Verinnerlijking administratieve lasten III Overkoepelend rapport meting 2010 Eindrapport
Een onderzoek in opdracht van Actal drs. Z.B.E. Berdowski, dr. N.E. Stroeker en S.M. de Visser MA Projectnummer: B3704
Zoetermeer, 20 juli 2010
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Research voor Beleid. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van Research voor Beleid. Research voor Beleid aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
2
Inhoudsopgave
1
2
3
4
5
Verinnerlijkingsonderzoek administratieve lasten
11
1.1
Een onderzoek naar verinnerlijking
11
1.2
Respons, betekenis van meting en resultaten
12
Uitkomsten ministeries 2010
15
2.1
Inleiding
15
2.2
Verinnerlijking ministeries
16
2.3
Kennisscores ministeries
19
2.4
Houdingsscores ministeries
21
2.5
Gedragsscores ministeries
25
Ontwikkelingen in de tijd
29
3.1
Inleiding
29
3.2
Verinnerlijking
29
3.3
Kennis
31
3.4
Houding
32
3.5
Gedrag
34
Verinnerlijking in context
35
4.1
Inleiding
35
4.2
Achtergrondkenmerken respondenten
35
4.3
Beschrijving borging administratieve lasten binnen de departementen
36
Conclusie
41
5.1
Koppeling scores aan sturingsinformatie
41
5.2
Koppeling scores aan achtergrondvragen
41
5.3
Slotbeschouwing en slotconclusie
43
Bijlage 1
Achtergrond onderzoek
45
Bijlage 2
Onderzoeksverantwoording
47
Bijlage 3
Vragenlijst verinnelijking 2010
53
Bijlage 4
Vragen borging administratieve lasten
63
Bijlage 5
Zes criteria Actal borging administratieve lasten
65
Bijlage 6
Rechte tellingen achtergrondvragen
67
3
4
Samenvatting Inleiding Dit rapport heeft betrekking op de derde meting van het verinnerlijkingsonderzoek administratieve lasten dat in 2010 door Research voor Beleid in opdracht van Actal is uitgevoerd. Actal beoogt met deze derde meting van het onderzoek, die net als de twee voorgaande keren met behulp van een internetvragenlijst is uitgevoerd, inzicht te krijgen in de mate van verinnerlijking van de aandacht voor administratieve lasten bij 12 departementen. Belangrijk is dat de uitkomsten per ministerie onderling vergeleken kunnen worden als ook ten opzichte van eerdere scores in 2005 en 2006 die een ministerie voor de verinnerlijking heeft behaald. Het onderzoek biedt antwoord op de volgende hoofdvragen: 1 Wat is de stand van zaken als het gaat om de verinnerlijking van administratieve lasten? 2 Welke ontwikkelingen tekenen zich af ten opzichte van de voorgaande metingen in 2005 en 2006? 3 Op welke wijze kan verinnerlijking van administratieve lasten bevorderd worden? Hierbij richt het onderzoek zich vooral op het weergeven van de uitkomsten uit de enquête. Het doel van het onderzoek is de mate van verinnerlijking in beeld te brengen. Dit leidt in sommige gevallen tot opmerkelijke (combinaties van) resultaten. Indien een verklaring voor de hand ligt is deze gegeven, anders wordt volstaan met het signaleren van deze uitkomsten. De uitkomsten van het onderzoek worden gepresenteerd in dit koepelrapport en voor elk departement afzonderlijk in de 12 departementale rapporten. Respons De totale respons over alle ministeries is met 61% lager dan in de voorgaande twee jaren, toen deze 79% respectievelijk 67% bedroeg. De respons in 2010 van Financiën (72%) en OCW (71%) is relatief hoog. Relatief laag scoren BuZa (50%) en VWS (52%). Opvallend is verder de neergaande respons door de jaren heen, die vrijwel bij alle departementen ook teruggevonden kan worden, behalve bij Justitie die een toename laat zien van 54% in 2006 naar 61% respons in 2010. In de totale respons van 2010 bevinden zich 78% beleidsambtenaren en 22% topambtenaren. Dit zijn in verhouding iets meer topambtenaren en iets minder beleidsambtenaren dan in voorgaande jaren (19% top in 2006 en 2005 en 81% beleid in 2006 en 2005). De neergaande tendens in de totale respons in de tijd is terug te vinden bij de beleidsambtenaren, maar niet bij de topambtenaren. Uitkomsten 2010 (= hoofdvraag 1) Onderstaande figuur laat de verinnerlijkingsscores van alle departementen zien voor de meting van 2010. Hierbij wordt Wonen, Wijken en Integratie meegenomen onder VROM, Ontwikkelingssamenwerking onder BuZa, en Jeugd en Gezin onder VWS. Deze
5
score is tot stand gekomen door de scores op de onderliggende dimensies: kennis, houding en gedrag. Figuur A
Verinnerlijking alle departementen 2010 Gemiddeld 2010
alle ministeries OCW V&W FIN EZ SZW BZK VWS LNV JUS VROM AZ BUZA 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
De gemiddelde mate van verinnerlijking van alle departementen samen komt uit op 56%. Uit figuur A blijkt daarnaast dat het ministerie van OCW de grootste mate van verinnerlijking laat zien, gevolgd door de ministeries van VenW, Financiën, EZ en SZW. De ministeries van AZ en BuZa scoren het minst goed. In tabel A worden de gemiddelde scores op verinnerlijking en de drie onderliggende dimensies getoond en wordt per ministerie aangegeven of deze boven (+), onder (-) of rond (- / 0) het gemiddelde scoort op de betreffende dimensie. Deze tabel is puur indicatief om te laten zien wat de invloed is van de drie afzonderlijke dimensies op de verinnerlijkingsscore.
6
Tabel A
Scores op alle dimensies en afwijkingen ten opzichte van het gemiddelde
Hoger of lager dan gem. score 2010 Gemiddelde score alle departementen Range
Verinnerlijking
Kennis
Houding
Gedrag
56%
70%
54%
41%
43% - 64%
56% - 75%
40% - 63%
20% - 56%
OCW
+
+
+
+
V&W
+
+
+
+
FIN
+
+
+
-
EZ
+
0
+
+
SZW
+
+
+
+
BZK
0
-
+
-
VWS
0
+
-
0
LNV
-/0
0
+
-
JUS
-
+
-
-
VROM
-
-
-
-
AZ
-
-
-
-
BuZa
-
-
-
-
* Lagere score is paars, ongeveer gelijk (t/m 1% verschil) is geel en hogere score is oranje.
De tabel laat zien dat de top 5 scorende departementen op verinnerlijking op alle of twee van de drie onderliggende dimensies hoger scoren dan gemiddeld. De drie laagst scorende departementen op verinnerlijking, namelijk VROM, AZ en BuZa scoren op alle dimensies lager dan gemiddeld. Wat is de stand van zaken als het gaat om de verinnerlijking van administratieve lasten? De gemiddelde verinnerlijkingsscore van alle departementen samen is 56%. De top 5 van best scorende departementen op verinnerlijking zijn: OCW, VenW, Financiën, EZ en SZW. Deze vijf departementen scoren op alle of twee van de drie onderliggende dimensies hoger dan gemiddeld. Uitkomsten in de tijd (= hoofdvraag 2) In tabel B worden de scores van verinnerlijking door de jaren heen weergegeven ten opzichte van elkaar. De scores van 2005 vormen het uitgangspunt om de verandering van de scores in 2006 weer te geven. Ditzelfde geldt voor de scores van 2010 die worden afgezet tegen de scores van 2006. De absolute scores van zowel 2005 als 2010 zijn ook gepresenteerd in de tabel.
7
Tabel B
Ontwikkelingen verinnerlijkingsscore administratieve lasten per ministerie
Stijging of daling t.o.v. 2005 Gemiddelde score alle departementen Range
Score 2005
2006 t.o.v. 2005
2010 t.o.v. 2006
Score 2010
49%
53%
56%
56%
46% - 52%
37% - 62%
43% - 64%
43% - 64%
OCW
50%
+ 1%
+ 13%
64%
V&W
52%
+ 6%
+ 3%
61%
FIN
51%
+ 7%
+ 2%
60%
EZ
50%
+ 2%
+ 7%
59%
SZW
46%
+ 16%
- 4%
58%
BZK
46%
+ 1%
+ 9%
56%
VWS
51%
+ 2%
+ 3%
56%
LNV
50%
+ 5%
Gelijk
55%
JUS
n.v.t.
n.v.t.
+ 3%
53%
VROM
47%
+ 6%
- 4%
49%
AZ
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
44%
BuZa
n.v.t.
n.v.t.
+ 6%
43%
* Daling is paars, ongeveer gelijk (t/m 2% verschil) is geel en stijging is oranje.
Tabel B laat zien dat de mate van verinnerlijking voor alle departementen samen met elke meting is toegenomen. Waar de mate van verinnerlijking in 2005 49% bedroeg, steeg dit percentage tot 53% in 2006 en 56% in 2010. Voor 8 van de 12 departementen geldt dat er ook sprake is van een stijging van verinnerlijking in de tijd. Voor SZW en VROM geldt dat er sprake was van een stijging van 2005 naar 2006, maar dat er nu sprake is van een daling. Ook voor LNV was er in de periode 2005 – 2006 sprake van een stijging, maar nu is de score gelijk gebleven. Voor AZ geldt dat alleen in 2010 een score op verinnerlijking is toegekend, omdat AZ bij de twee voorgaande metingen slechts een deel van de vragenlijst voorgelegd heeft gekregen. Een aantal ministeries laat in 2010 ten opzichte van 2006 een sterke toename van de verinnerlijking zien. Dit geldt met name voor OCW, EZ en BZK. Hier merken we op dat de stijging voor deze departementen bij de voorgaande meting juist minder sterk was dan gemiddeld. Dit wijst er op dat er (deels) sprake is van een inhaalslag. Binnen de ministeries van SZW en VROM is de verinnerlijkingsscore in 2010 enigszins afgenomen ten opzichte van 2006. Hiermee wordt de zeer sterke toename op de verinnerlijkingscore in 2006 bij SZW iets afgezwakt. Voor beide departementen geldt echter dat de mate van verinnerlijking in 2010 nog altijd (aanzienlijk) hoger is dan tijdens de eerste meting in 2005. Opvallend hogere scores1 in 2010 ten opzichte van 2006 zijn er op de verschillende dimensies voor de volgende departementen: Verinnerlijking: OCW, EZ, BZK en BuZa (stijging van 6% of meer) Kennis: OCW (stijging van 8%) Houding: EZ, OCW, BZK en BuZa (stijging van 8% of meer) Gedrag: OCW (stijging van 17%)
1
Wat ‘hoog’ is, is bekeken in relatie tot alle andere scores op de betreffende dimensie.
8
Opvallend lagere scores1 in 2010 ten opzichte van 2006 zijn er op de verschillende dimensies voor de volgende departementen: Verinnerlijking: SZW en VROM (beide een daling van 4%) Kennis: VROM (daling van 9%) Houding: SZW en AZ (daling van 9% of meer) Gedrag: SZW, LNV en VROM (dalingen van tussen de 1% en 5%) Figuur B laat zien hoe de totale gemiddelde scores van alle departementen samen op de dimensies zich ontwikkeld hebben in de tijd. Voor alle ministeries samen geldt dat zowel verinnerlijking als gedrag beide met elke opeenvolgende meting een stijgende lijn vertonen. Het kennisniveau begint bij de eerste meting relatief laag, om in 2006 aanzienlijk toe te nemen en in 2010 uit te komen op ongeveer hetzelfde niveau als in 2006. Als het gaat om houding, zien we dat deze relatief hoog begint, om vervolgens in 2006 af te nemen en in 2010 ook op ongeveer hetzelfde niveau uit te komen als in 2006. Figuur B
Scores op dimensies in de tijd
verinnerlijking
kennis
houding
gedrag 0%
20%
40% totaal 2005
60% totaal 2006
80%
100%
totaal 2010
Welke ontwikkelingen tekenen zich af ten opzichte van de voorgaande metingen in 2005 en 2006? De mate van verinnerlijking voor alle departementen samen is met elke meting toegenomen. De score op de dimensie gedrag vertoont (vooralsnog) ook een stijgende lijn. De ontwikkeling van zowel de kennis- als houdingsscore vertonen een grillig verloop: de kennisscore blijft na een toename in 2006, nu ongeveer op hetzelfde niveau. De ontwikkeling van de score op de dimensie houding is gedaald en herstelt zich nu enigszins, maar deze ontwikkeling is broos en verschilt sterk per ministerie. Aangezien de verwachting is dat de scores op alle dimensies nog toe kunnen nemen, hebben zowel de houding als het gedrag ten aanzien van de administratieve lasten aanpak de juiste ondersteuning en voldoende en blijvende aandacht nodig. 1
Wat ‘lager’ is, is bekeken in relatie tot alle andere scores op de betreffende dimensie.
9
Aandachtspunten verinnerlijking (= hoofdvraag 3) Op basis van de informatie verkregen van de AL-coördinatoren omtrent de wijze waarop de aandacht voor administratieve lasten geborgd is binnen de departementen lijken enkele relaties gelegd te kunnen worden met de verinnerlijkingsscore: als alle medewerkers worden geacht op de hoogte te zijn van het belang van de reductie van administratieve lasten en er regelmatig voorlichtingsbijeenkomsten over dit thema worden gehouden, lijkt dit een positieve bijdrage te leveren aan de score op verinnerlijking. Relatief hoge percentages op betrokkenheid de afgelopen 12 maanden bij nieuwe wet- en regelgeving en relatief veel contact met uitvoeringsorganisaties en doelgroepen van beleid lijken positief verband te houden met de score op verinnerlijking. Ook de bekendheid met een contactpersoon administratieve lasten (bedrijven en/of burger) en het voorleggen van dossiers aan Actal heeft een positieve invloed op de verinnerlijkingsscore en enkele onderliggende dimensies. Andere opvallende uitkomsten zijn: Ondanks de toegenomen verinnerlijking zijn de meeste respondenten van mening dat Actal niet gemist kan worden (42%). Wel is het vertrouwen dat er ook zonder een onafhankelijke borging voldoende aandacht zal blijven voor administratieve lasten iets toegenomen ten opzichte van 2006. Administratieve lasten voor burgers komt duidelijk minder vaak aan de orde dan administratieve lasten voor bedrijven: het verminderen van administratieve lasten voor de burgers is voor slechts 44% van de respondenten een randvoorwaarde geweest waar zij bij hun laatste wetgevingstraject rekening mee gehouden hebben, terwijl dit voor 68% geldt in het geval van het verminderen van administratieve lasten voor bedrijven. Dit betekent dat voor respectievelijk 56% (burgers) en 32% (bedrijven) geldt dat administratieve lasten niet als beleidsrandvoorwaarde bij het wetgevingsproces is betrokken.
10
1
Verinnerlijkingsonderzoek administratieve lasten
1.1
Een onderzoek naar verinnerlijking
Actal beoogt met deze derde meting van het verinnerlijkingsonderzoek inzicht te krijgen in de mate van verinnerlijking van de aandacht voor administratieve lasten per ministerie. Het begrip verinnerlijking wordt net als bij de vorige metingen met behulp van een internetvragenlijst gemeten op de dimensies kennis, houding en gedrag. Het is belangrijk dat de uitkomsten per ministerie onderling vergeleken kunnen worden. Tevens dienen de verinnerlijkingsscores in 2010 vergeleken te worden met de eerdere scores in 2005 en 2006 die een ministerie voor de verinnerlijking heeft behaald. Het onderzoek biedt antwoord op de volgende hoofdvragen: 1 Wat is de stand van zaken als het gaat om de verinnerlijking van administratieve lasten? 2 Welke ontwikkelingen tekenen zich af ten opzichte van de voorgaande metingen in 2005 en 2006? 3 Op welke wijze kan verinnerlijking van administratieve lasten bevorderd worden? Hierbij richt het onderzoek zich vooral op het weergeven van de uitkomsten uit de enquête. Het doel van het onderzoek is de mate van verinnerlijking in beeld te brengen. Dit leidt in sommige gevallen tot opmerkelijke (combinaties van) resultaten. Indien een verklaring voor de hand ligt is deze gegeven, anders wordt volstaan met het signaleren van deze uitkomsten. Dit rapport beschrijft de uitkomsten van alle ministeries. In de achtereenvolgende hoofdstukken gaan we in op de actuele stand van zaken rondom verinnerlijking, kennis, houding en gedrag op alle ministeries (hoofdstuk 2, zie onderzoeksvraag 1) en de ontwikkeling van verinnerlijking, kennis, houding en gedrag ten opzichte van de voorgaande metingen (hoofdstuk 3, zie onderzoeksvraag 2). In het laatste hoofdstuk worden de uitkomsten in de context geplaatst en volgt een slotconclusie (hoofdstuk 4, zie onderzoeksvraag 3). We geven in de volgende paragraaf allereerst een toelichting op de respons en de betekenis van de meting en de resultaten.
11
1.2
Respons, betekenis van meting en resultaten
1.2.1
Respons
Hieronder is de respons weergegeven, uitgesplitst naar de 12 in het onderzoek betrokken departementen en weergegeven voor de drie opeenvolgende metingen. Tabel 1.1 Ministerie
Respons departementen 2010 (afgezet tegen eerdere metingen 2006 en 2005)1 Omvang
Volledig
Deels
% Deels
Ingevuld
Respons
Respons
Respons
steekproef
ingevuld
ingevuld
ingevuld
Totaal
2010
2006
2005
OCW
139
89
9
9%
98
71%
79%
76%
VenW
143
77
12
13%
89
62%
60%
64%
Financiën
143
95
8
8%
103
72%
76%
84%
EZ
142
84
7
8%
91
64%
65%
90%
SZW
143
78
14
15%
92
64%
66%
70%
BZK
143
62
21
25%
83
58%
68%
77%
VWS
142
61
13
18%
74
52%
83%
77%
LNV
143
80
12
13%
92
64%
62%
90%
Justitie
142
71
15
17%
86
61%
54%
n.v.t.
VROM
143
64
18
22%
82
57%
64%
86%
14
9
0
0%
9
64%
44%
69%
143
61
11
15%
72
50%
61%
n.v.t.
1.580
831
140
14%
971
61%
67%
79%
AZ BuZa Totaal
De respons is berekend op basis van het totaal van de compleet ingevulde vragenlijsten (zowel het onderdeel kennis, als houding, als gedrag is helemaal ingevuld) en de vragenlijsten die deels zijn ingevuld, maar wel zijn meegenomen in de analyse. De totale respons is met 61% lager dan in de voorgaande twee jaren, maar nog substantieel genoeg om betrouwbare uitkomsten te kunnen presenteren. Relatief hoog is de respons voor: Financiën (72%) en OCW (71%). Relatief laag scoren BuZa (50%) en VWS (52%)2. Opvallend is verder de neergaande respons door de jaren heen, die vrijwel bij alle departementen ook teruggevonden kan worden, behalve bij Justitie die een toename laat zien van 54% in 2006 naar 61% respons in 2010.
1
2
AZ en BuZa nemen temidden van alle andere departementen een bijzondere positie in wat betreft het verinnerlijkingsonderzoek administratieve lasten, waardoor hun uitkomsten in een ander licht bekeken moeten worden dan dit van de andere departementen. AZ maakt immers nauwelijks zelf wetgeving en voor BuZa geldt ook dat zij minder vaak met nieuwe regelgeving en daardoor ook minder vaak met de afweging van administratieve lasten te maken hebben. De daling van de respons voor VWS is opmerkelijk: van 77% in 2005, naar 83% in 2006 en 52% in 2010.
12
In de totale respons van 2010 bevinden zich 78% beleidsambtenaren en 22% topambtenaren. Dit zijn in verhouding iets meer topambtenaren en iets minder beleidsambtenaren dan in voorgaande jaren (19% top in 2006 en 2005 en 81% beleid in 2006 en 2005). De neergaande tendens in de totale respons in de tijd is terug te vinden bij de beleidsambtenaren, maar niet bij de topambtenaren. Bij deze laatste groep is de respons doorgaans in 2010 hetzelfde of soms zelfs iets beter dan in de jaren ervoor.
1.2.2
B e tr o u w b a a r h e i d
De selectie van de respondenten, het aantal respondenten en de respons zijn zodanig dat dit leidt tot betrouwbare resultaten. Onder 971 ambtenaren uit twaalf departementen is de mate van verinnerlijking ten aanzien van de AL-problematiek gemeten. Er zijn geen aanwijzingen van selectiviteit in de respons. De wijze waarop verinnerlijking is gemeten is betrouwbaar. De respondenten in alle departementen hebben identieke vragen beantwoord op het gebied van kennis, houding en gedrag. De mate van concreetheid en abstractie ten opzichte van de eigen dagelijkse beleidspraktijk was voor iedere respondent hetzelfde. Verder is de samenhang tussen de diverse onderdelen van de meting (kennis, houding en gedrag) plausibel, is er tussen de respondenten een belangrijke mate van spreiding en zijn er geen uitbijters die de scores op kennis, houding, gedrag en verinnerlijking beïnvloeden. Het meetinstrument dat in 2010 is gebruikt, borduurt voort op de instrumenten van de metingen van 2006 en 2005. In de doorontwikkeling is een belangrijke verbeterslag uitgevoerd door de vragen te checken op actualiteit en door vragen c.q. vraagstelling te verbeteren (zie ook bijlage 2). Bij deze doorontwikkeling is er tevens op gelet dat eventuele aanpassingen een vergelijking tussen de uitkomsten in de tijd niet in de weg staan. Dit betekent dat de uitkomsten van de drie metingen goed vergelijkbaar zijn.· .
13
14
2
Uitkomsten ministeries 2010
2.1
Inleiding
In dit hoofdstuk komt de verinnerlijking van het beleid rond administratieve lasten voor alle ministeries ter sprake, evenals de drie onderliggende dimensies waaruit verinnerlijking is opgebouwd, namelijk: de kennis over administratieve lasten (weten) de houding ten aanzien van administratieve lasten (willen) het gedrag ten aanzien van administratieve lasten (doen). Verinnerlijking is uitgedrukt in percentages op een schaal die varieert van minimaal 0% (er is geen sprake van verinnerlijking) tot maximaal 100% (er is sprake van een optimale verinnerlijking). Ditzelfde geldt voor de scores van de afzonderlijke dimensies kennis, houding en gedrag. In dit hoofdstuk komen de scores van de meting 2010 onder medewerkers van alle ministeries aan bod. De resultaten van alle ministeries worden systematisch vergeleken met het gemiddelde van de respondenten van alle ministeries samen. Wij starten in paragraaf 2.2 met de mate van verinnerlijking voor alle ministeries. Deze worden in perspectief geplaatst door rapportcijfers vanuit de departementen zelf (zelfbeoordeling) en door het oordeel van andere departementen. Vervolgens dalen we in de drie volgende paragrafen af naar de drie dimensies die ten grondslag liggen aan verinnerlijking: in paragraaf 2.3 volgen de scores op kennis over administratieve lasten. Daarna volgt in paragraaf 2.4 de houding ten aanzien van administratieve lasten en in paragraaf 2.5, tot slot, staat het gedrag t.a.v. administratieve lasten centraal.
15
2.2
Verinnerlijking ministeries
2.2.1
M a t e v a n v e r i n n e r l ijk i n g
In de volgende figuur 2.1 is de mate van verinnerlijking voor alle departementen gepresenteerd. Figuur 2.1
Verinnerlijking alle departementen 2010 Gemiddeld 2010
alle ministeries OCW V&W FIN EZ SZW BZK VWS LNV JUS VROM AZ BUZA 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
De gemiddelde mate van verinnerlijking van alle departementen samen komt uit op 56%. Uit de figuur blijkt daarnaast dat het ministerie van OCW de grootste mate van verinnerlijking laat zien, gevolgd door de ministeries van VenW en Financiën. Dit is opvallend, omdat het ministerie van OCW bij de meting van 2006 nog ondergemiddeld scoorde. De ministeries van AZ en BuZa scoren het minst goed. Voor BuZa was dit bij de voorgaande meting eveneens het geval. Mogelijk heeft dit te maken met het relatief kleine aantal respondenten dat het afgelopen jaar binnen dit ministerie betrokken is geweest bij nieuwe wet- en regelgeving (zie paragraaf 2.5). Opvallend is in dit verband de ondergemiddelde score van het ministerie van Justitie, waarvan 82% van de respondenten aangeeft de afgelopen 12 maanden wél betrokken te zijn geweest bij nieuwe wet- en regelgeving (zie tabel 2.4, paragraaf 2.5).
2.2.2
S a m e n h a ng v e r i n n e r l i j k i n g m e t de achte r grondvariabelen
De mate van verinnerlijking hangt samen met enkele achtergrondkenmerken. Deze achtergrondvariabelen zijn vergelijkbaar met het vorige onderzoek en gebaseerd op de vragen die aan de respondenten zijn gesteld bij het invullen van de enquête en hebben ondermeer betrekking op zaken zoals de functie, het aantal arbeidsjaren, de leeftijd. Hierbij ligt enige
16
overlap voor de hand. Zo is het bijvoorbeeld aannemelijk dat de leeftijd van leidinggevenden gemiddeld hoger is dan van niet-leidinggevenden. Ook zullen beleidsmedewerkers die langer bij de overheid werken waarschijnlijk gemiddeld meer dossiers hebben voorgelegd aan Actal. Niettemin is het de moeite waard om te kijken welke achtergrondkenmerken samengaan met een hogere mate van verinnerlijking. Dit blijkt het geval bij respondenten die: Een leidinggevende functie bekleden; Eén of meer contactpersonen administratieve lasten binnen de eigen organisatie kennen; De afgelopen 12 maanden betrokken zijn geweest bij de voorbereiding van een nieuwe wet of regeling; Langer dan gemiddeld werken bij de Rijksoverheid en bij het huidige departement; Ook aan eerdere metingen verinnerlijking deelnamen; Eén of meer dossiers voorgelegd aan Actal Doorgaans contact opnemen met de uitvoeringsorganisatie bij beleidvoorbereidende werkzaamheden; Ouder zijn dan gemiddeld. De mate van verinnerlijking is lager bij respondenten die: Nog nooit eerder van ACTAL hadden gehoord; Minder dan een jaar werken bij de rijksoverheid, en dus ook bij hun eigen departement; Nog nooit een dossier hebben voorgelegd aan Actal; Nog nooit contact hebben gehad met de doelgroepen van het beleid.
2.2.3
Rapportcij fers in relatie tot v e rinnerlijking
De respondenten is gevraagd om een rapportcijfer te geven voor de aandacht voor administratieve lasten binnen hun departement. Tevens is hen gevraagd om – voor zover men recentelijk betrokken is geweest bij de voorbereiding van een voorstel waarbij ook andere departementen betrokken waren – dat betreffende departement ook een rapportcijfer te geven voor de aandacht voor administratieve lasten. Een rapportcijfer over een ander departement kon gegeven worden door 43% van de respondenten. Deze respondenten zijn recent betrokken geweest bij beleidvoorbereidende werkzaamheden van een ander departement. Respondenten van BuZa zijn het minst betrokken geweest bij het werk van andere departementen (13%)1 en ook de respondenten van de departementen LNV, BZK en EZ zijn minder vaak betrokken geweest bij beleidsvoorbereidende werkzaamheden van een ander departement dan gemiddeld (rond 34%). Respondenten van AZ zijn het meest betrokken geweest bij het werk van andere departementen (67%) en ook de respondenten van de departementen SZW, Financiën, VenW en Justitie zijn vaker dan gemiddeld (rond 56%) betrokken geweest bij beleidsvoorbereidende werkzaamheden van een ander departement. Personen die betrokken zijn geweest bij het werk van andere departementen, zijn veelal betrokken geweest bij meerdere dossiers van meerdere departementen. Drie kwart van de respondenten die betrokken waren bij het werk van een ander departement was bij twee of
1
Zie aantal personen in tabel 2.1 gedeeld door de absolute respons in tabel 1.1.
17
meer andere departementen betrokken. In de volgende tabel is een overzicht gegeven van het aantal respondenten dat betrokken is geweest bij de werkzaamheden van andere departementen. Van deze respondenten is aangegeven bij welk departement zij betrokken zijn geweest. In totaal zijn 417 personen betrokken geweest bij beleidsvoorbereidende werkzaamheden van andere departementen. Deze personen hebben samen 1165 oordelen geformuleerd (in de vorm van een rapportcijfer) over de aandacht voor administratieve lasten bij dat andere departement (gemiddeld 2,8 oordelen per persoon). Deze gegevens zijn tevens gebruikt om een clusteranalyse uit te voeren, om te kijken of er clusters van samenwerkende departementen kunnen worden gedestilleerd en of er een verband is tussen deze clusters en de mate van verinnerlijking. Op basis hiervan zijn zeven clusters van samenwerkende departementen te onderscheiden: Cluster 1:
Justitie scoort hierop alleen. Deze component staat voor het contact dat justitie (directie Wetgeving) zoekt met alle andere departementen.
Cluster 2:
LNV, VenW en VROM
Cluster 3:
Justitie, VenW, VWS en EZ. De laatste drie departementen zoeken Justitie op.
Cluster 4:
SZW, EZ en Financiën
Cluster 5:
Justitie, VWS, VROM en niet Financiën. VWS en VROM zoeken Justitie op (en niet Financiën)
Cluster 6:
LNV, VROM en OCW
Cluster 7:
VWS en OCW
Binnen deze clusters zien wij geen samenhang tussen de mate van verinnerlijking. Dit lijkt er omgekeerd op te wijzen dat er weinig beïnvloeding (c.q. overdracht) is van verinnerlijking tussen verschillende ministeries. Tabel 2.1
Respondenten die betrokken zijn geweest bij beleidvoorbereidende werkzaamheden van andere departementen AZ
Buza
BZK
FIN
Jus
LNV
OCW
SZW
VenW
VROM
VWS
personen
AZ
0
0
1
EZ 1
4
1
1
2
4
1
0
2
6
BUZA
2
0
2
6
4
3
4
1
0
2
5
0
9
BZK
4
4
0
9
16
16
8
8
16
15
15
12
30
EZ
3
8
10
0
17
21
7
7
6
10
14
4
33
FIN
9
2
11
22
0
16
10
7
21
9
14
15
56
JUS
10
13
37
25
25
0
5
11
21
13
12
25
54
LNV
0
1
1
4
5
4
0
2
0
9
14
10
27
OCW
1
1
17
9
14
10
12
0
16
0
7
10
44
SZW
5
1
17
14
36
19
2
15
0
3
3
20
47
VENW
3
4
9
17
15
21
10
5
10
0
32
4
51
VROM
3
1
7
16
6
4
12
3
4
17
0
0
31
VWS
2
0
16
1
6
21
1
9
10
2
3
0
totaal oordelen over ander departement
42
35
128
124
148
136
72
70
108
81
119
102
Op basis van de rapportcijfers voor aandacht voor administratieve lasten zijn twee gemiddelde rapportcijfers te maken: Een gemiddeld rapportcijfer aandacht voor administratieve lasten binnen het eigen departement Een gemiddeld rapportcijfer van de respondenten van andere departementen
18
29 417 1165
In de volgende tabel zijn deze rapportcijfers voor elk departement weergegeven. De departementen zijn geordend van hoogste naar laagste rapportcijfer volgens de zelfbeoordeling. Over het algemeen zijn de respondenten geneigd om hun eigen departement positiever te beoordelen (gemiddeld cijfer 6,9) dan zij door andere departementen beoordeeld worden (rapportcijfer 6,4). Het ministerie van Financiën kreeg het hoogste cijfer van de zelfbeoordelaars (7,4). Collega’s van andere departementen zijn het met dit zelfoordeel eens: ook zij gaven het ministerie van Financiën het hoogste cijfer voor aandacht voor administratieve lasten (7,3). BuZa is het departement met het laagste cijfer op basis van de zelfbeoordeling. Ook collega’s van andere departementen gaven aan dit departement het laagste cijfer voor aandacht voor administratieve lasten (5,3). Tabel 2.2
Rapportcijfers over de aandacht voor administratieve lasten Zelfbeoordeling
Oordeel door anderen
FIN
7,4
7,3
AZ
7,3
6,4
EZ
7,3
7,1
OCW
7,2
6,0
LNV
7,1
6,2
JUS
7,0
6,3
VENW
6,9
6,2
SZW
6,9
6,4
BZK
6,6
6,5
VROM
6,6
6,2
VWS
6,4
6,0
BUZA
6,0
5,3
Totaal oordeel
6,9
6,4
Bij de departementen OCW, AZ en LNV ligt de zelfbeoordeling (cijfer 7,2, 7,3 en 7,1) en het oordeel door anderen (6,0, 6,4 en 6,2) het verst uit elkaar.
2.3
Kennisscores ministeries
2.3.1
Inleiding
De kennis over administratieve lasten is gemeten met behulp van vier vragen. Op basis hiervan is de score voor de dimensie ‘kennis’ ten aanzien van administratieve lasten bepaald op een schaal van 0 tot 100 procent. De scores zijn afgebeeld in een figuur, waarin de departementen zijn geordend van hoogste naar laagste scores.
19
2.3.2
Scores kennis
Alle respondenten samen hebben een gemiddelde score van 70% op de kennisvragen. De respondenten van de ministeries van BuZa en VROM hebben een significant lagere score dan gemiddeld op kennis (56% en 61%). Het ministerie van V&W (75%) alsmede de respondenten van de departementen SZW, OCW, en Financiën (74%) hadden juist een hoger dan gemiddelde score. Opvallend zijn de relatief goede scores op kennis van met name Justitie en VWS (5e en 6e positie, terwijl zij op verinnerlijking op positie 9 en 7 staan). Ook opvallend is de relatief slechte score op kennis van EZ (4e positie qua verinnerlijkingsscore en slechts de 8 e positie op kennis). Figuur 2.2
Scores kennis over administratieve lasten Gemiddeld 2010
kennis alle ministeries 2010 V&W FIN OCW SZW JUS VWS LNV EZ B ZK AZ VROM BUZA
0%
2.3.3
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
S a m e n h a ng k e n n i s m e t d e a c h t e r g r o ndva r i a b e l e n
De scores op de kennisvragen zijn significant hoger bij respondenten met de volgende achtergrondkenmerken: Respondent kent één of meer contactpersonen administratieve lasten binnen de eigen organisatie; Respondent is de afgelopen 12 maanden betrokken geweest bij de voorbereiding van een nieuwe wet of regeling; Respondent heeft één of meer dossiers voorgelegd aan Actal; Respondent nam ook deel aan eerdere metingen verinnerlijking; Respondent neemt doorgaans contact op met de uitvoeringsorganisatie bij beleidvoorbereidende werkzaamheden.
20
2.3.4
C o n t a c t p e r s o n e n a dm i n i s t r a t i e ve l a s t e n
Aan de respondenten is gevraagd of zij binnen hun organisatie een contactpersoon administratieve lasten kennen. Op deze vraag antwoordden 68% van de respondenten een contactpersoon administratieve lasten voor het bedrijfsleven te kennen en 52% zegt een contactpersoon administratieve lasten voor de burger te kennen. Al met al kent 73% van de respondenten tenminste één van beide contactpersonen. Bij vrijwel alle departementen kennen respondenten vaker een contactpersoon AL-bedrijven dan een contactpersoon ALburgers. Uitzondering is het ministerie van BZK, waar respondenten vaker een contactpersoon AL-burgers kennen. Dit sluit ook aan bij de uitkomsten voor BZK op de vraag of men de vragenlijst vanuit een bepaalde optiek heeft ingevuld. Doorgaans (driekwart van de respondenten) is de vragenlijst ingevuld zonder specifiek een perspectief voor burgers of bedrijven (c.q. instellingen) te kiezen. Echter, het percentage BZK-respondenten dat aangeeft de vragen alleen vanuit het perspectief van AL burger te hebben ingevuld is hoger (18%) dan het percentage dat aangeeft de vragen alleen vanuit het perspectief van AL bedrijven te hebben ingevuld (6%). De respondenten van het ministerie van VROM kennen een contactpersoon administratieve lasten (hetzij bedrijven hetzij burgers) het minst (41%). Ook de respondenten van de departementen BuZa (47%) en AZ (44%) kennen minder dan gemiddeld een contactpersoon administratieve lasten binnen hun organisatie. De contactpersonen administratieve lasten van de volgende ministeries zijn meer dan gemiddeld bekend onder de respondenten: Financiën (91%), OCW (90%), EZ (88%) en Justitie (83%).
2.4
Houdingsscores ministeries
2.4.1
Inleiding
De houding ten aanzien van administratieve lasten is gemeten met behulp van zeven vragen en stellingen. Op basis hiervan is de score voor de dimensie ‘houding’ ten aanzien van administratieve lasten bepaald op een schaal van 0 tot 100 procent. Naast de scores op de dimensie ‘houding’ komen in deze paragraaf de antwoorden op de vragen over beleidsrandvoorwaarden aan bod alsook enkele aanvullende scores.
2.4.2
S c o r e s h ou d i n g
Houding ten aanzien van administratieve lasten In onderstaande figuur zijn de scores van de dimensie ‘houding’ afgebeeld. De score op houding ten aanzien van administratieve lasten is 54%. De respondenten van de volgende departementen scoorden gemiddeld hoger op de houdingsvragen: Financiën (63%), EZ (60%) en OCW (59%). Minder positief dan gemiddeld waren de antwoorden van de respondenten van de ministeries van BuZa (40%), AZ (43%), Justitie (45%) en VROM (46%). LNV scoort op houding relatief goed met een 5e positie (terwijl zij qua verinnerlijking op een 8 e positie staan).
21
Figuur 2.3
Scores houding ten aanzien van administratieve lasten Gemiddeld 2010
houding alle ministeries FIN EZ OCW B ZK LNV V&W SZW VWS VROM JUS AZ BUZA
0%
2.4.3
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
S a m e n h a ng h o u d i n g m e t d e a c h t e r g r o ndva r i a b e l e n
De scores op de houdingsvragen zijn significant hoger bij respondenten met de volgende achtergrondkenmerken: Respondent bekleedt een leidinggevende functie; De respondent kent één of meer contactpersonen administratieve lasten binnen de eigen organisatie; Respondent is de afgelopen 12 maanden betrokken geweest bij de voorbereiding van een nieuwe wet of regeling; Respondent werkt langer dan gemiddeld bij de Rijksoverheid en bij het huidige departement; Respondent heeft één of meer dossiers voorgelegd aan Actal; Respondent nam ook deel aan eerdere metingen verinnerlijking; Respondent heeft vaker contact met de doelgroep(en) van het beleid; Respondent neemt doorgaans contact op met de uitvoeringsorganisatie bij beleidvoorbereidende werkzaamheden; Respondent is ouder dan gemiddeld.
2.4.4
H e t r e l a t i e ve b e l a n g van a d m in i s t r a t i e v e l a s t e n
De respondenten is een lijst met beleidsrandvoorwaarden voorgelegd die van belang zijn voor nieuwe wet- en regelgeving. De aandacht voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de burgers was één van deze randvoorwaarden. De respondenten is gevraagd aan te geven met welke van de voorgelegde randvoorwaarden zij bij hun laatste wetgevingstraject rekening hebben gehouden en wat het relatieve belang was van de gekozen randvoorwaarden.
22
Het verminderen van administratieve lasten voor de burgers is voor 44% van de respondenten een randvoorwaarde geweest waar zij bij hun laatste wetgevingstraject rekening mee gehouden hebben. Het verminderen van administratieve lasten voor bedrijven was voor 68% van de respondenten een randvoorwaarde, waar men bij het meest recente wetgevingstraject rekening mee zegt te hebben gehouden. Dit betekent dat voor respectievelijk 56% (burgers) en 32% (bedrijven) geldt dat administratieve lasten niet als beleidsrandvoorwaarde bij het wetgevingsproces is betrokken. Dit kan er enerzijds op wijzen dat het een dossier betrof zonder gevolgen voor administratieve lasten of dat administratieve lasten ten onrechte niet als beleidsrandvoorwaarde bij het wetgevingstraject zijn betrokken. Het is onbekend welk deel terecht danwel onterecht geen rekening heeft gehouden met administratieve lasten. In onderstaande figuur is te zien op welke plaats respondenten administratieve lasten burgers en bedrijven plaatsen als randvoorwaarde voor nieuwe wet- en regelgeving. In dit figuur zijn alleen de respondenten opgenomen die hebben aangegeven dat het verminderen van administratieve lasten burgers c.q. bedrijven een randvoorwaarde is. Figuur 2.4
Belang van beleidsrandvoorwaarden administratieve lasten burgers en bedrijfsleven (2010)
2010, AL burgers
2010, AL bedrijven 0%
10%
20%
30%
40%
plaats 1-2
50% plaats 3-5
60%
70%
80%
90%
100%
plaats 6-12
Voor 16% van de respondenten kwam aandacht voor administratieve lasten voor burgers op de eerste of tweede plaats van belangrijkste beleidsrandvoorwaarden (45% plaats 3 – 5 en 39% op plaats 6 – 12). Voor administratieve lasten voor het bedrijfsleven geldt dit voor 21% van de respondenten (46% plaats 3-5 en 32% plaats 6 – 12). We zien dus dat respondenten sterker geneigd zijn bij wetgevingstrajecten rekening te houden met administratieve lasten voor bedrijven dan met die voor burgers.
2.4.5
Uitkomsten stelling e n houding
De volgende stellingen zijn aan de respondenten voorgelegd met de vraag om aan te geven in hoeverre zij het met deze stellingen eens zijn.
23
Tabel 2.3
Stelling 1: Ik vind het belangrijk dat een toename van administratieve lasten voor bedrijven gecompenseerd wordt met reducties binnen hetzelfde ministerie Alle ministeries
(helemaal) mee eens
30%
Noch eens, noch oneens
19%
(helemaal) mee oneens
44%
Geen mening/n.v.t.
Tabel 2.4
7%
Stelling 2: In de regeerperiode Balkenende IV is reductie van administratieve lasten voor bedrijven en burgers een prioriteit. Een volgend kabinet hoeft de reductie van administratieve lasten daarom niet te prioriteren. Alle ministeries
(helemaal) mee eens
11%
Noch eens, noch oneens
14%
(helemaal) mee oneens
71%
Geen mening/n.v.t.
4%
Wanneer we de uitkomsten van tabel 2.3 en 2.4 naast elkaar zetten, zien we dat, hoewel men overwegend van mening is dat een volgend kabinet de reductie van administratieve lasten moet prioriteren (71%), men in mindere mate (30%) bereid is een eventuele toename van administratieve lasten te compenseren met reducties binnen het eigen ministerie. Dit duidt op een houding die gekenmerkt wordt door het not-in-my-backyard principe. Tabel 2.5
Stelling 3: Zonder Actal zal de aandacht voor problemen betreffende administratieve lasten voor bedrijven en burgers verslappen. Alle ministeries
(helemaal) mee eens
42%
Noch eens, noch oneens
18%
(helemaal) mee oneens
27%
Geen mening/n.v.t.
12%
24
2.5
Gedragsscores ministeries
2.5.1
Inleiding
Het gedrag ten aanzien van administratieve lasten komt tot uiting in de procedures die gevolgd worden en in de aansturing van de medewerkers. In de enquête zijn hierover vier vragen gesteld. Op basis hiervan is de score voor de dimensie ‘gedrag’ ten aanzien van administratieve lasten bepaald op een schaal van 0 tot 100 procent.
2.5.2
Scores gedrag
Onderstaande figuur presenteert de gedragsscores ten aanzien van administratieve lasten voor de respondenten van alle ministeries samen en van alle ministeries afzonderlijk. Figuur 2.5
Scores gedrag met betrekking tot administratieve lasten Gemiddeld 2010
gedrag alle ministeries OCW V&W EZ SZW VWS JUS LNV B ZK FIN VROM BUZA AZ
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Het gemiddelde percentage positief beantwoorde gedragsvragen bedraagt 41%. De ministeries van OCW, VenW, EZ en SZW scoren bovengemiddeld. Respondenten van de ministeries van VROM, BuZa en AZ scoren ruim onder het gemiddelde. De scores voor de overige departementen bevinden zich rond of iets onder het gemiddelde. Opvallend is de relatief lage score van Financiën op gedrag, waarmee zij een 9e positie innemen, terwijl zij op verinnerlijking als derde departement naar voren komen. Dit wijst er op dat medewerkers van het ministerie van Financiën, hoewel ze veel weten over administratieve lasten (score kennis) en graag willen aanpakken ten aanzien van administratieve lasten (score houding), het niet altijd daadwerkelijk in praktijk brengen (score gedrag).
25
2.5.3
S a m e n h a ng g e d r a g m e t d e achtergrondvariabelen
Er is sprake van een significant verband tussen het gedrag ten opzichte van administratieve lasten en achtergrondkenmerken van respondenten. De scores op de gedragsvragen zijn significant hoger (en dus positiever) bij respondenten met de volgende achtergrondkenmerken: Respondent bekleedt een leidinggevende functie; De respondent kent één of meer contactpersonen administratieve lasten binnen de eigen organisatie; Respondent is de afgelopen 12 maanden betrokken geweest bij de voorbereiding van een nieuwe wet of regeling; Respondent werkt langer dan gemiddeld bij de Rijksoverheid en bij het huidige departement; Respondent heeft één of meer dossiers voorgelegd aan Actal; Respondent nam ook deel aan eerdere metingen verinnerlijking; Respondent heeft vaker contact met de doelgroep(en) van het beleid; Respondent neemt doorgaans contact op met de uitvoeringsorganisatie bij beleidvoorbereidende werkzaamheden; Respondent is ouder dan gemiddeld.
2.5.4
Uitkomsten overige gedragsvragen
Om meer inzicht te krijgen in gedragskenmerken van respondenten met betrekking tot administratieve lasten, zijn ten opzichte van de voorgaande meting drie vragen aan de vragenlijst toegevoegd. We presenteren deze hieronder. Eén van de vragen dient ertoe de betrokkenheid bij het thema administratieve lasten vast te stellen door te vragen of respondenten de afgelopen 12 maanden betrokken zijn geweest bij nieuwe wet- en regelgeving. Onderstaande tabel laat zien dat dit voor het merendeel van de respondenten inderdaad het geval is geweest.
26
Tabel 2.6
Afgelopen 12 maanden betrokken bij nieuwe wet- en regelgeving? Ja
Nee
Alle ministeries 1
62%
38%
OCW
72%
28%
VenW
68%
32%
Financiën
67%
33%
EZ
55%
45%
SZW
73%
27%
BZK
50%
50%
VWS
56%
44%
LNV
66%
34%
Justitie
82%
18%
VROM
55%
45%
AZ
56%
44%
BuZa
28%
72%
Van alle respondenten geeft 62% aan de afgelopen 12 maanden betrokken te zijn geweest bij nieuwe wet- en regelgeving. De departementen onderling laten op dit punt echter grote verschillen zien. Respondenten binnen de ministeries van Justitie, SZW en OCW zijn vaker dan gemiddeld betrokken bij nieuwe wet- en regelgeving. Voor respondenten binnen de ministeries van BZK en vooral ook BuZa geldt dit in veel mindere mate. Opvallend is dat de top 5 hoogst scorende departementen op verinnerlijking allen rond de 70% scoren op betrokkenheid bij nieuwe wet- en regelgeving in de afgelopen 12 maanden behalve EZ, waar dit slechts voor 55% van de respondenten geldt. Verder valt uiteraard het percentage van Justitie op: ondanks het hoogste percentage betrokkenheid bij nieuwe wet- en regelgeving, hebben zij toch een relatief lage rangordening op de score voor verinnerlijking. In aanvulling hierop is respondenten die het afgelopen jaar betrokken zijn geweest bij nieuwe wet- en regelgeving gevraagd naar wat zij bij de voorbereidingen van deze nieuwe wet hebben gedaan om de administratieve lasten te verminderen of zo minimaal mogelijk te houden. Een veelgenoemde actie in dit kader betreft het aan de orde stellen van administratieve lasten in relevante gremia (variërend van werkoverleggen tot de Europese Raad) en het pleiten voor voldoende aandacht voor administratieve lasten. Ook het in kaart brengen van de administratieve lasten die met de nieuwe wet gepaard gaan, is een veelgenoemd initiatief. Hierbij wordt ondermeer gebruik gemaakt van de Actal-toets of de expertise van de Regiegroep Regeldruk. Ook vereenvoudiging van procedures en regelgeving wordt gezien als een belangrijk middel om administratieve lasten te verminderen. Vaak wordt in dit kader getracht de doelgroep van de wet (bedrijfsleven, branche- en belangenorganisaties) bij het proces te betrekken.
1
De volgorde van de ministeries in de tabel is gebaseerd op de uitkomsten op de verinnerlijkingsscore 2010 (van hoog naar laag).
27
Tot slot is respondenten gevraagd naar de mate waarin zij collega’s wijzen op beleidsalternatieven met minder regeldruk. Onderstaande tabel presenteert de antwoorden op deze vraag. Tabel 2.7
Wijst u collega’s op beleidsalternatieven met minder regeldruk? (n=782)
Aanwijzing collega minder regeldruk
Alle ministeries
Altijd
19%
Soms
62%
Nooit
19%
Totaal
100%
De tabel laat zien dat het aandeel respondenten dat collega’s altijd op beleidsalternatieven met minder regeldruk wijst, gelijk is aan het aandeel respondenten dat dit nooit doet. Het merendeel van de respondenten (62%) doet dit soms. Op departementaal niveau zien we dat het beeld nog wel eens uiteen kan lopen. Dit komt nader aan de orde in de betreffende departementale rapporten.
28
3
Ontwikkelingen in de tijd
3.1
Inleiding
Dit hoofdstuk gaat in op de vraag welke ontwikkelingen zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan als het gaat om de verinnerlijking van administratieve lasten. We zetten de resultaten van de huidige meting hiertoe af tegen de resultaten uit de voorgaande metingen in 2005 en 2006. Op deze manier maken we de ontwikkeling van de verinnerlijking door de tijd inzichtelijk voor alle departementen. We gaan hiertoe achtereenvolgens in op de mate van verinnerlijking (paragraaf 3.2), kennis (paragraaf 3.3), houding (paragraaf 3.4) en gedrag (paragraaf 3.5).
3.2
Verinnerlijking
Figuur 3.1 maakt inzichtelijk hoe de mate van verinnerlijking zich gedurende de opeenvolgende metingen ontwikkeld heeft. Figuur 3.1
Ontwikkelingen verinnerlijking beleid administratieve lasten per ministerie Gemiddeld 2010
alle min iste ries O CW V &W FIN EZ S ZW B ZK V WS L NV J US VR OM AZ B UZA 0%
10%
20 %
3 0%
verinnerlijking 2010
40%
50 %
60 %
verinnerlijking 2006
7 0%
80%
90 %
10 0%
verinnerlijking 2005
De figuur laat zien dat de mate van verinnerlijking voor alle departementen samen met elke meting is toegenomen. Waar de mate van verinnerlijking in 2005 49% bedroeg, steeg dit percentage tot 53% in 2006 en 56% in 2010. Voor 8 van de 12 departementen geldt dat er ook sprake is van een stijging van verinnerlijking in de tijd. Voor SZW en VROM geldt dat er sprake was van een stijging van 2005 naar 2006, maar dat er nu sprake is van een daling. Ook voor LNV was er in de periode 2005 – 2006 sprake van een stijging, maar nu is
29
de score gelijk gebleven. Voor AZ geldt dat alleen in 2010 een score op verinnerlijking is toegekend. Een aantal ministeries laat in 2010 ten opzichte van 2006 een sterke toename van de verinnerlijking zien. Dit geldt met name voor OCW, EZ en BZK. Opvallend is dat de stijging voor deze departementen bij de voorgaande meting juist minder sterk was dan gemiddeld. Binnen de ministeries van SZW en VROM is de verinnerlijkingsscore in 2010 enigszins afgenomen ten opzichte van 2006. Hiermee wordt de zeer sterke toename op de verinnerlijkingscore in 2006 bij SZW iets afgezwakt. Voor beide departementen geldt echter dat de mate van verinnerlijking in 2010 nog altijd (aanzienlijk) hoger is dan tijdens de eerste meting in 2005. Deze toegenomen verinnerlijking komt eveneens naar voren als we de antwoorden van respondenten op een stelling over het belang van Actal voor de borging van de aandacht voor administratieve lasten uit de verschillende metingen met elkaar vergelijken. Onderstaande tabel presenteert de antwoorden uit 2010 en 2006. Tabel 3.1
Antwoorden op de stelling: Zonder Actal zal de aandacht voor AL-problemen betreffende administratieve lasten bedrijven en burger verslappen. 2010
2006
(Helemaal) mee eens
42%
48%
Noch oneens, noch eens
18%
16%
(Helemaal) mee oneens
27%
23%
Geen mening / N.v.t.
12%
13%
Ondanks de toegenomen verinnerlijking zijn de meeste respondenten van mening dat Actal niet gemist kan worden (42%). Wel is het vertrouwen dat er ook zonder een onafhankelijke borging voldoende aandacht zal blijven voor administratieve lasten iets toegenomen (zie stijging van percentage ‘oneens’ en daling percentage ‘eens’ ten opzichte van de vorige meting).
30
3.3
Kennis
Figuur 3.2 maakt inzichtelijk hoe de kennis van administratieve lasten zich gedurende de opeenvolgende metingen heeft ontwikkeld. Figuur 3.2
Scores kennis administratieve lasten in vergelijkend perspectief Gemiddeld 2010
alle ministeries V&W FIN OCW SZW JUS VWS LNV EZ BZK AZ VROM BUZA 0%
10%
20%
30%
40%
kennis 2010
50%
kennis 2006
60%
70%
80%
90%
100%
kennis 2005
Sinds de laatste meting in 2006 is de kennis over administratieve lasten constant gebleven. In 2006 beantwoordden de respondenten 71% van de kennisvragen correct en in 2010 is dat 70%. Dit geringe verschil is niet significant. Bij de respondenten van het ministerie van OCW nam de kennis over administratieve lasten sinds 2005 gestaag toe van 64% in 2005 naar 74% in 2010. Bij de respondenten van het departement VROM nam de kennis over administratieve lasten af van 70% in 2006 naar 61% in 2010. Ook bij het departement SZW is sinds 2006 een lichte afname van de kennis over administratieve lasten waar te nemen (van 78% juiste antwoorden naar 74% juiste antwoorden).
31
3.4
Houding
In onderstaande figuur zijn de scores van de houdingsvragen in 2010 vergeleken met die uit de metingen in 2006 en 2005. Figuur 3.3
Scores houding administratieve lasten in vergelijkend perspectief Gemiddeld 2010
alle minist eries FIN EZ OCW B ZK LNV V&W SZW VWS VROM JUS AZ B UZA
0%
10%
20%
30%
40%
houding 2010
50% houding 2006
60%
70%
80%
90%
houding 2005
De figuur laat zien dat de gemiddelde score op houding – na een daling in 2006 ten opzichte van 2005 – in 2010 weer enigszins is toegenomen. Waar in 2006 door alle respondenten samen gemiddeld een score van 52% werd behaald, is dit in 2010 iets hoger, namelijk 54%. De grootste stijgingen ten opzichte van 2006 zijn te constateren binnen de ministeries van EZ, OCW en BZK. Opvallend is dat deze ministeries in 2006 tevens de grootste daling ten opzichte van 2005 lieten zien. Deze daling blijkt in 2010 binnen deze ministeries dus (vrijwel) geheel goedgemaakt. Voor SZW en AZ geldt het tegenovergestelde: waar bij deze ministeries in 2006 sprake was van een sterke stijging ten opzichte van 2005, laten zij bij de huidige meting de sterkste daling van de score op houding zien. De houdingsscore ten aanzien van administratieve lasten is binnen deze ministeries in 2010 daardoor weer nagenoeg gelijk aan die in 2005. De gemiddeld positievere beantwoording van de houdingsvragen ten opzichte van 2006 vertaalt zich niet noodzakelijkerwijs in een toename van de aandacht voor administratieve lasten bij wetgevingstrajecten. Zowel het relatieve belang van administratieve lasten burgers als het relatieve belang van administratieve lasten bedrijven in 2010 is afgenomen ten opzichte van de voorgaande meting(en). Het aandeel respondenten dat aangeeft bij wetgevingstrajecten geen rekening te houden met administratieve lasten burgers is toegenomen van 51% in 2006 naar 56% in 2010. Voor administratieve lasten bedrijven gaat het om een
32
stijging van 23% in 2005 naar 32% in 2010. Het feit dat bij wetgevingstrajecten geen rekening wordt gehouden met administratieve lasten kan er enerzijds op wijzen dat het een dossier betrof zonder gevolgen voor administratieve lasten of dat administratieve lasten ten onrechte niet als beleidsrandvoorwaarde bij het wetgevingstraject zijn betrokken. Het is onbekend welk deel terecht danwel onterecht geen rekening heeft gehouden met administratieve lasten. Figuur 3.4
Ontwikkeling belang van beleidsrandvoorwaarden administratieve lasten burger en bedrijfsleven
2010, AL burgers 2006, AL burgers 2005, AL burgers
2010, AL bedrijven 2006, AL bedrijven 2005, AL bedrijven 0%
10%
20%
30%
40%
plaats 1-2
50% plaats 3-5
60%
70%
80%
90%
100%
plaats 6-12
Figuur 3.4 geeft inzicht in de plaats die de beleidsrandvoorwaarden administratieve lasten burgers en bedrijfsleven innemen voor de respondenten die aangeven hier bij wetgevingstrajecten rekening mee te houden (68% bij administratieve lasten bedrijven en 44% bij administratieve lasten burger). De figuur maakt duidelijk dat het percentage respondenten dat de aandacht voor het verminderen van administratieve lasten op de eerste of tweede plaats van belangrijkste randvoorwaarden zet tussen 2005 en 2010 toeneemt. Dit geldt met name voor de administratieve lasten burgers en in iets mindere mate voor administratieve lasten bedrijven.
33
3.5
Gedrag
In onderstaande figuur zijn de gedragsscores ten aanzien van administratieve lasten in 2010 vergeleken met de uitkomsten van de eerdere metingen. Figuur 3.5
Scores gedrag administratieve lasten in vergelijkend perspectief Gemiddeld 2010
alle minist eries OCW V&W EZ SZW VWS JUS LNV BZK FIN VROM B UZA AZ
0%
10%
20%
30%
40%
gedrag 2010
50%
60%
gedrag 2006
70%
80%
90%
100%
gedrag 2005
Hieruit volgt dat de gemiddelde score op gedrag met elke opeenvolgende meting een stijgende lijn vertoont. In 2005 bedroeg de gemiddelde score op gedrag over alle departementen 26%. In 2006 was deze gedragsscore toegenomen tot 35%. In 2010 zet deze stijging zich voort en komt de gemiddelde score uit op 41%. We zien dus een belangrijke verbetering in het gedrag ten aanzien van administratieve lasten. De grootste toename in de score op gedrag ten opzichte van de voorgaande meting is te constateren voor het ministerie van OCW. In 2006 scoorde dit departement 39%, terwijl de gedragsscore in 2010 toenam tot 56%. De ministeries van SZW, LNV en VROM laten daarentegen een daling op de gedragsscore ten opzichte van 2006 zien. Het gaat hierbij echter overwegend om relatief lichte dalingen, nadat de gedragsscore in 2006 voor deze drie departementen behoorlijk was toegenomen ten opzichte van 2005. Opvallend is de relatief lage positie die Financiën inneemt wat betreft de gedragsscore. Daar waar de score van Financiën zich bij verinnerlijking, kennis en houding tot de top 3 mag rekenen, neemt Financiën met de gedragsscore slechts een negende plaats in. Het lijkt er op dat medewerkers bij Financiën weten hoe ze administratieve lasten kunnen aanpakken en dit ook willen, maar het in de praktijk niet altijd doen. Voor alle ministeries geldt wel dat de gedragsscore in 2010 aanmerkelijk hoger ligt dan in 2005, maar de verbetering van de gedragsscore is niet overal in dezelfde mate doorgezet.
34
4
Verinnerlijking in context
4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt verinnerlijking in de context gepresenteerd door een relatie te leggen tussen enerzijds de scores van het verinnerlijkingsonderzoek 2010 en anderzijds de wijze waarop de borging van de aandacht van administratieve lasten binnen de departementen is georganiseerd. In paragraaf 4.2 worden de in eerdere paragrafen aangegeven relaties tussen achtergrondvragen en de scores op kennis, houding en gedrag en verinnerlijking systematisch gepresenteerd in de vorm van een tabel. In paragraaf 4.3 volgt een korte beschrijving van de wijze van borging van de aandacht van administratieve lasten binnen de departementen.
4.2
Achtergrondkenmerken respondenten
Uit het onderzoek blijkt dat de mate van verinnerlijking en de scores op kennis, houding en gedrag samenhangen met een aantal achtergrondkenmerken (zie ook bijlage 6). Deze achtergrondvariabelen zijn gebaseerd op gegevens die respondenten hebben ingevuld. Dezelfde achtergrondvariabelen zijn gebruikt in het verinnerlijkingsonderzoek van 2006. De scores op verinnerlijking, kennis, houding en gedrag zijn significant hoger indien er sprake is van onderstaande situaties. Tabel 4.1
Samenhang scores dimensies met achtergrondkenmerken
Significant hogere scores op dimensie(s) als:
Verinnerlijking
Kennis
Houding
Gedrag
√
√
Een leidinggevende functie bekleden
√
Eén of meer contactpersonen administratieve lasten binnen de eigen organisatie kennen
√
√
√
√
De afgelopen 12 maanden betrokken zijn geweest bij de voorbereiding van een nieuwe wet of regeling
√
√
√
√
Langer dan gemiddeld werken bij de Rijksoverheid en bij het huidige departement
√
√
√
Ook aan eerdere metingen verinnerlijking deelgenomen
√
√
√
√
Eén of meer dossiers voorgelegd aan Actal
√
√
√
√
Doorgaans contact opnemen met de uitvoeringsorganisatie bij beleidvoorbereidende werkzaamheden
√
√
√
√
Ouder zijn dan gemiddeld
√
√
√
Respondent heeft vaker contact met de doelgroep(en) van het beleid
√
√
√
Legenda: √ = er is sprake van samenhang tussen de variabele en de dimensie. Als het vakje leeg is dan is er geen sprake van samenhang.
35
De mate van verinnerlijking is lager bij respondenten die: nog nooit eerder van ACTAL hadden gehoord, minder dan een jaar werken bij de rijksoverheid, en dus ook bij hun eigen departement nog nooit een dossier hebben voorgelegd aan Actal nog nooit contact hebben gehad met de doelgroepen van het beleid. Tabel 4.1 is vastgesteld op basis van een correlatiematrix. De relevante achtergrondkenmerken, waarbij er sprake is van samenhang met de dimensies zijn als input gebruikt voor een regressieanalyse. De regressieanalyse laat zien welke relaties het sterkst zijn. Sommige samenhangen kunnen wegvallen, doordat deze al worden meegenomen in een samenhang c.q. relatie die sterker is. De regressieanalyse levert onderstaande resultaten op.
V e r k l a r i ng s c o r e s o p d i m e n s i e s m e t r e g r e s s i e Vervolgens is er een regressieanalyse gedaan met alle achtergrondkenmerken die samenhang vertonen met de onderliggende dimensies kennis, houding, gedrag en verinnerlijking. De belangrijkste verklarende achtergrondvariabelen voor de scores van alle departementen samen zijn: De bekendheid met de contactpersoon administratieve lasten burger (verinnerlijking, kennis, houding en gedrag) en bedrijven (verinnerlijking en gedrag) Aantal dossiers voorgelegd aan Actal (verinnerlijking, kennis en gedrag) Deelname aan vorige verinnerlijkingsonderzoeken (verinnerlijking, kennis en houding) Leeftijd (houding en gedrag) Functie (verinnerlijking en houding) Doorgaans contact opnemen met uitvoeringsorganisaties bij beleidsvoorbereidende werkzaamheden (houding en gedrag) Mate waarin men de afgelopen 12 maanden betrokken is geweest bij de voorbereiding van een nieuwe wet of regeling (kennis)
4.3
Beschrijving borging administratieve lasten binnen de departementen
De wijze waarop de departementen aandacht besteden aan de problematiek van administratieve lasten (organisatie, procedures) kan een verklaring zijn voor de mate van verinnerlijking. Om deze reden is aandacht besteed aan de zogenaamde sturingskenmerken van de departementen of de wijze waarop voor borging van administratieve lasten binnen de departementen wordt gezorgd. Deze informatie is verzameld door middel van een vragenlijst omtrent de borging van administratieve lasten binnen het departement. Om de belasting voor contactpersonen bij de departementen te minimaliseren, is beschikbare informatie vanuit de vorige meting omtrent de borging van de administratieve lasten per departement, voor zover mogelijk, gelegd naast de convenanten die er op dat moment gesloten zijn met departementen. Op het moment van het uitzetten van de vragenlijsten voor de borging van administratieve lasten zijn er convenanten met: LNV, VROM, Justitie, OCW, EZ, VWS/JenG. Geen convenant is er met: BZK, FIN, VenW, SZW, BuZa en AZ.
36
Het ministerie van AZ heeft geen sturingsinformatie aangeleverd en is niet in de analyse betrokken omdat dit ministerie met betrekking tot administratieve lasten een andere positie inneemt dan de andere departementen (geen eigen specifieke beleidsterrein, AZ maakt nagenoeg geen wetgeving en regels). Voor een overzicht van de vragen die in dit kader gesteld zijn, zie bijlage 4. Hieronder volgt een beschrijving van de sturingsinformatie voor alle departementen (behalve AZ). De onderstaande informatie is grotendeels gebaseerd op een vragenlijst die we hebben voorgelegd aan de departementale coördinatoren voor administratieve lasten. Centrale versus decentrale aansturing De reductie van administratieve lasten wordt binnen zes departementen centraal aangestuurd, terwijl bij één departement sprake is van decentrale aansturing. Centrale aansturing vindt plaats bij BZK, Justitie, LNV, SZW, VenW en VWS. Binnen BuZa wordt decentraal aangestuurd. Bij EZ, Financiën, OCW en VROM is er sprake van centrale coördinatie die wordt gecombineerd met decentrale uitvoering en verantwoordelijkheid. Taskforce reductie AL? Bij zes departementen is een taskforce, werkgroep of projectgroep ingesteld die o.a. werkt aan de reductie van administratieve lasten. Dit geldt voor LNV, SZW, OCW, VenW, VROM en VWS. Binnen BZK is de taskforce niet langer actief. BuZa en Justitie geven aan dat er geen sprake is van een taskforce, werkgroep of projectgroep. Binnen EZ en Financiën is er sprake van een andere invulling. Bij EZ is er een cluster regeldruk en een netwerk regeldruk, terwijl binnen Financiën verschillende projecten lopen op dit gebied. Helpt de Actal-toets? Aan de AL-coördinatoren is gevraagd of (de uitvoering van) de Actal-toets helpt bij het verminderen van de administratieve lasten. VROM geeft aan dat de Actal-toets helpt bij het verminderen van administratieve lasten. Dit komt vooral omdat de aandacht voor administratieve lasten hierdoor toeneemt. OCW wijst er op dat de Actal-toets helpt als de toets op het juiste moment wordt uitgevoerd. Wanneer toetsing te laat in het proces plaatsvindt, heeft het weinig effect. BZK, EZ, Financiën, Justitie, SZW, VenW en VWS geven aan dat de toets soms of incidenteel helpt. De toets zorgt voor meer aandacht voor administratieve lasten en houdt mensen scherp, maar het is de vraag of de inspanning opweegt tegen het effect. Kanttekeningen worden geplaatst bij de daadwerkelijke reductie van administratieve lasten, het gevraagde detailniveau, het tijdstip waarop de toets wordt uitgevoerd, de reikwijdte en de focus van de toets (teveel rekentechnische details, te weinig inhoud). Voor BuZa helpt de toets meestal niet bij het verminderen van AL, omdat de toets slechts één van de afwegingscriteria is. LNV geeft aan dat er met de inwerkingtreding van het convenant geen sprake meer is van de Actal-toets (c.q. de toets wordt als onderdeel van een andere toets uitgevoerd). Wie moet op de hoogte zijn van het belang van de reductie van AL? Binnen BuZa, BZK, EZ, Financiën, Justitie, LNV, VROM en VWS is het uitgangspunt dat medewerkers die betrokken zijn bij nieuwe wet- en regelgeving op de hoogte moeten zijn van het belang van de reductie van AL. VWS voegt hieraan toe dat administratieve lasten een te beperkt uitgangspunt is. Het gaat binnen dit departement breder om regeldruk. Binnen EZ wordt ook expliciet genoemd dat ook beleidsmedewerkers die zich bezighouden met
37
administratieve lasten op de hoogte dienen te zijn van het belang van reductie van AL. VROM voegt hier nog een derde groep aan toe: één medewerker per beleidsonderdeel. Deze laatste groep dient ook binnen Justitie op de hoogte te zijn. Binnen SZW, OCW en VenW gaat het om alle medewerkers. Coördinatie van regeldruk Binnen negen departementen is de coördinatie van de regeldruk belegd bij een aparte unit, afdeling of cluster. Dit geldt voor BZK, EZ, Financiën, Justitie, LNV, SZW, OCW, VenW en VWS. OCW heeft de coördinatie daarnaast tevens belegd bij een apart programma. Dit geldt ook voor VROM, die de coördinatie van de regeldruk heeft belegd bij Programma Slimmere regels, Betere uitvoering, Minder lasten (SBM). Binnen BuZa is een specifieke persoon belast met de coördinatie van de regeldruk. Waar wordt de Actal-toets belegd? De Actal-toets voor dossiers van BuZa, BZK, Financiën, SZW en VenW is belegd bij Actal. EZ, VWS en Justitie hebben de toets bij een AL-unit belegd. Binnen LNV, OCW en VROM wordt de toets uitgevoerd als onderdeel van een andere toets. SZW geeft daarnaast aan de toets ook zelf uit te voeren als onderdeel van een andere toets. Eindverantwoordelijke AL-controle De eindverantwoordelijkheid voor de AL-controle c.q. voor (minimale) administratieve lasten binnen het departement is door de verschillende departementen bij verschillende partijen neergelegd. Binnen Justitie, OCW, SZW, VROM en VWS gaat het hier om de (p)SG. EZ, BZK en VenW hebben elk een verantwoordelijke DG aangewezen. Binnen LNV gaat het hierbij om een directeur, Financiën heeft de verantwoordelijkheid neergelegd bij de verschillende DG’s, terwijl binnen BuZa de budgethouders samen met de AL-coördinator eindverantwoordelijk zijn. Hulpmiddelen, ondersteuning en faciliteiten Alle contactpersonen geven aan van hun departement voldoende hulpmiddelen, ondersteuning en faciliteiten aangereikt te krijgen om goed met administratieve lasten om te gaan. Instrumenten Departementen zetten veelal verschillende instrumenten naast elkaar in om blijvende aandacht aan de communicatie over administratieve lasten te waarborgen. Instrumenten die door vrijwel alle departementen zijn genoemd, betreffen het integreren van communicatie over administratieve lasten in het opleidingstraject voor nieuwe medewerkers en continue en/of incidentele berichtgeving via intranet. EZ, Financiën, Justitie, OCW en SZW hebben in 2009 daarnaast één of meerdere voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd. BuZa, Financien, LNV en SZW grijpen daarnaast ook dit verinnerlijkingsonderzoek aan als aanvullend instrument om over administratieve lasten te communiceren. Beschikbare capaciteit Alle contactpersonen geven aan dat binnen het departement voldoende capaciteit is vrijgemaakt om in de interne communicatie de aandacht voor administratieve lasten te continueren.
38
Rapportage De frequentie waarmee en partijen waaraan door departementen gerapporteerd wordt over de voortgang van regeldrukvermindering varieert. Vrijwel alle departementen (met uitzondering van BuZa) rapporteren meerdere keren per jaar aan de Regiegroep Regeldruk. Ook aan de bestuursraad en structurele overlegorganen en interdepartementale overleggen wordt regelmatig gerapporteerd. Daarnaast rapporteren BZK, Financiën, Justitie, OCW, VenW, VROM en VWS incidenteel aan de Tweede Kamer. BZK geeft ook aan, aan REAL te rapporteren. Alleen BuZa geeft aan helemaal niet of hoogstens incidenteel te rapporteren. Periodieke toets Binnen vrijwel alle departementen wordt een periodieke toets van bestaande wet- en regelgeving op mogelijkheden om administratieve lasten verder te reduceren uitgevoerd. De invulling hiervan varieert per departement. Mogelijke varianten zijn: De uitvoering van een periodieke toets in het kader van een (meerjarig) programma (LNV, OCW, VenW) Visitaties (VWS) De taakstelling (SZW) Bij het opstellen van het Belastingplan (Financiën) Bij de herziening van regelingen (BuZa) Het systematisch bijhouden van de AL-ontwikkeling door een specifiek cluster of organisatieonderdeel wordt expliciet aangegeven door EZ, VROM, maar zou in principe (op basis van kabinetsafspraken) elk departement moeten doen. Alleen BZK geeft aan dat een periodieke toets op dit moment niet structureel wordt uitgevoerd. Afwegingsmoment Er bestaan grote verschillen tussen en binnen de departementen als het gaat om het moment in het beleidsproces waarop de afweging van administratieve lasten plaatsvindt. Het afwegingsmoment is mede afhankelijk van politieke prioriteiten en tijdsdruk. Wel wordt ernaar gestreefd het afwegingsmoment zo vroeg mogelijk in het beleidsproces te laten plaatsvinden. Tabel 4.2 maakt inzichtelijk op welk moment de afweging binnen de verschillende departementen plaatsvindt. De genoemde fasen in het beleidsproces representeren een continuüm van begin tot eind. Onder ‘anders’ wordt genoemd dat de verschillende ALstappen in de wetgevingsprocedure zijn opgenomen (BZK, VROM), dat de afweging zo vroeg mogelijk, maar altijd uiterlijk vóór de Actal-toets plaatsvindt (EZ, VenW), dat bij ieder moment in het beleidsproces het AL-aspect wordt meegenomen (Financiën), dat de afweging afhankelijk van het politieke effect zelfs op het niveau van de Ministerstaf kan plaatsvinden (LNV) en dat het afwegingsmoment sterk afhankelijk is van de aard van de opdracht (SZW, VWS).
39
Tabel 4.2
Afwegingsmoment administratieve lasten in het beleidsproces
Afwegingsmoment
FIN
JUS
LNV
SZW
VROM
Bij het allereerste onderzoek van beleidsopties
x
x
x
x
x
Bij het beoordelen van mogelijke instrumenten
x
x
x
x
x
Vóór melding aan meldpunt Voorgenomen Regelgeving
x
x
Vóór besluitvorming op directieniveau
x
x
Vóór besluitvorming door bestuursraad e.d.
x
x
T.b.v. de reactie of het advies van Actal
x
Vóór besluitvorming in de onderraad en ministerraad
x
x
Bij de periodieke toets van bestaande wet- en regelgeving
x
x
Anders, namelijk
BuZa
OCW
VenW
x
x
x
BZK
EZ
VWS
x
x
x
x x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x x
x
x
x
x x
Acht van de elf departementen noemen als afwegingsmoment ‘bij het beoordelen van mogelijke instrumenten’. Zes van de elf departementen noemen ‘vóór besluitvorming op directieniveau’. Er zijn 7 departementen die iets hebben opgemerkt bij ‘anders, namelijk’. Hun antwoorden worden hieronder gegeven: LNV: afhankelijk van het politieke effect kan een besluit over de administratieve lasten afweging zelfs op het niveau van de Ministerstaf plaatsvinden. SZW: er zijn diverse mogelijkheden aangegeven. Er is geen standaardmoment. Soms is vereenvoudiging of administratieve lasten reductie een doel van de voorgenomen beleidswijziging. Indien dit niet tot de doelstellingen behoort, dient dit in ieder geval voor besluitvorming in de onderraad of ministerraad verricht te zijn. VROM: in de startnota wetgeving moet een paragraaf over administratieve lasten worden opgenomen. VenW: het verschilt per geval, maar het vindt altijd plaats voor de reactie van Actal BZK: de verschillende AL-stappen zijn in de wetgevingsprocedure opgenomen, dus administratieve lasten komt bij het opstellen van nieuwe wetgeving automatisch in beeld. EZ: zo vroeg mogelijk, maar altijd vóór de Actal-toets. Het moment van afweging is afhankelijk van de politieke realiteit. VWS: het is sterk afhankelijk van een aantal factoren, zoals de vraag of het een politieke opdracht is of een mogelijke invulling van een (maatschappelijke) signalering. Administratieve lasten behoort één van de elementen te zijn op basis waarvan (de vormgeving van) een maatregel wordt gerealiseerd.
40
5
Conclusie
In dit hoofdstuk worden aanknopingspunten voor verbetering van de verinnerlijkingsscore gepresenteerd door koppeling van de scores op verinnerlijking aan de wijze van borging van de aandacht voor administratieve lasten (paragraaf 5.1) en aan de uitkomsten op de achtergrondvragen (paragraaf 5.2). Het hoofdstuk sluit af met een slotbeschouwing of slotconclusie die aangeeft hoe de verinnerlijking er op dit moment voorstaat en welke aangrijpingspunten en aandachtspunten er zijn voor de toekomst (zie paragraaf 5.3).
5.1
Koppeling scores aan sturingsinformatie
Binnen SZW, OCW en V&W wordt expliciet aangegeven dat alle medewerkers op de hoogte moeten zijn van het belang van de reductie van AL. Deze drie departementen zitten alle drie in de top 5 van hoogste verinnerlijkingsscores. Bij de instrumenten die worden genoemd om de communicatie over administratieve lasten te borgen worden bij de ministeries EZ, Financiën, Justitie, OCW en SZW genoemd dat zij in 2009 naast allerlei andere instrumenten ook één of meerdere voorlichtingsbijeenkomsten hebben georganiseerd. Vier van de vijf departementen bevinden zich ook in de top 5 van hoogste verinnerlijkingsscores. Uit bovenstaande zou opgemaakt kunnen worden dat als alle medewerkers op de hoogte worden geacht te zijn van het belang van de reductie van administratieve lasten en er regelmatig voorlichtingsbijeenkomsten over dit thema worden gehouden, dit een positieve bijdrage heeft aan de score op verinnerlijking.
5.2
Koppeling scores aan achtergrondvragen
Wanneer we op basis van de correlaties uit tabel 4.1 en de regressieanalyse de uitkomsten van de departementen op de achtergrondvragen bekijken in relatie tot de scores op verinnerlijking en de onderliggende dimensies, vallen enkele zaken op die wij hieronder presenteren.
5.2.1
B e v i n d i n g e n v e r i n ne r l i j k i n g op basis va n correlaties
Voor de top 5 ministeries met de hoogste score op verinnerlijking geldt voor vier departementen dat het percentage respondenten dat de afgelopen 12 maanden betrokken is geweest bij nieuwe wet- en regelgeving hoger dan gemiddeld (62%) is, namelijk voor OCW, V&W, Financiën en SZW. Voor drie departementen in de top 4 met de hoogste score op verinnerlijking, namelijk Financiën, OCW en EZ geldt dat de respondenten vaker dan gemiddeld voor alle departementen aangeven een contactpersoon administratieve lasten te kennen.
41
Verder geldt voor EZ, OCW en VenW, die zich alledrie in de top 4 met de hoogste score op verinnerlijking bevinden, dat zij relatief vaker dan gemiddeld aangeven doorgaans contact te hebben met uitvoeringsorganisaties bij nieuw beleid en tevens met de doelgroep(en) van beleid. Voor departementen zoals AZ en BuZa die laag scoren op verinnerlijking gelden ook inderdaad de relatief lage scores zoals genoemd in paragraaf 4.2. De bekendheid met Actal is erg laag bij BuZa1, AZ heeft relatief veel respondenten die minder dan een jaar bij het departement werken, bij beide departementen is het percentage dat nooit een dossier heeft voorgelegd aan Actal relatief hoog2 en ook hebben beide departementen niet vaak contact met doelgroep(en) van beleid.
5.2.2
Bevindingen scores dimensies op basis van regressies
Van de belangrijkste verklarende achtergrondvariabelen voor de scores op de dimensies noemen we hier alleen die variabelen die we goed kunnen duiden en die betekenis kunnen hebben in een beleidscontext. Deze achtergrondvariabelen zijn: De bekendheid met de contactpersoon administratieve lasten burger (verinnerlijking, kennis, houding en gedrag) en bedrijven (verinnerlijking en gedrag) Aantal dossiers voorgelegd aan Actal (verinnerlijking, kennis en gedrag) Mate waarin men de afgelopen 12 maanden betrokken is geweest bij de voorbereiding van een nieuwe wet of regeling (kennis) Er is duidelijk een positieve relatie tussen de bekendheid met een contactpersoon administratieve lasten en de scores op verinnerlijking, kennis, houding en gedrag. Bovendien is er een positieve relatie tussen het aantal dossiers dat wordt voorgelegd aan Actal en de scores op verinnerlijking, kennis en gedrag. De top 5 scorende departementen op verinnerlijking hebben allen een relatief lage score op ‘geen dossiers aan Actal voorgelegd’ (49%, het gemiddelde, of lager). Tevens is er een duidelijke relatie tussen de betrokkenheid bij voorbereiding van nieuwe wet- en regelgeving en de score op kennis: alle departementen die relatief hoog scoren op kennis (VenW, FIN, OCW, SZW en JUS) zijn relatief vaak betrokken bij het voorbereiden van nieuwe wet- en regelgeving (68% of hoger).
1
2
Opvallend is dat de vijf departementen die het hoogst scoren op verinnerlijking (OCW, VenW, Financiën, EZ en SZW) allemaal lager dan gemiddeld scoren op ‘nooit van Actal gehoord’. Er zijn vier departementen die relatief laag scoren op ‘nooit een dossier voorgelegd aan Actal’. Dit zijn EZ, Justitie, OCW en SZW. Drie van de vier departementen bevinden zich in de top 4 van de verinnerlijkingsscore.
42
5.3
Slotbeschouwing en slotconclusie
D e uit k o m s te n De top 5 best scorende departementen zijn OCW, VenW, Financiën, EZ en SZW. Zij scoren op alle dimensies hoger dan gemiddeld. Uitzonderingen hierop zijn de relatief lage kennisscore van EZ en de relatief lage gedragsscore van Financiën. Voor de departementen die rond het gemiddelde op verinnerlijking scoren, namelijk BZK, VWS (en JenG) en LNV, valt in positieve zin op: de relatief goede score van VWS op kennis en de relatief goede score van LNV op houding. Voor de departementen die ondergemiddeld scoren op verinnerlijking, namelijk Justitie, VROM, AZ en BuZa valt in positieve zin op: de relatief goede score van Justitie op kennis. Deze ondergemiddelde scores van AZ en BuZa moeten bekeken wordt in het licht van het feit dat dit andere type departementen zijn. Voor acht van de 12 departementen geldt dat er sprake is van een toename van verinnerlijking in de tijd. Er is sprake van een sterke toename in 2010 ten opzichte van 2006 voor OCW, BZK, EZ en BuZa. Voor SZW en VROM geldt dat er sprake is van een daling van de verinnerlijkingsscore ten opzichte van 2006, terwijl juist tussen 2005 en 2006 sprake was van een (sterke) stijging bij deze twee departementen.
V e rk l a r i ng u i t k o m s t e n e n a a n d a c h t s p u n t e n Op basis van de analyses komen de volgende randvoorwaarden c.q. achtergrondvariabelen naar voren als variabelen die een positieve invloed hebben op de verinnerlijkingsscore of één of meer van de onderliggende dimensies: Het feit dat alle medewerkers binnen het departement op de hoogte en doordrongen zijn van het belang van de reductie van administratieve lasten Het op regelmatige basis organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten rondom het thema van administratieve lasten De bekendheid met de contactpersoon administratieve lasten burger en / of bedrijven Het voorleggen van dossiers aan Actal Mate waarin men de afgelopen 12 maanden betrokken is geweest bij de voorbereiding van een nieuwe wet of regeling Om de scores te verbeteren zouden deze zaken dus op departementaal niveau, voor zover mogelijk en beïnvloedbaar, nog eens extra onder de aandacht moeten worden gebracht.
O n t w i k k e lin g s p a t r o o n r i j k s b r e e d De mate van verinnerlijking voor alle departementen samen is met elke meting toegenomen. De score op de dimensie gedrag vertoont (vooralsnog) ook een stijgende lijn. De ontwikkeling van zowel de kennis- als houdingsscore vertonen een grillig verloop: de kennisscore blijft na een toename in 2006, nu ongeveer op hetzelfde niveau. De ontwikkeling van de score op de dimensie houding is gedaald en herstelt zich nu enigszins, maar deze ontwikkeling is broos.
43
Figuur 5.1
Scores op dimensies in de tijd
verinnerlijking
kennis
houding
gedrag 0%
20%
40% totaal 2005
60% totaal 2006
80%
100%
totaal 2010
Gezien bovenstaande ontwikkelingen op de afzonderlijke dimensies en de verwachting dat de scores op alle dimensies nog toe kunnen nemen, is de juiste ondersteuning en voldoende en blijvende aandacht nodig voor zowel de houding als het gedrag ten aanzien van de administratieve lasten aanpak.
44
Bijlage 1 Achtergrond onderzoek Historie verinnerlijkingsonderzoek In 2004 heeft IOO een haalbaarheidstudie uitgevoerd naar het meten van de verinnerlijking van administratieve lasten. Op basis van de uitkomsten van de haalbaarheidsstudie is IOO eind 2004 / begin 2005 gestart met een pilot onder twee departementen, namelijk het ministerie van Economische Zaken en het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Na de uitvoering van de pilot, heeft een evaluatie plaatsgevonden op basis waarvan het onderzoek is aangescherpt. In de loop van 2005 is het onderzoek vervolgens onder de overige departementen uitgevoerd 1. In 2006 heeft IOO in opdracht van Actal de vervolgmeting van het verinnerlijkingsonderzoek opnieuw uitgevoerd waarbij er ten opzichte van de meting ervoor vier uitbreidingen waren, namelijk: het gaat niet alleen om administratieve lasten voor bedrijven, maar ook voor burgers; de kennisvragen worden niet alleen aan de beleidsambtenaren gesteld, maar ook aan de topambtenaren; naast de 12 departementen worden ook de uitvoeringsorganisaties in het onderzoek opgenomen; ook het Europese beleid ten aanzien van verinnerlijking van de aandacht voor administratieve lasten wordt meegenomen. De rapportage van deze tweede meting van het verinnerlijkingsonderzoek was afgerond in 2007. Het huidige onderzoek 2010 betreft dus de derde meting van het verinnerlijkingsonderzoek. Ten opzichte van de vervolgmeting van het verinnerlijkingsonderzoek hebben zich de volgende wijzigingen voorgedaan c.q. zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd: De uitvoeringsorganisaties worden in het derde onderzoek niet meegenomen, waardoor dit onderzoek zich beperkt tot de twaalf departementen. Het Europese beleid ten aanzien van verinnerlijking van de aandacht voor administratieve lasten dat in de vervolgmeting wel was meegenomen, wordt nu niet meegenomen. De invultijd van de enquête is drastisch teruggedrongen, doordat het aantal vragen is teruggebracht van 71 naar 43.
Het concept ‘verinnerlijking’ en de toegevoegde waarde Het concept verinnerlijking ‘Verinnerlijking’ is een multidimensionaal concept. De onderzoekers hebben zich bij het ontwikkelen van het meetinstrument ‘verinnerlijking AL’ gebaseerd op de literatuur en op de definities van Actal. In de psychologische literatuur en in de literatuur op het gebied van communicatie wordt er van uit gegaan dat ‘kennis’, ‘houding’ en ‘gedrag’2 iets zeggen over 1
2
Aan het eerste verinnerlijkingsonderzoek hebben uiteindelijk alle departementen deelgenomen behalve het ministerie van Justitie. Tussen houding (attitude) en uiteindelijk gedrag, horen eigenlijk nog de fasen van gedragsintentie en gedragsfacilitatie. Bron: G. Antonides en W.F. van Raaij. ‘Consumentengedrag. Een sociaal-wetenschappelijke benadering’. Uitgeverij Lemma B.V., Utrecht, 1994.
45
‘verinnerlijking’. Zonder kennis ontstaat niet makkelijk een andere houding en ander gedrag, en een positieve of negatieve houding m.b.t. een issue beïnvloedt het gedrag en maakt of men wel of niet open staat om nieuwe kennis en inzichten tot zich te nemen. In het meetinstrument ‘verinnerlijking AL’ zijn deze drie aspecten verder uitgewerkt. Daarbij is in de derde meting geprobeerd om het aantal kennisvragen te minimaliseren omdat deze vragen door respondenten negatief worden ervaren. In tegenstelling tot bij de vorige metingen worden in deze meting geen subdimensies meer onderscheiden binnen de dimensies kennis en houding. Bruikbaarheid scores meting verinnerlijking AL De meting van de verinnerlijking van de administratieve lasten bij departementen laat zien in hoeverre de aandacht voor administratieve lasten ‘verinnerlijkt’ is bij de ambtenaren. Daarbij is in elk departement een vergelijkbare groep beleidsambtenaren in de steekproef betrokken zodat onderlinge vergelijkingen tussen de departementen mogelijk zijn. De meting maakt duidelijk in hoeverre de bewustwording van en alertheid op de reductie van administratieve lasten onderdeel geworden is van de dagelijkse werkzaamheden. Het eindresultaat over de mate van verinnerlijking administratieve lasten geeft inzicht in waar een departement staat. Omdat dezelfde meetmethodiek gevolgd wordt over alle departementen heeft de relatieve positie van elk departement betekenis. Verschillen tussen de departementen kunnen veroorzaakt worden door verschillen in beleidsterrein, verschillen in de relatieve omvang van de administratieve lasten per departement en door de specifieke organisatie van de aandacht voor administratieve lasten(reductie) in het departement (zie ook vragenlijst ‘borging administratieve lasten binnen het departement’). Met de gepresenteerde gegevens in het overkoepelende rapport en het eigen departementale rapport kunnen aanbevelingen worden gedaan om de aandacht voor administratieve lasten te vergroten. Ook de uitkomsten op individuele vragen biedt het management en de AL-coördinatoren aanknopingspunten om aan bepaalde aspecten meer aandacht te gaan besteden om een verdergaande verinnerlijking te bevorderen. Om het effect op de aandacht voor administratieve lasten van mogelijke accentwijzigingen in het beleid van de departementen te kunnen volgen, hebben de onderzoekers op de onderdelen kennis, houding en gedrag vijf pregnante kernvragen geselecteerd die zowel in de eerste twee metingen als in de huidige meting zijn opgenomen. Met deze deelset kunnen departementen veranderingen op kennis, houding, gedrag in de tijd monitoren. Als geen Actal-geïnitieerde meting van de verinnerlijking van de administratieve lasten plaatsvindt, kunnen de departementen deze set vragen als managementtool gebruiken. Bij alle drie metingen is gebleken dat de antwoorden op de vragen plausibel zijn en in onderlinge samenhang het patroon vertonen dat theoretisch verwacht mag worden. Dit geeft de onderzoekers de zekerheid dat de vragen een goede operationalisering zijn van ‘verinnerlijking’ binnen de mogelijkheden van een internetvragenlijst die uniform is voor alle departementen.
46
Bijlage 2 Onderzoeksverantwoording In deze onderzoeksverantwoording wordt ingegaan op de volgende onderwerpen: Deelnemers en bijzonderheden Vragenlijst verinnerlijkingsonderzoek 2010 Voorbereidingen Steekproef Veldwerk Respons (aanvullend aan wat er in hoofdstuk 1 al staat)
1. Deelnemers en bijzonderheden Aan deze derde meting van het verinnerlijkingsonderzoek nemen net als bij de vorige meting twaalf departementen deel. Dit zijn de volgende: Het ministerie van Algemene Zaken (AZ) Het ministerie van Buitenlandse Zaken (BuZa) Het ministerie van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties (BZK) Het ministerie van Economische Zaken (EZ) Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) Het ministerie van Financiën (FIN) Het ministerie van Justitie (JUS) Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) Het ministerie van Verkeer en Waterstaat (VenW) Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) De departementen BuZa en Justitie hebben in 2005 niet deelgenomen aan het onderzoek, dus voor deze departementen is dit de tweede meting. Voor alle andere departementen geldt dat dit de derde meting is. Voor het ministerie van AZ geldt net als bij de andere metingen dat de steekproef veel kleiner is dan voor de andere ministeries. Bij deze meting zijn wel alle vragen voorgelegd, terwijl bij de eerdere metingen gold dat slechts een deel van de vragenlijst (namelijk het onderdeel houding en de achtergrondvragen) werd voorgelegd aan de respondenten van AZ. Voor het ministerie van JenG geldt dat deze is meegenomen in het rapport van VWS. De reden is dat dit ministerie gebruik maakt van de infrastructuur van de administratieve lasten aanpak van VWS. Om vergelijkbare reden is ook WWI (Wonen, Wijken en Integratie) betrokken in het rapport van VROM en Ontwikkelingssamenwerking in het rapport van BuZa. Voor de vragenlijst van het ministerie van OCW en VWS / JenG geldt dat overal waar in de vragenlijst wordt genoemd ‘bedrijven of bedrijfsleven’ dat is veranderd in: ‘bedrijven (c.q. instellingen)’ of ‘bedrijfsleven (c.q. instellingen)’.
47
2. Vragenlijst Inhoudelijk De vragenlijst voor de derde meting van het verinnerlijkingsonderzoek is herzien. Hierbij speelde onder meer het terugbrengen van de invultijd een belangrijke rol. Dit is gedaan aan de hand van de volgende criteria: Inhoudelijke aanpassing vanwege onduidelijke stellingen waarvan de uitkomsten lastig geïnterpreteerd konden worden. Continuïteit en vergelijkbaarheid met vorige onderzoek. De presentatie ten opzichte van de scores van 2006 is een kernnorm voor de beoordeling. Een andere norm betreft de prestaties ten opzichte van andere departementen. Het aantal kennisvragen is geminimaliseerd. De vragen die in het vorige onderzoek als statistisch ‘sterk’ naar voren kwamen of die onderscheidend zijn voor de scores zijn in deze derde meting behouden gebleven. Alle vijf kernvragen van het managementtool (2 vragen kennis, 2 vragen houding en 1 vraag gedrag) zijn in stand gehouden De vragen over gedrag zijn in voldoende mate afgestemd op de eigenstandige ontwikkeling van het verinnerlijkingproces door de samenstelling van de vragen aan te passen en enkele nieuwe vragen toe te voegen Bij de vorige meting waren er 71 vragen. Dit aantal is nu teruggebracht tot 43 vragen, waarvan er 10 nieuw zijn (7 bij gedrag en 3 bij achtergrondvragen). Het aantal vragen bij de onderdelen houding en gedrag is ongeveer even groot (namelijk 12 vragen versus 13 vragen), bij het onderdeel kennis is het aantal vragen verminderd. Tabel B2.1 Dimensies
Verdeling van het aantal vragen over de dimensies (2010 – 2006) Aantal vragen 2006
Aantal vragen 2010
Kennis
18
6
Houding
23
12
Gedrag
7
13
Europa
14
0
9
12
71
43
Achtergrond Totaal
In vergelijking met het aantal vragen bij de vorige meting is het aantal vragen onder het onderdeel kennis teruggebracht tot eenderde en bij houding is dit aantal teruggebracht tot ongeveer de helft. Het aantal vragen bij de dimensie gedrag is bijna verdubbeld. Ook het aantal achtergrondvragen is iets toegenomen. Praktisch: invulbaarheid vragenlijst vergemakkelijken Om de uitvoering van het derde verinnerlijkingsonderzoek nog efficiënter te laten verlopen en het invullen te vergemakkelijken en te veraangenamen, zijn naast de drastische inkorting van de vragenlijst de volgende elementen toegevoegd: In de internetvragenlijst is een teller opgenomen boven in beeld, die weergeeft hoe ver de respondent gevorderd is (percentage ingevuld ten opzichte van de totale vragenlijst) met het invullen van de vragenlijst. Men ziet dan in verhouding hoeveel er nog ingevuld moet worden en kan een inschatting maken van de tijd die daarvoor nog benodigd is.
48
Voor de start van de derde meting is de lay-out van de internetvragenlijst (nogmaals) heel secuur bekeken. Er is bijvoorbeeld kritisch gekeken naar de presentatie van de vragen en antwoordcategorieën om de beantwoording van de vragenlijst nog efficiënter te laten plaatsvinden. Hierbij is ook gekeken naar een logische volgorde van de vragen en is een check gedaan op de lengte van de vragen.
3. Voorbereidingen Aankondiging contactpersonen Bij wijze van aankondiging van het derde verinnerlijkingsonderzoek aan de departementen hebben er toelichtingen plaatsgevonden binnen de onderstaande bestaande overlegstructuren: de COR-bijeenkomst van 17 december 2009 waarbij zowel Actal als Research voor Beleid aanwezig was om een korte toelichting te geven op het onderzoek en het tijdpad de ICRAL bijeenkomst in januari 2010 waarbij Actal aanwezig was om een toelichting te geven op het verinnerlijkingsonderzoek. In beide bijeenkomsten is ook verzocht aan de departementen om op zo kort mogelijke termijn de naam van een contactpersoon voor het verinnerlijkingsonderzoek aan te wijzen binnen het departement. Vervolgens is voor deze contactpersonen van alle departementen een informatiebijeenkomst georganiseerd op 4 februari waarbij in de vorm van een presentatie en een kort memo een toelichting is gegeven over: de achtergronden van het onderzoek de gewenste medewerking van de departementen de activiteiten van de contactpersonen betreffende: aanleveren populatiebestand van beleidsmedewerkers en topambtenaren t.b.v. steekproef per departement (inclusief een verantwoording) opstellen aankondigingsbrief namens (p)SG / DG controleren, in- en aanvullen van een vragenlijst ‘borging administratieve lasten binnen het departement’ het bijbehorende tijdpad voor oplevering van deze zaken Op basis hiervan zijn de verschillende voorbereidende activiteiten door de contactpersonen uitgevoerd. Tijdens de informatiebijeenkomst bleek dat een aantal contactpersonen verwachtten veel tijd kwijt te zijn met het samenstellen van het populatiebestand. Specifieke problemen werden verwacht rondom het aanleveren van de e-mailadressen van de deelnemers. In reactie hierop is in overleg met Actal besloten de deadline voor het aanleveren van het bestand te verruimen en departementen de mogelijkheid te bieden een populatiebestand met of zonder e-mailadressen aan te leveren. In dit laatste geval werd in de mogelijkheid voorzien door de e-mailadressen door Research voor Beleid te laten opzoeken. Eén van de departementen (ministerie van EZ) heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. De andere departementen hebben het bestand met e-mailadressen aangeleverd.
49
4. Steekproef Doel van de steekproef De steekproeftrekking moet een goede vergelijkbaarheid van de resultaten mogelijk maken zowel tussen departementen als in de tijd. Hierbij gaat het om een aselecte steekproeftrekking onder ambtenaren die direct of indirect te maken hebben met wet- en regelgeving (zie definiëring doelgroep in onderstaand kader). Werkdefinitie beleidsambtenaren in het kader van het verinnerlijkingsonderzoek: De mogelijke respondenten zijn werkzaam in beleidsdirecties, in afdelingen juridische zaken of directies / afdelingen financieel-economische zaken. Zij zijn direct of indirect betrokken bij de ontwikkeling van nieuw beleid, bij beleidsevaluaties, bij wet- en regelgeving, bij de aansturing van medeoverheden en uitvoeringsorganisaties, bij de verwerking van informatie van medeoverheden en uitvoeringsorganisaties, bij de planning & control cyclus en bij het concipiëren van begrotings- en verantwoordingsteksten. De beleidsmedewerkers zijn ingeschaald in schaal 11, 12, 13 of 14. Werkdefinitie topambtenaren in het kader van het verinnerlijkingsonderzoek: Hierbij gaat het om iedereen die binnen het departement werkzaam is in schaal 15 of hoger (SG, DG, directeuren, plaatsvervangers, MT-leden). De wijze van steekproeftrekking heeft plaatsgevonden op een vergelijkbare manier als bij de meting in 2006. Er heeft veelvuldige afstemming plaatsgevonden tussen het bureau en de afzonderlijke departementen om ervoor te zorgen dat het aangeleverde populatiebestand qua vertegenwoordigde DG’s, directies en afdelingen vergelijkbaar is met het bestand van de vorige meting. De departementen zijn gevraagd om op basis van de gemaakte selectie een verantwoording te schrijven, die is opgenomen in de afzonderlijke departementale rapporten. Na aanlevering van het populatiebestand per departement heeft Research voor Beleid hieruit een aselecte steekproef getrokken van 110 beleidsambtenaren en 33 topambtenaren (10% hoger dan bij de vorige meting, vanwege mogelijke uitval door ziekte en / of afwezigheid in de veldwerkperiode). Procedure steekproeftrekking De stappen die bij elk departement doorlopen zijn om de steekproef vast te stellen zijn als volgt: 1 2
3
4
5
Het in kaart brengen van alle afdelingen, directies etc van het departement bijvoorbeeld in de vorm van een organigram; Het vaststellen welke afdelingen, directies in aanmerking komen voor deelname aan het onderzoek volgens de opgestelde omschrijving en werkdefinitie aan de hand van een omschrijving van de werkzaamheden en medewerkers per afdeling; Na vaststelling van de deelnemende afdelingen en directies wordt een lijst opgesteld met alle medewerkers bij deze afdelingen en directies (volgens een vast format) en wordt een verantwoording voor de selectie opgesteld. Beide worden naar het bureau gezonden; Op basis van het totaal aantal medewerkers en de verdeling over de directies en afdelingen controleren de onderzoekers het bestand op vergelijkbaarheid met andere departementen en ten opzichte van eerdere metingen en bepalen hoe de steekproef verdeeld moet worden over de directies en afdelingen om op het gewenste aantal uit te komen; De onderzoekers trekken op basis van dit voorstel de steekproef uit het aangeleverde bestand (100 beleidsambtenaren en 30 topambtenaren, beide + 10% in verband met uitdienst-treding, ziekte, afwezigheid in de onderzoeksperiode);
50
Om contactpersonen te ondersteunen bij de eerste drie stappen is hen door de onderzoekers een document uitgereikt bij de informatiebijeenkomst of naderhand toegestuurd waarin de bij de voorgaande meting gehanteerde steekproefprocedure is beschreven en toegelicht. Dit document bevat voor elk departement in elk geval een overzicht van de directies en afdelingen die bij de voorgaande meting betrokken waren. Dit document biedt houvast bij het vaststellen van de directies en afdelingen die ook deze meting in aanmerking komen voor deelname aan het onderzoek. Het merendeel van de contactpersonen bleek op basis hiervan in staat een populatiebestand aan te leveren. In een enkel geval zijn door contactpersonen aanvullende vragen gesteld. Bij de eerste controle van de bestanden door het onderzoeksteam bleek dat er voor vrijwel alle departementen onduidelijkheden bestonden ten aanzien van de vergelijkbaarheid van de bestanden ten opzichte van de voorgaande meting en de vergelijkbaarheid van de gevolgde procedure in vergelijking met andere departementen. Hierover is met 11 van de 12 departementen aanvullend contact geweest. Hierbij spelen de volgen de twee factoren een rol: 1.
Reorganisaties, waardoor directies en afdelingen niet meer bestaan, zijn opgegaan in andere directies en afdelingen, en nieuwe directies en afdelingen zijn ontstaan. Dit gold voor 7 departementen.
2.
In het grijsgebied is de keuze om een directie of afdeling wel of niet te selecteren (= stap 2) voor deelname aan het onderzoek door het ministerie in eerste instantie soms anders gemaakt dan bij het voorgaande onderzoek. Dit gold voor 7 departementen.
In een aantal gevallen (5) was sprake van een combinatie van bovenstaande factoren. In het geval van reorganisaties is op basis van het nieuwe organigram door het onderzoeksteam nagegaan hoe de nieuwe geselecteerde directies en afdelingen zich verhouden tot de directies en afdelingen die bij de voorgaande meting in de steekproef geselecteerd waren. Op deze manier is vastgesteld of directies en afdelingen in het nieuwe bestand ontbreken, dan wel nieuw zijn toegevoegd. De resultaten van deze vergelijking zijn teruggekoppeld aan de betreffende contactpersonen, waarbij hen is gevraagd eventuele verschillen te verantwoorden of het bestand aan te passen. Ook in gevallen waarbij bij stap 2 is afgeweken van de steekproefprocedure is door het onderzoeksteam een overzicht opgesteld van directies en afdelingen die ten opzichte van de voorgaande meting ontbreken en/of nieuw zijn toegevoegd. Ook hierbij is contactpersonen gevraagd deze verschillen te verantwoorden of hebben contactpersonen op basis hiervan besloten het bestand (deels) aan te passen. Deze controles, aanpassingen en aanvullende verantwoordingen resulteren in bestanden die vergelijkbaar zijn in de tijd en met andere departementen. Uit deze gecontroleerde en opgeschoonde bestanden heeft het onderzoeksteam per departement een aselecte steekproef getrokken waarin alle in de bestanden geselecteerde directies vertegenwoordigd zijn.
51
5. Veldwerk De veldwerkperiode liep bij deze meting, in tegenstelling tot bij de vorige metingen, voor alle departementen op hetzelfde moment. Een uitnodiging voor de vragenlijst is op donderdag 18 maart 2010 uitgezet onder 1.580 beleidsambtenaren en topambtenaren van de 12 departementen met het verzoek om de vragenlijst uiterlijk 31 maart 2010 in te vullen. Deze uitnodiging bevatte tevens een pdf bestand met een aanbevelingsbrief c.q. mail van de (p)SG of DG van het betreffende departement1. Een week later op donderdag 25 maart is de eerste herinnering verzonden. Om de respons te vergroten is besloten om de invultermijn te verlengen tot 9 april. Hierover is op dinsdag 6 april een tweede reminder gestuurd.
6. Respons Aanvullend aan de responstabel die in hoofdstuk 1 is gepresenteerd, volgt hier een overzicht met de respons van de verschillende departementen uitgesplitst naar top- en beleidsambtenaren. Tabel B2.2
AZ
Verhouding topambtenaren en beleidsambtenaren in de respons 2010 beleid
2010 top
2010 N =
2006 beleid
2006 top
2006 N =
2005 beleid
2005 top
2005 N=
100%
0%
9
100%
0%
7
-
-
-
BuZa
75%
25%
72
77%
23%
79
-
-
-
BZK
72%
28%
83
79%
21%
90
84%
16%
44
EZ
81%
19%
91
82%
18%
85
81%
19%
89
Financiën
76%
24%
103
80%
20%
118
83%
17%
76
Justitie
81%
19%
86
84%
16%
69
-
-
-
LNV
77%
23%
92
83%
18%
80
83%
17%
90
OCW
84%
16%
98
79%
21%
99
79%
21%
78
SZW
78%
22%
92
85%
15%
81
76%
24%
75
VenW
76%
24%
89
83%
17%
78
84%
16%
63
VROM
82%
18%
82
81%
19%
84
84%
16%
80
VWS
73%
27%
74
81%
19%
106
76%
24%
76
Totaal
78%
22%
971
81%
19%
976
81%
19%
671
De neergaande tendens in de totale respons in de tijd is terug te vinden bij de beleidsambtenaren, maar niet bij de topambtenaren. Bij deze laatste groep is de respons doorgaans in 2010 hetzelfde of soms zelfs iets beter dan in de jaren ervoor.
1
Behalve bij het ministerie van Financiën die dit niet nodig vond.
52
Bijlage 3 Vragenlijst verinnelijking 2010
53
54
Vragenlijst Derde meting verinnerlijkingsonderzoek 2010 1.
De hoogte van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven hangt af van: (meer antwoorden mogelijk)
2.
Duidelijkheid van wet- en regelgeving
Aantal bedrijven
Tijdsbeslag om informatie te verstrekken
Benodigde aanpassingen van administratief proces bij bedrijven
Geen van bovenstaande
Weet niet
Kent u een contactpersoon binnen uw ministerie bij wie u terecht kunt met uw vragen over de administratieve lasten (AL) voor het bedrijfsleven? (Eén antwoord mogelijk)
3.
Ja
Nee
Weet niet
Kent u een contactpersoon binnen uw ministerie bij wie u terecht kunt met uw vragen over de administratieve lasten voor burgers? (Eén antwoord mogelijk)
4.
Ja
Nee
Weet niet
Bij de uitvoering van beleid heeft de instrumentkeuze slechts een beperkte invloed op de hoogte van de administratieve lasten bedrijfsleven en burger. (Eén antwoord mogelijk)
5.
Juist
Onjuist
Weet niet
Welk beleidsinstrument veroorzaakt doorgaans de grootste administratieve lasten bedrijfsleven en burger? (Eén antwoord mogelijk)
6.
Een vergunning
Een verbod
Een indicatiestelling
Een informatiebrochure
Een melding
Weet niet
Hoe wordt AL burger in de nulmetingen van 2004/2005 uitgedrukt? (Eén antwoord mogelijk)
Tijd
Tijd uitgedrukt in euro's
Out-of-pocket kosten voor burgers
Zowel tijd als out-of-pocket kosten
Aantal informatieverplichtingen
Weet niet
55
7.
U wordt verzocht om vanuit uw eigen visie en ervaring antwoord te geven op de diverse stellingen. U dient een oordeel te geven over de beleidspraktijk op uw departement, binnen uw DirectoraatGeneraal of binnen uw Directie. Voor elk van onderstaande stellingen wordt u gevraagd in hoeverre u het eens bent met de betreffende stelling.
U kunt door een rondje zwart te maken kiezen uit de volgende vijf antwoorden: 1. helemaal mee oneens 2. mee oneens 3. noch mee oneens, noch mee eens (neutraal) 4. mee eens 5. helemaal mee eens 0. geen mening / niet van toepassing 1.
Ik vind het belangrijk dat een toename van AL bedrijven gecompenseerd wordt met reducties binnen het zelfde ministerie.
2.
Ik acht het onmogelijk om de AL bedrijven en burger kwantitatief te meten.
3.
In de regeerperiode Balkenende IV is AL-reductie bedrijven en burger een prioriteit. Een volgend kabinet hoeft de reductie van AL daarom niet te prioriteren.
4.
De kwaliteit van wetten en regels verbetert door de Actal-toets.
5.
De departementale reductieplannen zijn papieren tijgers.
6.
De Actal-toets levert nodeloze vertraging op.
7.
Op mijn beleidsterrein worden bij nieuw beleid toezichtsvarianten op AL bedrijven en burger beschouwd.
8.
Zonder Actal zal de aandacht voor AL-problemen betreffende AL bedrijven en burgers verslappen.
9.
Bij nieuwe wetgeving zijn de lasten voor de burger een belangrijk aandachtspunt in mijn doen en laten.
10. De kosten van de nulmetingen AL wegen op tegen de resultaten voor bedrijven en burgers 8.
Bij de ontwikkeling van beleid en van nieuwe wet- en regelgeving moet met een groot aantal randvoorwaarden rekening gehouden worden. De aandacht voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de burger is één van deze randvoorwaarden. De volgende vragen gaan over de beleidsrandvoorwaarden die van belang zijn voor de nieuwe wet- en regelgeving waarbij u direct of indirect betrokken bent. Kies als er grote verschillen zijn het meest recente voorbeeld van nieuwe wet- en regelgeving waarbij u betrokken was of wat u heeft beoordeeld. Met welke beleidsrandvoorwaarden voor nieuw beleid en nieuwe wet- en regelgeving moet u rekening houden of is volgens u rekening gehouden? (Minimaal vijf aspecten aanvinken)
De kosten van de beleidsvoorbereiding
De administratieve lasten voor het bedrijfsleven
De administratieve lasten voor de burger
Proportionaliteit
Rechtszekerheid
Rechtsgelijkheid
De kosten van handhaving en toezicht
De kosten van beleidsuitvoering
Draagvlak in het maatschappelijk veld
Risico's van misbruik en oneigenlijk gebruik
Inzicht in de verwachte effecten
Consistentie in beleidsdoelen en –instrumenten
56
9.
U heeft bij de vorige vraag aangegeven welke beleidsrandvoorwaarden voor uw beleidsterrein van toepassing zijn. Zou u deze willen rangschikken naar belangrijkheid? (Hierbij staat 1 voor meest belangrijk en 12 voor minst belangrijk)
De kosten van de beleidsvoorbereiding
De administratieve lasten voor het bedrijfsleven
De administratieve lasten voor de burger
Proportionaliteit
Rechtszekerheid
Rechtsgelijkheid
De kosten van handhaving en toezicht
De kosten van beleidsuitvoering
Draagvlak in het maatschappelijk veld
Risico's van misbruik en oneigenlijk gebruik
Inzicht in de verwachte effecten
Consistentie in beleidsdoelen en –instrumenten
Selectievraag 10. Bent u recentelijk (2008 - 2010) betrokken geweest bij de voorbereiding van een voorstel waarbij andere departementen betrokken waren?
Ja
door naar vraag 11
Nee
door naar vraag 13
Indien Ja: 11. Met welk departement heeft u samengewerkt (Meer antwoorden mogelijk)
ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
ministerie van Financiën (FIN)
ministerie van Algemene Zaken (AZ)
ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)
ministerie van Verkeer en Waterstaat (VenW)
ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM)
ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
ministerie van Economische Zaken (EZ)
ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)
ministerie van Justitie (JUS)
ministerie van Buitenlandse Zaken (incl. Ontwikkelingssamenwerking) (BuZa)
12. Welk rapportcijfer zou u de aandacht voor administratieve lasten binnen de departementen waarmee u heeft samengewerkt geven? (1-10) << Instructie: de bij vraag 11 aangegeven ministerie verschijnen hier en per ministerie waarmee is samengewerkt wordt een rapportcijfer gegeven van 1 t/m 10 >> 13. Welk rapportcijfer zou u de aandacht voor administratieve lasten binnen uw eigen departement geven? (1-10)
57
14. Ik word gestimuleerd (beleidsmedewerker) respectievelijk ik stimuleer (leidinggevende) om bij het ontwikkelen van nieuwe wet en regelgeving (meer antwoorden mogelijk):
Vanaf de start na te denken over het reduceren van AL
Gebruik te maken van reeds bestaande gegevens
De frequentie van de informatieverplichtingen voor bedrijven te minimaliseren
De hoogte van de administratieve lasten te ramen
De frequentie van de informatieverplichtingen voor burgers te minimaliseren
Zo weinig mogelijk bedrijven of burgers onder de nieuwe regels te laten vallen
Het bedrijfsleven te betrekken bij de ontwikkeling van nieuwe wet- en regelgeving
Bij de aanpassing of introductie van nieuwe regelgeving de totale effecten voor het bedrijfsleven te schetsen
Vrijwilligersorganisaties van burgers te betrekken bij de ontwikkeling van nieuwe wet- en regelgeving
Weet niet
15. Wordt u ook nog op een andere manier gestimuleerd bij het ontwikkelen van nieuwe wet en regelgeving? (leidinggevenden: Stimuleert u uw medewerkers ook nog op een andere manier bij het ontwikkelen van nieuwe wet en regelgeving?)
ja
nee
Licht uw antwoord toe:……………………………………………………………………………………………………………………(open) 16. Het belang dat mijn ministerie hecht aan de reductie van administratieve lasten voor bedrijven en/of burgers blijkt het meest uit (Meer antwoorden mogelijk):
De instelling van een AL-coördinator, -taskforce, -projectdirectie of AL-Programmabureau
De voortdurende aandacht die de minister hier voor vraagt
De nadruk die de SG of de pSG hier op legt
De aandacht voor AL in standaardbeoordelingen van nieuwe en aangepaste wet- en Regelgeving door de Directie Juridische Zaken (JZ)
De verplichte toetsing van nieuwe wet- en regelgeving door ACTAL
De interne cursussen over de reductie van AL
De aandacht van mijn DG hiervoor
De aandacht van mijn direct leidinggevende hiervoor
Geen van bovenstaande
Weet niet
17. De aandacht voor administratieve lasten (AL) bedrijven en burgers is een integraal onderdeel van de kwaliteit van wetgeving van mijn directie, DG, Dienst of ministerie. De wetgevingskwaliteit op het terrein van AL van mijn directie, DG, Dienst of ministerie is geborgd door (Meer antwoorden mogelijk):
Het gebruik van interne hulpmiddelen, zoals checklists en toetsen
De medeparaaf / consequente raadpleging van een AL deskundige
Het gebruik van de bedrijfseffectentoets inclusief het advies van Actal
Het toepassen van de quick-scan voorgenomen regelgeving
Toepassen van de uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets
De beoordeling van alle regelgeving door onze dienst/directie Juridische Zaken
Weet niet
58
18. Hoe wordt u op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen op uw departement met betrekking tot administratieve lasten bedrijven en burger? (Meer antwoorden mogelijk):
In nieuwsbrieven
Door middel van kwartaalrapportages van onze AL-coördinator, taskforce, e.d.
Regelmatige meldingen op intranet
Rapportages over nulmetingen, vervolgmetingen AL, reductieplannen, reductieresultaten
Signalen uit het veld
Speeches van de minister, SG of DG
Komt regelmatig aan de orde in werkoverleggen
Opleidingstraject (nieuwe) medewerkers
Voorlichtingsbijeenkomst(en) in 2009
Anders, namelijk…………………………………………………………………………………………………………………………………
Geen van bovenstaande
Weet niet
19. Als ik betrokken ben bij de beantwoording van een Kamervraag met gevolgen voor administratieve lasten (Eén antwoord mogelijk):
Wijs ik nooit op de administratieve lasten
Wijs ik er soms op dat wij aandacht moeten besteden aan administratieve lasten
Wijs ik er regelmatig op dat wij aandacht moeten besteden aan administratieve lasten
Wijs ik er altijd op dat wij aandacht moeten besteden aan administratieve lasten
Ik ben nooit betrokken bij het beantwoorden van Kamervragen
Weet niet
20. Om mij te oriënteren op de problematiek van de administratieve lasten ga ik vooral naar (Kies één antwoord):
www.actal.nl
www.administratievelasten.nl
www.begrijpelijkeformulieren.nl
www.burgercentraal.nl
www.lastvandeoverheid.nl
www.minderadministratievelasten.nl
www.rr.nl
www.antwoordvoorbedrijven.nl
www.regeldruk.nl
Onze eigen intranet-site
Onze AL-coördinator of –projectleider
Onze uitvoeringsorganisatie(s)
Een directe collega
Anders, te weten
Geen van bovenstaande
21. Bent u de afgelopen 12 maanden betrokken bij nieuwe wet- en regelgeving (exclusief de begrotingswet)?
ja
nee
weet niet
Indien vraag 21 = ja
59
22. Wat heeft u bij de voorbereiding van deze nieuwe wet gedaan om de administratieve lasten te verminderen of zo minimaal mogelijk te houden? (open) ………………………………………………………………………………………….………………………………………………………………………… ………………………………………….……………………………………………………………………….…………………………………………….… 23. In hoeverre wijst u collega’s op beleidsalternatieven met minder regeldruk?
altijd
soms
nooit
weet niet
Achtergrondvariabelen A1. Wat is uw functie?
(Senior) beleidsmedewerker
(Wetgevings)jurist
Financieel medewerker
Afdelingshoofd
Directeur of plaatsvervangend directeur
(Plv)directeur-generaal of (Plv) secretaris-generaal
Anders, namelijk:
A2. Hoe lang werkt u al bij de Rijksoverheid?
Minder dan 1 jaar
Tussen de 1 en 2 jaar
Tussen de 2 en 5 jaar
Langer dan 5 jaar
A3. Hoe lang werkt u al bij dit departement?
Minder dan 1 jaar
Tussen de 1 en 2 jaar
Tussen de 2 en 5 jaar
Langer dan 5 jaar
A4. Bij welke directie / afdeling binnen het departement bent u momenteel werkzaam? Voorgecodeerde antwoordcategorieën die specifiek zijn per departement o.b.v. het steekproefbestand. A5. Had u voor dit onderzoek van Actal gehoord? Zo, ja hoe: (meer antwoorden mogelijk)
Via de Actal toets
Bij een externe presentatie of lunchlezing
Via het departementaal projectbureau administratieve lasten
Via een interne publicatie
Via info van MT-leden en/ of andere collega's
Ik had nog nooit van Actal gehoord
Anders, namelijk…………………………………………………………………………………………………………………………………
Weet niet
60
A6. Hoeveel dossiers heeft u al aan Actal voorgelegd tot nu toe?
Geen enkel dossier
Eén of twee dossier(s)
Drie of vier dossiers
Vijf of meer dossiers
Weet niet
A7. Heeft u deelgenomen aan het vorige verinnerlijkingsonderzoek administratieve lasten?
Ja
Nee
Weet niet
A8. Hoe vaak heeft u contact met de doelgroep(en) van beleid?
Vaak (maandelijks of vaker)
Regelmatig (halfjaarlijks of vaker, maar minder dan maandelijks)
Zelden (minder dan eens per jaar)
Nooit
Weet niet
A9. Heeft u doorgaans contact met de betreffende uitvoeringsorganisatie(s) bij nieuw beleid?
Ja
Nee
Weet niet
A10 .Wat is uw leeftijd? ………
Wil niet zeggen
A11.Op welke wijze bent u over dit onderzoek geïnformeerd? (per stelling ja/nee aanvinken)
PsG / DG brief
Verwijzing naar informatie over administratieve lasten op Internet
Verwijzing naar informatie over administratieve lasten op Intranet
Verwijzing naar eerdere verinnerlijkingsonderzoeken
Beschikbaar stellen van oefenvragen en antwoorden
Aangeven contactpersoon binnen ministerie voor inhoudelijke vragen
Anders, namelijk…………………………………………………………………………………………………………………………………
A12.Als u de vragen echt alleen vanuit de optiek administratieve lasten bedrijven of administratieve lasten burger hebt beantwoord dan kunt u dit hier aangeven. Ook overige opmerkingen over de administratieve lasten problematiek kunt u hieronder plaatsen.
vragen ingevuld vanuit alleen de optiek van AL bedrijven
vragen ingevuld vanuit alleen de optiek van AL burgers
vragen ingevuld vanuit alleen de optiek van AL instellingen
n.v.t.
61
Open ruimte voor opmerkingen: …………………………………………….…………………………………………….………………………………………………………………………. …………………………………………….…………………………………………….……………………………………………………………………….
Dit waren al onze vragen, hartelijk dank voor uw medewerking. Als u met uw muis op de 'volgende' knop klikt dan wordt de vragenlijst afgesloten. Indien u nog veranderingen wilt doorvoeren is dit de laatste mogelijkheid.
62
Bijlage 4 Vragen borging administratieve lasten Bij de vervolgmeting van het verinnerlijkingsonderzoek in 2006 zijn vragen gesteld betreffende karakteristieke informatie over het departement die relevant is in het kader van administratieve lasten. Deze informatie is gebruikt in de analysefase van het onderzoek. Ook bij deze meting is dergelijke informatie verzameld door middel van een vragenlijst omtrent de borging van administratieve lasten binnen het departement. Voor deze meting geldt dat de beschikbare informatie vanuit de vorige meting omtrent de borging van de administratieve lasten per departement, voor zover mogelijk, is gelegd naast de convenanten die er op dat moment gesloten zijn met departementen. Op het moment van het uitzetten van de vragenlijsten voor de borging van administratieve lasten zijn er convenanten met: LNV, VROM, Justitie, OCW, EZ, VWS/JenG. Geen convenant is er met: BZK, FIN, VenW, SZW, BuZa en AZ. Op basis van de beschikbare informatie uit beide bronnen is de werkwijze als volgt geweest: De vragenlijst omtrent de sturingsinformatie 2006 is kritisch bekeken en aangescherpt, actueel gemaakt op basis van de bestaande convenanten, stappenplannen en aanvullende informatie Met behulp van de informatie uit de vorige meting en de informatie beschikbaar uit de convenanten en stappenplannen is de vragenlijst voor zover mogelijk ingevuld De gedeeltelijk of volledig ingevulde vragenlijsten in Excel zijn op 22 februari 2010 toegestuurd aan de contactpersonen van de departementen ter akkoord of aanvulling. Deze informatie is verder gebruikt voor nadere duiding van de scores van het onderzoek. Op hoofdlijnen is de ontvangen informatie omtrent de borging van administratieve lasten binnen de departementen beschreven in paragraaf 4.3. Onderstaand overzicht geeft de vragen uit de vragenlijst weer. De S-vragen waren ook opgenomen in de vragenlijst omtrent de sturingsinformatie van de vorige meting. De overige vragen zijn nieuw toegevoegd op basis van invulling van de zes criteria van Actal en de informatie in de convenanten. De vragen zijn tevens ingedeeld in de zes criteria die Actal hanteert omtrent de borging van administratieve lasten binnen een departement. Deze zes criteria zijn in de convenanten van de departementen terug te vinden (zie bijlage 5). Criterium 1: Actal toets binnen het departement belegd S1 Op welke wijze vindt de aansturing van de reductie van de administratieve lasten binnen uw departement plaats? S5 Is binnen uw departement een Taskforce (of werkgroep, projectgroep) ingesteld die werkt aan lagere administratieve lasten? S9 Helpt (de uitvoering van) de Actal-toets bij het verminderen van de administratieve lasten? S2 In mijn afdeling, directie, DG of ministerie wordt er vanuitgegaan dat: (Meer antwoorden mogelijk)
63
Criterium 2: Toets blijft als aparte toets / toetsonderdeel bestaan Nieuw: Waar is de coördinatie van de regeldruk binnen het departement belegd? Nieuw: Waar is / wordt de Actal toets belegd? Criterium 3: Verantwoordelijkheid AL-controle opgedragen aan departementale leiding Nieuw: Wie is (eind)verantwoordelijk voor de AL-controle c.q. voor (minimale) administratieve lasten binnen het departement? Criterium 4: AL-coördinatoren moeten ook de verinnerlijking in stand houden S11 Krijgt u voldoende hulpmiddelen, ondersteuning en faciliteiten aangereikt van uw departement om goed met administratieve lasten om te gaan? S12 Welke instrumenten worden binnen het departement gebruikt om blijvend aandacht te besteden aan de communicatie over administratieve lasten? (nwe antwoordcategorieen) Nieuw: Is er voldoende capaciteit binnen het departement (vrijgemaakt) om in de interne communicatie de aandacht voor administratieve lasten vermindering te continueren? Criterium 5: Administratieve lasten systematisch bijhouden om het departementale plafond te handhaven Nieuw: Aan wie en hoe vaak wordt er binnen het departement gerapporteerd over de voortgang van regeldrukvermindering? Criterium 6: Periodiek onderzoek wet- en regelgeving op mogelijkheden om administratieve lasten verder te reduceren Nieuw: Wordt er binnen uw ministerie een periodieke toets gedaan van bestaande weten regelgeving op mogelijkheden om de administratieve lasten verder te reduceren? S8 Op welk moment in het beleidsproces vindt de administratieve lasten afweging plaats? S13 Indien u nog opmerkingen, suggesties e.d. heeft over de wijze waarop uw departement omgaat met administratieve lasten of de administratieve lasten aanpak in het algemeen, dan kunt u deze hieronder aangeven.
64
Bijlage 5
Zes criteria Actal borging administratieve lasten
Criteria effectieve structurele verankering van de aandacht voor administratieve lasten1 Hieronder zijn de criteria opgenomen, die Actal zal gebruiken om na te gaan of departementen voldoende waarborgen hebben gecreëerd om uiterlijk in 2011 definitief losgelaten te worden. Het creëren van deze structuur verloopt volgens het af te spreken stappenplan. 1. De Actal-toets (check op de 4 toetspunten van Actal en de vraag of de AL goed zijn beschreven in de MvT/NvT) wordt voortaan intern door een administratieve lastenunit binnen de departementen uitgevoerd. Departementen kiezen zelf de vorm. Dit zou bijvoorbeeld steekproefsgewijze controle kunnen zijn, uitgevoerd door een centrale unit, maar ook door decentrale coördinatoren administratieve lasten (AL). De bedoeling hiervan is dat het departement zo snel mogelijk weet waar en wanneer het mis gaat en dan adequaat kan ingrijpen. 2. De AL-toets blijft als aparte toets/toetsonderdeel bestaan om te voorkomen dat de aandacht voor AL ondersneeuwt door alle andere aspecten bij wet- en regelgeving. De bedoeling hiervan is dat AL niet een van de vele toetspunten van bijv. de BET wordt. En ook binnen een ander kader moeten de AL-toetsvragen altijd gesteld en beantwoord worden zodra voorgenomen wet- en regelgeving substantiële informatieverplichtingen bevat. 3. De verantwoordelijkheid voor de AL-controle en meer in het algemeen voor (minimale) administratieve lasten binnen een departement wordt specifiek opgedragen aan een lid van de departementale leiding (SG of DG). Deze gezaghebbende persoon dient voldoende ondersteuning te krijgen vanuit een administratieve lasten unit binnen het departement. De bedoeling hiervan is dat iemand de eindverantwoordelijkheid heeft en aanspreekbaar is op de departementale ALresultaten en -inspanningen. Deze persoon moet weer in de positie zijn om collega's in de Bestuursraad aan te spreken op gebrek aan aandacht voor AL bij hun DG, indien die DG's zelf niet in actie komen. Hij moet input krijgen vanuit AL-coördinatoren over de stand van zaken. 4. De AL-coördinatoren moeten ook als departementale experts fungeren en de verinnerlijking in stand houden, door bijv. blijvend aandacht te besteden aan de interne communicatie over de administratieve lasten. Dit moet tot uiting komen door in het opleidingstraject van nieuwe medewerkers aandacht te besteden aan het onderwerp en ook de kennis over meetmethode, definitie, procedures en dergelijke binnen het hele departement op peil te houden. Intranet en van tijd tot tijd voorlichtingsbijeenkomsten kunnen hier aan bijdragen. Daar moet voldoende capaciteit voor gereserveerd worden. Elk departement moet een voorstel doen voor een duurzame, geloofwaardige en voldoende capaciteitsinvulling voor het totaal aan ALwerkzaamheden. De bedoeling is dat de aandacht voor AL niet langzaam verwatert doordat bijv. de kennis afneemt, de capaciteit afbrokkelt of het onderwerp uit de belangstelling verdwijnt.
1
Bron: http://www.actal.nl/pagina/Zes+criteria/6400/nl/.
65
5. De AL-ontwikkeling wordt per departement systematisch bijgehouden en AL-stijgingen worden gecompenseerd om het departementale plafond te handhaven. De coördinerende departementen zullen in samenwerking met de departementen deze gegevens bijhouden. De bedoeling hiervan is om blijvend aandacht te houden voor het beperken van AL. 6. Periodiek wordt alle bestaande wet- en regelgeving onderzocht op mogelijkheden om de administratieve lasten verder te reduceren. Zonder nieuwe kabinetsdoelstelling zullen ministeries zichzelf een reductiedoelstelling opleggen. De bedoeling hiervan is om blijvend de AL echt te minimaliseren. Door technologische en organisatorische ontwikkelingen of door cumulatie van wetgeving doen zich na verloop van tijd weer nieuwe reductiemogelijkheden voor, die niet gegrepen worden bij ex ante controles.
66
Bijlage 6 Rechte tellingen achtergrondvragen Specifieke kenmerken van respondenten (bijvoorbeeld functie, of aantal jaren werkzaam bij het departement) kunnen samenhangen met scores op ‘verinnerlijking’. Inzicht in de verbanden tussen de verinnerlijkingscores en de kenmerken van de respondenten is van belang voor het management van het departement om gerichte verbetermaatregelen te kunnen inzetten. Hieronder presenteren wij in hoofdlijnen de uitkomsten van de achtergrondvragen van 2010 (waarbij deze zijn afgezet tegen de uitkomsten van 2006). Functie Van de totale groep respondenten heeft 59% de functie van (senior) beleidsmedewerker of beleidsonderzoeker, 12% is wetgevingsjurist, 13% is afdelingshoofd en nog eens 11% vervult de functie van directeur, DG of SG. Van de respondenten is 4% financieel medewerker. Tabel B6.1
Functie respondenten
Functie respondenten
Alle ministeries Meting 2010
Alle ministeries Meting 2006
(senior) beleidsmedewerker
59%
63%
(wetgevings)jurist
12%
12%
4%
3%
Afdelingshoofd
13%
10%
(plv) directeur, DG of SG
11%
12%
100%
100%
financieel medewerker
Totaal
Werkzaam bij de Rijksoverheid Van alle responderende medewerkers werkt 82% langer dan 5 jaar bij de Rijksoverheid, 11% werkt er tussen de 2 en 5 jaar, 4% tussen een jaar en 2 jaar en 3% korter dan 1 jaar. Tabel B6.2
Werkzaam bij de rijksoverheid
Werkzaam bij de rijksoverheid
Alle ministeries Meting 2010
Alle ministeries Meting 2006
Minder dan 1 jaar
3%
3%
Tussen de 1 en 2 jaar
4%
3%
Tussen de 2 en 5 jaar
11%
14%
Langer dan 5 jaar
82%
80%
100%
100%
Totaal
67
Werkzaam bij dit departement Van de totale groep van respondenten werkt 68% al langer dan 5 jaar bij het betreffende departement, 19% werkt hier tussen de 2 en 5 jaar, 8% tussen 1 en 2 jaar en 5% minder dan 1 jaar. Tabel B6.3
Werkzaam bij de rijksoverheid
Werkzaam bij de rijksoverheid
Alle ministeries Meting 2010
Alle ministeries Meting 2006
Minder dan 1 jaar
5%
7%
Tussen de 1 en 2 jaar
8%
6%
Tussen de 2 en 5 jaar
19%
19%
Langer dan 5 jaar
68%
68%
100%
100%
Totaal
Leeftijd De respondenten die de vragenlijsten hebben ingevuld zijn gemiddeld 44 jaar. Topambtenaren zijn gemiddeld iets ouder (48 jaar) dan de beleidsambtenaren (43 jaar). Hoe van Actal gehoord? De meeste deelnemers aan het onderzoek hebben via de Actal-toets van Actal gehoord (57%). Daarnaast vernemen relatief veel respondenten via informatie van MT-leden en/of andere collega’s over Actal (35%). Ook via het departementaal projectbureau administratieve lasten (28%) of een interne publicatie (27%) vernemen veel respondenten van Actal. Van alle respondenten heeft 10% nog nooit van Actal gehoord. Tabel B6.4
Kennis van Actal via ………
Kennis van Actal via
Alle ministeries Meting 2010
Alle ministeries Meting 2006
Via de Actal-toets
57%
39%
Bij een externe presentatie of lunchlezing
18%
3%
Via het departementaal projectbureau administratieve lasten
28%
12%
Via een interne publicatie
27%
9%
Via info van MT-leden en/of andere collega’s
35%
13%
Ik had eigenlijk nog nooit van Actal gehoord
10%
11%
Anders, namelijk …..
17%
13%
68
Hoeveel dossiers aan Actal voorgelegd? Van alle respondenten zegt 49% nog nooit een dossier te hebben voorgelegd aan Actal. 23% van de respondenten heeft één of twee dossiers voorgelegd aan Actal, 10% drie of vier dossiers en 12% vijf dossiers of meer. Een kleine groep respondenten (6%) weet niet of men wel eens een dossier heeft voorgelegd aan Actal. Tabel B6.5
Aantal dossiers aan Actal voorgelegd
Aantal dossiers naar Actal?
Alle ministeries Meting 2010
Alle ministeries Meting 2006
Geen enkel dossier
49%
51%
Eén of twee dossier(s)
23%
21%
Drie of vier dossiers
10%
10%
Vijf of meer dossiers
12%
15%
6%
4%
100%
100%
Weet niet Totaal
Deelname vorige verinnerlijkingsonderzoek Voor alle departementen bij elkaar heeft net als in 2006 6% van de ondervraagden (47 personen) al eens eerder deelgenomen aan een verinnerlijkingsonderzoek (in 2005 of 2006). Tabel B6.6
Aantal respondenten eerder meegedaan met een verinnerlijkingsmeting
Aantal respondenten dat de vraag heeft beantwoord:
Ja %
Neen %
Totaal %
9
11
89
100
BuZa
58
10
90
100
BZK
58
3
97
100
Ministerie AZ
EZ
75
9
91
100
Financiën
79
10
90
100
Justitie
67
6
94
100
LNV
67
4
96
100
OCW
75
8
92
100
SZW
69
3
97
100
VenW
71
6
94
100
VROM
60
3
97
100
VWS
59
3
97
100
6
94
100
47
700
747
Totaal (in %) Totaal (n = )
747
69
Mate contact met doelgroep(en) van beleid Aan de respondenten is gevraagd hoe vaak zij contact hebben met de doelgroep(en) van het beleid. De specifieke vraag die is gesteld is of de betrokken respondent degene is die dit contact wel / niet heeft. Daarmee is niet gezegd of ten behoeve van een beleidsterrein wel/niet contact met de doelgroepen wordt gezocht, omdat het hier gaat om individuele specifieke achtergrondkenmerken van de respondent. Op deze vraag antwoordt 50% van de respondenten vaak (maandelijks of vaker) contact te hebben met de doelgroep(en) van beleid. Een iets kleinere groep, 32%, geeft aan regelmatig contact te hebben (halfjaarlijks of vaker, maar minder dan maandelijks) en 14% geeft aan zelden (minder dan eens per jaar) contact te hebben met de doelgroep(en) van beleid; 5% heeft nooit contact met de doelgroep(en) van beleid. Tabel B6.7
Mate contact doelgroep(en) van beleid
Aantal dossiers naar Actal?
Alle ministeries Meting 2010
Alle ministeries Meting 2006
50%
43%
Regelmatig
32%
31%
Zelden
14%
15%
5%
7%
-
4%
100%
100%
Vaak (maandelijks of vaker)
Nooit Weet niet Totaal
Contact met uitvoeringsorganisatie(s) bij nieuw beleid Van alle respondenten zegt 85% doorgaans contact te hebben met de betreffende uitvoeringsorganisatie(s) bij nieuw beleid en 15% zegt dergelijke contacten niet te hebben. Optiek bij invulling vragenlijst Aan de respondenten is gevraagd om, indien zij de vragenlijst alleen vanuit een bepaald perspectief hebben ingevuld, dat aan te geven. De grootste groep, namelijk 71% geeft aan dat dit niet van toepassing is. Eenvijfde van de respondenten die deze vraag beantwoord heeft, geeft aan dat de vragenlijst alleen vanuit de optiek van administratieve lasten bedrijven is ingevuld. Het percentage respondenten dat aangeeft dat de vragenlijst alleen vanuit de optiek van administratieve lasten instellingen (6%) of administratieve lasten burgers (4%) is ingevuld, is veel kleiner.
70
Tabel B6.8
Optiek bij het invullen van de vragenlijst (n=823)
Optiek invullen vragenlijst
Alleen vanuit optiek van AL bedrijven
Alle ministeries Meting 2010 20%
Alleen vanuit de optiek AL burgers
4%
Alleen vanuit optiek AL instellingen
6%
Niet van toepassing Totaal
71% 100%
71
72
Research voor Beleid Bredewater 26 Postbus 602 2700 MG ZOETERMEER tel: 079 3 222 222 fax: 079 3 222 212 e-mail:
[email protected] www.research.nl
73