggende oorzaken (in absoluut en relatief aantal) ………………………………………………..
54
Tabel 3.7: Frequentieanalyse van keten-logische causaliteit van onderliggende krachten die onmiddellijke oorzaken drijven (absoluut en relatief) ………….
57
Tabel 3.8: Frequentieanalyse van keten-logische causaliteit van onmiddellijke factoren die een feedback hebben op onderliggende krachten (absoluut en relatief) …. Tabel 5.1: Hoeveelheid ontbossing per jaar in de staten van de Legal Amazon (in km²)
58 90
Tabel 5.2: Aantal soorten, in gevaar gebrachte soorten en bedreigde land-inheemse soorten in landen met Amazonewoud (in eenheden) ………………………...
92
Tabel 5.3: Productie van de verschillende soorten houtproducten in landen van de Amazone in de jaren 1999 tot 2003 (in 1 000 m³) ……………………………
93
VIII
Tabel 5.4: Export van de verschillende soorten houtproducten in landen van de Amazone in de jaren 1999 tot 2003 (in US$ 1 000) ………………………
93
LIJST VAN DE FIGUREN Figuur 1.1: Verspreiding van de regenwouden over gebieden (in procent van totaal wereldareaal regenwouden) ……………………………………………...
13
Figuur 1.2: Bosbedekking in de jaren 1990, 2000 en 2005 (in miljoen hectare) …….
15
Figuur 4.1: Baten van agroforestry …………………………………………………..
76
Figuur 4.2: Theoretische vergelijking in de tijd van de winst van zwerflandbouw en agroforestry (in €) ………………………………………………………. Figuur 5.1: Hoeveelheid ontbossing per jaar in de Legal Amazon over de jaren 1988 tot 2005 (in km²) …………………………………………………………
80 89
LIJST VAN DE KAARTEN Kaart 1.1: Ligging van de regenwouden in de wereld in 2000 ………………………. Kaart 1.2: Gemiddelde jaarlijkse netto verandering in bosbedekking jaren 2000-2005) …………………………………………………………..
10 14
Kaart 2.1: Procentuele verhouding van de waarde van de export tot de waarde van de import van houtproducten in het jaar 2003 …………………………….
35
Kaart 5.1: Ligging van de Braziliaanse Amazone, het Amazonebekken en de Legal Amazon ……………………………………………………………………
88
LIJST VAN DE BIJLAGEN Bijlage 1.1: Eigen berekening van de hoeveelheid tropische regenwouden in 2000 ...
XXI
Bijlage 3.1: Ligging van de case studie gebieden in Afrika ………………………….
XXII
Bijlage 3.2: Ligging van de case studie gebieden in Azië ……………………………
XXIII
Bijlage 3.3: Ligging van de case studie gebieden in Latijns-Amerika ……………….
XXIV
Bijlage 3.4: Lijst van onmiddellijke oorzaken ………………………………………..
XXV
Bijlage 3.5: Lijst van onderliggende oorzaken ………………………………………. Bijlage 3.6: Resultaten van de frequentieanalyse van de onmiddellijke oorzaken …...
XXVI XXVIII
Bijlage 3.7: Resultaten van de frequentieanalyse van de onderliggende oorzaken …..
XXIX
IX
INLEIDING
De ontbossing heeft wereldwijd reeds veel aandacht gekregen. Overal horen we dat ze blijft toenemen en dat de situatie recent zelfs nog verslechterd is. Het ontbossingprobleem is daarom zeer actueel. Wanneer er over ontbossing gesproken wordt, gaat het in bijna alle gevallen over deze in de tropische regenwouden. Het verdwijnen van de regenwouden heeft tal van gevolgen. In de media wordt er echter dikwijls een te eenzijdige kijk gegeven op het ontbossingproces, waarbij vooral de gevolgen voor het wereldmilieu worden benadrukt. De economische aspecten worden ofwel niet besproken, ofwel zijn ze zeer emotioneel getint. Bovendien lijkt men in Europa enkel de gevolgen te benadrukken, zonder in te gaan op de oorzaken. Indien dit wel gebeurt wordt meestal de schuld in de schoenen geschoven van de bevolkingsdruk en de zwerflandbouwers in de ontwikkelingslanden, waar de regenwouden gelegen zijn. Bij dergelijke uitspraken wordt echter al te dikwijls vergeten dat we vroeger juist hetzelfde gedaan hebben met onze bossen en dat deze mensen dikwijls geen andere keuze hebben dan het regenwoud te kappen.
In deze scriptie is het mijn bedoeling om op een wetenschappelijke wijze na te gaan wat de economische aspecten zijn van het ontbossingproces. Hierbij komen niet alleen de economische voordelen van het behoud van de regenwouden aan bod, maar ook de oorzaken. Bovendien worden een aantal oplossingen besproken voor het verminderen van de ontbossing. Deze scriptie is voornamelijk toegespitst op de economische aspecten van het ontbossingprobleem. Onvermijdelijk wordt hier ook interdisciplinair gewerkt, aangezien er veel andere aspecten bij betrokken zijn die niet zomaar kunnen genegeerd worden.
Een beperking bij het schrijven van deze scriptie was dat er geen gedetailleerde data bestaan over de overblijvende hoeveelheid regenwouden en de ontbossing die reeds opgetreden is. De regenwouden liggen immers in ontwikkelingslanden, die andere prioriteiten hebben dan het registreren van de ontbossing. Daarom was het in deze studie ook niet mogelijk om de theoretische benadering steeds empirisch te verduidelijken waardoor een kostenbaten analyse buiten bereik valt. Bij gebrek aan duidelijke informatie over de verscheidene tropische regenwouden blijft deze studie bovendien op het algemeen niveau met, waar mogelijk, een verdere uitwerking voor een specifiek land of gebied.
1
In hoofdstuk 1 worden de kernbegrippen, namelijk ‘ontbossing’ en ‘regenwouden’ gedefinieerd en het onderzoeksdomein afgebakend. Er wordt een overzicht gegeven van waar de regenwouden gelegen zijn, hoeveel regenwouden er nog zijn, en hoeveel ontbossing er jaarlijks optreedt. In de literatuur heerst er hier geen eensgezindheid over.
Hoofdstuk 2 behandelt het nut van het behoud van de regenwouden en de gevolgen van de ontbossing. Een aantal functies die regenwouden met zich meebrengen en besproken worden zijn: hydrologische functie, opname van koolstof, biodiversiteitbehoud, nut voor de inheemse bevolking, productie van houtproducten en niet-hout bosproducten. Telkens wordt er bij de bespreking hoofdzakelijk ingegaan op de economische aspecten.
In hoofdstuk 3 worden de economische redenen nagegaan van het verdwijnen van de tropische regenwouden, aan de hand van een studie van Geist en Lambin. Er wordt nagegaan wat het belang is van de onmiddellijke oorzaken, onderliggende drijvende krachten en ‘andere factoren’ bij het veroorzaken van de ontbossing. Ook hun interactie wordt besproken.
Hoofdstuk 4 geeft de mogelijke economische oplossingen weer om de ontbossing te verminderen.
In
dit
hoofdstuk
worden
certificaten,
agroforesty
en
ecotoerisme
achtereenvolgens besproken. Er wordt vermeld wat de huidige situatie is en wat de uitdagingen zijn naar de toekomst toe.
In het afsluitend hoofdstuk 5 tenslotte wordt een case studie gegeven van het grootste overblijvende regenwoud, namelijk het Amazonegebied. Dit hoofdstuk is een illustratie van wat in de voorgaande hoofdstukken besproken werd.
2
HOOFDSTUK 1 : DEFINITIES EN DATA ONTBOSSING VAN REGENWOUDEN Om een economische analyse te kunnen maken van de ontbossing van regenwouden is het belangrijk dat het onderzoeksdomein duidelijk afgebakend wordt door het definiëren van ‘ontbossing’ en ‘regenwouden’. Er bestaat in de wetenschappelijke wereld geen consensus omtrent deze definities. De keuze van de definitie is echter belangrijk aangezien deze bepaalt wat de oorspronkelijke oppervlakte van het regenwoud is en welke hoeveelheid als ontbossing beschouwd wordt. Deze gaan immers beide de ontbossinggraad beïnvloeden. Afhankelijk van de gebruikte definitie krijg je dus een ander beeld van de ontbossing van de regenwouden. In dit hoofdstuk wordt naar een geschikte definitie van ontbossing gezocht (1.1). Dan wordt nagegaan wat onder de term ‘regenwouden’ verstaan wordt en waar ze gelegen zijn (1.2). Tenslotte wordt het volume van de nog resterende regenwouden bepaald en wordt de graad van ontbossing geschat (1.3). De structuur van dit hoofdstuk is gebaseerd op Jepma (Jepma C., J., 1995).
1.1 Definitie ontbossing Ondanks het feit dat er geen eensgezindheid bestaat in de wetenschappelijke wereld, kunnen de verschillende definities van ontbossing onderverdeeld worden in twee grote categorieën, namelijk de ‘brede’ en de ‘nauwe’ (Kant S. en Mahapatra K., 2004, pg.3). Het onderscheid tussen deze definities is afhankelijk van het feit of bosdegradatie al dan niet tot de ontbossing gerekend wordt. Om de tekst overzichtelijk te houden wordt eerst een omschrijving gegeven van bosdegradatie en wordt nadien het onderscheid tussen de brede en nauwe definities besproken.
De ‘Food and Agriculture Organization of the United Nations’ (FAO) definieert degradatie als "de veranderingen binnen het bos die op een negatieve wijze de structuur of functie van de plaats beïnvloeden, en daarbij de capaciteit verlagen om goederen en diensten te leveren (FAO, 2001c, pg.137)". Bosdegradatie houdt met andere woorden een afname in van de kwaliteit van het bos en de bosecosystemen, waaronder de dichtheid en structuur, ecologische diensten, vegetatie, fauna, bodem en soortendiversiteit in aanmerking komen (Lanly J.-P., 2003). Deze kwaliteitafname gaat het bos op een negatieve manier beïnvloeden. Het wordt
3
immers op een niet-duurzame wijze gebruikt, waardoor de regeneratie- en productiecapaciteit verminderen en er een daling zal optreden van de toekomstige oogsten (Brown K., 1992, pg.9). Degradatie wordt door sommige wetenschappers in de definitie van ontbossing opgenomen omdat dit dikwijls de eerste stap is in een reeks van gebeurtenissen die leiden tot permanente ontbossing (Kant S. en Mahapatra K., 2004, pg.3). Anderen zeggen dat bosdegradatie geen reductie inhoudt van het bosgebied. Volgens hen blijft het bos immers onder de term bos vervat en neemt het enkel een andere vorm van bostype aan.
Op grond van een algemeen begrip van bosdegradatie kan overgegaan worden naar het onderscheid tussen de ‘brede’ en ‘nauwe’ definities van ontbossing. De nauwe versie beschouwt enkel de veranderingen van het gebruik van bosland als ontbossing. De brede definities van ontbossing omvatten zowel een verandering van het gebruik van bosland als bosdegradatie (Kant S. en Mahapatra K., 2004, pg.3). De nauwe definitie beschouwt bosdegradatie dus niet als ontbossing. Dit onderscheid tussen de brede en nauwe definities van ontbossing kan gerelateerd worden aan het onderscheid tussen de visie van de ecologen en deze van de economen. De economische visie beschouwt ontbossing als de volledige ontruiming van bos en hun vervanging door een ander landgebruik, en hanteert dus een nauwe definitie (Jepma C., J., 1995, pg.7). De ecologen daarentegen gebruiken een brede definitie, waarbij ze de degradatie van bosecosystemen ook als ontbossing aanzien (Jepma C., J., 1995, pg.7).
Het gebruik van de brede en nauwe definities van ontbossing kunnen we illustreren aan de hand van twee definities van ontbossing die veelvuldig vergeleken worden in de literatuur, namelijk de definitie van Myers en deze van de FAO (Jepma C., J., 1995, pg.20; Amelung T. en Diehl M., 1992, pg.11-13). De definitie van de FAO kunnen we beschouwen als een economische en nauwe definitie, deze van Myers daarentegen als een ecologische en brede definitie.
De definitie die de FAO gebruikt is de volgende: "ontbossing is de vermindering op lange termijn (meer dan 10 jaar) van de bedekking door de kroonlaag1 van de bomen beneden de 10% of de omvorming van bos naar een ander landgebruik (FAO, 2001c, pg. 137)". De FAO
1
bedekking door de kroonlaag : de procentuele bedekking van de bodem door de vertikale projectie van de boomkruinen
4
verklaart deze definitie als volgt : "ontbossing houdt een permanent verlies of verlies op lange termijn in van de bosbedekking en een transformatie in een ander landgebruik. Ontbossing bevat bosgebieden die omgevormd zijn in landbouwgebied, weiden, waterreservoirs en stedelijke gebieden. Indien verwacht wordt dat het bos zal regenereren na de oogst of de houtkap, wordt dit niet als ontbossing aanzien. Ontbossing houdt bovendien ook gebieden in waar bijvoorbeeld door het effect van een verstoring, overmatig gebruik of veranderende milieuomstandigheden het bos in een zodanige mate beïnvloed wordt dat het geen bedekking van de kroonlaag van minimum 10% kan behouden (FAO, 2001c, pg.137)".
Er wordt in de definitie gegeven dat wanneer de bedekking van de kroonlaag geen 10% meer aanneemt, dit als ontbossing beschouwd wordt. Dit komt omdat de FAO bos als volgt definieert : "bos bevat natuurlijk bos en bosplantages. De term wordt gebruikt om te refereren naar land met een bedekking van de kroonlaag van de bomen van meer dan 10% en een gebied van meer dan 0,5 hectare. Bossen worden zowel gedetermineerd door de aanwezigheid van bomen als de afwezigheid van andere overheersende landgebruiken. De term sluit specifiek plaatsen van bossen uit die primair gevestigd zijn voor landbouwproductie, bijvoorbeeld plantages van fruitbomen (FAO, 2005a, pg.137)". De definitie van bos is dus een combinatie van landbedekking en landgebruik2.
Naast de definitie van ontbossing van de FAO is er ook de definitie van Myers. Hij stelt dat "ontbossing niet enkel de volledige vernietiging is van de bosbedekking door ontruiming voor de landbouw, maar ook de gevallen van serieuze degradatie van het bosecosysteem (Jepma C., J., 1995, pg.8)". In tegenstelling tot de FAO beschouwt Myers dus ook degradatie als ontbossing.
Aangezien Myers en de FAO een verschillende definitie van ontbossing gebruiken, beschouwen ze een ander gebied als bebost gebied en schatten ze ook de hoeveelheid ontbossing anders in. Hoe breder de definitie van ontbossing, waardoor ook degradatie als ontbossing aanzien wordt, hoe kleiner het gebied dat als bos wordt beschouwd en hoe groter de hoeveelheid ontbossing zal geschat worden (Van Soest D., P., 1998, pg.34). De ontbossinggraad die berekend wordt als de verhouding van de hoeveelheid ontbossing in een
2
Onder landbedekking verstaan we de aanwezigheid van bomen. Onder landgebruik verstaan we het gebruik van het land als bos of een ander landgebruik (FAO, 2001b, pg.2).
5
jaar op het oorspronkelijk bosgebied van dat zelfde jaar, zal dus bij gebruik van een brede definitie groter zijn dan bij een nauwe definitie. De schattingen van de ontbossinggraad van Myers zullen derhalve dan ook groter zijn dan deze van de FAO (Van Soest D., P., 1998, pg.34; Kant S. en Mahapatra K., 2004, pg. 8).
In de literatuur vindt men veel kritiek op de definitie van de FAO. De kritiek heeft betrekking op het deel van landgebruik en het deel van de landbedekking, waaruit de definitie is samengesteld. Voor wat de landbedekking betreft, stelt de definitie dat ontbossing de vermindering op lange termijn (>10 jaar) van de bedekking door de kroonlaag van de bomen beneden de 10% inhoudt. De eerste kritiek die hierop kan gegeven worden is dat deze definitie degradatie niet als ontbossing aanziet (Jepma C., J., 1995, pg.8; Van Soest D., P., 1998, pg.33). Het kan immers zo zijn dat er enorme bosschade optreedt door een overdreven houtkap, zonder dat de kroonlaag hierdoor lager wordt dan 10%. Deze degradatie kan echter tot gevolg hebben dat het bos zijn functies niet meer kan vervullen, waardoor het eigenlijk wel onder ontbossing zou moeten gerekend worden (Van Soest D., P., 1998, pg.33). De nauwe definitie van de FAO beschouwt degradatie echter niet als ontbossing.
Een tweede kritiek kan gegeven worden op de bepaling van de lange termijn. De enige manier om te weten of het bos nu werkelijk ontbost is, is door na te gaan hoe het 10 jaar later met het bos gesteld zou zijn (CIFOR, 2006). Dit is echter bijna onmogelijk om vast te stellen aangezien het landgebruik op 10 jaar tijd enorm kan veranderen.
Een andere kritiek wordt gegeven op de 10%, of dus de bepaling van welk gebied dat als bos aanzien wordt (Amelung T. en Diehl M., 1992, pg. 9; Kant S. en Mahapatra K., 2004, pg.3). Het probleem is dat een bos met een oorspronkelijke kroondichtheid van 90% die een verlies aan kroondichtheid heeft tot juist boven 10% niet aanzien wordt als ontbossing (Kant S. en Mahapatra K., 2004, pg.3). Ondanks de enorme hoeveelheid bomen die er in het bos gesneuveld werden, wordt dit niet als ontbossing beschouwd. Een afname van de kroondichtheid van 11% naar 9% wordt echter wel als ontbossing aanzien.
Een tweede verzameling van kritieken heeft betrekking op het onderdeel landgebruik van de definitie. Het is zo dat het dominant landgebruik bepaalt of een gebied als bos aanzien wordt of niet (FAO, 2001b, pg.2). Indien er in het bos vee graast en men niet-hout bosproducten
6
verzamelt, wordt dit nog aanzien als bos omdat bos het dominant landgebruik is (FAO, 2001b, pg. 2).
Een andere kritiek kan gegeven worden als zijnde het feit dat zwerflandbouw als ontbossing wordt aanzien (Angelsen A., 1995). Bos dat geopend wordt voor zwerflandbouw wordt immers een tijd gebruikt en nadien braak gelegd. Dikwijls groeit hier na verloop van tijd terug bos op, in de vorm van secundair bos (Angelsen A., 1995). Zwerflandbouw wordt echter wel aanzien als ontbossing omdat het bos onder een ander landgebruik komt. Indien hetzelfde gebied door een houthakbedrijf gekapt zou worden, en het bedrijf de intentie zou hebben om het bos nadien te herbebossen, wordt dit in tegenstelling hiermee niet beschouwd als ontbossing. Dit kan tot een bizarre toestand leiden van een bos zonder bomen.
Naar mijn mening moet er ook rekening gehouden worden met de degradatie van bossen. De functies van het bos kunnen immers niet goed meer uitgeoefend worden. Ook op economisch vlak betekent dit dat de opbrengsten die men uit het bos kan halen gaan dalen, aangezien de groei van de niet-hout bosproducten ook gaat verminderen. De functies die in hoofdstuk 2 worden besproken (infra, pg.16) gaan immers door het bos niet goed meer uitgeoefend kunnen worden. De definitie van bos is ook niet perfect aangezien een bedekking van de kroonlaag van 10% immers niet veel is. De FAO geeft een groepering van bomen dus heel snel de term ‘bos’.
Ondanks bovenstaande kritieken houdt deze tekst zich in wat volgt aan de definitie die door de FAO gebruikt wordt omdat deze definitie door de meeste auteurs wordt gebruikt en de data eenvoudig te vinden zijn. De huidige studies dienen zich immers te focussen op de economische nauwe definities aangezien de tropische regenwouden grotendeels in ontwikkelingslanden gelegen zijn die technische en financiële beperkingen hebben om de bosdegradatie te meten (Kant S. en Mahapatra K, 2004, pg 3).
1.2 Definitie en ligging regenwouden Naast een definitie van ontbossing is het ook belangrijk dat er goed aangeduid wordt over welke soorten bossen het gaat. Ook met betrekking tot de definitie van regenwouden bestaat er geen eensgezindheid. De term regenwouden wordt meestal gebruikt om tropische bossen te
7
definiëren. Indien men het heeft over regenwouden wordt er dus meestal verwezen naar tropische regenwouden, maar er bestaan ook gematigde regenwouden3. Deze studie zal zich evenwel concentreren op tropische regenwouden, of dus regenwouden die in de tropen liggen. De tropen vinden we rond de evenaar, tussen de kreeftskeerkring en de steenbokskeerkring. Het woord tropen is afgeleid uit de kreeftskeerkring (tropic of Cancer) op parallel 23°27’ noorderbreedte en de steenbokskeerkring (tropic of Capricorn) op parallel 23°27’ zuiderbreedte (Pratiwi, 1996, pg.10). De bossen in de tropen zijn echter niet allemaal regenwouden, er bestaan ook bossen in de tropen die vochtig, droog of bergachtig zijn (FAO, 2001b, pg. 431). In deze thesis zal de term regenwouden steeds slaan op de tropische regenwouden.
De algemene kenmerkende eigenschappen van regenwouden zijn de temperatuur en regenval. "Tropische regenwouden worden gekenmerkt door een goed verdeelde regenval gedurende het jaar, geen regelmatig droogseizoen en geen maanden met regenval van minder dan 60 mm, of met een droogseizoen met een duur van slechts 1 of enkele maanden (Pratiwi, 1996, pg.10)". Om de ontwikkeling van tropische regenwouden toe te laten dienen de volgende kenmerken minstens aanwezig te zijn : "een relatief tropische temperatuur, met een kleine amplitude zowel door de dag als door het jaar, een jaarlijkse regenval van minstens 1 800 mm, gelijkmatig verspreid over het jaar (Jepma C., J., 1995, pg. 5; Pratiwi, 1996, pg.16)". Van Soest zegt dat "tropische regenwouden in de permanente vochtige tropen liggen, waar de regenval uniform verdeeld is over het jaar: in dit gebied is de minimale maandelijkse hoeveelheid regenval 100 mm (Van Soest D., P., 1998, pg.18-19)". Er bestaat dus duidelijk wel eensgezindheid over wat de kenmerkende eigenschappen van de regenwouden zijn, namelijk een hoge temperatuur en veel regenval. Wat nu de precieze grenzen zijn van de regenwouden is een kwestie van definitie.
Regenwouden kunnen gedefinieerd worden als : "natuurlijke bossen die gekenmerkt worden door relatief dichte instandhoudingen van relatief grote, voor het grootste deel steeds groene loofbomen, met een gesloten kroonbedekking die gewoonlijk samengesteld is uit een hoge diversiteit aan boomsoorten. Het klimaat is gewoonlijk nat, met jaarlijks meer dan 1 500 mm regenval, maar met niet meer dan 6 maanden met minder dan 100 mm regenval per maand
3
regenwouden in de gematigde streken vinden we enkel in regio’s met hoge regenval en redelijk stabiele temperaturen doorheen het jaar, bijvoorbeeld in Alaska, Chili en Canada (Greenpeace, 2006)
8
(Lewis S., L., 2005, pg. 196)". Evenwel bestaat er niet één soort tropisch regenwoud. Alle regenwouden op de verschillende continenten zijn anders (Corlett R., T., en Primack, R., B. 2005, pg.1). De FAO heeft de indeling van de tropische regenwouden gebaseerd op de indeling in ecologische zones. Hieronder volgt, per continent, een overzicht van de landen die regenwouden bezitten en van hun voornaamste kenmerken. Kaart 1.1 geeft de ligging van de regenwouden weer.
"In de tropische regenwouden van Afrika is er een hoge regenval, gaande van 1 000 tot meer dan 2 000 mm per jaar. Indien er een droogseizoen is, duurt het niet langer dan 3 tot 4 maand en zal het steeds optreden in de winter. De temperaturen zijn altijd hoog (FAO, 2001a)". Afrikaanse landen met regenwoud: Angola, Benin, Kameroen, Central African Republic, Kongo, Ivoorkust, Democratische Republiek Kongo, Equatoriaal Guinea, Gabon, Ghana, Guinea, Guinea-Bissau, Kenia, Liberia, Madagaskar, Mozambique, Nigeria, Sao Tome en Principe, Sierra Leone, Sudan, Togo, Uganda, en United Republic of Tanzania (FAO, 2001b, pg.431).
"In de tropische regenwouden van Azië is de jaarlijkse regenval overal meer dan 1 000 mm en dikwijls meer dan 2 000 mm. In de Aziatische evenaarsgebieden is er geen droogseizoen. Overal elders is er een kort droogseizoen van 1 tot 4 maand. De temperaturen zijn steeds hoog, de gemiddelde temperatuur van de koudste maand is dikwijls meer dan 20°C (FAO, 2001a)". Aziatische landen met regenwouden: Bangladesh, Bhutan, Brunei Darussalam, Cambodja, India, Indonesië, Lao People’s Democratic Republic, Maleisië, Malediven, Myanmar, Nepal, Filippijnen, Singapore, Sri Lanka, Thailand, Timor-Leste en Vietnam (FAO, 2001b, pg.432).
"In de tropische regenwouden van Noord en Centraal Amerika liggen de gemiddelde temperaturen tussen 20°C en 26°C, met weinig seizoensvariatie. De gemiddelde jaarlijkse regenval ligt tussen 1 500 tot 3 000 mm. In sommige gebieden kan dit zelfs meer zijn dan 4 000 mm. Het aantal droge maanden is minder dan 3 en deze komen voor in de winter (FAO, 2001a)". Regenwoudlanden van Noord en Centraal Amerika : Antigua and Barbuda, Bahamas, Belize, British Virgin Islands, Costa Rica, Cuba, Dominica, Dominican Republic, El Salvador, Grenada, Guadeloupe, Guatemala, Haïti, Honduras, Jamaica, Martinique, Mexico, Montserrat, Nicaragua, Panama, Puerto Rico, Saint Kitts and Nevis, Saint Lucia, Saint Vincent and Grenadines, United States Virgin Islands, Trinidad en Tobago (FAO, 2001b, pg.434).
9
Kaart 1.1 : Ligging van de regenwouden in de wereld in 2000
(Bron : FAO, 2001b, pg.323)
10
"De tropische regenwouden van Zuid-Amerika aan de Atlantische kust hebben een nat klimaat. Er treden jaarlijks enorme hoeveelheden regen op in het hart van de Amazonebekken en de westelijke kust (meer dan 3 000 mm, en zelfs tot 8 000 mm). Op alle andere plaatsen van Zuid-Amerika is de regenval tussen 1 000 en 3 000 mm, met dikwijls een korte droge periode tijdens de winter, zelfs tot 4 maanden op sommige plaatsen. De temperaturen zijn hoog (FAO, 2001a)". Landen van Zuid-Amerika met regenwouden : Argentinië, Bolivia, Brazilië, Colombia, Ecuador, Frans Guyana, Guyana, Paraguay, Peru, Suriname, Venezuela (FAO, 2001b, pg.434).
"In de tropische regenwouden van de Pacifische Eilanden van Oceanië varieert de gemiddelde jaarlijkse neerslag over het algemeen tussen 1 500 en 4 000 mm en het droogseizoen is niet ernstig. De gemiddelde temperatuur op zeeniveau is 23°C nabij de tropen en 27°C nabij de evenaar. Het kustgebied van het noordoosten van Australië heeft een tropisch vochtig klimaat. Het heeft een gemiddelde jaarlijkse regenval van 1 500 tot 2 500 mm met in sommige gebieden zelfs meer dan 4 500 mm per jaar (FAO, 2001a)". Landen met regenwoud in Oceanië : American Samoa, Australië, Cook Islands, Fiji, French Polynesia, Guam, Kiribati, Marshall Islands, Micronesia, Nauru, New Caledonia, Niue, Northern Mariana Islands, Palau, Papua New Guinea, Samoa, Solomon Islands, Tonga en Vanuatu (FAO, 2001b, pg.433).
Men kan drie grote gebieden onderscheiden waarin de regenwouden liggen (zie kaart 1.1). Deze zijn : de Amazone in Zuid-Amerika ; India, Indonesië en de Filippijnen in Azië ; en het Kongobekken in Afrika. De drie belangrijkste regenwoudlanden zijn Brazilië, Democratische Republiek Kongo en Indonesië.
1.3 Dataverzameling ontbossing Verschillen in ontbossinggraden kunnen naast het gebruik van andere definities ook veroorzaakt worden door het gebruik van een verschillende registratietechniek van ontbossing. De data kunnen bijvoorbeeld verzameld worden door enquêtes die door de nationale overheden van de landen dienen ingevuld te worden, door satellietbeelden en opinies van experts (Kant S. en Mahapatra K., 2004, pg.3). Bij het gebruik van satellietbeelden kan het bosgebied ook groter of kleiner geschat worden, afhankelijk van de resolutie (Jepma C., J., 1995, pg.12). Er wordt hier niet verder ingegaan op de problemen van de dataverzameling. Er
11
wordt enkel benadrukt dat het verzamelen van data over de ontbossing geen eenvoudige opdracht is. Bovendien is het opmerkelijk hoe weinig er geweten is over de ontbossinggraad van de regenwouden (Lewis S., L., 2005, pg.197).
De belangrijkste bron van ontbossingdata is de FAO (Lewis S., L., 2005, pg.197). Deze data zijn gebaseerd op statistieken die door de lidstaten geleverd werden, aangevuld met data afkomstig van satellietbeelden (Lewis S., L., 2005, pg.197). De data is dan ook niet vrij van fouten. De nationale overheden kunnen er immers belang bij hebben om hun huidige hoeveelheid bosgebied te overschatten (Kant S. en Mahapatra K., 2004, pg.3). "Het gebruik van secundaire informatie, opinies van experts, soms oude data en het gebrek aan registratie van de ontbossing in vele landen met tropische bossen, dragen allemaal bij tot onzekere schattingen (Lewis S., L., 2005, pg.197)". Net zoals bij alle andere instanties zijn de bosgegevens van de FAO dus niet volledig nauwkeurig. Ondanks deze problemen zal deze studie, net zoals de meeste andere studies, gebruik maken van de data van de FAO.
De oorspronkelijke hoeveelheid regenwoud correct bepalen is bijna onmogelijk omdat historische data veel gebreken tonen aangezien men vroeger nauwelijks de hoeveelheid bos registreerde. Zelfs wanneer de gegevens beschikbaar zijn is hun nauwkeurigheid zeer twijfelachtig (Brown K., 1992, pg.7). Over de huidige hoeveelheid regenwouden zijn er wel meer betrouwbare statistieken. Een overzicht van de hoeveelheid nog resterende regenwouden in 2000 wordt gegeven in tabel 1.1. De berekening hiervan is terug te vinden in bijlage 1.1.
Tabel 1.1: Oppervlakte en verspreiding van de regenwouden in 2000 (in 1 000 hectare) Totale oppervlakte regenwouden (x 1 000 hectare) in 2000 Afrika 215 495,10 Azië 97 193,44 Noord en Centraal Amerika 17 850,68 Zuid Amerika 589 903,20 Oceanië 32 108,58 totaal wereldareaal regenwoud 952 551,00
(Bron: eigen berekening op basis van FAO, 2001b, pg.391-394, 431-434)
Het totaal wereldareaal regenwouden in 2000 was 953 miljoen hectare, waarvan ZuidAmerika het grootste deel bezit. Dit wordt verduidelijkt in figuur 1.1, dat weergeeft welk percentage van het totaal wereldareaal regenwouden in de verscheidene gebieden ligt.
12
Figuur 1.1: Verspreiding van de regenwouden over gebieden (in procent van totaal wereldareaal regenwouden)
22,62% Afrika Azië
10,20%
Noord en Centraal Amerika Oceanië Zuid Amerika
61,94% 1,87% 3,37%
(Bron: eigen berekening op basis van FAO, 2006a, pg.190-195; FAO, 2001b, pg.431-434) Bij de FAO zijn er enkel data beschikbaar over de verandering in bosbedekking, die kan toenemen door herbebossing en natuurlijke groei van de bossen, en afnemen door ontbossing en natuurrampen. De netto vermindering in bosgebied is de som van al deze negatieve en positieve veranderingen (FAO, 2006a, pg.18). De FAO heeft bij het verzamelen van haar data aan de afzonderlijke landen niet gevraagd om informatie te leveren over de vier componenten van de netto verandering, aangezien het grootste deel van de landen deze informatie niet heeft. Bij gebrek aan deze informatie wordt in deze studie de ‘vermindering in bosbedekking’ als benadering van de ontbossingdata genomen. Aangezien er bij de netto vermindering ook rekening gehouden wordt met herbebossing en natuurlijke uitbreiding van bos, zijn de jaarlijkse ontbossinggraden minstens even groot als de netto vermindering (FAO, 2006a, pg.19)". Op kaart 1.2 wordt voor alle plaatsen in de wereld de gemiddelde jaarlijkse netto verandering in bosbedekking van de jaren 2000 tot 2005 weergegeven. Plaatsen die met rood aangeduid zijn, hebben een netto vermindering van meer dan 0,50% gekend in 2005 ten opzichte van 2000, de met groen aangeduide landen een netto vermeerdering van meer dan 0,50%, en de landen in grijs ofwel een vermindering van minder dan 0,50%, ofwel een vermeerdering van minder dan 0,50%.
13
Kaart 1.2: Gemiddelde jaarlijkse netto verandering in bosbedekking (jaren 2000 – 2005)
(Bron: FAO, 2006a, pg.21)
14
Wanneer kaart 1.2 vergeleken wordt met kaart 1.1 (supra, pg.10), is het opmerkelijk dat de rode gebieden, waar de vermindering in bosbedekking het grootst was, grotendeels samenvallen met de tropische regenwouden. Een conclusie die hieruit kan getrokken worden is dat de druk op de regenwouden enorm groot is aangezien wanneer er ontbossing optreedt, het meestal in de tropische regenwouden is. Figuur 1.2 geeft voor de verschillende gebieden weer wat de bosbedekking was in de jaren 1990, 2000 en 2005.
Figuur 1.2: Bosbedekking in de jaren 1990, 2000 en 2005 (in miljoen hectare) 1990
2000
2005
bosbedekking (in miljoen hectare)
1000 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0 A frik a
A zië
N o o rd en Cen t raal A m erik a
Z uid A m erik a
O cean ië
(Bron: eigen berekening op basis van FAO, 2006a, pg.190-195; FAO, 2001b, pg.391-394, 431-434) Uit deze figuur blijkt duidelijk een afname van de bosbedekking over de jaren heen. Aangezien de ontbossing minstens even groot is als de toegenomen vermindering in bosbedekking, weerspiegelt dit een nog grotere toename van de ontbossing. In Zuid-Amerika is de ontbossing het grootste probleem. Tussen 1990 en 2000 nam de bosbedekking er af met 37 miljoen hectare, en in de periode 2000 tot 2005 was dit reeds 55 miljoen hectare, en dit op de helft van de tijd. Het is dus duidelijk dat de ontbossing van de tropische regenwouden een groot probleem is, waar recent geen verbetering in gekomen is, maar in tegendeel nog verergerd is.
15
HOOFDSTUK 2 : NUT VAN HET BEHOUD VAN REGENWOUDEN Uit hoofdstuk 1 blijkt dat de ontbossing van de regenwouden aanzienlijk is en reeds lange tijd aan de gang is. Men kan zich afvragen waarom deze ontbossing belangrijk is en zoveel aandacht krijgt in de wetenschappelijke wereld. Vroeger was Europa immers ook grotendeels bedekt met bossen, en ondanks de verwijdering ervan is er in Europa nu een enorm grote welvaart. Het verwijderen van de bossen in Europa heeft dus schijnbaar geen negatieve gevolgen meegebracht. Het is dan ook begrijpelijk dat een aantal mensen geen gevaar zien in het kappen van de tropische regenwouden. In dit hoofdstuk wordt dan ook nagegaan wat het specifieke nut is van regenwouden, met het oog op hun belangrijkste milieu- en economische functies. Om aan te tonen dat het behoud van de regenwouden economisch waardevol is en meer baten levert dan een alternatief landgebruik, moet de waarde van het bos ten opzichte van een ander landgebruik bepaald worden en de netto inkomstenstroom van bosbehoud vergeleken worden met die van een alternatief landgebruik. Aangezien dit enorm moeilijk is om te berekenen, bij gebrek aan data en gebrek aan studies in de literatuur, valt dit buiten het bereik van deze scriptie en wordt hieronder enkel een theoretisch overzicht gegeven van de baten van regenwouden, met enkele empirische verduidelijkingen. De baten van het behoud van de regenwouden die achtereenvolgens besproken worden zijn: de hydrologische functie en regulering van het plaatselijk klimaat (2.1), de koolstofopname en regulering van het wereldklimaat (2.2), biodiversiteitbehoud (2.3), inheemse bevolking (2.4), houtproducten (2.5) en niet-hout bosproducten (2.6).
2.1 Hydrologische functie en regulering van het plaatselijk klimaat 2.1.1
Nut regenwouden
In de regenwouden valt er jaarlijks een enorme hoeveelheid regen. De bomen van het regenwoud onderscheppen dit regenwater met hun dichte kroonlaag, waardoor de regenval niet rechtstreeks met een enorme kracht op de bodem terechtkomt. Bomen zorgen er dus voor dat het water langzaam in de bodem kan infiltreren, zodat de bodem beschermd wordt tegen de hevige neerslag (Pratiwi, 1996, pg.17).
16
Een tweede manier waarop bossen zorgen voor een opname van het regenwater is via de wortels. De enorme wortels van de bomen van de regenwouden zuigen water op uit de bodem. Het vocht wordt naar de bladeren getransporteerd en daar zal het voor een deel via verdamping in de atmosfeer verdwijnen (Chomitz K., M. en Kumari K., 1998, pg.22-23). De bomen in het regenwoud recycleren zo enorm veel water (Pratiwi, 1996, pg.38). Samen met de verdamping die vanop de bodem gebeurt gaat het water condenseren en wolken vormen en opnieuw onder de vorm van regen op de regenwouden neervallen. Regenwouden zorgen zo dat het water gerecycleerd wordt en binnen het regenwoud blijft. Hierdoor ontstaan er met regelmaat stortbuien, waardoor de jaarlijkse neerslag in de regenwouden hoog is. Regenwouden zorgen voor de regeling van het plaatselijk klimaat door de verdamping (Laurance W., F., 1999, pg.110; Fearnside, P., M., 2005, pg.683). Hoe meer bomen er zijn in het regenwoud, hoe meer water er in circulatie gebracht wordt.
Onder bosvegetatie zal een deel van de neerslag die in de bodem getrokken wordt, afvloeien naar nabijgelegen rivieren. Dit is de stroomgebiedfunctie van de regenwouden (Laurance W., F., 1999, pg.110; Kramer R., A. et al., 1995, pg.277). Een stroomgebied is het gebied waarvan het water door geulen, beken en zijrivieren naar de hoofdrivier stroomt. Het regenwoud levert dus zo water aan nabijgelegen rivieren. Op die manier wordt de overvloed aan water in de bodem wat aan banden gelegd, terwijl het restant heel geleidelijk en over het jaar verspreid wordt losgelaten. De aanwezigheid van bomen zorgt ervoor dat de rivieren regelmatig water krijgen. Zo krijgen stroompjes en rivieren de kans om zelfs in droge jaargetijden te blijven functioneren (Attenborough, D. et al., 1995, pg.34). De aanwezigheid van bomen verhindert dus een grote amplitude van waterbeschikbaarheid tussen droog- en regenseizoen, en zorgt ervoor dat er grote overstromingen voorkomen worden gedurende het regenseizoen en droogtes voorkomen worden tijdens het eventuele droogseizoen (Pratiwi, 1996, pg.17).
2.1.2
Gevolgen van ontbossing van de regenwouden
Indien er ontbossing optreedt, gaat het water niet onderschept worden en gaat het rechtstreeks op de bodem inslaan (Portela R. en Rademacher I., 2001, pg.124). Door de werking van het water gaat los bodemmateriaal meegevoerd worden en gaat het land afslijten. Er ontstaat een enorme bodemschade, erosie genoemd. Het gevolg van dit laatste is dat er bodemdeeltjes in de rivieren gebracht worden, wat men sediment noemt (Pratiwi, 1996, pg.38). De aanwezigheid van bomen in het regenwoud zorgt dus voor een bescherming tegen bodemerosie (Pratiwi,
17
1996, pg.17). Erosie heeft tal van negatieve gevolgen: het vermindert de bodemvruchtbaarheid en de productiviteit en het heeft sedimentatie in de rivieren tot gevolg (Pratiwi, 1996, pg.4042). Sedimentatie is het afzetten van het materiaal dat door het water wordt getransporteerd. Sediment in de rivier kan waardevol waterleven schaden en doden, de capaciteit voor overstromingcontrole reduceren, de gebruiksduur van de turbines voor hydro-elektriciteit verkorten, de landbouwproductiviteit verlagen en de kwaliteit van het drinkwater verminderen (FAO, 2006a, pg. 96; Chomitz K., M. en Kumari K., 1998, pg.21). De beschermende rol van bossen in het reduceren van erosie in de regenwouden heeft een verreikend effect buiten de regenwouden door een verminderde sedimentatie in het gehele stroomgebied (FAO, 2006a, pg. 96). Ontbossing heeft dus enorme negatieve gevolgen op vlak van hydrologie.
Door erosie die veroorzaakt wordt door ontbossing, gaat er ook een afgenomen infiltratiegraad van het water in de bodem zijn, waardoor er een toegenomen afvloeiing is van het water naar de rivieren (Pratiwi, 1996, pg.38). Rivieren die uit ontbost land komen gaan door ontbossing en verlies aan de stroomgebiedfunctie overdreven overstromen na een stortbui, maar erna snel uitdrogen (Fearnside, P., M., 2005, pg.683). Dit kan leiden tot overstromingen in de lagergelegen gebieden, droogtes en tot nog meer erosie (Chomitz K., M. en Kumari K., 1998, pg.22-23).
Overstromingen en droogtes kunnen tot zware economische schade en rampen leiden. Indien er landbouwactiviteiten voorkomen in gebieden in de nabijheid van boskap, kunnen overstromingen significante economische verliezen veroorzaken als gevolg van de vernietiging van gewassen (Kramer R., A. et al., 1995, pg.278). De vernietiging van de oogst heeft natuurlijk enorme economische gevolgen voor de boeren. Droogtes kunnen ertoe leiden dat volledige rivieren droog komen te staan. Dit leidt dan tot een tekort aan water voor de irrigatiesystemen en drinkwater voor de bevolking, of dus een afname van de waterbeschikbaarheid. Ook op vlak van de productie van hydro-elektriciteit heeft ontbossing gevolgen. De rivieren die water verkrijgen uit de regenwouden kunnen hydro-elektriciteit leveren. Door een gebrek aan water in de rivieren gaat er geen hydro-elektriciteit kunnen opgewekt worden (Cesar H., S., J., et al., 2002, pg.53). Het sediment in de turbines die hydroelektriciteit produceren kan ook leiden tot grote onderbrekingen in de werking van deze turbines. Vele Latijns-Amerikaanse landen hangen enorm af van hydro-elektrische energie om
18
aan hun groeiende elektriciteitbehoeften te kunnen voldoen (Downing T., E. et al., 1992, pg.37). Het onderbreken van de turbines kan dus tot economische verliezen leiden.
2.2 Opname van koolstof en regulering van het wereldklimaat 2.2.1 Belang van bomen in de koolstofcirkel De laatste jaren is er een enorme antropogene emissies aan koolstofdioxide (CO2), die in de atmosfeer als broeikasgas terechtkomt of gedeeltelijk wordt opgevangen door de oceanen en bossen (Matthews E. et al., 2000, pg.55-56). CO2 is het belangrijkste broeikasgas, en door de grote hoeveelheid ervan in de atmosfeer gaat het broeikaseffect versterkt worden, wat leidt tot opwarming van de aarde met negatieve effecten tot gevolg (infra, pg.21).
Bomen spelen een belangrijke rol in deze koolstofcyclus doordat ze een deel van de CO2 uit de atmosfeer kunnen afzonderen en verwerken door middel van fotosynthese (Dawson T., P. et al., 2005, pg.162; Roper J., 2001, pg.6). Ze gaan CO2 uit de lucht halen, nemen er de koolstof uit en laten de zuurstofdeeltjes terug in de lucht komen. De koolstof wordt in de vegetatie verwerkt tot een suiker dat dienst doet als bouwsteen om nieuw plantenweefsel aan te maken (The Royal Society, 2001, pg.1; Matthews E. et al., 2000, pg.55). Dankzij de opname van de koolstofdioxide hebben planten en bomen dus de mogelijkheid om te groeien en hun biomassa te laten toenemen. "Een onverstoord tropisch regenwoud kent een netto groei van ongeveer 100 jaar na zijn ontstaan (Brown K., 1992, pg.13)". Tegelijk zorgen bomen ervoor dat er minder broeikasgassen in de atmosfeer blijven, wat dus een vermindering van het broeikaseffect tot gevolg heeft. De vermijding van de uit het broeikaseffect voortvloeiende negatieve effecten zorgt ervoor dat de koolstofafzondering door de bomen een economische waarde heeft.
Naast de afzondering van koolstof uit de atmosfeer hebben bomen nog een tweede belangrijke rol. Ze zorgen er niet enkel voor dat de koolstof wordt afgezonderd, ze houden deze ook tijdelijk opgeslagen (MacDicken K. en Smith J., 2000, pg.4; Dawson T., P. et al., 2005). Zoals elke andere flora zijn bomen opgebouwd uit koolstof. De verwerkte koolstof die voor een toegenomen biomassa gezorgd heeft blijft effectief in de bomen opgeslagen. Aangezien bomen een lange levensduur hebben gaan ze dus voor een lange tijd de koolstof opsluiten zodat ze (tijdelijk) niet terug in de atmosfeer terechtkomt. Bossen, en vooral tropische
19
regenwouden hebben door de aanwezigheid van het groot aantal bomen een enorme koolstofdichtheid.
2.2.2
Gevolgen ontbossing
Door het broeikasgas CO2 af te zonderen en opgeslagen te houden gaan bomen het broeikaseffect verzachten en zo het klimaat reguleren. Ontbossing zal het tegengestelde effect hebben doordat de twee bovenvermelde processen zich niet meer kunnen voordoen.
Indien er ontbossing optreedt door het omhakken of platbranden van bomen, wordt CO2 uitgestoten en blijven er minder bomen over om de CO2 uit de lucht te halen en af te zonderen (Pratiwi, 1996, pg.60). Hierdoor gaan er dus meer broeikasgassen in de atmosfeer aanwezig zijn en zal het broeikaseffect versterkt worden. Men moet er evenwel rekening mee houden dat koolstof slechts ‘tijdelijk’ in bomen kan opgeslagen blijven. Dit komt omdat een boom nooit eeuwig blijft bestaan. Zonder ontbossing gaat hij op een natuurlijke wijze sterven en rotten. Tijdens dit rottingsproces komt de opgeslagen koolstof terug vrij en vormt opnieuw CO2 (Kill J., 2001, pg.6). Indien er ontbossing optreedt, gaan de bossen veel sneller de koolstof terug vrijlaten. Afhankelijk van de wijze waarop de ontbossing plaats had en het daaropvolgende landgebruik gaat de grootte en snelheid van de vrijlating van de koolstof groter of kleiner zijn (Cesar H., S., J. et al., 2002, pg.55). Wanneer bos verwijderd wordt door gebruik te maken van vuur, gaat onmiddellijk al de voordien opgeslagen koolstof vrijkomen in de atmosfeer en gaat er een deel opgeslagen worden in as en houtskool (Pratiwi, 1996, pg.43). Brown en Pearce (Brown, K. en Pearce, D., W., 1994) stellen dat "wanneer bomen worden gekapt en men ze laat liggen om te rotten, het grootste deel van de koolstof vrijgelaten wordt in de atmosfeer binnen 10 tot 20 jaar (Brown, K. en Pearce, D., W., 1994, pg.4)". Het landgebruik dat volgt op de ontbossing bepaalt ook wat de netto emissie is van koolstof. Onafhankelijk van wat het secundair landgebruik wordt, zal er steeds een netto emissie zijn aan koolstof omdat bomen immers een veel grotere capaciteit hebben om CO2 op te nemen dan elke andere vegetatie (Kill J., 2001, pg.9-10). "Tropische bossen bevatten 10 tot 100 keer meer koolstof in hun vegetatie en bodems dan tropische gewassen of weiden (Downing T., E. et al., 1992, pg.2)". Zelfs indien de volwassen bomen verwijderd worden en vervangen worden door jonge bomen die veel CO2 opnemen om te groeien, gaat er nog een netto emissie zijn aangezien er uit de verwijderde volwassen bomen enorm veel koolstof vrijkomt (Kill J., 2001, pg.10). Zelfs wanneer de volwassen bomen geen koolstof meer nodig hebben om te groeien is het dus beter dat men ze
20
laten staan, omdat ze anders een bron worden aan CO2. Er moet dus voor gezorgd worden dat bomen blijven staan zodat ze zo lang mogelijk de koolstof kunnen opslaan.
2.2.3
Gevolgen van klimaatverandering
Ontbossing kan dus leiden tot een grotere concentratie aan CO2 in de atmosfeer en draagt dus bij tot het broeikaseffect. Ontbossing zal dus tot een klimaatverandering in de wereld bijdragen, met nefaste gevolgen op economisch en milieuvlak.
Door de toegenomen temperatuur kunnen de poolkappen smelten, waardoor het gemiddeld zeeniveau zal stijgen en laagliggende gebieden zullen overstromen (Matthews E. et al., 2000, pg.56). Deze overstromingen leiden tot economische kosten door vernielingen van infrastructuur, landbouwopbrengsten en huizen, en kunnen zelfs mensenlevens kosten. Een ander resultaat van de temperatuurstijging is dat extreme gebeurtenissen zoals orkanen en droogte frequenter zullen optreden (Kill J., 2001, pg.1; Roper J., 2001, pg.1). Door de hogere temperatuur en de verminderde neerslag gaan er over de hele wereld veranderingen optreden in de landbouwproductiviteit en de samenstelling van de vegetatie (Pratiwi, 1996, pg.17). Grote landbouwgebieden kunnen zelfs onbruikbaar worden. "In sectoren die sterk afhankelijk zijn van klimaatomstandigheden zoals toerisme, transport, landbouw en bosbouw, zal de productiviteit waarschijnlijk afnemen (Amelung T. en Diehl M., 1992, pg.2)". Tenslotte stellen Downing et al. (Downing T., E. et al., 1992) dat "wanneer de aarde opwarmt en periodiek uitdroogt er meer bos vatbaar is om te branden, wat het aantal, de grootte en de ernst van bosbranden laat toenemen (Downing T., E. et al., 1992, pg.205)".
2.2.4
Specifiek belang van regenwouden
We hebben het hierboven steeds gehad over bomen en bossen in het algemeen omdat het niet enkel de bomen uit de tropische regenwouden zijn die een rol spelen in de vermindering van het broeikaseffect. Het is wel belangrijk dat precies de bomen uit de regenwouden behouden worden, aangezien zij de grootste rol spelen in de klimaatregulering.
In tropische regenwouden is het zo dat er een enorm dichte bebossing en concentratie van organisch leven is. De biomassa is veel groter dan in elk ander bos, waardoor de regenwouden een ecosysteem zijn waarin een enorme hoeveelheid aan koolstof ligt opgeslagen (Downing T., E. et al., 1992, pg.196). Een kleine hoeveelheid ontbossing in de tropische regenwouden
21
kan dus enorme gevolgen hebben op wereldschaal. Het blijkt dat tropische bossen de vegetatie zijn die het grootste gewicht aan koolstof kunnen opslaan per m² (The Royal Society, 2001, pg.3). Het is dus belangrijk dat de tropische regenwouden behouden en niet ontbost worden omdat zij van alle bossen de belangrijkste rol kunnen spelen in het binnen de perken houden van het broeikaseffect. Het is bovendien ook de ontbossing van de tropische wouden die de afgelopen decennia gezorgd heeft voor een groot deel van de toename van de antropogene koolstof in de atmosfeer (Downing T., E. et al., 1992, pg.201).
2.2.5
Het Kyoto Protocol
Een bijkomende reden waarom het behoud van de tropische regenwouden belangrijk kan zijn, is het Kyoto Protocol. Geïndustrialiseerde landen die deze overeenkomst geratificeerd hebben, hebben de verplichting om hun emissies aan broeikasgassen te verminderen met 5%, vergeleken met het niveau van 1999, en dit tegen de periode 2008-2012 (Dawson T., P. et al., 2005, pg.162; Kill J., 2001, pg.4). Dankzij het Clean Development Mechanism (CDM) in het Kyoto Protocol moeten landen de reductieverplichtingen niet allemaal in hun eigen land nakomen. Ze hebben de mogelijkheid om in landen die geen reductieverplichtingen hebben, dus ontwikkelingslanden, emissie-reducerende projecten te financieren (FAO, 2005a, pg.52; Kill J., 2001, pg.6). De tropische regenwouden liggen in de ontwikkelingslanden. Industrielanden kunnen er dus projecten doorvoeren die ervoor gaan zorgen dat de regenwouden niet verder gekapt worden. De ontwikkelingslanden kunnen emissierechten verhandelen en zo inkomsten krijgen, wat economisch voor hen een verbetering betekent. Dankzij deze economische opbrengsten gaan de ontwikkelingslanden ook een aansporing hebben om de bomen in het regenwoud te laten staan en niet te ontbossen.
Voor de
geïndustrialiseerde landen is de realisatie van emissiereducerende projecten kosteneffectiever dan het verminderen van de emissies in hun eigen land (MacDicken K. en Smith J., 2000, pg.4). Economisch is het behoud van de regenwouden via het CDM dus een win-win situatie voor zowel de industrielanden als de ontwikkelingslanden.
2.3 Biodiversiteitbehoud 2.3.1
Definitie biodiversiteit
Biodiversiteit is "de biologische diversiteit of de variëteit aan levensvormen (Margules C. en Sarkar S., 2002, pg.299)". Dit concept is zeer breed aangezien het betrekking heeft op alle
22
levensvormen op aarde en kan daarom slechts vaag gedefinieerd worden. De door CIFOR (Center for International Forestry Research) gehanteerde definitie van biodiversiteit luidt: "Biologische diversiteit of biodiversiteit is de variëteit van alle levensvormen op aarde: de verschillende planten, dieren, zwammen en micro-organismen, hun genen en de variëteit aan habitat of ecosystemen in dewelke ze leven. Het is de overkoepelende term voor de biologische rijkdom die al het leven op aarde bevat en ondersteunt, waaronder ook de mensen (CIFOR, 2006)".
Een overeenkomst die terug te vinden is in de literatuur, is de opsplitsing van de biodiversiteit in 3 onderverdelingen: soortendiversiteit, genetische diversiteit en diversiteit aan ecosystemen (FAO, 2006a, pg.37; Thompson H., 1996; Pratiwi, 1996, pg.17; CIFOR, 2006). De genetische diversiteit refereert naar de variatie aan genen binnen soorten (Thompson H., 1996). "In het algemeen kunnen we stellen dat hoe meer genetische diversiteit er is binnen een populatie, hoe groter de kans is dat deze populatie in de omgeving kan overleven (CIFOR, 2006)". Soortendiversiteit refereert naar de variëteit aan soorten binnen een gebied (Thompson H., 1996). De variëteit aan ecosystemen houdt de variëteit in van systemen van levende dingen in relatie met hun omgeving, binnen een gebied (Thompson H., 1996; CIFOR, 2006).
2.3.2
Situatie regenwouden
Tropische regenwouden nemen maar 6 à 7% in van de aardoppervlakte (Portela R. en Rademacher I., 2001). Op wereldschaal wordt de helft van de levende soorten die tot nu toe gekend zijn in het regenwoud teruggevonden, waaronder vele inheemse soorten die nergens anders ter wereld voorkomen (Laurance W., F., 1999, pg.109,). Tropische regenwouden bevatten dus veel soorten op een kleine oppervlakte, waardoor de biodiversiteit er dan ook enorm groot is. "De regenwouden bevatten 90% van de biodiversiteit van de aarde (Van Soest D., P., 1998, pg.20)".
Tabel 2.1 : Aantal soorten (eenheden) per land op een bepaalde oppervlakte (in km²) aantal soorten land oppervlakte (km²) zoogdieren vogels Panama 15 97 366 Costa Rica 15 100 > 400 Gabon 2 000 199 342 Maleisië 8 89 212 Papoea New Guinea 10 27 162
reptielen 68 > 50 63 > 20 34
amfibieën vaatplanten 32 1 369 41 2 200 38 25 23
(Bron : tabel gebaseerd op Pratiwi, 1996, pg.48)
23
Tabel 2.1 geeft een overzicht van de soortenrijkdom van verscheidene tropische regenwouden. In Panama werden er bijvoorbeeld op een gebied van 15 km² 97 verschillende soorten zoogdieren, 366 vogels, 68 reptielen, 32 amfibieën en 1 369 vaatplanten aangetroffen. Deze tabel is een duidelijke illustratie van de grote biodiversiteit in de tropische regenwouden.
Indien er maatregelen moeten genomen worden om de plaatsen te beschermen die biodiversiteit leveren, zouden we alle plaatsen op aarde moeten beschermen. Maar aangezien we maar beperkte middelen hebben moeten we een voorkeur geven aan het beschermen van plaatsen met de grootste biodiversiteit (Margules C. en Sarkar S., 2002, pg.299). Biologische diversiteit in noordelijke bossen is gewoonlijk relatief laag (FAO, 2006a, pg.53). De tropische bossen daarentegen bevatten een enorme biodiversiteit. "Ze zijn de thuis van meer dan het dubbel van de hoeveelheid dieren- en plantensoorten in gematigde zones (Pratiwi, 1996, pg.9)". In tropische regenwouden is de biologische diversiteit ook substantieel hoger dan in tropische droge bossen (FAO, 2006a, pg.53; Amelung T. en Diehl M., 1992, pg.7). Het is dus belangrijk voor het behoud van de biodiversiteit dat het precies de tropische regenwouden zijn die behouden moeten blijven aangezien deze de hoogste biodiversiteit bevatten.
2.3.3
Nut biodiversiteit
Het behoud aan biodiversiteit brengt verschillende baten met zich mee. Hieronder wordt slechts één onderdeel van deze baten besproken, namelijk de medische waarde van de biodiversiteit van de regenwouden, omdat deze economische opbrengsten levert.
Biodiversiteit in de regenwouden heeft een enorme waarde op wetenschappelijk en medisch vlak. De soortendiversiteit levert een grote verzameling aan genetisch materiaal dat door farmaceutische industrieën kan gebruikt worden voor de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen. Naar schatting 20 à 33% van de geneesmiddelen die wij gebruiken vinden hun oorsprong in tropische regenwouden (Van Soest D., P., 1998, pg.21; Amelung T. en Diehl M., 1992, pg.2). Van de duizenden geïdentificeerde planten die potentiële kanker bestrijdende componenten bevatten, vinden meer dan de helft hun oorsprong in de regenwouden (CIFOR, 2006). "In sommige gevallen zou het onmogelijk of duurder geweest zijn om de bestanddelen van medicijnen synthetisch te bereiden dan om ze uit levende bronnen te halen. In andere gevallen zou het niet mogelijk geweest zijn om te weten welke componenten men zou moeten
24
samenvoegen om tot een medicijn te komen, zonder dat men eerst het natuurlijk model had (Downing T., E. et al., 1992, pg.39)".
Een sterk argument voor het behoud van de biodiversiteit van de wereld is de potentiële opbrengst die de ontwikkelingslanden kunnen verkrijgen uit de plantensoorten die gebruikt worden om commerciële geneesmiddelen te maken. Aangezien vele planten inheems zijn en nergens anders te vinden zijn, gaat de ontdekking ervan door de wetenschappelijke westerse wereld voor commercialisering zorgen en inkomsten voor de arme inheemse bevolking. "In 1996 was er een akkoord tussen Marck and Company, een grote farmaceutische firma in de Verenigde Staten van Amerika, en Costa Rica’s Instituto Nacional de Biodiversidad. Dit akkoord voorzag een vaste betaling van enkele miljoenen dollars en een substantiële royalty bij een nieuwe productontdekking (Reid J., W. et al., 1996, pg.167)".
Een opsplitsing die gemaakt kan worden is het onderscheid tussen de gebruikswaarde en de niet-gebruikswaarde of intrinsieke waarde van biodiversiteit (Wilcox B., A., 1995). De gebruikswaarde levert een nut en bestaat uit houtproducten (infra, pg.31) en niet-hout bosproducten (NWFP) (infra, pg.37), de koolstofopname (supra, pg.19) en de hydrologische functie (supra, pg.16) (Wilcox B., A., 1995). De gebruikswaarde van biodiversiteit kan men via de markt nagaan door te kijken wat de vraag is naar ecotoerisme (Atkinson G.). Men gaat hierbij na hoeveel mensen werkelijk betalen voor activiteiten die afhangen van het blijven bestaan van een rijke voorraad aan diversiteit, bijvoorbeeld mensen die een significant bedrag betalen om een safari te maken waarbij men tijgers en apen ziet in hun natuurlijk leefmilieu. Maar er zijn ook mensen die niet in staat zijn om in tropische bossen een reis te maken. Dit is niet omdat ze niet geïnteresseerd zijn in het blijven voortbestaan van deze bossen, de blijvende populariteit van documentaires over de wilde dieren op televisie is slechts een voorbeeld (Atkinson G.). "Het is aanneembaar dat vele mensen waarde hechten aan en nut hebben van het blijven voortbestaan van unieke ecosystemen (zoals tropische bossen) en dieren, onafhankelijk of ze van plan zijn om het te bezoeken (Atkinson G.)". Het is enkel het feit dat ze weten dat de regenwouden blijven bestaan, dat hen een nut levert (Downing T., E. et al., 1992, pg.40). Mensen hechten dus waarde aan de diversiteit van soorten en culturen (Van Soest D., P., 1998, pg.21). We noemen dit de intrinsieke waarde van de natuur of hier de nietgebruikswaarde van de biodiversiteit. Het louter bestaan van milieugoederen zoals tropische bosgebieden, biologische soorten of mooie landschappen, heeft een positieve waarde in termen
25
van consumentenpreferenties (Amelung T. en Diehl M., 1992, pg.2). Het aanbod van deze milieugoederen is voortdurend aan het afnemen, dus beïnvloedt de welvaartspositie van consumenten over de hele wereld.
2.3.4
Gevolgen ontbossing
Ontbossing leidt tot een verlies aan biodiversiteit, wat het meest alarmerende aspect van ontbossing is (Laurance W., F., 1999, pg.109). De gevolgen van ontbossing op de biodiversiteit zijn al groot, en zullen nog groter worden (Fearnside P., M., 2005, pg.684). Het marginaal verlies aan biodiversiteit wordt dus steeds groter. Dit betekent dat op gebieden met nog weinig overblijvend bos de bijkomende gevolgen van de ontbossing nog groter zijn. "Het huidig verlies van ongeveer de helft van alle tropische bossen wordt verwacht van gelijk te zijn aan het verlies van ongeveer 15% van de soorten die in de tropische bossen leven (Lewis S., L., 2005, pg.201)". Ook op plaatsen met veel inheemse soorten zal het marginaal effect op de biodiversiteit groter zijn (Fearnside P., M., 2005, pg.684). Aangezien in de tropische regenwouden veel soorten inheems zijn, zal de plaatselijke uitroeiing ook leiden tot een uitroeiing op wereldvlak, wat meestal een onomkeerbaar proces is.
Misschien het meest verontrustende aspect aan deze uitroeiing is dat vele soorten zelfs nog ongekend zijn voor de wetenschap (Brown, K. en Pearce, D., W., 1994, pg.6). Er werd reeds gezegd dat de hoge soortendiversiteit ervoor zorgt dat de tropische regenwouden een enorme waarde hebben als bron van nieuwe geneesmiddelen. Met het uitsterven van deze planten en dieren kunnen er dus potentieel zeer waardevolle geneesmiddelen verloren gaan. Helsen (Helsen, M., 2004) stelt dat "terwijl vandaag een kwart van de westerse farmaceutische middelen afgeleid zijn van ingrediënten uit het regenwoud, is amper 1 procent van de tropische bomen en planten op hun genezend vermogen getest door wetenschappers (Helsen, M.,
2004,
pg.11)".
Met
het
verdwijnen
van
de
regenwouden
verliezen
we
behandelingsmiddelen voor levensbedreigende ziektes.
De FAO stelt dat "indien een bosgebied verminderd wordt in grootte, het enkel een deelverzameling zal ondersteunen van de soorten die gevonden worden in de meer uitgestrekte bosgebieden, en dat de soorten kwetsbaarder zijn voor verlies door hun relatief kleine populatiegrootte (FAO, 2001b, pg.48)". De isolatie van populaties van een gegeven soort uit andere populaties van dezelfde soort zal bovendien de genetische uitwisseling tussen de
26
populaties verminderen (FAO, 2001b, pg.48). Het is ook zo dat een andere soort ontbossing een andere invloed heeft op de biodiversiteit, afhankelijk van de mate waarin er fragmentatie optreedt van het habitat. Ontbossing voor het maken van weideland zal minder effect hebben dan deze voor de landbouw omdat akkerland meer gefragmenteerd is dan weiden en dus een groter verlies aan soorten veroorzaakt (Portela R. en Rademacher I., 2001, pg.125).
Met de regenwouden verdwijnen ook grote inheemse volkeren (infra, pg.28). Onderzoek naar de traditionele kennis van de inheemse bevolking van de regenwouden over de bruikbaarheid van de planten voor medisch gebruik is zeer belangrijk (Carvalhaes, M., A. et al., 2002, pg.70). De inheemse bevolking weet immers beter dan de westerse wetenschappers welke krachten de planten bezitten. Hun traditionele kennis van medische planten kan helpen om in de toekomst te weten op welke planten onderzoek zich moet baseren. Indien de westerse wetenschappers zelf moeten onderzoeken, en niet weten waar ze moeten beginnen gaat het wetenschappelijk onderzoek veel duurder zijn. "De plaatselijke tradities met betrekking tot het gebruik van planten in populaire medicijnen zijn nog steeds omvangrijk en redelijk gevarieerd (Carvalhaes, M., A. et al., 2002, pg.73)". Ontbossing leidt ertoe dat planten met geneeskundige krachten die gebruikt worden door de inheemse bevolking zullen verdwijnen en deze mensen er geen gebruik meer van kunnen maken. Dit gaat tot gevolg hebben dat er meer ziekte en sterfte zal zijn onder de inheemse bevolking, en vooral onder de kwetsbare bevolking, namelijk de ouderen. Deze hebben de grootste kennis over de geneeskundige krachten van de planten in het regenwoud. Indien zij sterven gaat deze kennis met hen verloren. Het is dus belangrijk dat er onderzoek wordt gedaan naar de kennis van de inheemse bevolking, vooraleer deze verloren gaat.
Voor het behoud van de biodiversiteit is het belangrijk dat de bestaande bomen behouden blijven en dat er dus geen ontbossing optreedt. Indien er ontbost wordt en er nadien een secundaire beplanting komt, dan zullen de primaire en de secundaire boombedekking als enigste overeenkomst hebben dat ze beide bomen zijn. Genetisch zullen ze totaal verschillend zijn, en ook in soort gaan ze verschillend zijn, waardoor de biodiversiteit vermindert. Dikwijls bestaat de secundaire beplanting immers uit bomen die allemaal dezelfde structuur hebben, wat ongunstig is voor de biodiversiteit (Kill J., 2001, pg.13).
27
2.4 Inheemse bevolking 2.4.1
Nut regenwoud voor de inheemse bevolking
Een groot aantal mensen zijn van de regenwouden afhankelijk. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen de mensen die rondom en deze die in deze wouden wonen (Arnold M. en Byron N., 1997, pg.1). Mensen die nabij deze bossen wonen gaan het hout en de NWFP gebruiken
en
verkopen.
Uit
de
verkoop
van
commerciële
bosproducten
halen
landbouwgezinnen een supplementair inkomen waarop ze kunnen terugvallen in tijden van een mislukte oogst of landbouwtekorten (Arnold M. en Byron N., 1997, pg.4). "Bomen zijn daarom dikwijls zeer belangrijk als economische buffer en veiligheidsnet (Arnold M. en Byron N., 1997, pg.4)". Deze mensen zijn echter niet volledig afhankelijk van deze bossen aangezien de bosproducten slechts een klein deel vormen van hun levensonderhoud (Arnold M. en Byron N., 1997, pg.3). Velen hebben alternatieven, ze kiezen er voor om de bosoutput te gebruiken, het is geen noodzaak. "Maar zelfs wanneer de hoeveelheid bosproducten die de mensen gebruiken klein is, gaat een gebrek aan toegang tot het bos moeilijkheden meebrengen tijdens harde tijden (Arnold M. en Byron N., 1997, pg.11)". Het belang van bos en NWFP voor de kwaliteit van het leven en zelfs het overleven van een zeer groot aantal arme plattelandsmensen in tropische ontwikkelingslanden is dus onbetwistbaar (Arnold M. en Byron N., 1997, pg.1).
De mensen die in de regenwouden leven zijn echter wel volledig afhankelijk van de regenwouden. "De afhankelijkheid wordt hierbij gedefinieerd als: ervan afhangen voor zijn levensonderhoud, de mogelijkheid niet hebben om het zonder te doen, of noodzaak voor succes (Arnold M. en Byron N., 1997, pg.2)". Het is vooral voor deze mensen dat de gevolgen van de tropische ontbossing het grootst zijn. Hun toestand zou verslechteren indien ze niet langer toegang krijgen tot de bosoutput die een integraal deel uitmaakt van hun levensonderhoud. Zij zijn de oorspronkelijke bewoners van het regenwoud, dat hun natuurlijk leefmilieu, schuilplaats en thuis is (Van Soest D., P., 1998, pg.20). Onder de regenwoudbewoners is er een grote diversiteit aan inheemse volkeren die al eeuwen in en van deze bossen leven, en hun eigen taal, religie en cultuur hebben (Pratiwi, 1996, pg.52). "De regenwouden maken integraal deel uit van hun economisch, cultureel, religieus en sociaal leven (Arnold M. en Byron N., 1997, pg.3)". In de loop van de eeuwen hebben deze volkeren geleerd hoe ze kunnen overleven in deze bossen. Voor de inheemse volkeren die grotendeels
28
leven van jagen en verzamelen, is het bos de bron van hout en NWFP die ze nodig hebben om te overleven (Arnold M. en Byron N., 1997, pg.6). Het bos is voor hen een levende voorraadkast en levert hen ook de benodigde medicijnen (Canvas, 2004).
De kennisrijkdom die deze inheemse volkeren door de eeuwen heen hebben opgebouwd, is zeer waardevol (Pratiwi, 1996, pg.52). "Bosbewonende stammen hebben een indrukwekkende hoeveelheid aan kennis opgebouwd over hoe verscheidene tropische planten en dieren kunnen gebruikt worden als voedsel, medicijnen en andere producten. Bovendien hebben deze mensen vele nuttige lessen geleerd over hoe het bosecosysteem succesvol kan gemanipuleerd worden voor voedselproductie en het bevredigen van andere overlevingsbehoeften. Het bestuderen van hoe stammen het bosecosysteem gebruiken is een dringende zaak, om te verzekeren dat deze kennis niet onomkeerbaar verloren gaat (Downing T., E. et al., 1992, pg.42)".
Tenslotte hebben regenwouden een culturele functie. "Er zijn ongeveer 5 000 verschillende culturen over de wereld. Het grootste deel van deze culturen kan gevonden worden in regenwoudgebieden. Dit is omdat mensen in de tropische regenwouden slechts recent in contact zijn gekomen met nationale gemeenschappen. Voor een lange tijd heeft het grote bosgebied hen beschermd tegen externe invloeden en konden ze hun eigen manier van leven verder zetten (Pratiwi, 1996, pg.52)". De regenwouden houden dus de etnische integriteit in stand van de inheemse stammen. Er zijn mensen die de habitatfunctie een intrinsieke waarde geven doordat ze belang hechten aan de diversiteit van culturen (Van Soest D., P., 1998, pg.21).
2.4.2
Gevolgen ontbossing op inheemse bevolking
Ontbossing heeft tot gevolg dat de inheemse volkeren door de immigrerende kolonisten gedwongen worden om hun traditionele landen te verlaten (Laurance W., F., 1999, pg. 109). Wanneer de regenwoudbewoners uit hun natuurlijke leefomgeving worden gehaald en verplaatst, gaat dit uiteraard een effect hebben op hun leven. Deze mensen zijn immers hun leven lang gewend geweest om in en van de regenwouden te leven.
Ook indien de bosbewoners niet gedwongen worden om te verhuizen gaan ze negatieve gevolgen ondervinden van de ontbossing door een verstoring van hun omgevingsfactoren (Pratiwi, 1996, pg.52). Elke verandering in de kwantiteit en kwaliteit van het bos, of in
29
toegang tot traditionele bosgebieden zal waarschijnlijk zeer verstorend zijn voor het traditioneel gebruik en de activiteitpatronen (Donovan D. en Puri R., 2004, pg.69).
De
inheemse mensen zien hun bronnen snel inkrimpen, en zullen moeilijkheden hebben om deze bosproducten te vinden voor hun levensonderhoud. Door de ontbossing vlucht het vee dieper het woud in, gevolgd door de inheemse volkeren die op dit vee jagen (Canvas, 2004). "De vernietiging van het tropisch bos leidt ook tot de vernietiging van wat vroeger een levenslange stroom was aan NWFP, materiaal voor schuilplaats, en voedsel in de vorm van vlees, noten, fruit, en vezels (Thompson H., 1996)". Bovendien zijn het ook over het algemeen de arme bosbewoners die de kosten moeten dragen van een toegenomen erosie, grotere moeilijkheden in riviertransport, bosbranden en overstromingen die volgen op de ontbossing (Thompson H., 1996). "De effecten van de ontbossing op het vlak van voeding en psychologisch vlak zijn reeds zichtbaar onder inheemse mensen wereldwijd : ondervoeding, een toegenomen voorkomen van niet-overdraagbare ziektes, alcoholisme, drugsmisbruik, demoralisering, wanhoop en zelfmoord zijn veelvoorkomend in deze gemeenschappen (Donovan D. en Puri R., 2004, pg.69)". Een geschatte 10 tot 15 miljoen mensen van 748 etnische minderheden en inheemse groepen in Indonesië, Maleisië, de Filippijnen en Thailand zijn beïnvloed geweest door bosmaatregelen en ontbossing (Donovan D. en Puri R., 2004, pg.68-69). "Dammen die gebouwd worden bij de ontbossing hebben het leven van verscheidene inheemse mensen vernietigd. In Maleisië werden 20 000 inheemsen beïnvloed of moesten ze zich verplaatsen, in de Filippijnen werden 100 000 inheemsen verplaatst, in Brazilië werden tussen 32 en 34 indianengebieden bedreigd en werd minstens 100 000 hectare indianengebied overstroomd (Pratiwi, 1996, pg.52)".
De inheemse bevolking heeft het regenwoud gebruikt als een hernieuwbare bron. "Deze vormen van economisch gebruik, die de regenererende capaciteit van regenwoud ecosystemen niet vermindert, worden verdrongen gegeven de huidige snelheid van ontbossing in tropische landen (Amelung T. en Diehl M., 1992, pg.1)". De regenwoudmensen die het bos appreciëren en niet vernietigen verdwijnen, waarbij ook het duurzaam gebruik van het bos. Dit wordt vervangen door onduurzame praktijken die een verdere toename van de ontbossing veroorzaken.
Tenslotte brengt ontbossing een aantal schendingen van rechten van de inheemse bevolking met zich mee (Downing T., E. et al., 1992, pg.42; Donovan D. en Puri R., 2004, pg.69; Magin
30
G., 2001). Artikel 17 uit de universele verklaring van de mensenrechten zegt bijvoorbeeld dat iedereen recht heeft op eigendom en dat niemand willekeurig van zijn eigendom mag beroofd worden (Magin G., 2001, pg.43). Deze regel wordt bij de ontbossing geschonden. In Indonesië zijn er gevallen waarbij land genomen wordt van de plaatselijke gemeenschap en toegewezen wordt aan houtkapmaatschappijen zonder de toestemming van de gemeenschap (Magin G., 2001, pg.12). "In Colombia, Honduras en Mexico zijn lokale gemeenschappen aan het strijden om hun bossen te beschermen tegen commerciële exploitatie of ontwikkeling. Wanneer alle inspanningen tot onderhandelen falen, hebben de gemeenschappen geen andere optie dan hun toevlucht te nemen tot vredevolle betogingen. Hierop volgen conflicten met arrestaties, gevangenneming, geweld en moord (Magin G., 2001, pg 11)". Tijdens deze conflicten zijn er inbreuken op tal van rechten die beschermd worden door de universele verklaring van de mensenrechten, waaronder recht op culturele vrijheid, recht op een behoorlijke levensstandaard, en een zuivere en gezonde omgeving (Magin G., 2001, pg.5-6).
De volgende case studie, gebaseerd op Magin (Magin G., 2001), geeft een illustratie van hoe de inheemse stam Penan uit Sarawak in Indonesië hun regenwoud trachten te beschermen. "Deze stam strijdt reeds jaren om hun bossen te beschermen tegen houtkap en om erkenning te krijgen van hun traditionele landrechten. Sinds het midden van de jaren ’80 hebben deze inheemse mensen hun toevlucht genomen tot vredevolle blokkades van wegen die gebruikt worden voor de houtkap. Sinds de jaren ‘80 werden reeds 700 mensen van deze stam gearresteerd. Op 13 maart 1997 probeerde deze stam een brief te overhandigen aan een reusachtig houthakbedrijf. Ze werden tegengehouden door de politie die hen zonder onderscheid allemaal sloeg. Het resultaat was dat 30 inheemsen gewond raakten en er 4 werden gearresteerd. Bovendien werden twee van de vier gearresteerden tijdens hun voorhechtenis door de politie geschopt en geslagen (Magin G., 2001, pg.16-17)".
2.5 Houtproducten 2.5.1
Overzicht houtproducten
Tropische regenwouden produceren hout. Hout is nodig als constructiemateriaal, voor de vervaardiging van pulp en papier, voor brandstof en energie, en voor een brede variëteit aan andere gebruiken (FAO, 2001b, pg.17). De houthandelsmarkt is dan ook enorm veelzijdig. Tabel 2.2 geeft een vereenvoudigend overzicht van de voornaamste houtproducten die kunnen
31
gehaald worden uit bossen in het algemeen. Het hout dat in bossen verwijderd wordt is rondhout. Een deel van het rondhout doet dienst als brandhout, en het andere deel wordt gebruikt als industrieel rondhout. Brandhout is rondhout dat gebruikt wordt als brandstof om te koken, te verwarmen of als krachtproductie. Houtskool maakt een deel uit van het brandhout. Industrieel rondhout wordt gebruikt voor de productie van andere goederen en diensten zoals zaaghout, fineer en triplex en om opnieuw samengestelde panelen te vervaardigen. Tenslotte zal een deel van het industrieel rondhout verwerkt worden tot pulp, waaruit papier en karton gemaakt worden.
Tabel 2.2 : Overzicht van de verschillende categorieën houtproducten, gegroepeerd naar plaats van eindverwerking
rondhout
BOS
industrieel rondhout
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------VERWERKING
pulp voor papier
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------PRODUCTEN
brandhout
fineer en triplex
zaaghout
papier en karton
opnieuw samengestelde panelen
(Bron : gebaseerd op FAO, 2005c, pg. vii) 2.5.2
Nut houtproducten
Tropische regenwouden zijn door het leveren van houtproducten nuttig op het plaatselijk, nationaal en internationaal niveau.
Hout wordt in de regenwouden bijeen gesprokkeld door de plaatselijke bevolking en gebruikt als brandhout. Brandhout is een bosbron die voor de arme plattelandsbevolking dagelijkse energie levert (Pratiwi, 1996, pg.37). "Meer dan 2 miljard mensen gebruiken hout en /of houtskool bij het koken van hun dagelijks voedsel (Jepma C., J., 1995, pg.22)". Brandhout
32
wordt in de regenwouden plaatselijk gebruikt en wordt niet uitgevoerd. Houtskool wordt wel verhandeld.
Ook op nationaal en internationaal niveau leveren houtproducten nut op. Ten eerste is het zo dat hout tewerkstelling oplevert voor tal van mensen. Niet alleen zijn er mensen nodig voor de houtkap, er zijn ook mensen nodig voor de houtverwerking, die in het binnenland of buitenland gebeurt. Deze tewerkstelling zorgt voor economisch nut, namelijk het inkomen dat de tewerkgestelden ontvangen.
Tabel 2.3: Hoeveelheid productie van houtproducten in enkele regenwoudlanden in 1999 en 2003 (in 1 000 m³)
productgroep land rondhout Kameroen Kongo Democratische Republiek Kongo Uganda Sri Lanka Fiji Papua New Guinea Solomon Islands Brazilië Colombia Peru triplex Gabon Brazilië fineer sheets Gabon Brazilië
Productie Productie (in 1 000 m³) (in 1 000 m³) in 1999 in 2003 productgroep land in 1999 in 2003 10 865 10 880 zaaghout Kameroen 600 658 2 390 2 453 Brunei Darussalam 90 90 67 293 72 170 Myanmar 298 1 007 36 901 6 591 465 8 597
3 8858 6 404 383 industrieel 7 241 rondhout
872 231 563 10 590 9 153 134 2 200 133 560
692 238 536 9 959 10 265 101 2 900 brandhout 63 620
Brazilië Colombia Equatorial Guinea Gabon Myanmar Sri Lanka Papua New Guinea Brazilië Colombia Myanmar Sri Lanka Brazilië Colombia
17 280 730 364 2 338
21 200 599 364 3 563
3 348 4 151 636 694 3 064 1 708 100 395 102 994 2 396 2 068 34 223 35 664 5 955 5 710 131 168 135 542 8 194 7 891
(Bron: gebaseerd op FAO, 2005b, pg.2-4, 14-16, 22-24, 74-76, 106-107, 111-113)
Een andere economisch voordeel is de waarde van de houtproducten. Het volume geproduceerd hout toont de economische en sociale nuttigheid van bosbronnen voor de nationale economie en lokale gemeenschappen aan (FAO, 2006a, pg.88). Tabel 2.3 geeft voor de verschillende soorten houtproducten de totale productie weer in 1999 en 2003. De gegevens zijn uitgedrukt in 1 000 m³. Uit deze tabel is af te lezen dat er een enorme productie is aan houtproducten in de landen met tropische regenwouden.
33
Deze enorme productie kan in het binnenland gebruikt worden, maar ook verhandeld worden op de internationale houtmarkt. Deze handel in houtproducten levert inkomsten op voor de houtproducerende landen aangezien de export van houtproducten een bron is van buitenlandse handelsontvangsten. Tabel 2.4 geeft een overzicht van de waarde van de export van de verschillende houtproducten die door tropische regenwoudlanden verhandeld worden. Enkel de gegevens van de hoogste waarde werden opgenomen, en dit voor landen waarbij de bossen voor meer dan 85% tropische regenwouden zijn. Het is duidelijk dat er enorme financiële middelen gepaard gaan met de houthandel. Rondhout is het belangrijkste exportproduct. Brandhout daarentegen wordt in de landen met tropische regenwouden volledig in het binnenland verbruikt (FAO, 2005b, pg.18). De inkomsten uit de export van de onverwerkte houtproducten rondhout en industrieel rondhout zijn aanzienlijk groter dan deze van de verwerkte houtproducten.
Tabel 2.4: Waarde van de export van houtproducten uit enkele regenwoudlanden in 1999 en 2003 (in US$ 1 000) productgroep industrieel rondhout
rondhout
zaaghout
fineer sheets triplex
land Kongo Equatorial Guinea Gabon Myanmar Equatorial Guinea Gabon Myanmar Solomon Islands Kongo Gabon Myanmar Gabon Equatorial Guinea Kongo Fiji Gabon
export (in US$ 1 000) in 1999 in 2003 55 667 165 572 81 324 89 531 273 166 200 137 185 760 274 109 55 667 165 572 273 166 200 176 185 760 274 115 49 492 40 726 26 681 38 725 21 000 46 451 38 896 111 990 25 023 38 899 7 984 6 290 1 440 1 100 2 170 3 969 25 203 33 784
(Bron: FAO, 2005b, pg. 7-8, 27-28, 80-81, 110, 116-117)
Kaart 2.1 duidt voor alle landen van de wereld aan wat de procentuele verhouding is van de waarde van de export aan houtproducten tot de waarde van de import aan houtproducten. Het is duidelijk dat de meeste landen met tropische regenwouden een verhouding hebben van meer dan 150%. Dankzij de regenwouden kunnen de landen die ze bezitten dus houtproducten
34
uitvoeren waardoor ze inkomsten verkrijgen. Hiernaast worden dure invoerkosten vermeden doordat er weinig of geen producten moeten ingevoerd worden.
Tenslotte is het zo dat dankzij de talrijke houtproducten die bossen leveren de consumenten over de hele wereld hier nut uit halen.
Kaart 2.1: Procentuele verhouding van de waarde van de export tot de waarde van de import van houtproducten in het jaar 2003
(Bron: FAO, 2005c, pg.51)
2.5.3
Gevolgen van de ontbossing
Ontbossing heeft uiteraard gevolgen op de capaciteit van bossen om houtproducten te leveren. Hout is een hernieuwbare bron, die indien de productie duurzaam gebeurt, op regelmatige basis kan geoogst worden (Pratiwi, 1996, pg.9). Een duurzaam bosbeheer is dus noodzakelijk om een continue goederenstroom te kunnen leveren. "Er moet dus getracht worden om een waardevol aanbod aan bosproducten te behouden, terwijl men terzelfder tijd verzekert dat productie en oogst duurzaam zijn en de beheeropties voor de toekomstige generaties niet in gevaar gebracht worden (FAO, 2006a, pg.75)". Een duurzaam bosbeheer kan bekomen worden door slechts een heel klein percentage aan bomen op een selectieve manier uit het bos te verwijderen (Attenborough, D. et al., 1995, pg.38). Men moet dus opletten welke bomen gekapt worden en niet alle bomen ineens kappen, want dan kan slechts na een aantal jaar terug
35
hout geoogst worden. Er kan dus niet ongestraft blijven geoogst worden zonder ervoor te zorgen dat het woud in staat wordt gesteld om op een goede wijze hout te blijven produceren. Een duurzaam bosbeheer, waarbij men de heraangroei van de bomen toelaat, wordt niet aanzien als ontbossing (supra, pg.6) en zal ook niet zo veel problemen met zich meebrengen als ontbossing.
Ontbossing daarentegen, zoals de omvorming van bos in veeweiden of landbouwgronden zal wel ernstige gevolgen hebben voor de verdere houtproductie. Bij de omvorming verdwijnen de bomen voorgoed, en met hen ook de waardevolle houtproducten. Potentiële problemen als gevolg van ontbossing zijn een tekort aan industrieel hout, brandhout en andere houtproducten (Kramer R., A. et al., 1995, pg.278; Pratiwi, 1996, pg. 37). De plaatselijke bevolking die hout sprokkelt zal moeilijkheden hebben om aan brandhout te geraken. Er zal enerzijds een afgenomen aanbod zijn en anderzijds zal men er dieper voor in de wouden moeten trekken. Het aanbod van brandhout beïnvloedt de voeding door zijn invloed op de beschikbaarheid van gekookt voedsel. "Wanneer er minder brandstof is om te koken, zal de consumptie van ongekookt voedsel toenemen. Dit kan een enorme toename veroorzaken van ziektes, aangezien slechts weinig ongekookt voedsel goed verteerd kan worden, en koken noodzakelijk is om parasieten te verwijderen. Een afname in het aantal geleverde maaltijden kan in het bijzonder een schadelijk effect hebben op de voeding van kinderen (Arnold M. en Byron N., 1997, pg.3)". Ontbossing en een gebrek aan brandhout hebben geleid tot de zogenoemde ‘energiecrisis van de arme man’ (Jepma C., J., 1995, pg.22).
Wanneer er ontbossing optreedt kan men geen inkomsten meer halen uit de productie van houtproducten in de toekomst. Wanneer bossen omgevormd worden in een ander landgebruik kan het hout eventueel verkocht worden en kunnen de plaatselijke en nationale economie er op korte termijn inkomsten uit halen. Er zijn echter op de lange termijn negatieve gevolgen, aangezien er geen houtproducten meer zullen zijn in het gebied. De ondergang van de regenwouden betekent ook het einde van de internationale handel in tropisch hout uit de regenwouden.
36
2.6 Niet-hout bosproducten 2.6.1
Definitie
De definitie van niet-hout bosproducten (NWFP) die gebruikt wordt door de FAO is de volgende: "niet-hout bosproducten bestaan uit goederen van biologische oorsprong, andere dan hout, afkomstig uit bossen, ‘ander bebost land’ en bomen buiten het bos. De term ‘niethout’ verwijst naar het feit dat alle grondstoffen uit hout niet onder deze term vallen. Als gevolg worden hout, houtsnippers/ splinters, houtskool en brandhout, zowel als klein hout zoals gereedschap, gezinsuitrusting en snijwerk, uitgesloten. Uit de term ‘bos’ kan afgeleid worden dat NWFP moeten gehaald worden uit bossen en gelijkaardige landgebruiken. Aangezien plantages deel uitmaken van de definitie van de FAO van bos, worden NWFP die verkregen worden uit plantages ook vervat in de definitie van NWFP. Vele NWFP worden zowel uit natuurlijke bossen als plantages gehaald. De term ‘product’ komt overeen met goederen die tastbaar zijn en fysische objecten van biologische oorsprong zoals planten, dieren en hun producten. Bosbaten zoals bodembehoud, bodemvruchtbaarheid en bescherming van de stroomgebiedfunctie worden uitgesloten (FAO, 1999)". Tabel 2.5 geeft een overzicht van de verschillende categorieën waarin niet-hout bosproducten kunnen onderscheiden worden.
Tabel 2.5 : Overzicht van de verschillende categorieën NWFP, gegroepeerd naar oorsprong producten met plantaardige oorsprong voedsel plantaardige levensmiddelen en dranken geleverd door fruit, noten, zaden, wortels, paddestoelen,… veevoeder medicijnen
medische planten
parfums en cosmetica
verfstoffen en tannine
producten met dierlijke oorsprong levende dieren voornamelijk gewervelden zoals zoogdieren, vogels, reptielen die gehouden/ gekocht worden als huisdieren dierenvoeder, geleverd door bladeren, honing en producten geleverd door bijen fruit bijenwas medische planten (vb. bladeren, bushmeat vlees geleverd door gewervelden, schors, wortels) gebruikt in voornamelijk zoogdieren traditionele medicijnen en/ of voor farmaceutische maatschappijen (vb. bladeren, schors, wortels) andere eetbare voornamelijk eetbare gebruikt in traditionele medicijnen dierenproducten ongewervelden zoals insecten en en/ of voor farmaceutische andere secundaire dierenproducten maatschappijen (vb eieren en nesten) aromatische planten die essentiële huiden en pelsen huiden en pelsen van dieren worden (vluchtige) oliën en andere producten voor trofeeën gebruikt voor verschillende doelen leveren die gebruikt worden voor cosmetische doeleinden plantmateriaal (schors en bladeren) medicijnen volledige dieren of delen van dieren leveren tannine en andere zoals verscheidene organen die plantendelen (voornamelijk bladeren gebruikt worden als kleurstoffen en fruit) die gebruikt worden als kleurstoffen
37
gereedschappen, handwerken en bouwmaterialen decoratie
uitzweten
heterogene groep van producten andere nietbijvoorbeeld botten die gebruikt waaronder riet, bamboe, rotan en eetbare worden als gereedschap vezels dierenproducten volledige planten (vb orchidee) en delen van planten (vb potten gemaakt van wortels) die gebruikt worden voor decoratieve doeleinden. substanties zoals gommen (wateroplosbaar), harsen (wateronoplosbaar) en latex (melkachtig of helder sap), uit de planten losgelaten door uitzweten
(Bron: FAO, 2001b, pg. 82)
2.6.2
Algemeen nut van niet-hout bosproducten
Door hun grote biodiversiteit leveren regenwouden een enorme variëteit aan planten en dieren die door de plaatselijke bevolking verzameld en gebruikt worden. Uit tabel 2.5 kan worden afgeleid dat er talrijke NWFP bestaan die nut hebben voor de mens. Ze vertolken een cruciale rol door het bieden van de mogelijkheid om te overleven en een inkomen te verwerven uit de verkoop of ruil van deze producten (FAO, 2006a, pg.91). Regenwouden hebben dus een productiefunctie, ze produceren NWFP die door mensen gebruikt worden (Van Soest D., P., 1998, pg.22). "Ongeveer 80% van de bevolking van de ontwikkelingslanden gebruikt NWFP om hun gezondheid- en voedingsnoden te bevredigen (FAO, 2006b)". Het zijn over het algemeen arme gezinnen die het meest afhangen van NWFP als bron van voedsel, veevoeder, medicijnen, gommen, harsen en bouwmateriaal (FAO, 2001b, pg.81; FAO, 2006b). Het is dus duidelijk dat de NWFP belangrijk zijn en dat hun productie moet gewaarborgd blijven. Ontbossing zou voor een productieafname zorgen, waardoor het vooral de arme inheemse bevolking is die de nadelen ervan zal ondervinden, aangezien ze geen of onvoldoende alternatieven hebben om van te leven.
Het belangrijkste deel van de NWFP wordt gebruikt door gezinnen of plaatselijk verkocht, terwijl enkele op de exportmarkten terecht komen (Pratiwi, 1996, pg.54, Jepma C., J., 1995, pg.31). Een voorbeeld hiervan is het volgende: "ten minste 80% van wat wij vandaag eten vindt zijn oorsprong in de tropische regenwouden van de wereld. Avocado’s, vijgen, kokosnoten, sinaasappelen, citroenen, bananen, ananassen, mango’s, guaves en tomaten komen allemaal uit de regenwouden. Tenminste 3000 fruitsoorten zijn te vinden in de regenwouden. In het westen kennen wij er daar 200 van, de indianen gebruiken er meer dan 2000 (Helsen, M., 2004, pg.11)".
38
NWFP kennen een hoge productie in tropische regenwoudlanden en kunnen een belangrijke inkomstenbron leveren wanneer ze uitgevoerd worden. Tabel 2.6 geeft een overzicht van het economisch belang van deze producten voor regenwoudlanden.
Tabel 2.6: Economisch belang van NWFP land
product
Tanzania Schors van Cinchona sp. Madagaskar schors van Prunus africana Kameroen bladeren van Gnetum spp. Indonesië rotan Filippijnen rotan Maleisië rotan Brazilië Braziliaanse noten Bolivia Braziliaanse noten Peru Braziliaanse noten Brazilië natuurlijk rubber Brazilië palmhart Bolivia palmhart
hoeveelheid productie (in ton)
570 000
hoeveelheid export (in ton) 756 300 600
waarde export (in US $) 258 000 1,4 miljoen 2,9 miljoen 90 miljoen 90 miljoen 35 miljoen 6 miljoen 22,5 miljoen 1,5 miljoen
53 000 20 653 12,4 miljoen
periode 1991 1993 jaarlijks jaarlijks
1999 1999 1999 1997 1995 1997
(Bron: gebaseerd op FAO, 2001b, pg. 84-92; Jepma C., J., 1995, pg.32)
Het is belangrijk dat vooral de regenwouden behouden blijven, want ze leveren meer NWFP dan de gematigde bossen. Deze laatste hebben buiten het hout op commercieel gebied immers erg weinig te bieden (Attenborough, D. et al., 1995, pg.30). De regenwouden daarentegen bevatten een schat aan andere potentieel waardevolle producten. Aangezien vele planten en dieren die deze producten leveren inheems zijn, is het dus belangrijk om de regenwouden te beschermen.
2.6.3
Relatief nut van niet-hout bosproducten ten opzichte van hout
In het algemeen wordt er minder aandacht besteed aan het belang van het leveren van NWFP door de regenwouden dan aan het leveren van hout. Toch hebben NWFP een aantal voordelen ten opzichte van houtproducten.
Ten eerste is het zo dat NWFP een hogere tewerkstelling kunnen bieden dan hout. "Bij de houtproductie worden zware machines en relatief weinig mensen gebruikt en is er gewoonlijk een buitenlands beheer. NWFP worden daarentegen geoogst door plaatselijke mensen die alleen eenvoudig gereedschap gebruiken. Vele mensen halen een inkomen uit bosgebaseerde industrieën zoals de productie van meubelen, manden, matten en een hoop handwerken.
39
Andere belangrijke bosgebaseerde activiteiten zijn het vervaardigen van producten afkomstig van wilde dieren zoals huiden, gommen, essentiële oliën en verven, de productie van paddestoelen en het verzamelen en verwerken van producten met een medisch nut. Als resultaat gaat in sommige gevallen hout niet zo veel mensen tewerkstellen als NWFP. De rotanindustrie in Indonesië steunde in 1989 meer dan 200 000 voltijdse werknemers, wat drie keer zo veel was als de houtindustrie (Jepma C., J., 1995,pg.32)".
Naast een hogere tewerkstelling kunnen NWFP ook een hogere economische waarde opleveren. De waardebepaling van bosgebieden heeft aangetoond dat het potentieel inkomen dat kan gehaald worden uit de duurzame oogst van NWFP aanzienlijk hoger kan zijn dan het inkomen uit hout (Ingles A. en Wollenberg E., 1998, pg.17). NWFP kunnen bovendien regelmatig geoogst worden, waar het bij hout enkele jaren kan duren vooraleer een nieuwe boom geveld kan worden.
Tenslotte kunnen NWFP ook op een opmerkelijk vriendelijker manier geoogst worden dan hout, waarbij veel minder ecologische schade wordt toegebracht aan het bos (Ingles A. en Wollenberg E., 1998, pg.17 ; Attenborough, D. et al., 1995, pg.30). De regenwouden kunnen zo op een duurzame manier geoogst worden (Jepma C., J., 1995, pg.31). NWFP hebben het potentieel om aanzienlijke baten te leveren aan de plaatselijke bevolking terwijl het bos behouden blijft (Ingles A. en Wollenberg E., 1998, pg.1).
2.6.4
Probleem met betrekking tot niet-hout bosproducten.
Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat NWFP een enorme waarde kunnen hebben. Een aantal studies tonen echter aan dat de waarde van NWFP sterk onderschat wordt omdat ze niet systematisch worden geregistreerd door nationale instellingen (Jepma C., J., 1995, pg.32; FAO, 2001b, pg.81). Hierin ligt het verschil met de waardebepaling van hout en landbouwproducten waarvoor er wel uitgebreide statistieken bestaan. De belangrijkste oorzaak van dit verschil is dat slechts een deel van de NWFP op de internationale markt terecht komt. Het grootste deel wordt gebruikt om te overleven of wordt plaatselijk verhandeld, waardoor de waarde moeilijk te bepalen is en dikwijls over het hoofd wordt gezien (Jepma C., J., 1995, pg.31). Houtproducten daarentegen worden op de internationale markten verhandeld door grote bedrijven waardoor ze sterk zichtbaar zijn en er uitgebreide statistieken van bestaan (Jepma C., J., 1995, pg.31; Attenborough, D. et al., 1995, pg.30). Door het gebrek aan
40
statistieken voor NWFP lijkt het of ze maar weinig economische waarde hebben. Er zou een duidelijke registratie moeten komen zodat de waarde zichtbaar wordt en mensen aangemoedigd worden om de regenwouden te behouden. Nu lijkt het immers dat ontbossing meer opbrengt dan de bomen te laten staan om de NWFP te oogsten. Ontbossing van de regenwouden heeft tot gevolg dat het aanbod aan NWFP zal afnemen of verdwijnen. "In Azië bijvoorbeeld is er al een uitputting zichtbaar van de rotanbronnen door een verlies aan bosgebied en overexploitatie (FAO, 2001b, pg.86)". Een ander voorbeeld is de productieafname van chicle, een latex dat getapt wordt uit de sapodilla-boom en gebruikt wordt voor de productie van kauwgom. "In Guatemala, waar de productie van chicle van 1940 tot in de jaren ’70 ongeveer 1 000 ton per jaar was, is deze productie nu teruggevallen tot slechts 500 ton per jaar. Dit werd veroorzaakt door ontbossing en degradatie (FAO, 2001b, pg.92)".
41
HOOFDSTUK 3 : OORZAKEN VAN DE ONTBOSSING VAN TROPISCHE REGENWOUDEN In hoofdstuk 2 werd besproken wat het nut is van het behoud van de tropische regenwouden en het tegengaan of verminderen van ontbossing. Het behoud van regenwouden brengt talrijke voordelen met zich mee, zowel op economisch, sociaal, milieu- als gezondheidsvlak. Het probleem is echter dat sommige van de goederen en diensten die de regenwouden bieden geen marktprijs hebben. Hierdoor wordt er in het beslissingsproces van ontbossing nauwelijks rekening mee gehouden. In dit hoofdstuk wordt besproken wat de oorzaken zijn waarom er toch op grote schaal ontbossing optreedt, ondanks de grote waarde die de tropische regenwouden kunnen leveren indien ze behouden blijven. Er wordt nagegaan wat de belangrijkste oorzaken zijn van de ontbossing van de tropische regenwouden op basis van een studie van Geist en Lambin (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001). Enkel de economische oorzaken worden hier uitvoerig besproken. De structuur van de tekst is eveneens gebaseerd op Geist en Lambin en is de volgende: verantwoording van de keuze voor de bespreking van de studie van Geist en Lambin (3.1), begrippenkader (3.2), resultaten van het onderzoek (3.3) en tot slot een discussie (3.4) over de rol van zwerflandbouw (3.4.1) en bevolking (3.4.2) in het ontbossingproces. In paragraaf 3.3 wordt eerst een frequentieanalyse van het optreden van oorzaken gegeven (3.3.1). Ten tweede wordt de analyse besproken van het optreden van oorzakelijke verbanden, met de nadruk op tandems (3.3.2). Ten derde wordt een onderscheid gemaakt tussen armoede- en kapitaalgedreven ontbossing (3.3.3). Bij deze bespreking van de resultaten krijgen de economische verklaringen de meeste aandacht.
3.1 Verantwoording van de keuze voor de bespreking van de studie van Geist en Lambin Er bestaat geen eensgezindheid over de oorzaken van de ontbossing van de tropische regenwouden. Afhankelijk van het specifieke gebied of land dat bestudeerd wordt zijn er andere oorzaken die verantwoordelijk gesteld worden voor de ontbossing. Het is zeer omslachtig om voor alle gebieden met tropische regenwouden na te gaan wat de voornaamste oorzaken zijn. Dit hoofdstuk gaat niet verder in op de specifieke gebieden maar baseert zich voornamelijk op de studie van Geist en Lambin die een frequentieanalyse uitvoerden van de oorzaken van ontbossing op basis van 152 sub-nationale case studies (Geist H., J. en Lambin
42
E., F., 2001, pg.17). De relatieve invloed van de verschillende oorzaken, drijvers en andere factoren in verband met tropische ontbossing werden geanalyseerd in verband met hun frequentie van voorkomen in de case studies en in verband met hun type en frequentie van oorzakelijke patronen. Het doel van Geist en Lambin was om na te gaan welke oorzaken het meest besproken werden in de case studies van de afzonderlijke gebieden of landen. Op die manier wilden ze een algemene kennis van de oorzaken en drijvers van tropische ontbossing opbouwen waarbij de rijkheid aan verklaringen die in sub-nationale case studies gevonden werden behouden zouden blijven. Aangezien deze studie een grondige wetenschappelijke basis heeft, een analyse is van 152 case studies en representatief is voor de tropische regenwouden, is dit hoofdstuk gebaseerd op deze studie. De representativiteit kan nagegaan worden door een vergelijking van kaart 1.1 (supra, pg.10) met bijlagen 3.1, 3.2 en 3.3.
3.2 Begrippenkader 3.2.1 Onmiddellijke en onderliggende oorzaken van ontbossing De oorzaken van ontbossing kunnen onderverdeeld worden in onmiddellijke oorzaken en onderliggende drijvende krachten van ontbossing. Daarnaast bestaat er nog de groep ‘andere factoren’ die ook tot de onderliggende drijvende krachten wordt gerekend.
3.2.1.1 Onmiddellijke oorzaken Onmiddellijke oorzaken zijn menselijke activiteiten of landgebruiken die een rechtstreekse invloed hebben op de omgeving en vormgeven aan de onmiddellijke bronnen van verandering. Ze veranderen de landbedekking (in dit geval conversie van bos in andere bedekkingtypes), met verdere gevolgen voor de omgeving die uiteindelijk een invloed hebben op het landgebruik (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.5). "Onmiddellijke factoren kunnen dus geïnterpreteerd worden als de meer onmiddellijke, directe factoren die voortvloeien uit het landgebruik en een rechtstreekse invloed hebben op de bosbedekking. Ze komen voor op het plaatselijk niveau (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.6)".
De onmiddellijke oorzaken worden over het algemeen gegroepeerd in 3 categorieën : uitbreiding van de landbouw (uitbreiding van bebouwd land en weiden), houtextractie en de uitbreiding van de infrastructuur. Voor een overzicht van deze begrippen wordt verwezen naar bijlage 3.4. Op het onmiddellijke niveau wordt tropische ontbossing het best verklaard door
43
meervoudige factoren, eerder dan door afzonderlijke variabelen (Geist H., J. en Lambin E., F., 2004, pg.60).
3.2.1.2 Onderliggende drijvende krachten Onderliggende drijvende krachten zijn fundamentele krachten die de meer voor de hand liggende en onmiddellijke oorzaken van tropische ontbossing ondersteunen. "Ze zijn een complex geheel van sociale, politieke, economische, technologische, en culturele variabelen die bepalen wat de uitgangssituatie is van de relatie tussen de mens en zijn omgeving. Deze oorzaken zijn structureel van aard (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.8)". Onderliggende drijvende krachten kunnen direct werken op het plaatselijk niveau, of indirect op het nationaal of zelfs wereldniveau.
De onderliggende drijvende krachten zijn ingedeeld in 5 categorieën: demografische, economische, technologische, beleid/institutionele factoren en socio-politieke/culturele factoren (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.9-10). Voor een overzicht van wat deze begrippen precies inhouden wordt verwezen naar bijlage 3.5. Een verdere indeling van de economische factoren wordt gegeven in tabel 3.1.
Op het onderliggende niveau kan de tropische ontbossing net zoals op het onmiddellijke niveau het best verklaard worden door meervoudige factoren en synergetische combinaties van drijvende factoren eerder dan door een afzonderlijke oorzaak. Een derde van de cases is gedreven door het volledige samenspel van economische, institutionele, technologische, culturele en demografische variabelen (Geist H., J. en Lambin E., F., 2004, pg.61).
Tabel 3.1 : Soorten economische onderliggende oorzaken Marktgroei en commercialisering : snelle marktgroei (voornamelijk in de exportgeoriënteerde sector), toename van de commerciële economie, toenemende commercialisering, incorporatie in de wereldeconomie toegenomen markttoegankelijkheid (voornamelijk van semi-stedelijke en stedelijke markten) groei van sectorale industrieën (houtgerelateerd, landbouwgerelateerd, mineraalgerelateerd, andere) groei van vraag naar consumentengoederen en diensten geproduceerd met cash veroorzaakt door een toename in het welzijn (ongespecificeerd, houtgerelateerd, landbouwgerelateerd, huizen en transport)
44
Specifieke economische structuren: grote individuele (grotendeels) speculatieve winsten armoede en gerelateerde factoren (gebrek aan inkomensmogelijkheden, werkloosheid, lage levensstandaard, bronnenarmoede) economische neergang, crisis omstandigheden schulden, zware buitenlandse schuld Urbanisatie en industrialisatie: urbanisatie: groei van stedelijke markten industrialisatie: snelle opbouw van nieuwe basis en zware en bosgebaseerde of bosgerelateerde industrieën Speciale economische parameters: comparatief voordeel veroorzaakt door goedkope, overvloedig aanwezige productiefactoren in extractie en gebruik van bronnen. speciale, voornamelijk artificieel laag gehouden productieomstandigheden prijs (waarde) toename (van brandstof, land, commerciële gewassen) prijsafname (van commerciële gewassen)
(Bron : gebaseerd op Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 9)
3.2.1.3 Andere factoren De groep van ‘andere factoren’ die verband houden met ontbossing, is samengesteld uit reeds beschikbare omgevingsfactoren, biofysische drijvers en in werking zettende gebeurtenissen. De laatste twee werken als katalyserende factoren die leiden tot plotselinge veranderingen in de relatie tussen de mens en zijn omgeving. Deze dynamische veranderingen kunnen droogtes en bosbranden zijn (biofysische drijvers), of sociaal zijn, zoals oorlogen, abrupte economische veranderingen of beleidsinterventies (in werking zettende gebeurtenissen) (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.14). Beschikbare omgevingsfactoren zijn kenmerken van het land en de biofysische omgeving, en zijn min of meer statisch. Al deze ‘andere factoren’ worden verondersteld onmiddellijke oorzaken te zijn (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.15).
Een samenvattend schema van de onmiddellijke, onderliggende en andere factoren kan gevonden worden in tabel 3.2.
45
Tabel 3.2 : De oorzaken van ontbossing
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.16)
46
3.2.2 Soorten oorzakelijke verbanden Er werd in de studie een onderscheid gemaakt tussen drie soorten oorzakelijke verbanden : afzonderlijke factor causaliteit, keten-logische causaliteit en vergezellend optreden (tabel 3.3).
Tabel 3.3 : Soorten oorzakelijke verbanden afzonderlijke factor causaliteit
vb.
uitbreiding van permanent bebouwd land voor voedsel A
ontbossing
keten-logische causaliteit
vb.
weguitbreiding A
zwerflandbouw door kolonisten B
ontbossing vergezellend optreden
vb.
traditionele zwerflandbouw A
commerciële houtkap B ontbossing
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.22)
Afzonderlijke factor causaliteit op het onmiddellijke niveau betekent dat een individuele onmiddellijke factor tot ontbossing leidt (tabel 3.3). Deze causaliteit kwam op het onmiddellijke niveau in de studie voor bij 6% en op het onderliggende niveau bij 12% van alle cases (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.22).
Keten-logische causaliteit (tabel 3.3) werd op zowel het onmiddellijke als het onderliggend niveau waargenomen. "Ook tussen deze twee niveaus komt keten-logische causaliteit voor, wat betekent dat een of meerdere onderliggende factoren een of meerdere onmiddellijke factoren drijven (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.21)". Omdat keten-logische verbindingen zeer complex zijn, werd er in de studie gekozen om enkel relaties met twee factoren te beschouwen, wat tandems genoemd worden. Tandems van onderliggende factoren kwamen veel minder frequent voor dan van onmiddellijke (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.21). "Zuivere keten-logische causaliteit is laag en komt op het onmiddellijke niveau voor in 6% en op het onderliggend niveau in 5% van alle cases. Keten-logische causaliteit in
47
combinatie met vergezellend optreden drijft 59% op het onmiddellijke niveau en 61% van alle cases op het onderliggende niveau (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.22)".
Een voorbeeld van een keten-logische causaliteit, die volledig op het onmiddellijke niveau werkt, is de houtkap-landbouw tandem. Deze komt meestal voor in twee stappen : "eerst leggen houthakkers wegen aan in het regenwoud om de bomen te kunnen kappen. Waar de wegen aangelegd worden verdwijnen er bomen en treedt er dus reeds ontbossing op. Over het algemeen kappen de houthakkers eerder hun gebieden kaal dan ze selectief te oogsten, en ze regenereren niet. Ze trekken verder tot waar volwassen bomen staan en gaan verder met kappen, waarbij weinig of niets gedaan wordt om het bos te beschermen waar ze reeds doorgetrokken zijn. Eens de houthakkers hun gebieden verlaten hebben, gaan boslandbouwers intrekken om het land te bezetten. Ze gebruiken het voor landbouwproductie zodat het bos weinig kans op regeneratie heeft. Ook al gaan de houthakkers uiteindelijk vertrekken, doen de landbouwers dit niet en blijft de landbouwproductie doorgaan met ontbossing tot gevolg (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.21)".
Verschillend van de twee voorgaande houdt vergezellend optreden de onafhankelijke, gescheiden werking in van factoren, op zowel het onmiddellijke als onderliggende niveau (tabel 3.3). Deze causaliteit kwam in de studie voor bij 30% op het onmiddellijke en bij 24% van alle cases op het onderliggende niveau (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.22).
3.3 Resultaten van het onderzoek 3.3.1 Frequentieanalyse van het optreden van oorzaken
3.3.1.1 Onmiddellijke oorzaken Uit de frequentieanalyse op het niveau van de drie onmiddellijke oorzaken en de ‘andere factoren’ zijn Geist en Lambin tot het besluit gekomen dat het opvallend is dat niet afzonderlijke factor causaliteit belangrijk is voor het verklaren van ontbossing, maar wel combinaties van meerdere factoren (zie bijlage 3.6). "In het bijzonder is de uitbreiding van de landbouw (akker- en weideland), in combinatie met 1 tot 3 andere factoren, de meest frequent vernoemde onmiddellijke oorzaak van tropische ontbossing (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.23)".
48
De ‘andere factoren’ werden gerapporteerd in 34% van de cases (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.30). Uit bijlage 3.6 kan afgeleid worden dat geen enkele van deze factoren als afzonderlijke factor causaliteit optreedt.
3.3.1.2 Onderliggende oorzaken De frequentieanalyse van de onderliggende oorzaken wees uit dat ook op het onderliggend niveau de ontbossing het best verklaard wordt door combinaties van meerdere variabelen. Hoe complexer de combinatie, hoe groter de verklaringskracht. Meer dan een derde van de cases wordt zelfs door het volledige samenspel van alle onderliggende krachten gedreven (zie bijlage 3.7). Economische factoren zijn het meest voorkomend in afzonderlijke verklaringen en combinaties van meerdere factoren (81%) in vergelijking tot beleid en institutionele factoren (63%), technologische factoren (59%), culturele factoren (56%) en demografische factoren (51%) (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 32). Hieronder worden enkel de economische zaken in meer detail besproken, met name de categorie economische onderliggende factoren.
Economische onderliggende factoren komen in 81% van de cases voor (zie tabel 3.4). In 91% hiervan werken ze in combinatie, voornamelijk in samenspel van vier of zelfs alle onderliggende factoren (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 35). Er kan bij de economische onderliggende factoren een onderscheid gemaakt worden tussen marktgroei en commercialisering, specifieke economische structuren, urbanisatie en industrialisatie, en speciale economische variabelen. Geist en Lambin stelden vast dat ontbossing gedreven wordt door marktgroei en commercialisering in 68% van alle cases, specifieke economische structuren in 34% van alle cases, urbanisatie en industrialisatie in 38% van alle cases, en speciale economische variabelen in 32% van alle cases (tabel 3.4). Voorts is er geen significante variatie tussen regionale cases, en kunnen economische factoren dus beschouwd worden als de belangrijkste en meest robuuste onderliggende krachten van tropische ontbossing. In wat volgt worden de vier onderverdelingen van de economische onderliggende krachten verder besproken en opgesplitst, gebaseerd op tabel 3.4.
49
Tabel 3.4: Frequentieanalyse van specifieke economische onderliggende factoren (in absoluut en relatief aantal)
50
Met:
N = totaal aantal cases (= 152) n = aantal cases in een specifiek gebied abs = absoluut aantal cases rel = relatief aantal cases die tot een bepaalde groep behoren, ten opzichte van het totaal aantal cases (152)
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.34)
Binnen de groep van marktgroei en commercialisering zijn de meest dominante individuele variabelen de groei van specifieke sectorale productie-industrieën samen met de groei van de vraag naar consumentengoederen en diensten. "Langs deze vraagzijde, wordt de consumptie van hout of op hout gebaseerde producten vaker vernoemd dan de consumptie van landbouwgoederen. Langs de productiezijde, onder de groei van de specifieke sectorale productie-industrieën, zijn zowel de groei van houtgerelateerde als landbouwgerelateerde industrieën met een frequentie van 29% onderliggend aan ontbossing. De groei van industrieën van minerale en fossiele brandstoffen zijn onderliggend aan 15% van alle cases. De toegenomen toegankelijkheid van stedelijke en semi-stedelijke markten, voornamelijk verkregen door de ontwikkeling van transportinfrastructuur is onderliggend aan 18% van alle cases. Inkomsten uit de winstgevende buitenlandse handel, verkregen uit houtextractie en landbouwproductie op voordien bebost land, is een andere aanzienlijke kracht die 25% van alle cases drijft. Een ander kwart van alle cases wordt gedreven door marktgroei en commercialisering in de brede betekenis, dus wanneer er geen verdere specificatie gegeven is in de case studies (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 35)".
Naast marktgroei en commercialisering zijn ook specifieke economische structuren gerapporteerd om een drijver te zijn van ontbossing. De belangrijkste in deze groep zijn armoede en gerelateerde factoren en grote individuele winsten uit landspeculatie. Onder armoede en gerelateerde factoren vallen armoede aan bronnen, lage levensstandaard, werkloosheid, gebrek aan een alternatief niet-agrarisch inkomen en mogelijkheden, en een gebrek aan basisinfrastructuur en diensten (tabel 3.4).
Urbanisatie en industrialisatie zijn een derde onderverdeling van de economische onderliggende oorzaken. Urbanisatie en de uitbreiding van stedelijke markten zijn in 17% van
51
alle cases gerapporteerd. De rol die de industrialisatie speelt is groter, namelijk 28% (tabel 3.4). "De snelle opbouw van nieuwe basis en zware industrieën op basis van binnenlandse bosbronnen wordt versterkt door nationaal beleid van importsubstitutie en bescherming van de binnenlandse economie (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 36)".
Ten vierde zijn er nog de speciale economische variabelen, waarvan prijstoenames, in het bijzonder van brandstof, land en commerciële gewassen de grootste verklaringskracht hebben. Speciaal lage kostenomstandigheden, zoals lage binnenlandse prijzen voor land, arbeid, brandstof of hout, veroorzaakten ontbossing in 7% van de cases. Dit wordt ‘gesubsidieerde ontbossing’ genoemd (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 36).
3.3.2 Frequentieanalyse van het optreden van oorzakelijke verbanden
3.3.2.1 Aaneenschakeling van onmiddellijke oorzaken Aangezien de zuivere keten-logische causaliteit laag is (supra, pg.47), bestaat de aaneenschakeling van onmiddellijke oorzaken uit vergezellend optreden of vergezellend optreden samen met keten-logische causaliteit. De keten-logische causaliteit kan opgesplitst worden in zijn meest eenvoudige vorm, die een tandem is of een keten van twee factoren. Hierbij komen in totaal 120 aaneenschakelingen van oorzakelijke factoren tevoorschijn (tabel 3.5). De twee hoofdtandems zijn een vorm van landbouwgedreven ontbossing : de uitbreiding van infrastructuur als een sterke oorzaak van de uitbreiding van de landbouw, en houtextractie met een invloed op uitbreiding van de landbouw. Deze worden de infrastructuur-landbouw en houtkap-landbouw tandem genoemd (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 47).
De infrastructuur-landbouw tandem verklaart 37% van alle cases van ontbossing (tabel 3.5). In het grootste deel hiervan verstaat men onder infrastructuur de uitbreiding van netwerken van wegen (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 47).
De houtkap-landbouw tandem verklaart 10% van alle cases van ontbossing en is een fenomeen van hoofdzakelijk Aziatische cases. "De leidende specifieke oorzaak is commercieel, in het bijzonder door de staat gerunde houtkap die leidt tot de uitbreiding van bebouwd land (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.48)".
52
Tabel 3.5: Frequentieanalyse van keten-logische causaliteit van onmiddellijke oorzaken (in absoluut aantal en relatief ten opzichte van 152), waarbij de rijen de kolommen veroorzaken AGRO WOOD INFRA OTHER totaal kolom
Met:
AGRO 5 3% 15 10% 56 37% 12 8% (88)
WOOD 5 3% 4 3% 7 5% 2 1% (18)
INFRA 2 1% 2 1% 2 1% 1 1% (7)
OTHER 0 1 1% 0 6 4% (7)
totaal rij (12) (22) (65) (21) (120)
AGRO = uitbreiding van de landbouw WOOD = uitbreiding extractie van hout INFRA = uitbreiding van de infrastructuur OTHER = de ‘andere factoren’
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.47)
3.3.2.2 Aaneenschakeling van onderliggende oorzaken De aaneenschakelingen van onderliggende oorzaken bestaat zoals bij de onmiddellijke oorzaken uit vergezellend optreden, en vergezellend optreden in combinatie met ketenlogische causaliteit. Ook hier is de zuiver keten-logische causaliteit laag (supra, pg.47). Wanneer de oorzakelijke verbanden opgesplitst worden, komt een totaal van 342 tandems tevoorschijn (zie tabel 3.6). De economische zowel als beleid en institutionele factoren lijken sterke drijvers te zijn van alle andere onderliggende krachten, terwijl culturele, demografische en technologische factoren dit minder zijn. Economische factoren zijn de drijvende kracht in 104 van de 342 tandems, en beleid en institutionele factoren in 101 (tabel 3.6). Sommige factoren die tot dezelfde groep van variabelen behoren blijken een sterke invloed op elkaar te hebben. Dit worden intern gedreven tandems genoemd (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 48). In het bijzonder vertonen de economische en beleid en institutionele factoren deze sterke intercorrelatie. Opnieuw wordt hier enkel ingegaan op de economische kant, namelijk de economie-gedreven tandems die bestaan uit de intern gedreven economische tandem, de economie-beleid/institutionele tandem, de economie-demografie tandem, de economie-
53
technologie tandem en de economie-cultuur tandem (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 49-51). De intern gedreven economische tandem is zeer sterk. In 22% van de cases werd vastgesteld dat economische onderliggende krachten andere economische onderliggende krachten drijven (tabel 3.6). "Deze interne tandem houdt verband met de marktgroei en commercialisering die voortvloeien uit een toegenomen welvaart of welzijn. De toename in de vraag naar voornamelijk op hout gebaseerde en landbouwgoederen vertaalt zich in de groei van de respectievelijke sectorale industrieën en leidt uiteindelijk tot bosverliezen op het plaatselijk niveau, veroorzaakt door de kaalkap voor hout en de landbouw (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 49)".
Tabel 3.6: Frequentieanalyse keten-logische causaliteit van onderliggende oorzaken (in absoluut en relatief aantal) POP 3 2%
ECON 10 7%
TECH 16 11%
INST 4 3%
CULT 0 -
totaal rij (33)
ECON
17 11%
33 22%
16 11%
23 15%
15 10%
(104)
TECH
17 11%
5 3%
12 8%
5 3%
4 3%
(43)
INST
13 9%
12 8%
29 19%
38 25%
9 6%
(101)
CULT
4 3%
9 6%
19 13%
23 15%
6 4%
(61)
totaal kolom
(54)
(69)
(92)
(93)
(34)
(342)
POP
Met:
POP = demografische factoren ECON = economische factoren TECH = technologische factoren INST = beleid- en institutionele factoren CULT = culturele factoren
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.49)
De economie-beleid/institutionele tandem is samengesteld uit economische onderliggende krachten die een invloed hebben op onderliggende institutionele factoren die tot ontbossing
54
leiden. Marktgroei en commercialisering zowel als verscheidene specifieke economische structuren en variabalen zijn bijna bij alle cases betrokken (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 50). "Een voorbeeld van deze tandem is een case studie van verscheidene houtkapgebieden in Pará in de Braziliaanse Amazone waar kolonisatie (door zwerflandbouwers/ overlevingslandbouwers
en
veefokkers)
gedreven
is
door
lage
prijzen
voor
landbouwproducten en door een snel groeiende houtkapsector en houtmarkt. Kolonisten nemen deel aan groeicoalities van houthakkers, verkoopsagenten en onderaannemers. Institutioneel worden deze kolonisten leverancier-landbouwers in grensgebieden langs de kant van de weg waar selectieve houtkap met lage intensiteit bijdraagt tot het grootste deel van ontbossing in niet-opgeëiste gebieden. Een ander voorbeeld komt uit Ghana. Daar geven de economische afhankelijkheid van inkomsten uit natuurlijke bronnen, de nood om inkomsten uit de buitenlandse handel te verkrijgen, en de nood om te ontsnappen aan nationale schulden aanleiding tot staatsbeleid in het voordeel van exportgeoriënteerde gewasontwikkeling. Deels verbonden met leningspraktijken van internationale donors, promoot dergelijk staatbeleid de uitbreiding van plantagelandbouw en commerciële landbouw op kleine schaal, met ontbossing tot gevolg (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 50)".
Economische factoren die demografische factoren drijven vallen onder de term economiedemografie tandem. "In het bijzonder zijn dit cases uit Latijns-Amerikaanse landen waar immigratie van kolonisten in beboste gebieden bijdraagt tot ontbossing. Hoofdzakelijk is het de groei van moderne, gemechaniseerde commerciële gewaslandbouw voor export (en de hieraan verbonden afname van de traditionele landbouw op kleine schaal, de toename van werkloosheid en plattelandsarmoede) die werkt als duwende kracht achter de migratie naar de grens. Bovendien gaat een deel van de plaatselijke industriële groei, zoals commerciële houtkap, tot verdere immigratie leiden, zoals voornamelijk lage landprijzen doen (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 50)".
"In de economie-technologie tandem zijn de nood aan inkomsten uit de buitenlandse handel en de groei van sectorale, voornamelijk landbouwgerelateerde industrieën de voornaamste onderliggende economische processen. Specifieke economische structuren en speciale economische variabelen zijn daarentegen niet op een significante manier betrokken bij deze tandems. De tandems werken als volgt : de economische onderliggende krachten gaan technologische veranderingen in de landbouw veroorzaken, namelijk de intensivering van
55
landgebruik en wijzigingen van landbouwsystemen, die uiteindelijk eindigen in ontbossing. Onder de wijziging van landbouwsystemen wordt voornamelijk het volgende verstaan : de creatie van grote, geconsolideerde landbouwbedrijven, deels samen met de verschuiving van kleine,
traditionele
familieboerderijen
naar
grote,
moderne
en
gemechaniseerde
landbouwondernemingen. Verder zijn er nog cases die gedreven zijn door de nood om inkomsten uit de buitenlandse handel te verkrijgen (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 51)".
Tenslotte is er de economie-cultuur tandem. In tegenstelling tot de andere tandems komt hier een enorm complex beeld naar voor. "Langs de ene kant bevatten deze tandems de volgende economische factoren : vraaggedreven industriegroei (hout en landbouw), snelle economische groei, toegenomen toegankelijkheid tot de markt, urbanisatie, de jacht op inkomsten uit buitenlandse handel, specifieke economische structuren en speciale economische factoren (prijstoename en -afname). Langs de andere kant zijn bijna alle categorieën van culturele factoren
betrokken :
alle
varianten
van
publieke
attitudes,
onverschilligheid
of
veronachtzaming met betrekking tot het milieu, geloof en gedrag van individuen of huishoudens (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 51)".
3.3.2.3 Onderliggende krachten die onmiddellijke oorzaken drijven In deze tekst wordt de keten-logische causaliteit besproken waarbij een of meer onderliggende factoren de drijvende kracht zijn achter een of meer onmiddellijke oorzaken. Wanneer de oorzakelijke verbanden opgesplitst worden, komt een totaal van 683 tandems tevoorschijn (tabel 3.7). Bij een totaal van 152 cases betekent dit dat elke case van tropische ontbossing gemiddeld gedreven wordt door 4 tot 5 tandems (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 56). In afnemende volgorde van belang hebben institutionele, economische, culturele, technologische en tenslotte demografische factoren de grootste invloed op de onmiddellijke oorzaken. De economische verbanden worden hieronder verder toegelicht. Ze bestaan uit economie-gedreven houtextractie, economie-gedreven uitbreiding van de landbouw en economie-gedreven uitbreiding van de infrastructuur. Economische factoren die onderliggend zijn aan de houtextractie zijn hoofdzakelijk een vraaggedreven groei van houtgerelateerde industrieën en industrialisatie in tropische landen. "In 12 van de 63 cases is de groei van houtmarkten en -industrieën verbonden met
56
bosgebaseerde nationale, regionale en lokale industrialisatie. De opbouw van nieuwe basis- en zware industrieën op de basis van binnenlandse bosbronnen is een kenmerk van bijna uitsluitend Aziatische cases. Andere cases van economiegedreven houtextractie tonen verscheidene onderliggende factorcombinaties en zijn algemeen verspreid over de continenten (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.60)". De economie-gedreven uitbreiding van de landbouw is een situatie waarbij de uitbreiding van bebouwd land en weideland gedreven worden door economische factoren, hoofdzakelijk vraaggedreven groei van de landbouwindustrie en inkomsten uit de winstgevende buitenlandse handel van landbouwproductie op voordien bebost land (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.60).
Tenslotte is er nog de economie-gedreven uitbreiding van de infrastructuur. De betrokken economische factoren zijn voornamelijk een snelle economische groei, urbanisatie en industrialisatie (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.60). Tabel 3.7: Frequentieanalyse van keten-logische causaliteit van onderliggende krachten die onmiddellijke oorzaken drijven (absoluut en relatief) AGRO 98 65%
WOOD 62 41%
INFRA 29 19%
ECON
58 38%
63 41%
33 22%
3 2%
(157)
CULT
62 41%
48 32%
22 15%
0 -
(132)
TECH
65 43%
42 28%
3 2%
3 2%
(113)
POP
72 47%
9 6%
4 3%
1 1%
(86)
totaal kolom
(355)
(224)
(91)
(13)
(683)
INST
OTHER totaal rij 6 (195) 4%
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.56)
3.3.2.4 Onmiddellijke factoren die een feedback hebben op onderliggende krachten Niet enkel onderliggende krachten kunnen een invloed hebben op onmiddellijke factoren, ook het omgekeerde is mogelijk. Men spreekt dan van een feedback van onmiddellijke factoren op onderliggende krachten. Ze kwamen in de studie voor in 43 cases (Geist H., J. en Lambin E.,
57
F., 2001, pg.64). Wanneer de oorzakelijke verbanden opgesplitst worden verkrijgt men 70 tandems. Elk van de onmiddellijke factoren die een feedback heeft op het onderliggende niveau, oefent dus een invloed uit op tenminste twee onderliggende krachten (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.64). Uit tabel 3.9 is af te leiden dat enkel de feedback van de uitbreiding van de infrastructuur (hoofdzakelijk uitbreiding van wegen) op de economische factoren vermeldenswaardig is en hier ook verder zal besproken worden. We noemen deze de infrastructuur-markt tandem (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.64).
In 12% van alle cases, heeft de uitbreiding van de infrastructuur (uitbreiding van wegen grotendeels in combinatie met uitbreiding van de markt en kolonisatie) een feedback op of beïnvloedt het economische factoren zoals marktgroei en commercialisering, en versterkt het dus ontbossing (tabel 3.8). Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen cases die zuiver gedreven zijn door de infrastructuur-markt tandem en de andere (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.64).
Tabel 3.8: Frequentieanalyse van keten-logische causaliteit van onmiddellijke factoren die een feedback hebben op onderliggende krachten (absoluut en relatief) POP 0 -
ECON 0 -
TECH 1 1%
INST 1 1%
CULT 1 1%
totaal rij (3)
INFRA
9 6%
18 12%
1 1%
1 1%
3 2%
(32)
WOOD
3 2%
0 -
0 -
1 1%
3 2%
(7)
OTHER
8 5%
4 3%
3 2%
7 5%
6 4%
(28)
totaal kolom
(20)
(22)
(5)
(10)
(13)
(70)
AGRO
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.56)
In de cases die zuiver gedreven zijn door de infrastructuur-markt tandem werd gezegd dat "de constructie van wegen de volgende zaken drijft : de groei van houtmarkten, de groei van landbouwmarkten en om modernisering van de landbouw in de vorm van groeiende commerciële gewasproductie teweeg te brengen (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.64)".
58
In de andere cases, waar de uitbreiding van infrastructuur een feedback uitoefent op economische factoren, "werkt de uitbreiding van wegen in combinatie met de uitbreiding van de markt en kolonisatie, en heeft het een invloed op de marktgroei en commercialisering (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.65)".
3.3.3 Armoede- versus kapitaalgedreven ontbossing Naast de aaneenschakelingen kan er ook een onderscheid gemaakt worden tussen armoede- en kapitaalgedreven ontbossing die beide ‘paden van de vernietiging van
regenwouden’
genoemd worden (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.72). Armoedegedreven ontbossing wordt toegeschreven aan een toenemende populatie van arme boeren en zwerflandbouwers die weinig andere economische mogelijkheden hebben en daarom beslissen om bijkomend land kaal te kappen of plat te branden voor landbouwdoeleinden (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.72). Deze ontbossing komt voornamelijk voor in landen met kleine bossen. "De kapitaalgedreven ontbossing daarentegen stelt de samenwerking tussen
ondernemers,
ondernemingen en kleine landbouwers verantwoordelijk voor de ontbossing. Soms vormen deze actoren groeicoalities. In andere gevallen profiteren ze van elkaars activiteiten, maar werken ze niet samen. Ze zijn dan georganiseerde deelnemers van netwerken die privaat kapitaal en staathulp gebruiken om gebieden toegankelijk te maken voor exploitatie, kolonisatie en ontbossing, in het bijzonder op plaatsen met uitgestrekte bossen (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.72)".
Armoede, in combinatie met andere factoren, werd gerapporteerd als een onderliggend sociaal proces van ontbossing in 42% van alle cases (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.73). Armoede werd gespecificeerd in termen van verscheidene demografische, economische, technologische en beleid/ institutionele factoren : landbouw met weinig bronnengebruik, overlevingseconomie,
onvoldoende
voedselproductie,
chronische
voedseltekorten,
verplaatsing, beperkte landhoeveelheid, groeiende landschaarste, landloosheid, landverdeling en creatie van arme grondbezitters, lage levensstandaard, werkloosheid, extreem lage inkomensniveaus, marginalisatie en lage macht van lokale gebruikersgroepen (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.73). "Op het onmiddellijke niveau houdt ongeveer de helft van de armoedegedreven cases verband met zwerflandbouw, permanente overlevingslandbouw op kleine schaal, fokken van vee en kolonisatie. Verbanden met andere onmiddellijke factoren zijn laag. Als gevolg kenmerken het zuiver overleven en het bevredigen van onmiddellijke
59
behoeften de meeste armoedegedreven cases (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.73)". Op het onderliggend niveau zijn de belangrijkste economische factoren specifieke economische structuren, en marktgroei en commercialisering (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.73).
Naast de armoedegedreven ontbossing is er de kapitaalgedreven ontbossing. "Op het onmiddellijke niveau zijn de kolonisatie-activiteiten, die gecentreerd zijn rond voornamelijk zwerflandbouw van kolonisten en het fokken van vee, de meest alledaagse oorzaken die tot ontbossing leiden. Drie kwart van de cases houdt verband met de uitbreiding van wegen, en commerciële houtkap is verbonden met drie vijfde van deze cases. Op het onderliggende niveau zijn verscheidene vormen van vraaggedreven marktgroei en commercialisering de belangrijkste economische drijvers in bijna alle cases (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.74)".
3.4 Discussie 3.4.1 Speelt zwerflandbouw een rol? De uitbreiding van de landbouw door traditionele zwerflandbouw oefent een centrale positie uit in het debat over tropische ontbossing en zwerflandbouwers worden sinds lang beschouwd als de primaire agenten van ontbossing in tropische ontwikkelingslanden. "Algemene schattingen van hun aandeel in het ontbossingproces zijn enorm hoog, gaande van 45% tot 60%, met piekwaarden van 79% tot 95% voor individuele landen (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.85)". Dit houdt in dat uitbreiding van de landbouw verondersteld wordt om de leidende bron te zijn van tropische ontbossing, wat door de studie van Geist en Lambin bevestigd werd. Wel stelden ze de hypothese dat zwerflandbouwers de primaire agenten zijn van het ontbossingproces in vraag, en verwierpen ze uiteindelijk (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.85).
Dat de uitbreiding van de landbouw een hoofdrol speelt in het ontbossingproces wordt in de literatuur beaamd. Amelung en Diehl (Amelung T. en Diehl M., 1992) zeggen dat de landbouwsector het hoogste aandeel in alle tropische ontbossing heeft, gaande van 80 tot 100% van de activiteiten die bijdragen tot ontbossing (Amelung T. en Diehl M., 1992, pg.75). Dit is in overeenstemming met de bevindingen van Geist en Lambin dat de uitbreiding van gewasland en weideland, voor het grootse deel in combinatie met andere onmiddellijke
60
factoren, een rol speelt in 96% van alle bestudeerde cases (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.85). Er wordt dus duidelijk bevestigd dat de uitbreiding van de landbouw de belangrijkste onmiddellijke bron van tropische ontbossing is. "Deze factor werkt hoofdzakelijk in oorzakelijke verbanden met andere onmiddellijke factoren zoals houtextractie en uitbreiding van de infrastructuur (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.85)".
Ongeveer de helft van de tropische ontbossing wordt in de literatuur gewoonlijk verklaard door de uitbreiding van traditionele landbouw, met een expliciete focus op zwerflandbouw (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.85). Amelung en Diehl (Amelung T. en Diehl M., 1992) zeggen bijvoorbeeld dat "binnen de landbouwsector de zwerflandbouwers gemiddeld voor alle tropische landen het grootste deel van ontbossing voor hun rekening nemen (Amelung T. en Diehl M., 1992)". In tegenstelling hiermee heeft de studie van Geist en Lambin gesuggereerd dat "activiteiten zoals permanente bebouwing (zowel voor voedsel om te overleven als voor commerciële vereisten) en het fokken van vee, meer gerapporteerd werden als onmiddellijke oorzaak van ontbossing dan zwerflandbouw. Verder is het zo dat er geen enkele case werd gevonden waarbij zwerflandbouw als afzonderlijke oorzakelijke factor van ontbossing werd gerapporteerd. Het komt dus eerder naar voor in vergezellend optreden met andere landbouwactiviteiten (waaronder kolonisatie) en andere onmiddellijke oorzaken (houtextractie en uitbreiding van de infrastructuur) (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.85)". 3.4.2 Speelt bevolking een rol? In de literatuur bestaat een algemeen verspreid geloof dat bevolkingsgroei (of ‘druk’) een significante drijvende kracht, en dikwijls zelfs de primaire onderliggende oorzaak is van ontbossing. De bevindingen van Geist en Lambin toonden aan dat er te veel nadruk gelegd werd op de natuurlijke bevolkingsgroei als oorzaak van ontbossing (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.89).
Bevolking is onweerlegbaar verbonden met alle cases van tropische ontbossing. Wanneer echter alleen toenames in bevolkingsaantallen beschouwd worden, is bevolking de minst belangrijkste van de vijf onderliggende drijvende krachten. "In 47% van alle cases zijn demografische factoren (in het bijzonder immigratie van landbouwers naar beboste grenszones) direct onderliggend aan de uitbreiding van gewasland en weides. Daarom kan
61
bevestigd worden dat ongeveer de helft van de variatie in de hoeveelheid ontbossing statistisch kan verklaard worden door variatie in de bevolking. Zeggen dat bevolkingsgroei dé primaire oorzaak van ontbossing is, dient echter verworpen te worden. In geen enkele van de populatiegedreven cases werkt een verandering in de bevolking als een afzonderlijke en directe oorzakelijke factor. Des te meer zijn demografische factoren verbonden met andere onderliggende oorzaken, hoofdzakelijk in het volledige samenspel van alle onderliggende drijvende krachten (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.89)".
"Theoretisch bestaat er een indirect effect van populatie op ontbossing door de invloed op de arbeidsmarkten, de vraag naar landbouw- en bosbouwproducten en geïnduceerde verandering van de technologie of beleid en institutie. Op de arbeidsmarkt gaan er bij een toegenomen bevolking meer overvloedig aanwezige productiefactoren en lagere arbeidskosten zijn, wat de ontbossing kan laten toenemen. Met betrekking tot de vraag naar landbouw- en bosbouwproducten werd gevonden dat de vraag naar houtproducten onderliggend is aan aanzienlijk meer cases dan de vraag naar landbouwproducten. In een aantal gevallen zijn demografische factoren onderliggend aan technologische en/of institutionele veranderingen die ook tot ontbossing aanleiding geven (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.89-90)".
62
HOOFDSTUK 4: OPLOSSINGEN OM ONTBOSSING TEGEN TE GAAN
In het vorige hoofdstuk werd besproken wat de oorzaken zijn van de ontbossing van de tropische regenwouden. In hoofdstuk 2 werd bovendien besproken welke negatieve gevolgen ontbossing heeft en wat het nut is van het behoud van de regenwouden. In dit hoofdstuk wordt besproken wat kan gedaan worden om de ontbossing tegen te gaan en om de nadelige gevolgen ervan te verminderen. De ontbossing is immers een groot probleem dat maar blijft voortduren. De volgende economische oplossingen worden achtereenvolgens besproken: certificatie (4.1), agroforestry (4.2) en ecotoerisme (4.3).
4.1 Certificatie 4.1.1 Van boycot naar certificatie In de jaren ’80 en ’90 was er een enorme toename van de ontbossing in de tropische regenwouden. Mensen zagen dit en wilden er iets tegen doen. Een eerste reactie was een boycot van het tropisch hout, maar dit had negatieve effecten tot gevolg. Aangezien de tropische landen hun hout niet meer konden verkopen, ging voor hen de waarde van het bos dalen. Het werd voordeliger om het bos om te vormen tot landbouwgrond, dat immers via de verkoop van landbouwproducten inkomsten opbracht, daar waar het hout zijn waarde verloor. Men zag snel in dat de boycot het probleem van de ontbossing nog verergerde en stapte hiervan af. In 1993 is men overgegaan naar boscertificatie (Rametsteiner E. en Simula M., 2002). Certificatie is dus ontstaan met als doel het verminderen van de tropische ontbossing, waaronder dus ook deze van tropische regenwouden, een beter bosbeheer en het behoud van de tropische biodiversiteit (Rametsteiner E. en Simula M., 2002).
4.1.2 Wat is certificatie? De definities van certificatie in de literatuur bevatten vele overeenkomsten. Voorkeur heeft de definitie van Rametsteiner en Simula (Rametsteiner E. en Simula M., 2002), aangezien deze de meest uitgebreide is en een combinatie is van wat de andere auteurs zeggen. Deze definitie is de volgende: "Certificatie is het proces waarbij een onafhankelijke derde partij (de certificerende instelling) de kwaliteit vaststelt van het bosbeheer in relatie tot een verzameling
63
van vooraf bepaalde vereisten (de standaard). De certificerende instelling geeft een geschreven verzekering dat een product of proces conform is aan de vereisten die gespecificeerd zijn in deze standaard (Rametsteiner E. en Simula M., 2002, pg.88)".
Ter verduidelijking is het ten eerste zo dat de certificerende instelling een standaard gaat opstellen van vereisten die een weerspiegeling zijn van een goed en duurzaam bosbeheer, waarbij op een ecologisch en sociaal aanvaardbare manier geproduceerd wordt (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996). Certificatie houdt dus geen garantie in van de kwaliteit van het product, maar wel van de wijze van productie van het hout (Rametsteiner E. en Simula M., 2002). Het is de bedoeling dat enkel deze houtkapbedrijven een certificaat krijgen die hun bos beheren volgens de standaard. Maar het certificeren van goed bosbeheer is niet voldoende. Er bestaat ook nog de ‘chain of custody’. Het hout dat uit gebieden komt met een goed bosbeheer moet nog een volledige weg afleggen voordat het bij de consument terechtkomt. Daarom is het belangrijk dat het goed gescheiden blijft van niet-gecertificeerd hout gedurende het volledige traject. Alle verwerkende bedrijven die ervoor zorgen dat het hout gescheiden blijft, krijgen een certificatie. Certificatie houdt dus rekening met de verwerking van het hout, van in het bos tot in de internationale handelscentra (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996).
Ten tweede is het zo dat het steeds een onafhankelijke derde partij is die de certificatie uitschrijft, na te controleren of de houtproductie in overeenstemming was met de standaard (Dankers C., 2003, pg.8). Certificatie bestaat op die manier uit een externe verificatie van de kwaliteit van het bosbeheer (Atyi R., E. en Simula M., 2002, pg.7). Het certificaat toont aan de koper dat de productie voldoet aan bepaalde standaarden, wat overtuigender is dan indien de aanbieder van het hout zelf de verzekering zou leveren (Dankers C., 2003, pg.8).
4.1.3 Marktgebaseerde oplossing Op grond van de definitie van certificatie kan nagegaan worden wat voor soort oplossing certificatie is en wat de economische redenering is achter de werking ervan. Vele ontbossingbeslissingen ontstaan doordat ontbossing economisch voordeliger is, of dus op de markt meer financiële middelen opbrengt dan bosbehoud. De verschillende baten die bosbehoud oplevert hebben immers dikwijls geen marktwaarde. Het is dan ook begrijpelijk dat een oplossing voor het ontbossingprobleem een economische marktgebaseerde oplossing is. Certificatie voldoet hieraan. Het is een oplossing die hoofdzakelijk een beroep doet op de
64
marktkrachten (vraag en aanbod) en economische initiatieven, en niet op de politieke wereld (Rametsteiner E. en Simula M., 2002; Ozinga S., 2004, pg.15). Certificatie is een marktconforme oplossing, wat betekent dat de evenwichtsprijs en -hoeveelheid van de gecertificeerde producten vrij door de marktkrachten bepaald worden, en niet van bovenaf opgelegd door de overheid.
Dat certificatie een marktgebaseerde oplossing is, betekent dat zowel de consumenten als de producenten er een rol in spelen. De mate van succes van certificatie hangt dus af van zowel de vraag als het aanbod. De consumenten moeten bereid zijn om gecertificeerde producten te kopen, zowel als de producenten moeten bereid zijn om ze te produceren. Eerst wordt de rol besproken van de consumenten en nadien deze van de producenten.
De rol van de consumenten in het certificatieproces is cruciaal. Het zijn zij immers die moeten bereid zijn om de gecertificeerde houtproducten te kopen. Consumenten kunnen via de markt hun preferenties voor bepaalde producten uiten, wat weerspiegeld wordt in de vraag naar bepaalde goederen. Volgens Kiker en Putz is het certificatieproces een middel voor consumenten om preciezer hun smaken, preferenties en waarden uit te drukken op de markt (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996). Goederen die voor de consumenten een groter nut en behoeftebevrediging opleveren, zullen een hogere vraag kennen. Ze zullen dan ook bereid zijn om een hogere prijs te betalen voor deze producten. Het is zo dat de meeste mensen waarde hechten aan het behoud van tropische regenwouden en biodiversiteit, respect voor inheemse volkeren van de regenwouden en milieuvriendelijke producten. Consumenten kunnen via de markt, door de vraag naar en aankoop van gecertificeerde producten aan de producenten duidelijk maken dat ze meer waarde hechten aan gecertificeerde producten dan aan nietgecertificeerde producten. De prijs van gecertificeerde producten is meestal hoger dan van niet-gecertificeerde. De consumenten krijgen te maken met een afruil: indien ze gecertificeerde producten willen kopen moeten ze er een groter deel van hun inkomen voor opgeven en kunnen ze dus minder andere goederen kopen (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996).
Certificatie werkt enkel indien de certificatie geloofwaardigheid is en de consumenten er vertrouwen in hebben. Het certificaat is een manier voor differentiatie tussen producten die zonder certificaat door de consument als evenwaardig beschouwd worden doordat ze van uitzicht identiek zijn (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996). De additionele informatie die door het
65
certificaat aan het product wordt toegevoegd, is de verzekering door een gereputeerde organisatie dat het houtproduct geproduceerd werd op een ecologisch en sociaal aanvaardbare manier (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996). Geloofwaardigheid is bovendien enorm belangrijk. De consumenten moeten geloven en een zekerheid krijgen dat het certificaat wel degelijk betekent dat het product milieuvriendelijk is. Daarom is het belangrijk dat het certificaat door een derde partij of bedrijf gegeven wordt.
Aangezien gecertificeerde en niet-gecertificeerde houtproducten uiterlijk volkomen dezelfde producten zijn in de ogen van de consumenten, is het nodig dat certificatie gepaard gaat met een logo of label. Op het verkooppunt vertelt dit label aan de consumenten dat hun product gehaald werd uit een bos dat aan bepaalde milieu- en sociale standaarden voldoet (Rametsteiner E. en Simula M., 2002). Voor de producenten is certificatie op die manier een marketing instrument (FAO, 2001b, pg.56).
Naast de consumenten spelen ook de producenten een belangrijke rol in het certificatieproces. Zij moeten bereid zijn om gecertificeerde houtproducten te leveren. Er werd reeds gezegd dat de gecertificeerde producten meestal een hogere prijs kennen dan de niet-gecertificeerde (supra, pg.65). Van Soest (Van Soest D., P., 1998) stelt "dat het niet is omdat de prijs van de gecertificeerde goederen relatief hoger is dan deze van niet-gecertificeerde goederen dat de producenten automatisch gaan overstappen op certificatie (Van Soest D., P., 1998, pg.177)". Ze gaan immers buiten hun toegenomen opbrengsten ook te maken hebben met toegenomen kosten. De ondernemingen gaan dus rekening houden met de netto-opbrengsten van certificatie. Ze gaan een kostenbaten analyse doorvoeren, waarbij ze de netto actuele waarde van duurzame (s) en onduurzame (u) houtkap gaan vergelijken. Van Soest stelt dat de onderneming te maken krijgt met het volgende maximalisatieprobleem:
max. [ NAW (Ps, Cs, Is), NAW (Pu, Cu, Iu)]
met NAW = netto actuele waarde
"De keuze van de onderneming hangt af van variabelen zoals het verschil tussen de eenheidsprijs van gecertificeerd (Ps) en niet gecertificeerd hout (Pu), en ook van het verschil tussen de eenheidskosten die gemaakt moeten worden bij duurzame (Cs) en onduurzame (Cu) houtkap. Verder heeft de beslissing nog investeringskenmerken: bijvoorbeeld tegemoetkomen aan bepaalde criteria (zoals minimumvereisten), wat betekent dat een deel van de oogst moet
66
uitgesteld worden terwijl er ook serieuze investeringsuitgaven moeten gemaakt worden die kleiner zijn (of zelfs afwezig zijn) wanneer de houtkap onduurzaam gebeurt (Is is groter dan Iu). Indien de kosten van het voldoen aan de duurzaamheidvereisten meer dan gecompenseerd worden door het verschil tussen de inkomsten van gecertificeerd en niet gecertificeerd tropisch hout, zullen de individuele ondernemingen een aansporing hebben om duurzame productietechnieken toe te passen (Van Soest D., P., 1998, pg.177-178)".
Certificatie brengt dus niet enkel opbrengsten met zich mee, de producenten moeten er ook kosten voor maken. Een eerste kost is de kost geassocieerd met het verkrijgen van de certificatiestatus. De tweede zijn de potentieel toegenomen beheerskosten verbonden aan het bereiken van de vereisten van de standaard (Helles F. et al., 2003). Producenten kunnen economisch baat hebben bij certificatie doordat hun productiesystemen efficiënter worden, ze gemakkelijker markttoegang hebben en prijspremiums krijgen (Helles F. et al., 2003).
Producenten zijn dan bereid om extra kosten te maken om gecertificeerde producten te kunnen afleveren, omdat er vraag naar is en ze er een hogere prijs voor kunnen vragen omdat consumenten bereid zijn om er een hogere prijs voor te betalen. Producenten zullen enkel overgaan tot inspanningen om een certificatie te verkrijgen als het voor hen netto economische baten meebrengt. Het primaire doel van de producenten is immers nog steeds winst maken. "In de mate dat consumenten bereid zijn om een hogere prijs te betalen voor het gecertificeerde product, zal het houtbedrijf hoge inkomsten per eenheid product krijgen voor het hout, en in de mate dat het houtvolume voldoende is en werkingskosten erin vervat zijn, zullen de netto baten toenemen (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996)".
Naast de bespreking van de consumenten en producenten moet ook aandacht besteed worden aan het soort markt en het product dat verhandeld wordt. Markten bestaan enkel voor goederen die een prijs hebben. De meeste bosfuncties hebben echter geen marktwaarde. Publieke goederen zoals het behoud van biodiversiteit kunnen dus niet rechtstreeks via de markt gekocht worden. Een oplossing hiervoor is wat men noemt de groene markt. "Groene markten zijn een middel langs waar publieke goederen privaat kunnen geleverd worden. Een groen product is een onzuiver publiek goed dat bestaat uit een privaat goed (bijvoorbeeld hout), gebundeld met een gezamenlijk geproduceerd publiek goed (bijvoorbeeld bescherming van
67
biodiversiteit) (Conrad J., M. et al., 2005, pg.419)". Er wordt verondersteld dat consumenten in groene markten bereid zijn om meer te betalen (Conrad J., M. et al., 2005, pg.420). 4.1.4 Principal-agent4 Certificatie houdt twee ‘principal-agent’ problemen in. Er is er één tussen de houtkapbedrijven en de certificerende instantie en één tussen de consumenten en de certificerende instantie. Kiker en Putz (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996) geven een goede beschrijving van deze problemen. In de relatie tussen de certificerende instelling en de manager van het houtkapbedrijf is de manager de agent van de certificerende instelling. "Het is zo dat de certificerende instelling als doel heeft dat hout op zo’n milieuvriendelijk mogelijke manier geproduceerd wordt, wat de duurzaamheid van het bos op lange termijn betekent. Dit doel kan enkel door de acties van de bosmanager bereikt worden. De bosmanager moet echter andere doelen bereiken, namelijk een financieel doel, winstmaximalisatie of kostenminimalisatie voor het houtkapbedrijf. Hierdoor ontstaat het ‘principal-agent’ probleem. De certificerende instelling kan haar doel enkel bereiken via de bosmanager, die een ander doel heeft. Indien de certificerende instelling wil zeker zijn dat de houtkap gedaan wordt volgens een manier die in de overeenkomst gespecificeerd is, moet er een controle zijn van de acties van de bosmanagers, de staat van het bos en de stromen van milieudiensten (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996)". Een tweede ‘principal-agent’ relatie bestaat tussen consumenten en de certificerende organisatie. "Individuen die ver van de bossen wonen hebben een ‘bereidheid tot betalen’ om het certificatieproces van de organisatie te steunen. Het individu heeft doelen met betrekking tot de bossen, namelijk een goed bosbeheer of bosbehoud. Hij heeft echter niet de mogelijkheid om direct zijn doel te bereiken. Hij kan slechts via de certificerende organisatie zijn belangen tonen. De certificerende instelling is de agent van de consumenten. Indien individuen geloven dat de certificerende organisatie hun belangen vertegenwoordigt, zullen ze het certificatieproces steunen. Op die manier komt de certificerende organisatie aan haar financiële bronnen voor het certificatieproces (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996)".
4.1.5 Bespreking certificatiesysteem Er bestaan reeds een paar certificatensystemen. Aangezien de consumenten vertrouwen dienen te hebben in de certificatie door de verschillende certificerende instellingen, worden deze 4
De principal kan zijn doel slechts bereiken via de acties van de agent. Wanneer de agent een andere doelfunctie heeft dan de principal ontstaat het principal-agent probleem. Om dit in te perken dient de principal de agent te motiveren zodat hun doelfuncties samenvallen.
68
laatste soms nog eens gecontroleerd door een andere instelling. De belangrijkste controlerende instelling is FSC (Forest Stewardship Council).
Het doel van FSC wordt goed beschreven door Kiker en Putz (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996): "Het doel van FSC is om wereldwijd goed bosbeheer te promoten, gebaseerd op een verzameling van principes die ontworpen zijn om te verzekeren dat alle bossen beheerd worden op een milieuverantwoordelijke, sociaal voordelige en economisch levensvatbare manier. Om praktijken van goed bosbeheer te versnellen, zal de FSC certificatieorganisaties evalueren, accrediteren en controleren die bosactiviteiten inspecteren en beweringen uitschrijven dat hout op een duurzame manier geproduceerd werd. De FSC zal zelf geen bosproducten certificeren, zijn mandaat is het accrediteren van organisaties die dit doen. FSC zal helpen om verwarringen en valse beweringen te elimineren, en geloofwaardigheid te geven aan certificatie (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996)".
De verschillende certificatieschema’s hebben verschillende standaarden. Bij het opstellen van de standaarden van een certificatieschema is het belangrijk dat alle belanghebbenden er bij betrokken worden (Ozinga S., 2004, pg.13-14). Het mag niet zo zijn dat een belangengroep bijvoorbeeld zoals de houthaksector domineert. In een studie van Ozinga S. (Ozinga S., 2004, pg.14) is het echter zo dat in 6 van de 8 beschreven certificatiesystemen de bosbouwindustrie domineert. FSC echter vraagt bij het bepalen van de standaarden in haar beslissingsproces een gelijkwaardige deelname van ecologische, economische en sociale belanghebbenden (Ozinga S., 2004, pg.14). Ozinga stelt dat een certificatieproces het grootste succes zal hebben wanneer de certificatiestandaard ontwikkeld is met de evenwichtige vertegenwoordiging van alle sectoren (Ozinga S., 2004, pg.14). Nog een vereiste van de certificatieschema’s is dat ze in overeenstemming zijn met de wet en dat de vereisten niet lager liggen dan de verscheidene relevante reguleringen van de landen waarin ze gebruikt worden (Rametsteiner E. en Simula M., 2002). De standaarden mogen dus wel hogere of bredere vereisten bevatten dan de wetgeving die dient als minimumvereisten.
4.1.6 Voordelen certificatie Bij certificatie wordt het bos op een duurzame wijze beheerd, waardoor in de toekomst het bos zijn functies nog kan vervullen door een verbeterd behoud van het bosecosysteem (Rametsteiner E. en Simula M., 2002). Certificatie is een benadering die de nadruk legt op de
69
lange termijn, in tegenstelling tot de ongecontroleerde houtkap die enkel oog heeft voor de economische baten op de korte termijn.
Boscertificatie heeft een positieve invloed op de biodiversiteit. Het effect is nu nog maar beperkt, aangezien het vooral in de tropische ontwikkelingslanden is dat het probleem van biodiversiteitverlies het grootst is, en er daar nog maar weinig certificatie opgetreden is (Rametsteiner E. en Simula M., 2002).
Certificatie wordt ook door sommige naar voor geschoven als zijnde een oplossing tegen de illegale houtkap, aangezien deze op sommige plaatsen één van de belangrijkste oorzaken is van de ontbossing (Brack D. et al., 2002, pg.5-8). Een certificaat kan enkel verkregen worden voor legaal gekapt hout, dus indien de consument enkel gecertificeerd hout koopt, weet hij zeker dat het niet illegaal is.
Boscertificatie heeft verschillende belanghebbenden voor wie het voordelen oplevert. "Voor de industrie en de handel is het een instrument voor milieumarketing en markttoegang. Voor kopers en consumenten levert het informatie over de invloed van producten die ze kopen. Voor milieubewegingen is het een middel om te beïnvloeden hoe bossen beheerd worden om biodiversiteitbehoud te promoten (Rametsteiner E. en Simula M., 2002)". "Voor de eigenaars en managers van bossen is het een middel om markttoegang of een marktvoordeel te verkrijgen, of misschien om prijspremiums te verkrijgen; het dient ook om verantwoordelijk bosbeheer te tonen door de certificatie door een onafhankelijke derde partij, onafhankelijk van wat de markt wenst. Voor overheden is het een zacht beleidsinstrument om duurzaam bosbeheer en consumptiepatronen te promoten, en een variëteit van andere milieu- en sociale doelen. Voor investeerders kan het ook helpen bij het verminderen van risico (Atyi R., E. en Simula M., 2002, pg.7)".
Van Soest stelt dat "indien ondernemingen het winstgevend vinden om over te schakelen naar duurzame houtkaptechnieken, de bosgrootte op lange termijn zal verbeteren na de introductie van het certificatieschema. Bovendien zal ook de kwaliteit van het overblijvende bos verbeteren aangezien duurzame houtkap minder degraderend is in termen van de boskwaliteit dan selectieve houtkap (Van Soest D., P., 1998, pg.183)".
70
4.1.7 Huidige situatie en moeilijkheden voor implementatie "Boscertificatie is snel aan het uitbreiden, er was een exponentiele groei tussen 2000 en 2002. In januari 2002 was het gebied aan gecertificeerd bos geschat als zijnde 109 miljoen hectare, wat bijna 4 keer hoger is dan in 2000 en twee keer hoger dan in 2001 (Atyi R., E. en Simula M., 2002, pg.10)". Ondanks het feit dat de certificaten ontstaan zijn als middel om de tropische ontbossing tegen te gaan, is het vooral zo dat de certificaten gebruikt worden in gematigde en noordelijke bossen (Atyi R., E. en Simula M., 2002, pg.10). Slechts 10% van de certificaten bevonden zich in 2002 in de tropische bossen (Rametsteiner E. en Simula M., 2002). "In 2000 hadden slechts 4 landen met tropische regenwouden (Bolivia, Brazilië, Guatemala en Mexico) meer dan 100 000 hectare gecertificeerd bos, voor een totaal van 1,8 miljoen hectare (FAO, 2001b, pg.57)". Aangezien er in de gematigde en noordelijke bossen niet zo veel extra inspanningen dienen gedaan te worden om duurzaam bosbeheer te doen, heeft certificatie momenteel nog niet veel verbeteringen gebracht. Deze bossen zijn immers comparatief goed beheerd. Het zijn vooral de tropische regenwouden waarin de situatie verkeerd is, waarin het bosbeheer niet duurzaam is, en waarin certificatie dus een goede manier zou zijn om tot beter bosbeheer te komen en tot een vermindering van de tropische ontbossing. Enkel indien verbeterde bosbeheerpraktijken ingang vinden in slecht beheerde bossen, kan een significant effect verwacht worden (Rametsteiner E. en Simula M., 2002). Maar tot op heden is er dus nog niet veel effect geweest van certificatie op het bosbeheer in de tropische regenwouden (Rametsteiner E. en Simula M., 2002, pg.31).
Een probleem is dat de situatie in de ontwikkelingslanden volkomen anders is dan in de ontwikkelde landen. De ontwikkelingslanden hebben niet zo veel financiële middelen om aan certificatie te kunnen doen. "Opdat certificatie succesvol zou zijn moeten certificerende organisaties financiële steun krijgen. Een mogelijke bron aan financiële steun wordt gegeven door internationale donors, die waarde hechten aan een goed bosbeheer. Een andere mogelijke bron is dat de houthakbedrijven zelf voor de certificatiediensten betalen. Anderen verkrijgen hun middelen door een combinatie van beide. De eerste financieringsbron is echter beter om het vertrouwen te behouden van de consumenten in de certificatie aangezien deze objectief en onafhankelijk is. Indien de financiering gebeurt door betrokken partijen, is een certificering van de certificerende instelling dus belangrijk (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996)".
71
Er is een toegenomen nood om duidelijkheid te hebben omtrent welke certificaten en labels kunnen beschouwd worden als zijnde betrouwbaar, geloofwaardig en aanvaardbaar (Atyi R., E. en Simula M., 2002, pg.8). Eerst was er enkel FSC, nadien zijn er andere bijgekomen. Daardoor is het onderwerp van vergelijkbaarheid en uiteindelijke wederzijdse erkenning tussen de individuele schema’s naar voor gekomen (Atyi R., E. en Simula M., 2002, pg.8). Indien certificering lokaal gebeurt door nationale instellingen, moet er een internationale organisatie zijn die ervoor zorgt dat de certificatie van de lokale instellingen een waarde heeft. Er zou dus in de toekomst meer moeite moeten gedaan worden om een internationaal systeem te laten ontstaan die zoals FSC de certificerende instellingen certificeert. Op die manier zou er ook een wederzijdse erkenning zijn van de verscheidene certificatiesystemen.
"Ontwikkelingslanden zijn bezorgd omtrent hun moeilijkheden om een certificatiestatus te verkrijgen en de verwachte toename van hun productiekosten, terwijl marktbaten onzeker en ver lijken. Ontwikkelingslanden bevinden zich in een duidelijk andere situatie vergeleken met de ontwikkelde landen, met betrekking tot hun noden, mogelijkheden en bronnen om gebruik te maken van certificatie. In de ontwikkelingslanden wordt certificatie dikwijls aanzien als nog een andere marktvereiste die ingesteld is door de importeurs dat moeilijk is om te bereiken en bestaat uit een handelsbarrière, eerder dan deze landen te helpen om hun exporten te promoten (Atyi R., E. en Simula M., 2002, pg.8)".
Niet iedereen is even lovend over de mogelijkheden van certificatie. Er rijzen twijfels over de effectiviteit van certificatie voor de vermindering van de ontbossing. Ze geloven dat het algemene ontbossingproces te ingewikkeld is voor een dergelijke benadering om invloed te hebben (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996). Certificatie heeft echter bewezen wat het waard is in de noordelijke en gematigde bossen. Indien de besproken huidige beperkingen aangepakt worden, heeft certificatie een groot potentiaal om de ontbossing in de tropische regenwouden te verminderen.
4.2 Agroforestry Wanneer landbouwers een techniek van zwerflandbouw toepassen zal de grond snel uitgeput raken waardoor de boeren meer regenwoud kappen en platbranden om plaats te maken voor nog meer gewassen (Lodoen D., 2000, pg.30). Een mogelijke oplossing om ervoor te zorgen
72
dat er minder ontbossing optreedt in de tropische regenwouden is een toename van de opbrengsten van de reeds ontboste gebieden. Dit kan bereikt worden door het intensifiëren van het landgebruik, en in het bijzonder van de akkerlanden aangezien landbouw de belangrijkste oorzaak van ontbossing is (supra, pg.60). Indien de opbrengst die men kan verkrijgen op een eenheid land vergroot, zal men dus voor een zelfde productie minder landbouwgronden nodig hebben en minder nieuwe gebieden moeten kappen. Agroforestry is een voorbeeld van een intensief landgebruik met een hoog potentiaal (Casey J., F., 2004, pg.506).
4.2.1 Definitie agroforestry De definitie van agroforestry die wordt gegeven door Young A. (Young A., 1988) is de volgende : "Agroforestry is een collectieve naam voor systemen van landgebruik waarin bomen groeien in combinatie met landbouwgewassen en/of veeweiden, in een regeling in tijd of plaats, en waarin er zowel een economische als een ecologische interactie is tussen de bomen en de niet-boomcomponenten van het systeem (Young A., 1988, pg.19)".
Agroforestry is dus een combinatie van landbouw (agriculture) en bosbouw (forestry), wat ook kan afgeleid worden uit de term. "Agroforestry bestaat uit zowel het planten van bomen op landbouwgrond, als het brengen van de boeren naar het bos. Dit laatste is echter minder gebruikelijk (Young A., 1988, pg. 22)".
De definitie zegt dat er bij agroforestry een economische en ecologische interactie bestaat tussen de boomcomponenten en de niet- boomcomponenten. Economische of productieve interactie verwijst naar de materiële output zoals hout en NWFP die door de componenten van agroforestry geleverd worden (Young A., 1988, pg.19, 22). Deze productie dient om een deel van de behoeftes van de boer te bevredigen, om te overleven of om inkomsten te verkrijgen uit de verkoop ervan (Young A., 1988, pg.19, 22). Ecologische interacties of de dienstenfuncties houden de effecten van de bomen in zoals schaduw voor de gewassen en het vee, een verbeterde bodemvochtigheid en bodemvruchtbaarheid en beschutting van het vee en de gewassen tegen de wind (Young A., 1988, pg.19, 22). "Hieronder vallen ook overdrachten van biologisch materiaal, zoals de opname van bladafval door de bodem of het gebruik van dergelijk afval als veevoeder, met opeenvolgende terugkeer naar de bodem onder de vorm van mest (Young A., 1988, pg.19)". Economische en ecologische interacties zijn beide essentiële
73
eigenschappen van agroforestry. Het is duidelijk dat er bij dit landgebruik multifunctionele bomen gebruikt worden die meer dan één dienst of product leveren (Young A., 1988, pg.19).
4.2.2 Soorten agroforestry Aangezien agroforestry alle combinaties bevat van bomen met landbouwgewassen en/of veeweiden in een regeling in tijd of plaats, komen er verschillende vormen van agroforestry voor. Men kan een onderscheid maken tussen agrosilvopasture (een combinatie van voedingsgewassen, vee en bomen), agrisilviculture (voedingsgewassen gecombineerd met bomen) en silvopasture (vee in combinatie met bomen) (Molua E., L., 2003, pg. 205; Jepma C., J., 1995, pg. 123; Clement C. et al., 1998, pg.4). Een ander onderscheid dat kan gemaakt worden is de wijze waarop de bomen geplaatst zijn in het systeem. "De bomen kunnen alleen geplaatst worden, in lijnen, in banden met 2 of meer rakende rijen of in blokken (Young A., 1988, pg.25)". Een uitgebreide beschrijving van deze verschillende vormen van agroforestry vindt men in de literatuur en wordt hier niet verder besproken.
4.2.3 Voordelen van agroforestry Agroforestry wordt in de literatuur herhaaldelijk aangehaald als mogelijke oplossing voor het ontbossingprobleem in de tropische regenwouden (Jepma C., J., 1995, pg.121; Clement C. et al., 1998, pg.1; Casey J., F., 2004, pg.505; Gordon A., M. et al., 2004 pg. 360). Gordon et al. (Gordon A., M. et al., 2004) stellen dat "een studie van Dixon schatte dat voor elke hectare duurzame agroforestry tot 5 hectare ontbossing kan vermeden worden (Gordon A., M. et al., 2004, pg. 360)". Een eerste reden waarom agroforestry de ontbossing kan verminderen is doordat het planten van bomen op het akker- of weideland de druk kan verlichten die rust op de tropische bossen (Clement C. et al., 1998, pg.48). De bomen die de landbouwer geplant heeft, staan onder zijn controle. Hij kan ze wanneer hij het wenst omkappen en verkopen, om zo extra inkomsten te verkrijgen (Young A., 1988, pg.27). Hij kan de grote takken en stammen ook zelf gebruiken als brandhout. De bomen leveren dus brandhout voor eigen gebruik en verkoop. De vruchten die op de bomen komen kunnen ze verkopen en er extra inkomsten uit halen. Doordat het inkomen van de boeren en hun beschikbaarheid aan brandhout op die manier toenemen, is er minder nood aan het kappen van bomen uit de regenwouden (Lodoen D., 2000, pg.19; Clement C. et al., 1998, pg.2). Een tweede reden waarom agroforestry voor minder ontbossing zorgt, houdt verband met tewerkstelling. "Agroforestry zorgt voor een toegenomen vraag naar arbeid, wat bij een zelfde arbeidsaanbod ervoor zorgt dat het aanbod
74
van arbeid voor de zware houtkap gaat afnemen (Otsuka K. en Suyanto S., pg.2)". Dankzij de hogere welvaart die uit agroforestry verkregen wordt, zal er minder aanbod zijn aan zware arbeid voor de houtkap (Jepma C., J., 1995, pg.131; Clement C. et al., 1998, pg.2). Samenvattend is het dankzij de grotere beschikbaarheid aan brandhout en voedsel, en het afgenomen arbeidsaanbod voor de houtkap in de regenwouden dat agroforestry de ontbossing kan laten afnemen.
Naast het verminderen van de ontbossing brengt agroforestry nog talrijke andere baten met zich mee. Een bewezen baat van agroforestry is het toenemen van de opbrengsten van de landbouwgewassen (Gordon A., M. et al., 2004, pg.362). "Men zou verwachten dat agroforestry een verlies inhoudt aan landbouwproductie, aangezien dat land dat anders beschikbaar zou zijn voor gewassen nu ingenomen wordt door bomen, maar dit is een misverstand (Molua E., L., 2003, pg.200)". De aanwezigheid van de bomen levert in tegendeel een hogere productie op dan bij afwezigheid ervan doordat de bomen de bodemvruchtbaarheid laten toenemen (Casey J., F., 2004, pg.506; Clement C. et al., 1998, pg.4). De bodem in de tropische gebieden is zeer onvruchtbaar, ze bevat maar weinig nutriënten (Casey J., F., 2004, pg.507). De bomen zorgen ervoor dat deze voedingsstoffen behouden blijven (Casey J., F. en Caviglia J., L., 2000, pg.6). De afgevallen bladeren van de bomen zorgen ervoor dat de vruchtbaarheid van de bodem herstelt, want ze leveren nutriënten aan de bodem. De bomen zorgen er ook voor dat de voedingsstoffen niet worden weggespoeld door de regens (Casey J., F. en Caviglia J., L., 2000, pg.6). "Bomen leveren ook schaduw voor de gewassen, wat gunstig, ongunstig of neutraal kan zijn (Young A., 1988, pg.24)". Ook het tegenhouden van de wind, en dus bescherming tegen winderosie kan een toegenomen gewasproductie meebrengen. Molua zegt dat "gewassen die beschermd worden tegen de beschadigende effecten van de wind productiever zijn (Molua E., L., 2003, pg.200)". Door het leveren van schaduw en windbrekers, kunnen bomen de bodemvochtigheid beschermen (Young A., 1988, pg.24; Clement C. et al., 1998, pg.4 ). De hogere productie van de gewassen die door de hogere bodemvruchtbaarheid en –vochtigheid kan verkregen worden, kan voor eigen gebruik dienen voor de boer of verkocht worden. De uit de verkoop verkregen inkomsten zorgen voor een vermindering van de armoede onder de arme landbouwfamilies (Lodoen D., 2000, pg.6).
Naast voordelen voor de gewassen leveren de bomen in agroforestry ook voordelen voor het vee. Net zoals voor de gewassen zorgen het tegenhouden van de wind en het leveren van
75
schaduw voor positieve gevolgen. Schaduw zorgt voor een betere leefomgeving voor en betere productie van het vee (Young A., 1988, pg.24). De bomen kunnen ook voeder leveren voor het vee. "De dieren kunnen de afgevallen bladeren, fruit en groenteschillen opeten, wat een waardevol voedingssupplement kan zijn (Young A., 1988, pg.27)". Molua zegt dat "ook vee dat beschermd wordt tegen de beschadigende effecten van de wind productiever is (Molua E., L., 2003, pg.200)". Een verduidelijking van de meeste baten die hierboven beschreven staan vindt men in figuur 4.1.
Figuur 4.1: Baten van agroforestry
(Bron: Young A., 1988, pg.24)
76
Agroforestry kan een aantal problemen van de boer oplossen. De landbouwers kunnen immers te maken hebben met een aanbodtekort aan voedsel, vee, brandhout en inkomen, waar agroforestry een oplossing voor kan bieden (Young A., 1988, pg.26). Agroforestry kan zorgen voor een diversificatie van het voedsel door het planten van fruitbomen en notelaars (Young A., 1988, pg.27). De bomen leveren talrijke producten zoals fruit, waardoor ze voor voedselzekerheid zorgen.
Agroforestry zorgt er voor dat het verlies aan biodiversiteit verminderd wordt (Casey J., F., 2004, pg.506; Beer J. et al., 2003). "Biodiversiteit kan behouden worden door het leveren van een habitat en bronnen voor planten en dieren. Het is wel zo dat agroforestry nooit hetzelfde habitat kan leveren als het natuurlijk regenwoud, waardoor het nooit gepromoot mag worden als zijnde een behoudsmiddel ten koste van inspanningen voor het behoud van natuurlijke bossen. Ze kunnen wel een complementair middel zijn, waarbij inspanningen geleverd worden om zowel de natuurlijke bossen te behouden als het aansporen om bomen te planten op de boerderijen (Beer J., et al., 2003)".
Een ander voordeel is dat de bomen in agroforestry koolstof opnemen uit de lucht. "Sommige agroforestry systemen kunnen 3 keer meer koolstof opnemen dan hetzelfde gebied aan akkerof weideland doet (Lodoen D., 2000, pg.10)".
Agroforestry is gebaseerd op meerdere gewassen. Het biedt een voordeel op de monocultuur aangezien het een risicovermindering meebrengt (Lodoen D., 2000, pg.49). Indien er meerdere gewassen geoogst worden gaat men minder kwetsbaar zijn voor plantenziektes. Er gaat bovendien ook een daling van het risico zijn omdat er een spreiding is van de inkomstenbronnen, aangezien ook de bomen inkomsten leveren (Jepma C., J., 1995, pg.126). Men is dus niet enkel meer afhankelijk van één gewas om een inkomen te verkrijgen, er is een diversiteit aan financiële bronnen.
Agroforestry levert duidelijk financiële baten voor de boeren die het toepassen. Casey J., F. (Casey J., F., 2004) stelt dat er "talrijke studies zijn die een hogere netto actuele waarde voor agroforestry vinden dan voor systemen van monocultuur (Casey J., F., 2004, pg.507)". In een studie, uitgevoerd door Molua (Molua E., L., 2003), werd gevonden dat "56% van de bestudeerde agrosilvopastoral boerderijen, 97% van de agrisilvicultural boerderijen en 57%
77
van de silvopastoral boerderijen winstgevend zijn. Samengevat haalden 64% van de boerderijen een positieve netto winstmarge uit hun investering in agroforestry. Agroforestry kan dus duidelijk winstgevend zijn (Molua E., L., 2003, pg.205-206) ". Molua (Molua E., L., 2003) ging ook na welk agroforestry systeem het meest winstgevend is. Hij kwam tot het besluit dat agrosilvopasture het meest winstgevend is, gevolgd door agrisilviculture, en tenslotte silvopasture (Molua E., L., 2003, pg.206).
4.2.4 Uitdagingen agroforestry De vorige paragraaf heeft aangetoond dat agroforestry een hoog potentiaal heeft om baten op te leveren. In de praktijk wordt agroforestry echter nog niet op grote schaal toegepast in de tropische gebieden (Casey J., F., 2004, pg.507-508). Aangezien agroforestry een hogere netto actuele waarde oplevert dan de andere landgebruiken (supra, pg.77), en de boeren toch niet overgaan tot agroforestry betekent dit dat de beslissing om over te stappen op agroforestry op meer gebaseerd is dan een vergelijking van de netto baten. Een aantal auteurs zijn tot de conclusie gekomen dat de adoptie van agroforestry afhankelijk is van het menselijk kapitaal van de boeren: een toename van het menselijk kapitaal gaat ervoor zorgen dat agroforestry sneller wordt toegepast (Casey J., F., 2004, pg.505). Dit wordt door Casey verbonden met de investeringstheorie van Keynes4 (Casey J., F., 2004). Casey zegt dat "een boer die vertrouwder is met het verkrijgen van informatie en die meer waarde hecht aan een voorspelling sneller bereid is om agroforestry toe te passen en er in te investeren (Casey J., F., 2004, pg.506)". Agroforestry brengt immers baten mee die op het moment zelf onzeker zijn en in de toekomst liggen, terwijl de kosten onmiddellijk dienen gemaakt te worden. Men stelt dat met een hoger menselijk kapitaal, dat verkregen wordt door een betere scholing, agroforestry sneller zal toegepast worden. Geschoolde mensen gaan immers de verkregen informatie over de baten van agroforestry beter begrijpen, zijn beter uitgerust om de nodige aanpassingen te maken om het te kunnen toepassen, en zijn flexibeler en gemotiveerder (Casey J., F., 2004, pg.508-510). Ze gaan de winstmogelijkheden hoger inschatten dan de ongeschoolde mensen. De adoptie van agroforestry heeft dus te maken met begrippen zoals risico, onzekerheid en vertrouwen in de verkregen informatie (Casey J., F., 2004, pg.508). Traditionele landgebruiken gaan dikwijls meer toegepast worden dan agroforestry omdat er minder onzekerheid mee gepaard gaat. Hoe groter het vertrouwen van de boer dat de verkregen informatie over de winstgevendheid van
4
Keynes: de beslissing tot investeren hangt af van de vergelijking tussen de kosten van kapitaal en de geschatte winstmogelijkheden
78
agroforestry juist is, hoe vlugger de boer agroforestry zal toepassen (Casey J., F., 2004, pg.508). Een hogere toepassing van agroforestry kan dus verkregen worden door informele ‘on the job training’, formele training en formele scholing (Casey J., F., 2004, pg.518). Lodoen stelt bovendien dat "het belangrijk is dat jonge kinderen over agroforestry onderwezen worden aangezien zij de boeren zijn van de toekomst. Deze kinderen zouden veel sneller agroforestry toepassen dan de oudere boeren die zich hechten aan de traditie (Lodoen D., 2000, pg.52)".
Een studie in Lodoen (Lodoen D., 2000) wees uit dat "het beter is om eerst de technieken te tonen aan enkele boeren, die dit gaan toepassen, en nadien moeten deze boeren dan seminaries geven aan de andere boeren. Dit is veel goedkoper dan indien de wetenschappers bij alle boeren moeten gaan. Het is ook veel beter: de andere boeren kunnen bij de boer gaan om een bezoek te brengen en te observeren wat ze aan het doen zijn en hoe ze het doen. Wetenschappers hebben gevonden dat boeren veel sneller gaan geloven wat ze hebben gezien en gehoord van een in de buurt wonende boer dan van een onderzoeker (Lodoen D., 2000, pg.22-23)". De boeren die reeds succesvol agroforestry toegepast hebben vertolken dus een grote rol in de verdere verspreiding van agroforestry onder de boeren.
Een andere vereiste is de diversiteit of het gebruik van verschillende soorten. "Het is belangrijk voor het behoud van de winstgevendheid van de nieuwe boomondernemingen dat een groot aantal soorten beschikbaar zijn. Indien alle boeren een enkele soort telen, zal dit de prijs naar beneden halen zowel als het de boomgewassen meer kwetsbaar zullen maken voor vernietiging door pesten en ziektes (Lodoen D., 2000, pg.21)".
Verdergaand op het menselijk kapitaal, kan er nog een andere verklaring gegeven worden voor het feit dat agroforestry in de praktijk nog niet zo veel toegepast wordt als alternatief voor de zwerflandbouw. De bespreking gebeurt aan de hand van figuur 4.2, en is volledig gebaseerd op Pearce (Pearce D., 2001, pg.3-4).
Een zwerflandbouwer neemt in het bos op tijdstip 0 grond 1 in en brandt deze plat. "De as bevat het grootste deel van de nutriënten die in het bos waren opgeslagen, waardoor de bodem zeer vruchtbaar is. De zwerflandbouwer kweekt er gewassen op, waardoor de voedingsstoffen na verloop van tijd opgebruikt geraken (Pearce D., 2001, pg.3)". De landbouwwinst neemt af,
79
om op tijdstip t1 0 te worden. Vooraleer dit gebeurt gaat de zwerflandbouwer, op het moment dat hij vindt dat de winst niet meer voldoende is, grond 1 verlaten en verder trekken in het bos naar grond 2, dat hij ook platbrandt. De maximale winst die hij op grond 2 kan verkrijgen is hoger dan deze die hij nog op grond 1 kon verkrijgen, maar lager dan de oorspronkelijke maximale winst op grond 1, aangezien grond 2 verder van de markt verwijderd is. "Bij zwerflandbouw gaat er dus een financiële aanmoediging zijn om te ontbossen (Pearce D., 2001, pg.4)". Na verloop van tijd gaat hij ook deze grond verlaten. De maximale winst op de nieuwe gronden wordt steeds kleiner.
Figuur 4.2: Theoretische vergelijking in de tijd van de winst van zwerflandbouw en agrofrestry (in €)
(Bron: vertaling uit Pearce D., 2001, pg.3)
Agroforestry daarentegen wordt verondersteld van een constante stroom aan winst te leveren. Aangezien deze stroom na verloop van tijd groter zal zijn dan de winststroom op korte termijn van de zwerflandbouwers, lijkt agroforestry op lange termijn de meest winstgevende landbouwvorm. "Toch krijgt in de praktijk zwerflandbouw de voorkeur, aangezien de landbouwers door onzekerheid een zeer hoge discontovoet hebben. Ze gaan daarom weinig belang hechten aan de winst op lange termijn van agroforestry, maar in tegendeel wel aan de winsten op korte termijn van zwerflandbouw. Een uitdaging naar de toekomst toe is dat het beleid ervoor moet zorgen dat de landbouwers een lagere discontovoet zouden hebben, zodat
80
agroforestry voor hen aantrekkelijk wordt en de financiële prikkel tot ontbossing wegvalt (Pearce D., 2001, pg.4)".
4.3. Ecotoerisme 4.3.1 Definitie Definities van ecotoerisme variëren. Een bondige beschrijving van de basiskenmerken ervan is als volgt: "ecotoerisme is een milieuverantwoordelijke reis en bezoek aan relatief onverstoorde natuurgebieden, met het oog op het genieten en appreciëren van de natuur, die het behoud promoot, een laag effect veroorzaakt door de bezoekers, en die voorziet in voordelige actieve socio-economische betrokkenheid van plaatselijke populaties (Deshler D., D. et al. 2002, pg.388)".
4.3.2 Baten Ecotoerisme wordt in de literatuur naar voor gebracht als middel om de verdere ontbossing tegen te gaan. Dit komt omdat het een manier is om economische inkomsten en ontwikkeling te verkrijgen, door het tegelijk beschermen en behouden van de regenwouden (Deshler D., D. et al., 2002, pg.387). Ecotoerisme levert dus economische inkomsten dankzij het intact houden van de natuur, waardoor het voor een verminderde ontbossing kan zorgen.
Toerisme is een middel voor de herverdeling van economische bronnen van rijk naar arm (Gossling S., 1999, pg.304). Deze herverdeling gebeurt van toeristen uit geïndustrialiseerde landen die weinig biodiversiteit hebben, naar ontwikkelingslanden die tropische regenwouden bezitten met de grootste biodiversiteit (Gossling S., 1999, pg.304). In de geïndustrialiseerde landen is er een hoge en toenemende vraag naar natuurgebaseerde vakanties. Het bezoeken van regenwouden is een belangrijke toeristische attractie geworden (Gossling S., 1999, pg.310). Vele toeristen willen rechtstreeks betalen voor natuurbehoud en bescherming van gebieden onder de vorm van toegangsprijzen en donaties en leveren zo financiële steun aan beschermde gebieden (Mongabay, 2006; Deshler D., D. et al., 2002, pg.388). De overheden en de plaatselijke bevolking zien het belang in van het intact houden van het bos omdat toeristen betalen om de schoonheid van de natuur te bewonderen en niet voor de vernietiging ervan (Mongabay, 2006).
81
Ecotoerisme zorgt ook voor toegenomen tewerkstelling en inkomen voor de plaatselijke bevolking als gids, parkopzichter en werknemer voor het verrichten van diensten in de verblijfplaats van de gasten (Mongabay, 2006; Colvin J., G., 1996). Deze economische inkomsten zorgen ervoor dat de bevolking minder nood heeft aan het kappen van regenwouden als bron van inkomsten. Ecotoerisme zorgt er dus voor dat inkomen kan verkregen worden uit de bescherming van de regenwouden, terwijl de vernietiging ervan ontmoedigd wordt doordat het een afname van het inkomen inhoudt (Mongabay, 2006). Een aantal studies wezen uit dat de tewerkstelling meer invloed heeft op de ontbossing door tijd en niet door inkomen (Deshler D., D. et al., 2002, pg.393). "Wanneer mensen voltijds tewerkgesteld zijn in ecotoerisme, hebben ze minder beschikbare tijd om te jagen of om bomen te kappen (Deshler D., D. et al., 2002, pg.393)". Ecotoerisme levert de mogelijkheid aan gemeenschappen om hun welzijn en economische broodwinning te verbeteren door een hogere tewerkstelling. Tegelijk biedt ecotoerisme ook een bescherming tegen ontbossing.
Buiten het feit dat het gidsen bijkomende jobs creëert, maximaliseert het ook de kennis die toeristen kunnen verkrijgen uit hun vakantie. De gidsen kennen immers alles van de regenwouden en weten waar ze moeten zoeken om de verschillende planten- en diersoorten te vinden. De dieren in de regenwouden laten zich immers niet zo gemakkelijk zien. Dankzij de mogelijkheid om de natuur te ervaren leren de toeristen heel veel bij over het milieu en de regenwouden (Gossling S., 1999, pg.315). Ze gaan begrijpen waarom de regenwouden zo belangrijk zijn en niet mogen verdwijnen. Ze gaan dan ook veel sneller deelnemen aan acties tegen de ontbossing en bijdragen tot projecten die de regenwouden en de inheemse bevolking beschermen (Deshler D., D. et al., 2002, pg.388). Bovendien controleren gidsen het gedrag van de bezoekers in beschermde gebieden (Gossling S., 1999, pg.315). Ze zorgen zo voor een bescherming van het milieu door te verzekeren dat toeristen niet in gevoelige gebieden komen, bedreigde planten verzamelen of het leven in de wildernis verstoren (FAO, 2005a, pg.29).
Enkele stellen dat toerisme er bovendien voor zorgt dat de tradities en culturen behouden blijven die anders zouden verloren gaan zoals traditionele dansen en ceremonies (Colvin J., G., 1996). Ecotoerisme kan ook zorgen voor de heropleving van traditionele ambachten. De lokale bevolking kan bovendien een inkomen halen uit de verkoop van ambachtelijk vervaardigde producten aan de toeristen.
82
4.3.3 Nadelen Ecotoerisme levert echter niet enkel voordelen voor het behoud van regenwouden, maar is een gemengde strategie van voor - en nadelen (Deshler D., D. et al., 2002, pg.387).
Ecotoerisme lijkt op het eerste zicht ecologisch verantwoord, maar er doen zich verschillende problemen voor. Het begint reeds met het vervoer naar het land van bestemming. De vliegtuigreis gebruikt fossiele brandstoffen en leidt tot aanzienlijke emissies (Gossling S., 1999, pg.303, 304). "Het is dus een zwakke duurzame activiteit aangezien ze veel niethernieuwbare bronnen gebruikt (Gossling S., 1999, pg.304)".
Ook ter plaatse laat ecotoerisme zijn sporen na. Het bouwen van hotels vraagt om ontbossing. Vooraleer hotels en de verschillende accommodatie gebouwd kunnen worden, moeten eerst bomen omgehakt worden om de gebouwen te kunnen vestigen. De constructie van de gebouwen vergt lokaal gekapt hout, wat ook aanleiding geeft tot ontbossing (Mongabay, 2006). Ecotoerisme is het snelst groeiend onderdeel van de toeristische industrie (Colvin J., G., 1996; FAO, 2005a, pg.27). Veel toeristische gebieden worden overbelast door de grote toevoer aan toeristen, waardoor een nood ontstaat aan nieuwe goed georganiseerde en ecologisch verantwoorde accommodatie. Andere negatieve gevolgen van ecotoerisme zijn een sterke afvalontwikkeling, vervuiling, problemen met het rioleringswater, verstoring van het leefmilieu en de beïnvloeding van de plaatselijke bevolking door de toeristen (Deshler D., D. et al., 2002, pg.388; Deshler D., J. et al., 2003, pg.322).
Een grote paradox bij ecotoerisme is dat zijn succes dikwijls leidt tot zijn neergang (Colvin J., G., 1996; Deshler D., D. et al., 2002, pg.388). Dit paradox ontstaat omdat succesvol ecotoerisme zich snel kan omvormen tot massatoerisme. "Succesvol ecotoerisme kan een toenemende interesse meebrengen voor het gebied en een hoger aantal toeristen (Deshler D., D. et al., 2002, pg.388)". Hierdoor worden de hierboven beschreven negatieve gevolgen van ecotoerisme versterkt. Een massale aanvoer van toeristen kan bovendien het bos beschadigen en de wilde dieren bang maken. "Recente studies tonen aan dat een deel van het ecotoerisme dat gedacht werd om heilzaam te zijn, wilde dieren onder druk zet, hun gedrag wijzigt en broedpatronen verstoort (FAO, 2005a, pg.28)". Er zijn soorten die gebieden opzoeken die ver verwijderd zijn van de rumoerige mensen (Mongabay, 2006). Dergelijke negatieve effecten kunnen een ernstige bedreiging vormen voor de bronnen waarvan ecotoerisme afhankelijk is.
83
4.3.4 Uitdagingen voor de toekomst Ecotoerisme kan via een verhoogde tewerkstelling en hieraan verbonden hogere inkomsten een verhoogde levensstandaard meebrengen voor de plaatselijke bevolking. Om dit te kunnen realiseren moeten er wel twee voorwaarden voldaan zijn: de eerste voorwaarde is de deelname van de plaatselijke bevolking aan ecotoerisme, en de tweede is een evenwichtige verdeling van de baten over de plaatselijke bevolking (Colvin J., G., 1996). Er is echter slechts weinig tot geen empirisch bewijs dat de huidige ecotoeristische industrie aan deze voorwaarden voldoet (Colvin J., G., 1996; Deshler D., D. et al., 2002, pg.390).
Een grotere lokale betrokkenheid in behoudinitiatieven wordt door velen als prioriteit aanzien. Dit stamt deels af van het geloof dat lokale betrokkenheid de vijandigheid tegenover behoudinspanningen kan reduceren (Deshler D., D. et al., 2002, pg.390). Een studie van Deshler et al. (Deshler D., D. et al., 2002) kwam tot de vaststelling dat "huishoudens die een familielid hebben die tewerkgesteld is in ecotoerisme gemiddeld 29% meer land in bosbedekking hebben vergeleken met deze die niet tewerkgesteld zijn of niet ‘blootgesteld zijn aan’ (leven in een gemeenschap waar toerisme bestaat) ecotoerisme. Families zonder leden die tewerkgesteld zijn in toerisme, maar die wel blootgesteld zijn aan toerisme, gaan gemiddeld 19% meer land in bosbedekking hebben dan deze die niet tewerkgesteld zijn in of blootgesteld zijn aan toerisme (Deshler D., D. et al., 2002, pg.394)". Dit resultaat steunt het idee dat een grotere participatie in ecotoerisme een grotere steun levert aan behoudinspanningen. Er is dus een positief verband tussen de tewerkstelling in ecotoerisme en inspanningen voor behoud (Deshler D., D. et al., 2002, pg.405). Ecotoerisme heeft echter teleurstellende resultaten getoond in termen van participatie. Een uitdaging naar de toekomst toe is het meer betrekken van de plaatselijke bevolking bij het ecotoerisme.
Verband houdend met het onderwerp participatie is de term batenverdeling. De plaatselijke bevolking zal haar gedrag niet veranderen indien ze er geen voordeel uit kan halen (Deshler D., D. et al., 2002, pg.390). Beschermde gebieden zullen niet lang overleven wanneer de lokale bevolking verarmt blijft. Verscheidene studies kwamen tot de conclusie dat de verdeling van de baten problematisch is. De lokale bevolking krijgt in de meeste gevallen geen of slechts weinig inkomsten uit ecotoerisme (Deshler D., J. et al., 2003, pg.324). Dikwijls krijgen slechts enkele individuen of groepen de baten omdat ze de mogelijkheid hebben om het gidsen of het vervoer van de toeristen te monopoliseren (Gossling S., 1999, pg.314).
84
Hierdoor worden de verschillen tussen de socio-economische groepen versterkt en zal er geen steun zijn voor behoudsinitiatieven (Deshler D., D. et al., 2002, pg.390). "Maar zelfs diegene die wel financieel profiteren hangen dikwijls af van een onstabiele inkomensbron door seizoensschommelingen, en zijn gevoelig voor economische en politieke gebeurtenissen (Deshler D., D. et al., 2002, pg.388)". In het grootste deel van de gevallen worden ecotoeristische programma’s beheerd door nationale en internationale bedrijven (Colvin J., G., 1996). Het geld dat door ecotoerisme gegenereerd wordt gaat veel te veel naar andere landen, en levert zo weinig aanmoedigingen om de bronnen te beschermen. "Ook al kunnen sommige individuen er voordeel bij hebben, heeft de gemeenschap als geheel er over het algemeen geen baat bij (Colvin J., G., 1996)".
4.3.5 Voorbeeld ecotoerisme Een voorbeeld van een programma dat succesvol geweest is bij het betrekken van de inheemse bevolking bij ecotoerisme en de verdeling van de baten over de plaatselijke bevolking is Capirona. Deze paragraaf is volledig gebaseerd op Colvin J., G., 1996.
"Deze inspanning is volledig op touw gezet door een inheemse gemeenschap van het Amazonebekken in Ecuador. Deze gemeenschap bestaat uit 24 indianenfamilies die in het regenwoud wonen. Om het verkrijgen van inkomsten te combineren met het intact houden van hun regenwoud, besliste de gemeenschap in 1991 om collectief te starten met een ecotoerismeprogramma op kleine schaal. Oorspronkelijk was een groot deel van de inwoners onwillig tegenover buitenstaanders in Capirona. Eén van de factoren die hen van gedacht deed veranderen was dat reisagenten uit de stad reeds toeristen naar hun bossen aan het brengen waren zonder directe baten voor de gemeenschap. De gemeenschap zag de wens van de toeristen voor ‘authenticiteit’ en bouwde een kleine toeristenverblijfplaats in de traditionele stijl van gras en bamboe. Iedereen van het dorp nam deel aan de constructie van de toeristische faciliteiten. Vanaf het begin was het duidelijk dat Capirona er was voor een speciale soort toeristen. Het gebied is immers afgelegen en de toeristen komen er enkel in door een 2 uur durende wandeling, diep in het tropische regenwoud. De toeristische activiteiten bestaan onder meer uit boswandelingen geleid door een gids die mythen en legenden vertelt over het bos en het traditioneel gebruik van planten en bloemen uitlegt. Er is ook een dag waarop de inwoners en de bewoners samen deelnemen aan een project van gemeenschapswerk. Het ecotoerisme blijft de inspanning en deelname vragen van de volledige plaatselijke bevolking. Vrouwen van
85
verschillende families zorgen afwisselend voor het bereiden van de maaltijden voor de bezoekers. Mannen van het dorp besturen kano’s en treden op als gids in het bos. Zelfs de dorps- shaman neemt deel door het delen van zijn speciale kennis over het bos en lokale legendes, en hij demonstreert enkele traditionele ceremonies (Colvin J., G., 1996)".
86
HOOFDSTUK 5 : CASE STUDIE VAN DE AMAZONE In de voorgaande hoofdstukken werd er nagegaan wat tropische regenwouden zijn, waar ze gelegen zijn, hoeveel ontbossing er reeds opgetreden is, hoeveel regenwoud er nog is, wat het nut is van het behoud van de regenwouden, hoe ontbossing optreedt en welke mogelijkheden er zijn om de ontbossing af te remmen. Hierbij werd steeds heel algemeen gewerkt door de situatie voor alle regenwouden te bespreken. In dit afsluitend hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de specifieke situatie in het grootste nog overblijvend regenwoud, namelijk de Amazone. In dit hoofdstuk worden voornamelijk data gegeven met betrekking tot de Braziliaanse Amazone, tenzij deze niet beschikbaar waren. Achtereenvolgens worden besproken: definities en data (5.1), nut behoud van de Amazone (5.2), oorzaken van de ontbossing (5.3) en tenslotte de oplossingen om de ontbossing af te remmen (5.4).
5.1 De ontbossing van de Amazone: definities en data Het Amazonebekken bevat het grootste overblijvende tropisch regenwoud van de wereld. Het Amazonebekken neemt 6,8 miljoen km² in van de aardoppervlakte en strekt zich uit over 9 landen: Venezuela, Colombia, Ecuador, Peru, Bolivia, Brazilië, Frans Guyana, Guyana en Suriname (Anderson A. et al., 2006, pg.23). Op kaart 5.1 wordt de ligging van het Amazonebekken weergegeven door het grijs ingekleurde gebied.
Zo’n 60% van het Amazonebekken ligt binnen de grenzen van Brazilië en wordt aangeduid met de term Braziliaanse Amazone. Op de kaart is dit het geografisch gebied dat binnen het met zwart omlijnde gebied grijs gekleurd is. Het met zwart omlijnde gebied tenslotte is de Legal Amazon dat hiervan de administratieve eenheid is. Het neemt met zijn 5 miljoen km² meer dan 50% van het grondgebied van Brazilië in (Anderson A. et al., 2006, pg.2). Het bevat de staten Acre, Amazonas, Roraima, Amapá, Pará, Rondônia, Mato Grosso, Tocantins en Maranhão (Anderson A. et al., 2006, pg.23). Het grootste deel van de bestaande statistieken die gevonden worden over de ontbossing in de Amazone zijn gegevens voor de Legal Amazon (Anderson A. et al., 2006, pg.23).
87
Kaart 5.1 : Ligging van de Braziliaanse Amazone, het Amazonebekken en de Legal Amazon
(Bron : Anderson A. et al., 2006, pg.23)
Aangezien er geen data beschikbaar zijn over de Amazone in de gegevensbank van de FAO maar enkel over landen, worden hieronder ontbossinggegevens gebruikt van INPE (Nationaal instituut voor ruimteonderzoek van Brazilië). De definitie van ontbossing die door INPE gebruikt wordt is: "ontbossing is de omvorming van gebieden van primair bos door menselijke activiteiten met als doel de ontwikkeling van landbouwactiviteiten en veefokkerij, zoals waargenomen door in een baan draaiende satellieten (Margulis S., 2003, pg.6)". INPE produceert schattingen van de ontbossing voor de volledige Braziliaanse Legal Amazon door het visueel interpreteren van deze satellietbeelden, waardoor Brazilië van de tropische landen de beste weergave van de ontbossingactiviteit heeft (Albernaz et al., 2001, pg.306). Sinds 1988 werden de schattingen van INPE zowel door de centrale overheid als de individuele staten beschouwd als de officieel aanvaarde statistieken over ontbossing in de Braziliaanse Amazone (Margulis S., 2003, pg.5).
88
Figuur 5.1 : Hoeveelheid ontbossing per jaar in de Legal Amazon over de jaren 1988 tot 2005 (in km²) 30000
25000
ontbossing (km²)
20000
15000
10000
5000
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
0 ja a r
(Bron : gebaseerd op INPE, 2006)
In figuur 5.1 wordt de hoeveelheid ontbossing die elk jaar opgetreden is in de jaren 1988 tot 2005 in de Legal Amazon weergegeven. Het is duidelijk dat er een groot probleem is, aangezien er elk jaar enorme hoeveelheden bos verdwijnen. Uit de figuur is af te leiden dat de ontbossing de laatste jaren niet afgenomen is maar in tegendeel nog toegenomen is. Er is een daling zichtbaar van 1988 tot 1991, waarna een stabilisering volgt. In 1995 komt er een piek, waarna een afname in 1996, gevolgd door een stabilisatie op een hoger niveau dan de vorige stabilisatie. Vanaf 2002 stijgt de ontbossing weer en neemt hoge waarden aan. Albernaz (Albernaz et al., 2001) geeft een verklaring van het beeld dat we krijgen van de ontbossing. Hij zegt dat "de aanzienlijke variaties onder de jaren deels een reactie zijn op economische factoren. De uitzonderlijk lage ontbossing in 1991 werd bijvoorbeeld veroorzaakt doordat rekeningen van de Braziliaanse bank het jaar voordien werden bevroren, wat de investeringen en economische activiteit onderdrukten. De dramatische sprong in ontbossing in 1995 trad op doordat beschikbare investeringsfondsen scherp stegen als gevolg van economische hervormingen door de overheid die de Braziliaanse munteenheid deed stabiliseren. Een
89
toegenomen economische activiteit werd ook vermeld als een reden van de toename in de ontbossing in 2000 (Albernaz et al., 2001, pg.309)".
Een uitsplitsing naar de verschillende staten van de Legal Amazon geeft het beeld dat weer te vinden is in tabel 5.1. De meeste ontbossing komt voor in wat de ‘ontbossingboog’ genoemd wordt, die de oostelijke en zuidelijke grenzen bevat van de bossen in de staten Rondônia, Mato Grosso en Pará (Anderson A. et al., 2006, pg.13; Margulis S., 2003, pg.6).
Tabel 5.1 : Hoeveelheid ontbossing per jaar in de staten van de Legal Amazon (in km²) Acre Amapá
1995 1208 9
1996 433 0
1997 358 18
1998 536 30
1999 441 0
2000 547 0
2001 419 7
2002 727 0
2003 903 5,19
2004 771 18
2005 656 32
Amazonas
2114
1023
589
670
720
612
634
1016
1582,21
1207
751
Maranhão
1745
1061
409
1012
1230
1065
958
1330
993,43
755
977
Mato Grosso
10391
6543
5271
6466
6963
6369
7703
7578
10409,6
11814
6900
Pará
7845
6135
4139
5829
5111
6671
5237
8697
6772,41
8494
6046
Rondônia
4730
2432
1986
2041
2358
2465
2673
3605
3609,61
3833
3147
Roraima
220
214
184
223
220
253
345
54
438,84
311
138
Tocantins
797
320
273
576
216
244
189
259
156,20
158
253
Amazônia Legal
29059
18161
13227
17383
17259
18226
18165
23266
24871
27362
18900
(Bron : gebaseerd op INPE, 2006)
5.2 Nut behoud van de Amazone 5.2.1 Hydrologische functie In de Braziliaanse Amazone stroomt 50% van het regenwater via zijrivieren weg langs de Amazonerivier, die doorheen het Amazonebekken stroomt. De overige 50% veroorzaakt nieuwe regen door recyclage van het regenwater via de opname en verdamping van het water door de bomen (Fearnside, P., M., 2005, pg.683).
Ontbossing zorgt voor een temperatuurstijging en een afname van de neerslag. Er werd berekend dat ontbossing in het Amazonebekken de regenval met 20% laat afnemen en de gemiddelde temperatuur laat toenemen met 2 tot 3°C (Van Soest D., P., 1998,
pg.22;
Laurance W., F., 1999, pg.110). "Dergelijke veranderingen zullen frequenter hevige branden
90
veroorzaken, in het bijzonder in de oostelijke en zuidelijke gebieden van het bekken, die sterke droge seizoenen kennen (Laurance W., F., 1999, pg.110)".
Ontbossing
in
het
Amazonebekken
zal
ook
onherroepelijk
klimaatveranderingen
teweegbrengen in de rest van Brazilië. Er werd reeds een droger klimaat waargenomen in Zuid-Brazilië, als gevolg van de ontbossing in de Amazone (Downing T., E. et al., 1992, pg.41). Fearnside (Fearnside, P., M., 2005) stelt "dat er in Rio de Janeiro en Sao Paulo herhaaldelijke onderbrekingen van de beschikbaarheid van elektriciteit waren in 2001 als resultaat van lage waterniveaus in hydro-elektrische reservoirs in het niet-Amazone deel van het land (Fearnside, P., M., 2005, pg.683)". Deze reservoirs kregen immers te weinig water uit het Amazonebekken.
5.2.2 Opname van koolstof en regulering van het wereldklimaat De Amazone is het grootste overgebleven regenwoud waardoor het een belangrijk deel van de koolstof opneemt, wat helpt om het wereldklimaat te bepalen. De bossen van de Amazone bezitten enorme houtbronnen en dus grote voorraden aan koolstof: naar schatting 140 tot 350 ton per hectare (Husain S., A. et al., 2000, pg.8).
5.2.3 Biodiversiteitbehoud De Amazone is uniek en heeft een natuurlijke omgeving die nergens anders in de wereld bestaat. In biologisch opzicht is er geen rijker en gevarieerder gebied te vinden. Een overzicht van de biodiversiteit en de bedreiging van de biodiversiteit door de ontbossing van de Amazone wordt gegeven in tabel 5.2. De landen Guyana, Suriname en Frans Guyana werden gebruikt omdat deze bijna volledig in het Amazonebekken liggen en Brazilië omdat daar het grootste deel van het Amazonebekken ligt. Een overzicht van de biodiversiteit in deze landen geeft dus een duidelijk beeld van de biodiversiteit van het Amazonebekken weer. Het totaal aantal soorten die aanwezig zijn in elk land wordt gegeven in de eerste kolom, en het aantal daarvan dat beschouwd worden als zijnde in gevaar gebracht in de tweede kolom. Van het totaal aantal bedreigde soorten, wordt het aantal land-inheemse soorten vermeld in de derde kolom. Uiteindelijk tonen de laatste 5 kolommen hoeveel van de bedreigde land-inheemse soorten voorkomen in bossen, voor elke soortengroep. Uit de tabel is af te leiden dat het Amazonegebied een grote rijkdom aan biodiversiteit bezit en dat ontbossing de uitroeiing veroorzaakt van soorten, waaronder een aantal inheems zijn.
91
Tabel 5.2: Aantal soorten, in gevaar gebrachte soorten en bedreigde land-inheemse soorten in landen met Amazonewoud (in eenheden)
Brazilië Guyana Suriname Frans Guyana
amfibieën, vogels, varens, zoogdieren, palmen, reptielen en bomen totaal aantal aantal in gevaar soorten gebrachte soorten 3 744 621 1 370 50 1 453 53 1 495 47
bedreigde land-inheemse soorten vogels zoogdieren 57
palmen bomen totaal
27
20
185 9
289 9
2
2
6
10
(Bron: FAO, 2001b, pg.430)
De Wereldbank stelt dat "de bossen van het Amazonebekken tenminste de helft van de soorten van de wereld bevatten. Dit aantal ligt tussen 5 en 30 miljoen, waarvan 1,5 miljoen geclassificeerd werden. Binnen de Amazonebossen verblijven een geschatte 2,5 miljoen soorten geleedpotigen, meer dan 60 000 plantensoorten, meer dan 2 000 vissoorten, en meer dan 300 soorten zoogdieren. Het aantal microscopische organismen is ongekend (Husain S., A. et al., 2000, pg.8)".
5.2.4 Inheemse bevolking Miljoenen mensen hangen rechtstreeks of onrechtstreeks af van de Amazone voor hun levensonderhoud : landbouwers verkopen gewassen op de binnenlandse en internationale markten en de bossector telt ongeveer 8% van het jaarlijks BBP van het land. Het grote Amazonebekken onderhoudt miljoenen mensen die afhangen van de rijkheid van deze plaats voor hun dagelijkse noden (Anderson A. et al., 2006, pg.9).
In het Amazonebekken houden vele bosgeschillen verband met de langdurige worsteling voor land. "Terwijl de moord op de rubbertapper Chico Mendes de krantenkopen haalde in 1988, zijn de moorden op honderden andere indianen die verband houden met landgeschillen in de jaren sinds zijn dood voorbijgegaan zonder relatief vermeld te zijn door de internationale media (Magin G., 2001, pg.11)". In 1998 werden er 47 plattelandsarbeiders vermoord in verband met landconflicten (Magin G., 2001, pg.11).
5.2.5 Houtproducten De bossen van de Amazone hebben een enorme voorraad aan houtproducten (Husain S., A. et al., 2000, pg.8). Onderstaande tabellen geven een overzicht van de hoeveelheid productie
92
(tabel 5.3) en de waarde van de export (tabel 5.4) van houtproducten. In dit overzicht werden de landen genomen waarbij de landoppervlakte bijna volledig tot de Amazone behoort. Dit zijn de volgende landen: Brazilië, Suriname, Guyana en Frans Guyana. Het is duidelijk dat de inkomsten die deze landen kunnen verkrijgen uit deze houtproducten aanzienlijk zijn.
Tabel 5.3: Productie van de verschillende soorten houtproducten in landen van de Amazone in de jaren 1999 tot 2003 (in 1 000 m³) productie (in 1000 m³) industrieel rondhout Brazilië Suriname Frans Guyana Guyana rondhout Brazilië Suriname Frans Guyana Guyana brandhout Brazilië Suriname Frans Guyana Guyana zaaghout Brazilië Suriname Frans Guyana Guyana fineer sheets Brazilië triplex Brazilië Guyana
1999 100 395 98 60 454 231 563 140 130 1 335 131 168 42 70 881 17 280 28 15 50 560 2 200 87
2000 102 994 177 60 289 235 402 220 135 1 169 132 408 43 75 880 23 100 60 15 29 620 2 470 92
2001 102 994 163 60 312 236 422 206 139 1 188 133 428 43 79 876 20 850 56 15 30 620 2 300 69
2002 102 994 154 60 292 237 467 198 144 1 165 134 473 44 84 873 21 200 47 15 31 620 2 900 51
2003 102 994 155 60 292 238 536 199 149 1 162 135 542 44 89 870 21 200 56 15 38 620 2 900 51
(Bron: gebaseerd op FAO, 2005b, pg.2-4, 14-16, 22-24, 74-76, 106-107, 111-113) Tabel 5.4: Export van de verschillende soorten houtproducten in landen van de Amazone in de jaren 1999 tot 2003 (in US$ 1 000) export (in US$ 1 000) industrieel rondhout Brazilië Suriname Guyana rondhout Brazilië Suriname Guyana zaaghout Brazilië Suriname Frans Guyana Guyana fineer sheets Brazilië triplex Brazilië Guyana
1999 22 286 1 718 3 056 22 286 1 718 3 056 497 408 822 1 609 7 000 27 244 345 029 22 000
2000 34 543 1 242 3 409 34 543 1 242 3 409 490 194 1 812 1 609 11 000 62 786 373 669 24 000
2001 16 001 1 091 3 567 16 001 1 091 3 567 512 163 2 286 1 609 7 591 36 726 359 985 16 691
2002 32 223 3 155 4 578 32 223 3 155 4 578 548 941 2 137 1 609 10 717 47 827 387 070 12 271
2003 30 181 495 9 327 30 181 495 9 426 548 941 1 895 1 609 7 714 47 827 589 820 12 000
(Bron: FAO, 2005b)
93
5.2.6 Niet-hout bosproducten Ook niet-houtproducten kunnen uit het regenwoud van de Amazone gehaald worden. "De jaarlijkse netto opbrengst van NWFP van het Amazonewoud in Peru bijvoorbeeld werd geschat op US$ 6 330 per hectare. Dit is ongeveer 6 keer de hoeveelheid die kan verkregen worden uit het oogsten van al het hout op een enkel jaar, of twee keer de waarde van het omvormen van het land in veeweides (Jepma C., J., 1995, pg.35)".
In het Amazonegebied zijn Braziliaanse noten en palmharten de best gekende eetbare producten, met een aanzienlijke regionale, binnenlandse en internationale markt. Braziliaanse noten zijn nog steeds bijna volledig afkomstig van wilde boomsoorten in Bolivia, Brazilië en Peru en zijn een hoofdcomponent van de extractie-economie van deze landen (FAO, 2001b, pg.89). Terwijl ze slechts een klein deel uitmaken van de wereldhandel in eetbare noten, brengen ze aanzienlijke inkomsten mee voor de producerende landen. De wereldexport van Braziliaanse noten bedroeg US$ 30 miljoen in 1999, waarbij Bolivia de grootste uitvoerder is (FAO, 2001b, pg.89). Van deze US$ 30 miljoen had Bolivia een aandeel van 75%, Brazilië 20% en Peru 5% (FAO, 2001b, pg.89). De productie van palmharten is hoofdzakelijk geconcentreerd in Brazilië, Bolivia, Colombia, Venezuela, Guyana en Peru. In het Amazonegebied spelen de vruchten van de palmen een belangrijke rol in de voeding en drank (FAO, 2001b, pg.90). Brazilië kende een productie van 20 653 ton aan palmhart in 1995 en de waarde van de export ervan in 1997 in Bolivia was US$ 12 355 420 (FAO, 2001b, pg.89).
5.3 Oorzaken van de ontbossing van het Amazonewoud 5.3.1 Situatie tot het begin van de jaren ’60 Tot het begin van de jaren 1960 bleef het Amazonewoud voor het grootste deel onverstoord en trad er dus geen ontbossing op. Dit kwam doordat een gebrek aan infrastructuur de toegang tot het gebied enorm beperkte en er weinig economische prikkelingen waren om er landbouwvestigingen te creëren.
5.3.2 Situatie in de jaren ’70 en ’80 De situatie veranderde echter toen de Braziliaanse overheid door een ambitieus wegenbouwen vestigingprogramma besloot om het gebied te openen en ‘mensen zonder land naar land zonder mensen te brengen’ (Andersen L., E., 1997, pg.15). De Legal Amazon werd wel reeds
94
bevolkt door verscheidene indianenstammen, maar deze werden niet beschouwd als ‘echte’ Brazilianen omdat ze niet bijdroegen tot het BBP en de overheid niet op hen kon rekenen om de nationale grenzen te beschermen (Andersen L., E., 1997, pg.2). Vroeg in de jaren ’60 werd er daarom besloten om een groot ontwikkelingsprogramma op te starten dat het Amazonegebied moest integreren in de rest van de economie, het bevolken met ‘echte’ Brazilianen en voor economische ontwikkeling moest zorgen. Internationale bronnen zorgden voor miljoenen dollars die gebruikt werden voor de constructie van hydro-elektrische faciliteiten, havens en spoorwegen (Andersen L., E., 1997, pg.9). Tussen 1970 en 2000 verdubbelde het wegennetwerk door de aanleg van 80 000 km nieuwe wegen waarbij verscheidene honderdduizenden mensen werden geholpen om er zich langs te vestigen (Margulis S., 2003, pg.17). Onder deze maatregelen waren gratis transport naar de Amazone, voor elke kolonist een gebied van 100 hectare met zekere eigendom en een subsidie gedurende 6 maand om de familie de moeilijke opstartperiode te laten doorkomen (Andersen L., E., 1997, pg.10). Miljarden dollars krediet werden verleend aan negatieve reële rentevoeten. Ondernemers die een landbouwvestiging wilden opstarten in het gebied hoefden tijdelijk geen belastingen betalen en er werden landconcessies aangeboden.
De publieke levering van wegen werkt als een subsidie voor de kaalkap van het regenwoud. Het is veel gemakkelijker om bos te kappen langs een weg dan een gebied dat langs alle zijden omringd is door dicht onverstoord bos. Dankzij de wegenbouw vonden verscheidene miljoenen mensen het economisch gunstig om zich te vestigen in de Amazone, zelfs zonder officiële hulp. De Braziliaanse overheid heeft dus de kaalkap van bossen gesubsidieerd door het leveren van infrastructuur, aanmoedigingen door belastingvermindering, goedkoop krediet aan landbouwers die een deel van de Amazoneregenwouden wilden omvormen in landbouwland en lagere transportkosten dankzij het wegennetwerk (Andersen L., E., 1997, pg.9). Dit alles maakte het winstgevend om landbouwactiviteiten en veefokkerij te beginnen die voordien niet levensvatbaar waren in het gebied (Margulis S., 2003,pg. 17).
Ook het hierop volgend verschil in landprijzen tussen het zuiden en het noorden van Brazilië zijn een krachtige magneet geweest die zorgden voor de economische en demografische bezetting van de Amazone in het noorden. "De lage bevolkingsdichtheid en oorspronkelijk een gebrek aan economische infrastructuur in het gebied betekende dat de landprijs significant lager was dan in de rest van Brazilië. De beleidsmaatregelen werden gevolgd door het openen
95
van nieuw land voor landbouwactiviteiten en veefokkerij. Het Amazonegebied had een comparatief voordeel dat voortkwam uit de relatieve overvloedigheid van goedkoop bebouwbaar land en verrassend gunstige productieomstandigheden, voornamelijk regenval, temperatuur en luchtvochtigheid (Margulis S., 2003, pg.xviii)". Een studie van Margulis (Margulis S., 2003) toonde aan dat het fokken van vee in het oosten van de Amazone sterk winstgevend is uit privaat gezichtspunt. Het levert een winstgraad die hoger is dan deze die dezelfde activiteit levert in de traditionele veefokkerijgebieden in de rest van Brazilië. De kleine landbouwers uit het zuiden werden dan ook naar het gebied getrokken omdat ze gemakkelijk de grootte van hun vestiging konden verdubbelen door te migreren naar het noorden in de jaren 1970 (Margulis S., 2003, pg.22). In 1980 kon een boer al gemiddeld 14 hectares land kopen in het noorden voor elke hectare die hij verkocht in het zuiden (Andersen L., E., 1997, pg.19). "Het migratieproces betekende dat minder intensieve activiteiten zoals veefokkerij naar het noorden werden geduwd naar minder dure gebieden, waardoor de druk op het Amazonegebied verder toenam en zo ook de ontbossing (Margulis S., 2003, pg.22)".
Het resultaat van dit alles was een drastische toename in zowel output, bevolking als ontbossing. "De totale bevolking van de Legal Amazon nam toe van 7,3 miljoen in 1970 tot 13,2 miljoen in 1985, het reëel BBP nam toe van US$ 2,2 miljard tot US$ 13,5 miljard gedurende dezelfde periode, en 33 miljoen hectares van min of meer dicht bos werden omgevormd tot landbouwland (Andersen L., E., 1997, pg.2)". De Braziliaanse overheid wordt vaak veroordeeld schuld te hebben aan de grootschalige ontbossing die er in deze periode is opgetreden. Deze is immers geconcentreerd langs de wegen en rivieren, wat het bewijs is van het kritisch belang van toegankelijkheid tot de regenwouden (Andersen L., E., 1997, pg.16).
5.3.3 Situatie sinds de jaren ’90 Tot in de jaren ’80 was de bezetting van het Braziliaans Amazonewoud dus grotendeels geïnduceerd door het overheidsbeleid. Deze aanmoedigingen door de overheid om economische ontwikkeling en veefokkerij in de Amazone te promoten werden uiteindelijk verminderd in de vroege jaren 1990 (Laurance W., F., 1999, pg.113). Maar zelfs na deze vermindering bleef de uitbreiding van de veefokkerij verdergaan en waren er weinig tekenen van een afname van de ontbossing. De veepopulatie in de staten Pará, Mato Grosso, en Rondônia zijn tijdens de periode 1995-2000 enorm toegenomen. Het gemiddelde percentage toename aan veepopulatie over deze periode was 6% in Mato Grosso, 5% in Para en 7,6% in
96
Rondônia (Margulis S., 2003, pg.13). Dat de veefokkerij bleef verder gaan zonder de overheidshulp kwam doordat de dynamiek van het bezettingsproces in toenemende mate endogeen was geworden (Margulis S., 2003, pg.19). Het had dus een leven op zichzelf gekregen. De economische activiteiten die optraden als de drijvende kracht achter het openen van nieuwe gebieden voor de landbouw- en veeproductie en ontbossing waren dus niet langer afhankelijk van subsidies of transfers van de overheid uit de rest van Brazilië.
"In de jaren ’70 en ’80 was openbaar land in de Amazone voornamelijk bestemd voor kleine agenten door kolonisatieprojecten of ‘spontane’ bezetting. Om verscheidene redenen eindigden deze kleine agenten steeds met het verkopen van hun landen aan meer gekapitaliseerde agenten (Margulis S., 2003, pg.21)". Deze laatsten willen land, dat klaar is voor productief gebruik, kopen van de kleine veehouders wanneer de prijs die ze ervoor moeten betalen kleiner of gelijk is aan de netto actuele waarde die ze kunnen verkrijgen uit het geplande landgebruik (Margulis S., 2003, pg.22). De potentiële winst die kan verkregen worden uit het fokken van vee is uiteindelijk de ultieme onderliggende factor van ontbossing achter de beslissing door de initiële agenten en de uiteindelijke kopers om land kaal te kappen en het om te vormen in weideland. Zonder het winstmotief zou de interesse in het kopen van kaalgekapte gebieden lager zijn en dus resulteren in minder ontbossing.
"De hoofdverklaring waarom veefokkerij zich uitbreidt in de Amazone is dat het een winstgevende onderneming is met een laag risico. De veefokkers hebben veel gemeen met de kapitalisten-ondernemers van wie de belangrijkste doelstelling het continu uitbreiden van hun onderneming is met het oog op het maximaliseren van hun winst, in plaats van te wachten op de directe en indirecte baten die de overheid levert (Margulis S., 2003, pg.49)". Zolang dat veefokken competitief en economisch leefbaar blijft, zullen veehouders bereid zijn om land te blijven kopen van de oorspronkelijke bezetters. Momenteel maken fiscale aanmoedigingen geen deel meer uit van de factoren die de winstgevendheid van de sector en ontbossing in de Amazone verklaren. Een groot deel van de huidige ontbossing is het resultaat van veefokkerijen op medium- en grote schaal (Margulis S., 2003, pg.xi). De veehouderij met zijn weidegronden drukt echter wel een heel zware stempel op het regenwoud. De grote en mediumgrote fokkerijen worden geacht verantwoordelijk te zijn voor 70 tot 75% van alle ontbossing in de Braziliaanse Amazone (Laurance W., F., 1999, pg.113; Fearnside, P., M., 2005, pg.680).
97
5.3.4 Resultaten van Geist en Lambin Aangezien in hoofdstuk 3 uitvoerig gebruikt gemaakt werd van de studie van Geist en Lambin, wordt hieronder beschreven tot welke besluiten zij in hun studie kwamen voor de Amazone. In hun studie werd zeer algemeen gewerkt. Geist en Lambin (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001) halen de volgende oorzaken aan voor de ontbossing in de Amazone, zonder ze verder te bespreken of in te gaan op hun relatief belang: de economie-beleid/institutionele tandem; de creatie van weides voor vee; kolonisatie, transmigratie en vestigingen; de uitbreiding van gewasland
en
veefokkerijen
transportinfrastructuur; leningspraktijk
in
combinatie van
met
internationale
de
financiële
uitbreiding instellingen
van om
economische ontwikkeling te promoten; de mentaliteit van ‘kap kaal vooraleer iemand anders het doet’; de uitbreiding van wegen in combinatie met uitbreiding van de markt en vestigingen; en kapitaalgedreven ontbossing (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001).
5.4 Oplossingen om de ontbossing af te remmen 5.4.1 Certificatie In Brazilië bestaat het certificatieschema CERFLOR (Sistema Brazileiro de Certificação Florestal). Het is een relatief jong schema dat voor het eerst voorgesteld werd in 1991, maar slechts in werking trad in maart 2003 (Ozinga S., 2004, pg.62). Voordien werd in Brazilië reeds gebruik gemaakt van FSC, dat er tegen het jaar 2000 reeds 666 000 hectare bos certificeerde (FAO, 2001b, pg.414). "De toename van FSC-certificaten in Brazilië had enkele leiders van de bosindustrie, die ontevreden waren met de FSC standaarden ertoe aangezet nationale standaarden te creëren voor bosbeheer en ‘chain of custody’ systemen (supra, pg.64) (Ozinga S., 2004, pg.62)". Samen met de Braziliaanse overheid ontworpen ze CERFLOR. Het schema heeft de bedoeling om zowel aangeplante als natuurlijke bossen in Brazilië te certificeren, maar certificatie was in 2004 nog maar enkel mogelijk voor plantages, waarvan er nog niet veel gecertificeerd zijn (Ozinga S., 2004, pg.62).
CERFLOR heeft een aantal negatieve aspecten. Het is een systeem dat door de industrie gedomineerd is zonder evenwichtige deelname van alle belanghebbenden (Ozinga S., 2004, pg.25). Het gebrek aan transparantie is ook een ernstig probleem aangezien zelfs de standaard niet gratis beschikbaar is, maar moet gekocht worden. Binnen het schema is er ook geen duidelijke herkenning van de rechten van de inheemse bevolking. Door deze vele negatieve
98
punten heeft CERFLOR bovendien geen productlabel gekregen (Ozinga S., 2004, pg.25). Er moeten duidelijk nog veel aanpassingen gedaan worden aan CERFLOR om een invloed te kunnen uitoefenen op de ontbossing in het Amazonegebied.
5.4.2 Agroforestry In de recentste jaren is agroforestry tevoorschijn gekomen als zijnde een van de meest veelbelovende alternatieve landgebruiken voor het Amazonebekken (Clement C. et al., 1998, pg.v). De sleutel tot duurzame landbouw in de Amazone is immers diversiteit aangezien de bodem er te arm is voor monocultuur (Lodoen D., 2000, pg.31). Frey (Frey E., F., 2002) stelt dat het uitvoeren van agroforestry in sommige gebieden van de Amazone het ontginnen van land zal minimaliseren, terwijl men nog steeds de boer toelaat zichzelf en zijn familie te voorzien.
Agroforestry is een oude praktijk in de Amazone. Vele inheemse mensen planten een mix van bomen en jaargewassen op hun velden, en traditionele kleine landbouwers hebben een rijk assortiment aan bomen, struiken, en kruidachtige planten in hun tuinen (Clement C. et al., 1998, pg.5). Landbouwers in gebieden van de Amazone zijn aan het experimenteren met een brede reeks van vaste gewassen en gewascombinaties. "Er werd een totaal van 111 verschillende vormen van agroforestry gevonden in een onderzoek van 142 policulturele velden in de Braziliaanse Amazone. Deze bevindingen onthullen een veelbelovende toekomst voor de verdere ontwikkeling van agroforestry in de Amazone. Ze onthullen ook dat de Amazone een lapwerk is van ecologische systemen en economische mogelijkheden. Een ‘typische’ boerderij bestaat er niet (Clement C. et al., 1998, pg.9)".
Ondanks zijn veelbelovendheid neemt agroforestry momenteel maar een klein gebied in, vergeleken met extensievere landgebruiken zoals houtkap, zwerflandbouw en weides voor vee die ontbossing en bosdegradatie veroorzaken. (Clement C. et al., 1998, pg.v). Momenteel is agroforestry zo goed als afwezig op veefokkerijen, zelfs als omheining, voornamelijk door het frequent gebruik van vuur om onkruid binnen de perken te houden en om de grasgroei aan te moedigen (Clement C. et al., 1998). De geringe toepassingen van agroforestry zijn het gevolg van een aantal beperkingen in de Amazone.
99
Clement (Clement C. et al., 1998) stelt dat "socio-economische factoren de primaire beperkingen zijn om verder agroforestry te ontwikkelen in de Braziliaanse Amazone. Commerciële rentevoeten in Brazilië zijn te hoog voor de boeren en ondernemers die geïnteresseerd zijn in het vervaardigen van landbouwproducten. Een klein aantal van de door de overheid gesubsidieerde kredietprogramma’s hebben effectief agroforestry als beoogd doel (Clement C. et al., 1998, pg.ii)".
"Een andere beperking in de Braziliaanse Amazone om agroforestry toe te passen is een gebrek aan informatie over kosten en prijzen. Doorheen de Braziliaanse Amazone is er een opmerkelijk gebrek aan informatie over lokale en regionale prijzen voor agroforestry producten, en over de kosten van produceren, verwerken en marketing van deze producten. Dit informatie vacuüm verhindert regionale en staatsbanken om krediet te leveren aan agroforestry, en gaat dus de toepassing van dit landgebruik door boeren beperken (Clement C. et al., 1998, pg.iii)".
5.4.3 Ecotoerisme Ecotoerisme in de Amazone is een beginnende activiteit die nog niet systematisch onderzocht werd, en daarom bestaan er weinig relevante data over. Door de huidige grootte van het in stand gehouden gebied van de Amazone, heeft ecotoerisme desalniettemin potentiaal om te groeien, zelfs indien er een verdere afname van het bosgebied zou optreden (Margulis S., 2003, pg.52). Een voorbeeld van een succesvol ecotoeristisch programma in de Amazone werd reeds beschreven in deze scriptie (supra, pg.85).
Schattingen beschouwen dat het potentiaal voor ecotoerisme in de Amazone hoogstens equivalent zou zijn aan het huidig potentiaal van dezelfde activiteit in het Pantanal gebied van Brazilië, waar er een geconsolideerde ecotoerisme sector bestaat in een biotoop dat bijna totaal in stand gehouden is, de thuis is van een rijkdom aan biodiversiteit en waterbronnen, en dus een grote aantrekking heeft voor dit type toerisme (Margulis S., 2003, pg.53). Er werd ook verondersteld dat de groeiende vraag naar ecotoerisme kan leiden tot groei in beide biotopen zonder dat een gebied het andere negatief beïnvloedt. "Gebruik makend van data over het maximum potentiaal van ecotoeristische activiteit in Mato Grosso do Sul, werd een cijfer van US$ 9 per hectare bereikt, dat het netto verlies aan inkomsten weerspiegelt dat de nietontwikkeling van ecotoerisme zou meebrengen in de Amazone (Margulis S., 2003, pg.53)".
100
ALGEMEEN BESLUIT
In deze scriptie werden de economische aspecten van de ontbossing van de regenwouden onderzocht. Er bestaat in de wetenschappelijke wereld geen eensgezindheid over de definities en hoeveelheden van ontbossing en regenwouden. Op basis van data van de FAO werd berekend dat het totaal wereldareaal regenwouden in 2000 gelijk was aan 953 miljoen hectare. Hiervan lag 61,94 % in Zuid-Amerika, 22,62 % in Afrika, 10,20 % in Azië, 3,37 % in Oceanië en 1,87 % in Noord- en Centraal Amerika. Bij de berekening van de hoeveelheid ontbossing werd een raming gemaakt op basis van de hoeveelheid vermindering in de bosbedekking. Plaatsen die tussen 2000 en 2005 de grootste jaarlijkse netto vermindering in bosbedekking gekend hebben, vallen grotendeels samen met de tropische regenwouden. De druk op de regenwouden is dus enorm groot aangezien wanneer er ontbossing optreedt, het meestal in de tropische regenwouden is. Bovendien blijkt er een duidelijke toename van de vermindering in bosbedekking over de jaren heen, wat een weerspiegeling is van een toegenomen ontbossing. In Zuid-Amerika is de ontbossing het grootst. Tussen 1990 en 2000 nam de bosbedekking er af met 37 miljoen hectare, en in de periode 2000 tot 2005 was dit reeds 55 miljoen hectare, en dit op de helft van de tijd. Het is dus duidelijk dat de ontbossing van de tropische regenwouden een groot probleem is, waar recent geen verbetering in gekomen is, maar in tegendeel nog verergerd is.
Dat de regenwouden stilaan verdwijnen is een probleem van wereldbelang. Regenwouden leveren tal van baten die door ontbossing, samen met de bomen verdwijnen en negatieve economische gevolgen meebrengen.
Regenwouden hebben een hydrologische functie: ze recycleren water door het op te nemen en te laten verdampen, waardoor het terug in de atmosfeer komt en regen vormt. Op die manier regelen ze het plaatselijk klimaat door te zorgen voor een hoge vochtigheid en het binnen de perken houden van de hoge temperatuur. Bossen zorgen er ook voor dat het regenwater wordt opgevangen en niet rechtstreeks op de bodem invalt. Door ontbossing wordt het regenwater niet meer onderschept en wordt bodemerosie veroorzaakt met sedimentatie tot gevolg. Ontbossing heeft als gevolg dat deze functies niet meer kunnen uitgevoerd worden, en geeft aanleiding tot economische verliezen door overstromingen en droogtes, een daling van de
101
bodemvruchtbaarheid en - productiviteit die leiden tot verminderde landbouwopbrengsten en een onderbreking van de productie van hydro-elektriciteit. Ontbossing creëert door de verstoring van de hydrologische cirkel aanzienlijke economische verliezen.
Een andere functie die regenwouden vervullen is de regulering van het wereldklimaat door de afzondering van koolstof uit de atmosfeer en de opslag ervan in de bomen door middel van fotosynthese. Het gevolg van ontbossing is een daling van beide functies waardoor het broeikaseffect verergert met als gevolg een klimaatverandering, dat nefast is op economisch vlak:
overstromingen,
orkanen
en
droogte;
vernielingen
van
infrastructuur,
landbouwopbrengsten en huizen; en over de hele wereld een afname van de landbouwproductiviteit en de samenstelling van de vegetatie. Een belangrijke vaststelling is dat zelfs indien de volwassen bomen verwijderd worden en vervangen worden door jonge bomen die veel koolstofdioxide (CO2) opnemen om te groeien, er nog een netto emissie gaat zijn. Dit komt omdat de verwijderde volwassen bomen de opgeslagen koolstof vrijlaten en zo een bron worden aan CO2. Er moet dus voor gezorgd worden dat bomen blijven staan zodat ze zo lang mogelijk de koolstof kunnen opslaan. Dankzij het Kyoto Protocol kunnen landen met regenwouden inkomsten verkrijgen uit het behoud van hun regenwouden en hebben ze een aanmoediging om deze bossen te beschermen.
De biodiversiteit in de tropische regenwouden is groot en zorgt ervoor dat ze een hoge waarde hebben als genetische bron voor nieuwe geneesmiddelen. De potentiële opbrengsten die de ontwikkelingslanden hieruit kunnen verkrijgen zijn aanzienlijk, omdat sommige soorten inheems en dus nergens anders te vinden zijn. Ontbossing zorgt voor afname van de biodiversiteit, waardoor potentieel zeer waardevolle geneesmiddelen verloren gaan. Doordat vele soorten inheems zijn leidt de plaatselijke uitroeiing ook tot een uitroeiing op wereldvlak. Het meest verontrustende aspect is dat het grootste deel van de biodiversiteit in de tropische regenwouden zelfs nog ongekend en onbestudeerd zijn. Bovendien is het zo dat veel mensen waarde hechten aan de diversiteit van soorten en culturen. Ontbossing gaat de welvaartspositie van talrijke consumenten daarom laten afnemen. Voor het behoud van de biodiversiteit is het ook belangrijk dat de huidige bomen behouden blijven, aangezien er in de secundaire beplanting meestal maar weinig genetische variatie zit, en zo een lagere biodiversiteit ondersteunen.
102
Een groot aantal mensen, zowel diegene die rond als diegene die in de regenwouden leven, zijn van de regenwouden afhankelijk. Landbouwgezinnen die er rondom wonen, halen uit de verkoop van commerciële bosproducten een supplementair inkomen waarop ze kunnen terugvallen in tijden van een mislukte oogst of landbouwtekorten. Bomen zijn daarom dikwijls zeer belangrijk als economische buffer en veiligheidsnet. Het belang van bos en niet-hout bosproducten (NWFP) voor de kwaliteit van het leven voor een zeer groot aantal arme plattelandsmensen in tropische ontwikkelingslanden is dus onbetwistbaar, ook al zijn ze er niet volledig afhankelijk van. De mensen die in de regenwouden leven zijn echter wel volledig afhankelijk van de regenwouden, waardoor de gevolgen van de ontbossing voor hen het grootst zijn. Voor de inheemse volkeren die grotendeels leven van jagen en verzamelen, is het bos de bron van hout en NWFP die ze nodig hebben om te overleven. Door ontbossing zien ze deze bronnen snel inkrimpen. De kennisrijkdom die deze inheemse volkeren door de eeuwen heen hebben opgebouwd, is zeer waardevol. Het bestuderen van hoe stammen het bosecosysteem gebruiken is een dringende zaak, zodat deze kennis niet onomkeerbaar verloren gaat. De regenwoudmensen die het bos appreciëren en niet vernietigen verdwijnen, waarbij ook het duurzaam gebruik van het bos. Dit wordt vervangen door onduurzame praktijken die een verdere toename van de ontbossing veroorzaken. Tenslotte brengt ontbossing een aantal schendingen van rechten van de inheemse bevolking met zich mee.
Tropische regenwouden hebben een productiefunctie: ze produceren hout en niet-hout bosproducten. De productie van deze goederen is enorm en levert een grote tewerkstelling, inkomen en vermindering van de armoede. De productie is noodzakelijk voor de inheemse bevolking die ze gebruikt om te overleven en om te verkopen. Ook kunnen er aanzienlijke financiële inkomsten verkregen worden uit de export van deze goederen. Landen met tropische regenwouden hebben ook een veel grotere uitvoer dan invoer van bosproducten. Hout krijgt de meeste aandacht, maar de opbrengsten die uit NWFP kunnen verkregen worden zijn meestal nog groter.
Wanneer er ontbossing optreedt kan men in de toekomst geen inkomsten meer halen uit de productie van houtproducten. Wanneer bossen omgevormd worden in een ander landgebruik kan het hout eventueel verkocht worden en kunnen de plaatselijke en nationale economie er op korte termijn inkomsten uit halen. Er zijn echter op de lange termijn negatieve gevolgen, aangezien er geen houtproducten meer zullen zijn in het gebied. Potentiële problemen als
103
gevolg van ontbossing zijn een tekort aan industrieel hout, brandhout en andere houtproducten. De ondergang van de regenwouden betekent ook het einde van de inkomsten uit de internationale handel in hout uit de regenwouden. Met betrekking tot niet-hout bosproducten kan gezegd worden dat het over het algemeen arme gezinnen zijn die het meest afhangen van NWFP als bron van voedsel, veevoeder, medicijnen, gommen, harsen en bouwmateriaal. Ontbossing zorgt voor een productieafname, waardoor het vooral de arme inheemse bevolking is die de nadelen ervan zal ondervinden, aangezien ze geen of onvoldoende alternatieven hebben om van te leven. Het belangrijkste deel van de NWFP wordt gebruikt door gezinnen of plaatselijk verkocht, terwijl enkele op de exportmarkten terecht komen. Door het gebrek aan statistieken voor NWFP lijkt het of ze maar weinig economische waarde hebben. Er zou een duidelijke registratie moeten komen zodat de waarde zichtbaar wordt en mensen aangemoedigd worden om de regenwouden te behouden. Nu lijkt het immers dat ontbossing meer opbrengt dan de bomen te laten staan om de NWFP te oogsten.
Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat ontbossing tal van economische verliezen met zich meebrengt en voor een afname van de welzijns- en welvaartspositie zorgt. Het specifiek belang van de tropische regenwouden ten opzichte van andere bossen, ligt erin dat ze de grootste biodiversiteit ter wereld hebben, er de grootste hoeveelheid koolstof in opgeslagen ligt, ze de grootste mogelijkheid hebben om koolstof op te nemen, en veel meer hout en niethout bosproducten leveren dan de gematigde bossen en tropische bossen die geen regenwouden zijn. Het is dus duidelijk dat tropische regenwouden een grote economische waarde hebben. Toch treedt er op grote schaal ontbossing op.
Verklaringen van deze ontbossing zijn complex, er is niet één factor die de hoofdverantwoordelijke is voor de ontbossing in de tropische regenwouden. Ook niet elke ontbossing wordt gedreven door dezelfde oorzaken. Op zoek gaan naar dé oorzaak van ontbossing is niet mogelijk, het ontbossingproces is immers niet het resultaat van één oorzaak, maar het gevolg van een complexe interactie aan oorzaken. Er bestaat dus geen universeel verband tussen tropische ontbossing en haar oorzaken. In de literatuur vindt men dat ontbossing het gevolg is van verschillende combinaties van oorzaken, afhankelijk van de beschouwde plaats. In deze scriptie werd op basis van een studie van Geist en Lambin nagegaan welke factoren het meest naar voor komen als de oorzaken van ontbossing. Er blijkt
104
dat economische factoren een belangrijke oorzakelijke factor zijn in het ontbossingproces, namelijk de belangrijkste onderliggende factor. In de literatuur wordt dikwijls aangehaald dat zwerflandbouwers en de natuurlijke bevolkingsdruk de primaire oorzaken zijn van de tropische ontbossing. Onderzoek wees echter uit dat dit een misverstand is. Zwerflandbouw komt hoofdzakelijk als oorzaak voor in combinatie met andere onmiddellijke factoren, zoals houtextractie en de uitbreiding van de infrastructuur. Eerder permanente bebouwing en veeweides, dus uitbreiding van de landbouw, zijn de onmiddellijke oorzaken van ontbossing. De studie wees ook uit dat er te veel nadruk gelegd wordt op de bevolking als oorzaak van de ontbossing. De bevolking is de minst belangrijkste afzonderlijke factor die de ontbossing verklaart en komt dus meestal voor in combinatie met andere onderliggende factoren.
Aangezien er zo veel oorzaken zijn van ontbossing, en in elk tropisch regenwoud in een ander gebied de oorzaken anders zijn, is het niet mogelijk om een universeel beleid te vinden om het ontbossingprobleem op te lossen. De oplossing dient in tegendeel per specifieke plaats ontworpen te zijn, in overeenstemming met de oorzaken. Aangezien ontbossing het best verklaard wordt door meerdere factoren, zal het ook nodig zijn om meerdere oplossingen te combineren, die aangepast zijn aan de specifieke oorzaken in een gebied. In deze scriptie werd er voor gekozen om certificaten, agroforestry en ecotoerisme te bespreken als mogelijke oplossingen om de ontbossing te verminderen. Deze werden gekozen omdat economische oorzaken, en vooral de uitbreiding van de landbouw de voornaamste oorzaken zijn van ontbossing. Er bleek dat deze oplossingen een groot potentiaal hebben om de ontbossing in de regenwouden af te remmen, maar er momenteel hun kracht nog niet bewezen hebben.
Dat deze oplossingen de ontbossing kunnen afremmen kan als volgt verklaard worden: certificatie kan ervoor zorgen dat er een differentiatie bestaat voor consumenten tussen hout dat op een ecologisch en sociaal aanvaardbare manier geproduceerd werd, en ander hout. Consumenten kunnen via de markt hun voorkeur voor bosbehoud uiten door de vraag naar gecertificeerde producten. Bij certificatie wordt het bos immers op een duurzame wijze beheerd, waardoor in de toekomst het bos zijn functies nog kan vervullen door een verbeterd behoud van het bosecosysteem en er minder ontbossing zal optreden. Ondanks het feit dat de certificaten ontstaan zijn als middel om de tropische ontbossing tegen te gaan, is het vooral zo dat de certificaten gebruikt worden in gematigde en noordelijke bossen. Bij agroforestry is het zo dat dankzij de grotere beschikbaarheid aan brandhout en voedsel, en het afgenomen
105
arbeidsaanbod voor de houtkap de ontbossing kan afnemen. Ondanks de hoge winsten die agroforestry kan meebrengen, krijgt in de praktijk zwerflandbouw de voorkeur, aangezien de landbouwers door onzekerheid een zeer hoge discontovoet hebben. Ze gaan daarom weinig belang hechten aan de winst op lange termijn van agroforestry, maar in tegendeel wel aan de winsten op korte termijn van zwerflandbouw. Een uitdaging naar de toekomst toe is dat het beleid ervoor moet zorgen dat de landbouwers een lagere discontovoet zouden hebben, zodat agroforestry voor hen aantrekkelijk wordt en de financiële prikkel tot ontbossing wegvalt. Ecotoerisme is een manier om economische inkomsten en ontwikkeling te verkrijgen, door het tegelijk beschermen en behouden van de regenwouden. Er is een hoog potentiaal aangezien er in de geïndustrialiseerde landen een hoge en toenemende vraag naar natuurgebaseerde vakanties is. Ecotoerisme kan via een verhoogde tewerkstelling en hieraan verbonden hogere inkomsten een toegenomen levensstandaard meebrengen voor de plaatselijke bevolking. Om dit te kunnen realiseren moeten er wel twee voorwaarden voldaan zijn: de eerste voorwaarde is de deelname van de plaatselijke bevolking aan ecotoerisme, en de tweede is een evenwichtige verdeling van de baten over de plaatselijke bevolking. Er is echter slechts weinig tot geen empirisch bewijs dat de huidige ecotoeristische industrie aan deze voorwaarden voldoet.
Er werd hier bewust gekozen om niet te pleiten om de ontbossing ‘stop te zetten’, maar wel ‘af te remmen’. De ontbossing kan immers onmogelijk volledig stopgezet worden, er zal altijd ontbossing blijven optreden doordat zowel ontbossing als inspanningen voor het behoud van de regenwouden gedreven worden door economische motieven. Regenwouden zullen steeds blijven gekapt worden door de landbouwers, aangezien de mensen er voedsel nodig hebben. Om het cru te zeggen: mensen kunnen nog steeds geen bomen eten. Ze hebben in economisch gezichtspunt geen andere optie dan de bomen van het regenwoud te kappen. Ze moeten immers zien te overleven. Naar de toekomst toe moet er dus getracht worden om een evenwicht te vinden tussen de menselijke behoeften, een duurzaam milieubeleid, ontbossing en het behoud van de regenwouden. Het is duidelijk dat er nog een heel lange weg af te leggen is zowel op politiek als economisch vlak, om dit evenwicht te bereiken. Een politieke wil en een diepgaande economische analyse zijn hierbij onontbeerlijk.
106
LIJST VAN DE GERAADPLEEGDE WERKEN ALBERNAZ A., K., M., DA COSTA C. en LAURANCE, W., F., 2001, Is deforestation accelerating in the Brazilian Amazon?, in: Environmental Conservation, jg. 28, nr. 4, 2001, pg. 305–311, URL:
. (12/06/2006).
AMELUNG T. en DIEHL M., 1992, Deforestation of Tropical Rain Forests, Economic Causes and Impact on Development, Kieler Studien 214, Institut für Weltwirtschaft an der Universität Kiel, Mohr, Tübingen, 157 pg.
ANDERSEN L., E., 1997, Modelling the Relationship between Government Policy, Economic Growth, and Deforestation in the Brazilian Amazon, Working Paper 2, Department of Economics, University of Aarhus, 36 pg., URL: < http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=54986>. (11/06/2006).
ANDERSON A., BARRETO P., NOGUERON R., SALOMAO R. en SOUZA C., 2006, Human Pressure on the Brazilian Amazon Forests, World Resources Institute Report, 84 pg., URL:. (10/06/2006).
ANGELSEN A., 1995, Shifting Cultivation and “Deforestation”: A Study from Indonesia, in: World Development, vol. 23, oktober 1995, nr. 10, pg.1713-1729, URL : < http://www.sciencedirect.com/science?_ob=ArticleURL&_aset=V-WA-A-W-AMsSAYWA-UUW-U-AAVEEZAZBY-AAVDCVWVBY-YZBZBUBYV-AU&_rdoc=1&_fmt=summary&_udi=B6VC6-3YCMM4R14&_coverDate=10%2F31%2F1995&_cdi=5946&_orig=search&_st=13&_sort=d&view=c& _acct=C000043466&_version=1&_urlVersion=0&_userid=794998&md5=3ed6cad3f80888ca 0cc145cfdddf9d1b>. (27/02/2006).
ARNOLD M. en BYRON N., 1997, What Futures for the People of the Tropical Forests?, Working Paper CIFOR nr.19, november 1997, pg.1-16, URL : . (08/04/2006).
ATKINSON G., 2002, Biodiversity: An Economic Approach, The London School of Economics and Political Science, URL : < http://www.fathom.com/course/21701792/session1.html >. (30/03/2006).
X
ATTENBOROUGH, D., BEAZLEY, M. en COLLINS M., 1995, The last rain forests, World Conservation Atlas, Oxford University Press, New York, 200 pg.
ATYI R., E. en SIMULA M., 2002, Forest Certification : Pending Challenges for Tropical Timber, ITTO Technical Series 19, Yokohama, International Tropical Timber Organization, 66 pg., URL : < http://www.itto.or.jp/live/Live_Server/192/ts19e.pdf>. (13/05/2006).
BEER J., HARMAND J., M., HARVEY C., A., IBRAHIM M., JIMENEZ F. en SOMARRIBA E., 2003, Service functions of agroforestry systems, FAO, URL:. (24/05/2006).
BRACK D., MARIJNISSEN C. en OZINGA S., 2002, Controlling imports of illegal timber: Options for Europe, Summary, Fern, 12 pg., URL:. (13/05/2006).
BROWN K., 1992, Carbon Sequestration and Storage in Tropical Forests, CSERGE GEC Working Paper 92-24, Centre for Social and Economic Research on the Global Environment, University of East Anglia, 25 pg., URL:. (27/02/2006).
BROWN, K. en PEARCE, D., W., 1994, The Causes of Tropical Deforestation, The economic and statistical analysis of factors giving rise to the loss of the tropical forests, University College London Press, London, 338 pg.
CANVAS, 2004, OverLeven, Tropisch hout, Canvas reportage 2 mei 2004, 42 minuten.
CARVALHAES, M., A., DI STASI, L., C., KAKINAMI, S., H., OLIVEIRA, G., P., QUEIROZ-JUNIOR, M., REIS, M., S. en TIEN, O., S., 2002, Medicinal plants popularly used in the Brazilian Tropical Atlantic Forest, in: Fitoterapia, vol.73(2), februari 2002, pg.69-91. URL:.(30/03/2006).
CASEY J., F. en CAVIGLIA J., L., 2000, Deforestation and Agroforestry Adoption in Tropical Forests: Can we Generalize?, Some Results from Campeche, Mexico and Rondônia, Brazil, pg.1-28. URL:. (24/05/2006).
XI
CASEY J., F., 2004, Agroforestry adoption in Mexico: using Keynes to better understand farmer decision-making, in: Journal of Post Keynesian Economics, lente 2004, vol. 26, nr. 3 , pg.505-521, URL:. (24/05/2006).
CESAR H., S., J., JANSSEN M., A. en VAN BEUKERING P., J., H., 2002, Economic valuation of the Leuser National Park on Sumatra, Indonesia, in: Ecological Economics, vol. 44, februari 2003, pg.43-62. URL: < http://www.sciencedirect.com/science?_ob=ArticleURL&_aset=V-WA-A-W-AMsSAYWW-UUA-U-AAVEEZBCAZ-AAVDCVVBAZ-YZBDUYZYB-AU&_rdoc=1&_fmt=full&_udi=B6VDY-47S6PRG1&_coverDate=02%2F28%2F2003&_cdi=5995&_orig=search&_st=13&_sort=d&view=c&_ acct=C000043466&_version=1&_urlVersion=0&_userid=794998&md5=990629966dd3c8d3 10ae5ab221b00838>. (20/03/2006).
CHOMITZ K., M. en KUMARI K., 1998, The Domestic Benefits of Tropical Forests: A Critical Review, in: The World Bank Research Observer, vol.13, nr.1, februari 1998, pg.13– 35, URL:. (18/03/2006).
CIFOR, 2006, website CIFOR, URL:. (30/03/2006).
CLEMENT C., CURRENT D., DUBOIS J., LUTZ E. en SMITH N., 1998, Agroforestry Experiences in the Brazilian Amazon : Constraints and Opportunities, The Pilot Program to Conserve the Brazilian Rain Forest, World Bank, 67 pg., URL:. (24/05/2006).
COLVIN J., G., 1996, Indigenous ecotourism: The Capirona programme in Napo Province, Ecuador, in: Unasylva, Forest conservation and utilization, vol. 187, 1996, 64 pg., URL: . (30/05/2006).
CONRAD J., M., FERRARO P., J. en UCHIDA T., 2005, Price Premiums for Eco-friendly Commodities: Are ‘Green’ Markets the Best Way to Protect Endangered Ecosystems?, in: Environmental & Resource Economics, vol.32, nr.3, november 2005, pg. 419–438, URL:.(13/05/2006).
XII
CORLETT R., T., en PRIMACK, R., B. 2005, Tropical rain forests, an ecological and biogeographical comparison, Blackwell Publishing, 336 pg.
DANKERS C., 2003, Environmental and Social Standards, Certification and Labelling for Cash Crops, Technical Paper 2, FAO, Commodities and Trade, 103 pg., URL :. (14/05/2006).
DAWSON T., P., MILNE R. en PATENAUDE G., 2005, Review, Synthesis of remote sensing approaches for forest carbon estimation: reporting to the Kyoto Protocol, in: Environmental Science & Policy, vol. 8, 1 april 2005, pg. 161-178, URL: . (24/03/2006).
DESHLER D., D., LASSOIE J., P., LEE D., R., SCHELHAS J., W. en STEM C., J., 2002, Community Participation in Ecotourism Benefits: The Link to Conservation Practices and Perspectives, in: Society and Natural Resources, vol.16, nr.7, augustus 2003, pg.387–413. URL:.(24/03/2005).
DESHLER D., J., LASSOIE J., P., LEE D., R. en STEM C., J., 2003, How 'Eco' is Ecotourism? A Comparative Case Study of Ecotourism in Costa Rica, in: Journal of Sustainable Tourism, vol. 11, nr. 4, 2003, pg.322-347, URL:. (29/05/2006).
DONOVAN D. en PURI R., 2004, Asia’s Tropical forests in a Changing Global Context : Can expert-led policy-making Cope with Change ?, in: Tropical Forests in a Changing Global Context, Royal Academy of Overseas Sciences, Brussel, 2005, pg. 61-92.
DOWNING T., E., GARCIA-DOWNING C., HECHT S., B. en PEARSON H., A., 1992, Development or Destruction, The conversion of Tropical Forest to Pasture in Latin America, Westview Press, , 405 pg.
FAO, 1999, FAO forestry, in: Unasylva, Non-wood forest products and income generation, nr. 198, 1999, 71 pg., URL: (21/04/2006).
XIII
FAO, 2001a, Global ecological zoning for the global forest resources assessment 2000 final report, Rome, URL:. (28/02/2006).
FAO, 2001b, Global Forest Resources Assessment 2000, Main Report, FAO Forestry Paper 140, , 479 pg., URL:.(27/02/2006).
FAO, 2001c, State of the world’s forests 2001, 181 pg., URL:.(28/02/2006).
FAO, 2005a, State of the world’s forests 2005, 153 pg., URL:. (27/02/2006).
FAO, 2005b, FAO Yearbook Forest products 2003 (1999-2003), FAO Forestry Series nr.38, FAO Statistics Series nr.184, 243 pg., URL:. (08/04/2006).
FAO, 2005c, Trends in wood products 1961-2003, 55 pg., URL:< ftp://ftp.fao.org/docrep/fao/008/a0142m/a0142m00.pdf>. (08/04/2006).
FAO, 2006a, Global Forest Resources Assessment 2005, Progress towards sustainable forest management Series, FAO Forestry Paper 147, 320 pg., URL:. (01/03/2006).
FAO, 2006b, website FAO Forest Products and Economics Division, URL:<www.fao.org/forestry/site/6366/en>. (21/04/2006).
FEARNSIDE, P., M., 2005, Deforestation in Brazilian Amazonia: History, Rates, and Consequences, in: Conservation Biology, vol. 19, pg. 680-688, URL:. (21/03/2006).
XIV
FREY E., F., 2002, Tropical Deforestation in the Amazon: An Economic Analysis of Rondonia, Brazil, Salisbury University, in: Issues in Political Economy, vol.11, 2002, 17 pg., URL:. (12/06/2006).
GEIST H., J. en LAMBIN E., F., 2001, What Drives Tropical Deforestation ? A metaanalysis of proximate and underlying causes of deforestation based on subnational case study evidence, LUCC Report Series nr. 4, 116 pg., URL:. (27/04/2006).
GEIST H., J. en LAMBIN E., F., 2004, Causes and Pathways of Tropical Deforestation, in: Tropical Forests. A State of the Art at the Turn of the Century, Royal Academy of Overseas Sciences, Brussel, 2004, pg. 59-65.
GORDON A., M., OELBERMANN M. en VORONEY R., P., 2004, Carbon sequestration in tropical and temperate agroforestry systems: a review with examples from Costa Rica and southern Canada, in: Agriculture, Ecosystems and Environment, vol.104, december 2004, pg.359–377, URL:. (24/05/2006).
GOSSLING S., 1999, Ecotourism: a means to safeguard biodiversity and ecosystem functions?, in: Ecological Economics, vol.29, mei 1999, pg. 303-320. URL:. (30/05/2006).
GREENPEACE, 2006, website, URL:. (27/02/2006).
HELLES F., JACOBSEN J., B., NEBEL G. en QUEVEDO L., 2003, Development and economic significance of forest certification: the case of FSC in Bolivia, in: Forest Policy and Economics, vol.7, februari 2005, pg.175– 186. URL:. (13/05/2006).
XV
HELSEN, M., 2004, Eindaanval op groene long ingezet, Het Nieuwsblad, maandag 20 december 2004, pg. 10-11.
HUSAIN S., A., LELE U., PERKINS K., VERISSIMO A., VIANA V. en VOSTI S., 2000, Brazil. Forests in the balance: challenges of conservation with development, world bank operations evaluation department, Evaluation Country Case Study Series, The World Bank, Washington, D.C., 195 pg. URL:. (15/06/2006).
INGLES A. en WOLLENBERG E., 1998, Incomes from the Forest. Methods for the development and conservation of forest products for local communities, CIFOR, 227 pg., URL:. (22/04/2006).
INPE, 2006, URL:. (15/06/2006).
JEPMA C., J., 1995, Tropical Deforestation, A Socio-Economic Approach, Earthscan Publications Limited, London, 316 pg.
KANT, S. en MAHAPATRA, K., 2004, Tropical deforestation: A multinomial logistic model and some country-specific policy prescriptions, in: Forest Policy and Economics, vol.7, januari 2005, pg.1-24, URL:. (24/03/2006).
KIKER C., F. en PUTZ F., E., 1996, Methodological and ideological options, Ecolocical certification of forest products: Economic challenges, in: Ecological Economics, vol. 20, januari 1997, pg. 37-51, URL:. (13/05/2006).
KILL J., 2001, Sinks in the Kyoto Protocol, A Dirty Deal for Forests, Forest Peoples and the Climate, Fern Briefing Note, 17 pg., URL:. (24/03/2006).
XVI
KRAMER R., A., PATTANAYAK S., RICHTER D., D. en SHARMA N., P., 1995, Ecological and Economic Analysis of Watershed Protection in Eastern Madagascar, in: Journal of environmental management, jg.1997, vol. 49, pg.277-295, URL:. (22/03/2006).
LANLY J.-P., 2003, Deforestation and forest degradation factors, URL:.(14/03/2006).
FAO,
LAURANCE W., F., 1999, Reflections on the tropical deforestation crisis, in: Biological Conservation, vol. 91, december 1999, pg. 109-117, URL:.(16/03/2005).
LEWIS S., L., 2005, Review, Tropical forests and the changing earth system, in: Philosophical Transactions of the Royal Society B: Biological Sciences, vol. 361, nr.1465, 29 januari 2006, pg. 195-210, URL:< http://www.journals.royalsoc.ac.uk/link.asp?id=p086w21035r437u6>. (14/03/2006).
LODOEN D., 2000, Trees of change, Corporate Report 2000, international centre for research in agroforestry, 73 pg.
MACDICKEN K. en SMITH J., 2000, Capturing the value of forest carbon for local livelihoods: opportunities under the clean development mechanisms of the Kyoto protocol, CIFOR, Bogor, Indonesia, 16pg., URL:. (26/03/2006).
MAGIN G., 2001, Forests of fear. The Abuse of Human Rights in Forest Conflicts, Fern, 48 pg., URL:< http://www.fern.org/pubs/reports/fear.pdf>.(08/04/2006).
MARGULES C. en SARKAR S., 2002, Operationalizing biodiversity for conservation planning, in: Journal of Biosciences, vol. 27, nr. 4, juli 2002, pg. 299–308, URL:. (10/03/2006).
XVII
MARGULIS S., 2003, Causes of Deforestation of the Brazilian Amazon, The World Bank, World Bank Working Paper nr. 22, Washington D. C., 77 pg., URL: < http://wwwwds.worldbank.org/servlet/WDSContentServer/WDSP/IB/2004/02/02/000090341_200402021 30625/Rendered/PDF/277150PAPER0wbwp0no1022.pdf>. (10/03/2006).
MATTHEWS E., MURRAY S., PAYNE R. en ROHWEDER M., 2000, Carbon storage and sequestration, in: Forest Ecosystems, Pilot analysis of global ecosystems, World Resources Institute, Washington DC, pg. 55-59, URL:. (24/03/2006).
MOLUA E., L., 2003, The economics of tropical agroforestry systems: the case of agroforestry farms in Cameroon, in: Forest Policy and Economics, vol. 7, februari 2005, pg.199–211, URL:. (24/03/2005).
MONGABAY, (30/05/2006).
2006,
website
Mongabay,
URL:<
http://rainforests.mongabay.com/>.
OTSUKA K. en SUYANTO S., 2001, From Deforestation to Development of Agroforests in Customary Land Tenure Areas of Sumatra, in: Asian Economic Journal, vol. 15, nr.1, maart 2001, pg.1-17, URL:. (23/04/2006).
OZINGA S., 2004, Footprints in the forest, Current practice and future challenges in forest certification, Fern, 76 pg., URL :. (13/05/2006).
PEARCE D., 2001, How valuable are the Tropical Forests? Demonstrating and Capturing Economic Value as a Means of Addressing the Causes of Deforestation, 12 pg. URL: < http://www.cserge.ucl.ac.uk/TROPICAL%20FORESTS_Parispaper.pdf>. (24/05/2006).
PORTELA R. en RADEMACHER I., 2001, A dynamic model of patterns of deforestation and their effect on the ability of the Brazilian Amazonia to provide ecosystem services, in: Ecological Modelling, vol.143, 15 oktober 2001, pg.115-146. URL:
XVIII
acct=C000043466&_version=1&_urlVersion=0&_userid=794998&md5=342bc43bbbfa0f436 a57471a333a683d>.(22/03/2006).
PRATIWI, 1996, Deforestation and reforestation policy in tropical regions, with special reference to Indonesia, doctoraatthesis, academiejaar 1995-1996, UGent, 375 pg.
RAMETSTEINER E. en SIMULA M., 2002, Forest certification - an instrument to promote sustainable forest management?, in: Journal of Environmental Management, vol. 67, 1 januari 2003, pg. 87–98, URL:.(13/05/2006).
REID J., W., SEDJO R., A. en SIMPSON R., D., 1996, Valuing Biodiversity for Use in Pharmaceutical Research, in: Journal of Political Economy, vol. 104, nr. 1, februari 1996, pg. 163-185, URL:< http://www.jstor.org/view/00223808/di980618/98p0008q/0>. (31/03/2006).
ROPER J., 2001, Forestry Issues, Tropical Forests and Climate Change, 17 pg., URL:.(24/03/2006).
The Royal Society, 2001, The role of land carbon sinks in mitigating global climate change, Policy document 10/01, , 28 pg., URL:. (25/03/2006).
THOMPSON H., Indonesia: Development, Degraded Rainforests and Decreasing Global Biological Diversity, URL: < http://www.vuw.ac.nz/atp/articles/thompson_9609.html >. (30/03/2006).
VAN SOEST D., P., 1998, Tropical Deforestation: An Economic Perspective, proefschrift doctoraat in de Economische Wetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen, 277 pg., URL: < http://irs.ub.rug.nl/ppn/166119326 >. (26/02/2006).
WILCOX B., A., 1995, Tropical forest resources and biodiversity: the risks of forest loss and degradation, in: Unasylva, nr. 181, vol.46, 1995, pg. 43-49, URL: (30/03/2006).
XIX
YOUNG A., 1988, ICRAF Reprint nr. 47, Agroforestry and its potential to contribute to land development in the tropics, herdruk uit: Journal of Biogeography, Blackwell Scientific Publications, vol. 15, 1988, pg. 19-30.
XX
BIJLAGEN Bijlage 1.1 : Eigen berekening van de hoeveelheid tropische regenwouden in 2000 De hoeveelheid tropische regenwouden werd bepaald aan de hand van de volgende formule : (totaal bosgebied)ty x (percentage van het bosgebied dat tropisch regenwoud is)ty = (hoeveelheid tropische regenwouden)ty met : t = jaar 2000, y = land y
De FAO (FAO, 2001b) heeft een verdeling in ecologische zones gemaakt van alle bossen in de wereld. Voor elk land werd weergegeven welk percentage van het bosgebied tot een bepaalde bosklasse behoorde in 2000 (FAO, 2001b, pg.431-434). De landen die volgens de FAO op basis van de ecologische zones tropische regenwouden bezitten, werden ook als dusdanig beschouwd in deze scriptie. Voor al deze landen werd ook bepaald wat het totaal bosgebied was in 2000, op basis van dezelfde studie (FAO, 2001b, pg.391-394).
Door deze data in te vullen in de formule, verkrijgt men bijvoorbeeld voor Brazilië: (543 905 x 1 000 hectare) x (76%) = 413 367,8 x 1 000 hectare
Om de hoeveelheid regenwoud te bekomen in Zuid-Amerika werd de bovenstaande berekening uitgevoerd voor alle Zuid-Amerikaanse landen die regenwouden bezitten, namelijk Argentinië, Bolivia, Brazilië, Colombia, Ecuador, Frans Guyana, Guyana, Paraguay, Peru, Suriname en Venezuela. De bekomen resultaten werden opgeteld, waarna bekomen werd dat er in Zuid-Amerika 589 903,20 x 1 000 hectare aan regenwoud ligt.
Deze zelfde berekening werd ook uitgevoerd voor Afrika, Azië, Noord en Centraal Amerika en Oceanië, wat een totaal wereldareaal regenwouden gaf van 952 551,00 x 1 000 hectare.
Deze berekening kan enkel gemaakt worden voor het jaar 2000, aangezien het percentage aan tropisch regenwoud in een land elk jaar wijzigt door de ontbossing en het percentage enkel beschikbaar is voor 2000.
XXI
Bijlage 3.1 : Ligging van de case studie gebieden in Afrika
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 18)
XXII
Bijlage 3.2 : Ligging van de case studie gebieden in Azië
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 19)
Opmerking: op de kaart werden twee case studies niet aangeduid, namelijk een van Western Samoa Islands en Irian Jaya.
XXIII
Bijlage 3.3 : Ligging van de case studie gebieden in Latijns-Amerika
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 19)
XXIV
Bijlage 3.4: Lijst van onmiddellijke oorzaken
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 7)
XXV
Bijlage 3.5: Lijst van onderliggende oorzaken
XXVI
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 9-10)
XXVII
Bijlage 3.6 : Resultaten van de frequentieanalyse van de onmiddellijke oorzaken
N = aantal cases waar de relatie in voorkomt % = percentage van de in totaal 152 cases waarin de relatie voorkomt (Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 24)
XXVIII
Bijlage 3.7 : Resultaten van de frequentieanalyse van de onderliggende oorzaken
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 33)
XXIX