De mus, de zwaluw vindt een woning Nieuwe en oude vrijwilligers in de Protestantse Kerk: een zoektocht naar evenwicht Peet Valstar
1.Inleiding Vraagstelling Hoofdvraag in deze lezing is: ‘Wat is de betekenis van de nieuwe vrijwilliger voor het protestantse kerkenwerk?’ Deze nieuwe vrijwilliger is, volgens het rapport ‘Landelijk verenigd’ van het Sociaal Cultureel Planbureau, jong, ambitieus, wil in een ‘uitdagende’ omgeving werken en wil weten wat hij of zij ‘ervoor terug krijgt’. Op drie manieren ben ik op zoek gegaan naar antwoorden: - Vanuit twee onderzoeken - Vanuit ontwikkelingen in de praktijk. - Vanuit praktisch-theologische reflectie. Maar vanwege de katholieke omgeving hier lijkt het mij goed om eerst iets meer te zeggen over de Protestantse Kerk in Nederland (PKN). Enkele kwantitatieve gegevens De Protestantse Kerk telt ongeveer een kwart miljoen vrijwilligers. Zij kan daarom worden getypeerd als een vrijwilligersorganisatie. Volgens het onderzoek ‘Inzet voor de kerk’ (Kaski 2001), wordt gemiddeld in een gemeente per predikantsplaats werk verzet dat overeenkomt met de hoeveelheid werkuren van elf predikanten per kerkelijke gemeente. Protestantse vrijwilligers zijn doorgaans een groot aantal jaren actief en hebben geregeld dubbele petten: gemiddeld 1,35 functie per persoon. Hun belangrijkste motivatie is betrokkenheid bij de kerk. Meer dan 95 procent is belijdend lid. Confessionelen en evangelischen melden naar verhouding vaker religieuze motivatie voor hun kerkenwerk, oecumenischen naar verhouding minder. Buiten de kerk is een nog groter aantal kerkleden als vrijwilliger actief. Vooral op de terreinen sociale zorgverlening en scholen, maar ook in sport en recreatie, gezondheidszorg en opbouwwerk. Kerkleden zijn actiever als vrijwilliger dan niet-kerkleden. De constatering dat het lastig is om vrijwilligers voor het kerkenwerk te vinden, lijkt binnen de PKN eerder te duiden op een toename van de vraag dan op een afname van het aanbod. De Nederlands Hervormde Kerk telde in 1977 globaal 110.000 vrijwilligers in de kerkelijke arbeid (Scholten 1978), waarbij het percentage vrijwilligers in kleine gemeenten bijna drie keer zo groot is als in grote gemeenten. Scholten pleitte ervoor om gemeenteleden steeds meer de ‘dragende spil’van gemeentelijke arbeid te laten worden, terwijl de predikant en andere bezoldigde krachten een meer toerustende rol krijgen. In 2001 was dat aantal vrijwilligers 155.000 in dezelfde Nederlands Hervormde Kerk. Je zou kunnen zeggen dat Scholtens pleidooi succes heeft gehad. En we hebben het hier over een kerk die geen lidmaatschap kent dat gebaseerd is op bewuste keuze! Kerkelijk vrijwilligerswerk is vooral een zaak van kerkelijk betrokken mensen. Gemeentes waar de betrokkenheid hoog is, hebben minder moeite om vrijwilligers te vinden. Zij hebben een groter reservoir om vrijwilligers uit te halen. Maar wanneer kerkelijk gemeentes naar verhouding meer vrijwilligers in willen zetten, zullen ze op den duur meer problemen ondervinden om vrijwilligers te vinden. Dan komen
1
genoemde cijfers niet overeen met het gevoel van veel mensen. Zij hebben de ervaring dat het juist moeilijker is om vrijwilligers in een vergrijzende kerk te vinden. Deze nieuwe vrijwilligers stellen meer kwaliteitseisen en doen niet meer alleen uit traditie vrijwilligerswerk. Bovendien leggen zij zich minder snel vast, zeker niet voor een langere periode. Ook lijkt het mij goed mogelijk dat de huidige vrijwilligers bepaalde groepen mensen aantrekken, maar andere juist niet. Anders gezegd: in hoeverre bepaalt de huidige opbouw de aanwas en vraag?” vrijwillig in de Protestantse Kerk Wie geeft leiding in de Protestantse Kerk? De ambtelijke vergaderingen. “Opdat niet het ene ambt over het andere, de ene ambtsdrager over de andere, noch de ene gemeente over de andere heerse, maar alles wordt gericht op de gehoorzaamheid aan Christus, het Hoofd van de Kerk, is de leiding in de kerk toevertrouwd aan ambtelijke vergaderingen (artikel VI-1 kerkorde PKN). De principes van deze regel dateren uit de zestiende eeuw: het “sola scriptura” (alleen de Schrift) en het verzet tegen de hiërarchische structuur van de RoomsKatholieke Kerk. Van Ruler heeft de ambten het ‘gebinte der kerk’ genoemd. De ambten houden de kerk dus overeind. De gemeente heeft de ambten nodig om gemeente te zijn. De gemeente staat of valt dus met de ambten. De ambtelijke vergaderingen bestaan uit ouderlingen, diakenen en één of meer predikanten. Kun je de ouderlingen en diakenen nu vrijwilligers noemen? Een boeiende vraag! De traditionele redenering hierover gaat ongeveer als volgt. Een gemeentelid dat tot een ambt ‘geroepen’ wordt dient zo’n roeping ernstig en biddend te overwegen. Heeft een belijdend lid zich niet gebonden aan gehoorzame en trouwe dienst aan Jezus Christus en aan zijn gemeente? De structuur van de nieuwtestamentische gemeente werd toch ook gekenmerkt door participatie, door actieve deelname door de gemeenteleden? In de Heidelberger Catechismus gaat zondag 21 over de kerk als gemeenschap der heiligen. Dat is allereerst het deelhebben aan Christus en zijn gaven. Maar ten tweede dat ‘ieder zich verplicht moet voelen zijn gaven tot nut en heil van de andere leden bereidwillig en met vreugde te gebruiken’. Dus niet vrijwillig maar verplicht bereidwillig! En dus zou hier niet in de strikte zin van het woord sprake zijn van vrijwilligerswerk, waarin het namelijk per definitie gaat om vrijwillige inzet. Aan de andere kant wordt het steeds meer praktijk om een grondig gesprek met de potentiële diaken of ouderling te hebben over mogelijkheden en grenzen, voorafgaande aan een mogelijke ambtstermijn. In theorie (kerkorde) is het ambt veelomvattend geworden en daarom zal in de praktijk steeds meer de vraag worden gesteld of er geen onderscheid moet worden gemaakt tussen ambtsdragers in en ambtsdragers buiten de (besturende) kerkenraad. Al in de zestiende eeuw was er zo’n onderscheid: diakenen waren wel ambtsdragers maar geen lid van de kerkenraad, behalve als er maar twee of drie ouderlingen waren. Conclusie: de combinatie ambtsdrager-vrijwilliger in de PKN is vanuit de traditie gezien een moeizame. 2. Onderzoeksgegevens Kerk en Trend Op verzoek van de PKN werd door bureau Motivaction in het najaar van 2004 het onderzoek Kerk en Trend gehouden over de doelgroepen van de PKN. Daarbij werd onderscheid gemaakt tussen de kernachterban (wekelijkse kerkbezoekers), de achterban (leden die de kerk minder vaak bezoeken) en potentieel (religieus ingestelde mensen die geen kerk- of andere
2
bijeenkomsten bezoeken). Op basis van informatie over deze doelgroepen zou de PKN beter de doelstellingen van haar missie kunnen bereiken. Er werden vragen gesteld over de belevingswereld, de waarden en behoeften van deze doelgroepen en de aanknopingspunten die dit oplevert voor de PKN. Het bleek dat de kernachterban gemiddeld 53 jaar oud is, tegen de achterban 48 en het potentieel 41. Bovendien wordt de kernachterban voor een groot deel gevormd door traditionele burgers, door meer dan drie keer zoveel Nederlanders als gemiddeld, alsmede door iets meer dan gemiddeld nieuwe conservatieven. De traditionele burgerij is een groep die al jaren kleiner wordt en over ongeveer 30 jaar zo goed als uitgestorven zal zijn.
Kernachterban: protestantse kerkgangers (wekelijks) (totaalgemiddelde geïndexeerd op 100) Hoog
Kosmopolieten
39
Nieuwe conservatieven
120
24
Moderne burgerij
Milieus waar de doelgroep relatief hoog scoort (significant bij α = .05)
Postmaterialisten
Opwaarts mobielen
66
Gemiddeld 5,1%
8
Midden
Traditionele burgerij
83
Milieus waar de doelgroep relatief laag scoort (significant bij α = .05)
Postmoderne hedonisten
314 19 Gemaksgeoriënteerden Laag
© Mentality H429 sf02
status waarden
Traditioneel Behouden
Modern Bezitten
Mentality
Voor verdere uitleg van de milieu-indexen, zie bijlage (sheet 58, 59)
Postmodern Verwennen
Ontplooien
Beleven
Traditionele burgers zijn mensen die vasthouden aan tradities, normen en waarden, plichtgetrouw zijn, gericht op zekerheid, orde, regelmaat en discipline, maatschappelijk betrokken, solidair met minderheden en betrokken bij het milieu, lokaal georiënteerd, gezin en familie staan centraal met een grotendeels traditionele rolverdeling, sober en spaarzaam. De achterban wordt gevormd door relatief veel nieuwe conservatieven en ook door traditionele burgers en postmaterialisten.
3
Achterban: protestants en gaan minder dan 1x per week naar kerk (totaalgemiddelde geïndexeerd op 100) Hoog
Kosmopolieten
99
Nieuwe conservatieven
172
78
Moderne burgerij
Relatief hoog
Postmaterialisten
Opwaarts mobielen
(significant bij α = .05)
132
Gemiddeld 5,2%
73
Midden
Traditionele burgerij
69
Relatief laag
Postmoderne hedonisten
132
(significant bij α = .05)
77 Gemaksgeoriënteerden Laag © Mentality H429 sf02
status waarden
Traditioneel Behouden
Modern Bezitten
Mentality
Postmodern Verwennen
Ontplooien
Beleven
Nieuwe conservatieven houden vast aan traditionele nomen en waarden, beschermen hun sociale status, denken hiërarchisch, zijn kritisch, politiek en historisch geïnteresseerd, geven familierelaties een centrale rol, hebben aandacht voor kunst en cultuur, zijn sober en risicomijdend en hechten aan etiquette. Ze zijn minder traditioneel dan de kernachterban, ook zij hebben niet de behoefte om de wereld te veranderen of te breken met gangbare normen maar zijn wel flexibeler ten aanzien van nieuwe situaties en andere leefwijzen. Inzet voor de kerk Vrijwilligers in de PKN worden gevonden in kernachterban en achterban. Daarbij is het aannemelijk dat in veel gemeenten van ambtsdragers wordt verwacht dat zij regelmatig naar de kerk gaan. Zij worden dus vooral gerekruteerd uit de traditionele burgerij. Het al genoemde onderzoek ‘Inzet voor de kerk’ (Kaski 2001) laat ook zien dat PKN-vrijwilligers gemiddeld 15 jaar actief zijn terwijl men de huidige functie gemiddeld 7 ¾ jaar vervult. Dat staat ook in contrast met de resultaten van het SCP-onderzoek ‘Landelijk Verenigd’ (2005) waarvan de resultaten vandaag aan de orde zijn. Volgens hetzelfde Kaski-onderzoek wordt betrokkenheid bij de kerk als belangrijkste motief voor kerkelijk vrijwilligerswerk genoemd. Motieven als de mogelijkheid om te leren en de eigen capaciteiten gericht inzetten, motieven van ‘de nieuwe vrijwilliger’ dus, scoren lager. Steeds meer vrouwen doen het kerkenwerk. Gezien de samenstelling van de PKN-(kern)achterban wekt dit geen verbazing. Maar er is wel een probleem: de groep traditionele burgers is gemiddeld ouder en neemt in rap tempo af, zal over 30 jaar ongeveer verdwenen zijn. Het roer zal dus om moeten. Dat was ook reden voor de PKN om de resultaten van dit onderzoek tot in de hoogste niveaus te gaan bespreken. Het aantrekken van nieuwe vrijwilligers vraagt om het uitwerpen van het net aan de andere kant. 3. Praktijk Inspiratie of transpiratie? Willemien Boot, medewerker van De Schinkel, Centrum voor educatie en geloof in Amsterdam, vertelt in het blad ‘Horizon’ over een onlangs gehouden bijeenkomst over 4
vrijwilligerswerving. Het laat de gevolgen van de samenstelling van de (kern)achterban schrijnend zien. “Sommige gemeenten zaten zo krap in hun mensen en tijd dat ze niemand naar de bijeenkomst konden sturen. Daar wringt precies de schoen…Werkgroepen, kerk- en buurtgroepen, wijkkerkenraden klagen dat ze geen nieuwe vrijwilligers kunnen vinden. Geen doeners, geen bestuurskader, geen dragers. Het dagblad Trouw schreef de afgelopen maanden over het gebrek aan aantrekkingskracht van ‘oude verenigingen’. De kerk heeft een vergelijkbaar organisatieprobleem. Een buitenstaander zegt: “Als er geen mensen zijn die het werk willen doen, dan stopt het”.Maar als een kerk stopt met de wijkdiaconie, de kerkenraad (veel) kleiner is dan mag van de kerkorde, het ziekenbezoek is afgeschaft, het jeugdwerk stilvalt, de kerkdienst door tien en op hoogtijdagen vijfentwintig mensen wordt bezocht en nog maar één persoon de financiën bijhoudt…hou je dan genoeg over om kerk te zijn? Waar zoek je vrijwilligers, waarvoor en wie wil je er als kerk graag bijhebben? En vinden die potentiële vrijwilligers het wel relevant wat er gebeurt in de kerk? Wat vinden ze er? Inspiratie of transpiratie?” De mus, de zwaluw vindt een woning Jan van der Wolf is predikant van de Samen op Weg-gemeente Zeewolde. Een jonge gemeente die destijds voornamelijk met heel hard werken opgebouwd is door boeren, maar inmiddels hebben daar forensen de overhand. Dat leverde regelmatig conflicten op. Van der Wolf vermoedde dat een goede combinatie toch zou moeten kunnen. Hij besteedde drie jaar geleden zijn studieverlof aan de vraag wat kerkelijke vrijwilligers boeit en bindt, naar aanleiding van het boek ‘De geluksfabriek’ van Bruel en Colson. “Er zijn mensen die vooral gemeenschap zoeken, ik noem hen ‘binders’, terwijl anderen vooral hechten aan persoonlijke groei en zelfontplooiing, de zogenaamde ‘boeiers’. Beide typen zijn onmisbaar voor de kerkelijke organisatie. Ik vind het belangrijk om zowel de vraag te stellen naar wat de kerkelijke organisatie wil als wat de werker wil. Het is goed om individuen te benaderen, op de manier die bij hen past en om behoeften, capaciteiten en interesses van het gemeentelid als uitgangspunt te nemen voor hun inzet. Dat pleit voor gavengericht werken. In regelmatige ondersteuningsgesprekken vragen we aan vrijwilligers of ze nog met plezier werken en nog op een goede plek zitten. Sommige onderdelen van het kerkenwerk lenen zich beter voor geboeide werkers, anderen meer voor verbonden werkers. Nu zal het onderscheid tussen boeiers en binders in de kerk minder scherp liggen dan in het bedrijfsleven. Bij alle vrijwilligers in de kerk zal er altijd sprake zijn van -op z’n minst enigebinding. Ook de geboeide medewerker zal zich verbonden weten. Dat hoeft niet met het geheel van de gemeente te zijn, maar dat kan ook met een kleine subgemeenschap in de gemeente. Bij de werving werken we niet met strakke protocollen, wel zijn we attent in ontmoetingen. We vragen mensen of ze iets voor de kerk zouden willen doen, zo ja wat en hoe zij daarin ondersteund zouden kunnen worden. Zo hebben we nu een PR-ouderling, een liturgie-ouderling en een doopouderling. We willen geen andere dingen doen maar de dingen anders doen”. “In de gemeente zingt elk vogeltje zoals het gebekt is. In navolging van Psalm 84 kunnen we mussen en zwaluwen onderscheiden. De mus is een standvogel die beschutting zoekt en staat voor de werker die hecht aan verbinding. De zwaluw, een trekvogel die toch geregeld op dezelfde plek terugkeert, verbeeldt de vrijwilliger die geboeid wil worden, maar toch ook enige mate van binding kent”. Exitgesprekken Irma Blits is voorzitter van de kerkenraad van de Samen op Weggemeente AmsterdamBijlmer. Deze gemeente voert een actief vrijwilligersbeleid en heeft een werkgroep
5
vrijwilligerszorg heeft ingesteld. “Inmiddels zijn er zoveel vrijwilligers in de weer dat het heel belangrijk is om professioneel met hen om te gaan. Een belangrijk punt daarbij is ervoor te zorgen dat de juiste mens op de juiste plaats zit. De werkgroep houdt zich bezig met het ontwikkelen van gavengericht werken volgens de methode van Nynke Dijkstra. Wat kunnen mensen, wat willen ze graag doen, hoeveel tijd willen ze er voor beschikbaar stellen? Op wijkavonden besteden we hier aandacht aan en oefenen daarmee. Zo ontdekten we bijvoorbeeld dat er mensen waren die Thomasvieringen wilden organiseren”. “Een van de eerste besluiten die we namen is dat ambtsdragers zich weer houden aan hun termijn. Als zij na hun eerste termijn nog vier jaar willen doorgaan mag dat, maar dat wordt niet meer verwacht en we houden ook zogenaamde ‘interimgesprekken’ - gesprekken tussen de twee ambtsperioden in - met ze. Hoe is het gegaan? Waar loop je tegenop? Hoe zou het andere kunnen?” Met alle ambtsdragers die aftreden voert de werkgroep ‘exitgesprekken’. “We zijn hiermee begonnen omdat we het belangrijk vonden dat vrijwilligers (in dit geval kerkenraadsleden) in het zonnetje worden gezet bij hun afscheid. Daarvoor is nodig dat je mensen goed kent. Je hebt altijd de ‘stillen in den lande’ of mensen die je misloopt. Als je mensen een exitgesprek aanbiedt geef je hen de gelegenheid te vertellen hoe zij de afgelopen periode hebben ervaren, wat hen geïnspireerd heeft, wat maakte dat zij dit werk hebben gedaan. Ik ervaar dit instrument als verschrikkelijk waardevol”.
4. Praktisch-theologische reflectie Bovenstaande uitspraken en voorbeelden laten zien dat de inzet van vrijwilligers in de gemeente een actief vrijwilligersbeleid verdient. Nodig is een heldere plaatselijke analyse van wat de vrijwilligersinzet belemmert en bevordert, gekoppeld aan de ontwikkeling van een inspirerende toekomstvisie. De Roest geeft een voorbeeld van koppeling van toekomstvisie aan vrijwilligersinzet. Op grond van onderzoek in Vinex-locaties signaleert hij drie verschillende vormen van kerkelijke betrokkenheid, die hij verbindt met kerkmetaforen en wervingsstrategieën. Allereerst totale betrokkenheid. Metafoor is de kerk als familie, couveuse, ark, burcht of enclave. Werving vindt plaats door middel van vangnet of hengel. Vervolgens graduele betrokkenheid met als metaforen de ronde tafel, de herberg, plein en tent. Werving door middel van inspiratie, ruimte scheppen, leren. En tenslotte de incidentele betrokkenheid met als metaforen servicebalie en tempel en werving doormiddel van het aanbod van nieuwe rituelen en symbolen. Als noodzakelijke kerkvorm benoemt de Roest een vierde weg, een dubbele kerkvorm met twee brandpunten. Een eerste cirkel van toegewijden met als kernwoord getuigen: uitnodigen door een bezield persoonlijk geloof. Hij benoemt dat als het gelijk van de evangelicalen. En een tweede cirkel van ‘liefhebbers’. Daarbij is het kernwoord dienstverlening: dienst en gastvrijheid pur sang. Sommige geloofsgemeenschappen onderkennen het belang van visieontwikkeling verbonden met vrijwilligersinzet. Zij realiseren zich dat bestaande organisatievormen onvoldoende inspelen op nieuwe trends en zoeken naar manieren om vrijwilligerswerk weer zinvol en leuk te laten worden. Wat bied je vrijwilligers, hoe motiveer je ze en wat mag je hen vragen? Hoe werf je en begeleid je vrijwilligers en neem je op een leuke en goede manier afscheid? Meijs biedt het beeld aan van vrijwilligerswerk-fruitautomaat waarbij de mate van beschikbaarheid van de vrijwilliger in tijd en plaats (1) wordt gecombineerd met zijn of haar vaardigheden of mogelijkheden (2) en de taken en opdrachten die de vrijwilliger wil en kan doen (3). Wellicht
6
zonder van het beeld van Meijs gehoord te hebben was men in Zeewolde en AmsterdamBijlmer al fruitautomatisch bezig… Een ouderling of een werkgroep voor vrijwilligersbeleid kan stimuleren dat zowel het kerkenwerk als de vrijwilliger tot hun recht komen. Maatwerk is hierbij belangrijk: de juiste persoon op de juiste plaats. Flexibiliseren van vrijwilligerswerk vraagt om het aanbieden van een breed scala aan mogelijkheden voor mensen om hun betrokkenheid bij de gemeente te uiten. Een van de belangrijkste taken van vrijwilligersbeleid is misschien wel het benadrukken van een goede mix van zowel ‘oude getrouwen’ als ‘nieuwe kortverbanders’. Deze mix is nodig voor zowel het voortbestaan als de ontwikkeling van nieuwe creativiteit in geloofsgemeenschappen. Alleen met nieuwe kortverbanders kom je er niet. Binnen de kortste keren is dan de continuïteit verdwenen. Alleen met oude vrijwilligers lukt het ook niet meer: zij branden op en houden de noodzakelijke vernieuwing en openheid tegen. Verantwoordelijkheid en zelfontplooiing Dat brengt me op het laatste punt. We kennen in de Protestantse kerk gemeenten met diverse profielen. Maar wanneer gewerkt kan worden volgens genoemde voorbeelden zal als vanzelf een open en vrije gemeente ontstaan, waarbij geen enkele vorm van dwang of verplichting heerst. Daarbij kan men ook makkelijker jonge mensen inschakelen die niet het traditionele plichtsgevoel kennen. Deze jongeren vragen niet wat zij behoren te doen in het leven maar wat er van hen zal worden en wat hun leven zinvol maakt. De Ploegers noemen dit in navolging van Wuthnow ‘altruïstisch individualisme’. Jonge mensen willen graag zinvol werk doen dat hen het gevoel geeft dat hun leven lukt en erdoor verrijkt wordt. Daar is de nieuwe vrijwilliger! Vrijwilligersbeleid dat lukt gaat bovendien uit van de vooronderstelling dat je de mensen kent en dat vraagt dus ook om mensen met iets van ‘ouderwetse’ inzet. De genoemde voorbeelden voldoen ook aan die voorwaarde. Even een uitstapje naar de Verenigde Staten. Een voorbeeld van rekening houden met altruïstisch individualisme vond ik bij Brouwer. Hij bezocht vorig jaar de Fourth Presbyterian Church of Chicago, een grote liberale protestantse kerk met zo’n 2000 kerkbezoekers op zondag. Een niet onaanzienlijk aantal van die kerkbezoekers zijn jonger dan veertig jaar en zijn met de kerk in contact gekomen via het vrijwilligerswerk dat de kerk organiseert. Al dertig jaar lang biedt de kerk ruimte en gelegenheid voor het begeleiden van jongeren uit de aanpalende arme zwarte wijk. Deze jongeren komen aan het eind van de middag naar de kerk, die in een welvarend gedeelte van de stad staat. Ze krijgen daar een warme maaltijd en worden geholpen met huiswerk en andere zaken door vaak young urban professionals die na hun werk een deel van hun vrije tijd geven voor een vorm van vriendschap met de jongeren. Dat doen ze niet voor de kerk, maar om hun eigen leven te verrijken en wellicht zelfs om hun cv op te tuigen. De kerk faciliteert en hoopt dat deze jonge succesvolle mensen de kerk met andere, nieuwe ogen leren zien. De kerk niet alleen als borg voor de kwetsbaren, maar ook als een creatieve partner in het nadenken over het invulling geven aan je bestaan en over het leven in een grote stad in het algemeen. Iedere maand worden er dertig tot veertig nieuwe leden opgenomen in Fourth Presbyterian Church.
Nog even over de werving van ambtsdragers. Daarbij wordt tot nu toe bijna altijd geappelleerd aan verantwoordelijkheidgevoel. Maar dat is niet voldoende om het vol te houden in het ambt. Aspecten die bij de werving evenzeer een rol mogen gaan spelen zijn: er zin in hebben, er de zin van inzien, een bijdrage aan een groter geheel kunnen leveren (en daar dus ook zicht op hebben!), het gevoel hebben dat men zich in dit ambt zal kunnen ontplooien (Ploeger,722). In bijna iedere gemeente wordt het steeds moeilijker om ambtsdragers te vinden. Dat heeft te maken met de onaantrekkelijkheid van het ambt en het zwaartegevoel. Het is dan ook van belang om in de toekomstige regelgeving van de PKN zo dicht mogelijk aan te sluiten bij het geloof en de geloofsbeleving van de leden, anders zal het instituut kerk 7
steeds verder worden uitgehold. Dit vraagt ook om een verdere doordenking in theorie en praktijk over de relatie tussen ambtsdrager, vrijwilliger en kerkgang. Steeds meer mensen willen best iets doen voor de kerk, maar ze willen ook gewoon zelf uitmaken wanneer ze een kerkdienst bezoeken. Ook mensen die weinig of geen kerkdiensten bezoeken (minder dan 20% bezoekt momenteel regelmatig een kerkdienst) kunnen verantwoordelijkheid dragen in de kerk. Conclusie Via verschillende invalshoeken heb ik gekeken naar de betekenis van de nieuwe vrijwilliger voor het protestantse kerkenwerk. Onderzoeken laten zien dat we die nog maar nauwelijks hebben ontdekt. Maar nauwkeuriger kijken naar plaatselijke initiatieven laten zien dat haar komst mogelijk en gewenst is. Het scheppen van goede voorwaarden daarvoor is nodig. Eén zwaluw maakt nog geen zomer maar er zijn plekken waar kleine zwermen zijn gesignaleerd. Zhij zal grotendeels niet afkomstig zijn uit de traditionele burgerij, maar meer uit de nieuwe conservatieven de postmaterialisten. Zhij kan niet zonder de oude vrijwilliger, de mus die met veel toewijding het nest onderhoudt. Voor continuïteit en creativiteit hebben beide elkaar nodig. Als uitgangspunt voor plaatselijk kerkelijk vrijwilligersbeleid adviseer ik de volgende advertentie: “Gevraagd: een handjevol mussen en een zwermpje zwaluwen”. -----------------Geraadpleegd Rein Brouwer, Trendy kerk? In: Projectgroep Kerk en Trend, Verslag werkconferentie. Utrecht, 2004. Govert J. Buijs, Tijmen J. van der Ploeg, Pro Deo. Geïnspireerd blijven in vrijwilligerswerk. Zoetermeer 2002. Nynke Dijkstra-Algra, Je bent begaafd. Zoetermeer 2003. Joep de Hart, Landelijk verenigd. Grote ledenorganisaties en ontwikkelingen op het maatschappelijk middenveld. Civil society en vrijwilligerwerk. Uitgave Sociaal en Cultureel planbureau. Den Haag, februari 2005. Drs. Gert de Jong, Inzet voor de kerk – onderzoek naar vrijwilligers, vrijwilligerswerk en dienstverlening in de Samen op Weg-kerken, Nijmegen 2001. Prof. Dr. Lucas C.P.M. Meijs, De veerkrachtige samenleving: over Vrijwilligerwerk, Civil Society en Maatschappelijk Betrokken Ondernemen in beweging, Rotterdam 2004. Onderzoeksburo Motivaction, Kerk en Trend PKN. Landelijk Dienstencentrum Protestantse Kerk in Nederland, 2004. Albert K. Ploeger en Joke J. Ploeger-Grotegoed, De gemeente en haar verlangen. Van praktische theologie naar de geloofspraktijk van de gemeenteleden. Kampen 2001. Henk de Roest, En hoe verder hij ging, des te langer werd zijn terugweg. In: Peet Valstar (eindred.), Missionaire presentie in de Vinex?! Verslagbundel 3e landelijk werkdag 11 april 2005. Uitgave Protestants Landelijk Dienstencentrum Utrecht 2005. Dr. R.G.Scholten, Vrijwilligersarbeid in hervormde gemeenten. Den Haag 1978. Peet Valstar (samenstelling), Bronnen voor beleid, werkboek voor beleidsontwikkeling. Uitgave van het Protestants Landelijk Dienstencentrum in Utrecht, 2004. Jan van der Wolf, “De Paradijsgemeente”, over het boeien en binden van vrijwilligers in de kerk. Zeewolde 2002.
Utrecht, 3 juni 2005 Peet Valstar, stafmedewerker bij de Dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk in Nederland
8