Colloquium “10 jaar Bosman” Kan het recht het voetbal redden?
KULeuven 20/12/2005
Een economische analyse van 10 jaar Bosman Trudo Dejonghe Lessius Hogeschool Antwerpen
“ The source of the inefficiency in a free-agency market of football players is created by the free riding of large teams on the talent development in the minor teams. The free riding could be mitigated by the transfer fees for the noncontracted players…. A fundamental fact that the court did not consider, at least not explicitly, is that football players do not move around in a common market as long as there are independent leagues. This implies that smaller national leagues in particular cannot afford to keep their most talented players on the free-agency market. Consequently, the transfer fee can be motivated as an instrument to stimulate development of talent in small-market teams... if transfer-fees can be motivated from an efficiency point of view, they are more difficult to motivate from a moral perspective.”(Ericson,2000:214-215)
1. De economische rechtvaardiging van het Bosman arrest. Op 15 december 1995 sprak het Europese Hof te Luxemburg het oordeel uit dat het bestaande transfersysteem in het Europese voetbal strijdig was met de Europese wetgeving. De consequenties van deze uitspraak zijn gekend en worden in het kader van deze bijdrage niet verder besproken. De diverse nationale voetbalfederaties en het overkoepelende UEFA en FIFA vreesden de gevolgen van de uitspraak. Kesenne(1998:511) stelde dat hun vrees door gerenommeerde sporteconomen zoals Gerald Scully en Roger Noll werd weerlegd. Deze Amerikaanse sporteconomen wezen op een, volgens hen, analoge case in de VS. In de jaren zeventig schafte de Baseball Commissioner de “reserve clause”, een systeem vergelijkbaar met het transfersysteem in het Europese voetbal voor 1995, af en verving het door het zogenaamde “free agency” principe. Hun stelling was dat uit empirische en theoretische studies bleek dat het afschaffen van het transfersysteem een goede zaak was voor de Major League Baseball(MLB), met andere woorden het Bosman-arrest en het opheffen van de beperkingen in spelersmobiliteit zou geen negatieve gevolgen hebben. Het centrale argument gebruikt door sporteconomen om elke vorm van transferbeperkingen als niet functioneel te beschouwen is het “Rottenberg (Coase) theorem”(Rottenberg,1956; Coase,1960). Het theorema stelt dat waar de principes van de vrije markt aanwezig zijn de allocatie van eigendomsrechten geen invloed hebben op resultaat van de verdeling van de middelen. Dit theorema transponeren op de sportwereld stelt dat de verdeling van de talenten gelijk zullen zijn in het geval van “reserve clause” of “free agency”. Het Bosman arrest zorgde voor de potentiële mobiliteit van de factoren(spelers) maar de afschaffing in 1
ons land van de 3+2 regel en in de andere EU-landen van gelijkaardige beperkingen maakte pas een grote herallocatie mogelijk. In België schafte de KBVB de beperking voor alle buitenlandse spelers af
1
Volgens deze regel mochten clubs in België in hun ploeg nooit meer dan drie buitenlanders en 2 als voetbalbelg erkende buitenlanders opstellen. De rechtvaardigingsgronden voor deze maatregel waren dat de beste spelers niet allemaal bij een beperkt aantal kapitaalkrachtige teams zouden terechtkomen, het behouden van een minimale nationale identiteit en identificatie van de supporters en er voor zorgen dat uit ieder land een aantal spelers op het hoogste niveau konden uitkomen om een degelijk nationaal elftal te kunnen presenteren. De EU schafte dit verwijzend naar artikel 81 van het EG-verdrag af.(Dejonghe, 2004:232) Dr Trudo Dejonghe Lessius Hogeschool Antwerpen
1
Colloquium “10 jaar Bosman” Kan het recht het voetbal redden?
KULeuven 20/12/2005
2
maar in vele Europese competities bleven er beperkingen voor niet-EU spelers bestaan . De voetbalbonden en het overkoepelende UEFA verdedigden het transfersysteem door te stellen dat het een vorm van herverdeling van de inkomsten was en dat zonder financiële compensaties de clubs hun jeugdopleiding zouden afbouwen. Otto Lenz voorzag in zijn uitspraak(zaak 415/93 van 15 december 1995) mogelijkheden om in de competities op een andere wijze het competitief evenwicht te behouden(Parrish & McArdle,2004). Zo liet hij alternatieve manieren zoals inkomstendeling en het invoeren van een salarisplafond toe. Deze voorstellen werden door de UEFA nooit als een waardig of verwezenlijkbaar alternatief beschouwd. De Europese sporteconomen volgden de Amerikaanse neo-klassieke benadering van het fenomeen sport en gebruikten deze argumenten om aan te tonen dat het Bosman-arrest geen enkel effect zou hebben op de verdeling van de talenten. “Met de Amerikaanse sporteconomen, die kunnen terugblikken op meer dan twintig jaar ervaring met hun vrije spelersmarkt, denk ik dat de afschaffing van het transfersysteem voor de sport een goede zaak is. Wetenschappelijk onderzoek heeft reeds ten overvloede aangetoond dat er geen verband kan worden gelegd tussen de beperkingen van de spelersmobiliteit en een evenwichtige organisatie van de sportcompetitie.”(Kesenne,1998a:512) Het eerste punt, namelijk dat het voor de sport een goede zaak is kan ik volgen maar wat betreft de tweede bewering dat er geen verband kan worden gelegd tussen de beperkingen van de spelersmobiliteit en een evenwichtige organisatie heb ik meer problemen. In de sporteconomische literatuur wordt om het aanwezige competitief evenwicht en de “uncertaincy of outcome” te behouden of te verbeteren de invoering van een vorm van “revenue sharing” voorgesteld. Uit vrees voor een dominantie van de clubs uit de grotere markten vloeien via dit principe financiële middelen van de grotere markten naar de kleinere markten. (Fort & Quirk(1995), El Hodiri & Quirk(1971), Quirk & Fort(1992), Vrooman(1995), Kesenne(1998b;2000), Hoehn & Szymanski(1999), Szymanski & Kuypers(1999), Downward & Dawson(2000), Dobson & Goddard(1998;2001), Fishman(2002), 3 Schmidt & Berri(2002)) . Het probleem is dat in een competitie met sportieve winstmaximalisatie en met de mogelijkheid tot degraderen, de topclubs niet gebaat zijn bij een herverdeling van de inkomsten. De positieve correlatie tussen inkomsten/loonmassa en sportieve prestaties is hier de verklaring voor.Voor het seizoen 2004/05 constateren we voor de Belgische competitie een correlatie tussen budget en sportieve prestaties van 0,70, voor de Nederlandse 0,87 en voor de Engelse 0,75. Als we enkel naar de topposities kijken is de correlatie nog groter met andere woorden de afwijkingen tussen rangschikking en loonmassa/budget vinden we voornamelijk terug in de middenmoot en niet
2
In Spanje kan een club slechts vier niet-EU spelers onder contract hebben en slechts drie mogen op het zelfde moment op het veld staan. De omzeiling gebeurt door de Zuid-Amerikanen een ander statuut te geven.In Italië werd in het seizoen 2002/03 een beperking ingevoerd. De clubs uit de hoogste afdeling mochten pas een nieuw talent uit een niet-EU landen contracteren als ze een niet EU speler verkochten. In de serie B en C waren ze totaal verboden. Deze regel werd in 2004 afgeschaft maar het aantal buitenlandse spelers bleef laag en komen voornamelijk bij de grote topclubs voor. In Duitsland mag men dit seizoen nog vier spelers van buiten de EU opstellen en dit aantal zal volgend seizoen verlaagd worden tot drie. Bepaalde clubs in Duitsland vormen momenteel een protestgroep omdat ze stellen dat de Duitse voetbalbond enkel naar de belangen van het nationale elftal kijkt en de clubs door deze beperkingen hun concurrentiepositie in Europa verliezen. In Frankrijk mag men maximaal vijf niet-EU spelers met uitzondering van de 24 landen waarmee de EU een handelsovereenkomst heeft opstellen. In Engeland zijn er geen beperkingen in aantal maar in kwaliteit. De niet EU-spelers moet de laatste twee jaar 75% van de interlands gespeeld hebben. In Nederland is er een financiële drempel van 150% het gemiddelde jaarinkomen van het vorige seizoen (Dejonghe, 2004:234-235, Vandeweghe, 2005a; Van Heule,2005; Manders,2005) 3 De literatuur omtrent de impact van revenue sharing is zeer uitgebreid en zal in de beperkte context van deze bijdrage niet besproken worden. . Dr Trudo Dejonghe Lessius Hogeschool Antwerpen
2
Colloquium “10 jaar Bosman” Kan het recht het voetbal redden?
KULeuven 20/12/2005
4
aan de top of in de onderste regionen van de rangschikking . Bij een herverdeling van de inkomsten zal voor de topclubs de kans op sportieve winst afnemen wat tevens de verklaring is waarom de 5
topclubs zich een steeds groter deel van de tv-rechten willen toe-eigenen . De meeste sporteconomen fixeerden zich op het Amerikaanse sportmodel en negeerden aanvankelijk de typisch Europese context waarin sport ontstaan en gegroeid is. De financiële structuur van het professionele voetbal bevond zich in vele Europese landen nog in wat Andreff & Staudohar(2002:25), een traditionele Spectator-Subsidies-Sponsors-Local of SSSL-model noemen. De economische impact op het voetbal zorgde voor een vlugge transformatie van sommige competities naar een mondiaal georiënteerde Media-Corporations-Merchandising-Markets-Global of MCMMG-model. De structuren en de diverse overkoepelenden bonden bevonden zich echter nog in het SSSL-model. Wat de sporteconomen over het hoofd zagen waren de belangrijke structurele verschillen tussen de Europese voetbalcompetities en de Amerikaanse Major League Baseball. Het introduceren van het free agency principe en de afschaffing van de meeste beperkingen op het aantal buitenlanders gebeurde in een omgeving die niet op de Amerikaanse leest geschoeid was. De grote verschillen tussen de MLB, waar de meeste sporteconomen naar refereerden, en de Europese voetbalstructuren waren: De MLB: -
-
-
heeft geen rivaliserende leagues en alle clubs zijn, met uitzondering van de Toronto Bluejays, 6 in één land gevestigd . kent “revenue sharing” waarbij de clubs uit de grotere markten een deel van hun inkomsten 7 afstaan aan de clubs uit de kleinere markten bovendien betalen de clubs een “luxury tax” als ze loon/output verhoudingsgewijs teveel spenderen. is een gesloten league met andere woorden geen promoties of degradaties, nieuwe clubs kunnen enkel toetreden na goedkeuring van de league en als ze aan bepaalde territoriale en marktvoorwaarden voldoet de clubs zijn franchises van een overkoepelende league de clubs en de league streven naar winstmaximalisatie
De Europese situatie is totaal anders: -
ieder land heeft een nationale league waardoor rivaliteit tussen de leagues ontstaat er is geen of slechts een beperkte vorm van revenue sharing of salarisplafond aanwezig de Champions League en de nationale en eventuele internationale tv rechten zorgen voor een verdere divergentie tussen de nationale competities de verschillende wetgevingen in de diverse landen zorgen voor bepaalde competitieve voor of nadelen
4
De grootste budgetten in België vinden we terug bij SC Anderlecht, FC Brugge, Standard Luik en RC Genk. In Nederland bij PSV, Ajax en Feyenoord, in Engeland bij Chelsea, Manchester United, Arsenal en Liverpool. In Italië bij de grote vijf, in Spanje bij FC Barcelona en Real Madrid,… 5 Hierbij verwijzen o.a. naar de studies van Deloitte & Touche, Van der Werf & Verlaan(1994), Szymanski & Kuypers(1999), Dobson & Goddard(2001), Hall, Szymanski & Zimbalist(2002), Dejonghe &Vandeweghe(2006). 6 In 2004 verloor Canada haar tweede team, de Montreal Expos. De club reloceerde naar Washington waar het nu onder de naam Washington Nationals speelt. De Canadese clubs verloren door “free agency” een groot deel van hun betere spelers. De wisselkoers met de US$ en de kleine markt maakten dat de club niet meer kon concurreren met de grotere clubs uit de VS. Op 29 september 2004 besliste de Raad van Bestuur dat de club naar Washington zou verhuizen. 7 In 2002 werd $ 169m van de “have” naar de “have-nots” getransfereerd. In 2004 was dit $ 247m en voor 2006 voorspelt de Commissie dat er meer dan $ 300m zal herverdeeld worden. (Horrow, 2005) Dr Trudo Dejonghe Lessius Hogeschool Antwerpen
3
Colloquium “10 jaar Bosman” Kan het recht het voetbal redden?
-
KULeuven 20/12/2005
de clubs zijn geen franchises en toetreding gebeurt door promotie van uit een lagere afdeling sportieve winst of nutsmaximalisatie primeren open competitie met promotie en degradatie waardoor de clubs uit de grotere markten zouden kunnen degraderen en clubs financiële risico’s nemen om niet te degraderen of om te promoveren
We komen later uitgebreider op bovenstaande verschillen en hun economische impact terug maar de divergentie tussen de diverse nationale leagues kon in de bestaande organisatorische structuren van het Europese voetbal voorspeld worden. “Markets in which the freedom to buy and to sell is constrained by the reserve rule or by the suggested alternatives to it do not promise better results than do markets constructed on the postulate of freedom. It appears that free markets would give as good aggregate results as any other kind of market for industries, like the baseball industry, in which ALL FIRMS MUST BE NEARLY EQUAL IF EACH IS TO PROSPER” (Rottenberg, 1956:257(hoofdletters eigen aanpassing)), met andere woorden: de clubs of leagues moet zich in markten met dezelfde grootteorde bevinden.
Dr Trudo Dejonghe Lessius Hogeschool Antwerpen
4
Colloquium “10 jaar Bosman” Kan het recht het voetbal redden?
KULeuven 20/12/2005
2. De gevolgen 2.1. Bosman-arrest en inkomsten in de “Big Five” Het Bosman-arrest en de afschaffing van de beperkingen in mobiliteit gebeurden zonder enige vorm van overgangsperiode en ongeveer gelijktijdig met, zoals op figuur 1 te merken is, de sterke toename van de inkomsten in de grotere voetballanden. Het gevolg was dat de grote competities uit Engeland, Italië, Spanje, Duitsland en Frankrijk, die we verder de “big five” zullen noemen, de vrijgekomen spelers uit de kleinere en onvoorbereide markten konden aantrekken. Eén van de direct waarneembare gevolgen was dat clubs uit de kleinere landen/markten een groot deel van hun activa zagen verloren gaan. De clubs zonder vast kapitaal en met leningen bij de bank zagen op deze wijze hun bankgarantie plotseling verdwijnen. Het afschaffen van de transfergelden maakte bovendien dat de clubs uit de kleinere competities de vertrokken spelers niet direct konden vervangen door evenwaardige talenten. Deze problemen waren in de meeste gevallen van korte duur en hadden enkel hun impact in de directe post-Bosmanperiode en waren gedeeltelijk veroorzaakt door de arrogantie van de bonden/clubs. Ze hadden namelijk de optie van een veroordeling nooit voor mogelijk gehouden en zich niet ingedekt tegen de potentiële gevolgen. Vele clubs dachten hun activaverlies op te vangen door aan spelers langdurige contracten te geven en ze door te verkopen als hun contract nog loopt. Dit leidde de laatste jaren tot nieuwe problemen daar de clubs veel spelers onder contract hadden die niet bruikbaar waren maar wel op de loonlast drukten. De totale inkomsten van de “big five” verdriedubbelde en evolueerde van €1,946 miljard in 1995/96 naar een geschatte €6,370 miljard in 2005/06. Deloitte(2005:14) bepaalde het marktaandeel van de totale competities in de “big five” in de Europese voetbalmarkt op 68%. Ter vergelijking met de cijfers kunnen we de Belgische en de Nederlandse competitie nemen. Het totale budget voor de Nederlandse competitie bedraagt voor 2005/06 €328m en voor België €136m. De volgorde van de leagues vertoont, zoals in onderstaande grafiek weergegeven wordt, een duidelijke constante maar de toenemende convergentie met de Premier League is alarmerend. De recente sterke groei van de inkomsten in de Franse Ligue 1 zijn te wijten aan de verdubbeling van de tv rechten tot €600m die betaalzender Canal Plus betaalt(Sherlock,2005:47).
2250 2000 1750 1500 1250 1000
Engeland Italië Duitsland Spanje Frankrijk
750 500 250
Grafiek 1: De groei van de inkomsten van de “big five” Europese competities: 1995/96-2005/06 (Deloitte & Touche, 2005:13)
Dr Trudo Dejonghe Lessius Hogeschool Antwerpen
5
Colloquium “10 jaar Bosman” Kan het recht het voetbal redden?
KULeuven 20/12/2005
2.2. De “Big five” en de verkeerde reactie van de betere ‘kleinere” competities Het Bosman-arrest en de afschaffing van de 3+2 regel creëerden een unieke situatie. De arbeidsmarkt in de EU kwam open maar de productmarkt bleef gesloten. De spelers eindecontract konden vrij bewegen in de EU-ruimte maar de clubs bleven gebonden aan hun nationale markt. De kleinere clubs gelokaliseerd in de grotere markten kregen een concurrentie voordeel ten opzichte van de grotere clubs in de kleinere markten. De Belgische, Nederlandse, Portugese en Schotse topclubs, om er maar enkele te noemen, kwamen in een ongunstige concurrentiepositie. Clubs zoals SC Anderlecht en FC Brugge, die in de jaren 70-80 op Europees vlak goed presteerden werden/worden “gestraft” omdat ze zich in de kleine markt België bevinden. De grote clubs uit de kleinere landen hadden een front 8 moeten vormen tegen de “big five”. In werkelijkheid kocht de G14 bepaalde van deze clubs, met name Ajax Amsterdam, PSV Eindhoven en FC Porto, om door ze het lidmaatschap aan te bieden en aan andere, zoals SC Anderlecht, te beloven dat ze in de toekomst zouden mogen toetreden. Het opnemen van deze clubs en de potentiële toetredingsbelofte aan anderen is een zeer tactische zet van de clubs uit de topcompetities. Op deze wijze geven ze de topclubs uit de kleinere markten de illusie dat ze bij de “groten” horen of zullen horen en hebben ze de potentiële leiders van de oppositie uit de kleinere leagues geneutraliseerd. 2.3. De Champions League: een aanzet tot divergentie “…an international player transfer system that promotes the free movement of soccer players, which would be in line with the EU integration philosophy, is a death penalty for many European and national leagues… When international quality differences increase, fans in countries with low-quality leagues are worse off, as their leagues becomes less attractive, while fans in high-quality leagues are better off as their leagues become more attractive. International competitions, however, become less exciting.” (Haan e.a., 2002: 3-4)
Het referentiemodel van Haan e.a. (2002) wees op één van de grote tekortkomingen in de Amerikaanse benadering van de professionele sportcompetities. Ze stellen dat in de Europese context de concurrentie niet enkel binnen een league maar ook tussen de leagues plaatsgrijpt en de verschillende leagues substitutiegoederen van elkaar zijn. De topspelers kunnen hierdoor naar de financieel aantrekkelijkste league trekken. Het door hen ontwikkelde referentiemodel stelde dat de internationale migratie in de post Bosmanperiode geen invloed had op het competitief evenwicht IN een nationale competitie maar wel op het competitief evenwicht TUSSEN de leagues. De divergentie in de budgetten tussen de landen zorgden voor een versterking van de topcompetities terwijl de zwakkere competities nog verder verzwakten. In de Europese context werd de Champions League de belangrijkste voetbalcompetitie en de te verdelen geldbedragen namen exponentieel toe. In de periode 1992-99 werden de gelden zuiver op sportieve prestaties verdeeld maar vanaf 1999 werd, uit vrees voor het opstarten van een onafhankelijke European Football League met de topclubs uit de belangrijkste landen, een nieuwe verdeelsleutel opgesteld, waardoor de Europese competities uitgroeiden tot een belangrijke divergerende factor. Het resultaat was dat de topclubs in de diverse nationale competities, die voor de CL al de hoogste budgetten in hun land hadden, hun nationale dominantie verstevigden en het bestaande competitief onevenwicht bevestigden. Sindsdien geldt de verdeelsleutel gebaseerd op 8
In september 2000 ontstond de “ G14 European Football Clubs Grouping” een Europese Economische Belangen Groep (maw een lobbygroep) te Brussel. In 2002 traden nog vier clubs toe. De doelstelling of missie van de G14 is de belangen van de leden, de topclubs, te verdedigen en een relatie met UEFA en FIFA op te bouwen.(www.g14.com, 10/12/2005) Dr Trudo Dejonghe Lessius Hogeschool Antwerpen
6
Colloquium “10 jaar Bosman” Kan het recht het voetbal redden?
KULeuven 20/12/2005
9
sportieve prestaties alleen nog voor de startgelden en de prestatielonen . Vijftig procent van de totale geldsom werd ondergebracht in een market pool en op basis van de grootte van de tv-markt en de waarde van de tv-contracten in een land verdeeld. Dit resulteerde, zoals de gegevens in tabel 1 aantonen, in een toenemende financiële kloof tussen de clubs uit de grote en de kleine landen. Het kwalificeren van twaalf tot veertien clubs uit de Big Five op een totaal van zestien clubs voor de tweede ronde van de Champions League in de periode 200203-2005/06 is hier het gevolg van. De clubs uit de kleinere landen worden bovendien teruggewezen naar de voorrondes. Het totale te besteden bedrag in de CL evolueerde van €28,63m in 1992/93 naar €530m in 2002/03. De trend van de uitzendrechten vertoont sinds 2003/04 een door de clubs niet verwachte knik naar €415m in 2004/05 om in 2005/06 terug naar €430m te stijgen. Vele tv-zenders beseften ineens het bestaan van dalende meeropbrengsten in een gesatureerde markt. Alleen de Engelse markt vertoont momenteel een licht stijgende trend maar in de andere toplanden daalden de inkomsten en kwamen clubs in financiële problemen.
Land
1992-1999
1999-2005
totaal
Engeland Spanje Italië Duitsland Frankrijk Nederland België
102,50 58,86 85,13 74,96 46,51 44,43 9,87
465,59 467,01 424,02 410,46 331,12 124,38 45,37
568,09 525,87 509,15 485,42 377,63 168,81 55,24
Tabel 1: Champions Leagueverdiensten per land ( in miljoenen euro’s). Bron: Vandeweghe (2005b).
Een statistische analyse waarbij we de correlatie nagaan tussen de jaar na jaar landencoëfficiënten van de lidstaten van de UEFA kan ons een indicatie geven van de evolutie van het competitieve 10 evenwicht. We gebruiken een Spearman rangcorrelatie om de landencoëfficiënten van jaar t te vergelijken met jaar t+1. Hiervoor selecteerden we een gelijk aantal data voor en na het seizoen 1995/96 waarin het Bosman-arrest viel.
9
Startgeld krijg je bij kwalificatie voor de diverse rondes, prestatielonen bij gelijkspel en overwinningen De Spearman rangcorrelatie(Rs) is een indicator voor de mate waarin twee rangschikkingen van dezelfde waarnemingen naar verschillende variabelen aan elkaar gelijk zijn. De sortering van de waarnemingen vindt plaats op rangtelnummer. De waarde van Rs varieert tussen +1 en -1; een coëfficiënt van +1 staat voor een volledige overeenstemming tussen de rangordes, een waarde van -1 voor een precies omgekeerde rangordening. Een waarde van 0 betekent dat er geen enkele correspondentie bestaat tussen de twee rangordeningen. (www.let.leidenuniv.nl)
10
Dr Trudo Dejonghe Lessius Hogeschool Antwerpen
7
Colloquium “10 jaar Bosman” Kan het recht het voetbal redden?
KULeuven 20/12/2005
spearman R-waarde
1 0,9 0,8 0,7 0,6 0,5
Grafiek 2: De correlatie tussen de jaarlijkse landencoëfficiënten van de UEFA(1987-2005) Bron data: UEFA European Cup Football (2005)
De resultaten tonen ons het bestaan van een zwak competitief evenwicht voor het Bosman-arrest. De Rs waarde schommelde tussen 0,6 en 0,7 en wijst op een sterke positieve correlatie tussen de resultaten van seizoen t+1 en t. De waarden tonen aan dat het Bosman-arrest gecombineerd met de veranderende economische omgeving voor een direct waarneembare impact zorgden. De correlatiecoëfficiënt steeg naar een waarde tussen 0,8 en 0,9. Hieruit kunnen we besluiten dat het competitief evenwicht tussen de competities verder afnam. De introductie van de “market pool” zorgde enkel voor een bevestiging en het behouden van een status quo in de bestaande verhoudingen. Om na te gaan welke variabelen een verklaring kunnen geven voor de UEFA-ranking voerden we een regressievergelijking Yi = β1 + β2 x2i + β3x3i +…+ βkxki + u I uit. De afhankelijke variabele Y is de UEFA landen rangschikking 2005, een waarde die de som is van de UEFA landencoëfficiënten van 2000/01 tot 2004/05. De onafhankelijke of verklarende variabelen zijn BBP/capita, inwonersaantal van het land, 11
ex-communistisch zonder Rusland (dummy ), ex-USSR buiten Europa(dummy), ex-USSR binnen Europa(dummy), Zuid-Europa(Griekenland, Turkije, Spanje, Portugal en Italië) Scandinavië(dummy), Alpenland(dummy), Engeland(dummy), Duitsland/Frankrijk(dummy). β
t-toets
Snijpunt
-7,4011
-0,8803
BBP/capita
0,00088
2,8862***
Inwonersaantal
0,18587
2,8878***
ex-commu zonder Rusland
10,7950
1,7475**
ex USSR buiten Eur
4,5178
0,5338
ex USSR binnen Eur
4,5677
0,6465
Zuid-Europa
32,1765
5,4471***
Scandinavië
-9,1853
-1,6297
Alpenland
0,12582
0,0164
Engeland
34,2186
3,2763***
Duitsland/Frankrijk
18,0600
R²
(dummy),
2,1111*** 0,79
Tabel 2: De coëfficiënten en t-toets van de verklarende variabelen voor de UEFA landenrangschikking 2005 *** 95% significantie ** 90% significantie 11
Een dummy is een variabele met een waarde 0 indien het niet aanwezig is op 1 als het wel aanwezig is. Het wordt gebruikt voor variabelen die niet kwantitatief te benaderen zijn, maar wel kwalitatief: man/vrouw, dag van de week, land, werkloos/werkend,… Dr Trudo Dejonghe Lessius Hogeschool Antwerpen
8
Colloquium “10 jaar Bosman” Kan het recht het voetbal redden?
KULeuven 20/12/2005
De regressie-analyse heeft een R² waarde van 0,79 wat duidt op een grote verklarende waarde van de geselecteerde variabelen. De variabelen BBP/capita, inwonersaantal, Zuid-Europa, Engeland, Frankrijk/Duitsland en in mindere mate de ex-communistische landen(zonder Rusland) vertonen een significante positieve relatie met de UEFA ranking. De combinatie van BBP/capita en inwonersaantal is een weergave van de lokale markt en heeft zoals te verwachten was een positieve impact op sportieve prestaties. De dummies voor Zuid-Europa, Engeland, Frankrijk en Duitsland gebruikten we omdat van vele landen geen data voorhanden waren voor de tv-rechten. De positieve relatie duidt op een bijkomend effect van de tv-rechten en het positieve voetbalklimaat in Zuid-Europa op de sportieve prestaties in Europa. De ex-communistische landen in Centraal en Oost-Europa(zonder Rusland) hebben een relatief lage BBP/capita maar bezitten nog de structuren van een door het communisme opgelegde sporttraditie. Wat betekent dit nu voor de Belgische situatie. Het BBP/capita in ons land is hoog en de economische groei is beperkt. Het aantal inwoners kunnen we als een constante beschouwen zodat enkel tvrechten of andere inkomsten voor een toename van de UEFA landenrangschikking kunnen zorgen. Op korte of middellange termijn kan concurrentie komen uit Centraal en Oost-Europa. Vele bevolkingsrijke landen, zoals Polen, Rusland, Oekraïne bezitten een lage BBP/capita en hebben een ruime potentiële economische groeimarge. Deze landen kunnen in de toekomst de positie van België en andere rijke maar niet zo bevolkingsrijke landen in West-Europa bedreigen. De UEFA zou in deze context eigenlijk moeten ingrijpen en een nieuw herverdelingsmechanisme in het leven moeten roepen. In plaats hiervan hebben ze onder druk van de G 14 en uit vrees voor het ontstaan van een alternatieve European Football League (EFL)
12
gesponsord door mediaconcerns,
een herverdelingsmechanisme geïntroduceerd dat het bestaande competitief onevenwicht versterkt. Ondanks het afblazen van de oprichting van de EFL bleven de nieuwe herverdelingsmechanismen 13
van kracht. De reactie van acht grote clubs uit de zes kleinere competities op de toenemende dominantie Big Five was aanvankelijk heftig. Zij kwamen met het idee van een Atlantic League (later Euroleague). Het idee was om de toekomstige financiële positie van de clubs aan hun traditionele status in Europa te koppelen. Ze geloofden dat alleen een samenwerking in een transnationale competitie tussen de topclubs uit de kleinere competities het mogelijk zou maken om te blijven concurreren met de toplanden. In september 2000 verwierp de UEFA het voorstel even snel als het was ingediend. De UEFA beweerde dat de problemen niets te maken hadden met de toenemende mediagelden maar een gevolg waren van het Bosman-arrest, en dat nationale leagues een historisch gegeven zijn in het Europese sportbestel.
12
Onder impuls van Media Partners was de EFL in 1998 bijna een feit. Het plan was een gesloten competitie met zestien of 32 teams, die een competitie zouden afwerken waarvan alle inkomsten onder elkaar verdeeld zouden worden. Het systeem was gebaseerd op de structuur van de NBA met twee reeksen van zestien clubs. Tot de eerste klasse zouden Arsenal, Manchester United, Liverpool, Juventus, Inter Milan, AC Milan, Bayern München, Borussia Dortmund, Panathinaikos, Galatasaray, Benfica, Paris St Germain, Marseille, Ajax Amsterdam, Real Madrid en Barcelona behoren. De tweede afdeling zou gevormd worden door teams die zich via hun eigen competities plaatsten. De zestien teams in de hoogste afdeling zouden bovendien niet kunnen degraderen, maar enkel vervangen kunnen worden na een stemming onder de teams in diezelfde hoogste afdeling. De financiële input voor de oprichting van de competitie zou gekomen zijn van vier geldschieters: Rupert Murdoch, Leo Kirch, Silvio Berlusconi en de Saoedische Prins Al Waleed Bin Talal. De Amerikaanse JP Morgan Bank, het Londense advocatenkantoor Slaughter & May en het Italiaanse marketingbedrijf Media Partners zouden het systeem beheren. De inkomsten zouden voornamelijk gepuurd worden uit de uitzendrechten. De verdeling van de gemeenschappelijke pot zou de zwakste teams meer dan 25 miljoen euro opbrengen, wat hun de kans zou moeten bieden om zich sportief te kunnen wapenen. 13 Ajax, Feyenoord en PSV(Nederland), Anderlecht(België), Celtic en Glasgow Rangers(Schotland), FC Porto en Benfica(Portugal) Dr Trudo Dejonghe Lessius Hogeschool Antwerpen
9
Colloquium “10 jaar Bosman” Kan het recht het voetbal redden?
KULeuven 20/12/2005
Theoretische stellingen beweren dat de interesse voor een competitie slechts blijft als de uncertainty 14
of outcome gevrijwaard blijft . Voor de Europese competities hebben we echter aangetoond dat dit voor de UEFA geen centrale doelstelling is. De interesse voor de Europese competities zou op de lange termijn echter kunnen afnemen. De zekerheid dat de clubs uit de topvijf en binnenkort misschien de topvier of zelfs topdrie domineren, kan leiden tot een massale desinteresse voor het gebeuren in de rest van Europa. Deze hypothetische visie is nog niet doorgedrongen tot de G-14 en de top van de UEFA omdat zij enkel de belangen van de topclubs verdedigen en de huidige en toekomstige uitgaven in sommige clubs gebaseerd zijn op toekomstige budgetten waarin ze rekening houden met de inkomsten uit de CL. 2.4. De impact op de loonvoet en loonmassa Kesenne(1998a:512) beweerde aanvankelijk dat de afschaffing van het transfersysteem geen enkel effect hoefde te hebben op het gemiddelde niveau van de spelerslonen. Als ze na het Bosman arrest toch stijgen zou dit te wijten zijn aan de toenemende tv rechten, inkomsten uit merchandising of de afschaffing van de 3+2 regel. De in 96-98 vastgestelde verhoging van de lonen zou te verklaren zijn door mismanagement. Deze stelling kunnen we bijtreden maar biedt geen sluitende verklaring. Een jaar later publiceerde hij een theoretisch concept waarin hij tot het besluit kwam dat de verdeling van de spelers in competities waar sportieve winst nagestreefd wordt veel ongelijker is dan bij competities met winstmaximaliserende doelstellingen(Kesenne,1999). Het argument dat mismanagement één van de voornaamste oorzaken was voor de plotse stijging van de loonvoet na het Bosman-arrest tempert Kesenne(2001) door te stellen dat spelers in een monopsonische arbeidsmarkt in een sportieve winstmaximaliserende competitie meer betaald worden dan in een winstmaximaliserende. De data tonen ons dat de sportieve winstmaximaliserende clubs uit de verschillende leagues met elkaar concurreren op Europees niveau en voor een directe opwaartse druk op de loonmassa zorgden. De theoretische concepten hielden in hun modellen geen rekening met een concurrentiestrijd tussen de leagues en de sportieve winst en degradatieprincipes. De stabilisering van de inkomsten in 2002/03 zorgde voor problemen bij de clubs uit de toplanden. De lonen van vele spelers waren namelijk berekend op een blijvende groei van de inkomsten. Vele clubs hadden spelers aangetrokken met toekomstige inkomsten en hielden hierbij geen rekening met een stagnatie of daling. In onderstaande tabel kunnen we de evolutie van de loonmassa en loonvoet volgen. De combinatie van een toenemende spelersmobiliteit en stijgende inkomsten zorgden in de periode 1996-2002 jaarlijks voor een sterke toename van de absolute loonmassa. De eerste groeivertraging tot “slechts” 14,7% constateren we in 2002 om in 2003 en 2004 te evolueren naar een nulgroei. Bij een analyse van de relatieve loonmassa constateren we een analoge evolutie. De invoering van de “market pool” in 1999 zorgde voor een relatieve afname maar kunnen we misschien verklaren door het feit dat de clubs deze inkomsten aanvankelijk niet hadden ingecalculeerd in hun budget. In 2000/01, toen de omvang van de “market pool” gekend was steeg de loonvoet terug. De nood aan de “market pool”inkomsten zorgt, door de sterke correlatie tussen budget en sportieve resultaten, voor een toename van de relatieve loonmassa. De opwaartse druk kan en werd in sommige gevallen onderbroken worden door een daling van de nationale tv-rechten en het eens niet kwalificeren van een club voor de CL.
14 Net als bij revenue sharing gaan we in deze bijdrage niet verder in op deze problematiek maar constateren we terug een andere interpretatie aan beide zijden van de oceaan.
Dr Trudo Dejonghe Lessius Hogeschool Antwerpen
10
Colloquium “10 jaar Bosman” Kan het recht het voetbal redden?
KULeuven 20/12/2005
1995/96
1996/97
1997/98
1998/99
1999/00
2000/01
2001/02
2002/03
2003/04
47
48
52
58
62
60
62
61
61
LOON/BUDGET(%) Engeland Italië
57
58
64
72
62
75
90
76
73
Spanje
53
44
53
56
54
73
72
72
64
Duitsland
46
46
51
51
54
50
49
45
47
Frankrijk
58
61
69
69
53
64
69
68
69
51,7
50,2
56,6
60,9
58,1
64,3
67
63,5
62,2
GEWOGEN GEMIDDELDE
LOONMASSA (€miljoen) Engeland
256
325
454
582
712
868
1052
1134
1209
Italië
243
317
417
512
660
838
1010
884
845
Spanje
175
230
303
342
390
491
559
607
608
Duitsland
172
206
261
296
366
440
516
504
492
Frankrijk
161
178
222
273
324
414
441
467
450
TOTAAL
1007
1256
1657
2005
2452
3051
3578
3596
3604
19,8
24,2
17,4
18,2
19,6
14,7
0,5
0,2
% TOENAME
Tabel 3: De evolutie van de relatieve en absolute loonmassa in de “big five”: 1995/96-2003/04 Bron data: Deloitte & Touche(2005)/eigen verwerking
Andere redenen voor de daling van de loonvoet zijn de wettelijke beperkingen op de loonvoet in sommige landen(Italië) en de introductie van het Europese licentiesysteem. In Duitsland was het faillissement van Kirchmedia de oorzaak van de plotselinge daling. Het zorgde in 2003/04 voor een 15
daling van de tv-rechten met 20% en een daling van de gemiddelde loonlast . Italië, die aanvankelijk de absolute loonmassa van de Premier League volgde, werkte sinds 1997 met verlies. De gemiddelde loonvoet steeg tot 90% in 2001/02 en zorgde voor een tekort van €404m. De oorzaak van de financiële problemen was de fusie van twee betaaltelevisiekanalen waardoor de uitzendrechten daalden. De Italiaanse voetbalbond voerde voor 2003/04 een salarisplafond van 80% in die op termijn zou evolueren naar 60%. Het grootste deel van het tekort werd veroorzaakt door de grotere clubs in de competitie. Zij betaalden hoge salarissen om te kunnen strijden voor de prijzen op het Europese 16
front . De cumulerende tekorten maakten een ingreep noodzakelijk en clubs werden verplicht hun loonmassa te reduceren. De vrees de concurrentieslag met de andere topclubs uit Europa te verliezen zorgde voor een ingreep in het revenue sharing principe van de nationale tv-rechten en aandelen in de gokinkomsten en in het ontstaan van de in 2003 ingevoerde maar omstreden “Legge Salvo17 Calcio” (Lefevere,2003; Hardie,2003;De Tijd,2003). De grote clubs, die de belangrijkste oorzaak
15
Het betreft hier gemiddelden want Borussia Dortmund, de club met het hoogste toeschouwersaantal, zat/zit in financiële problemen. De club werd in 2003/04 door FC Brugge uitgeschakeld in de derde voorronde van de CL. De club had in haar begroting gerekend op ongeveer €30m aan inkomsten (in 2002/03 bedroegen ze door het bereiken van de 2de ronde €33,6m) en had de lonen van de spelers hierop gebaseerd. 16 Fiorentina werd naar de serie C2(4de klasse verbannen), Lazio Roma mocht geen spelers meer aanschaffen zonder eerst spelers te verkopen(vanaf 1 januari 2006 opgeheven) en clubs zoals Inter en AC Milaan hadden een loonvoet van meer dan 100%. De uitschieter was Foggia dat in 2001/02 een loonvoet van 381% had.. 17 Italiaanse voetbalclubs kunnen dankzij het decreet de afschrijving van de waardevermindering van spelers uitsmeren over tien jaar(een besparing van €950m voor dat jaar). Tot nu toe moest dat in een jaar. Door de instorting van de markt voor spelers waren veel clubs gedwongen om in 2003 grote afschrijvingen te doen. Clubs zoals Lazio Roma en AC Milan kunnen zo de balans over dit jaar enigszins op orde houden. Winsten die in de toekomst worden gemaakt kunnen worden genivelleerd waardoor minder belasting wordt betaald. Dr Trudo Dejonghe Lessius Hogeschool Antwerpen
11
Colloquium “10 jaar Bosman” Kan het recht het voetbal redden?
KULeuven 20/12/2005
18
waren voor de financiële problemen in de Calcio, eisten een groter deel van de inkomsten op . De daling van de loonvoet in Spanje in 2003/04 is enkel te wijten aan een toename van de inkomsten bij de topclubs FC Barcelona en Real Madrid in een omgeving met constante lonen. De financiële problemen van vele clubs leidden in oktober 2002 tot het voorstellen van een salarisplafond door de G14. Een salarisplafond betekent dat clubs slechts een bepaald percentage(50-60%) van hun inkomsten mogen besteden aan loonkosten. In de Amerikaanse competities wordt het salarisplafond echter gecombineerd met inkomstendeling. Het probleem is dat bij het instellen van een hard salarisplafond, met name x%, in de Europese competities het zwakke competitieve evenwicht verder zal afnemen. Het voorstel moet er met andere woorden voor zorgen dat de topclubs zich met nog grotere zekerheid kunnen plaatsen voor de Europese competities. Uit de jaarlijkse analyse van de Premier League door Deloitte blijkt namelijk dat de clubs met de hoge budgetten relatief minder aan loonkosten besteden. Het zouden de kleine clubs zijn die minder zouden mogen besteden aan lonen. 2.5. Waarom was België het grootste “slachtoffer” Het waren voornamelijk België en Schotland die, zoals op grafiek 3 te zien is, in een neerwaartse spiraal terecht kwamen. Beide landen bevonden zich aan de top van de Europese competities en zakten door de introductie van de CL, het Bosman-arrest en de afschaffing van de beperkingen op het
1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
aantal buitenlanders heel wat plaatsen in de ranking.
0 5 10
België
15
Schotland
20 25 30
CL
Bosman market pool
Grafiek 3: De evolutie van de UEFA-ranking van België en Schotland Data: UEFA European Cup Football (2005)
Voor Schotland was het terug toelaten van Engeland in de Europese competities in 1990, het opstarten van de Premier League en de introductie van de Champions League de voornaamste
18
Voor 2005/06 bedroegen de tv rechten voor de Calcio €507,2m. De verdelingssleutel is gebaseerd op “pay per view”, waarbij de kijker een favoriete ploeg(en) moet aanduiden en een deel van zijn abonnementsgeld naar de aangeduide club gaat. Het gevolg is een toenemend verschil tussen de topclubs en de restVan de €507,2m wordt slechts €38,3m herverdeeld. Het zijn voornamelijk Inter, AC Milan, Juventus en in mindere mate AS en Lazio Roma die een deel van hun tv gelden afstaan. Juventus krijgt uiteindelijk €76,57m, AC Milan €72,96m, Inter €68,84m, AS Roma €43,87m en Lazio €28,44. De hoogste bedragen bij de andere clubs vinden we terug bij de clubs gelokaliseerd andere grotere centra zoals Fiorentina (€22,31m) en Palermo(€22,15m). De clubs gelokaliseerd in kleine provinciale centra hebben een beperktere aanhang en zien dit vertaalt in hun ontvangsten uit de tv rechten. Het bedrag dat zij ontvangen varieert van €16,91m bij Udinese tot €10,81m voor Treviso. De clubs ontvangen bovendien nog eens €164,73m uit het gokmilieu. Deze inkomsten zijn wel voor de clubs die in 2004/05 in de Serie A vertoefden en de bedragen variëren van €18,07m voor AC Milaan tot €3,84m voor Brescia.
Dr Trudo Dejonghe Lessius Hogeschool Antwerpen
12
Colloquium “10 jaar Bosman” Kan het recht het voetbal redden?
KULeuven 20/12/2005
redenen voor deze daling. Het Bosman-arrest uit 1995 bevestigde de trend. In België merken we pas vanaf 1994 een eerste invloed van de CL maar het Bosman-arrest en de afschaffing van de 3+2 regel zorgden voor een sterke daling van haar ranking. Beide landen herstelden zich vanaf 1998 en de introductie van de “market pool” heeft op het eerste gezicht een positief effect gehad. Dit laatste wijst op het goede lobbywerk van de G14. Het grootste deel van de inkomsten hielden ze voor zich en de grotere competities van de kleinere landen kregen ook enkele voordelen. De vraag waarom België en niet Nederland een sterke daling onderging kunnen we naast het beperkte budget koppelen aan de aanwezigheid van het aantal buitenlanders in onze competitie voor 1995. Het aantal buitenlanders in de Belgische competitie was, zoals in grafiek 4 weergegeven wordt, voor 1995 al relatief hoog terwijl in de Nederlandse competitie het aandeel geen 10% bedroeg. De hoge financiële voorwaarden voor niet-EU spelers gecombineerd met het hoogste budget in Europa na de “big five”(€328m) zorgde voor een transformatie van de Nederlandse competitie naar een transitleague of “stepping stone” league van hogere waarde. De Nederlandse clubs trokken goede jonge spelers uit het buitenland aan en hoopten ze met een meerwaarde door te verkopen aan de clubs uit de “big five”. Om dit te kunnen verwezenlijken liet men de spelers een meerjaren contract ondertekenen. De financiële problemen in Italië en in mindere mate Spanje en Duitsland zorgden voor een implosie van de internationale transfermarkt. Enkel voor de topspelers werden nog grote bedragen neergelegd en vele clubs uit de “big five” hadden spelers op overschot die gratis mochten vertrekken of uitgeleend worden. Zo konden de clubs een deel van de loonkosten recupereren. Het gevolg was een financiële crisis in het Nederlandse voetbal waarbij vele clubs enkel door tussenkomst 19 van de lokale overheden gered konden worden en een aantal buitenlanders op de loonlijst bleven staan.
50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
België Nederland
Grafiek 4: De evolutie van het aantal buitenlanders in de Belgische en Nederlandse competitie: 1993-2006 Bron data: Voetbal Magazine (1993-2005), Voetbal International (1993-2005)
De Belgische context was totaal anders. Veel van de buitenlandse spelers kwamen in de preBosmanperiode naar de Belgische competitie voor de financieel aantrekkelijke voorwaarden. Waarom de Belgische competitie zo aantrekkelijk was werd in 1984 door de “affaire Bellemans” waar het zwartgeldcircuit bloot werd gelegd, duidelijk. De combinatie van Bellemans, het Bosman-arrest, de afschaffing van 3+2 regel en de toenemende budgetten in de “big five” maakte België minder aantrekkelijk voor de topspelers. Het verdwijnen van hun activa, de gebrekkige jeugdopleiding en de
19
Voorbeelden hiervan zijn Vitesse Arnhem, FC Utrecht, Twente,NAC,RKC,FC Zwolle, FC Den Bosch, FC Groningen, AZ Alkmaar, Sparta, Fortuna, MVV,… en ook Ajax draaide in de meeste jaren met verlies.(Dejonghe, 2004:114-115) Dr Trudo Dejonghe Lessius Hogeschool Antwerpen
13
Colloquium “10 jaar Bosman” Kan het recht het voetbal redden?
KULeuven 20/12/2005
beperkte budgetten resulteerden in een zoektocht naar een korte termijn oplossing. Deze oplossing was in de traditie van het Belgische voetbal het aantrekken van buitenlandse spelers maar dit maal in de hoop van ze met een meerwaarde te kunnen doorverkopen. Het verschil tussen de periode voor Bosman en vandaag is dat niettegenstaande de kwaliteit van de buitenlandse spelers afnam, de kwantiteit bleef toenemen. De evolutie van de herkomst van de Europese speler in de Belgische competitie vertoont eveneens een duidelijke trend. Het aantal spelers uit de betere en financiële sterkere competities, zoals die van Nederland en Duitsland, neemt af en uit de Scandinavische competities komen enkel de tweederangs spelers naar België. De topspelers uit deze competities en de Denen prefereren de Engelse, Duitse en in mindere mate de Nederlandse competitie. De opkomst van spelers uit ex-Joegoslavië kunnen we verklaren door het wegvallen van de leeftijdslimiet van 28 jaar na de val van het communisme en de slechte financiële en politieke situatie in deze landen. Het zijn niet de topspelers uit deze competities die naar de België komen. Het gebruiken van de Belgische competitie als ‘speelplaats’ voor jongeren of tweederangs spelers uit 20 Frankrijk zorgt voor een toename van deze nationaliteiten in onze competitie . België is samen met Frankrijk het land met het hoogste aantal spelers uit Sub Sahara Afrika. Het gaat hier vooral over jonge spelers die de clubs/makelaars met een meerwaarde willen doorverkopen aan buitenlandse 2122 kapitaalkrachtige clubs . De recente interesse van de topclubs in België voor jeugdopleiding kunnen we terug in de Europese context plaatsen. Op deze manier kunnen ze, door de jongeren een meerjarig contract aan te bieden, ze voor een meerwaarde doorverkopen aan de clubs uit de grotere landen. LAND VAN HERKOMST
19821983
19941995
19961997
20012002
20052006
ABSOLUUT AANTAL TOTAAL AANTAL SPELERS %
69 270 25,6
110 399 27,6
132 387 30,7
183 423 43,3
225 457 49,2
EUROPA Nederland (ex-)Joegoslavië Duitsland Denemarken Hongarije Italië Polen Engeland Frankrijk IJsland Tsjechië Rest Oost-/Centraal-Europa
65 25 2 10 8 6 4 2 2
61 12 12 2 1 10 3 5 2
72 10 22 1 3 8 1 5
101 3 44
129 5 45
2 4 2 4
1 3
3
13 4 5 10
3 1
8
2 11
2 1 43 5 4 9
20
De massale import van Franse spelers heeft te maken met de circulaire van 15 mei 2002 waardoor voetballers en basketbalspelers van buitenlandse nationaliteit en wonende in Duitsland, VS, Frankrijk of Griekenland na aanvraag van de club met een licentie voor maximaal 4 jaar slechts 18% bedrijfsvoorheffing moeten betalen als ze kunnen bewijzen dat ze rijksinwoner zijn of gezin in het buitenland hebben of minder dan 10 maanden in België vertoeven. (PricewaterhouseCoopers,2002) 21 Het actuele voorbeeld is SK Beveren. Jean-Marc Guillou investeerde in 2000 €300.000 in de club en bracht spelers mee waar een verdeelsleutel van de transferopbrengsten werd bij afgesproken. De totale opbrengst van de transfers van de Ivoriaanse spelers naar o.a Le Mans, Arsenal, Nantes, Metallurg Donetsk, Straatsburg en in mindere mate AA Gent was €11,2m. Hiervan gaat €4,5m naar SK Beveren, de rest naar Guillou.(t’Kint, 2005,42) 22 Op de Africa Cup 2004 waren 29 spelers uit de Belgische competitie geselecteerd. Het ging hierbij voornamelijk om spelers uit Rwanda(6), Guinee(5), Burkina Faso(5) en Kenia(3) waarvan er zelfs 5 niet in onze hoogste afdeling speelden. Enkel uit de Franse competitie waren met 76 spelers meer vertegenwoordigers aanwezig. Het ging hier vooral om spelers uit Senegal, Marokko, Algerije, Mali, Tunesië, Burkina Faso en Guinee. 23 spelers kwamen uit in de Engelse competitie. Zij kwamen voornamelijk uit Nigeria(7), Senegal(5) en Kameroen. We constateren duidelijk dat de spelers uit landen die op het WK 2002 aanwezig waren voornamelijk voor clubs in de toplanden uitkomen. Dr Trudo Dejonghe Lessius Hogeschool Antwerpen
14
Colloquium “10 jaar Bosman” Kan het recht het voetbal redden?
KULeuven 20/12/2005
Rest West-/Noord-/Zuid-Europa
2
6
6
10
11
AFRIKA Congo Nigeria Ghana Marokko Ivoorkust Kameroen Burkina Faso Rest Afrika
2 2
32 10 6 4 3
38 2 11 7 2
62 8 7 2 6 9 5 3 22
72 2 11 2 3 25 6 4 19
ZUID-AMERIKA Brazilië Argentinië Peru Andere
2 1
11 9 1 1
16 14 1
3 2 7
13
10 10
6 6
1
1
9 7 3 REST WERELD Tabel 4: Het aantal en de herkomst van de buitenlanders in de Belgische competitie Bron: Van de Moortele (2002); Voetbal Magazine(2005)
8
Een andere indicatie voor de verschuiving van de macht tussen België en Nederland is de aanwezigheid van Nederlanders in de Belgische en Belgen in de Nederlandse competitie. Grafiek 5 toont een omkering van de migratiestroom. De toename van het aantal Belgen in de Nederlandse competitie na 1995 volgt duidelijk de trend van de algemene stijging van het aantal buitenlanders. De hogere budgetten in de Nederlandse competitie zorgden voor een omkering van de migratiestroom tussen beide landen. De Nederlanders komen niet meer naar onze competitie omdat de lonen lager liggen. De betere Nederlanders trekken nu naar Spaanse, Italiaanse, Engelse en Duitse competitie.
40 35 30 25 20 15 10 5 0
Bel in Ned
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
Ned in Bel
Grafiek 5: De evolutie van het aantal Belgische spelers in de Nederlandse en Nederlanders in de Belgische competitie (1994-2006) Bron: Dejonghe & Vandeweghe(2006)
Dr Trudo Dejonghe Lessius Hogeschool Antwerpen
15
Colloquium “10 jaar Bosman” Kan het recht het voetbal redden?
KULeuven 20/12/2005
3. Het Belgisch voetbal: en wat nu? De introductie van economische wetmatigheden en de schaalvergroting in het Europese voetbalbestel maakten dat België degradeerde van een kernland naar een tweederangs of semi-perifeer land. De Belgische competitie is gedevalueerd tot een transitcompetitie naar of een parkeerplaats van jonge potentiële talenten of “mislukte”/te dure spelers vanuit de toplanden. De echo van de historische overwinningen in het pre-economische Europese voetbal resulteren echter in een blijvende drang naar Europees succes. De grote verschillen tussen de budgetten van de Belgische clubs en deze in de toplanden en zelfs met de Nederlandse en Portugese competitie maken het moeilijk om ooit nog op het Europese forum enige rol van betekenis te spelen. De Belgische voetbalbond en clubs hadden in het nabije verleden moeten protesteren tegen de herschikking van de CL-gelden naar het “market pool” systeem en structurele hervormingen, zoals een professionele jeugdopleiding, een afscherming van de Belgische markt tegen goedkope buitenlandse en niet-EU spelers, een hervorming van de stemverhoudingen binnen de Algemene Vergadering van de KBVB, een harde opdeling prof-amateur met duidelijke richtlijnen wat het onderscheid is, de creatie van een grensoverschrijdende league,… moeten doorvoeren. Wat nu, 10 jaar na Bosman? -
Moeten we streven naar een nationale competitie of een European League? Deze vraag is afhankelijk van de doelstellingen van de clubs. Willen ze op het Europese niveau strijden of zijn we tevreden met een spannende maar kwalitatief lagere Belgische competitie? In deze context verwijs ik naar de Scandinavische landen waar de aantrekkingskracht van de nationale competities de laatste jaren toenam en waar Denemarken, Noorwegen en Zweden gestart zijn met een grensoverschrijdende Royal League(Behrendt,2005) en zich minder focussen op de bestaande Europese competities.
-
Het gemiddelde toeschouwersaantal bereikt momenteel zijn hoogste waarde in meer dan 30 jaar. Het zijn wel de topclubs SC Anderlecht, FC Brugge, St Luik en RC Genk die hier voornamelijk voor zorgen. Zij bezitten 50% van het totale aantal toeschouwers.
-
Moet het aantal clubs in onze hoogste afdeling gereduceerd worden? Deze vraag leidt/leidde tot zware interne twisten. De argumenten van Vanden Stock(de grotere clubs) dat ze hierdoor een betere aansluiting zouden krijgen met de Europese top kunnen we weerleggen. In de veronderstelling dat het totale budget gelijk blijft zou een reductie een beperkte financiële weerslag hebben en de afstand tot de toplanden niet afnemen. Het sportieve argument dat het tot betere wedstrijden zou leiden zouden we kunnen nagaan door de evolutie van de resultaten van de topclubs tegen de laatste clubs in de tijd te analyseren. De kleinere clubs zijn natuurlijk uit eigen behoud tegen een reductie van het aantal clubs in de hoogste afdeling. Hun argumenten zijn eveneens niet éénduidig. Het in opdracht van Duchâtelet, de voorzitter van STVV, uitgevoerde onderzoek naar de relatie tussen toeschouwersaantallen en aantal clubs was niet overtuigend daar de situatie land per land moet bekeken worden en vele andere factoren, zoals de degradatie van een club uit de grote steden, de lokale sporttraditie, economische situaties, hooliganisme,… een invloed kunnen hebben. De vraag tussen al dan niet een vermindering van het aantal clubs had eigenlijk niet moeten gevoerd worden. Bij de introductie van de licentievoorwaarden had men de
Dr Trudo Dejonghe Lessius Hogeschool Antwerpen
16
Colloquium “10 jaar Bosman” Kan het recht het voetbal redden?
KULeuven 20/12/2005
economische dalers niet moeten vervangen en altijd twee clubs op sportieve basis moeten laten degraderen. In dat geval zouden RC Harelbeke, E. Aalst, RWDM, Lommel en KV Mechelen niet vervangen zijn. De jaarlijks terugkerende problemen en de zeer lage budgetten van bepaalde eerste klassers kan misschien een indicator zijn van de beperkte draagkracht van de Belgische markt. -
De problemen van de economische leefbaarheid van 18 clubs in onze hoogste afdeling kan ook op een andere manier aangetoond worden. Ieder jaar hebben vooral de kleinere clubs financiële problemen. Het is enkel door maatregelen zoals de 18% richtlijn van 2002, de lage minimumlonen van de niet EU-spelers, subsidies of borgstellingen van de lokale of regionale overheid of de verkoop van spelers tijdens en op het einde van het seizoen dat ze het budget rond krijgen. Het schrijnende voorbeeld was/is AA La Louvière en SK Lierse. AA La Louvière had vorig seizoen 29 punten na 17 wedstrijden en verkocht haar spelers omdat de marginale kosten veroorzaakt door de goede prestaties groter waren dan de marginale opbrengsten dat dit met zich meebrengt. SK Lierse verkocht seizoen na seizoen haar betere spelers om de jaarlijks terugkerende tekorten aan te vullen. Na de uitverkoop bleef enkel nog de gronden over en deze staan momenteel borg. De inbreng van mecenassen lost op korte termijn de cash flow problemen op maar op de lange termijn is dit, zonder structurele aanpassingen, niet houdbaar. De statistisch significante relatie tussen winst en aantal toeschouwers/inkomsten is aanwezig in de globale context van een competitie maar kan voor individuele ploegen anders zijn. Het gevolg is een toenemende kost die niet gecompenseerd wordt door toenemende opbrengsten. Veel van de kleinere clubs in de Belgische competitie hebben het seizoen na een goede sportieve prestatie financiële problemen.
-
Nieuwe competitievormen zonder promotie en degradatie zijn momenteel in onze Europese sporttraditie ondenkbaar. De promotie en degradatiestrijd zorgen voor financiële onzekerheid en het nemen van financiële risico’s. Zo zal een club in degradatiegevaar investeren in spelers om de verwijzing naar een lager niveau met minder inkomsten proberen te voorkomen. Het gevolg is dat clubs hun toekomstig budget aanspreken en bij eventuele degradatie in zware financiële problemen komen. Recente voorbeelden zijn V. Geel en Heusden-Zolder Beringen. Een analoge situatie kan voorkomen bij clubs die investeren om de Europese competities te bereiken. Indien ze daar niet in slagen of enkel de voorrondes bereiken kan dit financiële gevolgen hebben.
-
Een alternatieve competitiestructuur zou het opstarten van een Euroleague met regionale subleagues op een tweede niveau zijn. Een voorbeeld van dergelijke regionale league zou de Bene-league kunnen zijn waar de zwakkere en competitief minder sterke teams uit beide landen geen deel zouden van uitmaken. Op deze wijze neemt het competitief evenwicht toe, maar de vraag is of voetballiefhebbers in Europa dergelijke structuren wel zullen aanvaarden.
-
Revenue sharing en salarisplafond zijn enkel denkbaar indien het degradatiesysteem aangepast wordt. De lange termijn leefbaarheid van een professionele sportcompetitie is maar verzekerd als alle of de meeste grootstedelijke kernen vertegenwoordigd zijn en de nationale of internationale markt zo optimaal mogelijk bedekt is. In deze context zou de CL in problemen geraken omdat het enkel clubs uit de toplanden zijn die zich plaatsen voor de laatste rondes en de interesse in een groot deel van de Europese markt niet bedekt is.
Dr Trudo Dejonghe Lessius Hogeschool Antwerpen
17
Colloquium “10 jaar Bosman” Kan het recht het voetbal redden?
KULeuven 20/12/2005
-
Een verplichting tot de opmaak van een sluitend budget voor de start van het seizoen.
-
Een verplichting tot een open boekhouding en een eenvormige structuur van de clubs
-
Meer investeringen in jeugdopleiding. Dit zou op lange termijn goede resultaten kunnen opleveren. De clubs kunnen hun betere spelers verkopen aan de topclubs/topcompetities en minder moeten investeren in de zoektocht naar buitenlandse spelers. Het stimuleren van jeugdopleiding kan mogelijk gemaakt worden door de Belgische voetbalmarkt beter te beschermen. De voorwaarden om buitenlandse spelers aan te trekken zijn in onze competitie zeer soepel. Zo zouden we werk moeten maken van het afschaffen of aanpassen van de 18% regel en het loon voor niet-EU spelers of aantal niet-EU spelers kunnen beperken.
-
De overheid moet meer investeren in sportinfrastructuur. Zo kan door de bouw van multifunctionele stadions in een Publieke Private Samenwerking de vaste kosten van de clubs drukken. De vrijgekomen middelen kunnen ingezet worden in de uitbouw van een competitieve ploeg. De Belgische overheid en clubs hebben hier met Euro 2000 een mogelijkheid voorbij laten gaan. In Portugal (EK2004) en Duitsland (WK2006) profiteren de clubs maximaal van de organisatie van het tornooi.
Maar de tijden van het Belgische voetbal in Europa zal bij het in stand houden van de huidige structuren nooit meer terug komen.
Dr Trudo Dejonghe Lessius Hogeschool Antwerpen
18
Colloquium “10 jaar Bosman” Kan het recht het voetbal redden?
KULeuven 20/12/2005
Bronnen Andreff W. & Staudohar P.(2002) European and US sports business models, in Barros, Ibrahimo & Szymanski(eds) Transatlantic sport: the comparative economics of North American and European sports, Northampton, Edward Elgar Pub, p.23-49 Behrendt L.(2005) Royal League: from idea, to future, paper, Copenhagn, Copenhagn Business School Coase R.(1960) The problem of social cost, Journal of Law and Economics,3,1960, p.1-44 Dejonghe T. (2004) Sport en economie: een noodzaak tot symbiose, Nieuwegein, Arko Sportsmedia Dejonghe T. & Vandeweghe H. (2006) Belgian football, Journal of Sports Economics, 7,1, p x-x (forthcoming in February) Deloitte & Touche (2005) Annual review of football finance, Manchester, Deloitte & Touche & Tohmasu De Tijd(2003) Mario Monti ziet in voetbalwet ongeldige staatssteun, De Tijd 03/11/2003, p.17 Dobson S. & Goddard J. (1998) Performance and revenue in professional league football: Evidence from Granger causality tests, Applied Economics,30, p.1641-1651 Dobson S. & Goddard J. (2001) The economics of football, Cambridge, Cambridge University Press Downward P. & Dawson A. (2000) The economics of professional team sports, London, Routledge El Hodiri M. & Quirk J. (1971) An economic model of a professional sports league, Journal of Political Economy, 79 Ericson T. (2000) The Bosman case. Effects of the abolition of the transfer fee, Journal of Sports Economics, 1,3, p. 203-218 Fishman P. (2002) Competitive balance and free agency in Major League Baseball, working paper Fort R. & Quirk J. (1995) Cross-subsidization, incentives and outcomes in professional team sports leagues, Journal of Economic Literature, 33,3, p.1265-1299 G14(2005) www.g14.com (10/12/2005) Haan M., Koning R. & Van Witteloostuijn A. (2002) Market forces in European soccer, Groningen, Universiteit Groningen, SOM Research Reports 02F18 Hall S., Szymanski S. & Zimbalist A. (2002) Testing causality between team performance and payroll. The cases of Major League Baseball and English soccer, Journal of Sports Economics,3,2, p.149-168 Hardie V. (2003) Een cadeau van 855 miljoen euro, De Morgen 15/02/2003, p.32 Hoehn T. & Szymanski S. (1999) European football: the structure of leagues and revenue sharing, Economic Policy, april 1999, p.204-240 Horrow R. (2005) MLB business report; halfway through 2005, July 8 2005, CBS sportsLine.com Kesenne S. (1998a) De aangekondigde dood van het Belgische voetbal, Streven 65,6, p.511-519 Kesenne S.(1998b) Opbrengstendeling en marktregulering in professionele ploegsporten, Economisch en Sociaal Tijdschrift, 52,1, p.35-49 Kesenne S. (1999) Player market regulation and competitive balance in a win maximizing scenario, Jeanrenaud C. & Kesenne S.(eds) Competition policy in professional sports: Europe after the Bosman Case, CIES Université de Neuchâtel, Standaard Editions Lts, p.117-130 Kesenne (2000) Revenue sharing and competitive balance in professional team sports, Journal of Sports Economics, 1,1, p.56-65 Kesenne (2001) The monopsonistic player labour market in a win maximizing league, working paper, Antwerpen, Universiteit Antwerpen, 29p.
Dr Trudo Dejonghe Lessius Hogeschool Antwerpen
19
Colloquium “10 jaar Bosman” Kan het recht het voetbal redden?
KULeuven 20/12/2005
Koning R. (2000) Balance in competition in Dutch soccer, The Statistician, 49,3, p.419-431 Lefevere F. (2003) Voetbal dwarsboomt plannen Berlusconi, De Morgen 22/08/2003, p.10 MandersT.(2005) Professional sport in the internal market, project No IP/A/IMCO/ST/2005-004, Brussels European Parlement, DG Internal Policies in the Union, working paper, Moorhouse H. (2003) The distribution of income in European football: big clubs, small countries, major problems, in Barros, Ibrahimo & Szymanski(eds) Transatlantic sport: the comparative economics of North American and European Sports, Cheltenham, Edward Elgar, p.69-108 Parrish R. & McArdle D.(2004) Beyond Bosman: The European Union’s influence upon professional athletes’ freedom of movement, Soccer and Society,7,3,p.403-419 PricewaterhouseCoopers(2002) Workshop sport en fiscaliteit, Brussel, Vlekho Business School Rottenberg S. (1956) The baseball player’s labour market, Journal of Political Economy, 64,3, p.242-258 Sherlock M. (2005) Football wins in pay-tv wars, Sport Business International, October 2005, p.47 Quirk J. & Fort R. (1992) Pay dirt: the business of professional team sports, Princeton NJ, Princeton University Press Schmidt M. & Berri D. (2002) Competitive balance and market size in Major League Baseball: A response to Baseball’s Blue Ribbon Panel, Review of Industrial Organization, 21, p.41-54 Szymanski S. & Kuypers T. (1999) Winners and losers, the business strategy of football, London, Penguin Books Szymanski S. & Zimbalist A. (2005) National pastime, how Americans play Baseball and the rest of the world plays soccer, Washington DC, Brookings Institution Press t’Kint P.(2005) Vijf jaar Guillou: de cijfers, Voetbal Magazine, 14/12/2005, p.42 UEFA European Cup Football(2005), www.xs4all.nl/~kassiesa/bert/uefa (02/12/2005) Van de Moortele K. (2002) Kritische toetsing van het centrum-periferiemodel van Magee over voetbalmigraties, thesis geografie, Gent, Universiteit Gent Van der Werff R. & Verlaan K. (1994) Professioneel voetbal in Europa: een economisch-geografische analyse, proefschrift geografie, Utrecht, Universiteit Utrecht Vandeweghe H.(2005a) De dijkbreuk genaamd Bosman, De Morgen, 10/12/2005, p.44 Vandeweghe H. (2005b) De kleinen de kruimels, de grote de brokken, De Morgen 14/09/2005, p.26 Vanheule F.(2005) Geen beperkingen meer? De buitenlandersregel ligt onder vuur, Voetbal Magazine 14/12/2005,p.65 Voetbal International (1992-2005) Seizoengids Voetbal Magazine (1992-2005) De competitie special, Roeselare, Roularta Vrooman J. (1995) A general theory of professional sports leagues, Southern Economic Journal, 61,4, p.971-990 www.let.leidenuniv.nl (2005) De Spearman rangcorrelatie, 10/12/2005
Dr Trudo Dejonghe Lessius Hogeschool Antwerpen
20