De onderstaande teksten zijn gekopieerd van de site http://www.rivm.nl ofwel de site van het Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu. De dikgedrukte ‘koppen’ geven de verschillende pagina’s van de site weer. De eigenaar van deze site neemt geen enkele verantwoording voor de juistheid van deze informatie noch voor de gevolgen van het eventueel opvolgen van adviezen uit deze informatie. Het artikel is uitsluitend opgenomen ter informatie van de website bezoekers. Rijksvaccinatieprogramma Het programma De twaalf infectieziekten waartegen wordt ingeënt waren vroeger belangrijke doodsoorzaken bij kinderen. Dankzij vaccinatie komen deze infectieziekten in Nederland niet of nauwelijks meer voor. De Nederlandse overheid is van mening dat vaccinatie het beste en betrouwbaarste middel is om kinderen te beschermen tegen de gevolgen van deze infectieziekten. Daarom heeft ze in 1957 het Rijksvaccinatieprogramma ingesteld. Binnen het programma krijgen kinderen prikken tegen een 12 infectieziekten. Kinderen worden ingeënt op de leeftijd van 0 tot 14 maanden en als ze 4 en 9 jaar oud zijn. Meisjes worden daarnaast ingeënt in het jaar dat ze 13 jaar worden. Geen kosten voor ouders Ouders hoeven niets te betalen voor vaccinaties in het Rijksvaccinatieprogramma. De kosten worden betaald uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Voorwaarde is dat het consultatiebureau of de GGD de vaccinaties uitvoert met de officiële vaccins in een bepaald vaccinatieschema. Er is geen andere voorwaarde. Zo is een lidmaatschap van een thuiszorgorganisatie niet nodig. Rijksvaccinatieprogramma Inenten beschermt Inenten is belangrijk voor de gezondheid van kinderen. Door kinderen in te enten zijn ze beschermd tegen twaalf ernstige infectieziekten. Kinderen kunnen heel erg ziek worden of zelfs overlijden door deze infectieziekten. Maar niet elk kind wordt altijd ernstig ziek. Maar dat weet men nooit zeker. Daarom is het verstandig om kinderen te laten inenten. De meeste ouders doen dat ook. In Nederland is 95% van alle kinderen ingeënt. Voor optimale bescherming is het belangrijk dat het hele programma wordt afgemaakt. Optimale bescherming Het vaccinatieschema is ontworpen om kinderen optimaal te beschermen. Het schema is gebaseerd op de tijd die tussen de vaccinaties moet zitten. Kortere tussenperiodes kunnen de bescherming nadelig beïnvloeden. Het is belangrijk dat kinderen het vaccinatieschema volledig doorlopen in de aangegeven volgorde. Ouders kunnen daaraan meewerken door zo veel mogelijk gehoor te geven aan de oproepen. Maar soms lukt dat om de een of andere reden niet. Meer informatie hierover staat onder 'Niet op tijd?' Vaccineren in plaats van behandelen Vaccinatie is een zeer effectieve manier om infectieziekten te voorkomen. De ziekten waartegen ingeënt wordt, zijn moeilijk of niet te behandelen. Medicijnen kunnen hoogstens de symptomen helpen verlichten bij het doormaken van de ziekte. Andere manieren dan vaccineren geven een te beperkte bescherming en werken maar korte tijd.
Met uitzondering van kinkhoest zijn de meeste mensen na het doorlopen van het volledige programma minstens tot hun twintigste jaar voldoende beschermd. Maar als de ziekten na vaccinatie toch optreden, verlopen ze minder ernstig.
Vaccinatie is niet verplicht Vaccinatie is belangrijk voor de gezondheid van kinderen. De meeste ouders doen dat dan ook. Meer dan 95% van de ouders laat hun kind inenten. Deelname aan het
Rijksvaccinatieprogramma is niet verplicht. Rijksvaccinatieprogramma Waarom inenten? In Nederland is 95% van de kinderen ingeënt. We noemen dat de vaccinatiegraad. Een hoog percentage is belangrijk om de infectieziekten buiten de deur te houden. Als er namelijk veel ongevaccineerde kinderen en volwassenen zijn, kunnen ronddwalende ziektekiemen vatbare mensen besmetten. Als meer dan 90 procent van de kinderen en volwassenen is ingeënt wordt de mogelijke verspreiding door die overige 10 procent geneutraliseerd door de 90 procent eromheen. Dat effect heet groepsimmuniteit. Vergeten leed Ziekten als difterie, kinkhoest, tetanus, polio, bof en mazelen komen in Nederland nog maar zelden voor. Daardoor vergeten we bijna dat ze vroeger veel leed veroorzaakten. Die tijd is gelukkig voorbij maar nog steeds is het belangrijk dat bijna alle kinderen worden ingeënt. Vóór de Tweede Wereldoorlog eisten besmettelijke ziekten als difterie, kinkhoest, tetanus (‘kaakklem’), polio (‘kinderverlamming’) en mazelen in ons land talrijke slachtoffers. Tussen 1900 en 1950 kregen gemiddeld 3.000 mensen per jaar difterie. Na invoering van de vaccinatie tegen difterie in de jaren vijftig daalde dat aantal snel tot vrijwel nul. Polio kwam na de introductie van het vaccin nog in kleine epidemieën voor onder niet-gevaccineerde kinderen en jongeren. Hetzelfde geldt voor mazelen en rodehond. In landen waar niet of onvoldoende wordt gevaccineerd, blijven infectieziekten veel slachtoffers eisen. Zo sterven wereldwijd elk jaar tussen de 300.000 en 400.000 kinderen aan mazelen. Vaccinatie geeft een goede en veilige bescherming tegen deze infectieziekten. Epidemieën Wat er kan gebeuren als vaccinatie achterwege blijft, valt op te maken uit een ervaring in Zweden. Daar stopte in 1979 de vaccinatie tegen kinkhoest. Dat ging drie jaar goed, maar daarna steeg het aantal kinkhoestgevallen explosief. In 1983 en 1985 braken zelfs epidemieën uit. Het aantal kinkhoestgevallen bij kinderen onder de 6 jaar nam toe van 700 gevallen per 100.000 kinderen in 1981 tot 3.200 gevallen per 100.000 kinderen in 1985. In Nederland kwam in 1999/2000 een mazelenepidemie voor. Van de mensen die besmet raakten, had 94 procent zich niet tegen deze ziekte laten vaccineren. De epidemie kostte aan drie kinderen het leven. In 2004/2005 heerste in Nederland rodehond onder mensen die niet tegen de ziekte waren gevaccineerd. Minstens 387 mensen kregen de ziekte. Hieronder bevonden zich 32 zwangere vrouwen. Inenten blijft dus noodzakelijk om deze ernstige ziekten te bestrijden. Pokkenvrij Ook al lijken sommige ziekten uit Nederland verdwenen, dat zijn ze vaak niet helemaal. Ziekten kunnen ook weer opduiken via mensen die terugkomen van reizen naar landen waar deze ziekten nog volop heersen. Alleen als een infectieziekte wereldwijd is uitgeroeid, vervalt de noodzaak van vaccinatie. Dat is het geval met pokken. Die ziekte heeft eeuwenlang grote epidemieën veroorzaakt waarbij miljoenen mensen zijn overleden. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft in 1980
de wereld pokkenvrij verklaard. Sindsdien wordt tegen deze ziekte niet meer ingeënt. Datzelfde hoopt de WHO in 2013 te bereiken met polio. Niet tegen alle infectieziekten kan worden ingeënt. Helaas zijn er veel meer infectieziekten dan waartegen gevaccineerd kan worden. Tegen ziekten als aids en malaria zijn, ondanks vele pogingen, tot nu toe geen effectieve en veilige vaccins ontwikkeld. Rijksvaccinatieprogramma Vaccinatiegraad De vaccinatiegraad, het aantal gevaccineerde kinderen, is in de meeste Nederlandse gemeenten hoger dan 95 procent. Lagere percentages zijn voornamelijk te vinden in gemeenten met grote groepen die om religieuze redenen of een bepaalde levensovertuiging vaccineren afwijzen. Ook in gemeenten waar veel mensen wonen die kritisch staan tegenover vaccinatieprogramma’s, kan het vaccinatiepercentage lager dan 95 procent zijn. Als meer dan 90 procent van de kinderen en volwassenen is ingeënt wordt de mogelijke verspreiding door die overige 10 procent geneutraliseerd door de 90 procent eromheen. Dat effect heet groepsimmuniteit. Rijksvaccinatieprogramma Na de geboorte De antistoffen van de moeder die het kind wel meekrijgt, zijn 2 tot 3 maanden na de geboorte uitgewerkt. Daarom krijgen kinderen hun eerste prik al op een leeftijd van 2 maanden. Kinderen die te vroeg geboren zijn, missen een deel van de afweer, omdat die vooral aan het eind van de zwangerschap wordt opgebouwd. Vroeg beginnen met vaccineren is dan ook zeker bij te vroeg geboren kinderen belangrijk. Antistoffen van de moeder Tijdens de zwangerschap zorgt de moeder voor antistoffen die het kind beschermen tegen een beperkt aantal ziekten. Ieder pasgeboren kind krijgt van de moeder dan ook antistoffen tegen infecties mee. Maar een moeder heeft niet altijd alle ziekten zelf doorgemaakt. Voor die ziekten heeft ze dus geen antistoffen ontwikkeld die ze aan haar kind kan doorgeven. De bescherming via de moeder houdt na de geboorte twee tot drie maanden aan. Daarna zijn kinderen dus niet meer beschermd door de antistoffen van de moeder. Borstvoeding bevat ook afweerstoffen met een beschermend effect. Dat is één van de redenen waarom borstvoeding goed is voor een kind. Vaccinatie blijft wel nodig omdat het effect van borstvoeding niet voldoende is. De antistoffen bieden geen bescherming tegen alle infectieziekten. Sommige antistoffen gaan ook niet over van moeder op kind. Niet te jong Vaccins worden zo gemaakt dat zij ook bij jonge kinderen werkzaam zijn. We weten dat het immuunsysteem van pasgeborenen (al ver voor de geboorte) heel goed in staat is om op veel, maar niet alle, ziektekiemen te reageren en ook immuniteit op te bouwen. Ook is bekend dat vaccineren op zo’n jonge leeftijd niet schadelijk is voor (de ontwikkeling van) het kind. Voor een aantal ziekten geldt dat deze juist bij heel jonge kinderen voor veel problemen zorgen. De antistoffen die het kind vóór de geboorte van de moeder heeft meegekregen, beschermen dan niet of onvoldoende (lang). Het is dan van belang dat kinderen immuniteit hebben opgebouwd vóór de meest kwetsbare periode door zo snel mogelijk te vaccineren. Vooral in de laatste maanden van de zwangerschap krijgt het ongeboren kind veel antistoffen van de moeder. Die bescherming is echter beperkt en van korte duur. Beperkt, omdat niet alle afweerstoffen van de moeder het kind kunnen bereiken en, als zij het kind wel bereiken, niet altijd optimale bescherming bieden. Van korte duur, omdat na twee tot drie maanden de beschermende
werking is verdwenen. Door kinderen te vaccineren als zij rond de twee maanden oud zijn, worden zij beschermd voordat de natuurlijke bescherming is verdwenen. Het immuunsysteem van een gezond kind is bij de geboorte wel ver ontwikkeld, maar nog niet volgroeid. Dat is pas rond de tweede verjaardag het geval. Tot die leeftijd kunnen kinderen op sommige ziektekiemen onvoldoende of helemaal niet reageren, zoals de Hib-bacterie, de pneumokok en de meningokok. Dat heeft te maken met de opbouw van de ziektekiem. De vaccins zijn echter zo samengesteld, dat het immuunsysteem van jonge kinderen wel wordt geprikkeld om antistoffen te maken. Kant-en-klare antistoffen Soms is het nodig het afweersysteem een handje te helpen door kant-en-klare antistoffen zogenoemde immunoglobulinen, toe te dienen. Dat gebeurt bijvoorbeeld als de kans groot is dat het kind nog onvoldoende tegen een besmetting is beschermd. Baby’s van moeders die drager zijn van het hepatitis B-virus, krijgen daarom na de geboorte immunoglobulinen toegediend. Deze antistoffen zijn geen vervanging van de vaccinatie, maar een aanvulling daarop. Immunoglobulinen werken kort. Antistoffen en afweercellen Vaccineren helpt het immuunsysteem van een kind. Het zorgt ervoor dat het lichaam op gecontroleerde wijze antistoffen en afweercellen aanmaakt tegen de ziekmakers. Het lichaam doet dat ook als een kind de echte ziekte krijgt, maar de risico´s zijn dan veel groter. Bij zo’n natuurlijk opgelopen besmetting is het afwachten hoe ernstig de infectie is en welke gevolgen die zal hebben. Kinkhoest bijvoorbeeld, is voor kinderen een uitputtingsslag en sommige kinderen overleven de ziekte niet. Te vroeg geboren Kinderen die te vroeg zijn geboren hebben veel baat bij tijdig vaccineren. Vroeger dachten we dat het goed was om bij een te vroeg geboren kind later met inenten te starten. Nu weten we dat het juist bij deze extra kwetsbare kinderen belangrijk is om op tijd te vaccineren. In de laatste maanden van de zwangerschap krijgen ongeboren kinderen veel afweerstoffen van de moeder, zodat ze al vóór de geboorte tijdelijk tegen enkele infectieziekten zijn beschermd. Te vroeg geboren kinderen missen dit ‘cadeautje’ van hun moeder. Ze zijn daardoor nog veel vatbaarder voor ziekten dan kinderen die op tijd zijn geboren. Het is daarom verstandig om vaccinaties bij te vroeg geboren kinderen niet uit te stellen, maar op de normale kalenderleeftijd uit te voeren. Eerder beginnen Soms is het nodig eerder te beginnen met vaccineren. Bijvoorbeeld als een zuigeling op reis gaat naar gebieden waar één of meer van de DKTP-ziekten heersen. Dat geldt ook voor een aantal andere vaccinaties uit het schema. Bij de BMR-vaccinatie is het mogelijk om eerder te beginnen, namelijk vanaf een leeftijd van 6 maanden. Eerder kan de BMR-vaccinatie niet gegeven worden omdat de antistoffen die het kind van de moeder heeft meegekregen nog bestaan. Deze breken het vaccin af en maken de werking ongedaan. Als de vaccinatie voor een leeftijd van 12 maanden gegeven wordt, moet de BMR herhaald worden op de leeftijd van 14-15 maanden. Rijksvaccinatieprogramma Tegengeluiden Een aantal groepen in de samenleving staat kritisch tegenover deelname aan vaccinatieprogramma’s. Strenggelovige mensen hebben soms religieuze bezwaren. Voorstanders van de natuurgeneeskunde en de homeopathie vinden dat vaccinatie onnatuurlijk is en dat het afweersysteem van het lichaam zelf zijn werk moet doen. De derde groep is die van verontruste ouders. Zij vinden dat er te weinig aandacht is voor de keerzijde van vaccinaties.
Bezwaren vanuit de antroposofie en homeopathie In de antroposofie vindt men dat het doormaken van kinderziekten een zinvolle betekenis heeft in de ontwikkeling van het kind. Antroposofen wijzen vaccinatie overigens niet in alle gevallen af. Ze maken verschil tussen ‘gevaarlijke’ ziekten (difterie, kinkhoest, tetanus, polio en rodehond) en ‘minder gevaarlijke’ ziekten (bof, mazelen en Hib-ziekten). Zij adviseren wel te vaccineren tegen gevaarlijke ziekten en niet tegen de andere ziekten. Aanhangers van de homeopathie geven geen eenduidige vaccinatieadviezen. Een advies kan zijn: een kind niet vaccineren en homeopathische middelen geven. Een advies kan ook zijn: een kind wel vaccineren en daarbij ook homeopathische en alternatieve middelen geven. Soms wordt een alternatief vaccinatieschema geadviseerd waarin een aantal vaccinaties niet is opgenomen en een aantal wel. Maar met een alternatief schema is de bescherming van kinderen tegen de zieken waartegen ingeënt wordt minder goed dan met de vaccinaties volgens het Rijksvaccinatieprogramma. Bezwaren vanuit godsdienstige overtuiging Gewetensbezwaren tegen vaccinatie komen vooral voor onder leden van protestants-christelijke groeperingen. Zij wijzen vaccinatie af omdat zij dat strijdig vinden met hun geloof in Gods voorzienigheid. Overigens is sinds eind jaren zeventig de afwijzing ook vanuit vele orthodox protestants-christelijke kerken niet meer absoluut. Op de Zeeuwse eilanden, delen van Zuid-Holland en Utrecht, op de Noord-Veluwe en in de kop van Overijssel wonen veel mensen die om religieuze redenen vaccinatie afwijzen. Zij hebben hun maatschappelijke- en sociale contacten vaak vooral binnen de eigen kring en binnen die kring zijn slechts weinigen gevaccineerd. Dat is ongunstig als bijvoorbeeld een poliovirus binnenkomt. In een omgeving waar weinig mensen gevaccineerd zijn, kan gemakkelijker een epidemie ontstaan dan in een omgeving waar de vaccinatiegraad hoog is. Een voorbeeld is de polio-epidemie van 1992. De mensen die toen getroffen zijn, waren allemaal niet of onvolledig gevaccineerd tegen deze ziekte. Kritische en verontruste ouders De laatste jaren is onder ouders de weerstand tegen vaccinaties gegroeid. In 1994 is de Nederlandse Vereniging Kritisch Prikken (NVKP) opgericht door verontruste en kritische ouders. De vereniging vindt dat er te veel en op te jonge leeftijd wordt gevaccineerd en dat de voorlichting over risico's van ziekten en risico's van vaccinaties beter kan. Weer oproepen op latere leeftijd Ook als ouders hebben aangegeven dat ze bezwaren hebben tegen vaccinaties, ontvangen de kinderen altijd een oproep voor de vaccinaties voor de volgende fase. Als ouders in de babytijd aangeven dat ze bezwaren hebben tegen vaccinatie, komt er weer een oproep als het kind 4 jaar is. Als de bezwaren geuit zijn tijdens de kleuterjaren, komt er weer een oproep als het kind 9 jaar is. Dit wordt gedaan omdat het mogelijk is dat ouders in de loop der tijd van gedachten veranderen over vaccinatie of dat bepaalde medische redenen, die de vaccinatie in de weg stonden, zijn veranderd. Rijksvaccinatieprogramma De ziekten De ziekten waartegen het Rijksvaccinatieprogramma beschermt, vormden vroeger een groot probleem voor de volksgezondheid. Na het invoeren van het programma zijn veel van die ziekten helemaal of bijna helemaal verdwenen. Daardoor zouden we bijna vergeten hoe ernstig ze zijn en hoeveel leed vaccinatie voorkomt. Tegen onderstaande ziekten is inenting opgenomen in het Rijksvaccinatieprogramma. ‐
Baarmoederhalskanker
‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐
Bof Difterie Hib-ziekten Hepatitis B Kinkhoest Mazelen Meningokokken C Pneumokokken Poliomeylitis Rode hond Tetanus Baarmoederhalskanker
Baarmoederhalskanker Baarmoederhalskanker is een vorm van kanker die relatief vaak voorkomt onder vrouwen. Deze vorm van kanker wordt veroorzaakt door een infectie van het humaan papillomavirus (HPV). Het grootste deel van de vrouwen loopt het virus gedurende haar leven op, maar niet bij al deze vrouwen leidt het tot kanker. Bof Bof is een ziekte van de speekselklieren die 4 tot 10 op de 1000 keer kan leiden tot hersenontsteking. De ziekte kan, al komt dit zelden voor, ook zorgen voor ontsteking van de alvleesklier, eenzijdige doofheid of reuma. Vroeger belandden elk jaar 300 tot 800 kinderen en volwassenen in het ziekenhuis met hersenvliesontsteking veroorzaakt door de bof. Daarom is in 1987 de vaccinatie tegen de bof opgenomen in het Rijksvaccinatieprogramma. Deze geeft bij meer dan 95% van de ingeënte mensen persoonlijke bescherming. Nu komt de ziekte bijna niet meer voor. Difterie Difterie is een ernstige keelontsteking. De ziekte kan verstikkingsgevaar veroorzaken en het hart en het zenuwstelsel aantasten. Tot na de Tweede Wereldoorlog kregen elk jaar gemiddeld 3.000 mensen difterie, met uitschieters tot enkele tienduizenden patiënten in beide wereldoorlogen. 5 tot 10% van de patiënten ging dood, bij de rest duurde het herstel lang en er was soms blijvende schade. Sinds de start van de grootschalige vaccinatie in de jaren vijftig is de ziekte bijna verdwenen. De difterievaccinatie zit sinds 1957 in het Rijksvaccinatieprogramma. Als iemand volledig gevaccineerd is (zes prikken) is hij of zij ongeveer tien jaar beschermd. Voor extra bescherming, bijvoorbeeld vanwege een verre reis, is het verstandig een herhalingsvaccinatie te halen. Hib-ziekten Voordat de Hib-vaccinatie in het RVP kwam, werd ongeveer 25% van alle gevallen van bacteriële hersenvliesontsteking veroorzaakt door de Hib-bacterie. In Nederland werden elk jaar zo’n 700 kinderen onder de 5 jaar ernstig ziek door een Hib-infectie. Ongeveer de helft van hen kreeg een hersenvliesontsteking. Tegenwoordig zijn er nog maar enkele tientallen gevallen van Hib-infectie. Hib-ziekten kunnen zeer ernstige ziekten als hersenvliesontsteking, bloedvergiftiging en strotklepontsteking zijn. Patiënten kunnen ook overlijden. Hepatitis B
Hepatitis B is een acute of chronische leverontsteking die kan leiden tot leverfalen en leverkanker. Alle kinderen die geboren zijn op of na 1 augustus 2011 krijgen bescherming tegen hepatitis B aangeboden. Sinds 2003 is de vaccinatie tegen hepatitis B al onderdeel van het RVP voor bepaalde kinderen die een grotere kans hebben de ziekte te krijgen. Dat zijn kinderen van moeders die het hepatitis B-virus bij zich dragen (draagsters) en kinderen van wie één van de ouders uit een land komt waar hepatitis B veel voorkomt. Ook kinderen met het syndroom van Down hebben een grotere kans hepatitis B te krijgen. Als zij geboren worden op of na 1 januari 2008 krijgen zij hun hepatitis B-vaccinatie via het RVP. De inentingen beschermen meer dan 25 jaar tegen hepatitis B. Kinkhoest Kinkhoest wordt veroorzaakt door de bacterie Bordetella pertussis. Besmetting vindt plaats van mens op mens door hoesten en niezen. De incubatietijd is 7 tot 10 dagen, soms langer. Kinkhoest is erg besmettelijk, vooral in de eerste periode als de hoestbuien nog niet zijn begonnen. Hoestende patiënten zijn nog 3 tot 4 weken nadat het hoesten is begonnen besmettelijk. Binnen een gezin is de kans dat iemand met kinkhoest de andere (nietgevaccineerde) gezinsleden besmet 90%. Kinkhoest is vooral voor baby's gevaarlijk omdat de kans bestaat op hersenbeschadiging. Mazelen In ontwikkelingslanden sterven per jaar meer dan 300.000 kinderen aan mazelen. In Nederland is het aantal sterfgevallen en zieken spectaculair gedaald sinds de mazelenvaccinatie in 1976 werd opgenomen in het Rijksvaccinatieprogramma. Eerst als los vaccin, vanaf 1987 als onderdeel van de BMR-vaccinatie. Deze geeft bij meer dan 95% van de ingeënte mensen persoonlijke bescherming. Onder bevolkingsgroepen die zich niet laten vaccineren, breken van tijd tot tijd nog mazelenepidemieën uit. Tijdens de epidemie van 1999/2000 werden 150 kinderen met mazelen in het ziekenhuis opgenomen en stierven drie kinderen aan de gevolgen van de ziekte. Mazelen kunnen een kind behoorlijk ziek maken, met hoge koorts en huiduitslag. Complicaties als oorontsteking, longontsteking en hersenontsteking komen voor. Soms met sterfte als gevolg. Meningokokken C De meningokokkenziekte is een verzamelnaam voor ziekten die veroorzaakt worden door de bacterie Neisseria meningitidis. Er bestaan meerdere groepen van deze bacterie, groep C is er één van. Meningokokken C worden van mens op mens overgebracht door onder andere hoesten en niezen. De incubatietijd is 3 tot 4 dagen. Bij zo’n 10% van de bevolking zit de bacterie (een tijdje) in de neus-keelholte – bij tieners is dat 20%. De meeste mensen worden er niet ziek van. Als iemand wel ziek wordt, kan de ziekte verraderlijk snel verlopen. Meningokokken C kan bijvoorbeeld hersenvliesontsteking en bloedvergiftiging veroorzaken. Soms zijn er ernstige blijvende gevolgen zoals amputaties, littekenvorming, doofheid, motorische problemen en leer- en gedragsproblemen. Een patiënt kan ook overlijden. Pneumokokken Pneumokokkenziekten is een verzamelnaam voor ziekten die worden veroorzaakt door de bacterie Streptococcus pneumoniae. Er bestaan 92 typen van deze bacterie. Tegen 10 veelvoorkomende daarvan is een vaccin ontwikkeld. Dit vaccin wordt voor alle kinderen geboren op of na 1 maart 2011 in het Rijksvaccinatieprogramma gebruikt. Pneumokokken zitten vaak achter in de keel van gezonde kinderen en volwassenen. Vaker bij kinderen dan volwassenen. Besmetting vindt plaats door hoesten of niezen. Maar weinig van de besmette personen worden ziek. Als dat echter wel gebeurt, kunnen pneumokokken leiden tot levensbedreigende ziekten als hersenvliesontsteking (meningitis), bloedvergiftiging (sepsis)
en ernstige longontsteking (pneumonie). Vooral bij kinderen onder de twee jaar en ouderen komt de ziekte veel voor. De tijd tussen de besmetting en ziek worden (incubatietijd) varieert van minder dan een dag (bij bloedvergiftiging) tot een week (bij hersenvliesontsteking). De pneumokokkenvaccinatie, die in april 2006 onderdeel werd van het RVP, beschermt tegen 7 typen pneumokokken. Deze typen horen bij de belangrijkste veroorzakers van pneumokokkeninfecties bij jonge kinderen. Voor kinderen die geboren zijn op of na 1 maart 2011 biedt de vaccinatie nog meer bescherming. Dit nieuwe vaccin beschermt tegen 10 typen pneumokokken. Vaccinatie tegen pneumokokken voorkomt sterfgevallen, hersenvliesontsteking, bloedvergiftiging, longontsteking en middenoorontsteking. Poliomyelitis Poliomeylitis is ook bekend als kinderverlamming. Het is een maag-darminfectie die kan leiden tot ernstige verlammingsverschijnselen of zelfs overlijden. Polio wordt veroorzaakt door het poliovirus. Er zijn 3 typen poliovirus. De infectie komt alleen bij mensen voor. Directe besmetting gaat via de ontlasting naar de mond. Maar ook door druppeltjes in de lucht bij bijvoorbeeld hoesten, niezen of schreeuwen kan iemand besmet raken. De besmettelijkheid is waarschijnlijk het grootst kort voor en na het begin van de ziekteverschijnselen. De meeste besmettingen worden veroorzaakt door mensen die zelf niet ziek zijn, maar wel besmet zijn met het virus. De incubatietijd is gemiddelde 7 tot 14 dagen. Verlammingsverschijnselen beginnen meestal na 11 tot 17 dagen. Tot de poliovaccinatie in 1957 werd opgenomen in het Rijksvaccinatieprogramma werden jaarlijks enkele honderden gevallen van polio gemeld. Tijdens epidemieën liep het aantal op tot 1500 à 2000, zoals in de oorlogsjaren 1943/1944, in 1952 en 1956. Na introductie van de vaccinatie traden nog enkele epidemieën op binnen groeperingen die om religieuze redenen vaccinatie afwijzen (1971, 1978, 1992/1993). Vaccinatie tegen polio beschermt vermoedelijk levenslang. Rodehond Rodehond wordt veroorzaak door het rubellavirus, dat alleen bij mensen voorkomt. Besmetting vindt plaats via druppetjes in de lucht, bijvoorbeeld bij hoesten en niezen. Wie een rodehond infectie heeft, steekt gemiddeld zeven tot acht andere mensen aan. Een besmette moeder kan via de placenta haar ongeboren kind besmetten. Tussen besmetting met rodehond en het uitbreken van de ziekte zitten gemiddeld 14 tot 16 dagen. De ziekte is besmettelijk van 10 dagen voor het uitbreken van de huiduitslag tot 1 week erna. Rodehond kan vooral ernstige gevolgen hebben voor het nog ongeboren kind. Eén op de vier zwangere vrouwen met rodehond loopt de kans dat hun kind met een afwijking (doof, blind, geestelijke achterstand) wordt geboren. Zwangerschappen kunnen ook eindigen in een miskraam. De vaccinatie tegen rodehond werd in 1974 opgenomen in het Rijksvaccinatieprogramma om zwangere vrouwen te beschermen. Voor die tijd kwamen er elke vier jaar epidemieën voor. Het aantal patiënten kon oplopen tot enkele duizenden. Nu komt de ziekte nog maar zelden voor. Dat vaccinatie belangrijk is toont de rodehondepidemie van 2004-2005 aan. Die heerste onder niet-gevaccineerden, en zorgde voor minstens 387 ziektegevallen. Daar waren 32 zwangere vrouwen bij. Tetanus
Tetanus, ook wel bekend als kaakklem of wondkramp, wordt veroorzaakt door de bacterie Clostridium tetani. Zodra die bacterie, die bijvoorbeeld in straatvuil zit, in een open wond(je) komt, kan iemand een tetanusinfectie oplopen. Ook door een dierenbeet kan iemand de ziekte krijgen. De incubatietijd is 2 tot 21 dagen. Mensen kunnen elkaar niet met tetanus besmetten. Tetanus kan leiden tot een verkramping van de kaakspieren (kaakklem), slikklachten en ademhalingsproblemen. Door beschadiging van spier en zenuwstelsel kunnen botbreuken, hoge bloeddruk en hartritmestoornissen ontstaan. Zonder behandeling is tetanus dodelijk. Voordat bijna iedereen werd ingeënt tegen tetanus, stierven in Nederland elk jaar zo’n 50 mensen aan de ziekte. Na de introductie van de vaccinatie in 1953 daalde het aantal sterfgevallen tot bijna nul. Sinds 1957 is de vaccinatie tegen tetanus onderdeel van het RVP. Omdat het gif van de bacterie zo snel werkt, heeft het immuunapparaat niet de tijd om antistoffen tegen de bacterie aan te maken. Iemand die de ziekte al gehad heeft, is daardoor nog steeds niet beschermd. Na vaccinatie wordt wel afweer opgebouwd, maar de vaccinatie geeft geen levenslange bescherming. Bij elke besmetting moet daarom gekeken worden of een tetanusvaccinatie nodig is. Rijksvaccinatieprogramma De inenting Het Rijksvaccinatieprogramma is opgedeeld in 4 fasen. Per fase worden kinderen uitgenodigd om deel te nemen aan het programma. Het is belangrijk dat het hele programma wordt afgemaakt. Bij elke inenting geven de ouders de oproepkaart(en) af op de plaats waar de vaccinaties worden gegeven. Meestal is dat het consultatiebureau, de GGD of een Centrum voor Jeugd en Gezin. Zij sturen de oproepkaart terug naar het RIVM. Daar worden de vaccinaties geregistreerd. De inentingen worden ook geregistreerd op het vaccinatiebewijs. Kinderen worden ingeënt op de volgende leeftijden: ‐ Fase 1: kinderen van 0 tot 14 maanden. ‐ Fase 2: als kinderen 4 jaar oud zijn. ‐ Fase 3: als kinderen 9 jaar oud zijn. ‐ Fase 4: in het jaar dat meisjes 13 jaar worden. Wie geeft de vaccinaties? De vaccinaties op de leeftijd van 0-4 jaar worden door artsen en verpleegkundigen op het consultatiebureau verzorgd. Van 4-19 jaar krijgen kleuters en schoolkinderen de inentingen via de regionale GGD of het Centrum voor Jeugd en Gezin. Eerste bezoek Bij het eerste bezoek aan het consultatiebureau vraagt de arts aan de ouders of er bezwaren zijn tegen vaccinatie. Daarnaast beoordeelt de consultatiebureau-arts of het kind gevaccineerd kan wordenRedenen om van het vaccinatieschema af te wijken kunnen zijn: een ernstige ziekte of bepaald medicijnengebruik. Als u twijfels heeft over de gezondheid van uw kind, kunt u die natuurlijk ook voorleggen aan de arts of verpleegkundige. Bij elke volgende inenting kan een verpleegkundige de beoordeling uitvoeren. Een lichamelijk onderzoek is meestal niet nodig. Registratie van vaccinaties Alle gegeven vaccinaties worden geregistreerd in een landelijke databank. Daarmee is goed te volgen hoe hoog de vaccinatiegraad in Nederland is tegen de ziekten waartegen het Rijksvaccinatieprogramma beschermt. Rijksvaccinatieprogramma
Vaccinatieschema Het Rijksvaccinatieprogramma is opgedeeld in 4 fasen. De eerste fase loopt vanaf de geboorte tot het kind 14 maanden is. De tweede fase volgt als het kind 4 jaar wordt. Rond het 9e jaar komt fase 3. Voor meisjes is er nog een vierde fase die begint in het jaar dat ze 13 jaar worden. Om volledige bescherming te bereiken is het belangrijk dat het hele programma wordt afgemaakt. De onderstaande tabel geeft een samenvatting van het programma: Vaccinatieschema Fase Leeftijd Fase 1 0 maanden 2 maanden 3 maanden 4 maanden 11 maanden 14 maanden Fase 2 4 jaar Fase 3 9 jaar Fase 4 12 jaar
Prik 1 HepB*) DKTP-Hib-HepB**) DKTP-Hib-HepB**) DKTP-Hib-HepB**) DKTP-Hib-HepB**) BMR MenC DKTP DTP HPV (3X) ***)
Prik 2 Pneu Pneu Pneu Pneu
BMR
Toelichting op het vaccinatieschema *) Kinderen van wie de moeder besmet is met het hepatitis B-virus (draagster), krijgen binnen 48 uur na de geboorte een hepatitis B-vaccinatie. Bovendien krijgen zij vlak na de geboorte immunoglobulinen (kant-en-klare antistoffen). **) Alle kinderen die geboren zijn op of na 1 augustus 2011 krijgen de uitgebreide DKTP-HibHepB inenting, waarin ook een vaccin tegen hepatitis B zit. Kinderen die vóór 1 augustus 2011 geboren zijn krijgen de DKTP-Hib-inenting. Kinderen van draagsters (zie*) én kinderen waarvan één van de ouders afkomstig is uit een land waar hepatitis B veel voorkomt, krijgen sinds 1 juni 2006 bij 2, 3, 4 en 11 maanden het combinatievaccin DKTP-Hib-HepB. Ook kinderen met het syndroom van Down die geboren zijn op of na 1 januari 2008 kregen dit vaccin al. ***) Alleen voor meisjes. De vaccinatie tegen het humaan papillomavirus, het virus dat baarmoederhalskanker kan veroorzaken, is voor meisjes geboren op of na 1 januari 1997. In 2009 was er een eenmalige inhaalvaccinatiecampagne voor meisjes geboren in 1993 tot en met 1996. In 2011 worden meisjes uitgenodigd die in 1998 zijn geboren. Gebruikte afkortingen D Difterie K Kinkhoest T Tetanus P Polio R Hib Haemophilus influenzae type b HepB Hepatitis B
Pneu Pneumokokken B Bof M Mazelen Rodehond MenC Meningokokken C HPV Humaan Papillomavirus
Afwijkingen van het schema Voor het Rijksvaccinatieprogramma zijn bepaalde vaccins aangewezen voor kinderen van een bepaalde leeftijd. Het vaccinatieschema en de daarbij gebruikte vaccins bieden een kind de beste bescherming. De overheid stelt de leeftijdsgrenzen waarbinnen de vaccinaties worden verstrekt. Individueel afwijken van het schema mag alleen gebeuren als er een gegronde, meestal medische, reden voor is. De arts van het consultatiebureau kan in bijzondere gevallen oordelen dat een kind een vaccinatie buiten de gestelde leeftijdsgrenzen mag ontvangen. Wilt u toch iets anders? Bespreek dit dan met uw huisarts. De meeste huisartsen onderschrijven het programma en zullen afraden om andere vaccins te gebruiken of een ander schema te volgen.
Rijksvaccinatieprogramma Soms niet Als een kind ernstig ziek is geweest, medicijnen gebruikt of in de maanden voor inenting door een arts behandeld, kan dat een reden zijn om de vaccinatie uit te stellen. Door het consultatiebureau of de GGD wordt altijd afgewogen of een kind wordt gevaccineerd of dat de vaccinatie wordt uitgesteld. Er zijn verschillende situaties waarin niet gevaccineerd wordt, namelijk bij: ‐ Ernstige ziekte ‐ Hoge koorts ‐ Heftige klachten na een vorige vaccinatie ‐ Bloedtransfusie ‐ Immunoglobuline-toediening ‐ Bestraling ‐ Beenmergtransplantatie Geen reden voor uitstel en afstel Kinderen met chronische aandoeningen als astma en eczeem kunnen gewoon worden ingeënt. Voor kinderen met ernstige ziekten als taaislijmziekte, hartafwijkingen of suikerziekte is het juist belangrijk dat ze op tijd hun prikken krijgen. De ziekten waartegen wordt ingeënt, kunnen bij hen ernstige complicaties geven. Als een kind ernstig ziek is en daardoor langere tijd niet naar het consultatiebureau kan gaan, dan is het verstandig de behandelend arts te waarschuwen tegen de tijd dat het kind een vaccinatie zou moeten krijgen. Deze arts kan dan beoordelen of de vaccinatie wel of niet uitgevoerd kan worden. Het is aan te bevelen dat de behandelend arts en de consultatiebureauarts samen met de ouders afspreken welke vaccinaties door wie gegeven zullen worden. Het gebruik van antibiotica, flauwvallen, overgevoeligheid voor kippenei-eiwit en vroeggeboorte zijn ook geen redenen om af te zien van vaccinatie of om de vaccinatie uit te stellen. Wanneer u twijfelt, kunt u altijd contact opnemen met het consultatiebureau of de GGD. Rijksvaccinatieprogramma De prikken Baby’s worden meestal in het bovenbeen geprikt. Bij peuters, kleuters en schoolkinderen wordt op twee plekken in de bovenarm geprikt, afhankelijk van de vaccinatie. Omdat er meestal meerdere prikken gegeven worden, gebeurt dat ook in beide armen of benen. U kunt een peuter en kleuter het best op schoot nemen. Dat geeft een gevoel van veiligheid en bescherming. Schoolkinderen zitten op een stoel als ze een prik krijgen. Maar als de zenuwen te erg worden, kunnen ze bij u op schoot gaan zitten. Ontsmetten van de arm voor de prik is mogelijk maar niet zinvol. Pijnbestrijding met crèmes helpt ook niet. Een prik doet meestal een beetje pijn maar dat duurt niet lang. Vaak is troosten en afleiden voldoende. Combinatie van prikken Kinderen krijgen vaak meerdere vaccins tegelijk. Voor het afweersysteem van het lichaam (immuunsysteem) is dat geen probleem. Ook geeft de combinatie van vaccins geen extra of heftiger bijwerkingen dan losse vaccins. Omdat elke prik een kans op bijwerkingen geeft, is het juist beter om meerder vaccins te combineren in één prik. Informatie per prikmoment BMR | Bof, Mazelen en Rodehond
Kinderen worden tegen de bof, mazelen en rodehond gevaccineerd als ze 14 maanden zijn en als ze 9 jaar zijn. Dit combinatievaccin BMR, beschermt met één prik beschermt tegen bof, mazelen en rodehond. De BMR-prik wordt onderhuids in de bovenarm gegeven. Tegelijk met de eerste BMR-prik krijgen kinderen ook een prik tegen meningokokken C. De tweede BMR-prik wordt tegelijk met de DTP-prik gegeven. Deze prikken krijgen kinderen op een andere plek dan de BMR-prik. De twee BMR-prikken samen zorgen voor levenslange bescherming tegen de bof, mazelen en rodehond. DKTP | Difterie, Kinkhoest, Tetanus en Polio In het Rijksvaccinatieprogramma wordt een acellulair kinkhoestvaccin gebruikt. Dat is opgenomen in combinatievaccins voor baby’s en kleuters. DKTP-Hib-vaccin: op de leeftijd van 2, 3, 4 en 11 maanden. (Kinderen met een verhoogde kans op hepatitis B krijgen bij 2, 3, 4 en 11 maanden het DKTP-Hib-HepB-vaccin.) DKTP-vaccin: op de leeftijd van 4 jaar. DTP-vaccin: op de leeftijd van 9 jaar. Revaccinatie met DTP bij reizen naar gebieden met difterie. Tetanusvaccinatie op indicatie na verwonding De DKTP-Hib(-HepB) wordt tegelijk gegeven met de inenting tegen pneumokokkenziekte. De DTP-inenting tegelijk met de tweede BMR-inenting. Bij gelijktijdig toedienen van vaccinaties worden beide vaccinaties op een ander plaats ingespoten. De DKTP-Hib(HepB)-, DKTP- en DTP-vaccinaties worden in de spier gegeven. Hib | Haemophylus Influenzae type b Het Hib-vaccin wordt tegelijk met vaccins tegen difterie, kinkhoest, tetanus en polio toegediend in één combinatieprik: de DKTP-Hib-prik. Kinderen krijgen die prik vier keer, als ze 2, 3, 4 en 11 maanden oud zijn. Kinderen met een verhoogde kans op hepatitis B krijgen het DKTP-Hib-HepB-vaccin. De DKTP-Hib(-HepB)-inenting wordt tegelijk gegeven met de inenting tegen pneumokokkenziekte, maar op een andere plaats ingespoten. HepB | Hepatitis B Kinderen van moeders die het hepatitis B-virus bij zich dragen, krijgen sinds 1 januari 2006 binnen 48 uur na de geboorte een hepatitis B-vaccinatie. Die wordt gegeven door de verloskundige of arts die bij de bevalling aanwezig is. De verloskundige of arts geeft het kind vlak na de geboorte ook immunoglobulinen (kant-en-klare antistoffen). Daarna krijgen de kinderen dezelfde vaccinaties als kinderen waarvan een ouder afkomstig is uit een gebied waar hepatitis B veel voorkomt en kinderen met het syndroom van Down die na of op 1 januari 2008 zijn geboren. DKTP-Hib-HepB: op de leeftijd van 2, 3, 4 en 11 maanden. Pneu | Pneumokokken De vaccinatie tegen pneumokokken wordt tegelijk gegeven met de inenting tegen DKTPHib(-HepB), maar op een andere plaats ingespoten. Kinderen krijgen de prik vier keer: met 2, 3, 4 en 11 maanden. MenC | Meningokokken C De vaccinatie tegen meningokokken C wordt één keer gegeven, als het kind 14 maanden oud is. De prik wordt tegelijk gegeven met de eerste BMR-prik (tegen bof, mazelen en rodehond), maar op een andere plek van het lichaam. HPV | Baarmoederhalskanker
De vaccinatie tegen het HPV -virus wordt 3 keer gegeven, in het jaar dat het meisje 13 jaar wordt. De tweede prik wordt een maand na de eerste prik gegeven. De derde prik weer 5 maanden na de tweede.
Informatiefolders prikmomenten Voor elk prikmoment is er een folder beschikbaar. Deze folder krijgt u op het consultatiebureau of van de GGD wanneer uw kind wordt ingeënt. U kunt de folders ook zelf downloaden, zodat u ze thuis alvast kunt doornemen voordat uw kind de inenting krijgt. In de folder leest u meer over de prikken, de mogelijke bijwerkingen en wat u daartegen kunt doen. Rijksvaccinatieprogramma Vaccins Vaccins bevatten verzwakte of gedode ziekteverwekkers, onderdelen van de ziekteverwekker of stoffen die door ziekteverwekkers worden geproduceerd. Als een vaccin is ingespoten maakt het lichaam ook afweerstoffen tegen de ziekteverwekkers die in het vaccin zitten. Van het vaccin wordt het lichaam echter hooguit een klein beetje ziek. Zo bieden vaccins bescherming tegen infectieziekten zonder dat iemand de echte ziekte hoeft door te maken. Vaccins worden meestal toegediend met een injectie. Vaccins vallen onder de geneesmiddelenwetgeving en moeten voldoen aan zeer strenge kwaliteitsen veiligheidseisen. Wat is een vaccin? Na het krijgen van een infectieziekte door een ziekteverwekker, maakt het lichaam afweerstoffen tegen de ziekteverwekker. De ziekteverwekker is meestal een bacterie of een virus: bijvoorbeeld een kinkhoestbacterie of een mazelenvirus. De afweerstoffen beschermen het lichaam tegen het opnieuw krijgen van de infectieziekte. Het lichaam is immuun geworden, soms wel levenslang. Als de ziekteverwekker opnieuw in lichaam komt, herkent het immuunsysteem die meteen en maakt de ziekteverwekker onschadelijk. Productie en distributie Vaccins vallen onder de wet- en regelgeving voor geneesmiddelen. Ze moeten voldoen aan strenge internationale eisen voor kwaliteit en veiligheid. De vaccins die in het Rijksvaccinatieprogramma zijn opgenomen, kunnen aangemerkt worden als zeer veilig. Het gevaar van mogelijke bijwerkingen van vaccinatie is veel kleiner dan het gevaar van de infectieziekte. Vaccins worden door verschillende farmaceutische bedrijven gemaakt. Het RIVM heeft namens de overheid de opdracht vaccins voor het Rijksvaccinatieprogramma in te kopen en te distribueren. Daardoor kan de Nederlandse overheid het Rijksvaccinatieprogramma zelf aansturen en is ze onafhankelijk van commerciële vaccinproducenten. Voor de vaccinaties in het Rijksvaccinatieprogramma worden verschillende vaccins gebruikt. Hierbij treft u een overzicht van de vaccins. De overheid wijst de vaccins aan voor gebruik in het Rijksvaccinatieprogramma. De distributie van de vaccins over de consultatiebureaus en GGD’en wordt verzorgd door de Regionale Coördinatie Programma's (RCP's). Dit is een onderdeel van het RIVM. De ontwikkeling van ‘losse’ vaccins neemt gemiddeld tien tot vijftien jaar in beslag. De ontwikkeling van combinatievaccins is doorgaans nog gecompliceerder. De technische problemen nemen toe naarmate het aantal stoffen in het vaccin stijgt. Als de technische problemen zijn opgelost, moet ook de werkzaamheid van elk vaccinonderdeel en de veiligheid in uitgebreide onderzoeken worden getest. Ten slotte moet het vaccin zijn geregistreerd voordat het op de markt mag worden gebracht.
Als ouders gebruik willen maken van een ander vaccin, dan moet de huisarts daarvoor een recept schrijven, vooropgesteld dat zo’n vaccin in Nederland is geregistreerd. De kosten van het vaccin, de afleveringskosten van de apotheek en het consult van de huisarts komen dan voor rekening van de ouders. Door de huisarts voorgeschreven vaccins mogen niet op het consultatiebureau worden toegediend; dat moet de huisarts zelf doen. Rijksvaccinatieprogramma Toevoegingen Vaccins bevatten meer dan (delen van) ziekteverwekkers. In vaccins zitten ook hulpstoffen en andere bestanddelen. Deze hulpstoffen en andere bestanddelen bevorderen de werking van het vaccin. Noodzaak hulpstoffen Hulpstoffen zijn nodig omdat de dode of verzwakte ziekteverwekkers in de vaccins een afweerreactie veroorzaken die te zwak is om voldoende afweer op te bouwen. Soms wordt ook een stof toegevoegd om het vaccin stabiel te houden. Overige bestanddelen De hoeveelheid overige bestanddelen in de vaccins is heel klein. Ze zijn niet schadelijk voor de gezondheid. Wel kunnen ze de prik soms pijnlijk maken en een ontsteking rond de prikplaats veroorzaken. Zonder toevoeging van deze stoffen zouden de vaccins echter minder werkzaam en niet stabiel zijn. In vaccins kunnen sporen van antibiotica voorkomen. Antibiotica worden gebruikt om te zorgen dat ongewenste bacteriën niet kunnen groeien tijdens het productieproces. Vaccins worden grondig gereinigd, maar toch kunnen zeer kleine hoeveelheden antibiotica achterblijven. In het DKTP-Hib(HepB), DKTP en BMR-vaccin kunnen dit neomycine, streptomycine en/of polymyxine zijn. Indien kinderen een bekende allergie tegen neomycine, streptomycine of polymyxine hebben, moet dit gemeld worden voor vaccinatie plaatsvindt. Dit is echter zelden het geval. Bestanddelen van het BMR-vaccin zijn gekweekt op bepaalde cellen van het kippenembryo. Maar kippenei-eiwit zelf zit niet in het BMR-vaccin.
Rijksvaccinatieprogramma Bijwerkingen Via het Rijksvaccinatieprogramma worden in Nederland ongeveer 2,5 miljoen prikken per jaar gegeven. Vaccins worden net als alle andere geneesmiddelen uitvoerig getest. Daarom zijn de meest voorkomende bijwerkingen bekend. Als er bijwerkingen optreden als gevolg van de vaccinatie, zijn ze meestal mild. Soms zijn de klachten heftiger of langduriger. Gelukkig komen ernstige bijwerkingen zelden voor. Ook is het goed te beseffen dat de bijwerkingen in geen verhouding staan tot de ernst van de ziekte waartegen wordt ingeënt. Inentingen kunnen bijwerkingen hebben De meeste kinderen voelen zich na de inenting even niet lekker. Het ene kind reageert soms wat heftiger dan het andere. Dat hangt af van het kind zelf, van de leeftijd van het kind en van de samenstelling van het vaccin. Meestal ontstaan bijwerkingen op de dag van de inenting en duren ze niet langer dan 24 tot 48 uur. Bij de BMR-prik treden de verschijnselen op tussen 5-12 dagen na de prik vanwege de andere samenstelling van het BMR-vaccin. Kinderen worden niet extra ziek als ze worden ingeënt tegen meerdere ziekten tegelijk. Veel voorkomende bijwerkingen
Veel voorkomende klachten na vaccinatie zijn verschijnselen rondom de prikplek, koorts en hangerigheid. Verschijnselen rondom de prikplek zoals roodheid, zwelling en pijn, of het minder goed kunnen gebruiken van een arm of been, zijn vaak een reactie op het prikken of de ingespoten stof. Of een kind koorts krijgt, hangt sterk af van het type vaccin en de leeftijd van het kind. Onrustig slapen of juist toegenomen slaperigheid komt bij zuigelingen vrij vaak voor. Ongeveer 30% van de kinderen krijgt min of meer last van de DKTP-Hib-HepB-prik en de inenting tegen pneumokokken. Enkele kinderen gaan langdurig (meer dan 3 uur) heftig huilen of krijgen zeer hoge koorts. Het BMR-vaccin kan koorts en/of uitslag geven in de tweede week na vaccinatie Het meningokokken C-vaccin geeft over het algemeen weinig bijwerkingen. Kleuters hebben minder last van bijwerkingen. Wel hebben ze vaker last van lokale verschijnselen van de prikplek en een grotere kans op flauwvallen. Andere verschijnselen Andere klachten zoals verkleurde benen, heftige uitslag, koortsstuipen en collapsreacties (wegraken met wit wegtrekken en slap worden) komen zeer zelden voor. Treden deze verschijnselen op bij uw kind? Raadpleeg dan altijd de huisarts. Doe dit ook als ‘gewone' klachten zoals koorts, huilerigheid of hangerigheid langer duren dan drie dagen. Informeer ook altijd het consultatiebureau of de GGD. Soms wordt er een verband gelegd tussen de kinkhoestvaccinatie en wiegendood. Ook hiervoor bestaat geen enkel wetenschappelijk bewijs. In Nederland is het aantal aan wiegendood gestorven kinderen vanaf 1987 drastisch gedaald. In die periode is het vaccinatieprogramma alleen maar uitgebreid. Rijksvaccinatieprogramma Prik en bescherm Prik en bescherm geeft je informatie over de HPV-vaccinatie. HPV is de afkorting voor humaan papillomavirus. Dit virus kan baarmoederhalskanker veroorzaken. Binnen het Rijksvaccinatieprogramma kunnen meisjes zich laten inenten tegen baarmoederhalskanker. Baarmoederhalskanker Baarmoederhalskanker is een ernstige ziekte die jaarlijks bij zo’n 600 vrouwen wordt ontdekt. Elk jaar sterven ongeveer 200 vrouwen aan deze ziekte. Baarmoederhalskanker wordt altijd veroorzaakt door het HPV-virus. Er zijn veel verschillende varianten van dit virus. Het HPV-vaccin beschermt tegen twee varianten die samen 70% van alle gevallen van baarmoederhalskanker veroorzaken. Inenting Ben je een meisje en word je dit jaar 13 jaar? Dan krijg je een uitnodiging voor de HPV-inenting. De inenting bestaat uit drie prikken die je in je bovenarm krijgt. Tussen de eerste en de derde prik zit een half jaar. De inenting is gratis en niet verplicht.