POSTADRES TEL
AAN
Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag
070 - 381 13 00
FAX
070 - 381 13 01
De Minister van Justitie
BEZOEKADRES
E-MAIL
Prins Clauslaan 20
[email protected]
INTERNET
DATUM ONS KENMERK
www.cbpweb.nl
7 december 2004 z2004-1086
CONTACTPERSOON
UW BRIEF VAN UW KENMERK ONDERWERP
18 augustus 2004 5302853/04/6
10 voorstellen voor reductie administratieve lasten WBP
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft bij brief van 29 juni 2004 en 17 augustus 2004 gereageerd op de voorstellen van 15 april 2004 aan de Tweede Kamer tot vermindering van administratieve lasten die voortvloeien uit de regelgeving van het Ministerie van Justitie. Tot de reductievoorstellen behoren ingrepen in de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP). Namens u heeft de heer Holthuis, directeur-generaal Wetgeving, Rechtspleging en Rechtsbijstand, het CBP op 18 augustus 2004 geantwoord. Deze reactie verduidelijkte de achtergrond van de door u gedane voorstellen. Het doel van de voorstellen is het vereenvoudigen van de uitvoering van de wet voor de verantwoordelijken. Dit leidt tot vermindering van de administratieve lasten van de verantwoordelijke. Een randvoorwaarde hierbij is dat het huidige beschermingsniveau van de betrokkenen behouden moet blijven. Het uitgangspunt hierbij is wijzigingen voor te stellen die vallen binnen de reikwijdte van de Europese Richtlijn (95/46/EG). Het CBP onderschrijft het belang van lastenverlichting. Niet alleen is het voor het bedrijfsleven belangrijk dat de verlichting van de administratieve lasten voortvarend ter hand wordt genomen, ook is het voor het draagvlak van de WBP in de samenleving noodzakelijk dat ondernemers zich niet geconfronteerd zien met onnodige lasten als gevolg van de WBP. Het CBP heeft geïnventariseerd welke maatregelen leiden tot administratieve lastenverlichting zonder dat wordt ingeboet op het bestaande beschermingsniveau. Het CBP concludeert dat het mogelijk is een aanzienlijke besparing te realiseren met behoud van het huidige beschermingsniveau. Het biedt u hierbij een toelichting op de maatregelen die het in dit kader voorstelt. Het CBP heeft deze voorstellen besproken met de Commissie Privacy van de Raad van de Centrale Ondernemingsorganisaties. De commissie heeft aangegeven dat het bedrijfsleven de hier voorgestelde maatregelen onderschrijft.
BIJLAGEN BLAD
1
DATUM ONS KENMERK
1.
7 december 2004 z2004-1086
Melding en vrijstelling
De WBP kent een verplichting om verwerkingen van persoonsgegevens te melden bij het CBP. Deze meldingen maakt het CBP openbaar via een register. Minder risicovolle verwerkingen van persoonsgegevens zijn in Nederland vrijgesteld van melding. Welke verwerkingen dit zijn is vastgelegd in het Vrijstellingsbesluit WBP. Het Nederlandse meldingsstelsel behoort ten opzichte van andere Europese landen tot het eenvoudigste. Ook is in Nederland gebruik gemaakt van alle mogelijkheden tot uitzonderingen van de meldingsplicht die artikel 18 van de Europese Richtlijn (95/46/EG) biedt. Het CBP is van oordeel dat de meldingsplicht een belangrijke bijdrage levert aan de bescherming van persoonsgegevens. Vooral doordat het elke organisatie bewust maakt van de wettelijke eisen en dwingt de gegevenshuishouding door te lichten. Voorts draagt het openbaar register bij aan transparantie voor de betrokkenen en levert de meldingsplicht relevante en noodzakelijke gegevens op voor de controle op de naleving van de regels voor de bescherming van persoonsgegevens. De databank met meldingsgegevens levert inzicht en overzicht op met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in de publieke en private sector. Het CBP is van oordeel dat er niet aan de meldingsplicht als zodanig getornd moet worden. De huidige mogelijkheden om de meldingsplicht te verlichten bieden voldoende ruimte om onnodige lasten te voorkomen. Voorstel 1: Uitbereiding vrijstellingen Het bedrijfsleven ervaart de meldingsplicht als een zware administratieve last. Veelal is deze last gelegen in het feit dat de meldingsplicht de verantwoordelijke noodzaakt zijn gegevenshuishouding door te lichten en op orde te brengen. Het CBP is van oordeel dat de huidige mogelijkheid om verantwoordelijken vrij te stellen van de melding van bepaalde gegevensverwerkingen nog beter benut kan worden. Door het Vrijstellingsbesluit WBP uit te breiden en te verhelderen kan de last voor het bedrijfsleven verkleind worden. Het CBP heeft op basis van zijn ervaringen met de meldingen geïnventariseerd welke verwerkingen nog vrijgesteld van melding kunnen worden en op welke punten het Vrijstellingsbesluit WBP verhelderd moet worden. De meldingsplicht ingevolge de WBP wordt tot nu toe slechts gedeeltelijk nageleefd. Het CBP is voornemens de handhaving hierop structureel voort te zetten. In 2004 hebben verantwoordelijken boetes opgelegd gekregen voor het niet naleven van de meldingsplicht. Hierdoor is de verwachting dat het aantal meldingen de komende tijd zal toenemen. Door een snelle uitbreiding van het Vrijstellingsbesluit WBP valt dan ook op korte termijn een aanzienlijke lastenvermindering te realiseren. Op basis van de ervaringen van het CBP met de melding, de cijfers van de Kamer van Koophandel en uitgaande van 100% naleving komt het CBP tot een eerste schatting van ongeveer 55.000 verwerkingen die nieuw kunnen worden vrijgesteld voor het bedrijfsleven of waarvoor door een helderder formulering van het Vrijstellingsbesluit WBP duidelijk wordt dat zij zijn vrijgesteld (voorgestelde aanpassing/uitbreiding vrijstelling x aantal verantwoordelijken in die betreffende branche). Meer precieze cijfers worden verkregen als
BLAD
2
DATUM ONS KENMERK
7 december 2004 z2004-1086
Justitie exacte wijzigingsvoorstellen voor het Vrijstellingsbesluit WBP formuleert. Het CBP biedt aan u hierbij te adviseren. Volgens de richtlijnen van Justitie leidt de huidige schatting tot een besparing van 2.090.000 euro voor het bedrijfsleven. Daarna zal het voorstel jaarlijks leiden tot minder meldingen hetgeen structureel leidt tot administratieve lastenverlichting. Voorstel 2: Beter toegankelijk Vrijstellingsbesluit Het CBP merkt voorts op dat zo’n 30% van de ontvangen meldingen van personeels- en klantenadministraties zijn. Dit zijn verwerkingen die de wetgever beoogd heeft vrij te stellen. Een helder en toegankelijk Vrijstellingsbesluit WBP zal het aantal onnodige meldingen en daarmee onnodige administratieve lasten terugbrengen. Onzekerheid over of er gemeld moet worden is veel voorkomend. Het kost bedrijven tijd om dit uit te zoeken. Het CBP pleit er daarom voor dat het Ministerie van Justitie het Vrijstellingsbesluit beter toegankelijk maakt en dat het de relevante brancheorganisaties hierover actief voorlichting doet geven aan hun leden. Het CBP rekent evenals de richtlijnen van het Ministerie van Justitie de komende jaren op 5000 meldingen per jaar van nieuwe verwerkingen. Als minder ondernemers een verwerking melden die eigenlijk is vrijgesteld leidt dit tot een verlichting van de administratieve lasten. Gezien het feit dat momenteel naar schatting 30 % van de op jaarbasis verwachte 5000 meldingen ten onrechte wordt gemeld bespaart een beter toegankelijk vrijstellingsbesluit jaarlijks zo’n 55.000 euro aan administratieve lasten. Voorstel 3: Harmonisatie melding voor bedrijven met meerdere vestigingen in de EU De meldingsplicht is op uiteenlopende wijzen in de verschillende EU-landen geïmplementeerd. Bedrijven die in verschillende landen zijn gevestigd kunnen hun meldingsprocedure niet gemakkelijk harmoniseren. De Artikel 29-werkgroep van Europese toezichthouders onderzoekt of het mogelijk is een melding te ontwikkelen voor bedrijven met meerdere vestigingen in de Europese Unie. Het uitgangspunt is dat er één standaard meldingsformulier wordt ontwikkeld voor deze categorie van bedrijven. Als een bedrijf in de verschillende landen eenzelfde of zeer vergelijkbare verwerking heeft, kan deze eenmalig via dit standaard formulier bij een toezichthouder worden gemeld. Hierna wordt het standaard formulier elektronisch verstrekt aan de toezichthouders van de overige Europese landen waarin het bedrijf is gevestigd. Het CBP maakt zich hiervoor sterk. Het verzoekt de Minister van Justitie te zijner tijd de noodzakelijke wijzigingen hiertoe door te voeren in de WBP en/of het Meldingsbesluit, en de benodigde middelen voor de implementatie van een aanpassing van het melden te verschaffen. Opbrengst pm
2.
Voorafgaande onderzoeken
Een beperkte categorie van verwerkingen rechtvaardigt het voorschrijven van voorafgaande controlemaatregelen die verder gaan dan aanmelding. Volgens artikel 20, eerste lid, van de richtlijn gaat het daarbij om verwerkingen die specifieke risico's meebrengen voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen. De voorafgaande controle bestaat uit het kenbaar maken aan de toezichthoudende autoriteit van de voorgenomen verwerkingen en diens bevoegdheid om een nader onderzoek hiernaar in te stellen.
BLAD
3
DATUM ONS KENMERK
7 december 2004 z2004-1086
Voorstel 4: Gestandaardiseerde aanpak voorafgaande onderzoeken Het CBP maakt afspraken met een branche over de behandeling van voorafgaande onderzoeken als veel verantwoordelijken uit die branche voor een voorafgaand onderzoek in aanmerking komen. De branche schrijft een protocol of gedragscode waarin de spelregels voor de gegevensverwerking worden vastgelegd en legt deze ter goedkeuring aan het CBP voor. Als het CBP het protocol heeft goedgekeurd voert het in beginsel geen nader onderzoek meer uit als verantwoordelijken aangeven dat ze de goedgekeurde werkwijze onderschrijven. De voorafgaande onderzoeken worden in deze situatie gestandaardiseerd afgedaan zonder dat de verantwoordelijke aanvullende informatie hoeft te verschaffen. Door de hierboven beschreven werkwijze kan naar schatting de helft van de voorafgaande onderzoeken gestandaardiseerd worden afgedaan. Ook de komende jaren zal deze werkwijze leiden tot structurele lastenverlichting. Opbrengst: pm Voorstel 5: Minder voorafgaande onderzoeken De Wet bescherming persoonsgegevens kent in beginsel een verbod op de verwerking van strafrechtelijke gegevens. Uitzonderingen op dit verbod zijn geformuleerd in artikel 22 en 23 van de WBP. Artikel 22, vierde lid, onder c, WBP kent een open uitzondering voor die gevallen die niet in de WBP geregeld zijn. Voor deze gevallen is gekozen voor de procedurele oplossing van het voorafgaand onderzoek door het CBP. Het voorafgaande onderzoek door het CBP is een onderzoek naar verwerkingen die bijzondere risico’s met zich meebrengen voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen. De afgelopen jaren is het CBP gebleken dat er meer dan wenselijk een beroep gedaan wordt op deze open uitzondering. Nader onderzoek is gewenst naar de mogelijkheid en wenselijkheid de uitzonderingen op het verbod van de verwerking van strafrechtelijke gegevens fijnmaziger in te vullen. Hierdoor zouden namelijk veel voorkomende en maatschappelijk geaccepteerde verwerkingen van deze gegevens die geen onaanvaardbare risico’s met zich meebrengen voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen niet langer vallen onder de uitzondering van het voorafgaand onderzoek door het CBP. Deze uitzondering is immers bedoeld voor niet voorziene gevallen. Indien een dergelijke wijziging op inhoudelijke gronden wenselijk blijkt en wordt uitgevoerd zal dit leiden tot een verlichting van de lasten voor de verantwoordelijken die strafrechtelijke gegevens verwerken. Zij hoeven immers geen voorafgaand onderzoek meer aan te vragen. Opbrengst: pm
BLAD
4
DATUM ONS KENMERK
3.
7 december 2004 z2004-1086
Doorgifte naar derde landen
De WBP kent een speciale regeling voor de doorgifte van persoonsgegevens vanuit Nederland naar derde landen. Met een derde land wordt een land buiten de EU bedoeld. Als persoonsgegevens naar een derde land moeten worden doorgegeven, zijn daaraan speciale voorwaarden verbonden. De regels rondom doorgifte, zoals vastgelegd in artikel 25 en 26 van Richtlijn 95/46/EG, zijn vrijwel letterlijk overgenomen en geïmplementeerd in Nederland via artikel 76, 77 en 78 WBP. Artikel 76 WBP stelt dat gegevens mogen worden doorgegeven naar een derde land indien dit derde land een passend niveau van bescherming waarborgt. Als dit niet het geval is, is doorgifte mogelijk als deze gegrond kan worden op één van de uitzonderingsgronden van artikel 77, eerste lid, WBP. Een andere mogelijkheid is dat de verantwoordelijke ingevolge artikel 77, tweede lid, WBP, een vergunning voor de doorgifte aanvraagt bij de Minister van Justitie. Dit gebeurt veelal op grond van contracten die de verantwoordelijke sluit met de ontvanger in het derde land. Een flexibele, geharmoniseerde en heldere regelgeving rondom doorgiften, die in de praktijk wordt nageleefd, acht het CBP van groot belang. Een goed functionerend Europees doorgifteregime heeft als effect dat bescherming van persoonsgegevens blijft gewaarborgd nadat gegevens zijn verstrekt buiten de rechtsmacht van de Unie.
Voorstel 6: Uitleg over de uitzonderingsgronden van artikel 26(1) van Richtlijn 95/46/EG Uit praktijkervaring is gebleken dat er onduidelijkheid bestaat over de toepassing van de uitzonderingsgronden op het verbod op doorgifte indien er geen sprake is van een adequaat niveau van bescherming, geformuleerd in artikel 26(1) van de Richtlijn 95/46/EG, en in Nederlands recht omgezet in artikel 77, eerste lid, WBP. Indien een verantwoordelijke zich kan beroepen op een van deze gronden voor doorgifte, mogen persoonsgegevens worden doorgeven aan een derde land dat geen passend niveau van bescherming heeft zonder dat nadere passende waarborgen moeten worden getroffen. Onduidelijkheid over de toepassing van de uitzonderingen leidt veelal tot een administratieve last. Op aandringen van het CBP bereidt de Artikel 29-werkgroep derhalve momenteel een document voor waarin nadere uitleg wordt gegeven over de interpretatie van deze uitzonderingsgronden. Het is de verwachting dat zekerheid over de interpretatie van de uitzonderingsgronden de lasten voor verantwoordelijken zal verlichten. Opbrengst: pm Voorstel 7: Vrijstelling van vergunningplicht bij gebruikmaking van modelcontracten De Europese Commissie heeft bepaald dat bepaalde modelcontracten voor doorgifte naar derde landen voldoende waarborgen bieden voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. In veel lidstaten is daarom besloten dat het niet nodig is een vergunning aan te vragen als gebruik
BLAD
5
DATUM ONS KENMERK
7 december 2004 z2004-1086
wordt gemaakt van deze door de Europese Commissie goedgekeurde modelcontracten. De WBP bevat echter geen bepalingen die verantwoordelijken vrijstellen van het aanvragen van een vergunning in het geval dat zij gebruik maken van een door de Europese Commissie goedgekeurd modelcontract. Verantwoordelijken die gevestigd zijn in Nederland moeten dus ook bij gebruikmaking van de modelcontracten een vergunning aanvragen. Veel verantwoordelijken ervaren dit als een ergerniswekkende administratieve last ervaren. Het mogelijk maken van een dergelijke vrijstelling is wenselijk. Gebruik van de modelcontracten brengt met zich mee dat de risico’s met betrekking tot de gegevensbescherming na doorgifte gering zijn. Derhalve voegt een toetsing voorafgaand aan de doorgifte onvoldoende toe aan de gegevensbescherming om deze te rechtvaardigen. Voorafgaande toetsing dient te gebeuren indien risico’s groter zijn, zoals bij het gebruik van gewijzigde modelcontracten of eigen contracten. Gezien het veelvuldig gebruik van de modelcontracten draagt een dergelijke wijziging aanzienlijk bij aan lastenverlichting. Bijkomend gunstig effect is dat verantwoordelijken extra zullen worden gestimuleerd de modelcontracten te gebruiken in plaats van eigen contracten of aangepaste modelcontracten. Het CBP deelt de mening van de Europese Commissie dat vrijstelling van de vergunningplicht mogelijk is binnen de huidige Europese Richtlijn (95/46/EG). Het Ministerie van Justitie moet zich er voor inspannen deze vrijstelling van de vergunningplicht te realiseren. Opbrengst: pm
Voorstel 8: Binding Corporate Rules Het CBP ontwikkelt in het kader van de Artikel 29-werkgroep een mogelijkheid tot doorgifte van gegevens op grond van de zogenaamde Binding Corperate Rules. Dit zijn interne gedragscodes van multinationale bedrijven over persoonsgegevensverwerking op grond waarvan doorgiften binnen het concern kunnen plaatsvinden. Deze vorm van zelfregulering kan voldoende waarborgen bieden ten aanzien van gegevensbescherming. Het maakt het afsluiten van individuele contracten met zusterorganisaties in derde landen overbodig. Tevens kan op grond van de Binding Corporate Rules een vergunning worden verleend voor alle huidige en toekomstige doorgiften binnen een concern. Dit zal de hoeveelheid aanvragen van vergunningen aanzienlijk doen dalen. Dit vermindert de administratieve procedures voor de verantwoordelijken. Het CBP is bereid voort te gaan in zijn streven deze vorm van zelfregulering op te zetten. Daarnaast werkt het CBP in Europees verband aan een samenwerkingsprocedure bij de vergunningverlening op grond van Binding Corporate Rules. Deze houdt in dat de toezichthouder van de lidstaat waar het (Europese) hoofdkantoor van een concern is gevestigd de beoordeling van de Binding Corporate Rules leidt, en de input van andere toezichthouders coördineert. Hierdoor is een serieuze vermindering van de administratieve lasten van bedrijven te realiseren. Aangezien de Minister van Justitie de vergunning verleent verzoekt het CBP u deze ontwikkeling te ondersteunen en daar waar mogelijk zowel nationaal als internationaal te stimuleren. Opbrengst: pm
BLAD
6
DATUM ONS KENMERK
4.
7 december 2004 z2004-1086
Direct marketing
Mensen moeten er van op de hoogte zijn wanneer hun gegevens voor direct marketing gebruikt worden. Uit de vele vragen en klachten bij het CBP over dit onderwerp blijkt dat de dm-sector vaak niet transparant is. De WBP kent een aantal bepalingen die er voor zorgen dat men geïnformeerd wordt over de verwerking van zijn gegevens voor direct marketing en de mogelijkheid hier verzet tegen aan te tekenen. Het CBP stelt zich op het standpunt dat wanneer de verantwoordelijke iemand duidelijk en volledig geïnformeerd heeft over hetgeen er met zijn gegevens gebeurt, dit in een later stadium niet meer hoeft te gebeuren. Iemand is dan immers al op de hoogte van het doel waarmee zijn gegevens worden verwerkt. Artikel 41, derde lid, WBP stelt ‘de verantwoordelijke die voornemens is persoonsgegevens aan derden te verstrekken of voor rekening van derden te gebruiken voor het in het eerste lid bedoelde doel, neemt passende maatregelen om de betrokkenen de mogelijkheden bekend te maken tot het doen van verzet. De bekendmaking vindt plaats via een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan huisbladen of op een andere geschikte wijze. Bij regelmatige verstrekking aan derden of gebruik voor rekening van derden vindt de bekendmaking ten minste eens per jaar plaats’. Deze bepaling is een uitwerking van artikel 14, onder b van de Europese Richtlijn 95/46/EG waarin gesteld wordt dat Lidstaten de betrokkene het recht toekennen uitdrukkelijk ter kennis gebracht te krijgen dat hij of zij zich kosteloos kan verzetten tegen de verstrekking van persoonsgegevens aan derden voor direct marketing of het gebruik van gegevens voor rekening van derden ten behoeve van direct marketing.
Voorstel 9: wijzigen artikel 41, derde lid, WBP Als de verantwoordelijke de betrokkene op het moment dat hij zijn gegevens verkrijgt nauwkeurig informeert over het doel waarmee hij zijn gegevens verwerkt en het absolute recht van verzet bij direct marketing, draagt het plaatsen van een jaarlijkse advertentie door bedrijven weinig meer bij aan het beoogde doel om betrokkenen te wijzen op het recht van verzet tegen het verstrekken van gegevens aan derden ten behoeve van direct marketing. De betrokkene is dan immers al op de hoogte. Het CBP geeft u daarom in overweging om deze informatieverplichting nader te bekijken. Bezien zou kunnen worden of deze verplichting vervangen kan worden voor een eenvoudiger en effectievere maatregel, dan wel kan worden afgeschaft. Hierbij dient wel in ogenschouw genomen te worden dat de wijziging binnen het kader van de Richtlijn moet plaatsvinden. De vele direct marketing bedrijven of bedrijven die naast hun primaire activiteiten direct marketing activiteiten ontplooien en in adressen handelen moeten aan deze verplichting voldoen. Deze verplichting zoals hij op dit moment in de WBP is geformuleerd beschouwt het CBP als een onnodige kostenpost voor deze bedrijven. Het CBP schat dat tussen de 2000 en 3000 bedrijven in Nederland gegevens aan derden verhuren voor direct marketing of direct marketing ten behoeve van derden versturen. Het afschaffen van deze verplichting leidt daarmee naar schatting tot een lastenverlichting van 1.400.000 tot 2.100.000 euro per jaar (2000 tot 3000 bedrijven x 700 euro voor een advertentie).
BLAD
7
DATUM ONS KENMERK
5.
7 december 2004 z2004-1086
Informatieplicht
Het begrip transparantie heeft een nadrukkelijke plaats in de WBP gekregen. Iedereen heeft het recht zicht te hebben op hetgeen er met zijn gegevens gebeurt. Zowel de informatieplicht van de verantwoordelijke als het recht van een betrokkene om inzage in zijn gegevens te krijgen vallen hieronder. Het CBP heeft in zijn brief van 15 augustus 2003 aangegeven dat het inzagerecht ingevolge artikel 35 WBP niet gewijzigd kan worden zonder het huidige beschermingsniveau aan te tasten. Het schrappen van de verplichting van de verantwoordelijke om dit schriftelijk te doen leidt tot een verlaging van het beschermingsniveau van de betrokkenen. Vermindering van de administratieve lasten die worden veroorzaakt door het inzagerecht is naar het oordeel van CBP vooral mogelijk door een redelijke uitwerking en uitleg van de bepalingen. Het CBP heeft recentelijk een uitspraak gedaan waarin deze uitleg is gegeven. Voorts wil het CBP onderstrepen dat voor lastenverlichting op dit punt een analyse van de knelpunten belangrijk is.
Voorstel 10: concretisering open normen informatieverplichting De verantwoordelijke moet de betrokkene informeren over de verwerking van zijn persoonsgegevens. De informatieplicht is uitgewerkt in artikel 33 en 34 van de WBP. De verantwoordelijke moet behalve zijn identiteit en de doeleinden van de verwerking van de gegevens, ingevolge artikel 33, vierde lid WBP en 34, vierde lid, WBP nadere informatie verstrekken voor zover dat gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder zij worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt, nodig is om tegenover de betrokkene een behoorlijke en zorgvuldige verwerking te waarborgen. Deze bepalingen bevatten veel open normen hetgeen onzekerheid over wat vereist is teweegbrengt. Deze onzekerheid veroorzaakt onnodige nalevingkosten. Het CBP heeft in 2005 de informatieplicht als een hoofdthema. Er zal gewerkt worden aan een standaardisering van de informatieplicht. Dit kan ofwel betekenen dat de huidige open normen nader worden ingevuld, ofwel dat aanpassing van de WBP vereist is. Verduidelijking op dit terrein zal leiden tot lastenverlichting bij de verantwoordelijken. Opbrengst: pm Ten slotte Als laatste merkt het CBP nogmaals op dat het de koers richting de wijziging van de Europese Richtlijn 95/46/EG vooralsnog een ongelukkige keuze acht. Wijziging van de Richtlijn is immers een langdurig proces met een onzekere uitkomst. Het CBP is van mening dat meer winst te behalen is door pragmatische oplossingen uit te werken. Met het bovenstaande is getracht daaraan een uitwerking te geven. Het wijzigen van het Vrijstellingsbesluit WBP is op korte termijn te realiseren waardoor nog in 2005 een aanzienlijk besparing haalbaar is. Ook verwacht het CBP dat aanpassing van de WBP op redelijk korte termijn tot de mogelijkheden behoort.
BLAD
8
DATUM ONS KENMERK
7 december 2004 z2004-1086
Hierdoor zou u ook de voorstellen in deze brief waar een wijziging van de WBP voor nodig is nog in 2005 kunnen realiseren. Het CBP is in dit verband overigens voornemens in het voorjaar van 2005 enkele aanvullende voorstellen tot wijziging van de WBP te doen. Het betreft hier geconstateerde knelpunten die in het wijzigingstraject van de WBP in 2005 kunnen worden meegenomen.
Het CBP biedt u aan te adviseren bij de uitwerking van deze voorstellen die leiden tot administratieve lastenverlichting. Hiertoe zal het contact opnemen met uw departement.
Hoogachtend,
mr. J. Kohnstamm voorzitter
BLAD
9