De onderwijsvisitatie Oosterse Studies Een evaluatie van de kwaliteit van de opleiding Oosterse Talen en Culturen aan de Universiteit Gent en de opleidingen Taal- en Regiostudies aan de Katholieke Universiteit Leuven.
[Brussel - oktober 2006]
De onderwijsvisitatie Oosterse Studies Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLIR-secretariaat. Egmontstraat 5 1000 Brussel T 02 550 15 94 F 02 512 29 96
[email protected] Het rapport is elektronisch beschikbaar op de webstek van de VLIR: www.vlir.be Wettelijk depot: D/2006/2939/5
|
|
|
Voorwoord van de voorzitter van de VLIR Dit rapport geeft de visie weer van de visitatiecommissie die de academische opleiding Oosterse Talen en Culturen aan de Universiteit Gent en de opleidingen Taal- en Regiostudies aan de Katholieke Universiteit Leuven evalueerde. De commissie verrichtte haar onderzoek en bezocht deze opleidingen respectievelijk in november en december 2005. Dit initiatief kadert mede in de opdracht die de Vlaamse overheid gaf aan de Vlaamse universiteiten en aan de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) wat betreft de externe kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. De visitatiecommissie heeft hierbij de vernieuwde visitatieprocedure gevolgd, waarin de commissie – naast de zeer belangrijke geachte suggesties en aanbevelingen in het kader van de continue verbetering van het academisch onderwijs – ook een oordeel en evaluatiescore geeft over de zes onderwerpen en onderliggende facetten en criteria van het accreditatiekader van de NederlandsVlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Deze evaluatiescores zullen een belangrijk element zijn in de accreditatiebesluiten van de NVAO. Net zoals in de vorige procedure legt elke visitatiecommissie vooraf haar eigen referentiekader voor aan de opleidingen. Daarin verwoordt de commissie waaraan een goede opleiding in het betrokken studiegebied volgens haar zou moeten voldoen, ook met het oog op een internationale benchmarking. Ook de onderzoeksgebondenheid van het onderwijs wordt in de evaluatie betrokken. Omdat voor vrijwel alle opleidingen deze visitatieronde inmiddels de tweede onderwijsvisitatie inhoudt, wordt door de commissie ook nagegaan in welke mate en op welke manier werd ingespeeld op de aanbevelingen en suggesties van de vorige visitatiecommissie. Het visitatierapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en is vooral gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Daarnaast wil
voorwoord |
het rapport ook de buitenwereld objectief inlichten over de kwaliteit van de geëvalueerde opleidingen. Daarom worden de visitatierapporten op de webstek van de VLIR geplaatst (www.vlir.be). De lezer moet er echter rekening mee houden dat dit visitatierapport slechts een momentopname is en slechts één fase is in het proces van blijvende zorg voor onderwijskwaliteit. Al na korte tijd kunnen de opleidingen immers grondig zijn gewijzigd en verbeterd, mede als antwoord op de resultaten van interne onderwijsevaluaties door de universiteiten zelf of als reactie op terecht geformuleerde aanbevelingen van visitatiecommissies. Graag dank ik op de eerste plaats de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de geïnvesteerde tijd en voor de grote deskundigheid waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. Deze visitatie was enkel mogelijk dankzij de inzet van velen die binnen de universiteit betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering ervan. Oprecht wil ik hen daarvoor danken. Hopelijk ervaren zij in de positieve opmerkingen van de visitatiecommissie een bevestiging voor hun inspanningen en vinden zij in terecht geformuleerde aanbevelingen tevens een bijkomende stimulans om de kwaliteit van hun academisch onderwijs nog te verbeteren.
B. Van Camp voorzitter VLIR
| voorwoord
Terugblik op de visitatie Hoe te verzekeren dat een visitatie een positief effect zal hebben en te vermijden dat het een bezoeking wordt? Dat zijn vragen die waarschijnlijk elke visitatiecommissie zich gedurende het hele proces stelt. Voor de betrokken studies is een visitatie hoe dan ook een zware belasting. Bovendien is in de huidige opzet de visitatie een operatie waar letterlijk het voortbestaan van een studie van af kan hangen. Een visitatiecommissie is derhalve vanzelfsprekend verplicht de grootst mogelijke zorgvuldigheid te betrachten en zich constructief op te stellen, ook als het oordeel kritisch uitvalt. De visitatiecommissie voor de Oosterse Studies is zich van deze verantwoordelijkheid ten volle bewust geweest. Het besef dat het hier gaat om studies die gezien het voortdurend toenemende economische en politieke belang van Azië in de wereld van grote, maar helaas nog onderschatte, maatschappelijke betekenis zijn, heeft de verantwoordelijkheid die de commissie voelde nog vergroot. De resultaten van de werkzaamheden van de commissie zijn vastgelegd in het rapport, dat merendeels voor zichzelf spreekt. De vorm van het rapport is echter in hoge mate bepaald door de van tevoren vastgelegde kaders. Ook de methodiek voor het toekennen van scores bood een beperkte speelruimte. Een goed begrip van het functioneren van de onderzochte studies is echter niet mogelijk zonder dat men de specificiteit en uitzonderlijkheid ervan onderkent. De moeilijkheidsgraad van de niet op de middelbare school onderwezen talen die een onmisbaar onderdeel uitmaken van het studiepakket van deze studies legt een zeer zware belasting op het onderwijzend personeel. Koele scores als “voldoende” waartoe het vigerende systeem de commissie vaak dwingt doen onvoldoende recht aan de creativiteit waarmee men in zeer veel gevallen de problemen te lijf gaat. Telkens weer was de commissie ook onder de indruk van de grote inzet van het personeel. Bovendien blijft in de huidige systematiek, waarin de blik zich primair richt op de opleidingen, de rol van de overheid grotendeels onbelicht, hoewel de financiering die zij verstrekt van doorslaggevende betekenis is. Het rapport maakt hier wel een enkele opmerking over, maar het zij hier nogmaals benadrukt dat de bijzondere aard van de Oosterse Studies en het manifeste belang van Azië in de moderne wereld nog in onvoldoende mate vertaald worden in regeringsbeleid en met name in een adequatere financieringsgrondslag.
terugblik op de visitatie |
Het heeft de commissie genoegen gedaan dat in vergelijking met de vorige visitatie van 1997-1998 in heel veel opzichten een opmerkelijke vooruitgang is geboekt, terwijl nog uitstaande problemen op een serieuze wijze worden aangepakt. Wij verwachten dat het rapport in dit licht gelezen zal worden en dat het oordeel van de commissie in zijn geheel –en niet uit het verband gelichte losse opmerkingen- de basis zal vormen voor discussie over de zo wenselijke verdere ontwikkeling van de Oosterse Studies in Vlaanderen. De commissie heeft gedurende haar werkzaamheden veel medewerking gekregen, niet in de laatste plaats van de medewerkers van de onderzochte studies, maar ook van de universitaire bestuurders en diensten en van de VLIR, en wil hiervoor graag aan allen haar erkentelijkheid betuigen.
B. Walraven Voorzitter visitatiecommissie
| terugblik op de visitatie
|
Inhoud Voorwoord van de voorzitter van de VLIR Terugblik op de visitatie Deel 1: Algemeen deel I. De onderwijsvisitatie Oosterse Studies 1. Inleiding 2. De betrokken opleidingen 3. De visitatiecommissie 4. Opzet en indeling van het rapport
II. Het referentiekader van de visitatiecommissie Oosterse Studies 2005 1. Doelstellingen en eindtermen van de academische opleidingen Oosterse Studies 1.1 algemene doelstellingen 1.2 domeinspecifieke eisen eindtermen opleidingen Oosterse Studies 1.3 werkdomein en beroepsprofiel van de afgestudeerde 2. Onderwijskundige uitgangspunten 2.1 doelstellingen en eindtermen 2.2 didactiek van het onderwijs- en leerproces 2.3 studeerbaarheid 2.4 beoordeling en toetsing 2.5 kwaliteitseisen m.b.t. de eindverhandeling / masterproef 2.6 internationalisering 3. Onderwijsorganisatie en -voorzieningen 3.1 onderwijsorganisatie 3.2 materiële voorzieningen en faciliteiten 3.3 studie-informatie en –begeleiding 4. Personeelsbeleid en kwaliteitseisen onderwijzende staf 5. Interne kwaliteitszorg
10 | inhoud
III. De opleidingen Oosterse studies in vergelijkend perspectief Voorwoord 1. Onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding 2. Onderwerp 2: programma 3. Onderwerp 3: inzet van personeel 4. Onderwerp 4: voorzieningen 5. Onderwerp 5: interne kwaliteitszorg 6. Onderwerp 6: resultaten Algemeen besluit
IV. Tabellen met scores, onderwerpen en facetten Deel 2: Opleidingsrapporten 1. Oosterse Talen en Culturen Universiteit Gent 2. Taal- en Regiostudies Katholieke Universiteit Leuven
Bijlagen Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie Bijlage 2: De bezoekschema Bijlage 3: Lijst van gebruikte afkortingen
inhoud | 11
12 |
DEEL 1 ALGEMEEN DEEL
| 13
14 |
I. De onderwijsvisitatie Oosterse Studies
1. Inleiding In dit rapport brengt de visitatiecommissie Oosterse Studies verslag uit van haar bevindingen over de academische opleiding Oosterse Talen en Culturen aan de Universiteit Gent en de opleidingen Taal- en Regiostudies aan de Katholieke Universiteit Leuven die zij respectievelijk in oktober 2005 en december 2005, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) heeft bezocht. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de VLIR op het vlak van de externe kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteiten gevolg geven aan de decretale verplichtingen terzake.
2. De visitatiecommissie 2.1. Samenstelling De visitatiecommissie Oosterse Studies werd ingesteld door de VLIR ter vergadering van 8 februari 2005. De commissie had de volgende samenstelling : Voorzitter: - Prof. dr. B.C.A. Walraven, hoogleraar Koreaanse taal en cultuur, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden, Vakdeskundige leden: - Prof. dr. B. ter Haar, hoogleraar Geschiedenis van China en Talen en culturen van China, en directeur de onderzoeksschool CNWS (Research School for Asian, African and Amerindian Studies), Faculteit Letteren, Universiteit Leiden - Prof. dr. W.H. van Soldt, hoogleraar Assyriologie, Universiteit Leiden, Nederland - Prof. dr. M. Woidich, hoogleraar Arabische taal en cultuur, Faculteit Geesteswetenschappen, Universiteit Amsterdam - Prof. dr. J.M. Verpoorten, hoogleraar Indologie en Boeddhisme, Université de Lièges Professor Verpoorten is toegevoegd als vakdeskundige Indologie aan de commissie specifiek voor het bezoek aan de Universiteit Gent.
de onderwijsvisitatie Oosterse Studies | 15
Onderwijskundig lid: - Prof. dr. P.Van Petegem, hoogleraar onderwijskunde, Faculteit Onderwijs- en Informatiewetenschappen, Universiteit Antwerpen Student-lid: - Dhr. M. Groenweghe, student Oosterse studies, K.U.Leuven De heer Groenweghe heeft, gezien zijn verbondenheid aan de K.U.Leuven, enkel deelgenomen aan het bezoek van de Universiteit Gent. Mevr. J. Pletinckx, coördinator Onderwijsbeleid van de VLIR, trad op als secretaris van de commissie. Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden wordt verwezen naar bijlage 1.
2.2. Taakomschrijving De opdracht aan de visitatiecommissie, die in het instellingsbesluit is omschreven, luidde als volgt: a. op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken, zich een oordeel vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis; b. het formuleren van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering; c. het beoordelen of de kwaliteit van de opleiding voldoet aan de beoordelingscriteria van het accreditatiekader en het geven van een integraal oordeel over de opleiding waarop de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) zich zal baseren bij de accreditatie.
2.3. Werkwijze 2.3.1. Voorbereiding Ter voorbereiding van de visitatie werd aan de instelling gevraagd een uitgebreid zelfevaluatierapport op te stellen. De Cel Kwaliteitszorg van de VLIR heeft hiervoor een visitatieprotocol1 ter beschikking gesteld, waarin de verwachtingen ten aanzien van de inhoud van het zelfevaluatierapport uitgebreid zijn beschreven. Het zelfevaluatierapport volgt het accreditatiekader. Naast feitelijke beschrijvingen per onderwerp en per facet van het accreditatiekader wordt aan de opleidingen ook gevraagd hun
www.vlir.be
1
16 | de onderwijsvisitatie Oosterse Studies
toekomstperspectieven kenbaar te maken en een kritische sterkte-zwakte analyse op te nemen in het zelfevaluatierapport. Daarnaast wordt een aantal verplichte bijlagen opgenomen, o.a. een beschrijving van het programma, cursusbeschrijvingen, examenvragen, studenten- en personeelstabellen,… De commissie ontvangt het zelfevaluatierapport een aantal maanden voor het eigenlijke bezoek, waardoor zij de gelegenheid krijgt dit document vooraf zorgvuldig te bestuderen en het bezoek grondig voor te bereiden. De commissieleden worden bovendien verzocht een tweetal eindverhandelingen te selecteren uit een lijst van recente eindverhandelingen. De geselecteerde eindverhandelingen worden eveneens een aantal weken voor het eigenlijke bezoek door de Cel Kwaliteitszorg aan de commissieleden bezorgd. Elk commissielid heeft bijgevolg per opleiding minstens twee eindverhandelingen grondig gelezen vooraleer het bezoek plaatsvindt. De visitatiecommissie hield haar installatievergadering op 13 oktober 2005. Op dit moment hadden de commissieleden het visitatieprotocol en het zelfevaluatierapport reeds in hun bezit. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich concreet voorbereid op de af te leggen bezoeken. Verder heeft de commissie op deze vergadering haar referentiekader geformuleerd (zie hoofdstuk II). Daarnaast werd het programma van het bezoek opgesteld (zie bijlage 2) en werd een eerste bespreking gehouden van het zelfevaluatierapport. 2.3.2. Bezoek aan de instelling De tweede bron van informatie wordt gevormd door de gesprekken die de commissie tijdens haar bezoek aan de UGent en de K.U.Leuven heeft gevoerd met alle geledingen die zijn betrokken bij het onderwijs in de Oosterse Studies. Ook wordt aan de instelling gevraagd - als een derde bron van informatie – om een veelheid aan documenten ter inzage te leggen ten behoeve van de commissie. Tijdens het bezoek is voldoende tijd uitgetrokken om de commissie de gelegenheid te geven deze documenten grondig te bestuderen. De documenten die typisch ter inzage van de commissie worden gelegd zijn: het leermateriaal (cursussen, handboeken, syllabi), verslagen van de belangrijke beleidsvormende of beleidsopvolgende organen (faculteitsraad,onderwijscommissies,departementsraden,…),documenten die betrekking hebben op de interne kwaliteitszorg (enquêteformulieren, niet-persoonsgebonden evaluatie van het onderwijs, …), documenten aangaande de procedures van curriculumherzieningen, c.q. de omvorming naar de bachelor-masterstructuur, voorbeelden van informatieverstrekking aan aspirant-studenten, etc. Bovendien worden nog enkele tientallen eindverhandelingen bijkomend ter inzage gelegd.
de onderwijsvisitatie Oosterse Studies | 17
Het bezoekschema voorziet - naast gesprekken met het bestuur van de faculteit, de opleidingsverantwoordelijken, de studenten, de assistenten, de docenten en de facultaire en opleidingsgebonden beleidsmedewerkers - steeds in een bezoek aan de faciliteiten (inclusief bibliotheek, practicalokalen, computerfaciliteiten), een gesprek met de afgestudeerden van de opleidingen en een spreekuur waarop de commissie bijkomend leden van de opleiding kan uitnodigen of waarop personen op een vertrouwelijke wijze door de commissie kunnen worden gehoord. De gesprekken die de commissie heeft gevoerd, waren zeer openhartig en verhelderend en vormden een goede aanvulling bij de lectuur van het zelfevaluatierapport. Aan het einde van het bezoek werden, na intern beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling aan de gevisiteerde opleidingen medegedeeld. 2.3.3. Rapportering Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. Bovendien geeft zij, overeenkomstig de bepalingen voor de visitaties in het kader van de accreditatie, een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader volgens een binaire beoordelingsschaal voldoende/onvoldoende en een integraal oordeel over de betrokken opleidingen. De instellingen, de respectievelijke opleidingen, werden in de gelegenheid gesteld om op het concept van het rapport te reageren.
3. Opzet en indeling van het rapport Het voorliggend rapport bestaat uit 2 delen. Het eerste deel bevat naast een inleidend hoofdstuk, het referentiekader van waaruit zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In hoofdstuk III worden de belangrijkste conclusies en bevindingen van de commissie per thema vergelijkenderwijs weergegeven. In hoofdstuk IV is het oordeel van de commissie op de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en de onderliggende facetten, uitgedrukt in scores, in een tabel weergegeven. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie rapport uit over de verschillende opleidingen die zij heeft gevisiteerd. De aanbevelingen van de commissie voor afzonderlijke universiteiten zijn in de deelrapporten achteraan opgenomen. De deelrapporten zijn geordend naar de chronologie van het bezoek aan de respectievelijke instelling.
18 | de onderwijsvisitatie Oosterse Studies
II. Het referentiekader van de visitatiecommissie Oosterse Studies najaar 2005
Inleiding Voor het beoordelen van het onderwijs gaat de visitatiecommissie uit van een referentiekader gebaseerd op geformuleerde doelstellingen, omschreven eindtermen en vastgestelde kwaliteitseisen waaraan naar haar oordeel een academische opleiding in de Oosterse Studies dient te voldoen. De commissie kan immers niet volstaan met het geven van oordelen, maar moet ook aangeven waarop deze oordelen zijn gebaseerd. Bij het opstellen van het referentiekader heeft de commissie zich gebaseerd op het referentiekader zoals gehanteerd in 1998 bij de onderwijsvisitatie Oosterse Studies (VLIR, september 1998)1, de doelstellingen en eindtermen die de opleiding voor het eigen onderwijs heeft geformuleerd2, het Vlaamse structuurdecreet (2003)3 en het toetsingskader van het Nederlands-Vlaams Accreditatie Orgaan (NVAO)4 waarin een aantal minimumeisen worden vooropgesteld die zijn gebaseerd op de internationaal aanvaarde Dublin descriptoren, alsook op internationale eisen die worden gesteld aan academische opleidingen in de Oosterse Studies. Het referentiekader beschrijft waaraan dient te worden voldaan aangaande de domeinspecifieke minimumeisen voor de opleiding (bachelor / licenties-master), het vereiste studentprofiel voor een afgestudeerde in het vakgebied en de aansluiting met de arbeidsmarkt. Tevens dient er voldoende inzicht te zijn in de algemeen onderwijskundige uitgangspunten van een academische opleiding, de eisen aangaande de onderwijsorganisatie, het personeelsbeleid en het onderwijzend personeel, en de interne kwaliteitszorg. De Onderwijsvisitatie Oosterse Studies: een onderzoek naar de kwaliteit van de opleidingen in de Oosterse studies aan de Vlaamse universiteiten.VLIR, Brussel, september 1998. 2 Zelfevaluatierapport Taal-en Regiostudies K.U.Leuven, Faculteit Letteren, academiejaar 2004-2005. Zelfstudierapport van de opleiding Oosterse Talen en Culturen, Universiteit Gent, juli 2005. 3 Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (4 april 2003). 4 Het accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs in Vlaanderen, NVAO, 14 februari 2005. 1
Referentiekader Oosterse Studies 19
Het referentiekader Oosterse Studies is geschreven voor de opleiding aan de Universiteit Gent (UGent) en deze aan de Katholieke Universiteit Leuven (K.U.L). Zij hebben gekozen voor een andere curriculumstructuur maar omwille van vergelijkbare curriculumdoelstellingen is het gehanteerde referentiekader op zodanige wijze geconstrueerd dat het toepasbaar is voor de opleidingen van beide instellingen. Het referentiekader werd vóór het bezoek, maar na het inleveren van de zelfevaluatie, voorgelegd aan de opleiding. Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie werd het referentiekader met de opleiding bediscussieerd. Bij de visitatie en beoordeling van de opleidingen, zal de visitatiecommissie de richtlijnen van het VLIR/VLHORA visitatieprotocol5 volgen.
1. Doelstellingen en eindtermen 1.1 Algemene doelstellingen Voor de omschrijving van de algemene (minimale) doelstellingen van een academische masteropleiding baseert de visitatiecommissie zich op vijf Dublin-descriptoren, met name (1) kennis en inzicht, (2) toepassen van kennis en inzicht, (3) oordeelsvorming, (4) communicatie, en (5) leervaardigheden.
Kwalificatie bacheloropleiding
A. Kennis en inzicht
Kwalificatie uitdovende licentie (toekomstige masteropleiding) Heeft aantoonbare kennis en Heeft aantoonbare kennis inzicht van/in een vakgebied, en inzicht, gebaseerd op het waarbij wordt voortgebouwd verworven niveau van de op het niveau bereikt in het bachelor en die deze overtreffen voortgezet (secundair) onderwijs of verdiepen, alsmede een basis en dit wordt overtroffen; of een kans bieden om een functioneert doorgaans op een originele bijdrage te leveren niveau waarop met ondersteuning aan het ontwikkelen en/of van specifieke leermiddelen, toepassen van ideeën, vaak in enige aspecten voorkomen onderzoeksverband. waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is.
Handleiding onderwijsvisitaties,VLIR/VLHORA, Brussel, februari 2005.
5
20 | Referentiekader Oosterse Studies
B. Toepassen van kennis en inzicht
C. Oordeelsvorming
D. Communicatie
E. Leervaardigheden
Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op verantwoorde wijze in de beroepsuitoefening toe te passen, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen in een breed
Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een brede multidisciplinaire context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en
georiënteerd vakgebied. Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en te interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van cultureel, sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten. Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten en niet-specialisten.
met complexe materie om te gaan. Is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met culturele, sociaalmaatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen. Is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten. Bezit de leervaardigheden Bezit de leervaardigheden die die noodzakelijk zijn om een hem of haar in staat stellen een vervolgstudie die een hoog niveau vervolgstudie aan te gaan met van autonomie veronderstelt aan een grotendeels zelfgestuurd of te gaan. autonoom karakter.
Tabel 1: Beschrijving van de globale doelstellingen van academische opleidingen, aan de hand van de Dublin descriptoren6
6
Het accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs in Vlaanderen, NVAO, 14 februari 2005.
Referentiekader Oosterse Studies | 21
1.2 Domeinspecifieke eisen, eindtermen opleidingen Oosterse Studies De visitatiecommissie expliciteert de volgende domeinspecifieke eisen voor de afgestudeerde bachelor en uitdovende licenties (inclusief toekomstige masteropleiding) voor de opleidingen Oosterse Studies. 1.2.1. De bacheloropleiding
doelstelling talen - Het beheersen van Oosterse talen op voldoende niveau, steunend op theoretische grondslagen en met inzicht in de taalstructuur. - Het beheersen van de Oosterse talen op een voldoende actieve manier (schriftelijk en mondeling) zodat doelmatige communicatie mogelijk is. - Het verwerven van strategieën om de taalkennis zelfstandig uit te breiden. - Het kunnen vertalen en duiden van teksten in hun historische, literaire en maatschappelijke context.
doelstelling cultuur - Het beschikken over een historisch, religieus en maatschappelijk kader om de bestudeerde culturen te doorgronden en teksten te situeren. - Het verwerven van coherente en voldoende gedetailleerde kennis van de Oosterse culturen, waarin onderzoek verankerd kan worden. - Het zich kunnen inleven in de hedendaagse gedachtegangen en het intellectueel erfgoed van Oosterse culturen en het inzicht verwerven in de historische processen die bepalend zijn voor de huidige situatie.
doelstelling academische vorming / vakspecifieke vorming - Het vermogen (zelfstandig) algemene academische kennis en vaardigheden toe te passen, wetenschappelijke vragen te identificeren en formuleren, en deze kritisch te evalueren. - In staat zijn zich op een heldere en gestructureerde manier mondeling en schriftelijk uit te drukken en zelfstandig te werken. - Het toepassen van de moderne technieken uit de informatiekunde.
doelstelling attitude / vaardigheden (incl. methoden en technieken) - Het zich eigen maken van een attitude die gekenmerkt wordt door openheid ten aanzien van andere culturen, waardering voor de wetenschappelijke studie van de verschillende uitdrukkingsvormen van menselijke beschaving, een algemeen kritische instelling en samenwerking met anderen. - De attitude aannemen van life-long learning. - Een visie ontwikkelen op de eigen vorming, en het ontwikkelen van specifieke interessevelden die toelaten in te spelen op tendensen op de arbeidsmarkt of (persoonlijke en professionele) ambities te verwezenlijken.
22 | Referentiekader Oosterse Studies
1.2.2. De uitdovende licenties, inclusief de toekomstige masteropleiding7 De licenties staan in het teken van een verdere verdieping van de doelstellingen zoals geformuleerd voor de bacheloropleiding.
doelstelling: interpretatie van taaluitingen en teksten binnen hun context - Verdieping in en brede georiënteerde kennis van Oosterse talen met een voldoende grondig inzicht in de (cultuur)historische, literaire, economische en maatschappelijke context waarbinnen deze talen en de teksten of mondelinge taaluitingen hun relevantie hebben. - Het vermogen via de taal aan kritisch wetenschappelijk onderzoek te doen naar de identiteit en eigenheid van Oosterse culturen en hun onderlinge relaties. - Het vermogen via een grondige analyse van Oosterse teksten inzicht te verwerven in de structuur, inhoud en finaliteit van diverse teksten. In staat zijn tot een integrerende en interdisciplinaire benadering te komen van tekst en culturele (economische) context. Creatief en probleemoplossend kunnen denken in dit verband. - Kritische reflectie op het eigen denken en het confronteren en vergelijken van verschillende interpretaties van teksten en hun context.
doelstelling: wetenschappelijke benadering van culturele fenomenen - Wetenschappelijk onderbouwen van de kennis van de cultuur van desbetreffende taal in haar diverse facetten (maatschappij, geschiedenis, godsdiensten, politiek, recht en materiele cultuur). - Inzicht hebben in de meerwaarde die andere disciplines kunnen toevoegen voor het oplossen van problemen bij de interpretatie van fenomenen uit de Oosterse maatschappijen en het cultuurhistorisch erfgoed. - Onderzoek naar fenomenen uit de Oosterse culturen en hun maatschappelijke/historische verankering. Coherente en gefundeerde visies kunnen verwoorden over complexe problemen uit de Oosterse culturen. Bruggen kunnen slaan tussen culturen. - Het bijbrengen van het besef dat de wetenschappelijke bestudering van de verschillende uitdrukkingsvormen van menselijke beschaving de nodige aandacht verdient.
doelstelling: integrerend onderzoek naar Oosterse talen en culturen - Zelfstandig onderzoek leren opzetten, kritisch, creatief en probleemoplossend kunnen denken, en tot gewogen oordelen en interpretaties komen van Oosterse talen, teksten en hun context op basis van materiaal in de bestudeerde taal/talen. - Open staan voor interculturele en interdisciplinaire interpretaties. Integrerende benadering van een zelfstandig te verwerken onderwerp op basis van de methodes en attitudes die aangereikt en opgebouwd zijn gedurende de studie. - Het vermogen om Oosterse teksten te analyseren, vertalen, interpreteren en in een brede historische, maatschappelijke of literaire context te plaatsen. 7
de masteropleiding wordt voor het eerst ingericht in het academisch jaar 2007-2008
Referentiekader Oosterse Studies | 23
doelstelling: attitude / vaardigheden - Vaardigheid in schriftelijke formulering; helder en gestructureerd vanuit verschillende standpunten een onderwerp kunnen presenteren, de divergerende opvattingen kritisch evalueren en zelf een standpunt kunnen ontwikkelen. - Het aanleren van zin voor het belang van objectieve, controleerbare procedures bij het interpreteren en verklaren van verschijnselen (ook waar het religie en doctrine betreft). - Bewustzijn van contextualiteit van elk historisch gebeuren stimuleren. - Een algemene kritische instelling bevorderen. - Een positieve attitude tegenover life-long learning aanleren.
1.3. Werkdomein en beroepsprofiel van de afgestudeerde De academische opleiding legt een basis voor een brede waaier aan beroepen zonder direct op één specifiek beroep afgestemd te zijn. Zowel de bachelor als de master geeft toegang tot een aantal sectoren in de arbeidsmarkt. Omwille van hun kennis van talen en culturen, hun brede visie op de maatschappij en hun vermogen tot communicatie met personen met een andere culturele achtergrond komen zij in verschillende functies terecht zoals: wetenschappelijk onderzoek, vertalers/tolken, het onderwijs, de bedrijfswereld, de overheid, het migranten- en asielbeleid, ontwikkelingssamenwerking, journalistiek, toerisme, etc. Uiteraard is ook één van de mogelijkheden een carrière in de academische wereld. Afgestudeerden die een carrière in de zakenwereld of de diplomatieke of sociaal-politieke sector ambiëren krijgen hiertoe de mogelijkheid via de geïmplementeerde minorstelsels (pakket economie of een pakket politieke/sociale wetenschappen).
2. Onderwijskundige uitgangspunten De opleiding stelt zich garant voor de wetenschappelijke, maatschappelijke en beroepsvoorbereidende relevantie, de effectiviteit en efficiëntie van het opleidingsprogramma. Daartoe moet het onderwijs voldoen aan inhoudelijke en professionele standaarden bepaald door de ontwikkelingen in het vak- en wetenschapsgebied en aan eisen die de arbeidsmarkt stelt, moet de opleiding op de hoogte zijn van de beschikbare wetenschappelijke kennis over leren en onderwijzen nodig voor het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van het onderwijs en rekening houden met relevante maatschappelijke ontwikkelingen zoals de sterke opkomst van de informatietechnologie, de toenemende multiculturaliteit van de samenleving en de trend tot internationalisering.
24 | Referentiekader Oosterse Studies
Wetenschaps- en vakgebied • De opleiding is op de hoogte van de (meest recente) theorievorming en van de ontwikkelingen in het vakgebied en deze zijn terug te vinden in de inhoud en de opbouw van het onderwijsprogramma.
Arbeidsmarkt • Samen met de faculteit bouwt de opleiding structurele contacten op met het werkveld. • De kennis van en ervaring met het werkveld wordt daar waar mogelijk vertaald naar het onderwijsaanbod. • Samen met de faculteit voert de opleiding een actief alumnibeleid.
Wetenschappelijke kennis omtrent leren en onderwijzen • De opleiding heeft een expliciete visie op leren en onderwijzen (het onderwijskundige referentiekader) die is gebaseerd op recente theorieën. • Het onderwijskundig referentiekader is mede uitgangspunt voor de inrichting van het programma.
Relevante maatschappelijke ontwikkelingen • De opleiding is op de hoogte van de effecten van de informatietechnologie op het vak- en wetenschapsgebied en heeft die kennis verwerkt in het onderwijsprogramma. • De opleiding heeft een duidelijke en geëxpliciteerde visie op de internationalisering van de opleiding.
2.1. Doelstellingen en eindtermen • De doelstellingen en eindtermen van de opleiding zijn mede gebaseerd op de wettelijke regelingen, de ontwikkelingen in het wetenschaps- en vakgebied, de arbeidsmarkt voor de afgestudeerden, de kennis omtrent leren en onderwijzen en relevante maatschappelijke ontwikkelingen. • De keuze die daarbij door de opleiding zijn gemaakt zijn helder en expliciet vastgelegd in het onderwijsbeleid van de opleiding en vertaald naar het opleidingsprofiel. • De doelstellingen en eindtermen zijn helder en concreet. De eindtermen zijn beschreven aan de hand van bij de student waarneembaar gedrag (inzake kennis, vaardigheden en attitudes). • In de doelstellingen en eindtermen komt het wetenschappelijk niveau van de opleiding concreet tot uitdrukking. • De eindtermen zijn richtinggevend voor de inhoud en de vormgeving van het onderwijsaanbod. • Doelstellingen en eindtermen zijn zowel geformuleerd op het niveau van de opleiding als op programmafase en cursusniveau. • Het academisch personeel werkt aantoonbaar in het kader van de eindtermen van de opleiding. • Er is sprake van een herkenbare samenhang tussen de eindtermen van de opleiding en de doelstellingen op cursusniveau, programmafase en programmaniveau. • Eindtermen en doelstellingen zijn zo geformuleerd dat ze toetsbaar zijn.
Referentiekader Oosterse Studies | 25
2.2. Didactiek van het onderwijs- en leerproces • De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar door de opleiding noodzakelijk geachte werkvormen en didactiek. • Het leerproces van de student staat centraal en is vertrekpunt voor de invulling en vormgeving van het onderwijsprogramma. • Het leerproces wordt ondersteund door een adequate didactische uitrusting en door goed aansluitend studie- en instructiemateriaal dat in voldoende mate voor de studenten beschikbaar is. • Er is een gevarieerd gebruik van aangepaste didactische werkvormen en een efficiënte begeleiding ervan met relevante technologieën (vb. elektronisch leerplatform). • De werkvormen zijn stimulerend en activerend.
2.3 Studeerbaarheid Studeerbaarheid • De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar studeerbaarheidskenmerken waaraan de programma-organisatie van de opleiding moet voldoen. • Het programma dient door de student te kunnen worden gevolgd in de ervoor gestelde tijd en dient aan te zetten tot doelmatig tijdsgebruik. • In de mate van het mogelijke dient rekening te worden gehouden met individuele variaties in studietempo. Dit blijkt onder meer uit differentiatievoorzieningen binnen het programma.
Studierendement / Studietijd • De instelling beschikt over een systematische studietijdbewaking. • In de instelling wordt gewerkt aan een systeem waardoor cijfermatige gegevens aangaande studievoortgang en studieloopbaan ter beschikking zullen komen.
Instroom / Toelatingsvoorwaarden • De instelling geeft duidelijk aan welk beginniveau van de studenten wordt vereist. De opleiding verwacht geen voorkennis van Oosterse talen en/of culturen en start vanaf het nulniveau. Aangewezen zijn studenten met een sterk culturele, historische en internationale belangstelling en aanleg voor talen, met een brede interesse voor internationale materie en interculturele relaties.
Aanwezigheid studiebevorderende/studiebelemmerende factoren • Studiebelemmerende factoren worden in kaart gebracht. Een remediëring wordt uitgewerkt. • Studiebevorderende factoren worden geïmplementeerd, opgevolgd en bijgestuurd waar dit nodig blijkt.
26 | Referentiekader Oosterse Studies
2.4. Beoordeling en toetsing • De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar de vorm en inhoud van de evaluatie. • Er wordt gestreefd naar variatie in evaluatievormen, naar een optimale spreiding van studielast en naar een zo gunstig mogelijke planning van de evaluatieactiviteiten tijdens de examenperiodes. • De exameneisen en -vormen zijn vooraf aan de studenten duidelijk bekend gemaakt. • De beoordeling vindt plaats op basis van te voren vastgelegde beoordelingscriteria. • De opleiding voorziet in feedback over de toetsresultaten aan de studenten.
2.5. Kwaliteitseisen mbt. de eindverhandeling / masterproef • De eindverhandeling/masterproef is een individuele proeve van bekwaamheid en vormt het sluitstuk van de opleiding. • De opleiding is zo ingericht dat de student zich op een adequate manier kan voorbereiden op het afleggen van een proeve van bekwaamheid. De student begon in de loop van de eerste licentie aan de eindverhandeling, maar in het nieuwe programma is er maar één jaar voorzien. De opleiding heeft daarom in de BA een gradueel opgebouwde vorming voorzien in wetenschappelijke rapportering. • Met de eindverhandeling/masterproef tonen de studenten aan dat ze een onderzoeksprobleem op een creatieve en wetenschappelijk verantwoorde manier kunnen analyseren, aanpakken en uitvoeren, en de resultaten ervan helder kunnen rapporteren, zowel schriftelijk als mondeling. • De eindverhandeling/masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. • De beoordelingscriteria zijn helder en expliciet vastgelegd en bekendgemaakt.
2.6. Internationalisering • De opleiding maakt actief deel uit van een netwerk van onderwijsinstellingen. • Buitenlandse studenten worden gestimuleerd bij de opleiding onderwijs te volgen. • De opleiding moedigt internationalisering en universitaire mobiliteit aan zowel binnen Europa als naar de betrokken studiegebieden. • Om de internationale dimensie ook aan hen die niet naar het buitenland vertrekken aan te bieden, worden regelmatig buitenlandse gastsprekers uitgenodigd en internationale conferenties georganiseerd. • De kwaliteit van het in het buitenland gevolgd onderwijs wordt getoetst. • De curriculumstructuur en organisatorische randvoorwaarden van de opleiding zijn ondermeer afgestemd op de mobiliteit van studenten, met name studenten die een tijd gaan studeren in het buitenland en andersom, buitenlandse studenten die instromen in onze opleiding Oosterse Studies.
Referentiekader Oosterse Studies | 27
3. Onderwijsorganisatie / Voorzieningen 3.1 Onderwijsorganisatie • De onderwijsorganisatie is zo ingericht dat sturing van het onderwijs mogelijk is. • De onderwijsorganisatie is zodanig van opzet dat de samenhang van het onderwijsprogramma (zowel in de ontwikkelingsfase als in de uitvoerings- en verbeterfase) is gewaarborgd. • Het opleidingsbestuur heeft de bevoegdheid en verantwoordelijkheid om vanuit de doelstellingen en eindtermen en het daarop gebaseerde opleidingsprofiel vorm en inhoud te geven aan het onderwijs en de onderwijsorganisatie. • De interne werk- en overlegstructuur is afgestemd op de noodzakelijke sturing van het programma.
3.2 Materiële voorzieningen / faciliteiten • De staf heeft voldoende middelen (kwantiteit en kwaliteit) en adequate accommodatie ter beschikking in functie van hun onderwijs- en onderzoeksopdracht. • De studenten hebben voldoende middelen (kwantiteit en kwaliteit) en adequate accommodatie ter beschikking ter ondersteuning van het onderwijs- en leerproces.
3.3 Studie-informatie en -begeleiding • Er wordt voldoende informatie (brochures, website, introductiedagen) beschikbaar gesteld voor (potentiële) studiekiezers. • Het onderwijs- en examenreglement wordt voor iedereen beschikbaar gesteld alsook de mogelijkheid om dienaangaande klacht neer te leggen bij een ombudsdienst, centrale afdeling, vertrouwenspersoon. • De opleiding voert een beleid gericht op het vroegtijdig signaleren van veranderingen in de instroom. • Flexibele leerroutes zijn uitgewerkt in functie van individuele voorkeuren en verschillende vooropleiding van studenten (Individueel Aangepast Jaarprogramma, ‘cumuleren’, combineren van studiejaren van verschillende opleidingen, brugprogramma’s, trajecten Eerder Verworven Kennis/ Eerder Verworven Competenties, voorbereidings- en schakelprogramma’s). • In het onderwijs zijn mogelijkheden ingebouwd om de deficiënties in kennis en vaardigheden weg te werken en/of hiervoor door te verwijzen naar andere instanties. • De opleiding voorziet in een systeem van studie- en studentenbegeleiding gericht op het voorkomen en tijdig signaleren van studieproblemen. Er wordt actief naar oplossingen gezocht. Individuele begeleiding is voorzien voor persoonlijke en/of studiegebonden problemen. • De begeleiding van de studenten is gericht op het nemen van eigen verantwoordelijkheid mbt. het (leren) studeren.
28 | Referentiekader Oosterse Studies
• De opleiding neemt gericht maatregelen om de resultaten en de studievoortgang van de studenten te bevorderen. • De opleiding voert een actief begeleidingsbeleid.
4. Personeelsbeleid en kwaliteitseisen te stellen aan de onderwijzende staf 4.1 Personeelsbeleid • De procedure aangaande aanwervingen en benoemingen van personeel is helder omschreven en gekend. • Selectie van personeel vindt mede plaats op basis van taakprofielen die afgestemd zijn op de onderwijstaken. • Het periodiek voeren van functionerings- en beoordelingsgesprekken is een integraal onderdeel van het personeelsbeleid van de opleiding. • De opleiding heeft een geëxpliciteerd scholingsbeleid dat is afgestemd op de eisen van het onderwijsprogramma en op de resultaten van functioneringsgesprekken. • Resultaten van evaluaties vormen mede de basis van het te voeren personeelsbeleid. • De opleiding werkt met normen voor het vaststellen van de onderwijslast. • Het personeel is aanspreekbaar en bereikbaar. • Er wordt gezorgd voor voldoende evenwicht tussen de omvang van het personeelsbestand en de specifieke kwaliteit die wordt vereist van het personeel in functie van de opleiding / afstudeerrichtingen. • Er wordt een actieve politiek gevoerd inzake gelijkekansenbeleid.
4.2 Kwaliteitseisen te stellen aan de onderwijzende staf • De kwaliteitseisen van de onderwijzende staf hebben vooral betrekking op: o de onderwijsdeskundigheid o de wetenschappelijke deskundigheid o taalvaardigheid o brede culturele georiënteerdheid o de vertrouwdheid en de ervaring met het werkveld • Er wordt steeds gestreefd naar een duidelijke koppeling van onderzoek en onderwijs van de staf. De brede georiënteerdheid eigen aan een opleiding vereist eveneens een brede inzetbaarheid van de staf. Vandaar dat het onderwijsdomein regelmatig ruimer kan zijn dan het onderzoeksdomein. • De gerichtheid van de opleiding vereist van de staf de uitbouw van internationale contacten met een terugkoppeling naar het onderwijs en/of onderzoek door middel van participatie aan internationale netwerken en samenwerkingsverbanden.
Referentiekader Oosterse Studies | 29
• Opdat bekendheid met en betrokkenheid bij het wetenschappelijk onderzoek kan gerealiseerd worden, wordt van de staf een wetenschappelijk curriculum en een actieve deelname in het wetenschappelijk onderzoek verondersteld.
5. Interne kwaliteitszorg • De opleiding beschikt over een geëxpliciteerd integraal kwaliteitszorgsysteem. • Het kwaliteitsbeleid en -systeem is zowel preventie- als controlegericht. • De kwaliteitszorg betreft niet enkel het primaire proces, maar alle kwaliteitsaspecten in hun onderlinge samenhang en in relatie tot de verantwoordelijkheidsniveaus. • De opleiding werkt zo veel mogelijk met streefnormen voor het beoordelen of en in welke mate de gewenste kwaliteit wordt gerealiseerd. • Er is duidelijk vastgelegd wie welke bevoegdheid heeft in het kader van de uitvoering van de kwaliteitscontrole, het overleg n.a.v. de beschikbaarheid van de resultaten, de follow-up van de genomen besluiten met mogelijke aanpassingen en/of onderwijsinnovaties als gevolg. • De opleiding beschikt over de informatiesystemen nodig voor het tot stand brengen van kwaliteit en voor het bewaken en beoordelen van de geleverde kwaliteit. • Er is een duidelijke structuur aanwezig ter ondersteuning van het kwaliteitszorgproces. • De kwaliteitsbewaking is afgestemd op de met het onderwijsontwerp beoogde doelen en de streefnormen die voor het halen daarvan zijn vastgesteld. • Binnen de opleiding is een klimaat aanwezig gericht op het leveren van maximale kwaliteit.
30 | Referentiekader Oosterse Studies
III. De opleidingen Oosterse studies in vergelijkend perspectief De opleiding Oosterse Talen en Culturen aan de Universiteit Gent en de opleidingen Taal- en Regiostudies aan de Katholieke Universiteit Leuven. Woord vooraf In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie in vergelijkend perspectief een overzicht van haar bevindingen over de opleidingen Taal- en Regiostudies van de Katholieke Universiteit Leuven (K.U.Leuven) en de opleiding Oosterse Talen en Culturen van de Universiteit Gent (UGent). Zij besteedt hierbij voornamelijk aandacht aan elementen die haar het meest in het oog zijn gesprongen of die zij belangrijk acht, en aan algemene vaststellingen die zij in beide instellingen heeft gedaan. Het is geenszins de bedoeling van de commissie om de individuele deelrapporten van de opleidingen aan de verschillende instellingen in detail te herhalen. Voor een uitvoerige beschrijving van haar bevindingen en een grondige motivering van de afzonderlijke scores verwijst de commissie naar de afzonderlijke deelrapporten. De uitwerking van de gedetailleerde programma’s voor de bachelor- en masteropleidingen bevonden zich ten tijde van de visitatie nog in verschillende stadia van implementatie. De bachelor en aansluitende masteropleidingen zijn voortgekomen uit de kandidaats- en licentiaatsopleidingen die een vergelijkbare naam droegen, zij het met een andere studie-indeling (2+2 jaar werd 3+1 jaar). Het eerste bachelorjaar ging van start in 2004-2005, het tweede bachelorjaar in 2005-2006, het derde bachelorjaar begint in 2006-2007 en de masteropleidingen in 2007-2008. Concreet betekent dit dat op het moment van de visitatie, het eerste bachelorjaar voor de tweede maal gegeven wordt, het tweede bachelorjaar voor het eerst georganiseerd wordt, en het derde bachelorjaar en de masterprogramma’s nog niet zijn aangeboden en dus nog het licentie-programma loopt. De contouren voor de nieuwe BAMA-opleidingen liggen echter duidelijk vast. De commissie heeft de voorstellen en programma’s van het nog te realiseren bachelorjaar 3 en de masteropleidingen grondig bestudeerd en heeft hierover van gedachten gewisseld met betrokkenen vanuit verschillend perspectief, met name met de bestuursverantwoordelijken, de
De opleidingen Oosterse studies in vergelijkend perspectief | 31
opleidingsverantwoordelijken als ook de studenten. Daarnaast heeft zij de zelfevaluatierapporten bestudeerd, een aantal eindverhandelingen grondig gelezen en andere ingekeken, heeft zij cursusmateriaal en examenopgaven geanalyseerd, heeft zij de infrastructuur geïnspecteerd en heeft zij uitgebreide gesprekken gevoerd met bestuursverantwoordelijken (universitair en facultair niveau), opleidingsverantwoordelijken, onderwijzend (en onderzoeks-) personeel, de studenten en alumni, en met vertegenwoordigers van de ondersteunende (universitaire en/of facultaire) diensten voor studiebegeleiding en kwaliteitszorg.
ONDERWERP 1: DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING
1.1. Niveau en oriëntatie van de academische bachelor- en masteropleidingen Oosterse Studies De twee instellingen die de opleidingen aanbieden doen dit met een verschillend onderwijsconcept. Het Gentse model heeft ervoor gekozen om de Oosterse Talen en Culturen in een overkoepelende structuur vorm te geven. Concreet betekent dit dat deze opleiding verschillende disciplines onder één noemer aanbiedt: Assyriologie, Hebraïstiek, Arabistiek en Islamkunde, Indologie, Sinologie en Japanologie. Deze structuur heeft het voordeel de deur te openen voor interculturele benaderingen en studies, die de grenzen van de deelgebieden overschrijden. Bijvoorbeeld, de taalcombinatie Sanskriet en Chinees is vanzelfsprekend van groot nut voor de studie van het Boeddhisme. Aan de K.U.Leuven is gekozen voor onafhankelijke opleidingen met als uitgangspunt dat op die manier de eigenheid van de verschillende te bestuderen cultuurgebieden optimaal tot haar recht komt. Het is de bedoeling de student in staat te stellen om een welbepaalde regio en de in die regio gesproken taal of één van de talen op een wetenschappelijk verantwoorde wijze te bestuderen. De opleidingen zijn gevormd volgens het area studies concept, met als resultaat de opleidingen Japanologie, Sinologie, Arabistiek en Islamkunde en het Oude Nabije Oosten (waarbinnen weer onderscheid wordt gemaakt tussen de deelgebieden Egyptologie, Syro-Palestina en Syro-Mesopotamië). De commissie respecteert deze verscheidenheid en komt tot de vaststelling dat het niveau en de oriëntatie van de doelstellingen van de opleidingen goed zijn zowel aan de UGent als aan de K.U.Leuven. Binnen de bacheloropleidingen bestaat er ruime aandacht voor het aanleren van algemene competenties waarbij de ontwikkeling van minores een belangrijke rol speelt. De commissie onderstreept het positieve effect van dergelijke minores voor een doelgerichtere voorbereiding van de studenten op de arbeidsmarkt. Studenten beheersen algemene wetenschappelijke competenties doordat hun gedurende de bachelorfase een wetenschappelijke houding wordt aangeleerd, gebaseerd op theoretische en praktische overwegingen.
32 | De opleidingen Oosterse studies in vergelijkend perspectief
De commissie is wel van mening dat het bachelorprofiel van de opleidingen nog concreter dient te worden ingevuld vanuit het besef dat het einde van de bachelorfase een uitstroommoment voor de studenten kan betekenen of een scharniermoment om zich te heroriënteren naar een andersoortige masteropleiding. De algemene doelstellingen van de uitdovende licenties situeren zich duidelijk op een hoger aggregatieniveau. De opzet van de opleidingen beantwoordt aan de vereiste criteria waaronder het beheersen van algemene competenties en de nodige wetenschappelijke competenties op gevorderd niveau, inzicht in de nieuwste ontwikkelingen, het verwerven van vaardigheden specifiek voor deze disciplines, en de nodige competenties voor het zelfstandig uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek.
1.2 Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen aan de K.U.Leuven voor de opleidingen Japanologie, Sinologie en het Oude Nabije Oosten als goed en voor Arabistiek/Islamkunde als voldoende. De opleiding Oosterse Talen en Culturen aan de UGent krijgt de beoordeling voldoende. De doelstellingen sluiten aan bij wat internationaal gebruikelijk is, alhoewel er geen concreet geformuleerd eisenpakket is samengesteld door (internationale) vakgenoten. Er zijn uiteenlopende tradities die verschillende accenten leggen. De opleiding aan de UGent is ambitieus te noemen door de combinatie van een brede oriëntatie in het vakgebied met de nadruk op culturele componenten en taalverwerving, met het accent op leesvaardigheid en tekstanalyse. Aan de K.U.Leuven kenmerken de opleidingen zich door een scherpe focus op de grondige beheersing van een taal (zowel gesproken als geschreven) in combinatie met de studie van diverse aspecten van de regio. De focus op de taalbeheersing door het voorzien in de nodige contacturen binnen het programma en door de inzet van voldoende native speakers leidt ertoe dat studenten de beoogde doelstellingen bereiken op een hoger niveau. De opleiding Arabistiek/Islamkunde dient zich nog verder te ontwikkelen. De volledige herziening van het huidige programma overeenkomstig een actieplan dat onder leiding van facultaire bestuursverantwoordelijken wordt doorgevoerd lijkt daarvoor een goed uitgangspunt. Volgens de commissie dient zowel te Leuven als te Gent aandacht te worden besteed aan de verdere uitwerking van de internationale dimensie van de opleidingen door de integratie van een verblijf in het doelland van de studenten. De opleidingsverantwoordelijken denken in eerste instantie aan een buitenlandverblijf in de masterfase. Toch meent de commissie dat een buitenlandverblijf tijdens de studie, met name ook in de bachelorfase, aantrekkelijk is voor de studenten en een positief effect zal
De opleidingen Oosterse studies in vergelijkend perspectief | 33
hebben op de taalbeheersing en ook op de masterproef door de transfer van de ervaringen in het buitenland naar de inhoud van dit werkstuk. Geen enkele van de opleidingen bereidt de studenten voor op specifieke beroepen maar er wordt voldoende aandacht geschonken aan kennis, vaardigheden en kritische instelling nodig voor het goed functioneren binnen het beroepenveld.
Onderwerp 2: programma
2.1 De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma De vertaling van de eindkwalificaties naar het programma is voor de opleidingen positief en in evenwicht qua oriëntatie, niveau en domeinspecifieke eisen. De commissie geeft de bachelor- en masteropleidingen van de UGent voor dit facet de kwalificatie goed en hetzelfde geldt voor de opleidingen Sinologie en Japanologie van de K.U.Leuven. De programma’s van het Oude Nabije Oosten en Arabistiek/Islamkunde in Leuven scoren een voldoende. De commissie geeft aan dat er in de bachelor- en masterprogramma’s een ruim aanbod bestaat van algemene opleidingsonderdelen en vakspecifieke opleidingsonderdelen, met de nodige aandacht voor het aanleren van methoden en technieken en de ontwikkeling van een kritisch wetenschappelijke attitude. De commissie onderlijnt dat er continue aandacht dient te worden besteed aan een goed evenwicht en een maximale inhoudelijke afstemming van de algemene en de vakspecifieke opleidingsonderdelen. Daar waar mogelijk dienen eurocentristische uitgangspunten van de algemene opleidingsonderdelen te worden vermeden. Tevens dient de bestudering van de moderne hedendaagse samenleving in de diverse regio’s (waar van toepassing) verder uitgewerkt te worden. Voor de opleidingen aan de UGent zou een programma-aanpassing ten voordele van de gesproken taalverwerving beter tegemoet komen aan de eisen die worden gesteld door het beroepenveld aan de afgestudeerden, met name een voldoende beheersing van de gesproken taal van de regio waarvan zij eveneens de culturele, politieke, sociale en economische componenten hebben bestudeerd. De K.U.Leuven dient een oplossing te zoeken voor de cyclische opleidingsonderdelen die worden aangeboden. Momenteel veroorzaken deze roostertechnische problemen bij het volgen van sommige opleidingsonderdelen als ook bij het organiseren van een verblijf in het buitenland en de werkzaamheden aan de masterproef. In de programma’s van beide universiteiten worden minorzones uitgewerkt. Zij zijn een vertaling van de interessegebieden van de studenten, beogen een betere aansluiting met de arbeidsmarkt en bevorderen
34 | De opleidingen Oosterse studies in vergelijkend perspectief
de flexibiliteit van het programma voor studenten (zelfs met een verschillende vooropleiding.) Door de minorzones wordt ook het interdisciplinair werken binnen faculteit en universiteit gestimuleerd. De ontwikkeling van de minorzones dient zich volgens de commissie door te zetten. Voorbeelden zijn: een minor antropologie en/of sociologie te Gent, en de ontwikkeling van een minor Turkse taal en cultuur te Leuven.
2.2 Eisen academische gerichtheid De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma voor de bachelor- en masteropleidingen aan de UGent en de K.U.Leuven als voldoende. De programma’s besteden naast de kennisontwikkeling voldoende aandacht aan het aanleren van een kritische wetenschappelijke attitude waarbij de studenten de nodige onderzoeksvaardigheden verwerven. De opbouw van de curricula toont een steeds stijgende lijn in de competenties van de studenten op taalkundig en disciplinair niveau. Recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied zijn geïncorporeerd in de programma’s. De commissie beveelt wel aan het gebied van de ‘moderniteit’ verder uit te werken. Daarbij is aandacht voor de moderne gesproken taal een belangrijk onderdeel. Voor de K.U.Leuven geldt deze opmerking voornamelijk voor de opleiding Arabistiek/Islamkunde waar bij de studenten vraag is naar meer gesproken taalverwerving. Voor de opleiding het Oude Nabije Oosten is vanzelfsprekend het leren van een moderne spreektaal van geringere relevantie, maar in verband met deelname aan opgravingen en dergelijke is enige moderne taalkennis toch gewenst. In dit verband is de huidige situatie, met alleen een introductie tot het moderne standaard Arabisch beperkt tot één semester, niet optimaal. De commissie geeft de opleiding in overweging dit te vervangen door onderwijs in een moderne omgangstaal zoals die bijvoorbeeld in Egypte wordt gesproken. Voor Arabisch worden aan de UGent 5 dialecten in Modern Arabisch III kort aangestipt terwijl de grondige bestudering en de mondelinge taalbeheersing van één dialect meer tegemoet zou komen aan wat studenten en het beroepenveld vragen. Ook bij de opleiding Indologie kan een verdere verschuiving ten gunste van de moderne spreektaal worden overwogen. Zoals eerder reeds vermeld zou de UGent meer ruimte moeten creëren voor de mondelinge taalverwerving door de inzet van native speakers binnen alle opleidingen. Op deze wijze zouden studenten een nog hoger niveau binnen de geformuleerde doelstellingen kunnen realiseren. De programma’s sluiten voldoende aan bij de actuele beroepspraktijk, maar een intensievere interactie van bepaalde opleidingen met het beroepenveld zou er voor kunnen zorgen dat dit een duidelijker beeld krijgt van het profiel en de verworven competenties van de afgestudeerden.
De opleidingen Oosterse studies in vergelijkend perspectief | 35
2.3 Samenhang van het programma De commissie beoordeelt de samenhang van het programma voor de bachelor- en masteropleidingen aan de UGent als goed. Aan de K.U.Leuven wordt dit facet door de commissie als voldoende beoordeeld voor de opleidingen Sinologie, Japanologie en het Oude Nabije Oosten en als onvoldoende voor de opleiding Arabistiek/Islamkunde. De programma’ s Oosterse Talen en Culturen van de UGent zijn goed doordacht en helder. Ze vormen een coherent geheel met voldoende evenwicht van vakspecifieke en algemene opleidingsonderdelen. De samenwerking met andere disciplines verloopt vlot en de onderlinge cohesie is voortreffelijk. De programma’s Sinologie en Japanologie binnen de Taal- en Regiostudies van de K.U.Leuven hebben een goed uitgebalanceerde inhoudelijke invulling. Ook al maakt de structuur van de drie regionale onderdelen de opleiding Oude Nabije Oosten vrij complex, toch is er sprake van voldoende samenhang van de opleidingsonderdelen door de afstemming van het vakinhoudelijke deel, de minores, de cyclisch aangeboden opleidingsonderdelen en de zelfstudie. De samenhang van het programma voor Arabistiek/Islamkunde is onvoldoende. Dit heeft mede geleid tot de positieve ontwikkeling van het actieplan voor deze opleiding. De huidige situatie zorgt voor verwarring bij de studenten en heeft een negatieve invloed op de verdere implementatie van het bachelor-mastersysteem. De commissie stelt dat er voor beide instellingen dient te worden gewaakt over de verhouding vakspecifieke opleidingsonderdelen en toegeleverde algemene opleidingsonderdelen. Binnen deze laatste dient het eurocentrisme te worden vermeden en teruggedrongen.
2.4 Studieomvang Alle opleidingen voldoen aan de decretale eisen met betrekking tot de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten.
2.5 Studietijd De commissie beoordeelt het facet studietijd als voldoende voor de bachelor- en masteropleidingen van de UGent en de K.U.Leuven. Centraal georganiseerde studietijdmetingen zijn aan beide instellingen niet voorhanden. De commissie dringt er toch op aan, juist omdat het om de implementatie van een nieuwe onderwijsstructuur gaat, op regelmatige tijdstippen de studietijdmetingen te laten plaats vinden. Binnen de opleidingscommissies blijkt dat de betrokken opleidingen continue aandacht besteden aan de studeerbaarheid van de programma’s. Tevens is de drempel naar het academisch personeel toe zodanig laag dat studenten eerst naar hen toe stappen om knelpunten en/of problemen te bespreken.
36 | De opleidingen Oosterse studies in vergelijkend perspectief
Uit de gesprekken met de studenten en alumni blijkt dat de omvang van de programma’s aansluit bij het aantal studiepunten overeenkomstig de BAMA-structuur, met een studielast van 40 uur per week. De commissie stelt vast dat een aantal studenten kiest voor een thesisjaar (vijfde jaar). De commissie wijst er op dat het overschrijden van de genormeerde studieduur een internationaal zeer gangbaar verschijnsel is voor deze studies. Het hangt samen met de moeilijkheidsgraad van de studie en het verlangen van de studenten een niveau te bereiken dat niet gedetermineerd wordt door de –inhoudelijkwillekeurige beperking van de studieduur tot vier jaar.
2.6 Afstemming vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming van vormgeving en inhoud als goed voor de bachelor- en masteropleidingen aan de UGent en als voldoende voor de bachelor- en masteropleidingen aan de K.U.Leuven. De K.U.Leuven schuift expliciet het didactisch concept ‘begeleide zelfstudie’ naar voren en heeft daartoe de nodige topdown beslissingen genomen. De commissie ondersteunt de invoering van een dergelijk concept, maar constateert dat de implementatie ervan op de werkvloer nog onvoldoende is gerealiseerd. Door de introductie van de ‘begeleide zelfstudie’ heeft men gekozen voor een meer studentgerichte benadering van leren, maar aan de concrete vertaling ervan naar de onderwijspraktijk toe dient nog te worden gewerkt. De commissie pleit dan ook voor voldoende onderwijskundige en financiële ondersteuning van het academisch personeel om dit verder vorm te geven.Tegelijkertijd dient er aandacht te worden besteed aan de studenten, die moeten leren wat er binnen dit onderwijsconcept van hen wordt verwacht. Aan de UGent zijn de gekozen didactische werkvormen gevarieerd en sluiten zij goed aan bij de vooropgestelde doelstellingen. Er is een afstemming tussen het te volgen opleidingsonderdeel, de groepsgrootte, en de werkwijze die verwacht wordt van de studenten enerzijds en de gekozen werkvorm anderzijds. Uit een vergelijking van de situatie in Gent en in Leuven blijkt dat de opleidingen op een verschillende manier met de elektronische leeromgeving omgaan. De commissie constateert dat de afstemming tussen het totale didactische concept, de elektronische leeromgeving en de doelstellingen van de opleidingen Sinologie en Japanologie te Gent excellent is. Ook de opleiding Japanologie te Leuven onderscheidt zich door de uitbouw van het elektronische leerplatform ten behoeve van een meer stimulerende studentgerichte leeromgeving. Gezien het positieve (leer)effect van een dergelijke inzet van het elektronische leerplatform binnen het totale onderwijsconcept en de aanwezige know-how pleit de commissie dan ook voor een vergelijkbare ontwikkeling van het elektronische leerplatform voor alle opleidingen.
De opleidingen Oosterse studies in vergelijkend perspectief | 37
2.7 Beoordeling en toetsing De commissie evalueert de beoordeling en toetsing voor de bachelor- en masteropleidingen voor de UGent en de K.U.Leuven als voldoende. De commissie heeft aan beide instellingen een aanzienlijk aantal examenvragen ingekeken en hierover van gedachten gewisseld met het academisch personeel en de studenten. Door de commissie zijn de toetsing en evaluatie van de bacheloropleidingen en uitdovende licenties adequaat bevonden. Zij zijn in overeenstemming met de beoogde doelstellingen en zijn een vertaling van wat er zich daadwerkelijk tijdens het onderwijs voordoet. Het toetsingsproces is voor de studenten voldoende transparant. De commissie beveelt permanente evaluatie aan voor de taalvakken. Bij de organisatie van deze evaluatie dient rekening te worden gehouden met de semesteriële examens om de examendruk voor de studenten in evenwicht te houden.
2.8 Masterproef De commissie heeft een steekproef aan eindverhandelingen bestudeerd en komt tot de conclusie dat het bereikte niveau voldoende is voor de opleidingen aan de UGent en K.U.Leuven. De commissie stelt vast dat de plaats en het relatieve gewicht van de eindverhandelingen/masterproef overeenkomen met de internationale normen. De eindverhandelingen nemen een prominente plaats in binnen de opleidingen, daar zij het sluitstuk vormen van de opleiding. Hiermee bewijst de student dat hij/zij in staat is een probleemstelling te analyseren, te interpreteren en te rapporteren op een kritisch wetenschappelijke wijze. De commissie beveelt aan de omvang van de masterproef te handhaven op max. 80 pagina’s, maar adviseert om de masterproef verder toe te spitsen op een analytische aanpak van het onderzoeksonderwerp, waarbij het vertalen van teksten secundair is. Een goede organisatie van de begeleiding van de studenten bij het schrijven van de master-proef is een belangrijk vereiste. Dit is een aspect dat nog verbetering verdient.
2.9 Toelatingsvoorwaarden De toelatingsvoorwaarden worden door de commissie als voldoende beoordeeld voor de bachelor- en masteropleidingen aan de UGent en de K.U.Leuven. Door de opleidingen wordt geconstateerd dat de vooropleiding van een aantal studenten, ook al voldoen zij aan de toelatingsvoorwaarden, tekort schiet. De commissie stelt vast dat het wetenschappelijk personeel zorgt voor individuele begeleiding van deze studenten. De commissie pleit voor een meer structurele oplossing aangezien de individuele aandacht voor de nodige extra belasting van het wetenschappelijk personeel zorgt. Er wordt onder meer gedacht aan de organisatie van een brugprogramma tijdens de
38 | De opleidingen Oosterse studies in vergelijkend perspectief
zomer waarbij tegemoet kan worden gekomen aan de behoeften van abituriënten van het secundair onderwijs met o.a. deficiënties met betrekking tot de Nederlandse taalbeheersing. Aangezien deze problematiek zich voordoet aan beide instellingen zou dit brugprogramma interuniversitair kunnen worden opgezet. De commissie wijst er op dat voor de overgang naar het masterniveau de opleidingen er als ware het een vanzelfsprekendheid van uitgaan dat het merendeel van de studenten zal doorstromen naar de aansluitende master. De opleidingsverantwoordelijken dienen zich te realiseren dat de huidige evolutie inzake studentmobiliteit, de organisatie van de minores en de inhoud van de programma’s de studenten kunnen aanzetten tot een andere masterkeuze. Het verdient aanbeveling zich nader te bezinnen op de implicaties van dergelijke alternatieve studiepaden.
Onderwerp 3: inzet van personeel
3.1 Kwaliteit van het personeel De commissie beoordeelt de kwaliteit van het personeel voor de bachelor- en masteropleidingen aan de UGent en de K.U.Leuven als voldoende. De kwaliteit van het personeel onderwijskundig, didactische en vakinhoudelijk wordt door de commissie adequaat bevonden en zij is onder de indruk van het enthousiasme van de staf om de opleidingen verder te ontwikkelen. Het onderzoeksspecialisme en de ruime kennis van het vakgebied worden ingezet in het onderwijs. Werving- en benoemingsprocedures worden duidelijk omschreven. De commissie beveelt aan optimaal gebruik te maken van de nationale en internationale advertentiekanalen voor het aanwerven van personeel. Voor wat betreft het bevorderingsbeleid pleit de commissie voor het streven naar een evenwicht tussen de onderwijsprestaties en wetenschappelijke output van de leden van het academisch personeel. In het kader van de professionalisering worden aan de instellingen trainingen docentenprofessionalisering aangeboden. Deze zijn vrijblijvend waardoor de opkomst soms vrij gering is. De commissie adviseert deelname aan deze trainingen te stimuleren door deelname als positieve factor mee te wegen in het bevorderingsbeleid. De commissie stelt vast dat de onderwijsbelasting toch vrij hoog is (gemiddeld: K.U.Leuven ongeveer 10u per week; UGent ongeveer 15u per week). Het academisch personeel klaagt hier in het algemeen niet over maar deze onderwijsbelasting impliceert dat er minder tijd kan worden gespendeerd aan onderzoek.
De opleidingen Oosterse studies in vergelijkend perspectief | 39
3.2 Eisen academische gerichtheid De commissie beoordeelt de onderzoekskwaliteiten en het academisch gehalte van het academisch personeel als voldoende voor de UGent en de opleidingen Japanologie en Arabistiek/Islamkunde te Leuven. Voor de opleidingen Sinologie en het Oude Nabije Oosten van de K.U.Leuven beoordeelt de commissie de academische gerichtheid van het academisch personeel als goed. Uit het overzicht van de onderzoeksdeskundigheid blijkt dat de leden van het academisch personeel wetenschappelijk actief zijn en een breed specialisatiegebied bestrijken ondanks de hoge onderwijsbelasting. De ZAP’ers onderhouden een uitgebreid netwerk aan internationale contacten door middel van publicaties, congressen, projecten, opgravingen en dergelijke meer. De publicatielijsten van Sinologie en het Oude Nabije Oosten aan de K.U.Leuven steken uit boven het gemiddelde van de onderzochte opleidingen. De commissie spreekt eveneens haar waardering uit betreffende de internationale samenwerkingsverbanden en uitwisselingsprogramma’s voor studenten. Er dient wel gestreefd te worden dat de opleidingen in dat opzicht gelijke tred met elkaar houden.
3.3 Kwantiteit van het personeel De commissie beoordeelt de omvang van het personeelsbestand voor de UGent en de K.U.Leuven als voldoende. Wel wil de commissie de aandacht vestigen op een aantal knelpunten. De commissie stelt vast dat aan de UGent de afgelopen jaren zware inspanningen zijn geleverd voor de invoering van de minimumnorm zoals aanbevolen door de vorige visitatiecommissie. De commissie ziet graag dat deze evolutie zich doorzet voor alle disciplines, ook al is de commissie zich ervan bewust dat de haalbaarheid mede afhankelijk is van de financieringsmethodiek die wordt gehanteerd door de overheid. De commissie beveelt sterk aan om de inzet van native speakers verder uit te breiden om voor de studenten meer contacturen te creëren waarin de mondelinge taalbeheersing kan worden geoefend. Dit speelt in op de noden en behoeften die leven bij de studenten, de afgestudeerden en het beroepenveld. Voor de K.U.Leuven constateert de commissie dat het gehanteerde allocatiemodel de nadruk legt op de studentaantallen, waarbij toenemende studentaantallen pas later tot personeelsuitbreiding leiden. Er kan dus minder flexibel worden ingespeeld op situaties die zich bij de start van het academisch jaar voordoen, zoals de recente sterke groei in studentaantallen bij Japanologie en Sinologie. De commissie is van mening dat het personeelsbestand bij het Oude Nabije Oosten gering is gezien de te bestrijken tijdsperiode (3000 jaar) en de bestreken regio.
40 | De opleidingen Oosterse studies in vergelijkend perspectief
Twee bijkomende aspecten dreigen de de werkdruk van het personeel te verhogen, te weten de uitbreiding van de administratieve taken van de opleidingsverantwoordelijken, zonder compensatie vanuit het centrale niveau, en het feit dat het cyclisch aanbieden van opleidingsonderdelen vanwege de implementatie van de BAMA-structuur moeilijk te handhaven zal zijn.
Onderwerp 4: voorzieningen
4.1 Materiële voorzieningen De materiële voorzieningen worden door de commissie als voldoende beoordeeld voor de K.U.Leuven. Voor de bachelor- en masteropleidingen is voldoende infrastructuur aanwezig zoals huisvesting, kantoorruimtes, taallabo’s, leslokalen en dergelijke. De commissie pleit wel voor de inzet van een bibliothecaris voor specifieke opleidingen. De commissie beoordeelt het facet materiële voorzieningen voor de opleidingen aan de UGent als onvoldoende. Het oordeel op dit punt dient echter te worden genuanceerd. Voorzieningen als taallabo’s en computerruimtes met aanwezigheid van de tweewegencommunicatie zijn in voldoende mate aanwezig. Daartegenover echter staan de voorzieningen zoals leslokalen, bibliotheken en kantoorruimtes. De positie van de vakgroep Zuid- en Oost-Azië is slecht. Boeken en andere publicaties zijn voornamelijk te vinden of in de kantoorruimtes van het academisch personeel of in leslokalen, die al dan niet worden gesloten voor het consulteren van het leesmateriaal wanneer er les wordt gegeven. Daarentegen is de situatie van het Nabije Oosten en Noord-Afrika in vele opzichten redelijk te noemen. Wanneer echter wordt nagegaan hoeveel studenten afhankelijk zijn van de voorzieningen, komt de commissie toch tot een onvoldoende score (het aantal studenten Zuid- en Oost-Azië is aanzienlijk hoger dan het aantal studenten voor het Nabije Oosten en Noord-Afrika). De commissie heeft kennis genomen van de voorgenomen plannen van het faculteitsbestuur om dit euvel te verhelpen en fundamentele wijzigingen zijn reeds in een vergevorderd stadium. Een oplossing voor het gebrek aan personeelsruimte is in het vooruitzicht gesteld voor 2009 (nieuwbouw voor een deel van de faculteit). Voor de bibliotheekinfrastructuur is een eerste financieringsschijf opgenomen in de begroting 2006 van de UGent. Pas vanaf 2009 kunnen de verdere financieringsschijven worden geprogrammeerd. De plannen voor de bibliotheek worden uiteraard positief gewaardeerd, maar desondanks blijven afgezien van de huidige krappe behuizing de geringe middelen voor de uitbreiding van de bibliotheek en de afwezigheid van een bibliothecaris punten van zorg voor de commissie.
De opleidingen Oosterse studies in vergelijkend perspectief | 41
4.2 Studiebegeleiding De commissie beoordeelt de studiebegeleiding voor de K.U.Leuven en de UGent als voldoende. Voor beide instellingen blijkt dat het merendeel van de studenten het academisch personeel als eerste aanspreekpunt neemt voor problemen van welke aard ook. Indien nodig verwijst de staf de studenten door naar gespecialiseerde instanties. Gezien het relatief kleine aantal studenten blijft het oplossen van problemen binnen het informele circuit beheersbaar voor de staf, maar al naargelang de studentinstroom groeit, zal de studiebegeleiding meer via het formele circuit dienen te verlopen. De commissie constateert dat de algemene informatievoorziening via studiegidsen en websites adequaat verloopt . Vanuit het centrale niveau is er aan beide instellingen studiebegeleiding voorzien.Voor de studiebegeleiders aan de UGent is het ten tijde van piekbelasting moeilijk om gesprekken te (blijven) registreren. Aan de K.U.Leuven wordt er gewerkt met het monitoraat. De commissie is van mening dat via dit systeem de studenten een studiemethodiek kan worden aangeleerd, en dat de monitoren ook inhoudelijke knelpunten kunnen oplossen. Momenteel is het monitoraat in revisie daar het niet optimaal is afgestemd op de noden en behoeften van de studenten. In het kader van de buitenlandse verblijven van de studenten beveelt de commissie aan dat er te Leuven per opleiding een staflid wordt aangewezen om als coördinator voor de studenten op te treden.
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
5.1 Evaluatie van resultaten De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten als voldoende voor de opleidingen aan de UGent, en voor wat betreft de opleidingen Sinologie, Japanologie en het Oude Nabije Oosten aan de K.U.Leuven. De opleiding Arabistiek/Islamkunde te Leuven wordt als onvoldoende beoordeeld. Aan de UGent hebben de studentevaluaties op structurele wijze vorm gekregen. De commissie heeft waardering voor het systeem van studentenquêtes en de wijze waarop de resultaten worden geanalyseerd, geïnterpreteerd en besproken binnen de verschillende facultaire geledingen. De commissie pleit er echter voor om de evaluaties uit te voeren onmiddellijk na de afronding van een opleidingsonderdeel. Op deze wijze wordt de perceptie van de studenten over het genoten onderwijs het meest accuraat weergegeven. De studentevaluatie bij kleine groepen leidt niet altijd tot een betrouwbare respons. Toch wil de commissie onderstrepen dat de resultaten steeds een indicatie zijn van de kwaliteit van het onderwijs zoals gepercipieerd door de studenten. Daartegenover constateert de commissie dat het informele circuit het academisch personeel toelaat doelgericht de kwaliteit van de BAMA-programma’s bij te sturen.
42 | De opleidingen Oosterse studies in vergelijkend perspectief
Aan de K.U.Leuven is er in principe een centraal kwaliteitszorgsysteem, maar dit was niet volledig operationeel in de periode direct voorafgaand aan de visitatie. De commissie constateert dat de opleidingen Japanologie, Sinologie en het Oude Nabije Oosten daarom overgegaan zijn tot de organisatie van een eigen studentevaluatie. Bij Arabistiek/Islamkunde is er sprake geweest van sporadische evaluaties die niet hebben geleid tot een consensus op basis waarvan maatregelen ter verbetering van het programma konden worden geformuleerd. De commissie ondersteunt de ontwikkeling van de kwaliteitscontrole door de instelling van de curriculumcommissie naast de permanente opleidingscommissies (POC). Het is het forum bij uitstek voor de bespreking van student-docent thematieken. De commissie beveelt aan het overleg te formaliseren en de bevoegdheden van de commissies binnen de bestaande bestuursstructuur duidelijk te omlijnen.
5.2 Maatregelen tot verbetering De commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering als voldoende voor de UGent en voor de K.U.Leuven wat betreft de opleidingen Sinologie, Japanologie en het Oude Nabije Oosten. Zij beoordeelt dit facet voor de opleiding Arabistiek/Islamkunde als onvoldoende. De commissie constateert voor de UGent dat de suggesties van de vorige visitatiecommissie hebben geleid tot remediëring van een aantal knelpunten (bijv. t.a.v. het personeel), de ontwikkeling van nieuwe curriculumonderdelen (bijv. minores), betere afstemming tussen vakspecifieke en algemene opleidingsonderdelen en, zoals aangegeven, tot een intense zelfreflectie door de opleidingsverantwoordelijken. Voor de toekomst zijn nog een aantal verbetermaatregelen gepland, maar deze zijn mede afhankelijk van de financiële slagkracht van de faculteit en/of universiteit. De mogelijkheden tot het verwerven van actieve taalbeheersing door de studenten blijft voor de commissie voorwerp van zorg, aangezien de implicaties hiervan voor de afgestudeerden en hun aansluiting met de arbeidsmarkt niet gering zijn. De commissie stelt vast voor de K.U.Leuven dat de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie ter harte zijn genomen en uitgewerkt. De opleidingen Sinologie en Japanologie hebben zich verder ontwikkeld binnen het concept van de area studies, met name door meer nadruk op het land, de economie, de politiek en het recht. Ongeacht de complexe structuur van de opleiding Oude Nabije Oosten heeft men met succes getracht de programma’s te laten aansluiten bij het concept area studies. De aansluiting tussen vakspecifieke en algemene opleidingsonderdelen is verbeterd. Tegelijkertijd hebben ook de evaluaties aan de K.U.Leuven geleid tot aanpassingen van het programma. De commissie constateerde echter op basis van het zelfevaluatierapport en de gesprekken met bestuurders en academisch personeel en met de studenten, dat het onmogelijk bleek te zijn maatregelen ter verbetering van het programma in te voeren voor het programma Arabistiek/Islamkunde.
De opleidingen Oosterse studies in vergelijkend perspectief | 43
Een facultaire commissie is opgericht om uit de impasse te komen. Deze heeft een actieplan voor Arabistiek/Islamkunde voorgesteld waaruit blijkt dat het programma zal worden hervormd volgens het concept van de area studies. De commissie ondersteunt de constructieve ontwikkeling en dringt er dan ook op aan dat het positieve actieplan door het faculteitsbestuur verder wordt uitgewerkt, uitgevoerd en opgevolgd.
5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld De commissie beoordeelt de betrokkenheid van alle stakeholders voor de bachelor- en masteropleidingen voor de UGent en K.U.Leuven als voldoende. De commissie stelt vast dat het personeel de aspecten van kwaliteitszorg, de curriculumvernieuwingen, de onderwijsinnovaties en verwante onderwerpen uitgebreid bespreekt in de daartoe voorziene formele facultaire gremia waarin tevens studenten zijn vertegenwoordigd. Daarnaast blijkt het informele circuit eveneens adequaat te werken. De commissie merkt op dat er in beide instellingen een onvoldoende stuctureel actief alumnibeleid wordt gevoerd. Hoewel het niet eenvoudig is een alumninetwerk op te zetten en te onderhouden zijn de potentiële voordelen groot. De opleiding en faculteit krijgen hierdoor een overzicht van en inzicht in de carrière van hun afgestudeerden. Tegelijkertijd zorgen de alumni voor een netwerk aan contacten en feedback vanuit het beroepenveld, wat vruchtbaar kan zijn voor de verdere ontwikkeling van de opleidingen. Vandaar dat de commissie aanbeveelt om zowel op facultair als op universitair niveau extra inspanningen te leveren om nadere gestalte te geven aan het alumnibeleid. Contacten met het beroepenveld kunnen op deze manier verder worden uitgebouwd ondanks het feit dat deze programma’s studenten niet specifiek opleiden voor een bepaalde beroepssector.
Onderwerp 6: Resultaten
6.1 Gerealiseerd niveau De commissie beoordeelt het gerealiseerd eindniveau voor de bachelor- en masteropleidingen Sinologie, Japanologie en het Oude Nabije Oosten aan de K.U.Leuven als goed, voor de opleiding Arabistiek/Islamkunde als voldoende. De bachelor- en masteropleidingen aan de UGent scoren voor dit facet voldoende. Het gerealiseerd eindniveau betreffende de masterproef is voor de commissie aanvaardbaar en bevredigend. Zij stelt vast dat het aandeel te vertalen teksten een vrij groot onderdeel uitmaakt van de eindverhandeling aan de UGent, terwijl aan de K.U.Leuven een meer analytische benadering van het onderzoeksonderwerp wordt gevraagd. De commissie opteert om de analytische benadering van het
44 | De opleidingen Oosterse studies in vergelijkend perspectief
onderzoeksonderwerp als uitgangspunt te nemen, studenten eveneens kritisch te laten reflecteren over het domein waarover zij schrijven en het vertaalgedeelte als secundair te beschouwen. Tevens wil de commissie onderstrepen dat de werkzaamheden aan de masterproef voor de studenten duidelijk dienen te worden gepland gezien het feit dat zij in plaats van twee (licentie)jaren nu maar één (master)jaar aan de masterproef kunnen werken. Voor wat betreft de internationalisering is er reeds een aanzienlijk aantal studenten dat door middel van een beurs naar het buitenland vertrekt. De commissie zou graag het aandeel studenten met een buitenlandverblijf zien stijgen, waarbij de gedachten vooral uitgaan naar een verblijf in een van de landen waarvan taal en cultuur worden bestudeerd. Bovendien geven de studenten er de voorkeur aan om dit verblijf te laten plaats vinden tijdens de studie (en niet na de studie) daar dit een positief effect heeft op het inzicht in het cultuurgebied dat de studenten bestuderen. Uit gesprekken blijkt dat vooral de studenten van de UGent vragende partij zijn voor de uitbreiding van de mondelinge taalbeheersing. Zij geven aan de opzet van de studie te appreciëren maar opteren voor het optimaliseren van het onderdeel spreekvaardigheid gezien het belang dat het beroepenveld hieraan hecht. De commissie wil eveneens het belang van de inzet van native speakers onderstrepen in het licht van het feit dat ook de bacheloropleiding een uitstroommoment voor de studenten kan zijn en er dus naar gestreefd moet worden om al tijdens de eerste drie jaar van de studie een niveau van taalbeheersing te bereiken waar de student in de praktijk profijt van kan hebben. De afgestudeerden komen in een breed beroepenveld terecht. Zij zijn tevreden over hun opleiding maar vinden het vernieuwde programma naar aanleiding van de BAMA-hervorming nog aantrekkelijker. De commissie dringt er op aan dat het actieplan voor de opleiding Arabistiek/Islamkunde aan de K.U.Leuven zo snel mogelijk wordt geïmplementeerd, aangezien dit een positieve wending kan geven aan de huidige situatie en helderheid schept voor alle betrokkenen.
6.2 Onderwijsrendement De slaagcijfers en het onderwijsrendement worden door de commissie voor de bachelor- en masteropleidingen aan de UGent en de K.U.Leuven als voldoende beoordeeld. De commissie constateert dat het eerste jaar een selectiejaar is, met een aanzienlijke uitval, wat gezien de specificiteit van de opleidingen en de geringe voorkennis van de studenten bij de start van de studie voor de hand ligt. De commissie acht dit acceptabel zolang de kwaliteit van de studentbegeleiding voldoende is gewaarborgd. Studenten krijgen hierdoor inzicht in hun prestaties en kunnen geholpen worden indien doorverwijzing of heroriëntatie aangewezen is. Na het eerste jaar dient er gestreefd te worden naar een maximaal rendement en de commissie stelt op basis van de voorliggende resultaten vast dat daar inderdaad naar wordt gestreefd.
De opleidingen Oosterse studies in vergelijkend perspectief | 45
De commissie waardeert het initiatief aan de UGent waarbij gestart is met een instroom-doorstroomuitstroom onderzoek. Op deze wijze kan inzichtelijk worden gemaakt welke factoren de slaagkansen van de studenten beïnvloeden en/of leiden tot het staken van de studie. De gemiddelde studieduur voor de opleiding aan de UGent en de K.U.Leuven is te plaatsen tussen 4 en 5 jaar. De commissie oordeelt dat dit vergelijkbaar is met wat internationaal gangbaar is. De studieduur van 4 jaar wordt frequent overschreden omdat studenten extra tijd willen vrijmaken voor de masterproef en omdat toch een aanzienlijk aantal onder hen tijdens de studie een korter of langer buitenlandverblijf wil inlassen.
46 | De opleidingen Oosterse studies in vergelijkend perspectief
Algemeen besluit De visitatiecommissie heeft met waardering vastgesteld dat de aanbevelingen zoals geformuleerd door de vorige visitatie (1997) hebben geleid tot verbetermaatregelen die bijdragen aan de kwaliteit van de opleidingen zoals die vandaag aan de studenten worden aangeboden. Hoewel de universiteiten Gent en Leuven een ander onderwijsconcept hanteren, krijgen de studenten aan beide universiteiten een opleiding met een belangrijke taalcomponent (lezen, schrijven, spreken) en algemene en regiospecifieke opleidingsonderdelen die gericht zijn op cultuur, economie, politiek en recht. Vanuit onderwijskundig perspectief wint de elektronische leeromgeving als onderwijsondersteunend instrument aan terrein binnen de studentgerichte onderwijsvormen die worden aangeboden. Tevens wordt er gestreefd naar een meer optimale vertaling van de onderzoeksdomeinen van het academisch personeel naar de opbouw en inhoud van de opleidingsonderdelen. De belangrijkste punten die de commissie in de aandacht van de opleidingen aanbeveelt zijn: - De concrete invulling van het bachelorprofiel gezien het feit dat het einde van de bachelorfase beschouwd moet worden als een potentieel uitstroommoment en het bepalen van de toelatingscriteria voor de aansluitende masteropleiding gezien de flexibiliteit in studiekeuze die de nieuwe bachelor masterstructuur toelaat. - Het blijvend bewaken van de verhouding tussen algemene en regiospecifieke opleidingsonderdelen, waarbij tegelijkertijd aandacht wordt besteed aan het vermijden en verminderen van eurocentrisme en waarbij (voor zover toepasbaar) de moderne hedendaagse samenleving van de bestudeerde regio’s centraal staat. Voor de opleidingen aan de UGent wordt geadviseerd meer nadruk te leggen op de mondelinge taalverwerving door de inzet van native speakers. Voor de K.U.Leuven dient het actieplan voor Arabistiek/Islamkunde snel te worden uitgevoerd. - Blijvende aandacht voor het innoveren van het onderwijskundige concept en hulpmiddelen zoals het verder uitbouwen van de elektronische leeromgeving voor sommige opleidingen zowel te Gent als aan de K.U.Leuven. Het concept Begeleide Zelfstudie (K.U.Leuven) is waardevol. De breedschalige implementatie dient te worden ondersteund om de beoogde meerwaarde te kunnen realiseren.
De opleidingen Oosterse studies in vergelijkend perspectief | 47
Aan de K.U.Leuven dient de interne kwaliteitszorg op centraal niveau, waar het gaat om de centraal gestuurde evaluaties van het onderwijs, zo snel mogelijk weer operationeel te worden. Voor beide instellingen geldt dat de opleidingen, hoe klein de studentpopulatie ook is, op vaste tijdstippen doelmatig dienen te worden geëvalueerd (student- en docentevaluaties en studietijdmetingen).
- Meer aandacht voor de internationalisering zowel voor wat betreft de samenwerkingsverbanden met andere universiteiten en instellingen als de docent- en studentmobiliteit. Binnen het programma verdient het aanbeveling een buitenlandverblijf van de student structureel in de studie in te bouwen, bij voorkeur in een land waarvan taal en cultuur worden bestudeerd. - Het versterken van de contacten met het beroepenveld door doelgericht betrokkenheid na te streven, een actief alumnibeleid op te zetten en door te gaan met het opzetten van programma’s die aansluiting met het beroepenveld verbeteren, zoals reeds geschied is door de creatie van de minorzones.
48 |
V. Tabellen met scores onderwerpen en facetten In de hierna volgende tabellen wordt het oordeel van de commissie op de zes onderwerpen en de onderliggende facetten uit het accreditatiekader weergegeven.Voor het toekennen van de scores heeft de commissie zich gebaseerd op het VLIR-beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. Bovendien heeft de visitatiecommissie een referentiekader opgesteld, waarin onder meer de domeinspecifieke eisen worden geëxpliciteerd. Het referentiekader van de commissie is beschreven in hoofdstuk II van dit visitatierapport. Per facet wordt in de tabellen aangegeven of de opleiding hier volgens de commissie onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Bij deze beoordeling maakt de commissie gebruik van de indeling onvoldoende/voldoende. In het rapport over de opleidingen Oosterse studies (hoofdstuk III) is inzichtelijk gemaakt hoe de commissie op basis van de bijbehorende beoordelingscriteria tot een beoordeling per facet en vervolgens, op basis van een weging van de facetten, tot een beoordeling per onderwerp is gekomen. De oordelen zijn in hoofdstuk III zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses. Het is dan ook duidelijk dat de scores in onderstaande tabellen gelezen en geïnterpreteerd moeten worden in samenhang met de oordelen die in de tekst worden gemaakt. Verklaring van de scores op de facetten (quaternaire schaal): E : Excellent : ‘best practice’, kan (internationaal) als voorbeeld dienen voor andere opleidingen G : Goed : de kwaliteit stijgt uit boven de basiskwaliteit V : Voldoende : voldoet aan de basiseisen O : Onvoldoende : voldoet niet aan de minimumeisen Verklaring van de scores op de onderwerpen (binaire schaal): + : Voldoende : voldoet ten minste aan de minimumeisen voor basiskwaliteit; er is geen verdere schaalverdeling om verdere graden van excellentie aan te duiden. - : Onvoldoende : voldoet niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit.
tabellen met scores onderwerpen en facetten | 49
Tabel 1 geeft de oordelen van de visitatiecommissie per onderwerp en de bijbehorende facetten weer over de opleiding Oosterse Talen en Culturen van de Universiteit Gent. Tabel 2 geeft de oordelen van de visitatiecommissie per onderwerp en de bijbehorende facetten weer over de opleidingen Taal- en Regiostudies van de Katholieke Universiteit Leuven. Tabel 1 Opleiding Oosterse Talen en Culturen Universiteit Gent Onderwerp 1 : Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1 : Niveau en oriëntatie Facet 1.2.: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2 : Programma Facet 2.1.: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid Facet 2.3.: Samenhang van het programma Facet 2.4.: Studieomvang 1 Facet 2.5.: Studietijd Facet 2.6.: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7.: Beoordeling en toetsing Facet 2.8.: Eindverhandeling / Masterproef Facet 2.9.: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3 : Inzet van personeel Facet 3.1.: Kwaliteit personeel Facet 3.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid Facet 3.3.: Kwantiteit personeel Onderwerp 4 : Voorziening Facet 4.1.: Materiële voorziening Facet 4.2.: Studiebegeleiding Onderwerp 5 : Interne kwaliteitszorg Facet 5.1.: Evaluatie resultaten Facet 5.2.: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1.: Gerealiseerd niveau Facet 6.2.: Onderwijsrendemen
Het facet ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’, indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten.
1
50 | tabellen met scores onderwerpen en facetten
+ G V + G V G OK V G V V V + V V V + O V + V V V + V V
Tabel 2 Opleidingen Taal- en Regiostudies K.U.Leuven Sinologie Japanologie Onderwerp 1 : Doelstellingen van de opleidingen Facet 1.1 : Niveau en oriëntatie Facet 1.2.: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2 : Programma Facet 2.1.: Relatie Facet 2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid Facet 2.3.: Samenhang van het programma Facet 2.4.: Studieomvang2 Facet 2.5.: Studietijd Facet 2.6.: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7.: Beoordeling en toetsing Facet 2.8.: Eindverhandeling / Masterproef Facet 2.9.: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3 : Inzet van personeel Facet 3.1.: Kwaliteit personeel Facet 3.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid Facet 3.3.: Kwantiteit personeel Onderwerp 4 : Voorziening Facet 4.1.: Materiële voorziening Facet 4.2.: Studiebegeleiding Onderwerp 5 : Interne kwaliteitszorg Facet 5.1.: Evaluatie resultaten Facet 5.2.: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1.: Gerealiseerd niveau Facet 6.2.: Onderwijsrendement
2
Arabistiek Oude Nabije Islamkunde Oosten + + G G V G + + V V V V
+ G G + G V
+ G G + G V
V OK V V V V V + V G
V OK V V V V V + V V
O OK V V V V V + V V
V OK V V V V V + V G
V + V V + V V V
V + V V + V V V
V + V V O O V
V + V V + V V V
+ G V
+ G V
+ V V
+ G V
Het facet ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’, indien de opleidingen voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten.
tabellen met scores onderwerpen en facetten | 51
52 |
DEEL 2 OPLEIDINGSRAPPORTEN
| 53
54 |
Bachelor en Master Oosterse talen en culturen Universiteit Gent
Vooraf Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport enerzijds een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleidingen waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Anderzijds heeft de visitatiecommissie in het rapport ten behoeve van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg punten aangegeven die volgens haar kunnen worden verbeterd en doet zij daarbij aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR-beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. Per facet geeft de commissie aan of de opleidingen bachelor en master hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoren. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor respectievelijk een academische bachelor of master. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gebaseerd. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met verwante andere buitenlandse opleidingen en zo mogelijk met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleidingen. De punten die volgens de visitatiecommissie kunnen worden verbeterd, zijn samen met aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering, opgenomen bij de respectievelijke facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleiding een overzicht opgenomen van de suggesties ter verbetering.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent | 55
Inleiding De BAMA-opleiding Oosterse Talen en Culturen ressorteert onder de faculteit Letteren en Wijsbegeerte en wordt tot de ‘gecombineerde studiegebieden’ gerekend. Het woord ‘gecombineerd’ verwijst naar de pijlers ‘taal/letterkunde en geschiedenis’ waarop de opleiding rust. Er zijn twee soorten taalopleidingen binnen de faculteit: de Taal- en Letterkunde (moderne westerse talen, Grieks en Latijn) en de Talen en Culturen-opleidingen. In de Talen en Culturen-opleidingen ligt, in vergelijking met de opleidingen Taal- en Letterkunde, een sterker accent op geschiedenis, maatschappij en cultuur, dit omdat bij studies van dit type de noodzakelijke voorkennis bij studenten gewoonlijk geheel of grotendeels ontbreekt. Immers de talen die in dit kader gegeven worden komen niet voor in het normcurriculum van het secundair onderwijs, en ook de culturen komen in de vooropleiding niet aan bod. Oosterse Talen en Culturen omvat zes disciplines (Assyriologie, Hebraïstiek, Arabistiek en Islamkunde, Indologie, Sinologie en Japanologie), met daarbinnen vanaf het eerste bachelorjaar tot en met de master 8 taalopties (Akkadisch, Hebreeuws, Klassiek en Modern Arabisch, Sanskrit, Hindi, Klassiek Chinees, Modern Chinees, Modern Japans). De talen vallen onder drie cultuurgebieden, waarbinnen historische, culturele, economische en andere banden bestaan en die aan elkaar grenzen, of ten dele zelfs overlappen: het Nabije Oosten en de Islamwereld, Zuid- en Centraal-Azië, Oost-Azië. Het te bestuderen coherente vakkenpakket bestaat uit twee taalopties (twee verschillende talen of een klassieke en moderne variant van dezelfde taal), die ofwel binnen eenzelfde cultuurgebied vallen (het normtraject) ofwel binnen twee verwante cultuurgebieden. Bij het taalpakket wordt een cultuurpakket vastgelegd. De studenten krijgen twee historische inleidingen, drie religies, twee opleidingsonderdelen maatschappij en actualiteit, letterkunde en taalkunde van hun cultuurgebied, enz. in aansluiting op hun taalopties. Daarnaast zijn er opleidingsonderdelen toegespitst op het aanleren van algemene onderzoeksvaardigheden. Het geheel wordt afgerond met de eindverhandeling/masterproef. De Gentse opleiding Oosterse Talen en Culturen heeft een overkoepelende structuur, dat wil zeggen dat deze opleiding verschillende disciplines onder één noemer aanbiedt: Assyriologie, Hebraïstiek, Arabistiek en Islamkunde, Indologie, Sinologie en Japanologie. De overkoepelende structuur heeft het voordeel, dat ze de deur opent voor interculturele benaderingen en studies. Dit geldt zowel voor de taalcombinaties als voor het leggen van accenten binnen het cultuurgebied (bijv. bij de keuze van de opleidingsonderdelen religie kan men zich richten op islam in Oost-Azië, het christendom in India, e.d.). Uiteraard zijn de talen en culturen onderling verscheiden. De overkoepelende structuur is mogelijk omdat Oosterse culturen een gelijkaardige omkadering vergen. Telkens gaat het om niet-westerse culturen, met een eigen en sterk ontwikkelde schrifttraditie (historische en literaire teksten, wetenschap, filosofie, religie). Dit impliceert dat studenten, welke taal ze ook bestuderen, altijd een introductie krijgen tot de culturen en het wetenschappelijk onderzoek.
56 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent
Daar de studie binnen een overkoepelende structuur wordt aangeboden zal het deelrapport overeenkomstig dit model worden geschreven. Concreet betekent dit dat de commissie de studie in zijn totaliteit beoordeelt (per onderwerp en per facet) en daar waar relevant onderdelen per discipline zal toelichten. Verder wijst de visitatiecommissie er op dat ze de opleiding beoordeelt op een ogenblik dat deze zich nog volop in de omvorming naar een bachelor-masterstructuur bevindt. De bachelor en aansluitende master Oosterse Talen en Culturen zijn voortgekomen uit de kandidaaten licentiaatsopleidingen die dezelfde naam droegen, zij het met een andere studie-indeling (2+2 jaar werd 3+1 jaar). De bachelor 1 ging van start in 2004-2005, de bachelor 2 in 2005-2006, de bachelor 3 begint in 2006-2007 en de master in 2007-2008. Concreet betekent dit dat op het moment van de visitatie, de bachelor 1 voor de tweede maal gegeven wordt, de bachelor 2 voor het eerst georganiseerd wordt, en de bachelor 3 en masterprogramma’s nog niet zijn aangeboden en dus nog het licentieprogramma loopt dat de faculteit in 1992 goedkeurde. De contouren voor de nieuwe BAMA-opleiding liggen echter duidelijk vast. De programma’s zijn tot en met de MA goedgekeurd, en de opleiding heeft een klare kijk op de coherentie van het totale BAMA parcours. Wel moeten bepaalde vernieuwingen in de bachelor 3 en master nog gerealiseerd worden. Naar aanleiding van de vorige visitatie heeft de opleiding, waar het het oude programma betrof, enkel de hoogstnoodzakelijke wijzigingen aangebracht daar het weinig zinvol was om nog een ingrijpende hervorming door te voeren vlak voor de grote hertekening van de programma’s in het BAMA-kader. Daarom heeft de opleiding in het oude programma vooral inhoudelijk geïnnoveerd. De aanbevelingen van de visitatiecommissie zijn een leidraad en bron van inspiratie geweest bij de discussies over de uitbouw van de nieuwe programma’s.
Onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding De algemene doelstelling van de opleiding is studenten grondig vertrouwd te maken met de wetenschappelijke studie van Oosterse talen en culturen. Ze leidt studenten op die gefundeerde uitspraken doen over historische, culturele en maatschappelijke fenomenen in de Oosterse culturen. Zij vertalen en interpreteren teksten die antwoorden verschaffen op wetenschappelijke vragen. Verder zijn zij, waar het moderne talen betreft, op basis van hun kennis van taal en cultuur in staat tot een doelmatige communicatie met hun medemensen uit de bestudeerde gebieden. Het uitgangspunt is dat de instromende student grotendeels een onbeschreven blad is betreffende de voorkennis van de Oosterse talen, de grammatica en ook de cultuur qua geschiedenis, religie, maatschappij, cultuurgeschiedenis en dergelijke. Dit vertrekpunt impliceert voor het Gentse model een strak en efficiënt programma.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent | 57
De opleiding bestaat uit volgende pijlers: a. Twee taalopties b. Twee cultuurpakketten, met als ankerpunten: - geschiedenis, cultuurgeschiedenis, maatschappij, religie, letterkunde c. Wetenschappelijke vorming: - algemene wetenschappelijke vorming (filosofie, moderne literaturen, historische kritiek, wereldgeschiedenis, taal- en tekststructuren, algemene taalwetenschap, algemene literatuurwetenschap) - gespecialiseerde wetenschappelijke methodologie, georganiseerd per cultuurgebied (theoretisch deel, onderzoekspraktijk I en II, taalkunde toegepast op Oosterse talen, eindverhandeling/ masterproef). Al naargelang de voortgang tijdens de studie convergeren deze pijlers steeds meer tot één geheel. De doelstellingen van de BAMA-opleidingen zijn in grote lijnen een weergave van de doelstellingen van het oude programma maar zijn geoptimaliseerd naar aanleiding van de aanbevelingen van de vorige visitatie (1998).
Facet 1.1: niveau en oriëntatie Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het beoogde niveau en de oriëntatie van zowel de bachelor als de masteropleiding Oosterse Talen en Culturen als goed. De commissie baseert haar conclusie op de bestudering van het zelfevaluatierapport, de studiegids en ander informatiemateriaal, de stukken (onder meer cursusmateriaal) bestudeerd tijdens het bezoek en de gesprekken met facultaire verantwoordelijken, opleidingsverantwoordelijken, academisch personeel en studenten in opleiding en alumni.
bacheloropleiding De gerichtheid op algemene en wetenschappelijke competenties is zonder meer goed. Er bestaat binnen de doelstellingen ruime aandacht voor deze vaardigheden. Het Gentse model staat hiervoor ook garant. Tevens komt de gerichtheid op de basiskennis, nieuwste ontwikkelingen en samenhang met andere disciplines in de doelstellingen van het model ruim aan bod.
uitdovende licenties (masteropleiding) De algemene opleidingsonderdelen worden in de doelstellingen naar het vereiste hogere niveau getild. De opzet beantwoordt goed aan de vereiste criteria: het beheersen van algemene en algemeen wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau, inzicht in de nieuwste ontwikkelingen, het bijbrengen van specifiek bij de discipline behorende vaardigheden, het beheersen met voldoende diepgang van de (basis)competenties nodig voor het zelfstandig uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek.
58 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent
De opleiding bereidt de studenten niet voor op specifieke beroepen, maar verschaft hun wel specifieke vaardigheden en kennis en een kritische instelling die in de beroepsuitoefening noodzakelijk zijn. Voor wat betreft het beheersen met voldoende diepgang van de algemene en meer specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke kennis op het niveau van de beginnend beroepsbeoefenaar waren er kritische geluiden uit de kring van de afgestudeerden. De arbeidsmarkt gaat er vanuit dat zij naast de culturele bagage een evenredige bagage bezitten betreffende de taal. De opleiding brengt de studenten naar een gedegen niveau van tekstanalyse, lees- en schrijfvaardigheid waardoor de doelstelling voldoende wordt bereikt, maar kan nog tot een hoger niveau worden getild indien er meer ruimte zou zijn voor de mondelinge taalvaardigheid. De personele bezetting laat echter niet toe om dit onderdeel van de Oosterse talen verder uit te bouwen. Dit aspect zorgt ervoor dat de afgestudeerden zich soms moeilijker binnen een segment van de arbeidsmarkt kunnen waarmaken. Het beoogde beroepenveld is echter zeer breed en de wensen van de arbeidsmarkt laten zich niet gemakkelijk inschatten. Wel kan geconstateerd worden dat de grote meerderheid der afgestudeerden een baan vindt.
totale opleiding De vooropgestelde doelstellingen zijn bij de studenten goed bekend. Tijdens het bezoek blijkt uit de gesprekken met de studenten in opleiding en alumni dat hun keuze voor de opleiding voornamelijk is bepaald door de wijze waarop het Gentse model gestalte krijgt naar inhoud en vorm. Hetzelfde geldt voor de betrokken personeelsleden die unaniem het Gentse model steunen en op innovatieve en creatieve manier (gezien de beschikbare middelen) verder willen ontwikkelen. Bij de financiële randvoorwaarden van het onderwijsbeleid zijn de nodige vraagtekens te zetten, maar dat ligt buiten de verantwoordelijkheid van de opleiding.
Facet 1.2: domeinspecifieke eisen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van de bachelor- en masteropleiding Oosterse Talen en Culturen als voldoende. De commissie baseert haar conclusie op de bestudering van het zelfevaluatierapport, de studiegids, ander informatiemateriaal en de gesprekken met facultaire verantwoordelijken, opleidingsverantwoordelijken, academisch personeel en studenten in opleiding en alumni. De doelstellingen sluiten aan bij wat internationaal gebruikelijk is, hoewel er niet één eisenpakket bestaat, samengesteld door (buitenlandse) vakgenoten. Er zijn uiteenlopende academische tradities die verschillende accenten leggen. Gezien hun gerichtheid op de culturele componenten en de brede aanpak zijn de Gentse doelstellingen in vergelijkend perspectief als ambitieus te kenmerken. De commissie steunt deze instelling, want dit resulteert op termijn in positieve effecten; bij het ontbreken hiervan dreigt een opleiding in middelmatigheid te blijven steken.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent | 59
Het eigen profiel waarvoor in de Gentse Oosterse Talen en Culturen is gekozen mag op sommige punten afwijken van de keuzes die elders worden gemaakt, het is desalniettemin in internationale termen zeer wel verdedigbaar, ook al zal men zich in sommige kringen afvragen of in een tijd van toenemende specialisatie de ambitie een zo wijd terrein te bestrijken nog wel verwezenlijkt kan worden. Een antwoord op dergelijke vragen dient geformuleerd te worden met inachtneming van de totale structuur van het hoger onderwijs, en met name van de invulling van de doctoraatsfase. Er kan derhalve op dit moment alleen geconcludeerd worden dat de doelstellingen zeer respectabel zijn en een consistent en goed uitgewerkt geheel vormen. Betreffende de taalverwerving brengt de opleiding de studenten naar een gedegen niveau van tekstanalyse, lees- en schrijfvaardigheid waardoor de doelstellingen voldoende worden bereikt. Zij kan echter tot een nog hoger niveau worden getild indien er meer ruimte zou zijn voor de mondelinge taalvaardigheid, met inzet van native speakers. Aandacht dient te worden besteed aan de uitwerking van de internationale dimensie van de studie via een systematische integratie van een verblijf in het buitenland, met name in een land waarvan taal en cultuur bestudeerd worden. Volgens de opleiding zou een verblijf in situ praktischer en vruchtbaarder zijn na voltooiing van de studie. Desniettemin meent de commissie dat een integratie van een dergelijk verblijf in enige fase van de studie voor studenten aantrekkelijk kan zijn (zie ook 2.1), vooral vanwege het positieve effect hiervan op de taalbeheersing, en ook kan bijdragen aan het – overigens nu reeds voldoende bevredigende - niveau van de eindverhandeling/masterproef. Conclusie bij onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding De visitatiecommissie is positief ten aanzien van de doelstellingen van de bachelor- en masteropleiding. Zij
beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de opleiding Oosterse Talen en Culturen als goed, de domeinspecifieke eisen van de opleiding als voldoende. Het Gentse model biedt aan de studenten een brede basis, die zowel algemene disciplinaire opleidingsonderdelen
als verschillende Oosterse talen en regiogerichte opleidingsonderdelen omvat, waarbij afgestudeerden worden voortgebracht die in de wetenschappelijke wereld en de samenleving het begrip van en de relaties met de bestudeerde culturen kunnen bevorderen. Er is bewust gekozen om alle regiostudies van het Midden Oosten tot Japan in één opleiding te verenigen. Dit kan de kritiek oproepen dat hier een al te breed “Oriëntalistisch” uitgangspunt wordt gehanteerd, maar het is gebaseerd op de visie dat er binnen dit geheel vruchtbare combinaties gemaakt kunnen worden waar culturen aan elkaar grenzen of vergelijkingen nieuwe inzichten opleveren. De praktijk laat zien dat dit inderdaad gebeurt. Het ambitieniveau is hoog en uitgesproken academisch. De doelstellingen krijgen vorm in een goed doordacht
programma dat primair tekstgericht en filologisch van aard is. Een optimalisering van de (domeinspecifieke) doelstellingen zou het uitbouwen van de beheersing van de gesproken taal zijn.
60 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent
Het Gentse model impliceert keuzes waarvoor iedere opleiding zich gesteld ziet die onderwijs geeft in voor
Europeanen lastige en niet in het secundair onderwijs onderwezen talen. Binnen het beperkte aantal jaren dat zowel in het aflopende kandidatuur-licentiaatssysteem als het BAMA-systeem voor de studie beschikbaar is, is het een complexe opgave om alle denkbare aspecten van de studie recht te doen. Gent zoekt de beperking niet zozeer in een reductie van het aantal te bestuderen talen (hoewel dat in de nieuwe studieopzet iets verminderd is) maar vooral in een benadering waarin de tekstgerichte bestudering van taal, letterkunde en religie en de inzichten die de studie van meerdere talen biedt meer worden benadrukt dan de minder tekstgebonden sociale wetenschappen en de verdieping die het gevolg kan zijn van een intensievere studie van één taal.
Onderwerp 2: programma De opleiding Oosterse Talen en Culturen richt zich op de domeinen taalverwerving, taal- en literatuurstudie, geschiedenis en cultuurkunde. Er zijn 180 studiepunten om het bachelorniveau te bereiken en 60 voor de master. Van het oude programma, dat in grote lijnen dezelfde componenten bevat, resten thans nog de twee licentiejaren (2x 60 studiepunten). De nieuwe programma’s van de bachelor hebben naast een kernpakket van 3 x 45 studiepunten ook een minorzone waarmee andere studiegebieden, binnen of buiten de faculteit, aan de basisopleiding toegevoegd kunnen worden door de student. Het stelsel is nog in volle ontwikkeling en creëert de mogelijkheid voor de studenten hun studiedomein uit te breiden naar eigen interesse of ter oriëntatie op de beoogde arbeidsmarkt(en). De opleiding kan zowel met een economisch-politieke als met een historische of linguïstische dimensie verrijkt worden. De interdisciplinariteit brengt een diversifiëring van de studie teweeg met een potentieel zowel op individueel niveau (keuze onderwerp eindverhandeling/masterproef) als voor kruisbestuiving in de opleidingsonderdelen op masterniveau. De internationale dimensie binnen de opleiding richt zich voornamelijk op studentmobiliteit via Erasmus en studiebeurzen die ter beschikking worden gesteld via de Vlaamse gemeenschap of andere kanalen. De bachelor bevat de volgende componenten. De algemene academische vorming weerspiegelt zich in een aantal gemeenschappelijke opleidingsonderdelen, algemene taalwetenschap en algemene literatuurwetenschap. Daarnaast zijn er twee taalopties te kiezen uit een lijst van 8 talen. Er worden drie niveaus nagestreefd, van elementair tot intermediair en gevorderd. Een derde component zijn de cultuurpakketten. De wetenschappelijke vorming als vierde component, wordt nagestreefd door een graduele opbouw binnen de opleidingsonderdelen methodologie en onderzoekspraktijk ten behoeve van het verwerven van de nodige wetenschappelijke bagage voor onderzoek op masterniveau. Als laatste component is er de minorzone die vakoverschrijdend (en faculteitsoverschrijdend) werkt. De keuzemogelijkheden binnen de minorzone zullen in de toekomst nog verder worden uitgebreid.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent | 61
De componenten van de uitdovende licenties zijn als volgt omschreven. Ten eerste een grondige kennis van twee Oosterse talen of een moderne en klassieke variant van één taal, en elementaire kennis van een derde Oosterse taal. Ten tweede een grondig inzicht in de Oosterse culturen. Voornamelijk in het kader van de eindverhandeling/masterproef wordt er aandacht besteed aan het op zelfstandige wijze leren uitbreiden en toepassen van kennis (derde component) en de vaardigheid een wetenschappelijke uiteenzetting te geven in functie van een vooropgestelde (probleem)stelling (vierde component). Een laatste component is het vermogen om Oosterse teksten te analyseren, vertalen, interpreteren en in een brede historische, maatschappelijke of literaire context te plaatsen. Naar aanleiding van de vorige visitatie zijn de doelstellingen van de licentiejaren bijgesteld (zo kwam het verwerven van een derde taal te vervallen) en is de concretisering ervan verder uitgewerkt. Deze ontwikkeling is terug te vinden in de curriculumopbouw van de nieuwe bacheloropleiding en de toekomstige masteropleiding. Hoewel men zich heeft gerealiseerd dat de bachelor een uitstroommoment is, blijft er een zekere tendens waarneembaar de master te zien als een verlengstuk ervan. Bij de omvorming van het curriculum dient er rekening mee te worden gehouden dat de 2+2 structuur niet automatisch kan worden omgezet in een 3+1 structuur. De masteropleiding bevat taal, tekst en contextvakken op gevorderd niveau. Ze kunnen enkel gevolgd worden na succesvolle afsluiting van bachelorjaar 3. Cultuur in perspectief is de studie van culturele fenomenen in een breder kader en op gevorderd niveau. De student kiest daarnaast voor een opleidingsonderdeel(en) in functie van eigen interesse of gelinkt aan het onderwerp van de eindverhandeling/masterproef. Studenten zullen eveneens deelnemen aan een onderzoeksseminarie waarin probleemstellingen te berde worden gebracht in het kader van de masterproef. Tenslotte is er de masterproef zelf. De grondslagen van de masterproef zal in grote lijnen overeenkomen met de huidige licentieverhandeling maar wordt aangepast aan het éénjarig karakter van de master. De doelstelling van de masterproef is het concipiëren van een wetenschappelijke studie en de interpretatie van een historisch, cultuurhistorisch, religieus fenomeen of actueel thema, waarbij de student bewijst Oosterse teksten of eventueel andere taaluitingen en culturele eigenheden te kunnen doorgronden.
Facet 2.1: relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma voor de bachelor- en masteropleiding Oosterse Talen en Culturen als goed. De commissie baseert haar conclusie op de bestudering van het zelfevaluatierapport, de studiegids, het geïnspecteerde cursusmateriaal, de bestudering van het programma en de opleidingsonderdelen, de gesprekken met het academisch personeel en de studenten in opleiding en alumni.
62 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent
De vertaling van de eindkwalificaties naar de programma’s is goed en in evenwicht qua oriëntatie, niveau en domeinspecifieke eisen. Binnen het eerste bachelorjaar bestaat een ruim aanbod van algemene opleidingsonderdelen en in de tweede en derde bachelorjaar wordt naast een enkel algemeen vak ook uitgebreid aandacht besteed aan methodologie en cultuur per cultuurgebied. De doelstellingen van de bachelor komen hier goed tot uiting. In de licentie worden de algemene opleidingsonderdelen naar het vereiste hogere plan gevoerd middels ondermeer cultuurfilosofie, vergelijkende taalkunde, maatschappij en godsdienstgeschiedenis. Bij de programmaopbouw dient volgens de commissie evenwel steeds kritisch te worden gekeken naar de keuze van algemene opleidingsonderdelen. Het mag hun inziens niet gaan over pure kennisverwerving waarbij onvoldoende verband wordt gelegd met de Oosterse studies. Het vermijden van eurocentrisme binnen de opleidingsonderdelen dient volgens de commissie te worden doorgezet en de aansluiting met het eigen programma continu bewaakt. De commissie is verder van mening dat er als er enige programma-aanpassingen (bijv. ten aanzien van de taalkunde) worden doorgevoerd meer aandacht kan worden besteed aan de gesproken taalverwerving. Dit komt tegemoet aan het verlangen van de studenten (in opleiding en alumni) om de gesproken taal beter te beheersen. Dit vereist wel de inzet van voldoende native speakers en raakt derhalve aan het probleem van de kwantiteit van het personeel. De commissie waardeert de disciplineoverschrijdende cursussen binnen de opleiding als ook de creatie van een minorzone. Er is gestreefd naar een maximale aansluiting met het programma en het tegemoet komen aan de vraag vanuit de arbeidsmarkt naar afgestudeerden met kennis, inzicht en vaardigheden vanuit verschillende disciplines. De commissie steunt de plannen tot verdere uitbreiding van de minorzone. Recente onderwijsontwikkelingen zijn, voor zover passend binnen het model, geïntegreerd in het programma, hoewel niet in gelijke mate binnen alle disciplines van de opleiding. De partijen tonen een grote betrokkenheid bij het concretiseren van het programma zowel wat betreft curriculumontwikkeling, -herziening als –innovatie. De procedures zijn helder en voor deze aspecten kunnen zij ook terugvallen op de ondersteuning van de centraal georganiseerde kwaliteitscel onderwijs. De commissie beveelt aan de internationale dimensie binnen de opleiding verder uit te bouwen. De aanbevolen optimalisering bestaat uit het structureel inbouwen in het programma van een doellandverblijf voor de studenten in het kader van hun taalprogramma. De commissie is er zich van bewust dat de slaagkans van deze opzet sterk afhankelijk is van een aantal factoren zoals programmaverschuiving, afstemming van de opleidingsonderdelen, de financiële ruimte (zowel voor de opleiding als student), e.d.. Momenteel proberen de studenten tijdens hun programma een kortdurende stage in het buitenland te volgen (2 maanden). De opleidingsverantwoordelijken geven aan dat zij idealiter een 5 jaar durende opleiding zouden willen organiseren met als structuur 3+1+1 waarvan een volledig jaar in het buitenland. Dit blijkt momenteel binnen de huidige mogelijkheden niet realiseerbaar, hoewel internationaal een totale studieduur van 5 jaar voor soortgelijk opleidingen niet ongewoon is.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent | 63
Facet 2.2: eisen academische gerichtheid van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van de programma’s voor de bachelor- en masteropleiding Oosterse Talen en Culturen als voldoende. De commissie baseert haar conclusie op de bestudering van het zelfevaluatierapport, de studiegids, het geïnspecteerde cursusmateriaal, de bestudering van het programma en de opleidingsonderdelen, inzage in de publicatielijsten, de gesprekken met het academisch personeel en met de studenten en alumni. Kennisontwikkeling is een belangrijk aspect in de programma’s terwijl ook voldoende aandacht wordt besteed aan een kritische instelling (attitude) en de vaardigheden die van een onderzoeker worden verwacht. Kennis en inzicht worden ondermeer bereikt door de dosering van de algemene met vakinhoudelijke vaardigheden, en door het evenwicht tussen taal- en cultuuronderwijs. Door een zorgvuldige planning van beschouwende opleidingsonderdelen als methodologie gecombineerd met vakinhoudelijk onderwijs wordt de onderzoeksattitude en –vaardigheid ontwikkeld. De aansluiting van het programma bij recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied is voldoende aanwezig. De commissie beveelt echter aan het gebied van de ‘moderniteit’ meer uit te werken en in het programma meer ruimte te creëren voor de beheersing van de gesproken taal. Voor Arabisch worden er 5 dialecten in Modern Arabisch III kort aangestipt terwijl het wegnemen van barrië res naar de verschillende spreektalen naar de overtuiging van de commissie beter kan gebeuren door de bestudering van één vorm van de spreektaal in combinatie met onderwijs gericht op de praktische mondelinge beheersing van die taal. Veranderingen in de plaats van de spreektaal bij Indologie gaan in de richting die de commissie voorstaat. De studenten van de licentie (in het oude programma) hebben binnen hun pakket van 8 uur taal (omschreven als Middel- en Nieuw-Indisch) slechts 2 uur modern Hindi. Er zijn vier uur uitgetrokken voor Sanskriet (klassieke oude taal) en 2 uur voor Prakriet (tussen klassiek en modern). Feitelijk komt dit neer op 6 uur klassieke taal en 2 uur moderne taal. In het nieuwe programma is Middel-en Nieuw-Indisch echter vervangen door Hindi, op alle niveaus van het programma, zodat 4 van de 8 taaluren naar Hindi gaan. De overige taaluren gaan naar de tweede taal (in veel gevallen Sanskriet). De commissie is tevreden over de aandacht voor de moderne spreektaal hetgeen beter aansluit bij de vraag van de arbeidsmarkt (zie ook 2.1). Voor Indologie is ook het stoppen van het geschiedenisonderwijs bij de Moghul-periode volgens de commissie niet wenselijk, niet alleen omdat dit tegen de wens van de studenten ingaat, maar ook omdat de bestudering van de geschiedenis wordt gestuurd door contemporaine preoccupaties en een geschiedkundige beschouwing die daar geen rekening mee houdt een belangrijke kritische dimensie mist.
64 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent
Het klassiek Chinees blijkt volgens de opvatting van de gehoorde studenten onvoldoende aan te sluiten bij het programma van Japanologie. Enerzijds is binnen een cultuurstudie de bestudering van klassiek Chinees noodzakelijk maar anderzijds ligt de nadruk binnen het beroepenveld eerder op het modern levend Chinees. Concreet betekent dit voor de diverse disciplines dat er dient te worden gezocht naar een goed evenwicht tussen pre-moderne en moderne elementen. De commissie is geen voorstander van exclusieve aandacht voor het moderne. Gezien bovenstaande aanbeveling van de commissie kan de aansluiting van het programma met de arbeidsmarkt worden geoptimaliseerd door een meer doorgedreven interactie met de beroepspraktijk (wat reeds aanleiding heeft gegeven tot de ontwikkeling van de minorzone in het programma), meer aandacht voor de mondelinge taalbeheersing (ondanks de problematiek van de personeelscapaciteit) en de verschuiving bij sommige disciplines naar een meer moderne, hedendaagse dimensie van de betrokken regio’s.
Facet 2.3: samenhang van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie oordeelt de samenhang van het programma voor de bachelor- en masteropleiding Oosterse Talen en Culturen als goed. De commissie baseert haar conclusie op de bestudering van het zelfevaluatierapport, de studiegids, het geïnspecteerde cursusmateriaal, de bestudering van het programma en de opleidingsonderdelen, de gesprekken met het academisch personeel en de studenten in opleiding en alumni. De inhoudelijke samenhang is goed doordacht en helder. De programma’s vertonen een logische opbouw met ruime aandacht voor alle aspecten genoemd in de doelstellingen. De samenwerking met andere disciplines binnen dezelfde BAMA-opleidingen verloopt uitstekend en de onderlinge cohesie is, ondanks de grote verscheidenheid aan disciplines, groot. De minors zijn op een passend moment ingeroosterd. Er zou naast de minor Economie nog meer verscheidenheid kunnen worden aangeboden, zoals bijv. sociologie, antropologie, e.d.. Verder beveelt de commissie aan blijvend aandacht te besteden aan de samenhang van de algemene opleidingsonderdelen met specifieke vakinhoudelijke opleidingsonderdelen (zie ook 2.1), waarbij ook het tegengaan van het eurocentrisme in de wetenschap met een streven naar een integratie van westen en niet-westen speelt (zie ook 2.1), en het tegemoetkomen aan de behoefte aan meer mondelinge taalbeheersing (zie ook 2.2).
titel hoofdstuk | 65
Facet 2.4: studieomvang De kandidatuuropleiding en de licentieopleiding omvatten beide 120 studiepunten. De nieuwe opleiding voldoet aan de formele eisen zoals die decretaal zijn vastgelegd: de bacheloropleiding met 180 studiepunten en de masteropleiding met 60 studiepunten.
Facet 2.5: studietijd Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studietijd voor de bachelor- en masteropleiding Oosterse Talen en Culturen als voldoende. De commissie baseert haar conclusie op de gesprekken die gevoerd zijn met de bestuursverantwoordelijken, het academisch personeel, de studenten in opleiding en afgestudeerden en met de verantwoordelijke(n) voor kwaliteitszorg. Studietijdmetingen zijn niet voorhanden daar voldoende respons (50%) een voorwaarde is voor de geldigheid van de meting, en een dergelijke respons niet verkregen is. Om studenten aan te zetten tot participatie diende een sensibiliseringscampagne te worden gevoerd wat de opleidingsverantwoordelijken niet haalbaar vonden. Uit gesprekken met studenten is trouwens gebleken dat de studentenpopulatie Oosterse Talen en Culturen zelden deelneemt aan facultaire opdrachten. Een tweede drempel voor de opleidingsverantwoordelijken is vervat in het feit dat de studiemeting enkel het eerste bachelorjaar in kaart zou brengen. Zij opteerden daarom om te wachten totdat de studiemeting een groter geheel van het nieuwe curriculum zou bestrijken. De commissie heeft begrip voor de gemotiveerde beslissing tot uitstel van de studietijdmeting maar dringt er bij de opleidingsverantwoordelijken toch op aan een studietijdmeting te organiseren, zeker bij de start van een nieuw curriculum (naar structuur en inhoud). Ook al zou de respons onvoldoende zijn om betrouwbare resultaten te geven, dan zou dit toch bepaalde indicaties opleveren over de opleiding die nuttig kunnen zijn voor de verdere optimalisering van het programma. Tijdens de gesprekken met het academisch personeel is gebleken dat er nauw contact is met de studenten waardoor de onderwijzenden voldoende inzicht krijgen in de verhouding tussen begrote en reële studietijd. Het bachelorprogramma is zodanig opgebouwd dat er sprake is van een evenredige verdeling van de studielast. De studenten van de uitdovende licenties opperden enige kritiek betreffende de verdeling van de studielast over de semesters (met name de verdeling van het aantal studiepunten per semester). Hoewel dit een probleem lijkt te zijn dat samenhangt met de overgang naar het nieuwe systeem, vraagt de commissie dit aspect te bewaken. Uit de gesprekken met studenten en alumni blijkt dat de omvang van het programma aansluit bij het aantal studiepunten: de BAMA-studenten hebben een gemiddelde studielast van 40 uur per week. Zowel de bachelorstudenten als de studenten van de uitdovende licentie geven aan dat het programma studeerbaar is. Het feit dat er geen studietijdmeting heeft plaatsgevonden bemoeilijkt het oordeel op
66 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent
dit punt enigszins, maar de rendementscijfers geven hoe dan ook geen aanleiding te vermoeden dat er sprake is van ernstige discrepanties tussen begrote en reële studietijd. Wel nemen studenten vaak een vijfde thesisjaar, wat berust op een bewuste keuze van de student. De praktijk van het opnemen van een extra thesisjaar kan volgens de commissie suggereren dat de werkelijke studietijd de genormeerde studietijd overtreft. Zij wijst er echter op dat voor studies van deze aard dit een internationaal zeer gangbaar verschijnsel is dat in belangrijke mate samenhangt met de inherente moeilijkheidsgraad van deze studies. Bovendien weerspiegelt dit het ambitieniveau van studenten die er waarde aan hechten een goed werkstuk af te leveren. Wil men dit desondanks aanpakken, dan ligt het voor de hand de omvang van de eindverhandelingen, en met name van de daarvoor te vertalen stukken in een van de bestudeerde talen, nog verder te beperken.
Facet 2.6: afstemming tussen vormgeving en inhoud De opleiding stelt voor de aanvang van de studie geen instroomvereisten. De voorkennis van de studenten is beperkt in het kader van de studies Oosterse Talen en Culturen. Er bestaat geen instapcursus of schakelprogramma dat desnoods in de zomer aansluitend op de start van het academiejaar kan worden gevolgd (capaciteit personeel). Diverse werkvormen worden gehanteerd. Het taalonderwijs wordt verzorgd via interactieve werkcolleges (o.a. taallabo), responsiecolleges, e.d.. CD-romgebruik wordt voornamelijk toegevoegd aan het pakket in het kader van de (begeleide) zelfstudie. Een aantal cursussen wordt ex cathedra gegeven terwijl andere worden verzorgd in kleine, meer interactieve, groepen. Algemeen geldt dat hoe verder in de studie men is hoe meer inbreng van de studenten wordt verwacht, onder meer door het schrijven van papers, presenteren van werkstukken, zelfstandig opzoekwerk, e.d. De gebruikte leermiddelen zijn cursusmateriaal, literatuurklappers, powerpoint presentaties, multimediamateriaal (oa. satelliettelevisie) en de inzet van de elektronische leeromgeving Minerva.
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud van de bachelor- en masteropleiding Oosterse Talen en Culturen als goed. De commissie baseert haar conclusie op het zelfevaluatierapport, de gesprekken die gevoerd zijn met de facultaire bestuursverantwoordelijken, academisch personeel, studenten en afgestudeerden, het materiaal ter inzage en het bezoek aan de facultaire voorzieningen in het kader van de opleiding. De gekozen didactische werkvormen zijn gevarieerd en sluiten aan bij de doelstellingen. Bij de algemene opleidingsonderdelen met grote groepen studenten wordt in collegevorm gewerkt. Bij kleinere groepen wordt er voornamelijk ingezet op werkcolleges, op interactieve bijeenkomsten. Bibliotheekgebruik, opzoekwerk, en het schrijven van papers en werkstukken worden als middelen gebruikt om studenten naar een hoger niveau te tillen. Daarbij houdt het academisch personeel rekening met de karakteristieken
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent | 67
van de studentinstroom, met name een partiële of geen voorkennis. Men treedt remediërend op tijdens de onderwijsbijeenkomsten of helpt studenten individueel. De organisatie van een instapcursus of zomerprogramma als voorbereiding kan volgens de commissie een gedeeltelijke oplossing brengen. De commissie denkt met name aan de organisatie (gedurende het jaar of tijdens de zomer) van cursussen gericht op het remediëren van de geconstateerde pijnpunten, bijv. een cursus Nederlands grammatica voor de start van het academisch jaar (verzorgd door taalkundigen Nederlands), e.d. Tussen de disciplines is er wel een verschil in gekozen onderwijsvormen en gebruikte leermiddelen maar voornamelijk in het gebruik van de elektronische leeromgeving Minerva. Bij Sinologie en Japanologie is de afstemming tussen het totale didactisch concept, de leermiddelen en de doelstellingen excellent te noemen. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de elektronische leeromgeving waardoor er voor studenten meer mogelijkheden worden gecreëerd en de zelfstudieactiviteiten worden gestimuleerd. Bij de andere disciplines (Arabistiek en Indologie) wordt er meer gekozen voor de klassieke onderwijsvormen zoals werkcolleges en zelfstudie met feedback tijdens de contacturen waarbij de studenten op interactieve manier werken. De commissie begrijpt dat vanwege de manifeste onderbezetting (zie ook 3.1) voor dit concept is gekozen maar wijst er tegelijkertijd op dat de inzet van computertoepassingen ruimte kan scheppen bij het huidige personeelsbestand. De commissie beveelt aan dat er opleidingsbreed wordt gekozen voor een vergelijkbare inzet van de elektronische leeromgeving, daar dit het aanleren van bepaalde vaardigheden door de studenten op een nog hoger niveau kan tillen, de interactie tussen studenten onderling en met het academisch personeel verder kan stimuleren, de zelfstudieactiviteiten een andere dimensie kan geven en het academisch personeel in staat stelt de contacturen nog doelgerichter in te vullen. Een vergelijkbaar probleem doet zich voor in het onderwijs van de moderne Oosterse talen, gewoonlijk ten gevolge van bescheiden middelen (materieel en personeel, bijv. in de Arabistiek), niet van een gebrek aan inzet van het academisch personeel (zie ook 3.). Zowel adequate leermiddelen zoals het talenpracticum als voldoende personeel (inzet van native speakers) zijn vereist om studenten de nodige (contact)uren mondelinge taalverwerving binnen de opleiding aan te bieden. Bij het ontbreken hiervan wordt de kwalitatieve groei van de opleiding afgeremd. Tegelijkertijd dient het beleid op een consequente manier te worden toegepast voor alle disciplines.
Facet 2.7: beoordeling en toetsing De organisatie van toetsen en examens gebeurt volgens het examenreglement van de Universiteit Gent. Vanaf het academiejaar 2004-2005 worden de examens semesterieel georganiseerd. Taalvakken vormen een uitzondering en worden op jaarbasis georganiseerd en zowel schriftelijk als mondeling getoetst. Daarbij hanteren sommige examinatoren het criterium dat men voor beide onderdelen een voldoende score moet hebben om voor het geheel geslaagd te zijn.
68 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent
De mondelinge en schriftelijke examens, de geschreven papers en gehouden presentaties worden door het academisch personeel geëvalueerd, waarbij de evaluatoren criteria naar eigen inzicht hanteren, in overeenstemming met de accenten die zij leggen in het onderwijs. De onderzoeksvaardigheid wordt cursusgebonden geëxamineerd, maar de toetsing ervan culmineert in de eindverhandeling/ masterproef. De exameneisen worden algemeen bekend gemaakt bij de aanvang van het programma (centraal georganiseerd) en door de individuele docent voor bepaalde eigen onderdelen.
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt de toetsing en de beoordeling voor de bachelor- en masteropleiding Oosterse Talen en Culturen als voldoende. De commissie baseert haar conclusie op het zelfevaluatierapport, examenvragen die ze heeft ingezien, en gesprekken met het academisch personeel en met studenten en alumni. De toetsing en de evaluatie is in overeenstemming met de vooropgestelde doelstellingen van het programma en de opleidingsonderdelen en impliceert het handhaven van een goed academisch peil. De inzet van de twee meest gebruikte evaluatievormen (mondeling en schriftelijk) verschilt per afdeling/per discipline. Het toetsingsproces is voor studenten voldoende transparant door informatie op de website en via het academisch personeel. De commissie beveelt permanente toetsing van de taalvakken aan. Studenten dienen dagelijks op een actieve manier met de taal om te gaan om een continue vooruitgang te kunnen realiseren en zodoende het vooropgestelde niveau te behalen. Afstemming tussen semesteriële en jaarlijkse opleidingsonderdelen is dringend gewenst. Bij ontstentenis daarvan kan er sprake zijn van onvoldoende spreiding van examendruk zoals bleek uit het gesprek met de licentiestudenten.
Facet 2.8: eindverhandeling/masterproef In de oude programmastructuur hebben studenten twee licentiejaren de tijd om te werken aan de eindverhandeling, in de nieuwe bachelor-masterstructuur één jaar. De masterproef krijgt 20 studiepunten toegekend (een 3de van het totaal aantal studiepunten van het masterjaar). De omvang van de masterproef dient te worden beperkt om dit werkstuk met behoud van de kwaliteit te kunnen realiseren binnen één studiejaar. De huidige eindverhandelingen zijn tussen 100 en 150 pagina’s lang. Binnen de eindverhandeling/masterproef verwerkt de student teksten in één of meer van de bestudeerde talen (Akkadisch, Bijbels of Modern Hebreeuws, Klassiek of Modern Arabisch, Sanskriet, Prakriet, Hindi, Klassiek of Modern Chinees, Klassiek of Modern Japans). Studenten dienen de teksten te interpreteren en binnen hun context te plaatsen, op kritisch en wetenschappelijk onderbouwde wijze. De keuze van het thema wordt mede bepaald door de gevolgde opleidingsonderdelen. De
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent | 69
taalvakken bereiden voor op het zelfstandig interpreteren van de tekst. In de methodologische opleidingsonderdelen komen de onderzoeksvaardigheden aan bod. In de nieuwe masteropleiding is ook een onderzoeksseminarie voorzien ter ondersteuning bij de masterproef. Promotoren en assistenten staan in voor de begeleiding van de studenten. De eindverhandeling/masterproef wordt beoordeeld door een individuele leescommissie, samengesteld uit de promotor en twee leescommissarissen. Dezen worden aangesteld door de examencommissie Oosterse Talen en Culturen op grond van hun specialisatie en/of interesse. Beoordelingscriteria zijn vastgelegd en de beoordelaars maken een verslag op van hun bevindingen. In een plenaire bijeenkomst van de examencommissie wordt op grond van de verslaglegging een eindcijfer vastgesteld. Studenten hebben de mogelijkheid in beroep te gaan indien zij het oneens zijn met de beoordeling.
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt de eindverhandelingen van de studenten Oosterse Talen en Culturen als voldoende. De commissie baseert haar conclusie op een steekproef van eindverhandelingen die zij heeft bestudeerd, inzage in de overige eindverhandelingen, en gesprekken met de begeleiders en studenten. De commissie stelt vast dat de plaats en het relatieve gewicht van de eindverhandeling overeen komt met de internationale normen. De gelezen eindverhandelingen weerspiegelen de algemeen kritisch reflecterende onderzoeksingesteldheid in voldoende mate. Opvallend blijft de grote waarde die aan de vertalingen van de originele teksten gehecht wordt. Deze nemen doorgaans een derde van de omvang in beslag. De commissie staat achter de recent doorgevoerde reductie van de omvang van de eindverhandelingen. De commissie stelt voor om naast de reeds doorgevoerde reductie van omvang ook meer aandacht te besteden aan de analytische aanpak van het onderzoeksonderwerp naast een apart onderdeel vertalen. Een goede begeleiding is verzekerd door de nauwe betrokkenheid van het academisch personeel. De samenstelling van de leescommissie staat borg voor een eerlijke beoordeling.
Facet 2.9: toelatingsvoorwaarden De bacheloropleiding verwacht geen voorkennis betreffende Oosterse Talen en Culturen en start als dusdanig van het nulniveau. Aansluitingsproblemen zijn terug te brengen tot onvoldoende talenkennis (Nederlands, Frans en Engels) en gebrekkige schrijfvaardigheid (samenvatten, structureren, e.d.). Indien de basiskennis ontbreekt inzake grammatica en terminologie besteed het academisch personeel daar extra aandacht aan. Instroom zonder selectie aan de poort impliceert in de visie van de opleiding eveneens een eigen verantwoordelijkheid van de student om zijn deficiënties weg te werken.
70 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent
In het kader van de flexibilisering wordt de opleiding zodanig opgebouwd dat er voor studenten meer keuzemogelijkheden zijn voorzien o.a. door de ontwikkeling van een minorzone, het individueel aangepast jaarprogramma, en het cumuleren van studiejaren binnen en buiten eenzelfde opleiding. Tevens is er een uitgewerkte EVC/EVK procedure uitgewerkt in het kader van de zij-instromers. Flexibele leertrajecten zijn als dusdanig ingebouwd.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden voor de bachelor- en masteropleiding Oosterse Talen en Culturen als voldoende. De commissie baseert haar conclusie op de bestudering van het zelfevaluatierapport, de gesprekken met het academisch personeel en de studenten. Het Gentse model impliceert een deel algemene vorming in het programma, hetgeen volgens de commissie realistischer is dan de aanname dat abituriënten van het secundair onderwijs op dit punt al volleerd zijn. De opleiding constateert dat de vooropleiding van een aantal studenten, hoewel zij formeel aan de toelatingseisen voldoen, tekort schiet. Door het schenken van individuele aandacht aan zulke studenten door het academisch personeel wordt gepoogd deze tekorten te verhelpen. Gezien de al tamelijk hoge onderwijsbelasting doet het academisch personeel evenwel op dit moment wat redelijkerwijs mogelijk is. De commissie meent dat de organisatie van een brugprogramma tijdens de zomer voor de studenten die deze opleiding willen aanvatten een optie kan zijn. Dit zou in bepaalde gevallen tegemoet kunnen komen aan de behoeften van abituriënten van het secundair onderwijs met deficiënties als een onvoldoende actieve beheersing van het geschreven Nederlands. Voor wat betreft de overgang naar masterniveau wordt er vanuit gegaan dat, ook al is het bachelorniveau een uitstroommoment, het merendeel van de studenten zal doorstromen naar een aansluitende master. De commissie wijst er op dat dit niet als een vanzelfsprekendheid mag worden gezien, daar zowel het einde van de bachelor (met de doelstelling van de bevordering van de studentmobiliteit) als van de master een uitstroommoment is. Door de geïmplementeerde minorzones bestaat de mogelijkheid dat studenten een meer economische of socio-culturele master prefereren boven de voor de hand liggende master. Deze wegen dienen nog te worden geconcretiseerd. Gezien de inhoud van het programma moet ook rekening gehouden worden met de uitstroom van studenten na de bacheloropleiding naar een beroepenveld als bijv. het toerisme. Conclusie bij onderwerp 2: programma De visitatiecommissie heeft een positief algemeen oordeel over de basiskwaliteit van de opleiding Oosterse Talen
en Culturen, zowel voor de bacheloropleiding als voor de huidige uitdovende licentie. Het masterprogramma zoals het momenteel is uitgewerkt, wekt positieve verwachtingen.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent | 71
De programma’s zijn een duidelijke vertaling van de filosofie en visie achter het Gentse model met als
uitgangspunt de integratie van taal, cultuur en maatschappij van een bepaalde regio. Ze zijn een adequate vertaling van de doelstellingen van de BAMA-opleidingen qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen, die studenten stap voor stap leiden van een brede basis naar een meer specialistische kennis. Er is een structuur gekozen met een duidelijke cumulatieve opbouw en coherentie waarbij een evenwicht wordt bewaakt tussen de algemene vorming en de vakspecifieke invulling van de programma’s. Hierbij kan de aansluiting van de programma’s met de arbeidsmarkt verder worden geoptimaliseerd door een meer doorgedreven interactie met de beroepspraktijk (wat reeds aanleiding heeft gegeven tot de ontwikkeling van de minorzone in het programma), meer aandacht voor de mondelinge taalbeheersing (problematiek capaciteit personeel) en de verschuiving bij sommige disciplines naar de meer moderne, hedendaagse dimensie van de betrokken regio’s. Effectieve studiemetingen zijn niet uitgevoerd maar de programma’s blijken voldoende studeerbaar.
Studiebelemmerende factoren worden snel en doeltreffend weggewerkt. De rendementscijfers bevestigen de studeerbaarheid van het programma. De gekozen didactische werkvormen zijn gevarieerd en sluiten aan bij de doelstellingen. Het academisch personeel houdt rekening met de karakteristieken van de studenteninstroom, met name het feit dat slechts een partiële of geen voorkennis aanwezig is. Het academisch personeel treedt remediërend op tijdens de onderwijsbijeenkomsten of helpt studenten individueel. De mogelijkheden tot flexibele leertrajecten zijn aanwezig. De inzet van computerondersteunende middelen kan worden verruimd en consequent ingezet in alle disciplines. De studenten worden getoetst aan de hand van toetsvormen die aansluiten bij de doelstellingen van de BAMAopleidingen. De evaluatieprocedures en criteria zijn transparant voor de studenten. De kwaliteit van de door de commissie bestudeerde eindverhandelingen is voldoende. Ten aanzien van het omvormingsproces naar de éénjarige masterproef is de commissie voorstander van plannen tot reductie van de omvang en van het inbouwen van een meer analytisch deel. De zorgvuldige opbouw van de programma’s staat garant voor het succesvol afronden van de bachelor- en masteropleiding.
Onderwerp 3: inzet van personeel
Facet 3.1: kwaliteit personeel Het personeelsbeleid ligt in eerste instantie bij de vakgroepen. De aanvragen voor personele omkadering, aanwerving en bevordering van het personeel worden onderzocht door de faculteit (soms bijgestaan door een facultaire commissie), en tenslotte neemt de Raad van Bestuur (voor ZAP benoemingen) of het Bestuurscollege (bij het aanstellen van AAP) de eindbeslissing. De procedure is in opeenvolgende stappen helder en duidelijk omschreven.
72 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent
De kandidaten worden beoordeeld op basis van hun kwalificaties en, indien al in dienst, hun inzet binnen de onderzoeksgroep en/of opleiding. Het wetenschappelijk dossier weegt zwaarder dan het onderwijsdossier. Een belemmerende factor in het personeelsbeleid is de discrepantie tussen de studentaantallen en de financiering door de overheid die het gevolg is van de bevriezing van de financiering volgens de verhoudingen van de jaren ’90. Hoewel de Universiteit Gent via de rechter een gedeeltelijke compensatie heeft afgedwongen voor de groeiende studentaantallen, blijft een aanzienlijk bedrag waarop de universiteit recht gehad zou hebben niet uitgekeerd. Voor bevorderingen volstaat het niet dat twee gunstige evaluaties moeten zijn verkregen om te bevorderen van docent naar hoofddocent: de laatste twee evaluaties moeten gunstig zijn. Er is ook een overgang, na 4 jaar, van docent 1ste weddeschaal naar docent 2de weddeschaal. Ook daarvoor moeten de laatste twee evaluaties gunstig zijn. Er moeten dus minstens vier gunstige evaluaties zijn, voor wie is aangeworven als docent 1, voor een overgang naar hoofddocent. Bij ongunstige evaluatie volgt na één jaar steeds een nieuwe evaluatie. De stap naar het hoogleraarschap gebeurt in open concurrentie. Indien er plaatsen vrijkomen binnen de faculteit, kan iedereen die in aanmerking denkt te komen zijn dossier indienen. Ten aanzien van docentenprofessionalisering krijgt het academisch personeel een aanbod van het centraal niveau. Deelname aan georganiseerde cursussen, trainingen en workshops is vrijblijvend. Voor de kwaliteit van het academisch personeel is een goede werkomgeving, met voldoende tijd voor onderwijs én onderzoek van belang. Dit is een belangrijke factor voor het aantrekken van nieuw personeel.
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt het facet kwaliteit van het personeel van de bachelor- en masteropleiding Oosterse Talen en Culturen als voldoende. De commissie baseert haar conclusie op het zelfevaluatierapport, ingekeken informatiemateriaal tijdens het bezoek, gesprekken met de faculteitsverantwoordelijken, het academisch personeel en de studenten. De commissie is van mening dat de financieringsachterstand van de Universiteit Gent invloed heeft op het huidige personeelsbeleid en ziet graag een financieringsmethodiek die meer direct inspeelt op fluctuaties in de studentaantallen, met name gezien de snelle groei die zich momenteel voordoet bij Sinologie en Japanologie. De kwaliteit van het personeel (onderwijskundig, didactisch en vakinhoudelijk) is bevredigend en de commissie is onder de indruk van de buitengewone inzet van de zeer bij de opleiding betrokken staf, die een opmerkelijke esprit de corps tentoonspreidt.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent | 73
Sinds de laatste visitatie heeft zich een omslag voltrokken in het wervingsbeleid, in die zin dat verschillende leden van het academisch personeel met een niet-Gentse achtergrond zijn aangetrokken (Sinologie, Japanologie, Arabistiek, docentschap Hebraïstiek). De commissie verwacht dat deze lijn in de toekomst wordt doorgetrokken. De commissie ervaart als zeer positief dat onlangs een jarenlange sfeerdrukkende personele impasse bij Arabisch door doortastende beslissingen is beëindigd zodat in de toekomst hier eindelijk een slagvaardiger beleid kan worden gevoerd. De benoemingsprocedures kunnen echter verbeterd worden. De commissie meent dat voor de aanstelling van nieuwe ZAP-leden de behandeling op facultair niveau de voorkeur verdient boven een commissie op vakgroepsniveau. Voor de overige aanstellingen is het vakgroepniveau voldoende. De commissie noteert met instemming dat met ingang van 1 januari 2006 de faculteiten verplicht zijn alle vacatures voor ZAP nationaal en internationaal bekend te maken en moeten aantonen dat zij hiertoe voldoende inspanningen hebben gedaan Betreffende de bevordering van zittende staf is de commissie van mening dat bij de besluitvorming dient gestreefd te worden naar een evenwicht tussen de onderwijsprestaties en de wetenschappelijke output van het desbetreffende academisch personeelslid. In januari 2006 heeft de Faculteitsraad het principe goedgekeurd dat bij bevorderingen het gemiddelde wordt genomen tussen de normcriteria voor onderzoek (50%), onderwijs (35%) en dienstverlening (15%) en de procentuele verdeling van de activiteiten van de ZAP-leden over die drie gebieden, zoals vastgelegd in hun taakbeschrijvingen.Wie bijvoorbeeld 75% van de tijd besteedt aan onderwijs, zal zijn/haar onderwijsactiviteiten zien meetellen voor (35 + 75)/2 % van het totaal, i.e. 55%. De richtlijn van de Faculteit is dat een ZAP-lid in principe halftijds aan onderzoek moet kunnen besteden, maar wie dat niet haalt (blijkens de taakbeschrijvingen) krijgt bij evaluaties met het oog op bevorderingen daarvoor dus een compensatie. De nieuwe facultaire procedure gaat in de richting van wat de commissie beoogt. De commissie geeft er niettemin de voorkeur aan dat het academisch personeel in gelijke mate op onderwijs en onderzoek wordt beoordeeld. De commissie suggereert om de deelname aan docentenprofessionalisering als positieve stimulans in te bouwen bij bevordering, in de verwachting dat dit ten goede zal komen aan de kwaliteit van het onderwijs. Geen deelname heeft geen consequenties maar deelname krijgt een positieve waardering. Dit impliceert dat er op universitair niveau bij bevordering een groter evenwicht wordt gecreëerd tussen het onderwijsdossier en het wetenschappelijke dossier van de medewerker. Tevens is het aanbevelenswaardig bij benoemingen en bevorderingen meer externe advisering te overwegen om een grotere transparantie te scheppen. Uit de gegevens aangeleverd door het academisch personeel blijkt dat de onderwijsbelasting hoog is (gemiddeld 15u per week). Het academisch personeel klaagt hier overigens niet over, maar dit heeft wel tot gevolg dat er minder tijd aan onderzoek wordt besteed dan eigenlijk wenselijk is. Op
74 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent
middellange termijn kan dit consequenties hebben voor de bevorderingsmogelijkheden van het academisch personeel en de internationale uitstraling van de opleiding. Voor de kwaliteit van het academisch personeel is een goede werkomgeving, met voldoende tijd voor onderwijs én onderzoek van groot belang. In dit verband is het scheppen van een regeling die onderzoekers toelaat om de zoveel jaar een onderzoeksverlof te nemen cruciaal.
Facet 3.2: eisen academische gerichtheid Arabistiek/Islamkunde heeft uitgebreide internationale contacten met ondermeer het NederlandsVlaams Instituut te Caïro (NVIC), de Wetenschappelijke Adviesraad van dit Instituut, de vereniging Union Européenne des Arabisants et Islamisants, en SIGMED, de Société Internationale des historiens de la Méditerranée, Università di Perugia. Jaarlijks worden er internationale colloquia georganiseerd zoals over de geschiedenis van Egypte en Syrië in de Fatimieden- Ayyubieden- en Mamloekentijd (11e tot 15e eeuw), en wordt er deelgenomen aan congressen zoals de Melammu congressen. De Assyriologie onderhoudt contacten met Leiden, Leuven, Amsterdam en Münster i.v.m. de internationalisering van de master opleiding en coördineert een Interuniversitaire Attractie Pool, bestaande uit teams van de K.U.Leuven, ULiège en de Koninklijke Musea voor Natuurwetenschappen te Brussel, in samenwerking met collega’s uit Chicago en Harvard. Samenwerkingsverbanden worden geëxploreerd met de universiteit te Rijsel (Assyriologie), als ook met de universiteiten van Moskou en Delhi (Indologie). Sinologie en Japanologie hebben een zeer efficiënt Erasmusnetwerk naast vele andere buitenlandse contacten. Voor Sinologie gaat het hem om Université Paris VII; Eberhard-Karls Universität, Tübingen; Universiteit Heidelberg; Eötvös Lorand University, Budapest; Istituto Universitario Orientale, Dipartimento di Studi Asiatici, Napoli; University Lund; en Louvain-La-Neuve. De partners voor Japanologie zijn: Universität zu Köln; en University of Bucharest. In het kader van student- en docentmobiliteit zijn er bilaterale akkoorden met Zhejiang Daxue; Beijing Language and Culture University; Fudan Daxue; en Ritsumeikan University. Er is een continue vertaling van het onderzoek naar het onderwijs.
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt de academische gerichtheid van het academisch personeel van de bachelor- en masteropleiding Oosterse Talen en Culturen als voldoende. De commissie baseert haar conclusie op het zelfevaluatierapport, de gesprekken met het academisch personeel en de bestudering van de publicatielijsten van het academisch personeel. Uit het overzicht van de onderzoeksdeskundigheid van het academisch personeel blijkt dat er een waaier aan specialisaties is binnen het personeel met onderzoeks-, onderwijs- en onderwijsondersteunende opdrachten.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent | 75
De onderzoeksdeskundigheid van het personeel met onderzoeksopdracht is in zijn totaliteit voldoende. De commissie is van mening dat de spreiding van de onderzoeksspecialisaties nog kan worden vergroot, hoewel de concentratie op één bepaald terrein, zoals het Boeddhisme in de sectie Sinologie, ook voordelen biedt en de mogelijkheid schept zich landelijk en internationaal te profileren, met name in de masterfase. De keuze voor diversificatie dan wel specialisatie zou expliciet gemaakt moeten worden op grond van een bewuste strategie die in harmonie is met de doelstellingen van de opleiding. De onderwijsbelasting van het academisch personeel beperkt hier evenwel de opties. Bijna alle ZAP’ers onderhouden een uitgebreid netwerk van internationale contacten. Op onderwijsgebied kunnen deze contacten hopelijk verder worden uitgebreid, bijv. op masterniveau. Een intensievere samenwerking met K.U.Leuven ligt voor de hand. Het valt verder op dat de Erasmuscontacten grotendeels bestaan op het terrein van Sinologie en Japanologie. De commissie beveelt aan om op consistente wijze internationale contacten of uitwisseling voor studenten in te bouwen voor alle disciplines. Een meer gecoördineerde disciplineoverstijgende aansturing van deze uitwisselingsprogramma’s binnen de bachelor- en masteropleiding en/of faculteit kan een positieve stimulans zijn voor een buitenlandverblijf. Over het algemeen is er sprake van goed intern contact tussen AAP en ZAP. Verschillen zijn er echter wel waar te nemen. Bijv. bij Indologie blijkt er sprake te zijn van een intern conflict waardoor het beeld enigszins anders is. De meer traditionele oriëntatie van de ZAP leden en de moderne belangstelling van het AAP kunnen dit conflict versterken (of mede veroorzaakt hebben). De commissie stelt vast dat het AAP het als zeer lastig ervaart om te kunnen deelnemen aan internationale conferenties. Hoewel er enige fondsen beschikbaar zijn, blijkt het voor het AAP niet altijd even duidelijk waar en hoe de fondsen aan te vragen en blijkt de kans op succes gering te zijn. De commissie is van mening dat geringe deelname aan dergelijke conferenties op termijn zowel hun persoonlijke ontwikkeling als de internationale oriëntatie van de bachelor- en masteropleidingen, faculteit en universiteit belemmert.
Facet 3.3: kwantiteit personeel Bij de vorige visitatie van de opleiding Oosterse Talen en Culturen (kandidaturen en licenties) telde het totale personeelsbestand 12.8 personeelsleden verdeeld over 5 disciplines met klassieke en moderne varianten, dus 2.56 fte academisch personeel per discipline. Nu is dat 25.3 oftewel 5.6 fte per discipline. Voor sommige disciplines is de formatie van het academisch personeel, mede dankzij hun studentaantallen en verdiensten op het gebied van fondsenwerving, beter dan bij andere. De aanbeveling van de vorige visitatiecommissie om te streven naar een minimumbezetting van 2 ZAP + 1 AAP per discipline is reeds bereikt in de Sinologie en Indologie. Tevens blijkt uit additionele informatie dat sinds 1.12.2005 een 30%-wetenschappelijk medewerker
76 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent
aangesteld is voor Japans, sinds 1.10.2005 een 50% medewerker voor Chinees, sinds 1.12.2005 een 30% medewerker voor Arabisch en een 10% praktijkassistent voor Hebraïstiek, afgezien van de voltijdse lectoren voor het Hindi (Indiase ambassade) en het Chinees (Chinese ambassade). In de Assyriologie en Hebraïstiek is het wegens de studentaantallen lastiger te voldoen aan de minimumnorm, zodat daar wordt uitgekeken naar uitbreiding van het aantal onderzoeksplaatsen. De verhouding tussen de verschillende personeelscategorieën is als volgt: 9.2 ZAP; 8 AAP; 10 WP; 3 anderen (lectoren) en 5 ATP. Het merendeel van het personeel werkt voltijds. De opleiding heeft een relatief jong personeelsbestand en deze tendens zal in de toekomst worden gecontinueerd. Alle geledingen participeren in het wetenschappelijk onderzoek. Enkel de praktijkassistenten zijn vrijgesteld van onderzoeksopdrachten. Het academisch personeel kent een onderwijsbelasting van gemiddeld 15u per week.
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie oordeelt dat de omvang van het personeelsbestand voldoende is. De commissie baseert haar besluit op het zelfevaluatierapport, het rapport van de vorige visitatie (1998) en de gesprekken met het academisch personeel. Tijdens de vorige visitatie (1998) werd door de commissie aanbevolen voor elke discipline naar een minimumnorm te streven van 2 ZAP met 1 AAP. In de afgelopen jaren is het personeelsbestand aanzienlijk gegroeid (en verjongd). De commissie is van mening dat de kwantiteit van het personeel continu dient te worden bewaakt en nog verder kan worden uitgebreid al naar gelang de noden en behoeften van de studenten en/of het beroepenveld. De verantwoordelijkheid hiervoor berust evenwel in niet onaanzienlijke mate bij de overheid. De commissie constateert dat er in alle opzichten een positieve tendens waarneembaar is, met een grotere openheid naar buiten bij het aantrekken van personeel en aanzienlijke uitbreidingen van het personeelsbestand. In de gevallen waarin de minimumformatie waarop tijdens de vorige formatie werd aangedrongen nog niet is bereikt, kan de opleiding overtuigend argumenteren welke factoren de realisering hiervan in de weg hebben gestaan en bestaan er concrete plannen om op afzienbare termijn deze situatie te remediëren. Desondanks blijft de onderwijsbelasting zo hoog dat de onderzoekstijd in veel gevallen in het gedrang komt. Bovendien is er nog geen structurele voorziening voor regulier aangestelde taaldocenten voor alle levende talen van de opleiding en zijn de groepen waaraan taalonderwijs wordt gegeven zo groot (20 tot 30 studenten per groep) dat de in dit soort onderwijs noodzakelijke aandacht voor de individuele student bemoeilijkt wordt. Deze onderbestaffing kan de Universiteit Gent maar zeer ten dele worden verweten. De voornaamste verantwoordelijkheid ligt bij de overheid die heeft gekozen voor een inadequate financieringsmethodiek. De commissie heeft met voldoening geconstateerd dat in het geval van de taaldocent voor het Hindi externe financiering is gevonden en hoopt dat waar andere financieringsmogelijkheden ontbreken, gezocht zal worden naar soortgelijke financieringsbronnen.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent | 77
Men moet zich evenwel realiseren dat in vrijwel alle gevallen dergelijke financiering bedoeld is als een aanloopsubsidie en dat op de langere termijn de universiteit (hierin gesteund door de overheid) haar eigen verantwoordelijkheid moet nemen. Conclusie bij onderwerp 3: inzet van personeel De commissie is positief over de aansluiting van de expertise van het ingezette personeel op het niveau en de
oriëntatie van de bachelor- en masteropleiding. De kwaliteit van het academisch personeel, de vakinhoudelijke expertise, en de deskundigheid op onderwijskundig vlak voldoen aan de basiskwaliteit van de bachelor- en masteropleiding en de betrokkenheid bij en de inzet voor het onderwijs is groot. De commissie beoordeelt daarom het onderwerp ‘inzet van personeel’ in zijn geheel als positief. De aspecten van de kwaliteit van het personeel, de academische gerichtheid en de kwantiteit van het personeel zijn
voldoende. De commissie waardeert de inspanningen die zijn geleverd ten aanzien van de personeelsomvang maar dringt er op aan dat men in deze continu alert blijft. De commissie betreurt wel het uitblijven van regulier aangestelde taaldocenten (native speakers) voor alle gedoceerde levende talen. De onderwijsbelasting voor het academisch personeel is hoog wat consequenties heeft voor het onderzoek en mogelijkerwijze ook voor het aantal met succes aangevraagde projecten. De onderzoeksoutput van het academisch personeel is gezien de hoge onderwijsbelasting naar behoren. Aan de uitbouw van internationale netwerken wordt verder gewerkt. Het personeelsbeleid met inbegrip van de aanstellings-, benoemings- en bevorderingsprocedures is helder. Programma’s voor docentenprofessionalisering bestaan maar hebben een vrijblijvend karakter.
Onderwerp 4: voorzieningen
Facet 4.1: materiële voorzieningen De bachelor- en masteropleiding Oosterse Talen en Culturen zitten verspreid over twee gebouwen: de vakgroep Talen en Culturen van Zuid- en Oost-Azië beschikt over ruimtes in de Blandijnberg 2 (Indologie op de eerste verdieping en Sinologie en Japanologie op de zesde verdieping). De vakgroep Talen en Culturen van Nabije Oosten en Noord-Afrika is gevestigd op het Sint-Pietersplein 5 en 6. Op deze adressen zijn te vinden: de kantoren, de bibliotheken en de lesruimtes voor de specifieke opleidingsonderdelen. Voor de algemene opleidingsonderdelen, die worden gegeven samen met studenten van andere opleidingen, zijn grote auditoria voorzien met voldoende capaciteit. De taallabo’s zijn voornamelijk ondergebracht in de gebouwen op de Rozier. Met betrekking tot de bibliotheekvoorzieningen speelt de Centrale Bibliotheek die de laatste jaren gemoderniseerd werd, een cruciale rol.Vooral de elektronische bibliotheek is (wordt) sterk uitgebouwd,
78 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent
waarbij ook wordt geïnvesteerd in het elektronisch aanbieden van tijdschriften en het ontwikkelen van SFX, een hulpmiddel voor het navigeren in elektronische bibliotheekcollecties. Daarnaast beschikken de bachelor- en masteropleidingen Oosterse Talen en Culturen over aparte vakgroepbibliotheken. Voor Sinologie, Japanologie en Indologie is de behuizing problematisch. De boeken zijn verspreid over de verschillende leslokalen en bureaus van het academisch personeel. Binnen de bachelor- en masteropleiding beschikken de personeelsleden over ICT-voorzieningen en hebben de studenten en leden van het academisch personeel toegang tot het universitaire netwerk. De faculteit beschikt over een PC-knooppunt met 120 computers, dat buiten de lesuren vrij toegankelijk is en een computerleslokaal met 56 pc’s. Momenteel wordt een groter PC-knooppunt ingericht. Naast de facultaire knooppunten kunnen de studenten ook gebruik maken van de computerfaciliteiten in de studentenhomes. Binnen de faculteit bestaat een elektronische ad valvas en kunnen de studenten via Minerva elektronisch geïnformeerd worden. In het kader van computergestuurde taalmodules heeft de faculteit nieuwe software aangekocht, genaamd Athena. Het is een nieuwe leeromgeving die studenten de mogelijkheid biedt om ook thuis actieve taaloefeningen via de computer te maken. Het is de bedoeling dat deze leeromgeving ook openstaat voor niet-westerse talen. Het gebruik van Chinese en Japanse karakters binnen de computerlokalen die ter beschikking staan van studenten en staf is reeds verwezenlijkt. De nieuwe faciliteiten zullen ondermeer worden ingezet bij de opleidingsonderdelen van de bachelor die gericht zijn op de onderzoekspraktijk.
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt het facet materiële voorzieningen als onvoldoende. De commissie baseert haar oordeel op het zelfevaluatierapport, de gesprekken met het academisch personeel en de studenten, en het bezoek van de commissie aan de onderwijslokalen, taallabo, bibliotheek, e.d.. Het oordeel op dit punt valt voor de verschillende vakgroepen van de opleiding anders uit. De positie van de vakgroep Zuid- en Oost-Azië is uitgesproken slecht (inclusief bureauruimte staf), die van het Nabije Oosten en Noord-Afrika in veel opzichten goed. Het gebrek aan aparte bibliotheekruimte (inclusief studieruimte, met uitleenmogelijkheden en regelmatige openingsuren) voor de eerste bovengenoemde vakgroep werd reeds bij de voorgaande visitatie genoemd als een ernstig manco. Fundamentele plannen om hierin verbetering te brengen zijn evenwel in een vergevorderd stadium. Een oplossing voor het gebrek aan personeelsruimte is in het vooruitzicht gesteld voor 2009 (nieuwbouw voor een deel van de faculteit). Voor de bibliotheekinfrastructuur is een eerste financieringsschijf opgenomen in de begroting 2006 van de UGent. Pas vanaf 2009 kunnen de verdere financieringsschijven worden geprogrammeerd. Het academisch personeel van de Nabije-Oosten disciplines stelt zich de vraag of de nieuwe bibliotheek voor hen wel degelijk een verbetering zal zijn. Zij uiten hierover hun bezorgdheid. De commissie verwacht dat de gronden voor deze bezorgdheid met gepaste aandacht in overweging genomen zullen worden.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent | 79
De geringe middelen beschikbaar voor de aangroei van de bibliotheek en het ontbreken van gespecialiseerde bibliotheekstaf blijven een onderwerp van zorg voor de hele opleiding. Het laatste betekent een extra aanslag op de toch al schaarse tijd van het academisch personeel. Bij het bestuderen van een oplossing voor deze problematiek verdient het aanbeveling aandacht te besteden aan de efficiency van de procedures van het bestellen en catalogiseren van boeken en tijdschriften. Tevens wordt geopteerd door de commissie om het catalogussysteem te integreren met het universitaire systeem. De integratie van het catalogussysteem van de bibliotheken Oosterse Talen in dat van de hele universiteit is voorzien in de bibliotheekplannen. De computerfaciliteiten die ten dienste staan van de opleiding zijn sinds 1997 aanmerkelijk verbeterd (waarbij de mogelijkheid is geschapen van ongewone schriftsoorten gebruik te maken) en kunnen als voldoende worden gekenschetst. Ook hier zijn er verschillen in gebruik tussen de disciplines. Bij Japanologie en Sinologie wordt het internet gebruikt als permanent middel voor het bestuderen van onderwijsmateriaal, terwijl dit medium in het onderwijs bij de andere disciplines (Arabistiek en Indologie) meer marginaal aan bod komt. De commissie beveelt aan de elektronische leeromgeving verder uit te werken en disciplineoverschrijdend te werken. De know-how is aanwezig maar dient enkel in alle disciplines te worden ingezet (zie ook 2.6). De taallabo’s worden momenteel grondig gerenoveerd zodat deze beter tegemoet komen aan de huidige standaard. Verder is er onlangs een nieuwe computerknooppunt opgezet voor de faculteit. Daar is het mogelijk de oefeningen taalvaardigheid verder te optimaliseren door gebruik te maken van computergestuurde taalmodules. De Directie Informatie- en Communicatietechnologie heeft software ontwikkeld, respectievelijk de nodige licenties verworven, om tweewegcommunicatie tussen lesgever en studenten mogelijk te maken zodat de opleidingen de vrijheid hebben te kiezen tussen het lesgeven in een lokaal of het organiseren van de taallessen op decentrale interactive manier.
Facet 4.2: studiebegeleiding Binnen de universiteit is de informatieverstrekking aan abituriënten en potentiële studenten op verschillende niveaus georganiseerd. Op centraal niveau gebeurt de informatieverstrekking over elke opleiding aan de universiteit door de “Afdeling Studie- en Loopbaanadvies van de Directie Onderwijsaangelegenheden” (Adviescentrum voor Studenten). Naarmate het proces vordert, neemt de faculteit de invulling van het proces meer en meer in eigen handen. De potentiële studenten worden indirect en direct geïnformeerd over het studieaanbod van de universiteit. Zo zorgt het Adviescentrum voor de verspreiding van studie-informatie naar middelbare scholen, centra voor leerlingenbegeleiding, abituriënten, potentiële studenten en hun ouders, coördineert deze dienst de informatieverstrekking die plaats vindt op de StudieInformatiedagen (Sidins), organiseert ze infodagen voor ouders en toekomstige studenten en staat ze het hele jaar door ter beschikking voor informatie en advies.
80 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent
In dit kader is een uitgebreide infotheek opgebouwd. Op het niveau van de faculteit organiseert de Kwaliteitscel Onderwijs in samenwerking met de opleidingen abituriëntendagen voor laatstejaarsstudenten secundair onderwijs. Verder staan binnen de faculteit twee studieadviseurs en een studietrajectbegeleider ter beschikking voor de studenten. In het kader van de studiebegeleiding en -advisering speelt het Adviescentrum een centrale rol. De studenten kunnen er een beroep doen op de individuele begeleiding door professionele studieadviseurs en informatie krijgen aangaande voortgezette studies en de intrede op de arbeidsmarkt. Daarnaast worden er jaarlijks introductiesessies en workshops met betrekking tot studieaanpak en -organisatie georganiseerd en kunnen de studenten er ook met hun persoonlijke problemen terecht. Binnen de faculteit zijn twee facultaire studiebegeleiders aangesteld. Aangezien studenten instromen zonder voorkennis verstrekt de opleiding naast een algemene introductie tot Oosterse culturen informatie over de inhoud en invalshoek van de studie, de profilering van de opleiding tegenover vergelijkbare opleidingen (universitair en hogeschool), de verwachte voorkennis, de doelstellingen, programma’s, beoogde arbeidsmarkt, e.d.. Aan het begin van het academiejaar wordt eveneens een informatiesessie georganiseerd. Hierin wordt in grote lijnen herhaald wat op de abituriëntendagen gezegd is, maar met meer vakspecifieke informatie (oa. aanschaf boeken, werking studentverenigingen) omdat er wordt van uitgegaan dat deze studenten in principe hun keuze al gemaakt hebben. Na afloop van de algemene uiteenzettingen krijgen de studenten een introductie per cultuurgebied in de seminariebibliotheken of leslokalen en een rondleiding op de afdeling. Ten slotte beschikken de faculteit en de opleiding over een website en staat er een studiegids ter beschikking die online geraadpleegd kan worden. Op universitair niveau functioneert een institutionele ombudspersoon en binnen de faculteit worden op voordracht van de studentenvertegenwoordiging jaarlijks twee ombudspersonen aangesteld, één voor de filologische en één voor de niet-filologische richtingen, bij wie de studenten terechtkunnen met klachten over onderwijs en examens.
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt het facet studiebegeleiding voor de opleiding Oosterse Talen en Culturen als voldoende. De commissie baseert haar oordeel op het zelfevaluatierapport, de gesprekken met academisch personeel, studiebegeleiders, studietrajectbegeleider, ombudspersoon, en studenten (in opleiding en afgestudeerden). De begeleiding van de studenten zowel binnen de opleiding (onder meer door het academisch personeel) als daarbuiten (op centraal niveau) is bevredigend, hoewel vooral de centrale studiebegeleiders zeer
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent | 81
zwaar belast zijn. Het aantal studenten dat zij met een klein aantal dienen te begeleiden is in zijn algemeenheid hoog. Het aandeel studenten van de bachelor- en masteropleiding Oosterse Talen en Culturen is relatief klein doordat zij als eerste aanspreekpunt het academisch personeel hebben en dit ook daadwerkelijk probleemoplossend werkt. In tijden van piekbelasting is het voor de centrale begeleiders desondanks onmogelijk de gesprekken schriftelijk vast te leggen. Recente formatieuitbreiding op dit terrein juicht de commissie dan ook zeer toe. Er zijn voldoende mogelijkheden om bij specifieke problemen de studenten door te verwijzen naar gespecialiseerde hulpverleners. De commissie constateert dat de algemene informatievoorziening via studiegidsen en websites functioneel en doelgericht is. Stafleden merken bij herhaling op dat studenten bij problemen voornamelijk het academisch personeel benaderen om een oplossing te vinden, hetgeen door de studenten zonder terughouding is bevestigd. In de examenperiode wordt een examensecretariaat georganiseerd dat de ombudspersoon ondersteunt. Daar de opleiding met kleine groepjes studenten werkt, spreken de studenten meestal eerst met de docenten af, zonder andere instanties erbij te betrekken. Slechts indien er blijvende problemen zijn wordt de ombudspersoon ingeschakeld. De studentenkring zorgt eveneens voor studiebegeleiding in de vorm van een aanbod aan studentcursussen bedoeld om de slaagkansen van de studenten te vergroten. Recentelijk is verder een onderzoek opgestart, gericht op ondermeer het detecteren van instroomkenmerken van studenten en de factoren die doorstroom en uitstroom van de studenten beïnvloeden. Ook dit wordt door de commissie positief gewaardeerd. Conclusie bij onderwerp 4: voorzieningen De commissie beoordeelt in zijn totaliteit de voorzieningen als toereikend om de bachelor- en masterprogramma’s
te verzorgen. De huisvesting en sommige materiële voorzieningen, in het bijzonder de bibliotheekruimte, scoren onvoldoende.
Plannen van het facultaire bestuur om een substantiële verbetering in de situatie aan te brengen, zijn in een vergevorderd stadium met het begin van de bouw van een nieuwe facultaire bibliotheek, voorzien in 2006, het onderbrengen van alle literatuur in één bibliotheek, het creëren van werkruimte voor het academisch personeel, het onderbrengen van het personeel in één gebouw, e.d. Tegelijkertijd zijn de studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten met het oog op de
studievoortgang op adequate manier georganiseerd. Zowel de studiebegeleiding als de informatievoorziening aan studenten komen tegemoet aan de behoeften en noden van de studenten. De relatief kleine studentpopulatie en de laagdrempeligheid van het academisch personeel van de gevisiteerde opleidingen spelen een rol van betekenis ten aanzien van bovenstaande aspecten. De commissie onderstreept dan ook de toewijding waarmee het academisch personeel klaar staat voor de begeleiding van studenten in de brede betekenis van het woord.
82 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent
Gezien deze feiten en de omstandigheid dat het facet 4.2 een ruime voldoende scoort, is voor het geheel een
waardering met “voldoende” gerechtvaardigd.
Onderwerp 5: interne kwaliteitszorg Binnen de universiteit wordt het centraal onderwijsbeleid uitgewerkt door de Onderwijsraad die ten aanzien van de academische overheid een adviserende functie vervult. Sinds 1998 is de werking van de Onderwijsraad uitgebreid door de oprichting van het Secretariaat van de Onderwijsraad dat naast beleidsvoorbereidende taken instaat voor een faculteitsoverschrijdende ondersteuning inzake interne en externe kwaliteitszorg, curriculumontwikkeling, onderwijsorganisatie, de invoering van studiebegeleidingsystemen en de inrichting van de centraal georganiseerde studietijdmetingen. Met betrekking tot de kwaliteitszorg is een belangrijke taak weggelegd voor de Directie Onderwijsaangelegenheden, waaronder de afdelingen Onderwijskwaliteitszorg, Studie- en loopbaanadvies, Studentenadministratie en studieprogramma’s, Internationale Betrekkingen en Onderwijsondersteuning ressorteren. De Faculteitsraad, die een vertegenwoordiging is van alle universitaire geledingen, is belast met de organisatie en de coördinatie van de onderwijsverstrekking en de wetenschapsbeoefening, waarbij ze ook een adviserende rol vervult ten aanzien van het universiteitsbestuur. Op facultair niveau spelen de Kwaliteitscel Onderwijs (KCO) en de opleidingscommissies, die beide een vertegenwoordiging vormen van alle onderwijsgeledingen, een centrale rol. De KCO ondersteunt de opleidingscommissies, is belast met onderwijsvernieuwing en verantwoordelijk voor de organisatie van de docenten- en studentenevaluaties. De opleidingscommissies zijn permanente adviesorganen van de faculteit met betrekking tot het algemeen beleid en de organisatie van het onderwijs in de opleiding. De vakgroepen staan in voor de inhoudelijke invulling van het onderwijs en wijzen de lesgevers aan. Kwaliteitszorg is een belangrijk gegeven dat zich op verschillende niveaus afspeelt. De informele vorm is gezien de kleine groepen studenten en de laagdrempeligheid van het academisch personeel de meest gebruikte vorm van evaluatie in het kader van de kwaliteitszorg. Studenten stappen naar de betreffende docent indien zij een probleem ervaren met betrekking tot studielast, planning en dergelijke alvorens dit kan uitgroeien tot een structureel knelpunt. De Opleidingscommissie is door haar samenstelling en de nabijheid bij de opleiding het gepaste gremium bij uitstek om de kwaliteit van het onderwijsgebeuren en de opleiding te bewaken en zonodig initiatieven te nemen om problemen op te lossen en bij te sturen. In het kader van de organisatie van de interne kwaliteitszorg worden op facultair niveau de jaarlijkse studentenevaluaties en de tweejaarlijkse ZAP-docentenevaluaties uitgevoerd en worden waar nodig maatregelen genomen. De studentenevaluaties worden elektronisch en anoniem afgenomen en hebben betrekking op alle opleidingsonderdelen en docenten. De resultaten van de evaluaties worden behandeld door de evaluatiecommissie en in de vorm van een synthesedossier doorgegeven aan de
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent | 83
betrokken docenten en de voorzitter van de opleidingscommissie. Daarnaast worden de resultaten meegedeeld aan de Raad van Bestuur en in het persoonlijk dossier van de betrokkenen opgenomen, waardoor er in het kader van benoemings- en bevorderingsprocedures rekening mee kan worden gehouden. Met het oog op de onderwijsprofessionalisering worden er binnen de universiteit op regelmatige tijdstippen docententrainingen en bijkomende opleidingscursussen georganiseerd die openstaan voor ZAP-leden, doctorassistenten en postdoctorale FWO-ers (zie ook 3.1).
Facet 5.1: evaluatie resultaten Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt het evaluatiesysteem van toepassing op de opleiding Oosterse Talen en Culturen als voldoende. De commissie baseert haar oordeel op het zelfevaluatierapport, de onderwijsevaluaties die zijn aangeleverd, het materiaal geïnspecteerd tijdens het bezoek, de gesprekken met de centrale verantwoordelijken voor kwaliteitszorg, het academisch personeel en de studenten in opleiding. Het zelfevaluatierapport is een beschrijvend en vrij gedetailleerd document dat de knelpunten aangeeft. De opleiding is kritisch ten aanzien van zichzelf, ook al zijn een aantal problemen en hun oplossing toe te wijzen aan externe factoren en/of betrokkenen. Afgezien van het zelfevaluatierapport heeft de commissie aanvullende informatie verkregen door de open gesprekken met alle betrokkenen. De commissie stelt vast dat op facultair niveau de wijze van studentevaluaties structureel vorm heeft gekregen. De commissie vindt dit positief maar geeft aan dat bij de interpretatie van de resultaten rekening dient te worden gehouden met het feit dat de evaluatie van opleidingsonderdelen feitelijk plaats vindt in het daaropvolgende academisch jaar, waardoor er toch een aanzienlijke ruimte zit tussen de door de studenten gevolgde opleidingsonderdelen, de evaluatie en de interpretatie en de rapportering van de resultaten. Het tijdstip van de evaluaties heeft ook als gevolg dat het academisch personeel de feedback van de studenten laat krijgt en deze zelfs niet kunnen gebruiken voor de verbetering van hun opleidingsonderdeel in het komende jaar. De commissie merkt op dat een standaardevaluatie na afronding van een opleidingsonderdeel de aangewezen procedure is in het kader van de kwaliteitszorg. De opleiding tracht daadwerkelijk op afdoende manier de interne kwaliteitszorg te organiseren maar door te lage respons zijn de resultaten niet altijd bruikbaar (zie ook 2.5). Elektronische evaluatie bij een kleine studentenpopulatie leidt regelmatig tot een laag responspercentage waardoor zich de vraag stelt of de evaluatie binnen deze context in een andere vorm zou kunnen plaats vinden. Tegelijkertijd geven gedeeltelijke resultaten toch een bepaalde indicatie betreffende de kwaliteit van de opleiding.
84 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent
Daartegenover staat dat het informele circuit het academisch personeel toelaat doelgericht de kwaliteit van het bachelor- en masterprogramma bij te stellen binnen een zo kort mogelijk termijn, wat zij ook effectief doet.
Facet 5.2: maatregelen tot verbetering Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering die zijn genomen binnen de bacheloren masteropleiding Oosterse Talen en Culturen als voldoende. De commissie baseert haar oordeel op het zelfevaluatierapport, het visitatiecommissierapport 1998, en de gesprekken met de bestuurlijke gremia, de opleidingsverantwoordelijken, het academisch personeel en de verantwoordelijken van de Directie Onderwijsaangelegenheden. De suggesties van de vorige visitatiecommissie (t.a.v. personeelsbezetting, keuze van opleidingsonderdelen, de verhouding tussen algemene en specifieke opleidingsonderdelen, e.d.) hebben geleid tot intense zelfreflectie en aanpassingen in de programma’s, vertrekkende van de kandidatuur- en licentieopleiding naar de omvorming in de BAMA-structuur. Hierbij is rekening gehouden met studentenevaluaties. Een voorbeeld is het incorporeren van meer Oosterse onderdelen in sommige van de algemene vakken. Knelpunten in het onderwijs zijn deels opgelost dankzij de financiële injectie en de aanstelling van jong academisch personeel. Het ligt in de lijn der verwachting, dat additionele verbetermaatregelen zullen worden genomen, afhankelijk van de beschikbare middelen. De mogelijkheden van actieve taalbeheersing voor studenten (via de aanstelling van native speakers) blijft een punt van zorg voor de hele opleiding (in het bijzonder voor Arabisch). In de commissies waar kwaliteitszorg en curriculumverbetering wordt geagendeerd en besproken, is de inbreng van de studenten cruciaal en zijn zij een volwaardige gesprekspartner.
Facet 5.3: betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt de betrokkenheid van alle stakeholders als voldoende voor de bachelor- en masteropleiding Oosterse Talen en Culturen. De commissie baseert haar conclusie op het zelfevaluatierapport, en gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken, bestuurlijke gremia, academisch personeel, studenten in opleiding en afgestudeerden. De commissie constateert dat het personeel over het algemeen de kwaliteitszorg, de discussies over curriculumverbeteringen en onderwijsinnovaties met de studenten bespreekt, acties onderneemt en die ten volle ondersteunt, met andere woorden zich met overtuiging en enthousiasme inzet. Er is gestreefd
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent | 85
naar een actieve deelname van de studenten op alle echelons binnen de bachelor- en masteropleiding en de verschillende gremia, hoewel de belangstelling van studentenzijde om te participeren niet altijd even groot is. Momenteel is het binnen de opleiding eerder gebruikelijk knelpunten te bespreken, problemen op te lossen en acties op te zetten via informeel contact tussen studenten en docenten, en docenten onderling. Hoewel dit blijkens de getuigenissen van de studenten goed functioneert, is het met groeiende studentaantallen (zoals voor Sinologie en Japanologie) wenselijk op een meer georganiseerde wijze te werken, met een formalisering van de studentparticipatie. De commissie beveelt daarom aan om op vaste tijdstippen te vergaderen, vergaderingen tijdig aan te kondigen en de besluitvorming schriftelijk vast te leggen. Daartegenover staat wel dat zich voldoende studenten dienen aan te melden om binnen het formele bestuurlijke circuit een rol op zich te nemen en zich daarvoor ook volledig in te zetten. De commissie merkt op dat er slechts een beperkt zicht bestaat op de activiteiten van de alumni, omdat er geen actief beleid is om de alumni van de opleiding als een aparte groep te volgen en betrokken te houden bij het wel en wee van de universiteit. Hoewel het niet eenvoudig is om de alumni te volgen, zijn de potentiële voordelen groot. Niet alleen verkrijgt men hierdoor een beter inzicht in de carrièreontwikkeling van de alumni en het beroepenveld waarin zij werkzaam zijn, eveneens kan het netwerk van alumni voor universiteit, studenten en afgestudeerden goede diensten bewijzen. De commissie beveelt aan hier in de toekomst werk van te maken op zowel facultair als universitair niveau. Het internet is een middel om een dergelijk netwerk met relatief lage kosten en geringe personeelsinspanning op te bouwen en te onderhouden. Conclusie bij onderwerp 5: interne kwaliteitszorg De commissie oordeelt positief over de interne kwaliteitszorg. Aandacht voor de kwaliteitszorg is te vinden in alle geledingen van de universiteit en er is binnen de opleiding een positieve grondhouding ten opzichte van de periodieke evaluaties en een bereidheid het curriculum naar aanleiding van de evaluaties aan te passen. Op facultair niveau bestaat een formele structuur met een sterk uitgebouwde studentenevaluatie, die evenwel weinig toegevoegde waarde heeft voor de opleiding. Binnen de opleiding Oosterse Talen en Culturen wordt de interne kwaliteitszorg op informele wijze georganiseerd en wordt er tegelijkertijd aandacht besteed aan het remediëren van knelpunten. Het zelfevaluatierapport is een beschrijvend en gedetailleerd document dat een kritische analyse geeft van de huidige onderwijssituatie met zijn sterke en zwakke punten. Het contact tussen het academisch personeel en de studenten is van die aard dat er sprake is van een continue bewaking van de kwaliteit van het onderwijs. Medewerkers en studenten krijgen alle mogelijkheden om te participeren in de onderwijsorganisatie en de evaluatie van het onderwijsgebeuren via diverse advies- en beslissingsorganen indien zij zich hiervoor willen engageren. Studenten Oosterse Talen en Culturen verkiezen evenwel de informele kanalen en voelen zich op die manier sterk betrokken bij de opleiding en de vakgroep.
86 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent
De contacten met de alumni en het relevante beroepenveld zijn vooral van informele aard en dienen op meer gestructureerde wijze te worden uitgebouwd.
Onderwerp 6: resultaten
Facet 6.1: gerealiseerd eindniveau Het adviescentrum voor studenten heeft een tewerkstellingsenquête uitgevoerd die reeds dateert van 1998 en handelt over de afgestudeerden van 1993-1997. Een meer recente enquête is niet uitgevoerd. De opleiding Oosterse Talen en Culturen heeft gezien de weinig recente gegevens een eigen enquête georganiseerd bij de afgestudeerden van 2000 tot 2004. Er is geopteerd voor een telefonische bevraging waarbij de tewerkstelling centraal stond. De cijfers dienen als dusdanig met de nodige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd, maar geven toch een bepaalde indicatie. In totaal zijn 140 studenten gecontacteerd. Opvallend in vergelijking met de tewerkstellingsenquête van 1998 is de daling in werkloosheidsgraad (van 15.7% naar 4.3%). De bedrijfswereld en de overheid zorgen opnieuw voor de grootste tewerkstelling. Het aandeel van de onderwijssector is gestegen terwijl de instroom in de universiteiten (als wetenschappelijk onderzoeker) is gedaald. De herziening van de opleiding Oosterse Talen en Culturen hoopt met de BAMA-hervorming een bijkomend potentieel op de arbeidsmarkt te creëren door de invoering van minorpakketten, met name in de sociale sector. Op het vlak van internationalisering maken elk jaar studenten gebruik van de mogelijkheid om via een Erasmusbeurs gedurende enkele maanden in het buitenland te studeren. Binnen de opleiding Oosterse Talen en Studies blijkt dat niet alle beursplaatsen worden ingevuld.
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt het gerealiseerde eindniveau voor de bachelor- en masteropleiding Oosterse Talen en Culturen als voldoende. De commissie baseert haar conclusie op het zelfevaluatierapport, de bestudering van een steekproef uit de eindverhandelingen, inzage in materiaal tijdens het bezoek (cursusmateriaal, te bestuderen literatuur, e.d.), en gesprekken met de studenten en de alumni. Het niveau van de eindverhandelingen van de licentiaatsopleiding is aanvaardbaar en bevredigend. Hoewel de vooropgestelde doelstellingen van de opleiding worden gehaald, is een aantal afgestudeerden van mening dat het programma meer aandacht dient te besteden aan de actieve taalvaardigheid. De
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent | 87
commissie suggereert binnen het Gentse profiel, dat doorgaans door de ondervraagde afgestudeerden wel degelijk wordt geapprecieerd, te streven naar een optimalisering van het praktische taalonderwijs met alle daartoe ten dienste staande middelen. Ook de bachelorstudenten gaven aan een intensivering van het praktisch taalonderricht op prijs te zullen stellen. In dit verband herinnert de commissie aan de al in 1997 uitgesproken aanbeveling om voor alle talen native speakers in dienst te nemen en wijst zij er op dat de inzet van computerondersteund onderwijs (met name voor zelfstudie) en een studieverblijf in situ nuttig kunnen zijn. De commissie wil ook het belang van de inzet van native speakers onderlijnen gezien het feit dat het einde van de bacheloropleiding voor sommigen zal samenvallen met het uitstroommoment en er niet verder aan de taalbeheersing gewerkt zal kunnen worden. De opleidingsverantwoordelijken voorzien een tendens bij de studenten om na de bacheloropleiding door te stromen naar de gerelateerde masteropleiding, maar daar mag men niet van uitgaan. Toch wordt rekening gehouden met de profilering van de afgestudeerde bachelorstudent naar de arbeidsmarkt toe door het creëren van meer politiek, socio-cultureel of economisch gericht minores.. Er wordt verwacht dat de studenten na het succesvol afronden van hun bacheloropleiding kunnen instromen in bijv. de toeristische sector. De commissie suggereert het terrein van de internationalisering te optimaliseren. Oost-Azië is nagenoeg het enige cultuurgebied dat intensief van Socrates-Erasmus gebruik maakt. Deze afdeling kan nog meer beurzen vanuit China en Japan benutten. Bij de andere cultuurgebieden is vooral het Nederlands-Vlaams Instituut te Caïro (NVIC) van belang (Arabistiek/Islamkunde), maar ook meer Erasmuscontracten en studenten/docentenuitwisseling kunnen de internationalisering versterken. Op dit moment wordt de studenten aanbevolen pas na de studie een studiebezoek aan het doelland te brengen. Mogelijk zou een (korte) stage binnen het studieprogramma kunnen worden ingebed. Aansluitend stellen de commissieleden zich de vraag waarom Nederlandse universiteiten niet behoren tot de structurele partners voor student- en docentuitwisseling. De afgestudeerden komen in een breed beroepenveld terecht. De afgestudeerden zijn tevreden over hun opleiding maar geven aan dat zij de hervormingen doorgevoerd n.a.v. de invoering van de BAMA-structuur steunen en zij het nieuwe programma beter vinden dan het oude programma. Met de invoering van de minor Economie is een stap gezet in de richting van aanpassing aan de arbeidsmarkt die als positief wordt gewaardeerd. Een component die verder dient te worden uitgebouwd binnen de opleiding is de verwerving van de mondelinge taalvaardigheid door de inzet van native speakers (zie ook 2.1, 2.6, 3.3, 5.2) De afgestudeerden geven aan dat hun opleiding binnen het beroepenveld wordt gewaardeerd nadat zij effectief aan het werk zijn wegens de brede vorming die zij hebben gekregen. De opleiding Oosterse Talen en Culturen ligt niet in de lijn van de beter bekende opleidingen zoals economie en rechten en zorgt bij sommige potentiële werkgevers voor vragen naar niveau en capaciteiten van de afgestudeerden. Daartegenover staat dat sommige werkgevers juist deze afgestudeerden wensen vanwege de toch wat aparte opleiding met de specifieke kwaliteiten van deze afgestudeerden.
88 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent
Facet 6.2: onderwijsrendement Het slaagpercentage van de generatiestudenten in de 1ste kandidatuur Oosterse Talen en Culturen is gedurende de voorbije 11 jaar licht gedaald. Van 1993-94 tot en met 1996-97 lag het tussen 60 % en 62 %. In 1997-98 daalde het naar 54 % en de daaropvolgende jaren tot en met 2000-01 bleef het in deze buurt. Vanaf 2001-02 is het sterk gezakt en bedraagt het nog slechts 41 %, 44 % en 35 %. Over de jaren heen is er een gemiddeld slaagpercentage van 53 %. Het gemiddelde slaagpercentage ligt duidelijk hoger dan het gemiddelde slaagpercentage van de generatiestudenten 1ste kandidatuur van de Universiteit Gent. Dit laatste valt tussen 46 % en 49 %.De tendens van de laatste 3 academiejaren neigt meer in de richting van het gemiddelde van de Universiteit Gent. Voor de generatiestudenten (per cohort) is het percentage geslaagden op alle ingeschrevenen gemiddeld 50,7 %, het percentage geslaagden op de ingeschrevenen voor het examen bedraagt gemiddeld 53,4 %. Van de niet geslaagde generatiestudenten heeft gemiddeld 10,4 % zich niet voor de examens ingeschreven. De gemiddelde slaagpercentages voor de gehele 1ste kandidatuur bedragen 44,1 % op alle ingeschrevenen en 47,3 % op de ingeschrevenen voor het examen. Het percentage niet-geslaagden dat zich niet voor de examens inschreef valt hier in dezelfde orde van grootte, nl. 12 %. Van de geslaagden is 82,5 % geslaagd na 1 jaar studie, 15,1 % na 2 jaar en 2,4 % na meer dan 2 jaar studie. Opgemerkt dient te worden dat het hier gaat om alle ingeschrevenen op 1 februari, hoofd- en bijkomende inschrijvingen. Tevens worden tot de generatiestudenten alleen diegenen gerekend die nog geen enkel jaar in het Vlaamse hoger onderwijs waren ingeschreven. In de 2de kandidatuur Oosterse talen en culturen slaagt in de laatste 10 academiejaren gemiddeld 80 % van alle ingeschrevenen en 80,5 % van de ingeschrevenen voor het examen. Van de geslaagden heeft 89,9 % er maar één jaar over gedaan, had 7,6 % 2 jaar nodig en 2,5 % meer dan 2 jaar. 3 % van de niet-geslaagden schreef zich niet voor het examen in. In de 1ste licentie is het slaagpercentage op alle ingeschrevenen 86,1 %, en dat op de ingeschrevenen voor het examen 87 %. Een grote meerderheid, nl. 94,2 %, slaagt hier na 1 jaar studie, terwijl 5 % er 2 jaar voor nodig heeft en de resterende 0,9 % er meer dan 2 jaar over doet. Van de niet-geslaagden heeft 7,3 % zich niet voor het examen ingeschreven. In de 2de licentie is 67,1 % van de ingeschrevenen en 67,8 % van de ingeschrevenen voor het examen geslaagd. Van de geslaagden is slechts 67,1% geslaagd na 1 jaar, terwijl 30,1 % er 2 jaar voor nodig heeft en 2,8 % pas na 3 jaar slaagt. Van de niet-geslaagden schreef 3,2 % zich niet voor het examen in. In vergelijking met de meeste studierichtingen is het slaagpercentage in het laatste jaar hier uitzonderlijk laag.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent | 89
De gemiddelde studieduur is berekend op de afgestudeerden die dezelfde opleiding in de 1ste kandidatuur als generatiestudent gestart zijn. Waar de opleiding in theorie 4 jaar duurt, ligt de studieduur over de voorbije 10 academiejaren tussen 4 jaar en 3 maanden en 5 jaar. Het gemiddelde is 4 jaar en 7 maanden. Van de afgestudeerden Oosterse Talen en Culturen heeft 56,5 % het diploma in de normale studieduur van 4 jaar afgelegd, 34,8 % doet er 1 jaar meer over, 6,9 % studeert 6 jaar en 1,8 % doet er 7 jaar of langer over.
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt de slaagcijfers en onderwijsrendement van de bachelor- en masteropleiding Oosterse Talen en Culturen als voldoende. De commissie baseert haar conclusie op het zelfevaluatierapport en de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken en studenten (in opleiding en afgestudeerd). De commissie heeft noodzakelijkerwijs gewerkt met cijfers die betrekking hebben op de pre-BAMA situatie en dus in die zin achterhaald zijn. Desalniettemin vormen deze cijfers een voldoende indicatie voor de te verwachten rendementen. Gezien de uitvalpercentages van de universiteit als geheel en van opleidingen van soortgelijke moeilijkheidsgraad elders (ook internationaal) is het geenszins zorgwekkend dat de helft van de beginnende studenten de eindstreep niet haalt. Een strenge selectie in het eerste jaar is een realistische voorwaarde voor succes in de latere fasen van de studie. In het geval van de Oosterse Talen en Culturen zijn de rendementen in de latere jaren zeer behoorlijk. Op universitair niveau is er een onderzoek van start gegaan naar de factoren die instroom, doorstroom en uitstroom van studenten beïnvloeden. Conclusie bij onderwerp 6: resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de bachelor- en masteropleiding positief. Het gerealiseerd niveau is voldoende. De kwaliteit van de afgestudeerden is in het algemeen goed en zij behalen
met het programma de beoogde eindkwalificaties. Het rendement van de opleiding is zeer behoorlijk, vooral als rekening wordt gehouden met het internationaal waargenomen feit dat studies als de Oosterse Talen en Culturen over het algemeen in het eerste jaar een hoog uitvalpercentage hebben.
90 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent
Integraal oordeel van de visitatiecommissie De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de bacheloropleiding, de huidige uitdovende licentieopleiding en in de toekomstplannen voor de masteropleiding voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft derhalve een positief oordeel over de bachelor- en masteropleiding Oosterse Talen en Culturen. Het Gentse model biedt aan de studenten een brede basis die zowel algemene disciplinaire opleidingsonderdelen als verschillende Oosterse talen en regiogerichte opleidingsonderdelen omvat en brengt afgestudeerden voort die in de wetenschappelijke wereld en de samenleving het begrip van en de relaties met de bestudeerde culturen kunnen bevorderen. Er is bewust gekozen om alle regiostudies van het Midden Oosten tot Japan in één opleiding te verenigen. Dit kan de kritiek oproepen dat hier een al te breed ‘Oriëntalistisch’ uitgangspunt wordt gehanteerd, maar is gebaseerd op de visie dat er binnen dit geheel vruchtbare combinaties gemaakt kunnen worden waar culturen aan elkaar grenzen of vergelijkingen nieuwe inzichten opleveren. De praktijk laat zien dat dit inderdaad gebeurt. De commissie heeft tot haar genoegen vastgesteld dat er naar aanleiding van de vorige visitatie (1998) heel wat ondernomen is om het programma aan te passen aan de huidige noden en behoeften van het academisch personeel, de studenten en het beroepenveld en heeft waardering voor de beslissingen die zijn genomen op facultair en universitair niveau ter ondersteuning van de ambitieuze plannen van de opleiding Oosterse Talen en Culturen als onderdeel van de faculteit Letteren en Wijsbegeerte. Verder formuleert de visitatiecommissie in het kader van het verbeterperspectief nog een aantal bijkomende suggesties. Doelstellingen: - concreter invullen van het bachelorprofiel vanuit het besef dat dit een uitstroommoment voor de studenten kan betekenen of een omschakelpunt voor een andersoortige vervolgopleiding (master dan wel iets anders) Programma: - blijven bewaken van het evenwicht tussen algemene en vakspecifieke opleidingsonderdelen vermijden van eurocentrisme binnen de toegeleverde opleidingsonderdelen en het bewaken van de aansluiting met het eigen programma - schenken van meer aandacht aan de gesproken taalverwerving (in termen van contacturen en personele bezetting) - verder uitbouwen van de minorzone in overeenstemming met de interesse van de student, en met het oog op de aansluiting op de arbeidsmarkt, en het verbreden van de mogelijkheid tot interdisciplinair werken binnen de faculteit en universiteit - verder uitwerken van de moderne, hedendaagse benadering van de regio’s - integreren van een verblijf in één van de bestudeerde landen in enige fase van de studie gezien
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent | 91
het positieve effect op de taalvaardigheid en de mogelijke implementatie van de ervaringen in de masterproef - doorvoeren van de reductie van de omvang van de masterproef en gericht werken naar een analytische aanpak van het onderzoeksonderwerp in plaats van een primair op tekstvertaling gerichte aanpak - uitbouwen en implementeren binnen het didactisch concept van het computerondersteund onderwijs voor alle disciplines op vergelijkbare wijze - ontwikkelen van een programma en/of cursus ter remediëring van de deficiënties van studenten bij de start van de opleiding (of gedurende het eerste jaar) Personeel - verder werken aan de plannen met betrekking tot de personeelsomvang en daar waar mogelijk streven naar de minimumnorm zoals gesteld in het vorige visitatierapport - aanstellen van de nodige native speakers ten behoeve van de mondelinge taalverwerving en het terugdringen van de groepsgrootte tijdens de mondelinge taalsessies - streven bij de bevorderingspolitiek naar een evenwicht waarbij in gelijke mate de onderwijsprestaties en de wetenschappelijke output van het academisch personeel worden gewogen - creëren van een budget voor AAP in het kader van de internationalisering (ten behoeve van internationaal congresbezoek, studieverblijf), dan wel het benutten van de bestaande mogelijkheden bevorderen Materiële voorzieningen - realiseren van de plannen betreffende bibliotheek, en huisvesting Interne kwaliteitszorg - laten doorvoeren op structurele wijze van student- en docentevaluaties en studietijdmetingen - formaliseren van de opleidingsgebonden overlegstructuren - uitbouwen van een actief alumnibeleid Als laatste wil de commissie de opleiding uitnodigen te reflecteren over mogelijke toekomstige ontwikkelingen, ook al betreft het een fase die buiten het bereik van de taakstelling van de commissie valt. Vanuit internationaal perspectief zijn de vooropgestelde en gerealiseerde doelstellingen zeer respectabel, hoewel men zich in sommige kringen zal afvragen of in een tijd van toenemende specialisatie de ambitie een zo wijd terrein te bestrijken nog wel verwezenlijkt kan worden. Een antwoord op dergelijke vragen dient geformuleerd te worden met inachtneming van de totale structuur van het hoger onderwijs, en met name van de invulling van de doctoraatsfase, die logischerwijs het belangrijkst aandachtspunt zal moeten vormen van het onderwijsbeleid na de invoering van de BAMA-structuur. Pas in deze fase, immers, wordt het einddoel van de wetenschappelijke opleiding, het voortbrengen van volledig zelfstandige wetenschappelijke onderzoekers bereikt. Komt er ooit een doctoraatsopleiding naar Amerikaans model, met enige jaren course work, dan wordt de mogelijkheid geschapen eventuele eenzijdigheden van de voorgaande fasen te compenseren. De breedte van het Gentse model zou daarvoor een goede basis kunnen bieden. Op dit ogenblik is de gedachtevorming over dit onderwerp nog nauwelijks van de grond gekomen maar om op termijn op internationaal niveau te kunnen blijven participeren is het ontwikkelen van een visie op het vraagstuk van de doctoraatsfase een urgente opgave.
92 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent
TABEL MET SCORES ONDERWERPEN EN FACETTEN In de hierna volgende tabel wordt het oordeel van de commissie op de zes onderwerpen en de onderliggende facetten uit het accreditatiekader weergegeven. Per facet wordt in de tabel aangegeven of de opleiding hier volgens de commissie onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Bij deze beoordeling maakt de commissie gebruik van de indeling onvoldoende/voldoende. In het voorafgaande beschrijvend deel van het rapport over de opleiding Oosterse Talen en Culturen is inzichtelijk gemaakt hoe de commissie op basis van de bijbehorende beoordelingscriteria tot een beoordeling per facet en vervolgens, op basis van een weging van de facetten, tot een beoordeling per onderwerp is gekomen. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses. Het is dan ook duidelijk dat de scores in onderstaande tabel gelezen en geïnterpreteerd moeten worden in samenhang met de oordelen die in de tekst worden gemaakt. Verklaring van de scores op de facetten (quaternaire schaal): E : Excellent : ‘best practice’, kan (internationaal) als voorbeeld dienen voor andere opleidingen G : Goed : de kwaliteit stijgt uit boven de basiskwaliteit V : Voldoende : voldoet aan de basiseisen O : Onvoldoende : voldoet niet aan de minimumeisen Verklaring van de scores op de onderwerpen (binaire schaal): + : Voldoende : voldoet ten minste aan de minimumeisen voor basiskwaliteit; er is geen verdere schaalverdeling om verdere graden van excellentie aan te duiden. - : Onvoldoende : voldoet niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent | 93
Opleiding Oosterse Talen en Culturen Universiteit Gent Onderwerp 1 : Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1 : Niveau en oriëntatie Facet 1.2.: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2 : Programma Facet 2.1.: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid Facet 2.3.: Samenhang van het programma Facet 2.4.: Studieomvang 1 Facet 2.5.: Studietijd Facet 2.6.: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7.: Beoordeling en toetsing Facet 2.8.: Eindverhandeling / Masterproef Facet 2.9.: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3 : Inzet van personeel Facet 3.1.: Kwaliteit personeel Facet 3.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid Facet 3.3.: Kwantiteit personeel Onderwerp 4 : Voorziening Facet 4.1.: Materiële voorziening Facet 4.2.: Studiebegeleiding Onderwerp 5 : Interne kwaliteitszorg Facet 5.1.: Evaluatie resultaten Facet 5.2.: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1.: Gerealiseerd niveau Facet 6.2.: Onderwijsrendement
+ G V + G V G OK V G V V V + V V V + O V + V V V + V V
Het facet ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’, indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten.
1
94 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies - Universiteit Gent
Bachelor en Master Taal- en Regiostudies Katholieke Universiteit Leuven
Vooraf Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport enerzijds een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleidingen waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Anderzijds heeft de visitatiecommissie in het rapport ten behoeve van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg punten aangegeven die volgens haar kunnen worden verbeterd en doet zij daarbij aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR-beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. Per facet geeft de commissie aan of de opleidingen bachelor en master hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoren. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor respectievelijk een academische bachelor of master. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gebaseerd. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met verwante andere buitenlandse opleidingen en zo mogelijk met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleidingen. De punten die volgens de visitatiecommissie kunnen worden verbeterd, zijn samen met aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering, opgenomen bij de respectievelijke facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleiding een overzicht opgenomen van de suggesties ter verbetering.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 95
Inleiding De opleidingen Taal- en Regiostudies omvatten 5 onafhankelijke opleidingen die binnen de Faculteit Letteren functioneren. De ontwikkeling van onafhankelijke opleidingen is een strategische keuze, gemaakt midden jaren tachtig en bevestigd in het begin jaren negentig, gebaseerd op het oordeel dat op die manier de eigenheid van de verschillende bestudeerde cultuurgebieden optimaal tot haar recht komt, en dat de kwaliteit van het geleverde onderwijs door deze autonomie wordt gegarandeerd. Voorts laat deze optie toe de verschillende opleidingen te profileren tegenover andere binnen- of buitenlandse opleidingen in de taal- en regiostudies. Als overkoepelende term voor de opleidingen wordt de term Taal- en Regiostudies gebruikt. Deze visitatiecommissie neemt 4 opleidingen voor haar rekening. De opleiding Slavistiek en Oost-Europakunde zal apart worden gevisiteerd. De 4 opleidingen zijn enerzijds onafhankelijk maar anderzijds historisch met elkaar verwant. In chronologische orde van oprichting zijn het de opleidingen: het Oude Nabije Oosten (met het onderscheid tussen Egyptologie, Syro-Palestina en Syro-Mesopotamië), Arabistiek en Islamkunde, Sinologie en Japanologie. De opleidingen in Taal- en Regiostudies beogen de studenten een vorming te geven die hen in staat stelt om een welbepaalde regio en de in die regio gesproken taal of één van de talen op een wetenschappelijk verantwoorde wijze te bestuderen. Deze vorming bestaat uit 4 majeure componenten. Studenten dienen ten eerste op een hoog tempo een totaal vreemde taal of talen van de bestudeerde regio aan te leren (spreken, luisteren, lezen en schrijven), zij worden geschoold in het stellen van vragen en het formuleren van problemen met betrekking tot de door hen bestudeerde regio of taal (tweede component), en hun wordt bijgebracht hoe zij de gegevens op een methodische wijze en in het licht van de probleemstelling dienen te verzamelen, te analyseren en kritisch te interpreteren (derde en vierde component). Taal- en Regiostudies bestuderen cultuurgebieden in hun totaliteit aan de hand van een grote verscheidenheid van disciplines. Zij nemen een unieke plaats in binnen de humane wetenschappen omdat ze in principe diverse disciplines uit de humane wetenschappen (taalkunde, letterkunde, archeologie en kunst, politiek, geografie, economie, recht, religie, geschiedenis en filosofie) rond één gebied/regio samenbrengen. De visitatiecommissie wijst er op dat ze de opleidingen beoordeelt op een ogenblik dat deze zich nog volop in de omvorming naar een bachelor-masterstructuur bevinden. De bachelor en aansluitende master Taal- en Regiostudies zijn voortgekomen uit de kandidaat- en licentiaatsopleidingen, zij het met een andere studie-indeling (2+2 jaar werd 3+1 jaar).
96 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
De bachelor 1 ging van start in 2004-2005, de bachelor 2 in 2005-2006, de bachelor 3 in 20062007 en de master begint in 2007-2008. Concreet betekent dit dat op het moment van de visitatie, de bachelor 1 voor de tweede maal gegeven wordt, de bachelor 2 voor het eerst aangeboden wordt, en de bachelor 3 en masterprogramma’s nog niet in praktijk zijn gebracht. De contouren voor de nieuwe BAMA-opleidingen liggen duidelijk vast. De opleidingen hebben een klare kijk op de coherentie van het totale BAMA parcours. Het curriculum is opgebouwd in de zin van het concept ‘area studies’ inclusief een aanzienlijke ruimte voor de taalcomponent met voldoende contacturen en de inschakeling van native speakers. Een aantal vernieuwingen dient nog verder te worden geconcretiseerd en uitgewerkt.
Onderwerp 1: doelstellingen van de opleidingen De opleidingen Taal- en regiostudies integreren de taalstudie met de globale en contextuele studie van de corresponderende regio. Door de diverse opleidingsonderdelen heen zijn de studie van taal en die van de culturele, maatschappelijke, politieke en economische context hecht met elkaar verweven. Het programma biedt door de gekozen didactiek en het aantal contacturen een intensieve studie van de taal, wat de studenten een competitief voordeel biedt. Methodologische vorming bevordert de onderzoeksvaardigheid. De opleidingen hebben een internationale oriëntatie. Ook al zijn de curriculumconcepten van de drie opleidingen Japanologie, Sinologie en Arabistiek/ Islamkunde en de opleiding Oude Nabije Oosten (ONO) verschillend van elkaar, de algemene doelstellingen zijn voor de bacheloropleidingen en de uitdovende licenties/masteropleidingen vergelijkbaar. De algemene doelstellingen van de bacheloropleidingen zijn voornamelijk gericht op: - het verwerven van de taal geïntegreerd met kennis van cultuur, geschiedenis, geografie, economie, recht, en filosofie van de corresponderende regio; - het verwerven van vaardigheden om informatie via moderne wetenschappelijke methodes te analyseren en inzichtelijk te maken; - het verwerven van algemene basiscompetenties als voorbereiding op de arbeidsmarkt; - de ontwikkeling van een wetenschappelijke houding; - de ontwikkeling van het vermogen om de kennis van een vakgebied in een brede wetenschappelijke, wetenschapsfilosofische en socio-culturele context te situeren. In de licenties wordt gaandeweg meer zelfwerkzaamheid van de studenten verwacht en neemt de specialisatie toe naarmate de studie vordert. In de richtingen Japanologie, Sinologie en Arabistiek/ Islamkunde bestaan er twee minors of varianten, die de nadruk leggen op de cultuur(historische) of moderne/economische problematiek van de betrokken regio. Het bachelorprogramma van de opleiding Oude Nabije Oosten bestaat uit een beperkte truncus communis en drie hoofdopties die elk vanaf het begin van de studie worden gevolgd: Egyptologie,
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 97
Syro-Mesopotamië en Syro-Palestina. Binnen de drie hoofdopties of majors heeft de student de keuze tussen drie verbredende specialisaties: Archeologie, Oude geschiedenis en Byzantium en Christelijk Oosten. De negen combinaties van majors en minors vormen negen afstudeerrichtingen.
Facet 1.1: niveau en oriëntatie Oordeel visitatiecommissie De commissie oordeelt het niveau en de oriëntatie van de bachelor- en masteropleidingen Taal- en Regiostudies als goed. De commissie baseert haar conclusie op de bestudering van het zelfevaluatierapport, de studiegids en ander informatiemateriaal, de stukken (onder meer cursusmateriaal) bestudeerd tijdens het bezoek, de gesprekken met facultaire verantwoordelijken, academisch personeel en studenten in de opleidingen en alumni.
bacheloropleidingen Binnen de geformuleerde doelstellingen bestaat ruime aandacht voor het aanleren van algemene competenties waarbij ook de minor een aanzienlijke rol heeft. Het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties is verzekerd door de wetenschappelijke houding die de studenten aanleren en de daarbij behorende theoretische achtergrond. Het zelfstandig uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en de beroepsgerichte competenties worden aangeleerd dan wel verworven via het intensieve taalonderwijs, de analyse volgens wetenschappelijke methodes en de aandacht voor cultuur, geografie, economie, recht en filosofie. Hoewel anders beschreven dan Sinologie, Japanologie, Arabistiek/Islamkunde worden deze doelstellingen ook door het Oude Nabije Oosten onderschreven. Internationaal gesproken geven de opleidingen veel taalonderwijs en hebben zij meer dan gemiddelde aandacht voor de algemene competenties.
uitdovende licenties (masteropleidingen) De licentie geeft een duidelijke meerwaarde t.o.v. de bacheloropleidingen. De doelstellingen zoals geformuleerd in de bacheloropleidingen worden op een meer gevorderd niveau uitgewerkt. Naast taalcolleges op een gevorderd niveau is er opnieuw veel aandacht voor disciplinaire opleidingsonderdelen, zoals filosofie, recht, economie, e.d. Ook het zelfstandig uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek wordt duidelijk in de doelstellingen verwoord. Studenten worden getraind in het kritisch omgaan met bronnenmateriaal en secundaire literatuur naast verdieping van hun taalkennis. Alleen Arabisch scoort lager betreffende de beheersing van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties doordat geen omgangstaal wordt verworven naast het Modern Standaard-Arabisch.
totale opleidingen De vooropgestelde doelstellingen zijn bij de studenten goed bekend. Tijdens het bezoek blijkt uit de gesprekken met de studenten en alumni dat hun keuze voor de opleidingen voornamelijk is bepaald
98 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
door het concept van area studies maar in het bijzonder door het aanzienlijk aantal uren dat er binnen het curriculum wordt vrijgemaakt voor de mondelinge taalverwerving.
Facet 1.2: domeinspecifieke eisen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van de bachelor- en masteropleidingen Taal- en Regiostudies als goed voor Sinologie, Japanologie en het Oude Nabije Oosten, en als voldoende voor Arabistiek/Islamkunde. De commissie baseert haar conclusie op de bestudering van het zelfevaluatierapport, de studiegids en ander informatiemateriaal en de gesprekken met facultaire verantwoordelijken, opleidingsverantwoordelijken, academisch personeel en studenten in de opleidingen en alumni. Door alle opleidingen wordt goed ingespeeld op de eisen die elders worden gesteld. Dit blijkt onder meer uit de aanstellingen van alumni aan andere universiteiten en in het beroepenveld. De eisen zijn binnen het brede pakket van de area studies, zeker wat de algemene competenties betreft, van aanzienlijk niveau. De eisen af te leiden uit de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening zijn hoog zowel wat betreft de doelstellingen van het taalonderwijs (mondelinge en schriftelijke competenties) als de algemene en wetenschappelijke competenties voor elk opleidingsonderdeel. De opleidingsonderdelen van de area studies ONO nemen een aparte organisatorische plaats in maar het oordeel over de domeinspecifieke eisen is hetzelfde als voor de andere opleidingen. Er is echter gekozen voor meer aandacht voor archeologie. De commissie adviseert om voor de opleiding Arabistiek/Islamkunde rekening te houden met het nieuwe bachelorprogramma zoals voorgesteld door de actiegroep, dat goede perspectieven voor de toekomst biedt. Voor de profilering van de opleiding Arabistiek/ Islamkunde in nationaal en internationaal verband lijkt het echter wenselijk dat men zich ook bij deze opleiding bezint op de specifieke richting waarin men de opleiding verder wil ontwikkelen (zie ook 2.1). De commissie is, in het licht van de aanwezigheid van een internationale oriëntatie bij de meerderheid van het academisch personeel, van mening dat één aspect in de doelstellingen prominenter aanwezig mag zijn, met name in welke mate men streeft naar het voorbereiden van studenten op de voortzetting van hun studie elders. Het nastreven van internationale mobiliteit mag nadrukkelijker in de doelstellingen worden geformuleerd gezien het feit dat enerzijds de praktijk suggereert dat studenten van de betrokken opleidingen er in slagen om in het buitenland op graduate schools geaccepteerd te worden en anderzijds streefdoelen zijn geformuleerd op het gebied van de taalvaardigheid in termen van internationaal geaccepteerde eindniveaus.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 99
Geen van de vier opleidingen bereidt de studenten voor op specifieke beroepen, maar in de doelstellingen worden wel verschillende elementen in de studie geïdentificeerd die specifieke vaardigheden, kennis en een kritische instelling bevorderen die in de beroepsuitoefening van nut kunnen zijn. Conclusie bij onderwerp 1: doelstellingen van de opleidingen De visitatiecommissie is positief ten aanzien van de doelstellingen van de bachelor- en masteropleidingen
Taal- en Regiostudies. Zij beoordeelt de eisen van het niveau en van de oriëntatie van de opleidingen als goed, evenals de domeinspecifieke eisen van de opleidingen Sinologie, Japanologie en het Oude Nabije Oosten. De domeinspecifieke eisen voor Arabistiek/Islamkunde zijn als voldoende beoordeeld. Zoals ook het zelfevaluatierapport betoogt, wijken de doelstellingen van de opleidingen Sinologie, Japanologie
en Arabistiek/Islamkunde af van die van de opleiding Oude Nabije Oosten. In alle gevallen kan evenwel gesproken worden van doelstellingen met een academische signatuur, waarbij naast het verwerven van kennis, het verwerven van wetenschappelijke vaardigheden en attitudes een streefdoel is. De eerste drie opleidingen worden gekenmerkt door een scherpe focus op de grondige beheersing van één taal (in zowel de gesproken als de geschreven vorm) in combinatie met studie van diverse aspecten van de regio. Deze concentratie van de aandacht sluit aan bij een internationale trend. De inhoudelijke aspecten die hierbij aan de orde komen bij Japanologie en Sinologie worden in de doelstellingen duidelijker gespecificeerd dan bij Arabistiek/Islamkunde. Dit houdt verband met de overgangssituatie waarin de laatste opleidingen zich bevindt. De opleiding Oude Nabije Oosten heeft minder geconcentreerde doelstellingen en is breder van opzet. Ook daar zijn de globale doelstellingen, te weten het ontwikkelen van de algemene competenties, de algemene academische vaardigheden, kennis van en inzicht in de discipline, van een hoog niveau.
Onderwerp 2: programma De opleidingen Taal- en Regiostudies kennen een sterke integratie van de taalstudie met de globale en contextuele studie van de corresponderende regio. Door de diverse opleidingsonderdelen heen zijn de studie van taal en van de culturele, maatschappelijke, politieke en economische context met elkaar verweven. Er zijn 180 studiepunten om het bachelorniveau te bereiken en 60 voor de master. Van het oude programma, dat in grote lijnen dezelfde componenten bevat, resten tot 2006-2007 nog de twee licentiejaren (2x 60 studiepunten). De invoering van de BAMA-structuur zorgt voor een grotere specificiteit van de opleidingen en een betere opbouw en samenhang. Sommige opleidingsonderdelen worden wegens staftekorten alternerend aangeboden (cyclische opleidingsonderdelen). Het bachelorprogramma Japanologie, Sinologie, Arabistiek/Islamkunde bevat een algemeen deel met een taal- en regiomodule en enkele algemeen vormende opleidingsonderdelen. Daarnaast kiezen de
100 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
studenten voor Japanologie en Sinologie tussen een economische en een cultuur-historische minor, en voor Arabistiek/Islamkunde een minor Talen en culturen van het Midden-Oosten, een economische minor en een taal- en regiogerichte minor. Het bachelorprogramma Oude Nabije Oosten bestaat uit een beperkte truncus communis (44 studiepunten) en drie hoofdopties (van 136 studiepunten) die elk vanaf het begin van de studie worden gevolgd: Egyptologie, Syro-Mesopotamië en Syro-Palestina. Binnen de drie hoofdopties of majors heeft de student de keuze tussen drie specialisaties: Archeologie, Geschiedenis van de Oudheid en Byzantium en Christelijk Oosten (40 tot 50 studiepunten). De negen combinaties van majors en minors vormen negen afstudeerrichtingen. De huidige licentieprogramma’s bestaan uit twee jaren en bouwen verder op de vroegere tweejarige kandidaturen. De licenties gaan dieper in op de specialisatie die elke student gekozen heeft in de kandidaturen en er wordt meer zelfstandig werk van de student geëist. De studenten schrijven in de tweede licentie een eindverhandeling die verband houdt met de gekozen specialisatie. Hierin tonen ze aan over voldoende redactionele vaardigheden te beschikken, in staat te zijn zelfstandig bronnen te lokaliseren en te verwerken, wetenschappelijke literatuur kritisch te beoordelen, analyses en syntheses te maken en een wetenschappelijke tekst van een bepaalde lengte te schrijven. De toekomstige masterprogramma’s zullen aansluiten op het bachelorprogramma ingevoerd in 2004-2005. Ook in de masteropleidingen kiezen studenten voor een economische of een cultuurhistorische minor. De economische minor is vanaf het academiejaar 2005-2006 omgedoopt in minor in economisch beleid en management, en is voor Japanologie, Sinologie en Arabistiek/Islamkunde identiek opgebouwd. Enkel de regiospecifieke economische opleidingsonderdelen verschillen om voor de hand liggende redenen. Aan het einde van de masteropleidingen schrijven de studenten een masterproef ter vervanging van de huidige eindverhandeling.
Facet 2.1: relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van de programma’s voor de bachelor- en masteropleidingen Taal- en Regiostudies als goed voor Japanologie en Sinologie, en als voldoende voor het Oude Nabije Oosten en Arabistiek/Islamkunde. De commissie baseert haar conclusie op de bestudering van het zelfevaluatierapport, de studiegids, ingekeken cursusmateriaal, bestudering van het programma en de opleidingsonderdelen, de gesprekken met opleidingsverantwoordelijken, academisch personeel en studenten in de opleidingen en alumni. De vertaling van de eindkwalificaties naar het programma is voor de opleidingen positief en in evenwicht qua oriëntatie, niveau en domeinspecifieke eisen.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 101
Voor Sinologie en Japanologie is het niveau van het taalonderwijs meer dan adequaat en van hoog niveau, zowel voor wat betreft het spreken als het schrijven. Het taalonderwijs vindt plaats in betrekkelijk kleine groepen en wordt verzorgd door native speakers. Het cultuurgedeelte voor Sinologie en Japanologie past in het geheel, is divers en beslaat een breed terrein. Er is ruim voldoende aandacht voor reflectie en academische vaardigheden. Binnen het curriculum zijn eveneens een minor economie en een cultuur-historische minor waarbij interdisciplinair wordt gewerkt ingebouwd. Zowel de studenten als het academisch personeel Sinologie zijn van mening dat het Moderne China meer aandacht mag krijgen. Momenteel behoren de opleidingsonderdelen Chinees recht en economie tot het curriculum maar een vak als Chinese politiek blijkt om budgettaire redenen niet te organiseren. Zelfstudieactiviteiten worden bemoeilijkt door lange wachttijden ten gevolge van het toegenomen aantal studenten in de opleiding. Ten aanzien van Japanologie pleit de commissie er ook voor meer aandacht te besteden aan politiek en economie. Deze opleiding heeft binnen de elektronische leeromgeving een uitgebreid systeem van weblogs ontwikkeld (zie 2.6) waarvan het intensief gebruik de communicatie tussen studenten en academisch personeel verhoogt, wat een positief effect heeft voor de kwaliteit van het onderwijs. Bij ONO bestaat het programma uit drie afzonderlijke area studies met een groot gemeenschappelijk deel en wordt geconstateerd dat door de hoeveelheid te doceren opleidingsonderdelen en geringe stafomvang de mogelijkheden beperkt worden. Er is een scherpere focus in de minores, maar het aantal uren dat voor het hoofdvak beschikbaar is binnen elk van de drie deelgebieden van ONO is nog laag. De commissie stelt vast dat door de minors de roostering niet altijd eenvoudig is. Voor ONO oordeelt de commissie dat de geleverde informatie t.a.v. Syro-Palestina te perifeer is voor een volledige indruk. Voor het Hebreeuws kan de kennis van de woordenschat verbeterd worden. Voor Assyriologie en Egyptologie beveelt de commissie aan om een uitbreiding in het onderwijs van een Arabische omgangstaal te overwegen. Bij Assyriologie verdient het de voorkeur het schriftonderwijs met de Nieuw-Assyrische variant te laten beginnen. De afwezigheid van de ZAP-leden door deelname aan opgravingen wordt goed opgevangen door het ABAP en BAP (zie ook 3.). Het taalonderwijs ligt bij ONO qua omvang lager dan bij de andere opleidingen. De commissie erkent dat een uitbreiding hiervan met de huidige stafbezetting moeilijk is te realiseren. In plaats van het grotere aantal uren taalverwerving in andere opleidingen worder er colleges over de archeologie van de desbetreffende regio aangeboden. Verder wordt statistiek als verplicht vak gedoceerd en bestaat binnen het algemene vak Antiek recht ook aandacht voor de afzonderlijke vakgebieden, al zouden de studenten hier graag nog wat verdieping ten aanzien van de door hun bestudeerde regio zien. Door de cyclische opleidingsonderdelen is men in staat meer diversiteit te bieden, maar deze onderdelen leveren ook roosterproblemen op, die adequaat dienen te worden opgevangen.
102 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
Het programma Arabistiek/Islamkunde is momenteel te beperkt om de kwalificatie area studies ten volle te verdienen. Fundamentele aanpassingen aan het programma dienen te worden doorgevoerd voor een effectieve en adequate realisering van de doelstellingen op opleidingsniveau. Het gesproken moderne Arabisch is te weinig belicht en onvoldoende uitgewerkt binnen het programma. Volgens de commissie kan de financiering voor de native speaker problemen opleveren, maar er is principieel geen reden te bedenken dat Sinologie en Japanologie wel native speakers kunnen hebben en Arabistiek niet. De commissie suggereert voor Turkse taal en cultuur een aparte minor te organiseren in plaats van de verplichte opname van het Turks binnen het programma Arabistiek/Islamkunde. Dit zou ruimte voor meer taalonderwijs in het Arabisch (14 p) scheppen die voor een spreektaal gebruikt kan worden.Verder komt dit ook de studenten ONO ten goede die geen baat hebben bij slechts één semester grammaticaal onderwijs in het Standaard Arabisch waarin maar een klein theoretisch onderdeel (nominale zinnen) behandeld wordt. Het taalonderwijs voor deze groep dient op communicatie gericht te zijn. Studenten geven aan dat zij meer eigentijdse aspecten in het programma gerepresenteerd willen zien. Verder zijn er blijkbaar talrijke inhoudelijke overlappingen in het programma o.a in de colleges die verschillende aspecten van de Islam behandelen. De commissie stelt bij de studenten een zeker defaitisme vast ten aanzien van de opleiding Arabistiek/ Islamkunde.Voor een deel lijkt dat gebaseerd te zijn op problemen in het onderwijs zoals boven genoemd, maar voor een ander deel gaat dit ongetwijfeld ook terug op conflicten binnen de staf die een oplossing van die problemen in de weg hebben gestaan. In een dergelijke situatie is het de verantwoordelijkheid van de faculteit om in te grijpen, hetgeen inderdaad gebeurd is,hetgeen door de commissie als zeer positief aangemerkt wordt. Er is een veelbelovend actieplan en de commissie heeft de indruk dat de faculteit erin geslaagd is hiervoor een draagvlak te vinden binnen de opleiding. In de situatie van gestage veranderingen binnen het programma heeft het weinig zin als de commissie uitsluitend stilstaat bij het verleden. De situatie zoals die nu in ontwikkeling is moet ook door de commissie beoordeeld worden. Het actieplan vormt een uitstekend beginpunt voor een positieve omslag. Bij alle opleidingen is een buitenlandverblijf voorzien, waarvoor in de nieuwe structuur nog het juiste moment gekozen dient te worden. Een punt van zorg voor de commissie is het aantal beschikbare beurzen voor het aantal aanwezige studenten, met name bij Sinologie en Japanologie. Door de vele internationale contacten in deze studies worden echter gemakkelijk contacten gelegd met buitenlandse instellingen en instanties. In het nieuwe programma zoals dat is opgezet volgens de BAMA-structuur vervallen een aantal opleidingsonderdelen en worden voor andere onderdelen cyclische colleges ingericht. Cyclische colleges waren al aanwezig maar het systeem wordt moeilijk uitvoerbaar binnen de nieuwe BAMAstructuur. Studenten ervaren de alternerende cursussen als een probleem omdat zij het plannen van de studie lastiger maken, met name t.a.v. het buitenlandverblijf en de eindverhandeling. Sommige algemene opleidingsonderdelen zijn voorwerp van kritiek omdat deze opleidingsonderdelen te weinig inspelen op de oriëntatie van de studie. De commissie beveelt aan dit te remediëren.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 103
Recente onderwijsontwikkelingen zijn geïntegreerd in de programma’s , hoewel niet in gelijke mate binnen alle opleidingen (zie 2.6). De partijen tonen een grote betrokkenheid bij het concretiseren van de programma’s zowel wat betreft curriculumontwikkeling, -herziening als -innovatie. De procedures zijn helder en voor deze aspecten kunnen zij ook terugvallen op de ondersteuning van de Dienst Universitair Onderwijs / Informatie- en CommunicatieTechnologie in het Onderwijs (DUO/ICTO).
Facet 2.2: eisen academische gerichtheid van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma voor de bachelor- en masteropleidingen voor de Taal- en Regiostudies als voldoende. De commissie baseert haar conclusie op de bestudering van het zelfevaluatierapport, de studiegids, het ingekeken cursusmateriaal, de bestudering van het programma en de opleidingsonderdelen, inzage in de publicatielijsten, de gesprekken met opleidingsverantwoordelijken, academisch personeel en studenten en alumni. Het bachelor- en masterprogramma voor Sinologie en Japanologie besteedt veel aandacht aan de kennisontwikkeling. De programma’s tonen een regelmatig stijgende lijn in de competentie van de student op taalkundig en disciplinair niveau. De vaardigheden, algemeen en onderzoeksmatig, die worden aangeleerd bereiken het niveau waarop studenten in de beroepspraktijk op een adequate manier kunnen functioneren en bieden hun tevens een goede basis voor een verdere ontwikkeling in de wetenschap. Studenten zijn van mening dat het algemene opleidingsonderdeel Europese Letterkunde een onvoldoende zinvol referentiekader biedt, onder meer omdat het te encyclopedisch is. Tijdens het overleg tussen de commissie en het academisch personeel is toegelicht waarom het opleidingsonderdeel is ingepland maar blijkt een tijdsperiode te worden behandeld (literatuur tot 1750 i.p.v. 19de eeuw) die voor de studenten van de Oosterse Letteren minder relevant is. Dit suggereert volgens de commissie onvoldoende communicatie tussen de opleidingen en het academisch personeel van de algemene opleidingsonderdelen. Studenten verkiezen een opleidingsonderdeel waarin Westerse en niet-Westerse literaire onderwerpen naast elkaar worden behandeld. Deze vraag sluit aan bij het streven binnen Sinologie een opleidingsonderdeel te vinden waarbinnen meerdere culturen worden bekeken. De commissie steunt deze plannen. Blijkens uitspraken van de studenten zou het nuttig zijn hun duidelijker uit te leggen wat de filosofie is achter de taalverwervingsmodellen, met name het tegenwoordig in Leuven, bij het onderwijs in het Chinees als spreektaal, gehanteerde natuurmodel (dat meer nadruk legt op praktische taaluitingen dan op inzicht in de onderliggende regels) versus het meer (bekende) traditionele grammaticale model (vertrekkende van de regels) dat in andere opleidingsonderdelen wordt gehanteerd. De commissie
104 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
meent dat met de toename van de instroom van studenten Chinees alertheid geboden is ten aanzien van de belasting van het academisch personeel van de opleiding Sinologie. De positie van het Koreaans is in vergelijking met de vorige visitatie verbeterd. Gezien het belang van Korea in Oost-Azië en de wereld (bijv. als de elfde economie ter wereld) verdient het echter overweging het Koreaans uit te bouwen tot een volwaardige minor Koreaanse taal en cultuur te vergelijken met de door de commissie voorgestelde minor-optie voor Turkse taal en cultuur. In het huidige programma bij Arabistiek/Islamkunde is voldoende aandacht voor kennisontwikkeling, het bijbrengen van onderzoeksvaardigheden en –attitude. Er bestaat veel aandacht voor taalverwerving en voor het vertalen van teksten, maar er is behoefte aan meer gesproken talenonderwijs. De studenten menen dat zij qua niveau na het eerste jaar te weinig vooruitgang boeken. Het nieuwe programma dient hierin verbetering brengen. De introductie tot het modern Arabisch bij het ONO is beperkt tot een semester, waarin niet de basis, maar slechts een deel van de basis vrij uitputtend wordt behandeld. Dit is volgens de commissie niet erg praktisch. De commissie meent dat het introduceren van meer modern spreektaalonderwijs bij Arabisch een uitweg kan bieden om ook ONO studenten een zinvoller programma aan te bieden. Bij ONO zijn de aspecten kennisontwikkeling, onderzoeksvaardigheden en –attitude goed geïmplementeerd. Naast de aandacht hiervoor binnen de vakinhoudelijke en disciplinaire colleges werkt het door stafleden uitgevoerde onderzoek direct door in het onderwijs. Vooral door de stages van studenten bij opgravingen nemen studenten al tijdens de studie kennis van onderzoekstechnieken. Recente ontwikkelingen in de wetenschap worden verdisconteerd in het onderwijs; de getoonde syllabi en eindverhandelingen getuigen hiervan. De commissie leidt af uit gesprekken met ONO studenten dat zij meer behoefte hebben binnen de opleidingsonderdelen aan aandacht voor de hedendaagse situatie in Egypte. Volgens het programma wordt bij Sinologie, Japanologie en Arabistiek/Islamkunde aandacht besteed aan aspecten van de moderne samenleving zoals economie, politiek en recht die voor de nietwetenschappelijke, maar wel op de bestudeerde regio betrokken beroepsuitoefening van specifiek nut zijn. Daarnaast is het instellen van de minor Economisch beleid en management volgens de commissie in dit opzicht een verbetering. De economische minor wordt door de studenten als moeilijker ervaren dan de cultuur-historische minor. In de toekomst kan de effectiviteit versterkt worden door binnen de toeleverende opleidingen academisch personeel aan te stellen dat binnen de eigen expertise, dus ook in het onderzoek, aandacht besteedt aan het niet-Westen. De mogelijkheid voor de studenten die de economische minor hebben gevolgd om na de bachelor door te gaan met een master in de economie lijkt veelbelovend voor het carrièreperspectief van de afgestudeerden.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 105
Er is binnen de opleidingen nog geen duidelijkheid over een verblijf van studenten in het buitenland, in het kader van Erasmusuitwisselingen dan wel in het land waar de taal van bestudeerd wordt. Het is niet gemakkelijk dit in te passen in de BAMA-structuur, maar het is voor de internationalisatie van belang hiervoor een optimale strategie te ontwerpen. Tot op heden slagen opleidingen als Sinologie en Japanologie er redelijk in hun studenten enige tijd in situ te laten studeren, maar men blijft afhankelijk van beurzen die bijv. door de Japanse overheid worden verstrekt. Toenemende studentenaantallen dwingen bovendien tot het uitzien naar andere opties. Gezien het maatschappelijk belang van de onderzochte opleidingen (dat vaak niet in voldoende mate wordt beseft) zou volgens de commissie de overheid er goed aan doen het verblijf in situ, dat in deze tijd voor dit type studies een sine qua non is, te bevorderen door het beschikbaar stellen van extra financiële middelen. Voor de Arabistiek/ Islamkunde is steun aan het Instituut in Caïro hiervoor een kostenefficiënte optie (zie ook 2.1.). Binnen de opleidingen van het Oude Nabije Oosten ligt het initiatief voor een buitenlands studieverblijf voornamelijk bij de individuele student. Een georganiseerd programma is gezien het (zeer kleine) aantal studenten en de diversiteit van de gevolgde opleidingen niet uitgewerkt. Binnen de nieuwe BAMA-programmering wordt dit aspect aangepakt. In het masterprogramma wordt uitdrukkelijk gestreefd naar samenwerking met andere universiteiten. De programma’s sluiten voldoende aan bij de actuele beroepspraktijk, zoals vooral is gebleken uit gesprekken met afgestudeerden. Studenten onderlijnen het belang van de mondelinge taalverwerving als doorslaggevend element bij jobhunting. Vooral bij Arabisch acht men de spreekvaardigheid nog te gering. Alumni bepleiten eveneens meer aandacht voor de eigentijdse Islam. Afgestudeerden ervaren dat hun diploma en het niveau dat zij behaald hebben, onvoldoende bekend zijn bij werkgevers of beursorganisaties. De commissie suggereert communicatieve inspanningen om er voor te zorgen dat het profiel van de afgestudeerden bij de potentiële afnemers beter bekend raakt.
Facet 2.3: samenhang van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de samenhang van het programma voor de bachelor- en masteropleidingen Taal- en Regiostudies als voldoende voor Sinologie, Japanologie en het Oude Nabije Oosten en onvoldoende voor Arabistiek/Islamkunde. De commissie baseert haar conclusie op de bestudering van het zelfevaluatierapport, de studiegids, ingekeken cursusmateriaal, bestudering van het programma en de opleidingsonderdelen, de gesprekken met het academisch personeel en studenten in opleidingen en alumni. De inhoudelijke samenhang van het programma voor de bachelor- en masteropleidingen Sinologie en Japanologie is helder, vertoont een logische opbouw met voldoende aandacht voor alle aspecten genoemd in de doelstellingen. Er is een continue optimalisering van het programma (zie ook 2.1
106 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
en 2.2). Er is voldoende afstemming en cohesie tussen taalonderwijs, regiomodules en minors. De minors zijn op een passend moment ingeroosterd en worden verder uitgebreid (zie ook 2.2). Een optimale oplossing voor het buitenlandverblijf in de bachelor moet nog gevonden worden. Hetzelfde geldt ook voor de cyclische colleges binnen de 3+1 structuur. De samenhang binnen ONO is voldoende. De drie regionale onderdelen slagen erin door een gemeenschappelijk deel en een vakinhoudelijk deel, gecombineerd met verschillende minors, cyclisch gegeven colleges en begeleide zelfstudie toch een volwaardig studieprogramma uit te voeren. Wel geeft de roostering door de minors en de cyclische colleges nogal eens problemen. De invoering van het actieplan voor Arabistiek/Islamkunde is urgent. De onzekerheid geschapen door de huidige situatie is ook voor de studenten verwarrend en heeft een negatief effect op de helderheid, ordening en organisatie van de huidige opleiding en op de overgang naar de BAMA-structuur. Alle programma-elementen zijn aanwezig maar de afstemming van de programmaonderdelen dient te worden verbeterd, het aantal overlappingen moet verminderd worden en gesproken taalverwerving dient te worden ingebouwd, om aldus te komen tot een betere sequentiële opbouw van het programma. Hierbij lijkt de Turkse taal en cultuur tot minor maken een betere oplossing dan de huidige opname van het Turks in het verplichte programma Arabisch (zie ook 2.1 en 2.2). Verder blijkt uit gesprekken met studenten en de bestudering van het zelfevaluatierapport dat er ernstige kritiek wordt geuit op het toegeleverde onderwijs, zoals bijv. filosofie en recht. De commentaren tonen voornamelijk de wens van de studenten deze opleidingsonderdelen meer toe te spitsen op de Taalen Regiostudies, ook al ligt dit niet steeds voor de hand daar deze algemene opleidingsonderdelen worden verzorgd voor grote studentenaantallen, waaronder ook studenten van andere opleidingen.
Facet 2.4: studieomvang De kandidatuuropleidingen met de licentieopleidingen omvatten beide 120 studiepunten. De nieuwe opleidingen voldoen aan de formele eisen zoals decretaal vastgelegd: de bacheloropleidingen 180 studiepunten en de masteropleidingen 60 studiepunten.
Facet 2.5: studietijd De bewaking van de overeenstemming tussen de begrote en werkelijke studietijd gebeurt door de POC, die daartoe een beroep doet op verschillende methodes en instrumenten. Op het niveau van de Associatie K.U.Leuven zijn twee systemen uitgewerkt. Kronos is een systeem dat wordt gebruikt voor tijdschrijven (studenten wordt gevraagd om op regelmatige momenten op te geven hoeveel tijd ze aan bepaalde facetten van (bepaalde) opleidingsonderdelen besteden).
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 107
Daarnaast wordt er werk gemaakt van een bijgesteld systeem voor het schatten van studietijd (absolute schattingen, paarsgewijze vergelijkingen).Ten slotte wordt ook via kwalitatieve methodes (vragenlijsten, hearings) de perceptie van studenten ten aanzien van de studielast en studieomvang onderzocht. Het ter beschikking stellen van verschillende meetmethodes moet toelaten de methode te kiezen die het best aansluit bij de specifieke vraag. De vragen naar studietijd zijn voor de gevisiteerde opleidingen geïntegreerd in de studentenenquête die is uitgevoerd in het kader van de interne kwaliteitszorg (zie ook 5.). De antwoorden op de vragen naar studietijdmeting zijn in sommige gevallen niet talrijk genoeg en in de andere gevallen niet consequent genoeg om een representatief beeld te geven van de studietijd van de studenten. Dit maakt het moeilijk voor de opleidingen om een exact idee te krijgen van de overeenstemming tussen de begrote en de reële studietijd.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studietijd voor de bachelor- en masteropleidingen Taal- en Regiostudies als voldoende. De commissie baseert haar conclusie op de gesprekken die gevoerd zijn met de bestuursverantwoordelijken, opleidingsverantwoordelijken, academisch personeel, studenten en afgestudeerden en met de verantwoordelijke kwaliteitszorg. De commissie stelt vast dat er, ook al wordt de studietijdmeting centraal georganiseerd, er binnen de bachelor- en masteropleidingen geen systematische studietijdmeting heeft plaatsgevonden. Binnen de POC wordt echter voldoende aandacht besteed aan de problematiek van studietijd en studeerbaarheid van het programma. Tevens is de drempel naar het academisch personeel toe zodanig laag dat studenten eerst naar de betreffende assistent/docent toe stappen alvorens een knelpunt formeel aanhangig te maken. Zowel de bachelorstudenten als de studenten van de uitdovende licenties geven aan dat het programma studeerbaar is wat eveneens blijkt uit de rendementscijfers. In bepaalde gevallen (onder meer Japanologie en Sinologie) is door de studenten opgemerkt dat het programma zwaar is. Gezien de moeilijkheidsgraad van de te bestuderen talen is dit volgens de commissie onvermijdelijk. Uit gesprekken met studenten blijkt dat zowel op bachelor als masterniveau (huidige uitdovende licenties) de timing van de taken die zij krijgen zoals het schrijven van papers, powerpointpresentaties voorbereiden, e.d. continu dient te worden bewaakt. Dit geldt in het bijzonder op masterniveau (licentieniveau) daar de studenten dan ook de eindverhandeling/masterproef moeten schrijven. Het monitoraat is ingesteld om de studeerbaarheid van het programma voor eerstejaars studenten te verhogen. Door sommige studenten wordt het monitoraat als studiebevorderend ervaren (zie 4.2). Tijdens de gesprekken met academisch personeel en studenten blijkt dat de inroostering van de roulerende opleidingsonderdelen over twee cycli als studiebelemmerend wordt ervaren. Studenten
108 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
kunnen tijdens hun opleiding voor een moeilijke keuze komen te staan. Indien zij een buitenlandverblijf prefereren, kan dit het volgen van bepaalde opleidingsonderdelen in de weg staan omdat deze cyclisch worden aangeboden. De commissie is van mening dat dergelijke roostertechnische knelpunten in het programma dienen te worden opgelost, mede met het oog op het belang van een verblijf in het buitenland.
Facet 2.6: afstemming tussen vormgeving en inhoud Het concept Begeleide Zelfstudie wordt binnen de K.U.Leuven gehanteerd als richtinggevend totaalconcept voor het onderwijs. Het gaat uit van de wetenschappelijk onderbouwing van het onderwijs en deelname aan onderzoek door studenten is ervoor kenmerkend. Begeleide Zelfstudie beoogt de volgende doelstellingen te realiseren: - kennis hebben van resultaten van in tijd en ruimte gesitueerd wetenschappelijk werk; - inzicht hebben in de wijze waarop onderzoeksresultaten tot stand komen; - zelf aan nieuwe informatie betekenis kunnen verlenen; - een actieve bijdrage kunnen leveren aan kennisontwikkelingsprocessen; - op basis van kritisch inzicht in onderliggende processen tot een onderbouwd oordeel kunnen komen en op die manier beredeneerde maatschappelijke standpunten innemen. De gehanteerde werkvormen zijn divers, onder meer hoorcolleges voor grotere groepen en interactieve groepen voor kleinere studentaantallen. Al naargelang de studie vordert, wordt er van de studenten meer inzet verwacht door middel van presentaties, papers, werkstukken, e.d. Voor elk van de werkvormen wordt de elektronische leeromgeving Toledo (Toetsen en Leren Doeltreffend Ondersteunen) gebruikt en/of aangevuld met een zelf ontwikkeld leerplatform naast het reguliere cursusmateriaal, literatuurklappers, boeken, e.d.. Het onderwijs van de moderne talen wordt voor het grootste gedeelte verzorgd door het Instituut voor Levende Talen (ILT). Enkele colleges met grammaticale inslag, alsook colleges over de klassieke talen of schrijftalen worden echter binnen de subfaculteit Taal- en Regiostudies verzorgd. De opleidingen stellen voor de aanvang van de studie geen instroomvereisten. De voorkennis van de studenten is dus beperkt voor de opleidingen Taal- en Regiostudies. Een instapcursus of schakelprogramma wordt momenteel niet georganiseerd (capaciteit personeel). Studenten kunnen wel een beroep doen op het monitoraat (zie 4.2).
Oordeel van de visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud van de bachelor- en masteropleidingen Taal- en Regiostudies als voldoende. De commissie baseert haar conclusie op het zelfevaluatierapport, de gesprekken die gevoerd zijn
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 109
met de facultaire bestuursverantwoordelijken, opleidingsverantwoordelijken, academisch personeel, studenten en afgestudeerden, het ingekeken materiaal en het bezoek aan de facultaire voorzieningen in het kader van de opleidingen. Als didactisch concept schuift de K.U.Leuven zeer nadrukkelijk de “begeleide zelfstudie” naar voren en er zijn aanzienlijke inspanningen gedaan om topdown dit concept in te voeren (o.a. door financiering van projecten) en bij de studenten bekend te maken (o.a. via de website van de universiteit). Desondanks heeft de commissie geconstateerd dat op de werkvloer het concept voor de studenten weinig inhoudt, dat academisch personeel er dikwijls toe neigt begeleide zelfstudie op te vatten als het opgeven van huiswerk en dat het concept soms lijkt gehanteerd te worden als een veredelde rechtvaardiging om meer onderwijs te verzorgen met minder personeel. De commissie steunt het concept maar de mate van implementatie is discutabel. De commissie constateerde tijdens de gesprekken met het academisch personeel dat de introductie van het concept wel gezorgd heeft voor een doorbraak betreffende het studentgericht leren t.a.v. het docentgericht leren waardoor sommige opleidingen er resoluut voor hebben gekozen om het onderwijs te activeren. Vandaar dat de commissie het belang onderstreept van continue maatregelen ter verbetering van de implementatie van het didactisch concept, zoals het bieden van docenttraining, en inhoudsdeskundige en financiële ondersteuning van projecten die leiden tot de reële uitbouw van het onderwijsconcept. De opleiding Japanologie onderscheidt zich van de andere opleidingen door de ontwikkeling van een eigen elektronisch leerplatform waar studenten worden gestimuleerd tot zelfwerkzaamheid en het trainen van schrijfvaardigheid. De andere opleidingen krijgen van de commissie ten aanzien van het punt ‘aansluiting van didactische werkvormen (bijv. de elektronische leeromgeving) bij het didactisch concept, met name de begeleide zelfstudie,’ het predicaat onvoldoende in vergelijking met de uitbouw ervan bij Japanologie. De opleidingen Sinologie, Arabistiek/Islamkunde en ONO gebruiken de elektronische leeromgeving als onderdeel van het didactisch concept nog teveel als ad valvas bord zonder optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden tot docent-student en student-student interactie betreffende de inhoud van de opleidingsonderdelen en de zelfstudieactiviteiten waarmee zij worden geconfronteerd. Dit betekent evenwel niet dat de commissie bij deze opleidingen een verwaarlozing van de didactiek in het algemeen heeft aangetroffen, waardoor dit facet als geheel een positieve score krijgt. Het gebruikte onderwijsmateriaal wordt door het merendeel van de opleidingen en door het academisch personeel tijdig bijgewerkt om te voorkomen dat de stof weinig stimulerend wordt voor de studenten en het beoogde niveau niet gehaald. Voor Arabistiek/Islamkunde maken het studiemateriaal en de tentamens voor het Arabische taalonderwijs een te puur op grammaticaverwerving gerichte indruk. Volgens de studenten Arabistiek (2de cyclus) neemt de tevredenheid met het taalonderwijs in de laatste twee jaar af omdat het onderwijs voornamelijk nog uit vertalen bestaat. Een meer eigentijdse, actiever gerichte aanpak van taalvaardigheden is volgens de commissie wenselijk.
110 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
Facet 2.7: beoordeling en toetsing De organisatie van toetsen en examens gebeurt volgens het examenreglement van de K.U.Leuven. Vanaf 2001-2002 is het semesterexamensysteem (SES) in voege getreden wat betekent dat op het einde van elk semester examens worden afgelegd, telkens over ongeveer de helft van de opleidingsonderdelen. Hierbij geldt een uitzondering voor eerstejaars: die leggen in januari slechts examen af over ongeveer een derde van het vakkenpakket. Om de eerstejaars studenten beter te ondersteunen en te begeleiden bij hun eerste stappen in het universitair onderwijs, ging de implementatie van SES gepaard met de introductie van tussentijdse toetsen. De organisatie, controle en feedback van de tussentijdse toetsen is een taak van de POC. Voor het ontwikkelen en aanbieden van deze tussentijdse toetsen kan beroep worden gedaan op de onderwijsondersteunende diensten (DUO/ICTO). Deze toetsen kunnen elektronisch worden aangeboden (via Question Mark Perception). De meest voorkomende vorm is het mondeling examen met een schriftelijke voorbereiding. De onderzoeksvaardigheid wordt in de papers en de masterproef geëvalueerd. Schriftelijke examens worden meestal gehanteerd voor de evaluatie van grote groepen of van specifieke vaardigheden zoals bij taalopleidingsonderdelen. De criteria en de wijze van beoordeling worden door het academisch personeel vastgelegd. In het examenreglement zijn de regels van de examencommissie vastgelegd. Deze eisen worden bij de studenten in het algemeen bekend gemaakt bij het begin van het semester en door iedere docent wat betreft het eigen opleidingsonderdeel.
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt de toetsing en de beoordeling voor de bachelor- en masteropleidingen Taal- en Regiostudies als voldoende. De commissie baseert haar conclusie op het zelfevaluatierapport, ingekeken examenvragen, gesprekken met opleidingsverantwoordelijken, academisch personeel en studenten en alumni. Door de commissie zijn de toetsing en de evaluatie van de bacheloropleidingen en uitdovende licenties adequaat bevonden. Ze zijn in overeenstemming met de vooropgestelde doelstellingen van het programma en de opleidingsonderdelen en impliceren het handhaven van het academisch peil. De studenten zijn over het algemeen goed op de hoogte van de exameneisen, krijgen feedback en hebben de mogelijkheid in beroep te gaan indien zij het niet eens zijn met de resultaten. Uit de gesprekken met de studenten constateert de commissie dat daar waar zich problemen voordoen dit voornamelijk toegeschreven wordt aan de toegeleverde opleidingsonderdelen. Verdere coördinatie en integratie van deze opleidingsonderdelen is als derhalve aangewezen (zie 3.1). Tevens is door de studenten ter sprake gebracht dat bij Japanologie en Sinologie de examenroosters niet altijd voldoende tijdig bekend worden gemaakt. Bij ONO en Arabistiek/Islamkunde willen de studenten meer uitleg over de examenresultaten en bij Klassiek Arabisch wordt de feedback bij de tentaminering als onvoldoende inzichtelijk beschouwd.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 111
Voor de commissie laten deze opmerkingen echter onverlet dat de examinering voldoende aansluit bij de leerdoelen en voor de studenten in het algemeen voldoende transparant is.
Facet 2.8: eindverhandeling / masterproef Tussen de 15 en 30 studiepunten zijn verbonden aan de eindverhandeling. Zij staat geprogrammeerd tijdens de tweede licentie met het zwaartepunt in het 2de semester. De verhandeling ontleent haar vormende waarde onder meer aan de volgende eigenschappen: een direct contact met primaire en secundaire bronnen en met de methodologie van het wetenschappelijk (bv. historisch, filologisch, archeologisch, sociaalwetenschappelijk, literair of linguïstisch) onderzoek, een kritische analyse van de bronnen, een uitgebreide oefening in synthesevorming en van de schrijfvaardigheid en een geregeld contact met en persoonlijke begeleiding door de promotor. Elke verhandeling heeft een eigen profiel dat afhankelijk is van de aard van het onderwerp, de chronologische, geografische en logische begrenzing ervan en de beschikbare documentatie. De begeleiding gebeurt door een promotor die een ZAP-lid, of AAP of BAP lid met doctoraat is. De voorzitter van de examencommissie stelt in overleg met de promotor voor elke eindverhandeling twee lectoren aan, van wie ten minste één doctor is. Deze drie personen beoordelen de eindverhandeling schriftelijk en overleggen mondeling over de toegekende cijfers. De promotor geeft drie cijfers, terwijl de lectoren elk twee cijfers toekennen. Van de zeven beoordelingscijfers wordt daarna een gemiddelde gemaakt. Voor de evaluatie van de verhandeling stelt de voorzitter van de examencommissie (eventueel in overleg met of na raadpleging van de promotor) een verhandelingcommissie samen bestaande uit de promotor en twee lectoren van wie ten minste één doctor is. Naar de toekomst toe zal de masterproef aansluiten op de bachelorproef (bachelorpaper) die wordt ingevoerd. Deze zal uit ongeveer 15 pagina’s bestaan waarbij rond 1 thema wordt gewerkt en van de student een kritische bespreking wordt verwacht. De thema’s zullen gekozen worden door de ZAPleden en aansluiten bij hun onderzoek(sdomein).
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt de eindverhandelingen van de studenten voor de masteropleidingen (uitdovende licentie) Taal- en Regiostudies als voldoende. De commissie baseert haar conclusie op een steekproef van eindverhandelingen die zij heeft bestudeerd, inzage in de andere eindverhandelingen, gesprekken met de begeleiders en studenten. Het niveau dat wordt gerealiseerd voor de eindverhandelingen Sinologie, Japanologie, Arabistiek/ Islamkunde en Oude Nabije Oosten is volgens de commissie bevredigend. Wanneer de nominale studietijd wordt overschreden, is dat dikwijls vanwege de eindverhandeling. De
112 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
eindverhandeling neemt een zeer prominente plaats in binnen de opleidingen. Het streefgetal voor het aantal pagina’s bedraagt ca. 80, maar veel studenten ervaren dit als een minimumaantal. De commissie suggereert om de masterproef in omvang verder te beperken om overschrijding van de studietijd te voorkomen. Bij Sinologie en Japanologie is de begeleiding door het academisch personeel adequaat: zij bezorgen de student voldoende informatie in het kader van het schrijven van de verhandeling, zij zijn ter zake kundig, gaan de haalbaarheid van het onderzoek na (oa. bereikbaarheid bronnen), e.d. De studenten worden al vanaf de bachelorfase jaar 1 voorbereid door middel van samenvattingen, werkcolleges, e.d. De studenten Japanologie merken op dat er soms teveel studenten door 1 docent worden begeleid wat moeilijkheden geeft qua bereikbaarheid en de tijd die de docent kan spenderen aan de bespreking van de eindverhandeling. Bij Arabistiek/Islamkunde spelen de onderlinge verhoudingen van het academisch personeel een te sterke rol. Daardoor voelt de student zich teveel op één docent aangewezen. Sommigen krijgen deels begeleiding van een inmiddels gepensioneerd ZAP-lid. De commissie stelt voor om binnen kortere eindverhandelingen relatief meer aandacht te besteden aan de analytische aanpak van het onderzoeksonderwerp, met desnoods de vertaling van relevante teksten als een apart onderdeel. Bij ONO is door de beperkte staf het bestreken onderzoeksgebied minder groot dan bij de andere opleidingen. Het thema van de eindverhandeling wordt in de richting van de aanwezige specialismen gebogen. Hier is de verhandeling een beschouwende thesis met veel aandacht voor de documentatiefase.
Facet 2.9: toelatingsvoorwaarden Van studenten wordt geen specifieke voorkennis verwacht van de te bestuderen taal of regio daar deze in het secundair onderwijs niet wordt aangeboden. Aansluitingsproblemen zijn terug te brengen tot onvoldoende talenkennis (Nederlands, Frans en Engels) en gebrek aan schrijfvaardigheid (samenvatten, structureren, e.d.). Het academisch personeel geeft tijdens de contacturen het vereiste niveau aan. Studenten staat het vrij hulp in te roepen bij problemen, maar hebben zelf als eersten de verantwoordelijkheid hun deficiënties op termijn weg te werken. Voorbereidings- of schakelprogramma’s zijn niet structureel uitgewerkt. Studenten kunnen wel een beroep doen op het monitoraat (zie 4.2). Binnen de K.U.Leuven is het opleidingsaanbod uitgewerkt in functie van de flexibele leerwegen zodat er voor studenten meer keuzemogelijkheden zijn oa. door de minores, deeltijdse en halftijdse opleidingen, afstandsonderwijs, e.d. Tevens is er een uitgewerkte EVC/EVK-procedure in het kader van de zij-instromers. Flexibele leertrajecten zijn dus ingebouwd.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 113
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden voor de bachelor- en masteropleidingen Taal- en Regiostudies als voldoende. De commissie baseert haar conclusie op de bestudering van het zelfevaluatierapport, de gesprekken met studenten en het academisch personeel. De opleidingen constateren dat de vooropleiding van een aantal studenten, hoewel zij formeel aan de toelatingseisen voldoen, tekort schiet. Het monitoraat (zie 4.2) tracht remediërend te werken; bovendien spendeert het academisch personeel aandacht aan de vastgestelde tekorten van de studenten. De commissie wil er op wijzen dat de genoemde problemen van de instromende studenten niet teveel op de al sterk belaste staf mogen worden afgewenteld. De commissie constateert dat toelatingsvoorwaarden voor het masterniveau nog niet zijn gedefinieerd. Het academisch personeel zal op basis van hun ervaringen met Erasmusprogramma’s bepalen wat hun eisen zijn. De late reflectie ten aanzien van de toelatingseisen voor het MA-programma voor studenten die van buiten komen lijkt samen te hangen met de neiging het nieuwe programma te zien als een nieuwe verschijningsvorm van de tweede licentie en zodoende als een verlengstuk van het bachelorprogramma. De instroom in de masterpogramma’s, van binnen en buiten de universiteit zal mede afhangen van de koers die nu wordt uitgezet. Conclusie bij onderwerp 2: programma De visitatiecommissie heeft een positief algemeen oordeel over de basiskwaliteit van de opleidingen Taal- en Regiostudies, zowel voor de bacheloropleidingen als voor de huidige uitdovende licenties. De masterprogramma’s zoals die momenteel zijn uitgewerkt, wekken positieve verwachtingen. Het programma van de vier bachelor- en masteropleidingen heeft een structuur met de nodige aandacht voor de afstemming tussen vormgeving en inhoud. Er is een fundamentele relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma. De opleidingen Sinologie en Japanologie hebben het concept van area studies op een doeltreffende wijze vorm gegeven (zie 2.1). Bij het Oude Nabije Oosten wordt geconstateerd dat, gezien de hoeveelheid te doceren opleidingsonderdelen en geringe stafomvang, de mogelijkheden beperkter zijn dan in de andere opleidingen. Het aantal uren dat voor het hoofdvak beschikbaar is binnen een van de drie deelgebieden van ONO is nog laag, maar er is een scherpere focus op de minores. De opleiding tracht door samenwerking met andere instellingen deze beperkingen te minimaliseren (zie 2.1). Onder de doelstellingen van Arabistiek/Islamkunde vindt men het verwerven van een grondige kennis van zowel de gesproken als de geschreven taal. De situatie is gecompliceerd vanwege het feit dat er in de Arabische wereld niet één enkele gesproken taal is, maar verschillende locale varianten van de omgangstaal bestaan. In de opleiding gaat op het
114 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
moment de meeste aandacht uit naar het Modern Standaard Arabisch, en wordt er geen onderricht gegeven in een of meerdere vormen van de omgangstaal (dialect, streektaal). Hierdoor wordt de genoemde doelstelling geschaad en het voor studenten lastiger het gesproken Arabisch in de praktijk toe te passen. De structuur en inhoud van het taalonderwijs zijn dusdanig dat in de latere fasen van de studie verloren gaat wat in de eerdere jaren is opgebouwd. Er is daarom behoefte aan een native speaker. Binnen het curriculum kan hiervoor ruimte worden gecreëerd door het verplichte Turks te schrappen en te incorporeren in een minor Turkse taal en cultuur waardoor ook de studenten van deze minor een hoger niveau kunnen bereiken (zie 2.1). Effectieve studiemetingen zijn niet uitgevoerd maar de programma’s blijken voldoende studeerbaar, hetgeen ook uit de rendementscijfers van de vier opleidingen blijkt. Studiebelemmerende factoren worden overwegend snel en doeltreffend weggewerkt. De cyclische opleidingsonderdelen, mogelijk binnen een twee plus twee jaar structuur, scheppen problemen in een drie plus een structuur.Vanwege de roostertechnische problemen is dit een noodmaatregel die slechts in uiterste noodzaak mag worden ingezet. De gekozen didactische werkvormen zijn gevarieerd en sluiten aan bij de doelstellingen. Er is gekozen voor de implementatie van het concept ‘begeleide zelfstudie’. Het concept is gericht naar het creëren van een optimale leeromgeving waarbinnen de studenten kennis kunnen toepassen, vaardigheden verwerven en een attitude van levenslang leren kunnen ontwikkelen. De implementatie van het concept heeft geleid tot een faculteitsbrede discussie over wat leren is, maar de concretisering ervan is grotendeels uitgebleven, waardoor de begeleide zelfstudie door het academisch personeel te vaak wordt gezien als huiswerk. Het academisch personeel houdt rekening met de karakteristieken van de studentinstroom, met name een partiële of geen voorkennis. Het academisch personeel treedt remediërend op tijdens de onderwijsbijeenkomsten, helpt studenten individueel en de mogelijkheid wordt geboden om deel te nemen aan het monitoraat (zie 4.2). Het monitoraat heeft tot doel de overgang van het secundair onderwijs naar het hoger onderwijs voor de eerstejaars vlot te laten verlopen. De mogelijkheden tot flexibele leertrajecten zijn aanwezig. De elektronische leeromgeving is uitzonderlijk goed uitgewerkt voor Japanologie. De andere opleidingen zouden eenzelfde benadering van de inzet de elektronische leeromgeving dienen te hanteren in het onderwijs van hun opleidingen. De studenten worden getoetst aan de hand van toetsvormen die aansluiten bij de doelstellingen van de BAMAopleidingen. De evaluatieprocedures en criteria zijn transparant voor de studenten. De toetsing is in overeenstemming met de doelstellingen en dusdanig dat een goed academisch peil wordt gehandhaafd. De kwaliteit van de door de commissie bestudeerde eindverhandelingen is bevredigend.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 115
Onderwerp 3: inzet van personeel
Facet 3.1: kwaliteit personeel Er zijn vaste procedures betreffende aanwerving van ZAP-, AAP-, BAP- en ATP-leden. Er wordt op basis van de onderwijsprogramma’s, personeelsverloop (bijv. emeritaat, uitval of ontslag), en de tijdelijke onderwijsopdrachten door de faculteit een vacatureomschrijving opgesteld. Een profielschets wordt gemaakt die duidelijkheid geeft over het takenpakket, de werkomgeving, de publicatielijst, de onderwijservaring, de invulling van de maatschappelijke dienstverlening, e.d. De vacatures worden bekend gemaakt via verschillende kanalen, met name via de website van de universiteit, vakbladen en tijdschriften. De facultaire evaluatiecommissie of beoordelingscommissie formuleert jaarlijks een advies ten aanzien van de verlenging van de onderwijstaken en aanvragen met betrekking tot bevordering. De ruimte voor een eigen personeelsbeleid van het departement Taal- en Regiostudies wordt bepaald door de voorziene budgettering binnen de Faculteit Letteren. Onderwijskundige vorming wordt zowel centraal als decentraal aangeboden. Centraal worden de initiatieven genomen door DUO/ICTO. Zij bieden drie soorten vorming aan: doelgroepspecifieke vorming (bijv. beginnende docenten), algemene vorming (bijv. studiedagen en workshops) en vorming op maat (op specifieke vraag van een doelgroep). Om het gebruik van het leer- en toetsplatform te ondersteunen wordt op regelmatige basis en in samenwerking met LUDIT (Leuvens Universitair Dienstencentrum voor Informatieca en Telematica) en de facultaire onderwijsondersteuning de algemene vorming “Het Digitale Krijt” aangeboden. Onderwijskundige vorming is een expliciet aandachtspunt voor de convenantsmedewerkers. Dit zijn facultaire medewerkers (tijdelijk aangesteld) die op het gebied van onderwijskundige vraagstukken instaan voor de ‘eerstelijnszorg’ binnen de faculteit Letteren. Hierdoor is er sprake van een zekere decentralisering van de initiatieven. Verscheidene facultaire onderwijsondersteuningscellen nemen, in samenwerking met DUO/ICTO, het uitbouwen van een facultair vormingsaanbod op zich (bv. rond Toledo, beginnende assistenten, begeleide zelfstudie). Naast de onderwijskundige vorming zijn er tal van andere vormingsmogelijkheden (bijv. managementcursussen, talen, e.d.). Over het algemeen is er sprake van goed intern contact tussen AAP en ZAP. Verschillen zijn er echter wel waar te nemen. Bijv. bij Arabistiek/Islamkunde is er in de afgelopen periode sprake geweest van een intern conflict, waardoor het beeld enigszins vertekend is.
116 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt het facet kwaliteit van het personeel van de bachelor- en masteropleidingen Taal- en Regiostudies als voldoende. De commissie baseert haar conclusie op het zelfevaluatierapport, bijkomend informatiemateriaal ter inzage bij het bezoek, gesprekken met faculteitsverantwoordelijken, opleidingsverantwoordelijken, academisch personeel en studenten. De commissie constateert dat voor de werving van het personeel vaste doelgerichte procedures bestaan. Zoals de personeelssamenstelling laat zien staat de universiteit open voor sollicitanten van buiten. De commissie steunt de tendens om ook buiten Vlaanderen en Nederland te adverteren. De deskundigheid van het personeel voor de bachelor- en de masteropleidingen is op vakinhoudelijk gebied adequaat. Naast hun onderzoeksspecialisme hebben zij een ruime kennis van hun vakgebied, die in het onderwijs wordt ingezet. Dit blijkt o.a. uit de beschikbare leermiddelen en het gebruik van Toledo. Japanologie heeft dit medium op een excellente manier ingebracht in het onderwijs, mede door de ontwikkeling en gebruik van weblogs als ondersteuning van het leerproces van de studenten. De deskundigheid op onderwijskundig terrein is voor de commissie momenteel moeilijk te beoordelen door het ontbreken van centraal georganiseerde onderwijsevaluaties, wat de commissie sterk betreurt (zie 5.1). Daartegenover staat de laagdrempeligheid van het academisch personeel waardoor studenten hun bedenkingen en problemen vrij snel doorgeven. Het academisch personeel neemt de studenten serieus waardoor deze snel een reactie krijgen of actie zien. Slechts in een enkel geval (Sinologie) wordt gemeld, dat docenten het soms te druk hebben om veel aandacht aan de studenten te kunnen besteden. Bij Arabistiek/Islamkunde spelen echter de niet optimale verhoudingen tussen het academisch personeel een negatieve rol. In het kader van de professionalisering volgen medewerkers cursussen bij DUO. De commissie vernam dat de cursussen echter meestal gericht zijn op een (te) brede groep. Verder worden cursussen over Toledo en het maken van examens aangeboden en kunnen taalcursussen worden gevolgd (zoals Engels). De commissie constateert dat het academisch personeel de centraal aangeboden trainingen bijwoont indien deze nuttig geacht worden voor het eigen functioneren, hetgeen niet altijd het geval is. In dit kader meent de commissie dat doelgerichter trainingen relevanter zijn en kunnen bijdragen tot een meer consistent geheel van de onderwijsprogramma’s. Men zou bijvoorbeeld het gebruik van Toledo en de weblogs binnen Japanologie kunnen uitbreiden naar andere opleidingen mits de de noodzakelijke begeleiding wordt gegeven. De commissie leidt uit de gesprekken met het academisch personeel af dat de onderwijsbelasting zich situeert op een gemiddelde van ongeveer 10u per week. De onderzoekstijd staat onder druk door onder meer de toenemende administratieve lasten, het toenemende aantal studenten in sommige opleidingen, de druk tot herstructurering van de roulerende opleidingsonderdelen, e.d.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 117
Facet 3.2: eisen academische gerichtheid De internationalisering op het onderzoeksvlak krijgt gestalte in de frequente deelname aan internationale congressen en gastlezingen in het buitenland, participatie bij opgravingen e.d. De ZAP-leden van de opleidingen zijn lid van diverse buitenlandse onderzoeksgemeenschappen. De opleidingen maken actief gebruik van de bestaande uitwisselingsakkoorden. De opleiding Japanologie is actief betrokken in de plannen voor de uitbouw van een masternetwerk binnen het kader van de LERU (League of European Research Universities), met o.m. de universiteiten van Leiden, Heidelberg, Inalco en SOAS. De opleiding maakt actief gebruik van uitwisselingsakkoorden tussen K.U.Leuven en Kansai University, Seijô University, Kyushu University, het Historiografisch Instituut (Tokyo University), Osaka University of Foreign Studies, Shinshû University, Waseda University en de International Research Center for Japanese Studies, Kyoto. Ook heeft de opleiding extern researchfunding weten te verkrijgen, bijv. een Academic research grant van het Japanse Ministerie van Wetenschap en Onderwijs, en neemt het academisch personeel actief deel als buitenlands lid aan projecten zoals het Frontier Onderzoeksproject van het Japanse Ministerie van Onderwijs. De opleiding Sinologie werkt mee aan de publicatie van diverse collecties primaire bronnen: Chinese Christian Texts from the Zikawei Library, Taibei, 1996; Chinese Christian Texts from the Roman Archives of the Society of Jesus, Taibei, 2002; Edition of Primary Sources Concerning Christianity in China by the First National Archives in Beijing, Beijing, 2003. De opleiding Sinologie heeft drie op elkaar volgende samenwerkingsprojecten (1996-2000) met Chinese universiteiten gehad (vooral met Peking Universiteit), samen met het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte (H.I.W) en het Ruusbroec-genootschap (UAntwerpen), gefinancierd door het Vlaamse Departement van Onderwijs. In dat kader zijn er sessies in China en aan de K.U.Leuven georganiseerd en werden docenten uitgewisseld. Toen dat afliep is er een vaste samenwerking tussen de K.U.Leuven (H.I.W. en Sinologie) en Peking Universiteit opgestart (waarbinnen docenten en doctoraatsstudenten uitgestuurd worden). Er is ook samenwerking met de Universiteiten van Leiden en Amsterdam in maandelijkse seminaries, hetgeen geleid heeft tot de eerste uitgebreide inleiding op en gedeeltelijke vertaling van Mencius en Xunzi in het Nederlands. Internationale relaties van de leden van de opleiding Arabistiek/Islamkunde vinden veelal plaats in de vorm van redactionele activiteiten, of door participatie in wetenschappelijke netwerken. Jaarlijkse vindt het internationale “Colloquium on the History of Egypt and Greater Syria in the Fatimid, Ayyubid, and Mamluk Eras”, in Leuven plaats (in 2006 voor de 15de maal). De opleiding steunt het internationaal netwerk voor de studie van het Manicheïsme en de Altaïstiek.
118 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
Bovendien is het gecombineerde UNESCO- (Research and Publication) project “Silk Road Studies” + “Corpus Fontium Manichaeorum” ( + de “Manichaean Studies”) in de opleiding te Leuven gedomicilieerd. Daarnaast bestaat er sinds 2002 een samenwerkingsverband met de universiteiten van St. Andrews en Cambridge in de vorm van de School of Abbasid Studies (SAS). Deze samenwerking zorgt voor een tweejaarlijkse conferentie die telkens in een van de deelnemende universiteiten plaatsvindt (2002 Cambridge, 2004 Leuven, 2006 St. Andrews en zo verder). Voor de opleiding Arabistiek/Islamkunde is de samenwerking met het Nederlands-Vlaams Instituut te Caïro eveneens van belang, in het kader van onderzoek en studentuitwisseling. De internationalisering krijgt binnen de opleidingen van het Oude Nabije Oosten gestalte in deelname van de staf aan internationale congressen en gastlezingen in Europa, in de VS en in het Midden-Oosten. Twee interdisciplinaire projecten, in Egypte en in Syrië, zijn uitermate belangrijk voor de contacten met deze landen en met de internationale instituten die in deze landen gevestigd zijn. Egyptologie organiseert een opgravingsproject in Deir al-Barsha (in het project participeren wetenschappers van de universiteit van Cambridge, University of Central Florida, Orlando, de Poolse Academie van Wetenschappen, Warschau, de Universiteit Leiden, de Université Libre de Bruxelles, de Universiteit van München en de Universiteit van Leipzig). In samenwerking met het Syrische Directoraat-Generaal voor Oudheden voert de afdeling SyroMesopotamië een interdisciplinair project uit op de site Tell Tweini, het oude Gibala, aan de Syrische kust. De archeologische onderzoeksprojecten in Syrië en Egypte bieden eveneens archeologische stageplaatsen voor de studenten. Buiten bovenstaande voorbeelden zijn door het academisch personeel nog tal van opgravings- en onderzoeksprojecten opgestart, hebben zij eraan deelgenomen, zijn er congressen georganiseerd en is er gepubliceerd (waarvan een opsomming te vinden is in het zelfevaluatierapport).
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt de academische gerichtheid van het academisch personeel van de bachelor- en masteropleidingen Sinologie en het Oude Nabije Oosten als goed en voor de opleidingen Japanologie en Arabistiek/Islamkunde als voldoende. De commissie baseert haar conclusie op het zelfevaluatierapport, de gesprekken met het academisch personeel en inzage in publicatielijsten van het academisch personeel. Bij de commissie bestaat geen twijfel over de academische gerichtheid van het personeel. Bij de opleidingen Sinologie, Japanologie en ONO is het bestreken onderzoeksterrein ruim te noemen. De onderzoeksoutput van de opleidingen het Oude Nabije Oosten en Sinologie overtreft naar het oordeel van de commissie die van de opleidingen Japanologie en Arabistiek/Islamkunde. Binnen de faculteit Letteren zijn de Taal- en Regiostudies de meest succesvolle groep wat betreft
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 119
het aantrekken van financiële middelen van zowel binnen de universiteit (bijv. het Bijzonder Onderzoeksfonds) als daarbuiten (bijv. het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen FWO). Dit levert door het aanstellen van tijdelijk personeel uitbreiding van het onderzoeksspectrum op. Daarentegen is de beschikbare tijd voor het eigen onderzoek zeer beperkt door de onderwijs- en bestuurlijke taken. De commissie stelt vast dat de ervaring en kennis van de beroepspraktijk bij het personeel in voldoende mate aanwezig zijn. Binnen de Sinologie en Japanologie worden native speakers ingezet voor het gesproken taalonderwijs. Bij Arabistiek/Islamkunde ontbreekt de inzet van native speakers voor het taalonderwijs, waardoor een verblijf in het studieland voor deze studenten wordt bemoeilijkt. Bij ONO bestaat ruime ervaring met het uitvoeren van opgravingen, een der aandachtspunten binnen het programma. De commissie spreekt de wens uit dat het culturele akkoord tussen de Vlaamse overheid en Egypte wordt verlengd gezien de relevantie van de samenwerking met het Nederlands-Vlaams Instituut te Caïro in het kader van de studentverblijven. De commissie spreekt haar waardering uit over de internationale samenwerkingsverbanden en de uitwisselingsprogramma’s voor studenten. Er dient echter getracht te worden in dit opzicht ‘gelijke tred’ te houden voor alle opleidingen binnen Taal- en Regiostudies, ook al kunnen zich hierbij praktische problemen voordoen.
Facet 3.3: kwantiteit personeel Ten aanzien van de vorige visitatie is er een verbetering in het personeelsbestand waar te nemen. Voor de bachelor- en masteropleidingen Taal-en Regiostudies zijn 35 voltijdse ZAP-leden (31 mannen; 4 vrouwen; 10 deeltijdse ZAP-leden (7 mannen, 3 vrouwen) en 2 voltijdse AAP-leden (1-1 manvrouw verdeling); en 14 deeltijdse AAP-leden (5 mannen, 9 vrouwen) aangesteld. Het aantal vaste en voltijdse ZAP-leden bedraagt twee in Japanologie, drie in Sinologie (waarvan één in het ILT), vier in Arabistiek en Islamkunde (waarvan één in het ILT), en drie in de opleidingen Oude Nabije Oosten. Alle andere personeelsleden hebben een tijdelijk statuut. De leeftijden van het ZAP-bestand situeren zich voornamelijk in de categorie 40 en ouder: tussen 3039 jaar, 7 ZAP; tussen 40-49 jaar, 15 ZAP; tussen 50-59 jaar, 14 ZAP; tussen 60-64 jaar, 9 ZAP. Voor de AAP-leden is, zoals te verwachten was, de verdeling andersom: tussen 20-29 jaar, 4 AAP; tussen 30-39 jaar, 3 AAP; tussen 40-49 jaar 9 AAP. Qua leeftijdsstructuur is er beweging in het personeelsbestand. Er wordt eveneens gepoogd personeel te werven in het buitenland waardoor het ZAP-bestand op termijn meer gedifferentieerd zou worden.
120 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie oordeelt dat de omvang van het personeelsbestand voldoende is voor alle opleidingen binnen de Taal- en Regiostudies. De commissie baseert haar besluit op het zelfevaluatierapport, het rapport van de vorige visitatie (1998) en de gesprekken met het academisch personeel en studenten in opleiding en alumni. De commissie constateert dat er de afgelopen jaren aan de omvang van het personeelsbestand is gewerkt en dat dit aspect continu wordt bewaakt door de verantwoordelijken (zie supra, het beschrijvende deel van facet 3.3). Toch maakt de commissie een aantal kanttekeningen. De commissie stelt vast dat het gehanteerde allocatiemodel een sterke nadruk legt op studentenaantallen, waarbij een toenemende instroom pas op termijn leidt tot personeelsuitbreiding. Dit verhoogt de druk op het academisch personeel en kan op termijn een bedreiging vormen voor de onderzoekstijd. De commissie constateert eveneens dat voor de allocatie het aantal promoties wel een rol speelt, maar de onderzoeksproductie van de vaste medewerkers niet, terwijl de universiteit zich toch als onderzoeksuniversiteit profileert. De commissie is geen voorstander van een systeem waarin een toewijzing per publicatie plaats vindt, maar meent wel dat er een vaste toewijzing zou moeten zijn voor iedere medewerker die aantoont over een periode van meerdere jaren regelmatig te publiceren. Bij Japanologie is er, gezien de studentenaantallen, weinig ZAP (2) en is uitbreiding van de staf aangewezen, maar is er voldoende AAP. De commissie beveelt aan een ZAP-plaats toe te voegen, bijv. voor het Koreaans. De verhoogde werkdruk blijkt ook in sommige opzichten nadelig te zijn voor het onderwijs omdat het academisch personeel bijv. gedwongen is twee studenten gezamenlijk uit te nodigen voor het bespreken van hun scripties. Bij Sinologie zijn de studentenaantallen dermate toegenomen, dat de verhouding academisch personeel - studenten aan het scheef groeien is. Voor begeleiding (begeleide zelfstudie en eindverhandeling) is de tijd die de drie ZAP-ers per student kunnen besteden krap te noemen. De commissie stelt bovendien vast dat meer capaciteit dient te worden ingezet voor het moderne China. Bij Arabistiek/Islamkunde is weliswaar voldoende ZAP aanwezig maar is gezien de taken de spoedige herbezetting van de huidige vacature (door een toekomstig emeritaat) in het belang van de studenten hoogst wenselijk. Hetzelfde geldt voor de aanstelling van een native speaker voor één van de omgangstalen. De bedrevenheid in de gesproken taal is een belangrijk onderdeel van deze opleidingen. Verder valt bij Arabistiek het geringe aantal AAP-ers op (slechts 2 in deeltijd). Het feit dat er al twee jaar geen ZAP-lid is voor Semitistiek suggereert dat het personeelsbeleid hier tekort schiet. Waar de bestaffing minimaal is, zou volgens de commissie voor een snelle vervulling
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 121
van vacatures gezorgd moeten worden. Uit de studentenreacties is gebleken dat de vacature voor reële problemen zorgt bij bijv. de begeleiding van de eindverhandeling. Bij ONO is het personeelsbestand, gerelateerd aan het aantal opleidingsonderdelen, eerder gering en is het voornamelijk door de inzet van (de ruim aanwezige) AAP-ers (op projectbasis) dat het programma integraal wordt uitgevoerd. De commissie stelt dat slechts 1 ZAP-er per vakgebied de opleiding kwetsbaar maakt, vooral als men bedenkt dat elke afdeling een periode van meer dan 3000 jaar bestrijkt. Een verwijzing naar het verschil tussen dode en levende talen voldoet niet, omdat dode talen hun eigen problematiek kennen, zoals bijv. de gecompliceerde schriften. Hier zou een vorm van onderwijsassistentie een oplossing kunnen bieden. Uit opmerkingen van het faculteitsbestuur blijkt, dat gedacht wordt over het in de toekomst samenvoegen van Klassieke Talen en ONO tot één opleiding (naar het model van Louvain-la-Neuve). Daarbij zou de focus van de drie huidige deelgebieden nog verder vervagen. Voor de commissie lijkt dit eerder een ongewenste ontwikkeling. Bijkomende aspecten van personeelbelasting liggen volgens de commissie ten eerste in de administratieve taken van de opleidingsverantwoordelijken die steeds meer tijd in beslag nemen zonder compensatie vanuit centraal niveau. Omdat verder binnen het BAMA-systeem het lastiger wordt de arbeidsbesparende tweejaarlijkse (zgn. cyclische) opleidingsonderdelen in te passen dreigt de werkdruk nog extra verhoogd te worden. De commissie beschouwt deze aspecten als een reële bron van zorg. De commissie constateert een gering aantal vrouwen bij het zelfstandig academisch personeel. Het overwicht van vrouwen bij het assisterend academisch personeel stemt de commissie hoopgevend maar de faculteit dient er wel op toe te zien dat er, uiteraard met inachtneming van de gebruikelijke criteria, een goede doorstroom naar het ZAP zal plaatsvinden. Conclusie bij onderwerp 3: inzet van personeel De commissie is positief over de aansluiting van de expertise van het ingezette personeel op het niveau en de
oriëntatie van de bachelor- en masteropleidingen. De kwaliteit van het academisch personeel, de vakinhoudelijke expertise, en de deskundigheid op onderwijskundig vlak voldoen aan de basiskwaliteit van de bachelor- en masteropleidingen en de betrokkenheid bij en de inzet voor het onderwijs is groot. Hoewel alle aspecten, te weten de kwaliteit van het personeel, de academische gerichtheid en de kwantiteit van het personeel voldoende zijn, dient volgens de commissie het laatste aspect continu te worden bewaakt. Internationaal gezien is de onderwijsbelasting hoog maar volgens het academisch personeel is deze beheersbaar. Daartegenover wegen de administratieve taken van de opleidingen steeds zwaarder door en is daar geen compensatie voor voorzien. De onderzoeksdeskundigheid van het academisch personeel is hoog met uitgebreide internationale samenwerkingsverbanden, projecten, publicaties, e.d.
122 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
Het personeelsbeleid met inbegrip van de aanstellings-, benoemings- en bevorderingsprocedures is helder. Er
dient aandacht te worden besteed aan de man-vrouw verhouding op ZAP-niveau. De doorstroom van AAPnaar ZAP-niveau kan misschien een oplossing bieden voor structurele personeelstekorten en de man-vrouw verhouding gunstig beïnvloeden. Programma’s voor docentenprofessionalisering bestaan maar hebben een vrijblijvend karakter.
Onderwerp 4: voorzieningen De Faculteit Letteren bevindt zich in het centrum van Leuven. De afdeling Taal- en Regiostudies bezet de gehele zevende en delen van de zesde verdieping van het Erasmushuis. Er zijn goed uitgeruste collegezalen en seminarielokalen beschikbaar. De collegezalen liggen op loopafstand van elkaar verwijderd in het stadscentrum. De overgrote meerderheid van de opleidingsonderdelen wordt gedoceerd hetzij in het Mgr. Sencie-Instituut, hetzij op de zevende verdieping van het Erasmushuis. Voor kleinere groepen (tot 20 studenten) zijn in het Erasmushuis een aantal seminarielokalen beschikbaar. Binnen de bachelor- en masteropleidingen beschikken de personeelsleden over ICT-voorzieningen en hebben de studenten en de stafleden toegang tot het universitaire netwerk. De Faculteit Letteren beschikt over een eigen computerzaal met een vijftigtal pc’s die ter beschikking staan voor het onderwijs. Deze zaal wordt onder meer gebruikt voor colleges computertoepassingen, voor bepaalde sessies taalonderricht (bijv. Japanse compositie) en colleges die met databanken werken (zoals bijv. beeld- en databanken in Inleiding tot de Oost-Aziatische kunst). Tevens zijn er ook pcklassen ter beschikking in de Dekenstraat, op wandelafstand van de Faculteit Letteren. Studenten en stafleden beschikken over uitgebouwde en toegankelijke bibliotheken met faciliteiten zowel wat raadpleging ter plaatse als uitlening betreft. Het bibliotheekwezen te Leuven is na de splitsing van de tweetalige universiteit in twee autonome instellingen in de jaren ’70 gestructureerd volgens een semi-gedecentraliseerd systeem met een Centrale Bibliotheek en vier Campusbibliotheken, die bestaan uit verscheidene deelbibliotheken. Van bij de aanvang is ervoor gekozen de actieve gespecialiseerde literatuur een plaats te geven zo dicht mogelijk bij de gebruiker, in de deelbibliotheken. Door een centraal catalogussysteem voor de hele universiteit (LIBIS-online Systeem- Leuvens Integraal Bibliotheek- en Informatiesysteem) is het mogelijk online boeken, periodieken en audiovisueel materiaal op te zoeken en te vinden. De departementsbibliotheek van Arabistiek/Islamkunde en ONO bevindt zich op de zevende verdieping van de Faculteitsbibliotheek Letteren, gelegen in het Erasmushuis. De studenten hebben er via een open kastsysteem toegang tot de belangrijkste publicaties en tijdschriften in hun vakgebied. Verder kunnen zij er naslagwerken en woordenboeken consulteren.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 123
Studenten ONO maken ook gebruik van de bibliotheek van de Faculteit Godgeleerdheid (de Bériotstraat 26) die een zeer rijke collectie boeken en lopende tijdschriften en reeksen heeft met betrekking tot het Oude Nabije Oosten waarbij de klemtoon ligt op het Oude Israël. De Oost-Aziatische bibliotheek (Sinologie en Japanologie) bevindt zich op de tweede verdieping van de Centrale Bibliotheek. In het Instituut voor Levende Talen (ILT) staat de infrastructuur voor het taalonderricht ter beschikking van de taaldocenten. Zij beschikken over vijf taallabo’s, een audio opnamestudio en een digitale studio voor de bewerking van audio- en videomateriaal.
Facet 4.1: materiële voorzieningen Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt het facet materiële voorzieningen voor de bachelor- en masteropleidingen Taal- en Regiostudies als voldoende. De commissie baseert haar oordeel op het zelfevaluatierapport, de gesprekken met het academisch personeel en de studenten, en het bezoek van de commissie aan de onderwijslokalen, taallabo, bibliotheek, e.d. De commissie constateert dat de materiële voorzieningen als geheel voldoende zijn voor alle bacheloren masteropleidingen: huisvesting, kantoorruimtes, bibliotheek, computerfaciliteiten, taallabo’s zijn aanwezig, beschikbaar en worden geactualiseerd. Toch wenst de commissie nog een aantal aanbevelingen te doen om de materiële voorzieningen te optimaliseren. De situatie met betrekking tot de leslokalen is bevredigend, al is er op bepaalde momenten wel een schaarste aan specifieke ruimten zoals bijv. seminarielokalen voor interactieve colleges. Er zijn voldoende ruimtes voor groepen tot 15 studenten en grote groepen. Daar waar het een groepsgrootte betreft van 20 tot 30 studenten kunnen er blijkbaar capaciteitsproblemen ontstaan. De bibliotheek voor Sinologie heeft zich in de afgelopen jaren gunstig ontwikkeld. Desondanks is het beschikbare reguliere budget volgens de commissie ontoereikend. De uitbouw is voornamelijk toe te schrijven aan incidentele middelen. Bij Japanologie bestaat een gebrek aan middelen en beschikt men niet over een bibliothecaris. Het boekenbestand is onvoldoende voor het schrijven van een eindverhandeling, met name wat de primaire bronnen betreft. Een halftijdse hulpbibliothecaris wordt inmiddels geworven.
124 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
Ook voor Arabistiek/Islamkunde wordt de bibliotheek als te beperkt ervaren, hoewel ook de Centrale Bibliotheek wel relevant materiaal bezit. Het verdient aanbeveling meer in de bibliotheek te investeren vooral met het oog op het door te voeren concept van de “area studies” en meer specifiek hierop gerichte tijdschriften (moderne Islam, Islamitisch recht) en boeken aan te schaffen. Studenten melden ook de wens naar meer computerfaciliteiten met aanpassing aan het gebruik van Arabisch. Tevens constateert de commissie dat het academisch personeel materiaal leent uit de departementsbibliotheek zonder enige (verplichting tot) registratie, wat bij studenten tot irritaties leidt omdat zij het desbetreffende materiaal niet terugvinden in de departementsbibliotheek en zij dienen uit te zoeken wie het materiaal nog in zijn/haar bezit heeft. De commissie vindt deze gang van zaken niet wenselijk. Voor het Oude Nabije Oosten is additioneel materiaal beschikbaar in bibliotheken die niet onder het beheer van de opleidingen/faculteit vallen. Met name de bibliotheek van Theologie beschikt over belangrijk materiaal met een aanzienlijke omvang. De toegankelijkheid van dit materiaal wordt echter beperkt doordat de boeken niet worden uitgeleend en de onwelwillende houding van de bibliotheekstaf, die met name leidt tot grote frustraties bij de studenten. De commissie meent dat het de taak is van de universitaire autoriteiten hierin op zo kort mogelijke termijn verandering te brengen. Overigens wordt ook voor ONO het bibliotheekbudget te gering in omvang geacht. Materiële voorzieningen zoals pc’s worden frequent betaald uit verworven onderzoeksgelden. Hoewel de commissie daartegen geen principieel bezwaar heeft, is een meer structurele financiering wenselijk. Studenten wijzen op chronisch plaatsgebrek in de computerlokalen, deels te wijten aan oneigenlijk gebruik ervan door sommige studenten. De commissie ziet hier graag een oplossing voor.
Facet 4.2: studiebegeleiding De begeleiding van instromende studenten wordt zowel op het centrale niveau, door de Dienst Studieadvies, als op het facultaire niveau georganiseerd. Bij de Dienst Studieadvies kunnen aspirantstudenten terecht voor informatie over het studieaanbod van de K.U.Leuven: toelatingsvoorwaarden, moeilijkheidsgraad, geschiktheideisen, combinatie- en specialisatiemogelijkheden, omschakeling van studie, beroepsmogelijkheden en werkgelegenheidsperspectieven. De laatstejaarsstudenten kunnen ook een beroep doen op de Dienst Studieadvies voor individueel advies m.b.t. verdere opleidingsmogelijkheden in binnen- en buitenland. De dienst neemt deel aan regionale Studie-Informatiedagen (SIDin), de Open Lesweek in de krokusvakantie, infodagen e.d. Bij het begin van het academiejaar worden binnen de diverse opleidingen introductiesessies georganiseerd waar de academische staf en studiebegeleiders aan studenten een eerste voorlichting
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 125
geven over het onderwijsgebeuren en het leven aan de universiteit. De studenten krijgen een demonstratie over het elektronische toets- en leerplatform Toledo te zien, met name het onderdeel voor studenten dat “mijn studentendossier” heet. Medestudenten zorgen voor een rondleiding door de stad, om de nieuwkomer met zijn nieuwe milieu vertrouwd te maken. Om de begeleiding van studenten meer in lijn te brengen met Begeleide Zelfstudie wordt er onder meer gewerkt met didactische teams. Tot het didactisch team behoren het ZAP-lid (bijgestaan door één of meerdere leden van het AAP) dat de verantwoordelijkheid draagt voor het opleidingsonderdeel. Het team bepaalt alle leerprocesbegeleidende taken (oa. leerstofaanbod, formatieve feedback, ed,) en heeft een eerstelijnsfunctie voor wat de leertrajectbegeleiding betreft. Bij problemen waarvan de oplossing bijzondere expertise vereist, verwijst het team de student door naar gespecialiseerde centrale instanties (zoals het Psychotherapeutisch centrum, de Dienst Studieadvies, de Sociale Dienst). Op de Dienst Studieadvies bieden psychologen en pedagogen publicaties, individuele begeleiding en groepstrainingen rond studiegerelateerde problemen aan. De permanente werkgroep examens staat ten dienste van de examenombudspersoon die de examenbegeleiding van de studenten verzorgen. Bij klachten over het verloop van de examens treedt de examenombudspersoon op als bemiddelaar tussen examinatoren en studenten. Het monitoraat in de Faculteit Letteren is opgericht om voor de eerstejaars de overgang van het secundair onderwijs naar het universitair onderwijs vlotter te laten verlopen. Monitoraat heeft tot doel eerstejaars bekend te maken met enkele stafleden, zodat zij bij problemen of knelpunten de drempel als voldoende laag ervaren om naar het staflid toe te stappen. Monitoren zijn ZAP- of AAP-leden van de Faculteit die als hoofdopdracht de begeleiding van de eerstejaarsstudenten hebben. Zij behoren tot één of enkele didactische teams van de opleidingsonderdelen waarvoor zij de vakspecifieke studiebegeleiding verzorgen. Op die manier kennen zij de vakinhouden, de te realiseren doelstellingen van het vak, de toetsvorm, e.d. Een belangrijke stelregel is dat monitoren niet betrokken zijn bij examens.
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt het facet studiebegeleiding voor de bachelor- en masteropleidingen Taal- en Regiostudies als voldoende. De commissie baseert haar oordeel op het zelfevaluatierapport, de gesprekken met academisch personeel, studiebegeleiders, monitoren, ombudspersoon, en studenten en afgestudeerden. De informatievoorziening is voldoende tot goed te noemen.Verschillende universitaire en facultaire diensten staan in voor de studentvoorlichting en voor specifieke problemen kunnen studenten zich wenden tot gespecialiseerde diensten, bijv. het Psychotherapeutisch Centrum. Op het niveau van de opleidingen bestaat een didactisch team dat het leertraject van voornamelijk eerstejaars studenten begeleidt.
126 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
Uit de gesprekken met studenten en het academisch personeel blijkt dat het monitoraat momenteel onvoldoende aansluit bij de noden en behoeften van de studenten. Er wordt voornamelijk geoefend op het gebied van de algemene opleidingsonderdelen, zoals Geschiedenis en Filosofie. De deelname ligt tussen 50 en 60%. De aanwezigheid van studenten voor de bespreking van examenresultaten is laag. Door rechtstreeks contact van de student met het academisch personeel wordt een aanzienlijk aantal problemen aanstonds met hen besproken. Toch menen sommige studenten dat 1 monitor te weinig is en dat iemand uit een ander expertisegebied niet steeds voldoende inzicht heeft in de problematiek, en wensen zij meer studeertips. De commissie is van mening dat het monitoraat aan eerstejaars een studiemethodiek kan leren nodig om de hoeveelheid leerstof te verwerken, als ook inhoudelijke knelpunten kan wegnemen die studenten ervaren bij sommige opleidingsonderdelen. Het monitoraat voor de economische minor is geprezen als zeer efficiënt. Het aantal monitoren is echter gering en in de praktijk is volgens de commissie de coördinatie tussen monitoraat en het academisch personeel van de toeleverende cursussen niet altijd optimaal. De universiteit is zich bewust van de problemen en een herziening van het systeem is in de maak. Slechts weinig studenten maken gebruik van de diensten van de ombudspersoon. Zij ervaren het als moeizaam dat verschillende personen binnen korte tijd deze functie vervullen. Dit hindert de continuïteit in het volgen van de dossiers, en het oplossen van problemen die voorliggen. De commissie beveelt aan om deze functie toe te delen aan 1 persoon, die tevens goed op de hoogte is van de examenregelingen en -spreiding. De commissie constateert dat het aantal deelnemende studenten aan een buitenlandverblijf sinds de vorige visitatie sterk is toegenomen. Toch is er niet voor iedereen een beurs beschikbaar. Bij Arabistiek/ Islamkunde is op opleidingsniveau geen verantwoordelijke als aanspreekpunt voor Erasmusstudenten. In de praktijk betekent dit dat studenten zelf de gegevens moeten vergaren. De commissie beveelt aan om voor iedere opleiding een staflid aan te duiden voor coördinatie en organisatie van de buitenlandverblijven (zoals bij sommige opleidingen al gebeurt). De commissie constateert dat over het geheel genomen er voldoende aandacht is voor de studiebegeleiding, ook omdat de staf bij de individuele opleidingen zich over het algemeen zeer bij de studenten betrokken voelen. De programmadirecteur en de voorzitters van de examencommissies zijn bovendien mogelijke aanspreekpunten bij problemen met examens. Conclusie bij onderwerp 4: voorzieningen De commissie beoordeelt in zijn totaliteit de voorzieningen als toereikend om de bachelor- en masterprogramma’s
voor alle opleidingen te verzorgen.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 127
De commissie constateert dat de materiële voorzieningen als geheel voldoende zijn voor alle bachelor- en
masteropleidingen: huisvesting, kantoorruimtes, bibliotheek, computerfaciliteiten, taallabo’s zijn aanwezig, beschikbaar en worden geactualiseerd. De informatievoorziening is voldoende tot goed te noemen. Verschillende universitaire en facultaire diensten
staan in voor de studentvoorlichting en voor specifieke problemen kunnen studenten zich wenden tot gespecialiseerde diensten. De studiebegeleiding is uitgebreid georganiseerd, waarbij het monitoraat de overgang van het secundair naar
het hoger onderwijs voor eerstejaars dient te versoepelen. Het systeem is momenteel in revisie daar het optimaal dient aan te sluiten op de noden en behoeften van de studenten. Gezien de laagdrempeligheid van het academisch personeel nemen de studenten voornamelijk met hen contact op voor het oplossen van problemen en melden van knelpunten. De ombudspersoon wordt enkel bij uitzondering benaderd.
Onderwerp 5: interne kwaliteitszorg Het kwaliteitszorgsysteem van de K.U.Leuven is verankerd in de werkzaamheden van de Permanente Onderwijscommissies (POC’s). Zij vormen de vitale steunpunten voor het onderwijsbeleid aan de basis, binnen het ondersteunend kader dat geleverd wordt door het centrale universiteitsbeleid. De POC’s, waarin naast het zelfstandig en het assisterend academisch personeel ook de studenten vertegenwoordigd zijn, hebben als taak een curriculum op te bouwen dat beantwoordt aan het concept van begeleide zelfstudie, en toezicht te houden op de implementatie ervan. De POC’s staan dus op een continue basis in voor onderwijskwaliteitszorg. In het kwaliteitszorgsysteem zijn de systematische interne en externe onderwijsevaluaties een belangrijke pijler. Ten minste om de acht jaar vindt een grondige curriculumevaluatie plaats ter voorbereiding van de externe onderwijsevaluatie. In de loop van het jaar dat volgt op de publicatie van het visitatierapport door de externe visitatiecommissie moeten de opleidingen zowel aan de Onderwijsraad als aan de Academische Raad rapporteren over de gevolgen die zij wenst te verbinden en reeds verbonden heeft heeft aan de bevindingen en aanbevelingen van de visitatiecommissie. In 2002-2003 besliste de Academische Raad om naast de periodieke enquêtes ten aanzien van de curricula ook de studenten van alle opleidingsonderdelen afzonderlijk te ondervragen telkens aan het einde van elk semester waarin een bepaald opleidingsonderdeel werd gegeven. De enquête, genaamd JaDe (jaarlijkse docentenevaluatie) is een gestandaardiseerd jaarlijkse evaluatie met een tweevoudig doel. Ten eerste kwaliteitsverbetering en -bevordering door een regelmatige screening van het onderwijs om knelpunten op te sporen en zo snel mogelijk te remediëren. Ten tweede kwaliteitsbewaking in verband met de rol van de evaluatieresultaten bij beslissingen over benoeming en bevordering. Het evaluatiesysteem JaDe werd na een eerste ronde in 2003-2004 opgeschort met het oog op het
128 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
uitwerken van een soepeler evaluatiesysteem dat tegen 2005 operationeel had moeten zijn, maar nu eerst in 2006-2007 in werking zal treden. In het voorjaar 2004 heeft de POC Taal- en Regiostudies besloten, een enquête onder de studenten Japanologie, Sinologie, Arabistiek/Islamkunde, en Oude Nabije Oosten te houden over de wijze waarop het onderwijs wordt ervaren, als alternatief voor JaDe. In overleg met DUO/ICTO is de vragenlijst ontwikkeld en aangepast aan de behoeften van de bachelor- en masteropleidingen.
Facet 5.1: evaluatie resultaten Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt het evaluatiesysteem van toepassing op de bachelor- en masteropleidingen voor Taal- en Regiostudies als voldoende voor de opleidingen Sinologie, Japanologie en het Oude Nabije Oosten en als onvoldoende voor Arabistiek/Islamkunde. De commissie baseert haar oordeel op het zelfevaluatierapport, de onderwijsevaluaties die zijn aangeleverd, het materiaal bestudeerd tijdens het bezoek, de gesprekken met de centrale verantwoordelijken voor kwaliteitszorg, de opleidingsverantwoordelijken en de studenten. De commissie constateert ten tijde van het bezoek dat de evaluaties van afzonderlijke opleidingsonderdelen binnen het centraal kwaliteitszorgsysteem nog niet uitgevoerd was. In het licht van dit gegeven hebben de opleidingen het initiatief genomen zelf enige vorm van onderwijsevaluatie te organiseren in overleg met de centrale dienst DUO/ICTO. Dit heeft geleid tot de afname van een aantal evaluaties binnen de verschillende bachelor- en masteropleidingen. De commissie prijst het initiatief van de individuele opleidingen om de onderwijskwaliteit via evaluatie in kaart te brengen aangezien het centrale systeem hier in de afgelopen jaren niet in voorzien heeft. De onderwijsevaluaties zijn uitgevoerd bij Sinologie (jaarlijkse enquêtes), Japanologie (enquêtes, feedback via weblog) en het Oude Nabije Oosten (mondelinge ondervraging door docenten zelf). Bij Arabistiek/Islamkunde wordt gewag gemaakt van sporadische,evaluaties, hoewel één docent jaarlijkse evaluaties heeft uitgevoerd. De commissie is van mening dat sporadische evaluaties een onvoldoende basis vormen om een verbeterbeleid te ontwikkelen en doelgericht uit te voeren binnen de desbetreffende opleiding (zie ook punt 5.2). Een zeer positieve ontwikkeling in de kwaliteitscontrole volgens de commissie is de instelling van de curriculumcommissies als aanvulling op de POC. De visitatiecommissie constateert op grond van de gesprekken met studenten en het academisch personeel dat de curriculumcommissies aanmerkelijk bijdragen aan het goede functioneren van de opleidingen. De commissie suggereert de faculteit de werkzaamheden van de curriculumcommissies uit te breiden en enigszins te formaliseren. Bij de
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 129
samenstelling van de curriculumcommissie kan de vertegenwoordiging van de studenten worden uitgebreid naar een vertegenwoordiger voor elk jaar en elke richting. Deze commissie kan ook het overleg initiëren met part-time docenten die nu nog niet vertegenwoordigd zijn in de curriculumcommissie. De curriculumcommissies zouden het eerste aanspreekpunt dienen te zijn voor student-docent problemen. Uit de gesprekken met studenten blijkt dat zij de curriculumcommissie nog niet zien als het forum bij uitstek om problemen voor te leggen. Momenteel is het overleg voornamelijk informeel georganiseerd. Studenten spreken van een “huiselijk sfeertje”. Bij de toenemende studentaantallen wordt het gebruik van informele kanalen echter steeds lastiger. De commissie beveelt aan dit overleg te formaliseren met onder meer tijdig aangekondigde vergaderingen met verslaglegging van de besluiten. Tijdens de gesprekken constateerde de commissie dat opleidingen hier verschillend mee omgaan. Uniformisering van bestuurlijke processen is wenselijk. De commissie neemt eveneens de bedenkingen van het academisch personeel mee, met name dat (bestuurs)structuren worden veranderd in het kader van de vereenvoudiging maar dat dit doel niet altijd wordt bereikt. In bepaalde gremia wordt overleg gepleegd, maar de beslissingen worden uiteindelijk elders genomen.. De commissie beveelt aan taken en bevoegdheden binnen de bestuursstructuur helder te omschrijven en vast te leggen zodat het goed functioneren wordt gegarandeerd.
Facet 5.2: maatregelen tot verbetering Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering die zijn genomen binnen de bacheloren masteropleidingen Taal- en Regiostudies als voldoende voor Sinologie, Japanologie en het Oude Nabije Oosten, en vooralsnog onvoldoende voor Arabistiek/Islamkunde. De commissie baseert haar oordeel op het zelfevaluatierapport, het visitatiecommissierapport 1998, de gesprekken met de bestuurlijke gremia, de opleidingsverantwoordelijken, het academisch personeel, de verantwoordelijken van de Dienst Onderwijsbeleid en DUO/ICTO en de studenten. De evaluaties hebben in de meeste gevallen duidelijk geleid tot aanpassingen in de programma’s. Voor Japanologie en Sinologie is het concept van area studies zoals dat was uitgewerkt tijdens de vorige visitatie verder versterkt door meer nadruk op het land, de economie, de politiek en het recht. In deze opleidingen heeft men tevens het elektronische leerplatform op een inventieve en doelgerichte manier binnen het onderwijsgebeuren ingezet. Bij Arabistiek/Islamkunde is het volgens het zelfevaluatierapport en de gesprekken met het bestuurlijk en academisch personeel, en met de studenten echter onmogelijk gebleken tot een consensus te komen over de evaluatiegegevens om op basis daarvan maatregelen tot verbetering te nemen. Voor Arabistiek/ Islamkunde zijn de maatregelen tot verbetering dan ook onvoldoende. De capaciteit van het academisch personeel is verbeterd door het aanstellen van 1 ZAP-lid en een docent
130 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
Arabisch (voltijds). Helaas is de op projectbasis aangetrokken native speaker niet gecontinueerd. Wel is sinds enkele maanden een praktijkassistent aangetrokken, helaas slechts voor 25%. Volgens de commissie situeert het probleem zich in de opbouw van het bachelor- en masterprogramma. Het huidige programma voldoet in mindere mate aan het concept van de area studies dan bij andere opleidingen, de opleidingsonderdelen sluiten onvoldoende aan, en er zijn teveel overlappingen (met name t.a.v. de Islam-opleidingsonderdelen). Daarentegen zijn het beoogde niveau en de oriëntatie van de doelstellingen van de opleiding goed. In het vooruitzicht van de komst van de visitatiecommissie is een facultaire commissie (actiegroep) opgericht om uit de impasse te komen en de commissie constateert dat hierdoor de perspectieven wezenlijk zijn veranderd en er een positieve trend is vast te stellen. Bijzonder positief is dat binnen deze actiegroep alle geledingen zijn vertegenwoordigd (studenten, ZAP, AAP) en er daardoor een breed draagvlak is gecreëerd. Het door de actiegroep voorgestelde programma behelst een volledige herinrichting van de studie Arabistiek/Islamkunde. De plannen van het nieuwe programma laten zien dat men het concept van de area studies hanteert en het curriculum wil herzien (inclusief de taalverwerving). Met dit actieplan vindt Arabistiek/Islamkunde aansluiting bij de andere opleidingen en is er sprake van een grotere samenhang in het programma, wat een positief effect zal hebben op het bereiken van de gestelde doelen. De commissie dringt er op aan dat dit positieve actieplan door het faculteitsbestuur nader wordt uitgewerkt en uitgevoerd. Een voorstel van de commissie is om het college ‘Instellingen van de Islam’ te vervangen door ‘Islamitisch recht’ en de Turkse taal en cultuur als aparte minor aan te bieden. De commissie stelt eveneens vast dat de onderlinge communicatie tussen de ZAP-ers stroef verloopt, wat de onderwerpkeuze voor de eindverhandeling van de studenten moeilijker maakt. Bij het Oude Nabije Oosten is, ten opzichte van de vorige visitatie, het programma ingrijpend gewijzigd. Er is gestreefd om het programma binnen de mate van het mogelijke te laten aansluiten bij de wijze waarop de area studies vorm krijgen bij Japanologie en Sinologie. Binnen de contouren van de bachelor- masteropleidingen ONO is men daar volgens de commissie in geslaagd. Bij de invoering van de area studies is het terrein opgedeeld in Syro-Mesopotamië, SyroPalestina en Egypte. Helaas is er per deelgebied nog steeds slechts 1 ZAP-lid beschikbaar, terwijl de AAP-leden worden betaald uit fondsen voor tijdelijke projecten.
Facet 5.3: betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt de betrokkenheid van alle stakeholders als voldoende voor de bachelor- en masteropleidingen Taal- en Regiostudies. De commissie baseert haar conclusie op het zelfevaluatierapport, en gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken, bestuurlijke gremia, academisch personeel, studenten en afgestudeerden.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 131
Medewerkers en studenten worden bij de kwaliteitscontrole betrokken via POC en curriculumcommissie. De commissie suggereert om dit laatste proces te formaliseren mede door het vastleggen van een vergaderrooster en een verslaglegging van de besluiten. Contacten met het afnemend beroepenveld zijn nauwelijks aan de orde omdat de opleidingen niet specifiek voor bepaalde beroepen opleiden. In bepaalde gevallen zijn er wel relaties met handelsbevorderende organisaties (Japan) en potentiële werkgevers, waardoor feedback wordt verkregen. De commissie is van mening dat dergelijke contacten uitgebouwd dienen te worden waar dat mogelijk en relevant is. Contacten met alumni worden in wisselende mate onderhouden. Bij Sinologie lijkt dat het best te verlopen. Japanologie probeert de alumni te bereiken via de website, maar veel alumni schijnen hier niet van op de hoogte te zijn. Uit de opmerkingen van de alumni blijkt dat de maatschappij nog onvoldoende doordrongen is van het zeer reële potentieel van de afgestudeerden. Hier ligt een taak voor de universiteit als geheel en voor de opleidingen. Daarbij kunnen de alumni zelf een aanzienlijke bijdrage leveren als er een goed gecoördineerde campagne wordt opgezet waarin zij worden ingezet. Een systematischer alumnibeleid over de hele linie is volgens de commissie vereist. Alumni vinden het niet steeds gemakkelijk een plaats op de arbeidsmarkt te verwerven en studeren in veel gevallen door om hun kansen te vergroten. Het instellen van de economie/management minor wordt beoordeeld als een positieve ontwikkeling voor de uitstroom naar het beroepenveld. Conclusie bij onderwerp 5: interne kwaliteitszorg De commissie oordeelt positief over de interne kwaliteitszorg voor de bachelor- en masteropleidingen Sinologie,
Japanologie en het Oude Nabije Oosten en negatief voor de opleiding Arabistiek/Islamkunde. Aandacht voor de kwaliteitszorg is te vinden in alle geledingen van de universiteit en er is binnen de opleidingen een positieve grondhouding ten opzichte van de periodieke evaluaties en een bereidheid het curriculum naar aanleiding van de evaluaties aan te passen. Op centraal niveau is een systeem van onderwijsevaluaties ontwikkeld dat momenteel evenwel niet operationeel is. Toen het centraal niveau het liet afweten hebben de opleidingen in overleg met DUO/ICTO een interne onderwijsevaluatie per opleiding georganiseerd. Deze onderwijsevaluaties zijn afgenomen en de resultaten geïnterpreteerd en vertaald in verbetermaatregelen binnen de opleidingen. De interpretatie van de evaluatieresultaten met daarbij horende optimaliseringen zijn door de opleidingen Sinologie, Japanologie en het Oude Nabije Oosten vertaald naar het programma en/of de curriculumstructuur. Voor de opleiding Arabistiek/Islamkunde is het evaluatieproces moeizaam verlopen door de conflicten binnen de opleiding. Dit heeft de verdere opbouw van het programma afgeremd. De faculteit heeft hier zijn verantwoordelijkheid genomen door het formeren van een facultaire commissie met vertegenwoordigers uit alle geledingen die een actieplan hebben opgesteld om deze opleiding inhoudelijk en
132 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
binnen een vooropgestelde termijn te brengen naar het niveau bepaald in de doelstellingen van de desbetreffende opleiding. Medewerkers en studenten krijgen alle mogelijkheden om te participeren in de onderwijsorganisatie en de
evaluatie van het onderwijsgebeuren via diverse advies- en beslissingsorganen indien zij zich hiervoor willen engageren. Studenten Taal-en Regiostudies verkiezen in eerste instantie de informele kanalen en voelen zich op die manier sterk betrokken bij de opleidingen en de vakgroep. De contacten met de alumni en het relevante beroepenveld zijn vooral van informele aard en dienen op meer gestructureerde wijze te worden uitgebouwd. Het zelfevaluatierapport is een beschrijvend en vrij gedetailleerd document dat op openhartige wijze de
knelpunten aangeeft. De opleidingen zijn kritisch ten aanzien van zichzelf, ook al zijn een aantal problemen en hun oplossing toe te wijzen aan externe factoren en/of betrokkenen. De commissie ziet terug op zeer open gesprekken met alle betrokkenen die een nuttige en zinvolle aanvulling zijn geweest op de informatie uit het zelfevaluatierapport.
Onderwerp 6: resultaten De Dienst Studieadvies heeft een tewerkstellingsenquête georganiseerd met een respons van 44 afgestudeerden. Uit de respons blijkt voor alle afgestudeerden ongeacht welke opleidingen dat zij binnen het jaar na afstuderen een baan vinden. Een aantal afgestudeerden studeert verder om nog een bijkomend diploma of certificaat te behalen. De Japanologen blijken een baan te vinden die rechtstreeks met Japan of Japans te maken heeft: Japanse bedrijven en banken in België en andere Europese landen, Europese bedrijven in Japan ambassades in België of Japan. De breedte van de opleidingen en de verscheidenheid aan vaardigheden zorgt er echter voor dat afgestudeerden ook terechtkunnen in andere sectoren: diplomatieke dienst, de diensten van Export Vlaanderen, de culturele sector, banken, de pers en communicatiesector, overheidsdienst (ministeries, agentschappen, etc.), toerisme, etc. Informatievoorziening met betrekking tot het aanbod van werkgelegenheid is voornamelijk te vinden via de portaalstek van Japanologie. Iets meer dan de helft van de afgestudeerde Sinologen vindt een betrekking die rechtstreeks met China of Chinees te maken heeft (vooral studenten uit de economische minor): bedrijven, ambassades in België of China, toerisme, e.a. Daarnaast komen studenten ook terecht in sectoren die (aanvankelijk) niets met China te maken hebben: diplomatieke diensten, Export Vlaanderen, culturele sector. De opleiding
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 133
heeft de listserver “Sinalumni” opgestart. Die verspreidt zeer regelmatig nieuwe jobaanbiedingen voor afgestudeerde Sinologen. Voor de afgestudeerden Arabistiek/Islamkunde blijkt de problematiek van islamitische minderheden in West-Europa ertoe te leiden dat bij vele sociale, administratieve en juridische instellingen behoefte bestaat aan personen die vertrouwd zijn met deze groepen of hun taal. Het internationale bedrijfsleven, diplomatieke instellingen en de pers zijn ook een belangrijk werkterrein voor Arabisten. Doorgaans gaan de meeste afgestudeerden door met een verblijf in het Midden Oosten (meestal Caïro, soms Damascus) danwel een voortgezette studie (bijv. Internationale Betrekkingen), voordat zij de arbeidsmarkt opgaan. Een klein deel van de afgestudeerden Oude Nabije Oosten belandt na de studie in een (doorgaans tijdelijk) dienstverband aan een wetenschappelijke instelling (naar schatting 5 à 10 procent). Dit betekent voor de meesten dat zij zich na de studie zullen richten op iets anders. De afgestudeerden (en eventueel gepromoveerden) komen op zeer gevarieerde plaatsen terecht: in de wetenschap (soms aan buitenlandse instellingen), in het secundair onderwijs, in de media, in beleidsfuncties, in bibliotheken, of in het bedrijfsleven. Hoewel vaak geen direct verband tussen de opleidingen en het latere beroepsleven vaststelbaar is, blijkt in ieder geval dat de afgestudeerden hun weg weten te vinden. Op het vlak van internationalisering maken elk jaar studenten gebruik van de mogelijkheid om via een Erasmusbeurs of andere mogelijkheden gedurende enkele maanden in het buitenland te studeren (zie 2.1 en 2.2).
Facet 6.1: gerealiseerd eindniveau Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt het gerealiseerde eindniveau voor de bachelor- en masteropleidingen Taal- en Regiostudies als goed voor Sinologie, Japanologie en het Oude Nabije Oosten en als voldoende voor Arabistiek/Islamkunde. De commissie baseert haar conclusie op het zelfevaluatierapport, de bestudering van een steekproef aan eindverhandelingen, inzage in materiaal tijdens het bezoek (cursusmateriaal, te bestuderen literatuur, e.d.), gesprekken met de studenten in opleidingen en de alumni. Het niveau dat wordt gerealiseerd voor de eindverhandelingen Sinologie, Japanologie en Oude Nabije Oosten is volgens de commissie bevredigend. De eindverhandeling is bij ONO een vooral beschouwende thesis (met soms iets teveel aandacht voor de documentatiefase).
134 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
De afgestudeerden zijn zelf bijzonder tevreden over de opleidingen die ze genoten hebben. De kwaliteit van de afgestudeerden is in het algemeen goed en zij bereiken met de programma’s de beoogde eindkwalificaties. Voor de opleiding Arabistiek/Islamkunde weerspiegelt het gerealiseerde niveau, ook van de eindverhandelingen, de wijze waarop het programma wordt uitgevoerd. De problemen betreffende de samenhang van het programma, de coherentie, de overlappingen en de onderlinge verhoudingen binnen het academisch personeel hebben een effect op het bereiken van de vooropgestelde doelstellingen (zie 2.3; 2.6; 3.). De commissie is van mening dat het vertaalgedeelte bij Arabistiek/Islamkunde teveel gewicht heeft. Het buitenlandverblijf wordt soms na de studie gerealiseerd, maar een verblijf tijdens de studie heeft voor de commissie de voorkeur. Bij Sinologie en Japanologie ligt het aantal studenten dat naar het buitenland kan gaan volgens de gegevens van het zelfevaluatierapport relatief hoog. Sommige alumni signaleren dat de in het doelland opgedane spreekvaardigheid na terugkomst snel vervaagt. Bij ONO nemen studenten vaak deel aan opgravingen. Bij Arabistiek/Islamkunde zijn er in het afgelopen jaar slechts twee studenten geweest die met het Erasmusprogramma in het buitenland hebben gestudeerd. De commissie beveelt aan te zorgen voor voldoende doorstroom van studenten naar een buitenlandverblijf en geeft de voorkeur aan het aanstellen van een coördinator buitenlandverblijf zodat studenten een vast aanspreekpunt hebben. De studenten worden bij Sinologie en Japanologie goed voorbereid op het werkveld. Sinologie en Japanologie boeken betreffende de taalverwerving resultaten die boven het gemiddelde op internationaal niveau reiken waardoor zij, zo blijkt uit de gesprekken met de alumni, zonder noemenswaardige problemen een baan vinden aansluitend bij hun studie. Studenten Arabistiek/Islamkunde vinden hun spreekvaardigheid onvoldoende evenals hun kennis van de moderne Islam. De studenten zijn verdeeld over hun kansen op tewerkstelling waardoor een aanzienlijk aantal nog een tweede studie aanvangt. Studenten ONO hebben meer moeite een baan in hun vak te vinden doordat het beroepsperspectief van deze opleidingen uiteraard beperkter is. Slechts een enkele alumnus vindt werk in de wetenschap, de anderen vinden bijna steeds werk, dat echter bijzonder divers is. Het gaat de werkgever gewoonlijk meer om het bereikte niveau dan de vakspecifieke kennis. In dit verband zijn de afgestudeerden erg te spreken over de economische minor die de kans op een baan aanmerkelijk vergroot. De commissie acht het wenselijk het alumnibeleid uit te werken waarbij desnoods een eigen databestand wordt opgebouwd en/of op regelmatige tijdstippen een survey uitgevoerd wordt onder de afgestudeerden om een beter inzicht te krijgen in hun loopbaan.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 135
Facet 6.2: onderwijsrendement Per opleiding wordt het overzicht van de studentenaantallen en slaagcijfers verdeeld over de verschillende studiejaren weergegeven voor de jongste 10 academiejaren tot en met 2003-2004, samen met een doorstroomanalyse, wat inzicht geeft in de reële studieduur van de bachelor- en masteropleidingen die in totaal 4 jaar omvatten.
Japanologie Voor Japanologie tonen de cijfers aan dat het aantal instromende generatiestudenten bij Japanologie jaarlijks schommelt tussen de 20 en 25, met een uitschieter in het academiejaar 1997-1998. De slaagcijfers vertonen aanmerkelijke verschillen tussen de academiejaren. Doorgaans slaagt een ruime helft van het aantal studenten, met een piek van 71% in het academiejaar 1996-1997. Het laagste slaagcijfer met name 0% is te noteren voor het academiejaar 2001-2002.
Academiejaar
Aantal
94-95 95-96 96-97 97-98 98-99 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04
16 22 24 32 22 13 16 21 21 23
GENERATIESTUDENTEN Geslaagd niet geslaagd INDICATOREN Met zonder Slaagcijfer A Slaagcijfer B Examens examens inschrijvingen Examens 5 10 1 31% 33% 13 9 59% 59% 17 7 71% 71% 21 11 66% 66% 11 9 2 50% 55% 4 9 31% 31% 11 3 2 69% 79% 9 12 0% 0% 10 10 1 48% 50% 14 9 61% 61%
De doorstroomanalyse voor Japanologie toont aan dat de gemiddelde reële studieduur 4 jaar en 9 maanden is. Gemiddeld rondt 46,5% van de studenten Japanologie zijn studie daadwerkelijk af na 4 jaar. 36,3% doet er een jaar langer over.
136 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
Afstudeerjaar
Op tijd
1994 – 1995 1995 – 1996 1996 – 1997 1997 – 1998 1998 – 1999 1999 – 2000 2000 – 2001 2001 – 2002 2002 – 2003 2003 – 2004 TOTAAL PROCENTUEEL
12 10 10 4 12 10 12 2 1 73 46,5%
+1 jaar 9 6 3 5 3 3 7 12 8 1 57 36,3%
+2 jaar 3 2
+3 jaar
2 2 2 2
1 2 2 2
2 2 17 10,8%
1 9 5,7%
1
+ > 3 TOTAAL jaar 24 19 13 12 19 17 23 14 11 1 5 1 157 0,6% 100,0%
GEM
JAREN
MAANDEN
4,63 4,68 4,23 5,00 4,68 4,76 4,74 4,86 5,09 6,40 4,76
4 4 4 5 4 4 4 4 5 6 4
8 8 3 0 8 9 9 10 1 5 9
Sinologie Het aantal generatiestudenten bij Sinologie schommelt rond de 25 per jaar. Tussen 1994 en 2000 bedraagt het aantal studenten telkens meer dan 20 per jaar, van 2001 tot 2004 telkens minder dan 20. Er is eveneens een schommeling van slaagcijfers zichtbaar. Doorgaans slaagt een ruime helft van de studenten, met een uitschieter naar beneden in de academiejaren 1994-1995 (39%) en 2002-2003 (27%), en een piek (73%) in 2001-2002.
Academiejaar
Aantal
Geslaagd
94-95 95-96 96-97 97-98 98-99 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04
25 28 25 33 25 27 24 23 16 17
9 15 13 21 14 12 13 8 4 8
GENERATIESTUDENTEN niet geslaagd INDICATOREN Met zonder Slaagcijfer A Slaagcijfer B Examens examens inschrijvingen Examens 14 2 36% 39% 12 1 54% 56% 12 52% 52% 12 64% 64% 9 2 56% 61% 14 1 44% 46% 7 4 54% 65% 3 1 67% 73% 11 1 25% 27% 9 47% 47%
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 137
Onderstaande tabel toont de doorstroomanalyse voor studenten uit de richting Sinologie. De gemiddelde reële studieduur bedraagt bij Sinologie 4 jaar en 11 maanden. Aangezien een gemiddelde van 70% van de studenten na de 2de kandidatuur een studiejaar in China verblijft om de taalvaardigheid te verbeteren, geven deze cijfers (24,5% op tijd, 61,2% een jaar langer) niet zonder meer een juist beeld. Een perfecte doorstroom “op tijd” van deze studenten houdt 5 jaar in. Afstudeerjaar 1994 - 1995 1995 - 1996 1996 - 1997 1997 - 1998 1998 - 1999 1999 - 2000 2000 - 2001 2001 - 2002 2002 - 2003 2003 - 2004 TOTAAL PROCENTUEEL
Op tijd
+1 +2 + 3 + > 3 TOTAAL jaar jaar jaar jaar 9 2 5 16 7 2 9 7 2 9 4 1 5 2 7 1 1 11 14 2 16 1 14 3 18 2 18 1 21 2 12 2 1 17 4 10 3 17 34 85 17 3 0 139 24,5% 61,2% 12,2% 2,2% 0,0% 100,0%
GEM
JAREN
MAANDEN
4,75 4,22 4,22 5,20 5,09 5,13 5,11 5,00 5,12 4,94 4,89
4 4 4 5 5 5 5 5 5 4 4
9 3 3 2 1 2 1 0 1 11 11
Arabistiek/Islamkunde Ook voor Arabistiek/Islamkunde schommelt het aantal generatiestudenten per jaar. Van academiejaar 1996-1997 tot en met 2001-2002 ligt het aantal studenten onder de 20 per jaar, de twee daaropvolgende academiejaren bedraagt het aantal studenten jaarlijks ongeveer 30. Doorgaans slaagt de helft tot driekwart van de studenten.
138 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
Academiejaar
aantal
94-95 95-96 96-97 97-98 98-99 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04
17 26 18 12 16 13 10 14 32 26
GENERATIESTUDENTEN Geslaagd niet geslaagd met zonder examens examens 8 9 14 12 12 5 1 8 3 1 11 4 1 7 5 1 7 2 1 6 8 13 19 11 15
INDICATOREN Slaagcijfer A Slaagcijfer B inschrijvingen examens 47% 47% 54% 54% 67% 71% 67% 73% 69% 73% 54% 58% 70% 78% 43% 43% 41% 41% 42% 42%
De doorstroomanalyse voor Arabistiek/Islamkunde toont aan dat de gemiddelde reële studieduur 4 jaar en 4 maanden bedraagt. De tabel leert ons dat 76,7% van de studenten binnen de vooropgestelde 4 jaar de studie afrondt, 14,4% doet er 5 jaar over, ongeveer 9% nog langer. Afstudeerjaar
Op tijd
1994 - 1995 1995 - 1996 1996 - 1997 1997 - 1998 1998 - 1999 1999 - 2000 2000 - 2001 2001 - 2002 2002 - 2003 2003 - 2004 TOTAAL PROCENTUEEL
2 4 9 6 10 8 8 11 8 3 69 76,7%
+1 jaar 2 2 3 1 2 2 1
13 14,4%
+2 jaar
+3 jaar
1 1 1 2 1
5 5,6%
1 1,1%
+ > 3 TOTAAL jaar 2 6 12 10 12 12 1 12 12 8 1 4 2 90 2,2% 100,0%
GEM
JAREN
MAANDEN
4,00 4,33 4,33 4,60 4,25 4,50 4,67 4,08 4,00 5,00 4,35
4 4 4 4 4 4 4 4 4 5 4
0 4 4 7 3 6 8 1 0 0 4
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 139
Oude Nabije Oosten Het aantal generatiestudenten bij het Oude Nabije Oosten ligt lager dan bij de andere opleidingen, de jaarlijkse instroom is ongeveer een tiental studenten. De slaagcijfers bedragen ook hier een ruime helft, met als uitzondering het academiejaar 2003-2004 (17%). GENERATIESTUDENTEN Academiejaar aantal geslaagd niet geslaagd INDICATOREN met zonder Slaagcijfer A Slaagcijfer B examens examens inschrijvingen Examens 94-95 5 3 2 60% 60% 95-96 10 3 7 30% 30% 96-97 9 4 4 1 44% 50% 97-98 5 3 2 60% 60% 98-99 13 8 4 1 62% 67% 99-00 10 5 4 1 50% 56% 00-01 8 3 2 3 38% 60% 01-02 10 3 5 2 30% 38% 02-03 13 6 7 46% 46% 03-04 6 1 5 17% 17% De studentenaantallen in de opleiding Oude Nabije Oosten zijn te klein om een tendens te bepalen. Het merendeel van de studenten rondt de studie af binnen de vooropgestelde termijn van 4 jaar. Slechts 1 student in een periode van 10 jaar deed er langer dan 5 jaar over. Afstudeerjaar
Op tijd
1994 - 1995 1995 - 1996 1996 - 1997 1997 - 1998 1998 - 1999 1999 - 2000 2000 - 2001 2001 - 2002 2002 - 2003 2003 - 2004 TOTAAL PROCENTUEEL
2 3
+1 jaar
1 4 1 3 2 8 1 5 1 2 27 6 79,4% 17,6%
+2 jaar
+3 jaar
1
0 0,0%
1 2,9%
+ > 3 TOTAAL jaar 2 3 0 1 4 2 5 9 5 3 0 34 0,0% 100,0%
GEM
JAREN
MAANDEN
4,00 4,00 0! 5,00 4,00 5,50 4,40 4,11 4,00 4,67
4 4 0 5 4 5 4 4 4 4 0
0 0 0 0 0 6 5 1 0 8 0
140 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt de slaagcijfers en onderwijsrendement van de bachelor- en masteropleidingen Taal- en Regiostudies als voldoende. De commissie baseert haar conclusie op het zelfevaluatierapport en de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken en studenten en afgestudeerden. De commissie stelt vast dat hoewel er geen streefcijfers zijn vastgesteld voor het aantal eerstejaars geslaagden, in alle opleidingen dezelfde zinvolle strategie wordt gevolgd. Het uitgangspunt is dat het eerste jaar fungeert als selectiejaar waarin de geschiktheid van de student voor deze studies, die speciale eisen stellen, op de proef wordt gesteld. Een fors afvalpercentage in dit jaar wordt acceptabel geacht. Na deze selectie wordt gestreefd naar een maximaal rendement. Hoewel de instromers extra aandacht krijgen (oa. door het monitoraat en de didactische teams) slaagt toch maar 50 à 60% van de eerstejaars. Vanaf het tweede jaar worden de rendementscijfers volgens de commissie aanmerkelijk beter (circa 80 à 90%). Voor ONO zijn de rendementscijfers moeilijker te beoordelen gezien de kleine studentaantallen. Bij Sinologie streeft men vanaf het tweede bachelorjaar naar een slaagpercentage van 100%. Japanologie, Arabistiek/Islamkunde en ONO streven, ondanks de fluctuaties in studentaantallen, ook naar een 100% slaagpercentage na het eerste jaar. De gemiddelde studieduur ligt voor de opleidingen steeds tussen 4 en 5 jaar, een volgens de commissie alleszins acceptabel resultaat, zeker gezien het feit dat een aanzienlijk aantal studenten een buitenlandverblijf inlast. Conclusie bij onderwerp 6: resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de bachelor- en masteropleidingen Taal- en Regiostudies positief. Het gerealiseerd niveau is voldoende voor Arabistiek/Islamkunde tot goed voor Sinologie, Japanologie en
het Oude Nabije Oosten. De kwaliteit van de afgestudeerden is in het algemeen goed en zij behalen met het programma de beoogde eindkwalificaties en taalverwerving (lees-, schrijf- en mondelinge vaardigheden). Het rendement van de opleidingen is zeer behoorlijk, vooral als rekening wordt gehouden met het internationaal waargenomen feit dat studies als Taal- en Regiostudies over het algemeen een hoog uitvalpercentage hebben.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 141
Integraal oordeel van de visitatiecommissie De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de bacheloropleidingen, de huidige uitdovende licentieopleidingen en in de toekomstplannen voor de masteropleidingen voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft derhalve een positief oordeel over de bachelor- en masteropleidingen Taal- en Regiostudies. De opleidingen Taal- en Regiostudies omvatten 5 onafhankelijke opleidingen die binnen de Faculteit Letteren functioneren: Sinologie, Japanologie, Arabistiek/Islamkunde en het Oude Nabije Oosten. Slavistiek en Europakunde wordt apart gevisiteerd. De Taal- en Regiostudies zijn opgebouwd volgens het concept van de ‘area studies’. De opleidingen integreren de taalstudie met de globale en contextuele studie van de corresponderende regio. Door de diverse opleidingsonderdelen heen zijn de studie van taal en die van de culturele, maatschappelijke, politieke en economische context hecht met elkaar verweven. Uit de praktijk blijkt dat de opleidingen de studenten een vorming geven die hen in staat stelt om een bepaalde regio en de in die regio gesproken taal of één van de talen op een wetenschappelijk verantwoorde wijze te bestuderen. De commissie heeft met waardering vastgesteld dat er naar aanleiding van de vorige visitatie (1998) heel wat maatregelen zijn genomen ter verbetering van het programma die tegemoet komen aan de noden en behoeften van het academisch personeel, de studenten en het beroepenveld. Met genoegen constateert de commissie een verdere uitbouw en groei van de opleidingen Japanologie, Sinologie en het Oude Nabije Oosten. Voor de opleiding Arabistiek/Islamkunde is er een veelbelovend actieplan. Het voorgestelde programma impliceert een volledige herinrichting van de studie in de richting van de area studies. De commissie heeft de indruk dat de faculteit erin geslaagd is een draagvlak te vinden binnen de opleiding, waardoor het actieplan een uitstekend beginpunt vormt voor een positieve omslag. De commissie gaat ervan uit dat het positieve actieplan door het faculteitsbestuur en de opleiding nader wordt uitgewerkt en uitgevoerd. Verder formuleert de visitatiecommissie in het kader van het verbeterperspectief nog een aantal bijkomende suggesties. Doelstellingen - concreter invullen van de bachelorprofielen vanuit het besef dat dit een uitstroommoment voor de studenten kan betekenen of een omschakelpunt voor een andersoortige vervolgopleiding (master dan wel iets anders) Programma - het zoeken naar een oplossing voor het aanbod aan cyclische opleidingsonderdelen gezien de studieplanningsproblemen voor de studenten (o.a. in verband met het buitenlandverblijf) - vermijden van eurocentrisme binnen de toegeleverde opleidingsonderdelen en het bewaken van de aansluiting met het eigen programma
142 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
- afstemmen, waar mogelijk, van de inhoud van de toegeleverde opleidingsonderdelen op de vakspecifieke opleidingsonderdelen - verder uitbouwen van de minorzones binnen de opleidingen in overeenstemming met de interesses van de studenten, en met het oog op de aansluiting op de arbeidsmarkt, en het verbreden van de mogelijkheid tot interdisciplinair werken binnen de faculteit en universiteit - verder uitwerken van de moderne, hedendaagse benadering van de regio’s - ontwikkelen van een programma en/of cursus ter remediëring van de deficiënties van studenten bij de start van de opleiding (of gedurende het eerste jaar). - afstemming van de masterproef als aansluiting op de bachelorproef - nader uitwerken en uitvoeren door het faculteitsbestuur en de opleiding van het voorliggende actieplan voor Arabistiek/Islamkunde - ontwikkelen van een aparte minor Turkse taal en cultuur binnen het programma van de opleiding Arabistiek/Islamkunde in plaats van de verplichte opname van het Turks binnen het programma - aandacht voor de verdere implementatie van het onderwijsconcept ‘begeleide zelfstudie’ - herziening van het systeem ‘monitoraat’ Personeel - aandacht besteden aan de toenemende administratieve lasten van het academisch personeel - streven naar een bevorderingspolitiek waarbij de onderwijsprestaties en de wetenschappelijke output van het academisch personeel in gelijke mate worden meegewogen - het aanstellen van een coördinator ‘buitenlandse beurzen’ als aanspreekpunt voor de studenten - inzet native speakers ook voor Arabistiek/Islamkunde - aandacht besteden aan de man-vrouw verhouding op het ZAP-niveau Materiële voorzieningen - investeren in de uitbouw (materiaal en personeel) van de bibliotheek van elke opleiding via meer structurele middelen - toegang tot de bibliotheek van de Faculteit Theologie voor de studenten versoepelen Interne kwaliteitszorg - formaliseren en duidelijk omschrijven van de bevoegdheden en modus operandi van de verschillende commissies - operationeel maken van het centrale interne kwaliteitszorgsysteem - voeren en ontwikkelen van een actief alumnibeleid Ten slotte wil de commissie de opleidingen uitnodigen te reflecteren over mogelijke toekomstige ontwikkelingen, ook al betreft het een fase die buiten de taakstelling van de commissie valt. De omschakeling naar de BAMA-structuur zou doen verwachten dat Europa ook een duidelijke visie formuleert op de fase die volgt op het behalen van de mastergraad: de doctoraatsopleiding die in alle landen die reeds een BAMA-structuur kenden altijd een zeer belangrijk deel heeft uitgemaakt
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 143
van de graduate schools. Dit is tot op heden evenwel niet gebeurd. Desniettemin is het duidelijk dat een gedegen oordeel over de structuur van de BAMA-opleidingen slechts mogelijk wordt als ook de inhoud bekend is van de doctoraatsopleiding, waarin het einddoel van de wetenschappelijke opleiding, het voortbrengen van volledig zelfstandige wetenschappelijke onderzoekers bereikt wordt. Komt er ooit een doctoraatsopleiding naar Amerikaans model, met enige jaren course work, dan wordt de mogelijkheid geschapen eventuele eenzijdigheden van de voorgaande fasen te compenseren. Op dit ogenblik is de gedachtevorming over dit onderwerp nog nauwelijks van de grond gekomen, maar om op termijn op internationaal niveau te kunnen blijven participeren is het ontwikkelen van een visie op het vraagstuk van de doctoraatsfase een urgente opgave. Het is twijfelachtig of Europa internationaal zal kunnen blijven concurreren als er niet meer aandacht wordt geschonken aan wat men het “derdefase wetenschappelijk onderwijs” zou kunnen noemen. Ook voor een taak van meer urgente aard, de nadere invulling van de masters, is het van belang stil te staan bij mogelijke en wenselijke aanpassingen in de manier waarop de doctorstitel wordt behaald.
144 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
TABEL MET SCORES ONDERWERPEN EN FACETTEN In de hierna volgende tabel wordt het oordeel van de commissie op de zes onderwerpen en de onderliggende facetten uit het accreditatiekader weergegeven. Per facet wordt in de tabel aangegeven of de opleidingen hier volgens de commissie onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Bij deze beoordeling maakt de commissie gebruik van de indeling onvoldoende/voldoende. In het voorafgaande beschrijvend deel van het rapport over de opleidingen Taal- en Regiostudies is inzichtelijk gemaakt hoe de commissie op basis van de bijbehorende beoordelingscriteria tot een beoordeling per facet en vervolgens, op basis van een weging van de facetten, tot een beoordeling per onderwerp is gekomen. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses. Het is dan ook duidelijk dat de scores in onderstaande tabel gelezen en geïnterpreteerd moeten worden in samenhang met de oordelen die in de tekst worden gemaakt. Verklaring van de scores op de facetten (quaternaire schaal): E : Excellent : ‘best practice’, kan (internationaal) als voorbeeld dienen voor andere opleidingenen G : Goed : de kwaliteit stijgt uit boven de basiskwaliteit V : Voldoende : voldoet aan de basiseisen O : Onvoldoende : voldoet niet aan de minimumeisen Verklaring van de scores op de onderwerpen (binaire schaal): + : Voldoende : voldoet ten minste aan de minimumeisen voor basiskwaliteit; er is geen verdere schaalverdeling om verdere graden van excellentie aan te duiden. - : Onvoldoende : voldoet niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit.
Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven | 145
Opleidingen Taal- en Regiostudies K.U.Leuven Sinologie Onderwerp 1 : Doelstellingen van de opleidingen Facet 1.1 : Niveau en oriëntatie Facet 1.2.: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2 : Programma Facet 2.1.: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid Facet 2.3.: Samenhang van het programma Facet 2.4.: Studieomvang 1 Facet 2.5.: Studietijd Facet 2.6.: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7.: Beoordeling en toetsing Facet 2.8.: Eindverhandeling / Masterproef Facet 2.9.: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3 : Inzet van personeel Facet 3.1.: Kwaliteit personeel Facet 3.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid Facet 3.3.: Kwantiteit personeel Onderwerp 4 : Voorziening Facet 4.1.: Materiële voorziening Facet 4.2.: Studiebegeleiding Onderwerp 5 : Interne kwaliteitszorg Facet 5.1.: Evaluatie resultaten Facet 5.2.: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1.: Gerealiseerd niveau Facet 6.2.: Onderwijsrendement
Japanologie
+
+
Arabistiek Islamkunde +
Oude Nabije Oosten +
G G + G V
G G + G V
G V + V V
G G + V V
V OK V V
V OK V V
O OK V V
V OK V V
V V V + V G
V V V + V V
V V V + V V
V V V + V G
V + V V + V V V
V + V V + V V V
V + V V O O V
V + V V + V V V
+ G V
+ G V
+ V V
+ G V
Het facet ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’, indien de opleidingen voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten.
1
146 | Onderwijsvisitatie Oosterse Studies – Katholieke Universiteit Leuven
BIJLAGEN
| 147
148 |
Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie Boudewijn Walraven (voorzitter) PROF. DR. B.C.A. WALRAVEN (1947) studeerde Japanologie en Koreanistiek aan de Rijksuniversiteit te Leiden (1965-1973) en Koreaanse geschiedenis en culturele antropologie aan Seoul National University (1973-1975). Sinds 1976 doceert hij aan de Leidse Universiteit Koreaanse taal en cultuur, eerst als wetenschappelijk medewerker/universitair docent en vanaf 1994 als gewoon hoogleraar. Zijn publicaties betreffen ondermeer de Koreaanse religieuze praktijk, de Koreaanse cultuurgeschiedenis en de traditionele literatuur van Korea. Hij is voormalig President van de Association for Korean Studies in Europe (AKSE), lid van de North East Asia Council van de Association for Asian Studies en de International Advisory Council van de Korea Foundation, en redacteur van het Sungkyun Journal of East Asian Studies. Hij is als gasthoogleraar verbonden geweest aan Australian National University in Canberra en de École des Hautes Études en Sciences Sociales te Parijs en ontving in 2003 uit handen van de minister-president een onderscheiding van de regering van de Republiek Korea voor zijn bijdragen aan de kennis van de Koreaanse cultuur in de wereld. Barend ter Haar Prof. Dr. Barend J. ter Haar (1958) studeerde Talen en Culturen van China te Leiden (19761984), Shenyang (1979-1980), Osaka en Fukuoka (1982-1984). Doctoraat Leiden (1990). Diverse aanstellingen te Leiden, waaronder een KNAW fellowship (1991-1994). Hoogleraar Sociale en eocnomische geschiedenis van China te Heidelberg (1994-2000). Hoogleraar Chinese Geschiedenis (2000-heden) te Leiden. Lid van het bestuur van het IIAS te Leiden (2001-heden) en Wetenschappelijk Directeur van de Researchschool for Asian, African and Amerindian Studies CNWS te Leiden (2004heden). Co-editor van sinologische tijdschrift T’oung Pao. Publiceerde artikelen en boeken op het gebied van Chinese religie en religieuze vervolging, etnische minderheden, ritueel en mythologie der Triaden, en geweld. Recent verscheen bij Brill in Leiden zijn Telling Stories: Witchcraft and Scapegoating in Traditional China (Leiden: Brill, 2006). Op dit moment werkt hij aan een boek over een opmerkelijke leken-boeddhistische traditie vanaf de zestiende eeuw, die zich onder meer onderscheidt door een verbod op het vereren van voorouders en het verwerpen van allerlei ander rituele praktijken. Wilfred Van Soldt Prof. Dr.W.H.VAN SOLDT studeerde van 1971 tot 1977 SemitischeTalen aan de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit. Na het doctoraalexamen studeerde en werkte hij van 1978 tot 1980 in Chicago. Vanaf 1983 is hij verbonden aan de opleiding Assyriologie van de Universiteit Leiden, als resp. onderzoeker, universitair docent en sinds 2003 als hoogleraar. Hij werkte als gastonderzoeker aan de University of Chicago
Bijlagen: Personalia van de leden van de visitatiecommissie Oosterse studies | 149
(1989) en als vervanger van de hoogleraar Assyriologie te Heidelberg (1999-2000). Zijn onderzoek beslaat onder meer de Oud-Babylonische periode (tekst edities 1990 en 1993), de Mesopotamische astronomie (tekst editie 1995), het Midden-Babylonisch en het perifere Akkadisch, in het bijzonder van de stad Ugarit (monografieën 1991 en 2005). Over het laatste gaat zijn dissertatie Studies in the Akkadian Texts of Ugarit (promotie Leiden 1986). Als bestuurder is hij o.a. voorzitter van het instituut Talen en Culturen van Midden-Oosten, voorzitter van het onderzoeksinstituut Centre for Non-Western Studies en secretaris van de International Association for Assyriology. Verder is hij hoofdredacteur Ancient Near East van het Handbook of Oriental Studies en lid van de redactieraad van het tijdschrift Ugarit-Forschungen. Manfred Woidich PROF. DR. M. WOIDICH (1943) studeerde Semitische Talen, Assyriologie en Turks aan de LudwigMaximilians-Universität München en behaalde daar in 1969 het doctoraat met een proefschrift op het terrein van de Arabische dialectologie. Hij bracht vele jaren in Egypte door en was van 1972 tot 1975 als docent Arabisch verbonden aan de Fakultät für Angewandte Sprachwissenschaft in Germersheim/ Universität Mainz. Sinds 1983 is hij benoemd als hoogleraar Arabisch aan de Universiteit van Amsterdam. Hij werkt vooral op het terrein van de Arabische dialectologie, in het bijzonder de dialectgeografie, de historische taalkunde van het Egyptisch-Arabisch en de syntaxis van het Caïreens, maar houdt zich ook met andere aspecten van de Arabische taalkunde bezig zoals met sociolinguïstiek en Modern Standaard Arabisch. Tevens is hij auteur van een aantal leerboeken Arabisch. Belangrijke nieuwere publicaties zijn (samen met Peter Behnstedt) “Einführung in die arabische Dialektgeographie” (Leiden: Brill 2005) en “Das Kairenische. Eine Grammatik” (Wiesbaden: Harrassowitz 2006). Hij was gastdocent aan onder andere het SOAS te London, het INALCO te Parijs, aan de Universiteit van Bern en de Universiteit van Cádiz. Jean-Marie Verpoorten DR.J.M.VERPOORTEN (1938) studeerde aan de Universiteiten van Luik (klassieke filologie),Parijs (sanskriet) en Leuven/Louvain (filosophie). In 1974 promoveerde hij tot doctor in de indologie aan de Universiteit Luik Gedurende dertig jaren was hij leraar Grieks en Latijn in het secondair onderwijs en tegelijkertijd publiceerde hij twee boeken : het eerste over de syntaxis van de taal van de Veda’s ; het andere over eën van de oud-indische filosofische systemen : de Mîmâmsâ (Mimamsa Literature, Harrassowitz 1987). Hij was eën van de organisatoren van het Lamotte Symposium (1986) gepatroneerd door de Universiteiten van Louvain en Luik. Nu is hij verbonden aan de oostersee afdeling van Universiteit Luik voor de cursus van « grondige vragen van Boeddhisme ». Zijn onderzoek over karman, wedergeboorte en transmigratie in het Boeddhisme zal binnenkort uitgegeven worden in de verzameling van de Oosterse Instituut van deUniversiteit Leuven. Een vertaling van hoofdstuk 6 ( beschrijving van de perceptie) uit de Prakaranapancikâ van Sâlikanâtha ( doctor van mîmâmsâ, 750-820) is bijna afgewerkt. Daarnaast bracht hij talrijke artikels en verslagen op zijn naam.
150 | Bijlagen: Personalia van de leden van de visitatiecommissie Oosterse studies
Peter Van Petegem Prof. dr. PeterVan Petegem is als hoogleraar onderwijskunde werkzaam aan het Instituut voor Onderwijsen Informatiewetenschappen (IOIW) van de Universiteit Antwerpen. Momenteel is hij voorzitter van het Instituut. Hij heeft een onderwijsopdracht in de masteropleiding opleidings- en onderwijswetenschappen, de ma-na-ma Onderwijsmanagement en de academische initiële lerarenopleiding. Tevens is hij deeltijds docent aan het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen (Brussel). Hij is doctor in de pedagogische wetenschappen en promoveerde met een doctoraat over de zelfevaluatie van scholen, geïnspireerd op het effectieve-scholenonderzoek. Dit leidde onder meer tot een praktisch bruikbaar instrument voor zelfevaluatie van scholen. Met zijn doctoraat verkreeg hij de Tweejaarlijkse Prijs van de Onderzoeksraad van de Universiteit Antwerpen. Hij leidt de onderzoeksgroep EduBROn ( www.edubron.be ) aan de Universiteit Antwerpen. Zijn onderzoeksinteresse gaat uit naar het onderwijsindicatorenonderzoek, kwaliteitszorg in het bijzonder de meta-evaluatie en de relatie tussen interne kwaliteitszorg en externe kwaliteitsbewaking, beleidsvoerend vermogen van scholen, evaluatieonderzoek en onderwijsbeleid. Hij publiceert over deze thema’s in binnen- en buitenland. Hij was actief in eerdere visitatiecommissies van de VLIR en VSNU. Tevens participeerde hij aan accreditaties en onderzoeksevaluaties in het buitenland. Matthias Groenweghe M. Groenweghe (1981) Studeerde Arabistiek en Islamkunde aan de KUL en studeert momenteel Oude en Nabije Oosten aan dezelfde instelling. Hij was in 2001-2002 preses van Eoos (Kring voor Oosterse en Slavische Studies) samen met Tobias Desmet.Tijdens zijn studie heeft zich voornamelijk als studentenvertegenwoordiger beziggehouden met onderwijs – en bestuurszaken. Zo was hij verschillende jaren lid van de POC Oosterse Studies en van de Faculteitsraad Letteren. In 2005-2006 was hij lid van het bestuur van deze Faculteit. Joëlle Pletinckx (secretaris) Joëlle Pletinckx behaalde in 1988 het diploma van Licentiaat in de Psychologische en Pedagogische Wetenschappen, specialisatie Pedagogiek en het diploma Geaggregeerde voor het Hoger Secundair Onderwijs voor hetzelfde expertisedomein aan de Universiteit Gent. Aansluitend koos zij voor een opleiding in de Criminologische Wetenschappen aan de Universiteit Gent en een voortgezette opleiding in Bedrijfsbeleid aan de Vlaamse Economische Hogeschool te Brussel. In 2002 volgde zij een opleiding Projectmanagement aan de Vlerick Management School Gent-Leuven. In 1990 was zij als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de Faculteit Psychologische en Pedagogische Wetenschappen, sectie pedagogiek aan de Universiteit Gent. Van 1991 tot 2005 is zij als universitair docent werkzaam geweest aan de Universiteit Maastricht, Nederland, waar zij vanaf 1995 voor de Faculteit Rechtsgeleerdheid verantwoordelijk was voor de ontwikkeling van het interne kwaliteitszorgsysteem en de innovatieprojecten binnen het probleem gestuurde juridische onderwijssysteem. Sinds 2005 is zij werkzaam als coördinator Onderwijsbeleid voor de Vlaamse Interuniversitaire Raad te Brussel.
Bijlagen: Personalia van de leden van de visitatiecommissie Oosterse studies | 151
Bijlage 2: Bezoekschema’s Visitatie Oosterse studies Universiteit Gent 23-25 november 2005
woensdag 23 november 2005 15u00 – 19u00 19u00 20u00
intern beraad visitatiecommissie informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden avondmaaltijd visitatiecommissie
donderdag 24 november 2005 8u45u - 9u30 9u30 - 10u15 10u15 – 10u30 10u30 – 11u15 11u15 – 12u00 12u00 – 13u00 13u00 – 13u45 13u45 – 14u30 14u30 - 15u15 15u15 – 15u30 15u30 - 16u30 16u30 - 17u30
bestuur van de faculteit (decaan, vice-decaan, facultair secretaris), facultair coördinator (ba en lic) opleidingsverantwoordelijken, de opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg (ba en lic) pauze studenten betrokken bij onderwijskundig overleg (ba en lic) leden van het academisch personeel betrokken bij onderwijskundig overleg (ba en lic) middagmaal studenten bachelor studenten licenties assisterend academisch personeel pauze zelfstandig academisch personeel bachelor (inclusief vertegenwoordigers van toegeleverde cursussen) zelfstandig academisch personeel licenties (inclusief vertegenwoordigers van toegeleverde cursussen)
152 | Bijlagen: Bezoekschema’s visitaties Oosterse studies
17u30 - 18u15 18u15 - 19u00 19u00 20u00
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven gesprek met afgestudeerden van de opleiding informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden avondmaaltijd visitatiecommissie
vrijdag 25 november 2005 09u00 – 11u00 11u00 – 12u00 12u00 - 12u30 12u30 - 13u15 13u15 – 14u00 14u00 - 17u00 17u00 17u30
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek computerlokalen e.d. gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie middagmaal gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken (ba en lic) intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering mondelinge rapportering afsluitend drankje – receptie
Bijlagen: Bezoekschema’s visitaties Oosterse studies | 153
Visitatie Oosterse studies Katholieke Universiteit Leuven 13-16 december 2005
dinsdag 13 december 2005 15u00 - 18u30 18u30
intern beraad visitatiecommissie informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur en
19u30
opleidingsafgevaardigden avondmaaltijd visitatiecommissie
woensdag 14 december 2005 8u30 - 9u15 9u15 - 10u15 10u15 – 10u30
bestuur van de faculteit (decaan, vice-decaan, facultair secretaris), facultair coördinator (ba en lic) opleidingsverantwoordelijken, de opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg (ba en lic) pauze
Japanologie & Sinologie
10u30 – 11u15 11u15 – 12u00 12u00 – 13u00 13u00 – 13u45 13u45 – 14u30 14u30 - 15u30 15u30 – 15u45 15u45 - 16u45 16u45 - 17u45 17u45 - 18u45 19u
studenten betrokken bij onderwijskundig overleg (ba en lic) leden van het academisch personeel betrokken bij onderwijskundig overleg (ba en lic) middagmaal studenten bachelor Sinologie en Japanologie studenten licenties Sinologie en Japanologie assisterend academisch personeel Sinologie & Japanologie pauze zelfstandig academisch personeel bachelor Sinologie / Japanologie (inclusief vertegenwoordigers van toegeleverde cursussen) zelfstandig academisch personeel licenties Sinologie / Japanologie (inclusief vertegenwoordigers van toegeleverde cursussen) nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven avondmaaltijd visitatiecommissie
154 | Bijlagen: Bezoekschema’s visitaties Oosterse studies
donderdag 15 december 2005
Oude Nabije Oosten & Arabistiek en Islamkunde
9u – 9u45 9u45 – 10u30 10u30 – 10u45 10u45 – 11u30 11u30 – 12u15 12u15 – 13u15 13u15 – 14u15 14u15 – 15u15 15u15 – 15u30 16u30 – 17u30 17u30 – 18u30 18u30 - 19u30 19u30 20u30
studenten betrokken bij onderwijskundig overleg (ba en lic) leden van het academisch personeel betrokken bij onderwijskundig overleg (ba en lic) pauze studenten bachelor Oude Nabije Oosten & Arabistiek en Islamkunde studenten licenties Oude Nabije Oosten & Arabistiek en Islamkunde middagmaal assisterend academisch personeel Oude Nabije Oosten & Arabistiek en Islamkunde zelfstandig academisch personeel bachelor Oude Nabije Oosten & Arabistiek en Islamkunde (inclusief vertegenwoordigers van toegeleverde cursussen) pauze zelfstandig academisch personeel licenties Oude Nabije Oosten & Arabistiek en Islamkunde (inclusief vertegenwoordigers van toegeleverde cursussen) nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven van toepassing voor alle opleidingen gesprek met afgestudeerden van de opleiding Oude Nabije Oosten & Arabistiek en Islamkunde, Sinologie en Japanologie informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden avondmaaltijd visitatiecommissie
vrijdag 16 december 2005 9u – 11u 11u – 12u 12u - 12u30 12u30 - 13u30 13u30 – 14u15 14u15 - 17u 17u
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek computerlokalen e.d. gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie middagmaal gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken (ba en lic) intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering mondelinge rapportering
Bijlagen: Bezoekschema’s visitaties Oosterse studies | 155
Bijlage 3 Lijst van gebruikte afkortingen AAP Assisterend Academisch Personeel ABAP Assiterend Bijzonder Academisch Personeel ATP Administratief en Technisch Personeel AP Academisch Personeel BAP Bijzonder Academisch Personeel DUO/ICTO Dienst Universitair Onderwijs / Informatie en FWO ICT ILT KCO K.U.Leuven NVAO NVIC POC ONO SES SID-in UGent ZAP
CommunicatieTechnologie in het Onderwijs Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Informatie en Communicatie Technologie Instituut voor Levende Talen KwaliteitsCel Onderwijs Katholieke Universiteit Leuven Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie Nederlands-Vlaams Instituut te Caïro Permanente Onderwijs Commissie het Oude Nabije Oosten Semesterexamensysteem Studieinformatiedagen Universiteit Gent Zelfstandig Academisch Personeel
156 | Bijlagen: lijst van gebruikte afkortingen