UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE Academiejaar 2009-2010
De Militaire Revolutie in Japan door
Pieter Mets
Promotor: Prof. Dr. Andreas Niehaus
Inhoudstafel 1. Inleiding
1
2. De Militaire Revolutie; Het Debat
2
2.1. De Militaire Revolutie volgens Michael Roberts
2
2.1.1. De oorzaken van de Militaire Revolutie volgens Michael Roberts
2
2.1.2. De militaire gevolgen van de militaire revolutie volgens Michael Roberts
3
2.1.3. De constitutionele gevolgen van de Militaire Revolutie volgens Michael Roberts
5
2.1.4. De sociale gevolgen van de Militaire Revolutie volgens Michael Roberts
6
2.1.5 Economische gevolgen van de Militaire Revolutie volgens Michael Roberts
7
2.2. De herziening van de Militaire Revolutie volgens Geoffrey Parker (1988)
8
2.3. De weerlegging van de MR volgens David Eltis (1998)
9
2.4. De MR volgens Jeremy Black (2002)
10
2.5. Studies omtrent de Japanse MR
11
2.5.1. Geoffrey Parker en de MR in Japan
11
2.5.2. Peter A. Lorge (2008) en de MR in Japan
12
3. De MR in Japan
14
3.1. Een historisch overzicht van de sengoku jidai
14
3.1.1. Groep 1: shugo-daimyô (±1350- ±1490)
15
3.1.2. Groep 2: sengoku-daimyô (±1490 - ±1560/70)
16
3.1.3. Groep 3: shokuhô-daimyô (Oda Nobunaga begin 17e eeuw)
17
3.1.4. Groep 4: kinsei-daimyô (17e eeuw)
18
3.2. De militaire evoluties in Japan 3.2.1. Vochten de samurai in formaties of bekampten ze de vijand individueel?
18 19
3.2.1.1. Is er sprake van een individualistische oorsprong?
19
3.2.1.2. Was er een overgang van individualisme naar de vorming van formaties?
22
3.2.2. Stijgt het MPR (Militair Participatie Ratio)?
23
3.2.2.1. Hoe evolueerde het aantal soldaten naargelang de periode in de geschiedenis?23 3.2.3 Ontstaat er een evolutie in de samenstelling van de legers?
25
3.2.3.1. Welke rol speelden de ashigaru vanaf de Ônin oorlog?
25
3.2.3.2. Hoe werden de legers georganiseerd?
26
3.2.3.2.1. Creëerde Nobunaga een vernieuwend hiërarchisch systeem?
26
3.2.3.2.2. Een algemeen hiërarchisch systeem van het leger in de segoku jidai
28
3.2.3.2.3. Hoe evolueerde de functie van de generaals?
28
3.2.3.2.4. De organisatie van de legers aan de hand van kassen chûmon
30
3.2.3.2.5. De interne organisatie van de legers aan de hand van sashimono
30
3.2.3.2.6. Was er in de sengoku jidai reeds een notie van uniformen?
31
3.2.3.2.7. Hoe werden de legers gerekruteerd?
32
3.2.4. Conclusie: zijn de militaire evoluties in Japan voltrokken? 3.3. Welke invloed hadden vuurwapens op de militaire evolutie?
32 33
3.3.1. De Aankomst van de teppô op Tanegashima
34
3.3.2. Welke impact had de teppô op de sengoku oorlogsvoering?
35
3.4. De constitutionele evoluties 3.4.1. De strategische evolutie in de sengoku oorlogsvoering 3.4.1.1. Oda Nobunaga en zijn militaire strategieën 3.4.2. Een stijgende administratie om militair apparaat draaiende te houden
37 38 38 40
3.4.2.1. Een nieuw systeem: shôen kandaka kokudaka
40
3.4.2.1.1. Het shôen systeem: het gebruik van shiki rechten
40
3.4.2.1.2. Het kandaka systeem: taksen en dienstplicht
41
3.4.2.1.3. Van kandaka naar kokudaka: administratieve unificatie
43
3.4.3. Een sterkere grip van de staat op het leger
44
3.4.4. Een slinkende staatskas door militaire uitgaven
44
3.4.5. Conclusie: zijn de constitutionele gevolgen in Japan voltrokken?
45
3.5. De sociale gevolgen
46
3.5.1. Werd militaire bekwaamheid belangrijker dan erfelijkheid?
46
3.5.2. Is er sprake van een klasseloos leger met carrièremogelijkheden?
47
3.5.3. conclusie: zijn de sociale gevolgen in Japan voltrokken?
47
3.6. De economische gevolgen
48
3.6.1. Een „mathematisch‟ oorlogskarakter en de oprichting van scholen
48
3.6.2. De economische paraatheid van de staat
50
3.6.3. De formulering van internationale wetten
51
3.6.3.1. Nationale wetten: katanagari (zwaardenjacht)
52
3.6.3.2. Nationale wetten: het bevriezen van de sociale klassen
52
3.6.3.3. Bukeshohatto: wetten voor de samurai klasse
52
3.6.4. Conclusie: zijn de economische gevolgen in Japan voltrokken? 4. De Militaire Revolutie in Japan; een nabeschouwing 4.1 De Militaire Revolutie in Japan volgens Peter A. Lorge (2008)
53 54 54
5. Conclusie
55
Appendix 1
57
Appendix 2
58
Karakterlijst
59
Bibliografie
64
1. Inleiding Tijdens de periode van de strijdende staten, de sengoku jidai (1467-1603), heerste er een voortdurende oorlog in Japan. De leiders van verschillende clans (daimyô) bestreden elkaar gedurende anderhalve eeuw. Algemeen wordt een periode waarin oorlog heerst als donker en verderfelijk bestempeld. Door deze stempel wordt de mogelijke vooruitgang en evolutie van deze „donkere‟ periode genegeerd. Wanneer Michael Roberts in 1955 een lezing geeft over de Militaire Revolutie wordt de Europese Middeleeuwse oorlogsvoering in een ander daglicht gesteld. Volgens Roberts is het juist die oorlogsvoering die grote gevolgen met zich mee brengt. De theorie omtrent de Militaire Revolutie in Europa is reeds meerdere malen in vraag gesteld maar blijft staande na vele uitdagingen. De Militaire Revolutie theorie werd later ook op andere landen en continenten uitgetest, waaronder Japan. Japan werd zelfs als toetssteen gebruikt om de Europese Militaire Revolutie theorie te controleren. De Militaire Revolutie theorie in Japan werd echter niet voldoende verklaard aan de hand van de verschillende onderwerpen die in de oorspronkelijke theorie aan bod komen. Dit wordt dan ook het onderzoeksthema van deze thesis. Alvorens de theorie op Japan toe te passen zal eerst de Militaire Revolutie theorie grondig ontleed worden. Deze ontleding heeft als doel het Europese karakter los te koppelen van de theorie. Aangezien een vergelijking slechts echt mogelijk is wanneer men niet de verschillende landen met elkaar vergelijkt, maar wel de theorie op zich. Na deze ontleding zullen verschillende werken omtrent de Europese Militaire Revolutie aan bod komen die de theorie al dan niet in vraag stellen. Hierna zullen werken besproken worden die de Militaire Revolutie in Japan behandelen. Het eigenlijke onderzoek in deze thesis betreft het theoretische kader van de Militaire Revolutie dat op de Japanse situatie zal worden toegepast. Stap voor stap zullen de verschillende theorieën getoetst worden om vervolgens al dan niet te kunnen concluderen of de Militaire Revolutie in Japan heeft plaatsgevonden. Deze conclusie zal vergeleken worden met de verschillende bevindingen die omtrent de Militaire Revolutie in Japan geopperd zijn. 2. De Militaire Revolutie; Het Debat In januari 1955 gaf Michael Roberts een lezing, getiteld „The Military Revolution, 15601660‟, aan de Queen‟s University van Belfast. In deze manifestatie proclameerde hij de originaliteit, het belang en de historische uniciteit van zekere ontwikkelingen van de „art of
war‟ na de renaissance in Europa. De stelling uit dat artikel, dat dezelfde titel draagt als de lezing, werd algemeen aanvaard door de historici die dezelfde periode bestudeerden als M. Roberts en werd gedurende het eerste decennia niet bekritiseerd. 1 Pas in 1976 publiceerde Geoffrey Parker “The „Military Revolution‟, 1560-1660 – a myth?”, waarin de theorie van Michael Roberts voor het eerst herzien werd. 2 Hoewel in dit artikel slechts enkele standpunten worden bijgeschaafd, blijft de eigenlijke theorie staande. Na dit artikel volgden vele andere historici 3 het voorbeeld van Parker door de theorie van de Militaire Revolutie in vraag te stellen. In het volgende hoofdstuk zal de theorie van de Militaire Revolutie van Michael Roberts beschreven worden. Daarna komen verschillende critici aan bod om alsnog tot een besluit te komen over de eigenlijke essentie van de Militaire Revolutie. 2.1. De Militaire Revolutie volgens Michael Roberts 2.1.1. De oorzaken van de Militaire Revolutie volgens Michael Roberts Bij de aanvang van „The Military Revolution, 1560-1660‟ tracht Roberts de MR4 eenvoudig samen te vatten: “The military revolution which fills the century between 1560 and 1660 was in essence the result of just one more attempt to solve the perennial problem of tactics – the problem of how to combine missile weapons with close action; how to unite hitting power, mobility, and defensive strength.”5 De oplossing voor dit tactisch probleem wordt meteen verduidelijkt: “In place of the massive, deep, unwieldy squares of the Spanish tercio6, or the still larger but more irregular blocks of the Swiss column, they relied upon a multiplicity of
1
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 37.
2
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 3.
3
Bijvoorbeeld: David Eltis, Jeremy Black, Peter A. Lorge, Brain M. Downing,…
4
Vanaf nu zal de „Militaire Revolutie‟ afgekort worden tot MR.
5
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 13.
6
Regimenten bestaande uit 1200 à 1500 soldaten.
small units ranged in two or three lines, and so disposed and armed as to permit the full exploitation of all types of weapons.”7 Niet alleen de formaties van de infanterie maar ook de cavalerie werd aangepast aan de vernieuwde omstandigheden. Er werd afgezien van de caracole8 waardoor de cavalerie terug met het zwaard in de hand de vijand bestormde en de fysieke confrontatie aanging. Na experimenten met het vuurwapen werden kleinere geweren ontworpen om de cavalerie en infanterie te versterken op het moment voor men met de vijandelijke troepen in contact kwam.9 2.1.2. De militaire gevolgen van de militaire revolutie volgens Michael Roberts Deze vernieuwingen, die in essentie tactisch van nature zijn, erkent Michael Roberts als de fundamentele veranderingen voor een MR. Maar deze veranderingen houden grotere gevolgen in. Een van deze gevolgen betreft de opleiding en discipline van de soldaat. Zo was de soldaat van de middeleeuwen een individualist. Hij (en zijn paard) waren goed getraind over een lange periode. Met de komst van het vuurwapen en het gebruik van kleinere tactische formaties moest de soldaat minder getraind zijn. De boogschutter van de middeleeuwen werd zo opgeleid dat hij met één pijl een dodelijk schot kon aanrichten. Zulke hoge effectieve eisen werden niet verwacht van een musketier en zijn imperfect instrument. Volgens Michael Roberts was dit een belangrijke reden voor de vervanging van de boogschutter door de musketier: “[…] that they economized on training.”10 Deze bezuiniging op training mag echter niet onderschat worden. De nieuwere kleinere formaties moesten goed getraind worden om aan een hoog tempo in groep te kunnen manoeuvreren. De hervorming naar kleinere eenheden leidde ook tot een stijgend aantal officiers, die dril en oefening als de nieuwe manier om een leger te trainen hanteerden.11 De reductie van een infanterieformatie van drieduizend soldaten naar een formatie van dertig soldaten zorgde voor het benadrukken van de discipline en de ondergeschiktheid van deze
7
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 13.
8
Op de vijand afstormen, de vuurwapens op de vijand ledigen en dan terug naar het eigen kamp lopen.
9
Clifford: „The Military Revolution Debate’, p. 14.
10
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 14.
11
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 14-15.
soldaten ten opzichte van hun officieren. Individueel initiatief werd in vergelijking met de middeleeuwse krijger veel minder verwacht, elke soldaat beantwoordde nu aan het bevel van zijn superieuren: “The army was no longer to be a brute mass, […], nor a collection of bellicose individuals, in the feudal style; it was to be an articulated organism of which each part responded to impulses from above.”12 In Europa bestonden er verschillende manieren om een leger te rekruteren. De voornaamste wijze was het gebruik van een huurlingenleger. De Saksen, Brandenburg en Beieren poogden lokale milities te vormen, maar deze bleken onbekwaam voor de „moderne‟ manier van oorlog daar ze slechts „part-time‟ soldaten waren. Andere landen, zoals Denemarken, trachtten een nationale militie op basis van dienstplichtige boeren die men in natura kon betalen, waardoor de kosten voor de staat gedrukt konden worden. Toch bleven de meeste Europese legers uit huurlingen bestaan. Maar omdat de kosten van de staat gedrukt konden worden door het leger tijdens de winter niet te ontbinden, maakte men er een staand leger13 van. De evolutie naar een staand leger kent dus niet alleen een militaire, maar ook een financiële oorzaak.14 2.1.3. De constitutionele gevolgen van de Militaire Revolutie volgens Michael Roberts Volgens Michael Roberts leidde de revolutie van tactieken15 tot een revolutie in strategieën. Tijdens de dertig jarige oorlog (1618-1648) verkeerde Europa in een grootschalige en voortdurende oorlog. De strategieën beperkten zich niet meer tot het verslagen van de vijand op het slagveld. Een methodologisch doordachte bezetting van het vijandig gebied stond ook op het programma. Hierdoor werden de strategieën meer doordacht en op grotere schaal toegepast, met steeds grotere legers als gevolg.16 Deze verandering impliceerde een gevolg van administratieve aard:
12
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 15.
13
Een leger waarvan de basis bestaat uit infanterie.
14
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 16-17.
15
Tactisch in de zin dat het in kleinere mate invloed heeft op het leger in zijn geheel. Een tactische eenheid bestaat voor de infanterie uit een compagnie en voor de cavalerie uit een eskadron. Tactieken worden daarom uitgevoerd in functie van een strategie, die betrekking heeft tot het maken en uitvoeren van plannen voor het leger op grote schaal. 16
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 18-19.
“This development, and the new style of warfare itself, called for new administrative methods and standards; and the new administration was from the beginning centralized and royal. Secretaries of state for war are born; war offices proliferate.”17 De grip van de staat op zijn leger werd strakker. De staat ging instaan voor de voorziening van het voedsel, de wapens18, bescherming, het buskruit, e.a. Naarmate deze trend zich verder zette ontstonden uniformen met schoeisel in drie verschillende maten. Een duidelijk gevolg van het disciplinaire karakter van de „moderne‟ legers.19 Maar deze grip ging ten koste van de staatskas: “One very important effect of all these developments was in the sphere of finance. The ever-increasing cost of war – the result of larger armies and navies, more expensive armaments, longer periods of training, bigger administrative staffs, in an age when prices were still rising – embarrased the finances of every state in Europe.”20 2.1.4. De sociale gevolgen van de Militaire Revolutie volgens Michael Roberts Hoewel Michael Roberts de sociale gevolgen van de MR minder hoog inschat dan de constitutionele, deed er zich toch een heuse verschuiving voor: “In the Middle Ages war had been almost the privilege of a class; by the seventeenth century it had become almost the livelihood of the masses.”21 Het Militair Participatie Ratio 22 steeg enorm. Door het aantal stijgende rangen, die nodig waren om een „modern‟ leger te laten functioneren, steeg ook de kans op een bloeiende carrière in het leger. Ook de cavalerie stond nu open voor iedereen die een paard kon berijden en een pistool kon hanteren.23
17
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 20.
18
Deze werden ook gestandaardiseerd aangezien het slecht zou zijn voor de discipline en efficiëntie om de huurlingenlegers zichzelf te laten bewapenen. 19
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 20-21.
20
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 21.
21
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 23.
22
De actief betrokkenen bij oorlogsaangelegenheden.
23
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 23.
De sociale ontwikkelingen kende nog een andere origine: “The decline of expensive heavy armour, which was a consequence of the growing realization that no armour could stop a musket ball, and that in any case few musket balls hit their mark […]”24 Het onderscheid tussen de edellieden en de sociaal lagere klassen verdween (zichtbaar). Het leger werd een aantrekkelijke keuze voor een succesvolle carrière.25 2.1.5 Economische gevolgen van de Militaire Revolutie volgens Michael Roberts Omdat de strategische oorlogsvoering op grote schaal meer variabelen en verschillende factoren inhield dan voorheen, kreeg de „moderne‟ wijze van oorlog een meer “mathematisch” karakter. Het concept „oorlogsvoering‟ moest bestudeerd en aangeleerd worden. Hiervoor werden scholen opgericht. Deze scholen kozen voor een meer wetenschappelijke aanpak om oorlog te voeren.26 Door de complexere wijze van oorlog moesten de staat en haar leger op verschillende factoren voorbereid zijn. De voorziening van een „modern‟ leger berustte op de economische paraatheid van de staat. Een leger dat ten oorlog ging moest zowel materieel als provisioneel voorzien zijn om een overwinning te behalen. Door deze evolutie werd de toenmalige oorlogsvoering vaak economisch van aard. Als de vijand zijn leger niet provisioneel kan voorzien, zou het niet paraat zijn om oorlog te voeren. Dit gold ook voor materiaal om wapens e.a. te produceren. “[…] in the seventeenth century economic warfare became wider in range, sharper, and more effective than before.”27 De gevolgen van deze economische oorlogsvoering leidden vaak tot blokkades en smokkelpraktijken. Om dit tegen te gaan startten Europese rechtsgeleerden met het 24
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 23.
25
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 23.
26
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 24-25.
27
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 26.
formuleren van internationale wetten. Op basis van zulke wetten beweert Michael Roberts het volgende: “The military revolution, indeed, had important effects upon international relations and international law. There can be no doubt that the strengthening of the state‟s control of military matters did something to regularize international relations.”28 2.2. De herziening van de Militaire Revolutie volgens Geoffrey Parker (1988) Geoffrey Parker, die de conclusies van Michael Roberts in vraag stelt, bekritiseerde als eerste de MR theorie. Zijn kritiek begint met de datering van de MR. Michael Roberts laat de MR aanvangen in 1560, maar dit is volgens Geoffrey Parker een te late datering: “[…] it has become clear that the choice of the year 1560 as the starting point of the military revolution was unfortunate. Many of the developments described by Roberts also characterized warfare in Renaissance Italy: professional standing armies, regularly mustered, organized into small units of standard size with uniforme armament and sometimes uniform dress, quartered sometimes in specially constructed barracks, were maintained by many Italian states in the fifteenth century.”29 Parker bekritiseert niet enkel de data van de MR maar ook Roberts‟ nalatigheid ten opzichte van de tracé italienne30. Dit nieuwe type van verdedigende versterking had volgens Parker een cruciale invloed op de evolutie van de strategische denkwijze in de 16e eeuw. Oude kastelen waren niet meer verdedigbaar tegen de geëvolueerde artillerie: “It was a development which „revolutionized the defensive-offensive pattern of warfare‟, because it soon became clear that a town protected by the tracé italienne could not be captured by the traditional methods of battery and assault. It had to be encircled and starved into surrender.”31
28
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 27.
29
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 38.
30
Een circuit van lage, dikke muren die krachtig werden bijgezet door viervoudig laterale bastions.
31
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 42.
Hierdoor twijfelt Parker zowel aan de tactische als strategische betekenis van Roberts‟ MR theorie. Maar hij twijfelt niet aan de derde constituent van de MR theorie: “[…] the growth in army size.”32 “However, the revolution in military manpower between 1530 and 1710 was extremely important. It certainly had all the significant consequences which Roberts attributed to it: it made war impinge more upun society, it increased the authority of the state (partly at the expense of the citizen); it accentuated social mobility; and it undoubtedly retarded the economic development of most participants […] The „prodigious increase in the scale of warfare‟ alone merits the title of „military revolution‟ which Roberts bestowed upon it twenty years ago.”33 2.3. De weerlegging van de MR volgens David Eltis (1998) Eltis‟ vertrekpunt om de MR theorie te weerleggen is een vergelijking tussen de impact van de boog, kruisboog en het vuurwapen. Hij vergelijkt uitspraken van zestiende eeuwse militaire experts die het meest effectieve wapen trachtten te kiezen. Hieruit concludeert hij: “Unlike firearms, bows could not perforate plate armour at a close range. […] The armoured gentleman had nothing to fear from a commoner with a crossbow or longbow.”34 Roberts benadrukte de doeltreffendheid van de boog en het gemis ervan bij het vuurwapen, maar hierin wordt hij door Eltis tegengesproken. Eltis beschouwt de doeltreffendheid van het vuurwapen als doorslaggevende factor. Hoewel het oorzakelijk verband bij beide historici verschilt, is de uitkomst ervan wel eenduidend. Door die doeltreffendheid kozen generaals steeds meer voor een defensieve strategie: “Battles went out of favour in the course of the sixteenth century not because of the inefficacy of firearms, as professor Roberts has argued, but precisely because of their efficacy; their deadly effectiveness at close range.”35
32
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 43.
33
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 48.
34
Eltis: ‘The Military Revolution in Sixteenth-Century Europe’, p. 13.
35
Eltis: ‘The Military Revolution in Sixteenth-Century Europe’, p. 16.
Roberts‟ argument omtrent de meer economische training van soldaten wordt door Eltis ook tegengesproken. Om dit argument te staven haalt Eltis Humphrey Barwick36 aan: “The armed pikes and halberds, launces and speares are better to be made perfect in six daies then the fiery weapons are in 60 daies.”37 Eltis‟ argument is echter gebaseerd op anachrone vergelijking. Waar Roberts de individualistische middeleeuwse ridder vergelijkt met de latere legers die in formaties vochten, vergelijkt Eltis de formaties voor en na de intrede van het gebruik van het vuurwapen. Eltis haalt nog andere argumenten aan om de MR theorie te ontkrachten maar ondanks enkele nefaste kleinigheden slaagt hij er niet in om de algemene karakteristieken van de MR theorie te weerleggen. Net als Parker past hij enkele data aan maar deze zullen in de loop van dit onderzoek echter van weinig belang zijn aangezien de data van de Japanse tijdslijn steevast zullen verschillen. 2.4. De MR volgens Jeremy Black (2002) Jeremy Black neemt een meer gematigde houding t.o.v. de MR theorie aan. Zonder echt conclusies te trekken geeft Black eerder enkele opmerkingen die men in beschouwing hoort te nemen alvorens de MR theorie als algemene waarheid aan te nemen.
Zo neemt hij het standpunt van Robert Frost, een aanhanger van de MR theorie, over: “[…] nevertheless suggests it is more helpful to see „a series of individual military revolutions, not one military revolution‟.” 38 Hierdoor spreekt men niet van een grote MR in heel Europa, maar van verschillende militaire revoluties die per land of mogendheid werden bereikt.39
36
Een Brit die de Fransen diende in de jaren 1550.
37
Eltis: ‘The Military Revolution in Sixteenth-Century Europe’, p. 19.
38
Black: ‘European Warfare, 1494-1660’, p. 53.
39
Black: ‘European Warfare, 1494-1660’, p. 53.
Alvorens verdere conclusies over de MR theorie te trekken vindt Black het ook van belang om verder dan Europa zelf te kijken: “Nevertheless, Parker‟s willingness to give due weight to European expansion outside Europe in his discussion of the Military Revolution offered an important advance on Roberts‟s formulation of the concept. It is appropriate to continue the discussion of the significance of European military development in this period by looking beyond Europe.”40 2.5. Studies omtrent de Japanse MR 2.5.1. Geoffrey Parker en de MR in Japan Zoals hierboven vermeld werd, projecteerde Parker als eerste de idee van de MR theorie vanuit een eurocentrisch standpunt op de buitenlandse mogendheden. Deze poging was vernieuwend maar beperkt zich slechts tot een korte geschiedschrijving van de toenmalige situatie in Japan, zonder verder in te gaan op het concept van de MR. Dit werk uit 1988 gaat ook nog steeds uit van de theorie over de uitvinding van het volley vuur tijdens de slag bij Nagashino in 1575 onder leiding van Oda Nobunaga.41 Deze theorie, die gebaseerd werd op een 17e eeuws geromantiseerd werk van Oze Hoan (1564-1640), werd weerlegd door Paul Varley.42 Na de vergelijking tussen het verloop van Japanse militaire ontwikkelingen en de Westerse43, besluit Parker als volgt: “The distinctive „world order‟ of both China and Japan endured intact until the Industrial nations of the West deployed steamships, steel artillery and sepoys against them in the mid-nineteenth century. They did not fall before the military revolution.”44 Deze conclusie duidt op een zeer enge eurocentrische visie. Hoewel Parker zijn onderzoek begint vanuit een vergelijkende studie tussen een MR in Europa en het verre Oosten (Japan),
40
Black: ‘European Warfare, 1494-1660’, p. 54.
41
Parker: ‘The Military Revolution; Military innovation and the Rise of the West, 1500-1800’, p. 140.
42
Varley: ‘Oda Nobunaga, Guns, and Early Modern Warfare in Japan’, pp. 111-119.
43
Gebruik van het vuurwapen, groei van de legers, de bouw van kastelen, het gebruik van artillerie, e.a.
44
Parker: ‘The Military Revolution; Military innovation and the Rise of the West, 1500-1800’, p. 145.
besluit hij met een tegenstelling tussen beide werelddelen. De Japanse MR wordt uiteindelijk ten opzichte van de Europese MR geplaatst, waardoor de Japanse militaire ontwikkelingen an sich teniet worden gedaan. 2.5.2. Peter A. Lorge (2008) en de MR in Japan Lorge deed een grondig onderzoek naar de introductie van vuurwapens in de Oosterse wereld. In het opzicht van Japan bemerkt Lorge: “Firearms were revolutionary in Japanese warfare, becoming indispensible weapons for armies soon after the Portuguese introduced them in 1543. They fit extremely well within the already missile-oriented mode of Japanese warfare.”45 Deze „missile-oriented‟ wijze van oorlog duidt op de focus van de vroegere samurai, die de boog als voornaamste wapen beschouwden. Hoewel de MR ervan uit gaat dat de revolutie politieke gevolgen impliceert, gaat Lorge wat Japan betreft hier niet mee akkoord: “Toyotomi Hideyoshi completed that unification, and the coincidence of the introduction of new military technology and political change seems to imply causality; we shall see that this was not the case […]”46 Lorge ziet een averechtse trend in de Japanse geschiedenis. Zijn theorie gaat ervan uit dat het de politieke en sociale ontwikkelingen waren die toelieten dat het vuurwapen in de oorlogsvoering opgenomen en effectief gebruikt werd, niet de technologie die politieke en sociale ontwikkelingen initieerde.47 Hoewel de vuurwapens tijdens de sengoku jidai ook in handen kwamen van de zogenaamde ashigaru, die vooral uit lagere sociale klassen afkomstig waren en in principe geen erfgenamen waren van het samurai verleden, werd er na de unificatie van Japan door Tokugawa Ieyasu een scherp onderscheid gemaakt tussen „warriors‟ en „non-warriors‟, waarvan de laatste niet in het bezit mochten zijn van wapens. Deze structuur was gedurende
45
Lorge: ‘The Asian Military Revoltion, From Gunpower to the Bomb’, p. 45.
46
Lorge: ‘The Asian Military Revoltion, From Gunpower to the Bomb’, p. 45.
47
Lorge: ‘The Asian Military Revoltion, From Gunpower to the Bomb’, p. 45.
twee en een halve eeuw stabiel in Japan. Zulke politieke beslissing, met sociale gevolgen, zou volgens Lorge ingaan tegen de theorie van de MR48: “The government decided that the military revolution would not lead to a social or political revolution. Peace allowed the government to make that policy stick.”49
3. De MR in Japan Zoals reeds vermeld werd door Parker, is het van belang om de MR buiten Europa te onderzoeken om aldus beter inzicht te verkrijgen in de MR theorie. In dit hoofdstuk zullen de evoluties die zich in Europa hebben voltrokken geprojecteerd worden op de Japanse geschiedenis. Dit onderzoek zal echter niet ingaan op een vergelijking tussen de Europese en Japanse situatie, maar zal het theoretisch kader dat gevormd is na het onderzoek in Europa toepassen op de Japanse geschiedenis om als volgt inzicht te verkrijgen in de MR in Japan. De MR theorie van Roberts bestaat uit verschillende evoluties die in dit werk zullen getoetst worden aan het verloop van de Japanse geschiedenis. Alvorens de evoluties in Japan onderzocht worden, wordt eerst een overzicht van de sengoku jidai gegeven om een duidelijk overzicht van deze periode te bewerkstelligen. 3.1. Een historisch overzicht van de sengoku jidai De Ônin 応仁 oorlog (1467-1477), genoemd naar het jaar waarin hij begonnen is, wordt als begin van de sengoku-jidai beschouwd. De eigenlijke oorzaken voor de Ônin oorlog zijn ingewikkeld en in feite niets meer dan excuses voor een conflict tussen de toenmalige twee machtigste leiders in Kyôto, Yamana Sôzen (1404-1473) en Hosokawa Katsumoto (14301473). Het eigenaardige aan deze oorlog is dat hij werd uitgevochten in Kyôto zelf. 50 De 48
Lorge: ‘The Asian Military Revoltion, From Gunpower to the Bomb’, p. 45-46.
49
Lorge: ‘The Asian Military Revoltion, From Gunpower to the Bomb’, p. 64.
50
Turnbull: ‘The Samurai, a Military History’, pp. 108-110.
oorlog had geen onmiddellijk politiek doel en liet de hoofdstad en het land achter in politieke chaos.51 Volgens vele hedendaagse Japanse historici 52 die deze periode bestuderen, kan men de sengoku jidai onderverdelen naargelang het type daimyô men in die periode terugvindt. Zo kunnen de daimyô in vier verschillende groepen onderverdeeld worden naargelang de periode waarin ze actief waren. De eerste groep zijn de shugo-daimy die vooral vanaf het midden van de 14e eeuw tot de jaren 1490 heersten. De tweede groep bestaat uit het sengoku-daimyô type dat zijn oorsprong kende voor 1500 en zijn stempel bleef drukken tot 1560/70. De derde groep zijn de shokuhô-daimyô. Dit type daimyô kwam tot ontstaan onder Oda Nobunaga en Toyotomi Hideyoshi en bleef van belang tot het begin van de 17e eeuw. De laatste groep bestaat uit de kinsei-daimyô die pas dominant werden tijdens de Tokugawa periode en slechts matuur van aard werden tegen het einde van de 17e eeuw. Om deze theorie te staven zal de provincie Bizen53 als voorbeeld gesteld worden.54 3.1.1. Groep 1: shugo-daimyô (±1350- ±1490) Tijdens de dynastieke oorlog van de laatste helft van de 14e eeuw ontstonden er groepen van machtige lokale families die de titel van shugo kregen van de Ashikaga shôgun. Deze shugo waren in essentie militaire gouverneurs; ze dienden als militaire ondergeschikten van de shôgun maar vervulden ook de overige burgerlijke functies van hun voorgangers. De jurisdictie55 van deze shugo betrof een provincie (kuni), zo werd Bizen tussen 1364 en 1522 geleid door de Akamatsu. Een kuni werd onderverdeeld in shôen, Bizen telde 105 shôen.56 In deze periode was het keizerlijk bureaucratisch systeem nagenoeg op sterven na dood waardoor er een discrepantie heerste tussen de door de shôgun opgelegde jurisdictie van de shugo en de eigenlijke autoriteit die de shugo op het desbetreffende gebied uitoefende. In Bizen bezat de Akamatsu familie slechts twee van de 105 shôen. De Akamatsu hadden echter 51
Uyenaka: ‘Daimyo in the Sengoku Period, 1467-1590’, pp. 53-55.
52
Nagahara Keiji, Satô Shin‟ichi, Toyoda Takeshi, Itô Tasaburô, nakamura Kichiji.
53
Bizen lag te Westen van Kyôto en werd omgeven door twee provincies en in het Zuiden door de Japanse binnenlandse zee. In het Westen grensde Bizen aan Bitchû en in het Oosten aan Mimisaka.
54
Hall: ‘Foundations of the Modern Japanese Daimyo’, pp. 318-319.
55
Voor een schematisch overzicht van de machtsverdeling bij de shugo, zie: Imatani Akira: ‘Muromachi local government: shugo and kokujin’, In: Cambridge History of Japan, Vol. 3, p. 249.
56
Hall: ‘Foundations of the Modern Japanese Daimyo’, pp. 320-321.
nog andere shôen in andere kuni waardoor hun autoriteit over Bizen meer kracht werd bijgezet. Om hun positie te versterken begonnen de Akamatsu titels te verdelen aan andere shôen eigenaars om op deze manier een relatie van „heer – ondergeschikte‟ te ontwikkelen. Twee andere bushi families (de Matsuda en de Urakami) kregen over verschillende shôen de titel van shugodai (hulp militair gouverneur).57 Naarmate de shugo zich meer en meer gingen richten naar Kyôto om rechten en titels te bekomen om de macht over hun gebied uit te breiden, verloren ze echter meer en meer de grip op hun eigen gebied. Ze verlieten hun machtsbasis waardoor de relaties met hun ondergeschikten verwaterden. Tussen 1467 en 1530 fragmenteerde het gebied waarover de shugo de jurisdictie had en waren het de Shugodai die de fragmenten in hun eigen gebied inlijfden.58 3.1.2. Groep 2: sengoku-daimyô (±1490 - ±1560/70) In Bizen waren het de twee shugodai families (de Matsuda en de Urakami) die ,tijdens de val van de Akamatsu tussen 1483 en 1522, op de voorgrond kwamen. In deze periode was de grens tussen de legitieme autoriteit en de effectieve controle vervaagd. Het werd onmogelijk om de jurisdictie te eisen zonder een effectieve militaire macht. Het is uit deze shugodai dat de sengoku daimyô groeien.59 Kleinere bushi landeigenaars gingen zich verschransen in een fort met hun bijbehorende landerijen, die bescherming boden aan de landbouwers (myôshu). Deze kleinere bushi vormden de bodem van het nieuwe politiek-militair hiërarchisch systeem waarin de jurisdictie van de shugodai berustte op vroegere titels en prestige.60 De sengoku-daimyô zoals de Matsuda en de Urakami gingen coalities aan met naburige zwakkere bushi die in het hiërarchisch systeem werden opgenomen. In het algemeen bereikte de jurisdictie van de sengoku-daimyô niet dezelfde reikwijdte als die van de shugo, maar hun grip op het gebied was strakker. Er was zo goed als geen fiscaal of administratief contact meer
57
Hall: ‘Foundations of the Modern Japanese Daimyo’, pp. 320-321.
58
Hall: ‘Foundations of the Modern Japanese Daimyo’, p. 321.
59
Hall: ‘Foundations of the Modern Japanese Daimyo’, pp. 321-322.
60
Hall: ‘Foundations of the Modern Japanese Daimyo’, p. 322.
met Kyôto, waardoor de gebieden van de sengoku-daimyô een zeer grote onafhankelijkheid genoten.61 3.1.3. Groep 3: shokuhô-daimyô (Oda Nobunaga begin 17e eeuw) Vanaf de sengoku-daimyô de macht over hun gebied geconsolideerd hadden en hun militaire macht economisch konden ondersteunen, poogden ze het gebied van rivaliserende daimyô in te nemen. Vanaf 1530 streden ze om de locale hegemonie, later, met het hoogtepunt rond 1560, werd er om de nationale hegemonie gestreden. In Bizen overleefden de sengoku-daimyô de oorlogsperiode tussen 1530 en 1560 niet. De sengoku-daimyô werden op hun tijd weer vervangen door machtigere bushi families wiens capaciteiten qua leiderschap en organisatie, en militaire arm groter waren.62 Deze periode wordt vaak gekarakteriseerd door het concept van gekokujô 63 . De shokuhôdaimyô hadden de economische basis en de militaire macht om hun gebied uit te breiden en de macht van hun „legitieme‟ voorgangers over te nemen. De reden waarom de nieuwe daimyô hun macht konden uitbreiden kende een tweevoudige oorzaak. (1) De daimyô hield zijn onderdanen, die in een strakker hiërarchisch systeem werden ondergebracht, dicht bij zich in zijn kasteel. Hierdoor was de afhankelijkheid van de onderdanen aan hun daimyô groter. (2) De daimyô heerste als ouder (yoriya) over zijn onderdanen/kinderen (yoriko). Tussen de yoriya en de en de yoriko bestond een hiërarchisch systeem dat fundamenteel verschilde van de vroegere „heer – onderdaan‟ relatie.64 Het succes van de shokuhô-daimyô (Oda Nobunaga, Toyotomi Hideyoshi & Tokugawa Ieyasu) wordt toegeschreven aan hun capaciteiten om nieuwe politieke en militaire technieken te ontwikkelen, om grandioze kastelen uit te bouwen als machtscentra en om legers te rekruteren van verschillende 10.000e manschappen.65 3.1.4. Groep 4: kinsei-daimyô (17e eeuw)
61
Hall: ‘Foundations of the Modern Japanese Daimyo’, p. 323.
62
Hall: ‘Foundations of the Modern Japanese Daimyo’, p. 323.
63
Het verlies van de hogere door de lagere.
64
Hall: ‘Foundations of the Modern Japanese Daimyo’, pp. 323-324.
65
Hall: ‘Foundations of the Modern Japanese Daimyo’, pp. 325-326.
Ondanks de politieke en militaire verbeteringen tijdens de periode van de shokuhô-daimyô was er nu een overheersende sfeer van vrede, waardoor de gezagsdragers de nadruk op andere aspecten legden. In deze periode werd het van belang om nieuwe regeringstheorieën te ontwikkelen, de administratieve praktijk vlot te doen verlopen en de sociale en economische veiligheid van het volk voorop te stellen.66 De functie van de daimyô verschoof van een autocratisch despoot naar een meer „legaal symbool‟. De onderdanen werden ondergebracht in het strikt hiërarchisch systeem van twaalf rangen (kakyû of kakushiki). Hun militaire functies vervaagden en werden vervangen door meer burgerlijke en bureaucratische functies.67 3.2. De militaire evoluties in Japan De voornaamste evoluties die Roberts vernoemt zijn er van tactische en later van strategische aard. De oorzaken voor een tactische evolutie zijn volgens Roberts afkomstig van een probleem dat bij vele militaire leiders heerste, nl.: “the problem of how to combine missile weapons with close action; how to unite hitting power, mobility, and defensive strength.”68 Volgens Roberts hield de oplossing voor dit probleem in dat de militaire leiders gebruik gingen maken van kleinere groepen infanterie met als doel het benutten van de wapens: “[…] relied upon a multiplicity of small units ranged in two or three lines, and so disposed and armed as to permit the full exploitation of all types of weapons. 69 Deze evolutie en tevens oplossing houdt mede in dat de militaire leiders afstappen van het Middeleeuwse individualisme van de toenmalige ridders, er werd gestreden in formaties. Aangezien er geen beroep meer gedaan werd op ridders die hun hele leven besteedden aan de voorbereiding op oorlog zou dit volgens Roberts betekenen dat de soldaten minder training vereisten om deel te nemen aan oorlogen. Dit houdt ook in dat het beroep van soldaat geen privilege meer was voor een bepaalde sociale klasse, maar dat ook boeren de kans kregen op een carrière in het leger. Volgens Roberts zou dit dan weer als gevolg hebben dat het aantal deelnemers aan de
66
Hall: ‘Foundations of the Modern Japanese Daimyo’, p. 327.
67
Hall: ‘Foundations of the Modern Japanese Daimyo’, p. 327.
68
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 13.
69
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 14.
oorlogen enorm steeg.70 Hoewel dit eerder als een sociaal gevolg wordt aanschouwd zal het bewijs in hoofdstuk opgenomen worden om chronologische verwarring te voorkomen. Deze evoluties in Japan zullen onderzocht worden. Als deze zich in Japan voltrokken zouden hebben kunnen verdere gevolgen van de MR in Japan onderzocht worden om als volgt te mogen concluderen of er zich in Japan al dan niet een militaire revolutie zou plaats gevonden hebben. 3.2.1. Vochten de samurai in formaties of bekampten ze de vijand individueel? Een belangrijke vraag die gesteld hoort te worden is of er in Japan al dan niet een individualistische wijze van oorlogsvoeren bestond. Als in Japan eenzelfde trend voltrokken zou zijn blijft nog steeds de vraag of deze enig verband heeft met de andere evoluties die Roberts beschrijft in zijn MR theorie. 3.2.1.1. Is er sprake van een individualistische oorsprong? Bovenstaand citaat 71 geeft een duidelijk verband tussen de wapens die in oorlogstijden gebruikt werden en de manier waarop de soldaten zelf oorlog voerden. Om te onderzoeken of er een individualistische wijze van oorlogsvoeren bestond is het van belang om de toenmalig gebruikte wapens te bestuderen. In zijn werk „State of War; The violent Order of Fourteenth-Century Japan‟ bestudeert T.D. Conlan kassen chûmon (veldslagverslagen) van de veertiende eeuw. In ongeveer de helft (721 van de 1250 documenten) van deze kassen chûmon wordt de oorzaak en de natuur van de in de veldslag opgelopen verwondingen vermeld. Daaruit blijkt dat 73% van de verwondingen afkomstig is van pijlen, 25% van zwaarden, 2% van speren en 1% van stenen. De conclusie luidt dat de pijl & boog de meest gebruikte wapens waren in de veertiende eeuw, terwijl lange zwaarden het best geschikt waren voor man tegen man gevechten. 72 De samurai van de 14e eeuw worden gekenmerkt door de volgende citaten:
70
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 13-14.
71
“[…] relied upon a multiplicity of small units ranged in two or three lines, and so disposed and armed as to permit the full exploitation of all types of weapons. 72
Conlan: ‘State of War; Violent Order of Fourteenth-Century Japan’, pp. 50-69.
“Indeed, phrases like “the way of the bow and arrow” (yumiya no michi or kyûsen no michi) and “the way of bow and horse” (kyûba no michi) became synonymous with military skills and the profession of arms from the ninth through the fourteenth centuries.”73 en: “Mounted archery gave birth to the bushi 武士 and shaped Japanese tactical thinking from the eight through the late fourteenth centuries.” 74 De veertiende eeuwse samurai vochten te paard met de boog in de hand. Nu rest de vraag of deze samurai in formaties vochten of individueel de vijand te lijf gingen. Het harnas, de paarden75 en de wapens bepaalden in grote mate hoe oorlog gestreden werd. Het ôyoroi76 was bijna onmogelijk te penetreren waardoor de vijandige samurai elkaar tot op ongeveer tien meter benaderden om elkaar accuraat te kunnen beschieten. Bovendien creëerde de ôyoroi gaten in het harnas wanneer de samurai zijn boog gebruikte. Deze gaten ontstonden aan de linkerzijde en waren een belangrijk doelwit. Om hiervan ten volle gebruik te maken ontwikkelden de samurai verschillende loopstrategieën om de vijand in de zwakste positie te dwingen.77 In de loop van de veertiende eeuw leerden voetsoldaten zich te verdedigen tegen de boogschutters te paard. Door zich op moerassig of bergachtig terrein, waar het voor paarden ontoegankelijk was, te begeven, of met een lang zwaard de benen van het paard te verwonden.
73
Friday: ‘Samurai, Warfare and the State in Early Medieval Japan’, p. 102.
74
Friday: ‘Samurai, Warfare and the State in Early Medieval Japan’, p. 103.
75
Een experiment, dat in 1990 door de Japanse openbare televisie werd uitgevoerd, demonstreerde de loopkracht van een vroeg Middeleeuws Japans paard. Het paard was 130 cm groot en woog 350 kg (wat al meer is als het gemiddelde paard van toen). Een ruiter van 50 kg werd verzwaard met zandzakken van 45 kg om het gewicht van een samurai gekleed in ôyoroi (vroeg Middeleeuws harnas) met wapens na te bootsen. Het paard stopte bijna onmiddellijk met galopperen, liep niet sneller dan 9 km/uur en was zichtbaar uitgeput na tien minuten. De fysiek van deze paarden bepaalde mee de wijze van oorlogsvoering. Friday: ‘Samurai, Warfare and the State in Early Medieval Japan’, pp. 96-97. 76
In het begin enkel gekend als yoroi. Deze term verwijst naar het duurste harnas dat tezamen gedragen werd met schouderbescherming (sode), een helm en andere beschermingsattributen. Dit harnas werd gedragen door generaals of andere hoog gerankte individuen. Dit vierkant gevormde harnas was het best gebruikt te paard en beschermde het beste tegen pijlen. Conlan: ‘Weapons & Fighting Techniques of the Samurai Warrior, 1200-1877 AD’, p. 212. 77
Friday: ‘Samurai, Warfare and the State in Early Medieval Japan’, p. 107-109.
Deze laatste tactiek was echter enkel mogelijk als het ging om een ruiter die alleen was, in het geval van een cavalerie werd deze tactiek niet toegepast.78 De cavalerie verkoos een open terrein voor een gevecht. Wanneer ze de vijand tegemoet gingen, vochten de samurai dicht op elkaar en zochten bij de vijand naar diegene die te ver van zijn groep verwijderd was en bijgevolg het kwetsbaarst was. Op een gegeven moment besliste de bevelhebber om te chargeren. Als de vijand hierop kon anticiperen kozen ze voor terugtrekken. Hierdoor werden de paarden van de aanvallende partij uitgeput en werden daardoor gemakkelijke slachtoffers. Het sparen van de krachten van de paarden was van groot belang. Ook samurai die hun paard verloren hadden en gewonden waren een kwetsbaar doel. Het was vaak het doel van de voetsoldaten om de paarden in een nauw gedreven terrein te dwingen.79 Het feit dat lange zwaarden een opmars maakten in de veertiende eeuw bewijst wederom dat de voetsoldaten niet in dichte formaties vochten. Voetsoldaten die het lange zwaard gebruikten, sloegen er mee rond waardoor de twee meter rond hem zowel voor vriend als vijand onveilig was. Hierdoor waren formaties onmogelijk. Bovendien suggereren overlevende documenten dat er geen tactische transformaties ontstonden voor 1450. 80 3.2.1.2. Was er een overgang van individualisme naar de vorming van formaties? De overgang van een individualistische ingesteldheid van de middeleeuwse soldaten naar een leger dat door een tactische denkwijze gebruik gaat maken van formaties om aldus de vijand in groep te bestrijden gaat hand in hand met het gebruik van ashigaru (boer-soldaten81) en yari (speer). Het is ten tijde van de Ônin (1467-1477) oorlog dat de voetsoldaten hun opmars maken. Lokale heren hadden vaak nood aan soldaten en de losse organisatie van hun legers maakte het gemakkelijk voor boeren om zich in hun legers in te schrijven. Het enige wat de boeren nodig hadden om soldaat te worden waren wapens en harnassen en deze waren, gezien het sterftecijfer van de soldaten, gemakkelijk beschikbaar. Een goed commandant kon goed
78
Conlan: „Weapons & Fighting Techniques of the Samurai Warrior, 1200-1877 AD’, p. 21.
79
Conlan: ‘Weapons & Fighting Techniques of the Samurai Warrior, 1200-1877 AD’, p. 53-56.
80
Conlan: ‘Weapons & Fighting Techniques of the Samurai Warrior, 1200-1877 AD’, p. 71-89.
81
letterlijk vertaald als „lichte-voet‟. Conlan: ‘State of War; Violent Order of Fourteenth-Century Japan’, p. 72.
gebruik maken van deze ashigaru. Deze voetsoldaten domineerden het slagveld niet alvorens ze getraind en georganiseerd waren in dichte formaties. Vanaf ze getraind werden in formaties kreeg de yari de voorkeur boven andere wapens. De yari was goedkoop te produceren en kon effectief gebruikt worden door de samengebundelde kracht van de troepen in formatie. Voor het eerst was het mogelijk om met een „muur‟ van yari en schilden een cavalerie te verslaan op een open terrein. Vanaf dan zouden de ashigaru en tactische formaties het slagveld domineren.82
3.2.2. Stijgt het MPR (Militair Participatie Ratio)? Hoewel deze evolutie volgens Roberts in principe een van sociale aard is, zal het in dit hoofdstuk opgenomen worden. Hierdoor zal de „oorzaak-gevolg‟ relatie beter belicht worden. 3.2.2.1. Hoe evolueerde het aantal soldaten naargelang de periode in de geschiedenis? In zijn werk „Japan‟s Medieval Population‟ vat William Wayne Farris samen hoeveel soldaten deelnamen aan oorlog doorheen de Japanse geschiedenis. Tijdens de burgeroorlog van 11801185 schat hij het aantal strijders op enkele dozijnen. Deze strijders waren meestal te paard, vochten met de boog in de hand en werden bijgestaan door twee à drie infanteristen. De strijders gingen elkaar individueel te lijf. 83 Het aantal soldaten die deelnamen aan de oorlogen tussen de Noordelijke en de Zuidelijke dynastieën van de veertiende eeuw schat hij op enkele honderden. Hij twijfelt eraan of er misschien een paar duizend soldaten aanwezig konden zijn per gevecht. 84 Volgens Farris stijgt het MPR drastisch in de tweede helft van de sengoku jidai: “In the early stages of the Warring States era, forces may have counted only a few thousand in their ranks, as shugo daimyô and local notables, known as “men of the
82
Conlan: ‘Weapons & Fighting Techniques of the Samurai Warrior, 1200-1877 AD’, pp. 21-22.
83
Farris: ‘Japan’s Medieval Population: Famine, Fertility, and Warfare in a Transformative Age’, p. 191.
84
Farris: ‘Japan’s Medieval Population: Famine, Fertility, and Warfare in a Transformative Age’, p. 191.
province” (kokujin), engaged each other, but by the 1550‟s, strong Warring States daimyo could put together sizable hosts.”85 Deze theorie wordt gestaafd door Michael Birt die enkele voorbeelden geeft van belangrijke daimyô: “In eastern Honshu, for example, the Go-Hôjô began with a few hundred troops in 1495 and about a century later could field over fifty thousand.”86 In zijn werk ‘Samurai, a military history’ beschrijft S. Turnbull het leger van Takeda Shingen. Door een leger van 45.000 man te ontleden bekomt hij de volgende samenstelling. Uit de provincie Kai, de thuisprovincie van de Takeda, rekruteerde hij 22.403 soldaten. 6.373 daarvan vormden de persoonlijke lijfwacht van Shingen. 14.960 waren de grootste groep uit zijn leger. 3.740 daarvan waren ruiters en zij werden bijgestaan door ieders drie dienaars. Daarenboven waren er nog 285 ashigaru aanvoerders (samurai inclusief) die 785 ashigaru leidden. De provincie waar Shingen het tweede meeste aantal soldaten rekruteerde was Shinana (2.020). Uit Oost Kôzuke rekruteerde hij 1.035 soldaten, uit Suruga 430, uit Tôtomi 320, uit Hida 150, uit Etchu 170 en uit Musashi 180. Een opmerkzaam cijfer is het korps dat de ambtenaren, de koks, koeriers, e.d. uitmaakte. Zij waren in totaal met 9.340. Maar wat het meest in het oog springt, is het laatste getal. Hieruit blijkt dat de organisatie van het leger van Takeda Shingen een grote hoeveelheid personeel vereiste.87 In het werk „Japonius Tyrannus, A Political biography of Oda Nobunaga (1534-1582)’ beschrijft J.P. Lamers de evolutie van het aantal soldaten dat Oda Nobunaga ter beschikking had vanaf het begin van zijn daimyô carrière. In 1553 had Nobunaga slechts 700 à 800 soldaten ter beschikking. De eerste uitbreiding van Nobunaga‟s leger bestond uit de onderdrukking van lokale vijandelijke bushi. 88 Hierdoor kon Nobunaga in 1558 ongeveer 3000 soldaten verzamelen. Dit aantal liet hem toe naburige provincies aan te vallen.89 Tussen 1560 en 1567 kon Nobunga de Mino provincie innemen en de Mino soldaten in zijn leger opnemen. In 1568 kon Nobunaga met een leger van ongeveer 60.000 soldaten Kyôto 85
Farris: ‘Japan’s Medieval Population: Famine, Fertility, and Warfare in a Transformative Age’, p. 191.
86
Birt: ‘Warring States: A Study of the Go-Hôjô Daimyo and Domain, 1491-1590’, pp. 160-215.
87
Turnbull: ‘The Samurai, A Military History’, p. 121.
88
De Kiyosu familie en zijn broers Nobuyuki en nobuhiro. Lamers: ‘Japonius Tyrannus, A Political biography of Oda Nobunaga (1534-1582)’, pp.43-44.
89
Lamers: ‘Japonius Tyrannus, A Political biography of Oda Nobunaga (1534-1582)’, pp. 43-44.
betreden. Dit wil zeggen dat Nobunaga op ongeveer 15 jaar tijd een leger kon vormen dat meer dan 60 keer groter was dan zijn oorspronkelijke leger.90 Uit deze voorbeelden kan opgemaakt worden dat het MPR een stijging onderging in de tweede helft van de 16e eeuw. Zowel het leger van Takeda Shingen als het leger van Oda Nobunaga vertonen deze algemene trend. 3.2.3 Ontstaat er een evolutie in de samenstelling van de legers? Daar het MPR stijgt in de tweede helft van de sengoku jidai hoort hier volgens de MR theorie van Roberts een bijkomende evolutie bij. Roberts argumenteert dat het hanteren van zulke omvattende legers een evolutie van logistieke aard tot gevolg heeft. Hier zal onderzocht worden hoe de structuur van de legers in Japan geëvolueerd zijn. In de evolutie van de samenstelling van de legers zijn een aantal veranderingen van belang. Een zeer belangrijke factor is de intrede van de ashigaru die vanaf de Ônin oorlog langzamerhand een belangrijkere rol speelden in de Japanse oorlogsvoering. Een tweede belangrijke factor is de toename van het MPR dat vanaf de tweede helft van de sengoku jidai veel invloed heeft op de toenmalige oorlogsvoering. 3.2.3.1. Welke rol speelden de ashigaru vanaf de Ônin oorlog? De oorlogsvoering tijdens de Ônin oorlog was van geheel verschillende aard als de oorlogsvoering in de jaren ervoor. De Ônin oorlog werd uitgevochten in de toenmalige hoofdstad Kyôto. Aangezien de hoofdstad hier diende als strijdtoneel, moesten de bevelhebbers van de legers nieuwe methoden bedenken omdat vroegere tactieken zich beperkten tot deze op veldslagen.91 De smalle straten van Kyôto waren niet geschikt voor gevechten te paard, beter gekend als ikki-uchi. Als oplossing hiervoor verkozen bevelhebbers voor kleinere formaties van ashigaru. Hoewel deze tactische revolutie grotere gevolgen zou hebben dan gedacht, kenden deze ashigaru geen uitmuntende reputatie. Vaak waren ze slechts een verzameling van boeren (soms werd er ook beroep gedaan op criminelen) waardoor hun oorlogsethiek geen hoog aanzien kende. Ichijô Kanera, een geleerde die Kyôto ontvluchtte ten tijde van de Ônin oorlog, becommentarieerde de ashigaru als volgt: 90
Lamers: ‘Japonius Tyrannus, A Political biography of Oda Nobunaga (1534-1582)’, pp. 57-58.
91
Sansom: ‘A History of Japan, 1334-1615’, p. 124.
“These men, who have recently been used by the armies, are excessively dangerous rascals. They tear down or set fire to any place in or out of the city where they know they will not be caught by their enemies. They do not spare either private dwellings or monastic buildings. They search only for loot, and they are nothing but daylight robbers. They are a new evil and should be done away with. They are a disgrace to our country.”92 Niettegenstaande de slechte reputatie van de ashigaru werd aan het nut van deze soldaten een groter belang toegekend. Deze ashigaru werden in de loop van de sengoku jidai steeds beter getraind waardoor de cohesie in de verschillende groepen soldaten verhoogd werd. Hierdoor konden deze groepen voor het eerst een cavalerie tegenhouden. Dit besef leidde tot een voorkeur voor getrainde groepen ashigaru.93 3.2.3.2. Hoe werden de legers georganiseerd? Daar het MPR in de tweede helft van de sengoku jidai een enorme stijging kende, zou dit volgens de MR theorie een volgende evolutie uitlokken. Een groot leger zou niet te controleren zijn als het niet onderverdeeld werd in een hiërarchisch systeem. Er zou een systeem van rangen ontstaan om aldus het leger te coördineren. Dit zou ook gepaard gaan met een verhoogd disciplinair karakter van het leger. In het volgende gedeelte wordt daarom onderzocht of er inderdaad een hiërarchisch systeem gecreëerd werd. 3.2.3.2.1. Creëerde Nobunaga een vernieuwend hiërarchisch systeem?94 Om een duidelijk voorbeeld te geven van hoe de sengoku-daimyô hun leger gingen opsplitsen in verschillede rangen zal hier de evolutie van het leger van Oda Nobunaga als voorbeeld beschreven worden. Vanaf 1540 krijgt Oda Nobunaga vier karô 95 (ministers) toegeschreven door zijn vader Nobuhide die hem begeleiden tot Nobunaga volwassen is in 1546. Tussen 1550 en 1560 zijn er drie evoluties waar te nemen in het leger van Nobunaga.
92
Sansom: ‘A History of Japan, 1334-1615’, p. 125.
93
Conlan: ‘Weapons & Fighting Techniques of the Samurai Warrior, 1200-1877 AD’, p. 88.
94
Voor een schematisch overzicht, zie appendix 1.
95
Hayashi Hidesada, Hirate Masahide (staat in voor het financiële management), Aoyama Yosôemon, en Naitô Shôsuke. Lamers: ‘Japonius Tyrannus, A Political biography of Oda Nobunaga (1534-1582)’, p. 43.
(1) In het steeds groter wordende leger werd er een elitecorps gevormd die Nobunaga zouden dienen tot het einde van zijn leven, nl. umamawarishu96. De leden van de umamawarishu waren allen afkomstig van Nobunaga‟s thuisprovincie Owari. Dit privilege werd hen verleend op basis van bewezen militaire diensten. Dit was een typisch kenmerk voor een sengokudaimyô: “It was highly typical of Nobunaga as an emerging Sengoku daimyô to choose his vassals according to criteria of military merit, not good lineage. In this way a lower stratum of warrior society came to the fore, a stratum that would establish itself as the ruling class of the Momoyama period.”97 In 1568 werden twintig soldaten uit de umamawarishu geselecteerd voor diensten in ofwel de kurohoroshu (zwarte banier) of de akahoroshu (rode banier), de elite van de elite. Er zijn geen harde bewijzen voor het aantal soldaten in de umamawarishu, maar algemeen wordt gesteld dat deze groep ongeveer uit 500 leden bestond.98 (2) De tweede evolutie werd vooral voltrokken tussen 1558 en 1560. In deze jaren vormde Nobunaga een officierencorps om zijn steeds groter wordende leger en umamawarishu te leiden. Ook hier gold militaire bekwaamheid als criterium. Met enkele uitzonderingen bestond dit corps uit fudai (veteraan99) uit Owari. Naast deze fudai bestond deze elite voornamelijk uit leden van Nobunaga‟s familie. (3) Vanaf 1550 kon Nobunaga rekenen op de steun van zijn familie. Naast de taishô (kapitein), vulden familieleden de hoogste rangen van zijn leger. In de laatste jaren van het Oda regime gingen de broers en zonen van Nobunaga de topposities in zijn leger vullen, nl.: gorenshi (vertakkingen). Naarmate het Oda rijk groter werd, gingen deze gorenshi steeds grotere gebieden beheren. De gorenshi waren zowel commandant in het leger als administratief beheerder van provincies.100
96
Vertaling zoeken!
97
Lamers: ‘Japonius Tyrannus, A Political biography of Oda Nobunaga (1534-1582)’, p. 46.
98
Lamers: „Japonius Tyrannus, A Political biography of Oda Nobunaga (1534-1582)’, pp. 48-49.
99
Het tegenovergestelde van een fudai is tôzama, wat in dit geval ‟buitenstaander‟ betekent. Lamers: ‘Japonius Tyrannus, A Political biography of Oda Nobunaga (1534-1582)’, p. 50.
100
Lamers: ‘Japonius Tyrannus, A Political biography of Oda Nobunaga (1534-1582)’, pp. 49-50.
3.2.3.2.2. Een algemeen hiërarchisch systeem van het leger in de segoku jidai101 Net als Oda Nobunaga kampten de steeds groter wordende legers van de sengoku daimyô met hetzelfde probleem, namelijk de organisatie van het leger om deze makkelijk te kunnen manoevreren. Een hiërarchisch militair systeem was de logische oplossing en werd bijgevolg toegepast. Hoewel elke daimyô zijn eigen systeem ontwikkelde, kwam het er bij elke daimyô op neer dat ze hiërarchie in hun leger introduceerden.102 Zo verdeelde Hôjô Ujiyasu zijn lijfwacht in 48 troepen waarna hij aan het hoofd van elke troep een taishô zette. Daarna verdeelde hij elke troep in zeven compagnieën. Een compagnie bestond uit twintig soldaten. Ook Tokugawa Ieyasu deelde zijn leger op in een hiërarchisch systeem. Aanvankelijk verdeelde hij zijn Ôban (grote wacht) in drie compagnieën. Naarmate zijn leger groter werd, deelde hij zijn Ôban op en meerdere compagnieën. In 1623 telde zijn Ôban twaalf compagnieën. Aan het hoofd van elke compagnie stond een taishô. Vier luitenanten en 50 wachten deelden de rest van de autoriteit.103 3.2.3.2.3. Hoe evolueerde de functie van de generaals? Voor de Ônin oorlog kenden de meeste generaals een anonieme status. Door alle conflicten op te sommen lijkt het of er een constante oorlog heerste, maar de meeste van die incidenten waren slechts disputen tussen familieleden die elkaar bevochten om de positie van shugo te bekomen. Sommige van deze gevechten waren groter van omvang maar toch lieten deze geen legendarische generaals na.104 De functie van generaals voor de sengoku jidai beperkte zich tot het rekruteren en het belonen van een leger. Om een succesvol generaal te zijn moest je een goede balans vinden tussen het behouden van het leger en het belonen ervan. Als een generaal zijn belofte niet kon houden werd hij door zijn leger in de steek gelaten.105
101
Voor een schematisch overzicht, zie appendix 2.
102
Deal: ‘Handbook to Life in Medieval and Early Modern Japan’, p. 174.
103
Deal: ‘Handbook to Life in Medieval and Early Modern Japan’, p. 174.
104
Conlan: ‘Weapons & Fighting Techniques of the Samurai Warrior, 1200-1877 AD’, p. 104.
105
Conlan: ‘Weapons & Fighting Techniques of the Samurai Warrior, 1200-1877 AD’, pp. 105-106.
De generaals van voor de Ônin oorlog hadden zo goed als geen inspraak op het slagveld. Veelal werd de soldaten een regio toegewezen waar deze zou moeten strijden. De manier waarop werd door de soldaat zelf gekozen.106 Deze situatie veranderde vanaf de sengoku jidai. Door de tactische revolutie, het ontstaan van een staand leger en de mogelijkheid om troepen in formatie te manoevreren werd de rol van de generaal belangrijk. Het succes van een generaal werd gekoppeld aan de manier waarop hij zijn leger commandeerde.107 De functie van een generaal verschoof mede omdat hij de autoriteit ging symboliseren. De meeste generaals adopteerden de term kubô wat letterlijk „Mr Public‟ betekent. Deze term refereerde naar „het algemene goed‟ dat ze als rechtmatig erfgenaam over hun land belichaamden. Deze charismatische hegemonie kende zowel voor- als nadelen. De daimyô/kubô vertegenwoordigde de eenheid van het leger waardoor het eenvoudiger was om een leger te vormen, zeker in vergelijking met de periode voor de Ônin oorlog. Het nadeel van de status van de daimyô was dat het leger en de staat van hem afhankelijk was om te overleven. Als de daimyô stierf, gebeurde het vaak dat zijn leger en staat ontbonden werd. Dit overkwam bijvoorbeeld Imagawa Yoshimoto die gedurende twee eeuwen de Oostelijke provincies van centraal Japan overheerste. Wanneer hij in 1560 door Oda Nobunaga en zijn leger in Okehazama verrast en gedood werd, werd niet alleen zijn leger ontbonden maar verloor zijn familie de controle over zijn gebied.108 3.2.3.2.4. De organisatie van de legers aan de hand van kassen chûmon De soldaten van de 14e eeuw werden beloond naar een bepaald systeem. Wanneer ze het kamp van hun overste bereikt hadden moesten ze een chakutôjô (rapport van aankomst) laten tekenen. Hierdoor werd een kassen chûmon (veldslagrapport), dat na de veldslag werd opgetekend, geldig verklaard. Het is aan de hand van een kassen chûmon dat de verdienste van de soldaten bepaald werd. Deze kassen chûmon werden gecontroleerd door de kassen bugyô (veldslagadministrator) die de verslagen grondig inspecteerden alvorens de soldaten hun verdienste toe te wijzen. 109 106
Conlan: ‘Weapons & Fighting Techniques of the Samurai Warrior, 1200-1877 AD’, p. 106.
107
Conlan: ‘Weapons & Fighting Techniques of the Samurai Warrior, 1200-1877 AD’, pp. 114-115.
108
Conlan: ‘Weapons & Fighting Techniques of the Samurai Warrior, 1200-1877 AD’, p. 115.
109
Conlan: ‘State of War, The violent Order of Fourteenth-Century Japan’, p. 49-50.
Dit systeem van kassen chûmon kwam tijdens het tweede deel van de sengoku jidai echter in onbruik. T.D. Conlan argumenteert dat de toegenomen cohesie binnen de legers en de verbeterde militaire organisatie hiervoor de oorzaak waren. Bevelhebbers wisten hun legers beter te coördineren waardoor chakutôjô overbodig werden. Ook het gebruik van de kassen chûmon werd verlaten omdat de bevelhebbers steeds wisten waar hun troepen zich bevonden. Dit geeft blijk van een verbeterde militaire organisatie.110 3.2.3.2.5. De interne organisatie van de legers aan de hand van sashimono111 Naarmate het MPR van de legers groeide, nam ook de vereiste tot organisatie toe. Een veldslag werd bepaald door de tactische ingrepen van de bevelhebbers maar dit leidde, door het verhoogde aantal deelnemers aan de veldslagen, vaak tot verwarring. Om zulke verwarring tegen te gaan ontwikkelden de daimyô een systeem om de organisatie overzichtelijk te houden om als nog hun troepen te sturen.112 De sashimono, die later evolueerden tot nobori 113 , maakten het voor de bevelhebber gemakkelijk om zijn troepen te overzien. Om deze vervolgens te sturen maakte een bevelhebber
gebruik
van
verschillende
technieken.
Drums,
vuurpijlen,
vlaggen,
boodschappers e.a. zorgden ervoor dat de troepen tijdens een gevecht nog steeds gecoördineerd konden worden. Vooral boodschappers kregen een voorname functie binnen het leger.114 Lisa J. Robertson vat deze evolutie als volgt samen: “During the Warring States period, as the military became more professionalized and battles were plentiful, specialized signaling and other means of identifying entire companies as wel as specific figures were instituted.”115
110
Conlan: ‘Weapons & Fighting Techniques of the Samurai Warrior, 1200-1877 AD’, pp. 89-90.
111
Een persoonlijke bannier die op de rug van de soldaat werd geattacheerd om zich herkenbaar te maken. Deal: ‘Handbook to life in Medieval and Early Modern Japan’, p. 180. 112
Conlan: ‘Weapons & Fighting Techniques of the Samurai Warrior, 1200-1877 AD’, p. 136. Deal: ‘Handbook to life in Medieval and Early Modern Japan’, pp. 180-181. 113
Een vergrote versie van de sashimono. Deal: ‘Handbook to life in Medieval and Early Modern Japan’, p. 180.
114
Deal: ‘Handbook to life in Medieval and Early Modern Japan’, p. 180.
115
Deal: ‘Handbook to life in Medieval and Early Modern Japan’, p. 180.
Dit systeem kon enkel functioneren als de soldaten gehoorzaamden aan de bevelen van hun superieuren. Dit getuigt van een verhoogd disciplinair karakter van de soldaten: “The army was no longer to be a brute mass, […]”. 3.2.3.2.6. Was er in de sengoku jidai reeds een notie van uniformen? Zoals reeds vermeld werden sashimono en nobori gebruikt om groepen soldaten te identificeren op het slagveld. Naarmate de sengoku jidai vordert, gaan verschillende daimyô de harnassen van hun soldaten uniformiseren. Het symbool van de daimyô werd op de harnassen afgebeeld.116 Ook de terminologie voor de zestiende eeuwse harnassen onderging een verschuiving. De bescherming van de ashigaru bestond uit een helm, metalen borstbescherming en arm- en beenbescherming. Naar deze bescherming werd verwezen met de term tôsei gusoku117, wat „hedendaagse bescherming‟ betekent.118 3.2.3.2.7. Hoe werden de legers gerekruteerd? Het rekruteren van soldaten kende ook een evolutie die niet te miskennen valt. Deze evolutie gaat gepaard met het gebruik van de ashigaru. Voor de Ônin oorlog was oorlogsvoering een privilege van de samurai klasse. Familiale verwantschap was een voorwaarde om soldaat te worden. Ze werden gerekruteerd uit verschillende gebieden en vochten onder verschillende commandanten samen, waarbij hiërarchie een minder belangrijke rol speelde als tijdens de sengoku jidai.119 Dit veranderde echter met de Ônin oorlog. Aangezien de cohesie van de troepen verhoogde, was er ook een hogere nood aan het trainen van deze groepen. Hierdoor ging men soldaten uit één gebied samenbrengen om hen aldus in groep te trainen en voor te bereiden om in groep de vijand te bekampen.120 3.2.4. Conclusie: zijn de militaire evoluties in Japan voltrokken? 116
Conlan: ‘Weapons & Fighting Techniques of the Samurai Warrior, 1200-1877 AD’, p. 119.
117
Voor duidelijke afbeeldingen van de tôsei gusoku, zie: Sasama Yoshihiko: ‘Zusetsu Nihon Budôjiten’, pp. 494502. En: Mitsuo Kure: ‘Samurai; Arms, Armor, Costume’, pp. 100-107.
118
Conlan: ‘Weapons & Fighting Techniques of the Samurai Warrior, 1200-1877 AD’, p. 119.
119
Conlan: ‘Weapons & Fighting Techniques of the Samurai Warrior, 1200-1877 AD’, pp. 88-89.
120
Conlan: ‘Weapons & Fighting Techniques of the Samurai Warrior, 1200-1877 AD’, p. 89.
Uit bovenstaand onderzoek kan geconcludeerd worden dat de initiële evoluties inderdaad in Japan hebben plaatsgevonden. Net als de Europese ridders was er in Japan sprake van een individualistische wijze van oorlogsvoeren. Deze Europese ridders behoorden net als de Japanse vroeg Middeleeuwse samurai tot een geprivilegieerde sociale klasse die ontoegankelijk was voor lagere klassen. Zowel de samurai als de Europese ridders besteedden hun leven aan het trainen voor oorlog. Hierin kwam verandering wanneer lagere klassen mochten toetreden in de legers. De ashigaru bleken enorm nuttig en de ontdekking dat zij in formaties met behulp van yari een cavalerie konden stoppen leidde hun definitieve functie in de legers in. Deze ashigaru waren minder getraind dan de vroegere samurai waardoor de bevelhebbers inderdaad „[…]economized on training‟. Door het gebruik van deze ashigaru konden de daimyô gemakkelijker grote legers vormen. Uit toenmalige documenten blijkt inderdaad dat het MPR enorm stijgt. Deze evolutie zou tot gevolg hebben dat de organisatie binnen de legers verhoogt. Dit blijkt ook het geval te zijn. Steeds meer tussenposities werden gecreëerd, communicatie werd een belangrijkere factor dan ooit tevoren en de kunst om een leger gemakkelijk te manoevreren bepaalde het succes van de daimyô. 3.3. Welke invloed hadden vuurwapens op de militaire evolutie? Michael Roberts‟ argument betreffende het economiseren van training wordt ingeleid door een belangrijke uitvinding die in Japan nog niet bestond: “One reason why firearms drove out the bow and the lance was precisely this, that they economized on training.” 121 Hieruit blijkt dat het vuurwapen een belangrijke factor speelde in de militaire evolutie van tactische aard. Na bovenstaande conclusie blijkt de initiële fase van de militaire evolutie voltrokken te zijn maar van het vuurwapen was er in Japan nog geen sprake. In het volgende hoofdstuk wordt onderzocht welke invloed het vuurwapen had op de Japanse MR.
121
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 14.
3.3.1. De Aankomst van de teppô (vuurwapen)122 op Tanegashima Op 23 september 1543 ankerde een Chinees vrachtschip in een inham aan de Oostelijke kaap op het Japanse eiland Tanegashima, ten Zuid Oosten van Kyûshû 123 . Het schip was beschadigd en moest hersteld worden waardoor de „schipbreukelingen‟ even op het eiland moesten verblijven.124 Het schip werd vergezeld door twee125 Portugezen die twee musketten bij zich hadden. De plaatselijke heer Tokitaka (1528-1579) nodigde de twee Portugezen herhaaldelijk uit in zijn huis. Dit deed hij vooral uit interesse voor de musketten die voor Tokitaka vreemde objecten waren. Wanneer hij uitleg vroeg over deze objecten organiseerden de Portugezen een demonstratie. Hierna begreep Tokitaka dat hij dit wapen nodig had om Yakushimajima te heroveren van Nejime.126 Uit verder onderzoek zal moeten blijken of er nog andere vertrekpunten voor de teppô bestonden naast Tanegashima. De mogelijkheid bestaat dat de wakô, de Japanse term voor piraten, die reeds bekend waren met de musket die in China bestond, de teppô voor de Portugezen invoerden in een Japanse haven.127 Er werd al gauw beslist om het nieuwe wapen op het eiland te fabriceren. Aangezien Tokitaka de twee musketten gekocht had, hadden de smidsen een voorbeeld om een kopie van te maken. Een probleem waarmee de Japanse smidsen geen raad wisten was de vijs onderaan het einde van de loop. Maar wanneer in 1544 een Portugese smid aan boord van een Chinees schip het geheim hiervan leert aan de Japanse smidsen zijn alle problemen van de baan om de productie van de teppô van start te laten gaan.128
122
Teppô is een term die reeds bestond sinds de invasie van de Mongolen in 1281, en voor het eerst gebruikt werd in de Môko-shûrai-ekotoba (rol met afbeeldingen van de Mongoolse invasie), een emakimono (rol met afbeeldingen) uit 1293 die verwijst naar springstoffen die de Mongolen toen gebruikten. Vanaf midden jaren 1550 stond de term teppô voor de musket, zoals ze werd gekopieerd van de Portugese voorbeelden, maar daarvoor stond de musket ook bekend als tanegashima teppô, tanegashima-jû of eenvoudigweg tanegashima. Lidin: „Tanegashima – The Arrival of Europe in Japan’, p. 4.
123
Lidin: ‘Tanegashima – The Arrival of Europe in Japan’, p. 1.
124
Lidin: ‘Tanegashima – The Arrival of Europe in Japan’, p. 3.
125
Hoewel het onderzoek van zowel de Japanse als Portugese bronnen uitvoerig is verlopen, is men nog steeds niet zeker of er nu twee of drie Portugezen op het schip aanwezig waren. Ook omtrent de vraag wie deze Portugezen waren bestaat onenigheid. Lidin: ‘Tanegashima – The Arrival of Europe in Japan’, pp. 16-35. 126
Lidin: ‘Tanegashima – The Arrival of Europe in Japan’, p. 4.
127
Lidin: ‘Tanegashima – The Arrival of Europe in Japan’, p. 7.
128
Lidin: ‘Tanegashima – The Arrival of Europe in Japan’, pp. 6-7.
3.3.2. Welke impact had de teppô op de sengoku oorlogsvoering? Wanneer de sengoku jidai ongeveer tachtig jaar bezig was en belangrijke evoluties in de MR reeds voltrokken waren, mag de invloed van de teppô zeker niet onderschat worden. Zeker als blijkt dat Oda Nobunaga 25 jaar na de invoering van de teppô Kyôto binnenvalt en de unificatie van Japan begint. Maar welke impact had dit vuurwapen op de toenmalige oorlogsvoering? In zijn werk „The Impact of firearms on Japanese Warfare, 1543-98‟ beschrijft Brown D.M. de invloeden van de teppô op de toenmalige oorlogsvoering. Hij beschrijft de organisatie van de legers als volgt: “Generally, companies of gunners were placed in the front ranks; they were followed by companies of archers and the latter by spearmen and swordsmen. At the center of the army rode the general, with his retainers and messengers, and on each flank there were additional companies of gunners, archers, and spearmen. The supplies, horses, and infantry guards were placed at the rear.”129 Daaruit besluit Brown twee invloeden. Ten eerste zou de cavalerie bijna volledig vervangen worden door een infanterie. Maar in „Weapons & Fighting Techniques of the Samurai Warrior, 1200-1877 AD‟ vermeldt Conlan T.D.: “…[During the Ônin war]Much of the capital was burned in order to give horsemen space to roam, but the advent of the phalanx meant that even on burned-out ground, horsemen could no longer stand against a force of pikemen.”130 Ten tweede zou de organisatie van de legers aangepast worden, de lange afstandswapens werden vooraan geplaatst zodat ze de vijand meteen konden aanvallen wanneer deze binnen effectieve raakafstand zou komen. Als direct gevolg van de adoptie van de teppô werd de afstand tussen de tegen over elkaar staande legers groter.131 Aan de andere kant vermeldt Brown D.M.:
129
Brown: ‘The Impact of Firearms on Japanese Warfare, 1543-98’, pp. 244-245.
130
Conlan: ‘Weapons & Fighting Techniques of the Samurai Warrior, 1200-1877 AD’, p. 22.
131
Brown: ‘The Impact of Firearms on Japanese Warfare, 1543-98’, pp. 244-245
“Thus, all battles, whether on land or at sea, were little more than “monster fencing matches”. But the introduction of the Portuguese arquebus and the subsequent widespread manufacture of firearms soon led to radical developments in military techniques.”132 Zoals reeds gezien was de evolutie van „monster fencing matches‟ naar een georganiseerd leger in dichte formaties reeds voor de introductie van de teppô gebeurd. De ashigaru bewapend met yari hadden deze evolutie ingeleid.133 De teppô haalde ook niet meteen de bovenhand als belangrijkste wapen. In 1549 bestelde Oda Nobunaga 500 teppô, maar tien jaar later bleek Nobunaga nog steeds de voorkeur te geven aan de yari. “Weapons of war have changed from age to age. In very ancient times, bows and arrows were the fashion, then swords and spears came into use, and recently guns have become all the rage. These weapons all have their advantage, but I intend to make the spear the weapon on which to rely in battle.”134 Toch kreeg de teppô naarmate de tijd de voorkeur boven de andere mogelijke wapens. Deze evolutie blijkt voltrokken te zijn ten tijde van de Koreaanse oorlog. Een brief van Shimazu Yoshihiro aan zijn thuisprovincie maakt dit duidelijk: “Please arrange to send us guns and ammunition. There is absolutely no use for spears. It is vital that you arrange somehow to obtain a number of guns. Furthermore, you should certainly see to it that those persons departing [for Korea] understand this situation. The arrangements for guns should receive your closest attention.”135 3.4. De constitutionele evoluties Na de reeds voltrokken tactische evolutie werd de oorlogsvoering steeds grootschaliger van aard. Dit zou volgens de constitutionele evoluties inhouden dat het strategisch karakter van de toenmalige oorlogsvoering een grotere rol ging spelen dan voorheen. De strategieën beperkten
132
Brown: ‘The Impact of Firearms on Japanese Warfare, 1543-98’, p. 237.
133
Supra.
134
Perrin: ‘Giving Up the Gun; Japan’s Reversion to the Sword, 1543-1879’, pp. 14-15.
135
Brown: ‘The Impact of Firearms on Japanese Warfare, 1543-98’, p. 240.
zich niet meer tot het verslagen van de vijand op het slagveld. Een methodologisch doordachte bezetting van het vijandig gebied stond ook op het programma. Deze verandering impliceerde een gevolg van administratieve aard: “This development, and the new style of warfare itself, called for new administrative methods and standards; and the new administration was from the beginning centralized and royal. Secretaries of state for war are born; war offices proliferate.”136 De grip van de staat op zijn leger werd steeds strakker, maar dit ging ten koste van de staatskas.
3.4.1. De strategische evolutie in de sengoku oorlogsvoering De strategie voor een bepaalde oorlog wordt mede bepaald door het doel van die eigenlijke oorlog. Zo waren niet alle oorlogen tijdens de sengoku jidai bestemd om het vijandig gebied in te nemen. Een goed voorbeeld hiervan zijn de oorlogen tussen Takeda Shingen en Uesugi Kenshin (1530-1578). In zijn werk „Japan‟s Medieval Population‟ vergelijkt W.W. Farris de frequentie van militaire campagnes en gegevens van deze twee daimyô. In 1560, 1561, 1566 en 1574 heerste er hongersnood in Echigo, de thuisprovincie van de Uesugi. Door zijn troepen gedurende die jaren uit Echigo te leiden, bereikte Kenshin twee doelen. Ten eerste verzachtte hij de lijdensweg voor de achterblijvers en ten tweede kon hij graan stelen voor zijn troepen. Zulke campagnes kwamen vaak voor in de lente, wanneer het sterftecijfer het hoogste was. Shingen noemde de vierde maand dan ook “de tijd wanneer we geen proviand hebben”. Militaire campagnes met dit doel werden kuchiberashi genoemd, het voorzien van ongewenste familie door ze elders te verschepen.137 De oorlogen van Oda Nobunaga hadden een heel ander doel. Zijn ambitie om de gebieden van vijandige daimyô in te nemen, manifesteerde zich in verschillende militaire strategieën. 3.4.1.1. Oda Nobunaga en zijn militaire strategieën
136
Clifford: ‘The Military Revolution Debate’, p. 20.
137
Farris: ‘Japan’s Medieval Population’, pp. 194-197.
Eens Nobunaga de onbetwiste leider is over zijn thuisprovincie Owari in 1557 kon hij zijn ambities beginnen waarmaken om Japan te herenigen. Zijn eerste overwinning op een naburige daimyô dateert van 1560. Nobunaga won de slag bij Okehazama tegen de Imagawa van de Mikawa en de Tôtomi provincie. Deze overwinning behaalde hij op een slagveld.138 Om zich in het Oosten veilig te stellen gebruikte Nobunaga een andere strategie. Door een geadopteerde dochter uit te huwelijken aan Takeda Katsuyori (1546-1582) van de Kai provincie („troonopvolger‟ van Takeda Shingen) en zijn dochter uit te huwelijken aan Ieyasu‟s oudste zoon Matsudaira Nobuyasu, was hij zeker dat er geen vijandigheid zou komen vanuit het Oosten. Deze huwelijksstrategieën werden veel gebruikt door de sengoku daimyô.139 Als daimyô was het onnodig om bij alle militaire campagnes aanwezig te zijn. Zo vertrouwde Nobunaga belangrijke taken toe aan Kinoshita Tôkichirô (later gekend als toyotomi Hideyoshi) 140 . Deze generaal kreeg in 1567 de opdracht om de Mino provincie te onderdrukken. Door een fort te bouwen in de buurt van het Inabayama kasteel wist Kinoshita het kasteel makkelijk te bestormen en overwinnen.141 Een andere strategie die door het gebruik van kastelen vaak werd uitgevoerd was het omsingelen van kastelen om de „bewoner‟ op die manier uit te hongeren. Deze strategie werd mede door generaal Hideyoshi toegepast op het kasteel van Miki. Gedurende twee jaar werd dit kasteel omsingeld tot ze zich overgaven, waardoor het uiteindelijk niet tot een gevecht kwam.142 Om veroverde gebieden onder zijn gezag te brengen, paste Nobunaga een systeem van loyaliteit toe. Het officierenkorps dat gevormd werd sinds het begin van Nobunaga‟s carrière bestond voornamelijk uit familieleden en trouwe verwanten. Deze werden beschouwd als de fudai. Deze fudai stonden tegenover de tôzama (buitenstaanders) die in nobunaga‟s leger werden geïncorporeerd maar die geen verantwoordelijke taken kregen toevertrouwd. De fudai
138
Lamers: ‘Japonius Tyrannus, A Political biography of Oda Nobunaga (1534-1582)’, p. 44.
139
Lamers: ‘Japonius Tyrannus, A Political biography of Oda Nobunaga (1534-1582)’, p. 82.
140
Verdere informatie over Toyotomi Hideyoshi komt aan bod in hoofdstuk 3.5.2. en 3.6.3.
141
Sansom: ‘A History of Japan, 1334-1615’, p. 278.
142
Lamers: ‘Japonius Tyrannus, A Political biography of Oda Nobunaga (1534-1582)’, p. 162.
werden als commandanten in de overwonnen legers geplaatst om op die manier de overwonnen provincies en gebieden te regeren in het belang van Oda Nobunaga.143
3.4.2. Een stijgende administratie om militair apparaat draaiende te houden De daimyô van de sengoku jidai waren van tweeërlei aard. Of ze stamden af uit een shugo familie die de hun macht wisten te behouden ten tijde van het shôen systeem. Of ze hadden als shugodai de macht overgenomen van de shugo wiens interesse te sterk gevestigd was op Kyôto. Beide soorten kenden na deze periode het belang van het taksensysteem en het belang van een machtsbasis voor het overleven van die turbulente tijden. Het falende shôen systeem moest vervangen worden door een nieuw systeem om taksen te innen, een leger te rekruteren en het gebied te controleren. 3.4.2.1. Een nieuw systeem: shôen kandaka kokudaka In zijn werk „The Sengoku Daimyô and the Kandaka System‟ beschrijft Nagahara Keiji het doel dat de daimyô voor ogen hadden met het kandaka system: “What the daimyo sought to do was to register all land within their territory in terms of its kandaka (the cash equivalent of the yield in goods and services to a vassal from his holdings), and to levy military service from each vassal in proportion to the kandaka figure.”144 3.4.2.1.1. Het shôen systeem: het gebruik van shiki rechten Het gebruik van shôen kent zijn ingang vanaf het midden van de 11e eeuw. Gedurende drie eeuwen was het onderhevig aan verschillende evoluties, waardoor het op zijn hoogtepunt (begin 15e eeuw) onderhevig was aan een behoorlijke complexiteit. De eigenaars (ryôshu) waren voornamelijk afkomstig van de adel die in Kyôto verbleven. Deze ryôshu gaven het recht om hun grond te cultiveren door aan lokale notabelen (kaihatsu ryôshu) op basis van aanbeveling. Deze kaihatsu ryôshu gebruikten dit privilege om hun eigendommen uit te breiden. Hierdoor botsten ze met de macht van de provinciale autoriteiten 143
Lamers: ‘Japonius Tyrannus, A Political biography of Oda Nobunaga (1534-1582)’, p. 58.
144
Nagahara Keiji: „The Sengoku Daimyo and the Kandaka System‟, In: “Japan Before Tokugawa, Political Consolidation and Economic growth, 1500 to 1615”, p. 27.
(kokuga) omtrent fiscale rechten. Door de tussenkomst van de kokuga gingen de kaihatsu ryôshu op zoek naar bescherming bij machtige figuren aan het hof. Ze gaven een deel van hun opbrengsten af in ruil voor politieke invloed. De nieuwe „eigenaar‟ werd gekend als de ryôke. Ook de ryôke zocht bescherming hogerop. Dit figuur dat garant stond voor de shôen stond bekend als de honke. Deze piramide van beschermelingen varieerde van shôen tot shôen. De opbrengst van een shôen werd dus bepaald door het aantal verdiepen in de hiërarchische piramide. Het deel dat een „tussenpersoon‟ kreeg, werd shiki genoemd. De shiki rechten waren erfelijk, konden verkocht worden en werden weggegeven, maar dit verstoorde het economische systeem niet. 3.4.2.1.2. Het kandaka systeem: taksen en dienstplicht De overgang van het shôen systeem naar het kandaka systeem wordt door Nagahara Keiji als volgt omkaderd: “[…] and to a large extent the kandaka system may be viewed as an attempt by the sengoku daimyo to bring order out of the complex tenurial situation that had developed by the late fifteenth century from the collapse of the ancient shôen system.”145 Nu de daimyô de onbetwiste macht over hun gebieden hadden en geen oppositie hadden van de centrale overheid, konden ze naar believen taksen innen. De overgang van het shôen systeem naar het kandaka systeem is er dus ook een van nationaal niveau naar lokaal/provenciaal niveau.146 Aangezien het gebied van de daimyô kleiner en overzichtelijker was, konden zij functionerende administratieve systemen uitbouwen. Een verhoogde landbouwproductiviteit, wegen- en irrigatiewerken waren van belang omdat het de daimyô direct bevoordeelde.147 Hieruit blijkt dat het failliet van het shôen systeem zich reeds lange tijd manifesteerde in het toenmalige Japanse systeem. Het kandaka systeem werd ontworpen om het taksensysteem draaiende te houden. De naam „kandaka‟ is afkomstig van de praktijk van de sengoku daimyô
145
Nagahara Keiji: „The Sengoku Daimyo and the Kandaka System‟, pp. 30-31.
146
Morillo: „guns and Government: A Comparative Study of Europe and Japan’, pp. 88-91.
147
Birt: ‘Samurai in Passage’, pp. 386-387.
om het land te registreren in vergelijking met de waarde in geld (kan) dat de beheerders moesten leveren.148 Onder het kandaka systeem werd het land van de daimyô opnieuw opgemeten en dit werd uitgedrukt in nengu. Een groot verschil is dat de nengu veeleisender waren in vergelijking met de verwachtingen onder het shôen systeem. De nengu werden berekend op de maximale winstmarge van een bepaalde regio, uitgedrukt in kan. Uit een onderzoek van de documenten van de Go-Hôjô blijkt wel dat de nengu niet altijd volledig betaald werden. Er werd rekening gehouden met de onkosten die dat gebied maakte.149 Om de lokale macht naar zich toe te trekken, organiseerden de sengoku daimyô zoveel mogelijk kokujin en jizamurai onder zich. De dienstplicht van deze onderdanen werd mede bepaald in het kandaka systeem. Om de militaire dienst (gunyaku) te bepalen werd het aantal nengu verschillend opgemaakt voor boeren en soldaten. Of met andere woorden: “The kandaka system, in other words, represented as much an advance in the daimyo‟s control over his vassals as it did in his control of the peasantry.”150
3.4.2.1.3. Van kandaka naar kokudaka: administratieve unificatie De eerste daimyô die het kokudaka systeem introduceerde was Nobunaga. Door zijn plotse dood in 1582 kon het systeem echter niet vervolmaakt worden. Toch was zijn initiële poging om het land te registreren duidelijk: “The proper way of governing a province included principally the cadastral survey and a series of adjustments made on its basis … the imposition of military levies according to the thereby determined income of the estates granted in fief, the confirmation of the fiefs on the basis of the survey, and the confiscation (through the absorption into the lord‟s immediate domain) of holdings beyond those defined by the survey.”151 148
Nagahara Keiji: „The Sengoku Daimyo and the Kandaka System‟, p. 35.
149
Nagahara Keiji: „The Sengoku Daimyo and the Kandaka System‟, pp. 39-45.
150
Nagahara Keiji: „The Sengoku Daimyo and the Kandaka System‟, p. 51.
151
Kozo Yamamura: „From Coins to Rice: Hypotheses on the Kandaka and Kokudaka Systems‟, p. 358.
Vanaf 1582 begint Toyotomi Hideyoshi met de registratie van het land, beter gekend als Taikô Kenchi. Dit proces duurde tot 1598 en hield zo goed als alle provincies van Japan in. Dit register was berekend naar koku en was de basis voor het berekenen van de gunyaku per daimyô. Het Tokugawa Bakufu nam dit uitvoerig systeem over zonder veel aan te passen. Pas in 1649 werd de landbouwgrond opnieuw geregistreerd.152 Het kokudaka systeem is dus in grote mate gelijk aan het kandaka systeem. Toch is er een groot verschil; in het kokudaka systeem werden de taksen betaald in rijst, waardoor het lijkt of men terugkeert naar een „primitiever systeem‟. De keuze hiervoor wordt door hedendaagse historici nog steeds bediscussieerd. Het gebruik van bronzen munten had vele tekortkomingen. Ten eerste waren er niet genoeg munten om de nationale economie in evenwicht te houden, een belangrijk punt voor de daimyô die het land trachtten te unificeren. Ten tweede was er een onderscheid tussen „goede‟ en „slechte‟ munten, waardoor de munteconomie minder betrouwbaar was.153
3.4.3. Een sterkere grip van de staat op het leger Om dit onderdeel te verduidelijken hoort hier een introductie met betrekking tot de vergelijking van de Europese en de Japanse situatie. In dit onderzoek wordt het standpunt van Stephen Morillo overgenomen waarin hij de Japanse situatie vergelijkt met die van het Europese continent. Hiermee wordt bedoeld dat de gebieden van de daimyô vergeleken kunnen worden met de verschillende staten in Europa. Als er dan over de sterkere grip van de staat op het leger wordt gesproken, gaat het niet over de grip van het bakufu op de daimyô en hun legers, maar wel over de grip van de daimyô op hun leger.154 Het bewijs hiervoor betreft een verschuiving van morele verplichting naar een band van ondubbelzinnig gebruik van kracht, beloning en bestraffing met een disciplinair karakter. De sengoku daimyô behield controle over zijn domein, leidde zijn soldaten in oorlogstijden en zorgde voor de bescherming en de veiligheid die zijn onderdanen nodig hadden. Het aanbod
152
Kozo Yamamura: „From Coins to Rice: Hypotheses on the Kandaka and Kokudaka Systems’, p. 359.
153
Kozo Yamamura: „From Coins to Rice: Hypotheses on the Kandaka and Kokudaka Systems’, pp. 341-342.
154
Morillo: „guns and Government: A Comparative Study of Europe and Japan’, pp. 84-85.
van de daimyô ten opzichte van zijn onderdanen was behoorlijk lucratiever dan de voorheen gebruikte morele band tussen de daimyô en zijn onderdanen.155 3.4.4. Een slinkende staatskas door militaire uitgaven De tactische revolutie kende verschillende oorzaken. Het groeiende MPR, het besef dat een gecoördineerde groep infanteristen een cavalerie konden stoppen maar ook de financiële voordelen van de infanterie bracht vele daimyô tot een voorkeur van een infanterie op een cavalerie.156 Zowel het vernieuwde administratieve systeem om taksen te innen als de wijze waarop oorlog gevoerd werd, hadden een financiële oorzaak. Een infanterie was goedkoper dan een cavalerie waardoor deze werd vervangen. Een duidelijk bewijs hiervan staat in de kahô (familiale huiswetten) van de Asakura familie. Deze kahô werden opgetekend door Asakura Toshikage in 1480 en staan beter gekend als de toshikage Jûshichikajô (bevelen in zeventien artikelen). Artikel vier betreft financiële maatregelen: “4. Swords or daggers of famous warriors ought not to be coveted. A sword worth ten thousand pieces can be overcome by one hundred spears worth only one hundred pieces.”157 3.4.5. Conclusie: zijn de constitutionele gevolgen in Japan voltrokken? De strategische aard van oorlogsvoering nam een duidelijke vlucht in de tweede helft van de sengoku jidai. De verschillende manieren die de daimyô gebruikten om hun doel te verwezenlijken verschilden in grote mate van de voorheen op een slagveld uitgevochten „oorlogen‟. Aangezien de daimyô de hoogste autoriteit op hun domein hadden, konden zij naar believen het administratief vervangen zoals zij het gepast vonden. Het kandaka- en het kokudaka systeem werden ontworpen en waren duidelijk een groter succes dan het voordien gebruikte shôen systeem.
155
Morillo: „guns and Government: A Comparative Study of Europe and Japan’, pp. 88-89.
156
Morillo: „guns and Government: A Comparative Study of Europe and Japan’, p. 96.
157
Sansom: ’A History of Japan: 1334-1615’, p. 252.
Het administratieve systeem werd voorzien van dienstplicht waardoor de grip van de daimyô op zijn leger strakker werd. Het disciplinair karakter van dit systeem was functioneler dan de vroegere morele verbintenis tussen heer en onderdaan. De staatskas werd door het nieuwe administratieve systeem gespekt en was van groot belang door de constante militaire paraatheid die de daimyô moesten kunnen voorzien. Militaire keuzes waren onderhevig aan financiële oorzaken.
3.5. De sociale gevolgen158 Hoewel Michael Roberts de sociale gevolgen van de MR theorie minder hoog inschat, zijn er toch enkele gevolgen die niet te miskennen vallen. Zo zou oorlogsvoering geen privilege meer zijn voor een bepaalde sociale klasse. Iedereen die een wapen en harnas kon bemachtigen, kon zich inschrijven in het leger van de daimyô. Hierdoor zou het MPR enorm stijgen. In tegenstelling tot vroegere gebruiken zou promotie verkregen worden op basis van verdienste in plaats van sociale status. Dit zou op lange termijn oorsprong geven aan een klasseloos leger waarin opklimmen een reële kans had. Het beroep van soldaat was ontstaan en werd een serieuze carrièremogelijkheid. 3.5.1. Werd militaire bekwaamheid belangrijker dan erfelijkheid? Vanaf de Ônin oorlog ontstond er een omschakeling in de wijze waarop soldaten gerekruteerd werden. Zoals eerder vermeld bestond de functie van de generaals van voor de Ônin oorlog voornamelijk uit het rekruteren van een tijdelijk leger en het voorzien van een bijbehorende beloning. De soldaten die gerekruteerd werden, waren afkomstig uit de samurai klasse. Tijdens de Ônin oorlog ontstaat hier echter een ommekeer. Aangezien er een hoog sterftecijfer was, hadden de daimyô steeds nood aan nieuwe soldaten. De ashigaru waren afkomstig uit alle klassen van de bevolking en konden zich zelf aanbieden bij een daimyô. Hieruit blijkt dat 158
Omdat in het hoofdstuk 3.2.2. de stijging van het MPR is besproken zal het in dit hoofdstuk niet meer aan bod komen.
er geen belang meer gehecht werd aan de sociale afkomst van de soldaten. Door het hoge sterftecijfer kwamen er ook steeds meer hogere functies vrij die niet meer erfelijk waren en bezet werden door de meest bekwame. Dit blijkt ook uit artikel één en twee van de toshikage jûshichikagô: “1. In the Asakura family special appointments will not be given to elders. Advisers shall be chosen for their ability and their loyalty.”159 “2. Even retainers who have served the Asakura family for generations are not to be given administrative posts unless they are capable.”160 In het eerste artikel ligt de nadruk mede op de loyaliteit van de soldaten. Die nadruk is ook te vinden bij Oda Nobunaga. Hij maakte een duidelijk onderscheid tussen fudai en tôzama. Aan dit onderscheid werd veel belang gehecht, de (sociale of geografische) afkomst speelde een minder belangrijke rol. 3.5.2. Is er sprake van een klasseloos leger met carrièremogelijkheden? Om aan te tonen dat de legers van de sengoku jidai klasseloos waren en een goede keuze voor een carrière als soldaat zal hier de carrière van Toyotomi Hideyoshi weergegeven worden. Aan de hand van passages uit „Hideyoshi‟ van M.E. Berry zal duidelijk gemaakt worden dat sociale afkomst geen rol meer speelde in de legers van de sengoku jidai. “Born in 1536 and orphaned seven years later, het was the son of a farmer and parttime soldier from a small village in Owari province, […]”161 “[…] Hideyoshi left home around the age of fifteen to begin his career as a page in the army of Imagawa Yoshimoto, lord of the two provinces of Suruga and Tôtômi.”162 “After several years, he transferred allegiance to another lord, Oda Nobunaga. […] Hideyoshi rose in the Oda ranks to become in his mid-thirties one of Nobunaga‟s chief deputies.”163 159
Sansom: ’A History of Japan: 1334-1615’, p. 251.
160
Sansom: ’A History of Japan: 1334-1615’, pp. 251-252.
161
Berry: „Hideyoshi’, p. 1.
162
Berry: „Hideyoshi’, p. 2.
163
Berry: „Hideyoshi’, p. 2.
3.5.3. Conclusie: zijn de sociale gevolgen in Japan voltrokken? Door de constante nood aan nieuwe rekruten werd het voor lagere sociale klassen mogelijk om zich in te schrijven in de legers van de daimyô. Hierdoor werd het voor de daimyô ook mogelijk om grotere legers te vormen waardoor het MPR een enorme stijging kende. Het hoge sterftecijfer en de toegenomen stratificatie binnen de rangen van de legers zorgden dan weer voor doorgroeimogelijkheden voor soldaten van lagere sociale klassen, waarvan Toyotomi Hideyoshi een uitmuntend voorbeeld is. Het belang van militaire bekwaamheid en loyaliteit kreeg daarbij de voorkeur op familiale en erfelijke posities. 3.6. De economische gevolgen De „modernere‟ manier van oorlogvoering zou volgens Michael Roberts leiden tot een meer “mathematisch” karakter van oorlog. Oorlog zou wetenschappelijker benaderd en bestudeerd worden, wat oorsprong gaf aan de oprichting van scholen. Door de complexere wijze van oorlog moest de staat en haar leger op verschillende factoren voorbereid zijn. De voorziening van een „modern‟ leger berustte op de economische paraatheid van de staat. Een leger dat ten oorlog ging moest zowel materieel als provisioneel voorzien zijn om een overwinning te behalen. Door deze evolutie werd de toenmalige oorlogsvoering vaak economisch van aard. De gevolgen van deze economische oorlogsvoering leidden vaak tot blokkades en smokkelpraktijken. Om dit tegen te gaan startten Europese rechtsgeleerden met het formuleren van internationale wetten. 3.6.1. Een „mathematisch‟ oorlogskarakter en de oprichting van scholen Een eenduidige invulling voor de term „mathematisch‟ blijft een moeilijk aspect van dit onderdeel. Door de constante dreiging van oorlog werd het voor de daimyô belangrijk om ook voortdurend paraat te staan. Voor de Ônin oorlog was het de verantwoordelijkheid van de generaals om soldaten te rekruteren, en het was de verantwoordelijkheid van die soldaten om paraat te zijn voor een oorlog. Die verantwoordelijkheid wordt na de oorlog meer en meer bij de daimyô zelf gelegd. Zij zullen instaan voor de voorbereiding van een oorlog en de verantwoordelijkheid van de soldaten zal zich meer beperken tot loyaliteit. De daimyô en zijn entourage zouden de voorbereidingen, die steeds complexer en grootschaliger werden, op een
meer „mathematische‟ wijze benaderen. Dit blijkt onder meer uit de voorziening van wapens. Tijdens de Ônin oorlog kon iedereen die een wapenuitrusting had het leger ingaan. Het „mathematische‟ karakter van oorlogsvoering zou tot uiting komen in scholen die oorlogsvoering bestuderen en een meer wetenschappelijke methode zou gehanteerd worden. In de sengoku jidai was heihô de algemene term die gebruikt werd om de „militaire methoden‟ te benoemen. Deze overkoepelende term bevatte alle martiale stijlen en gebruiken van de samurai. Het is in de Tokugawa periode dat de betekenis van deze term versmalt en vooral zwaard vechten ging betekenen.
164
In de zestiende eeuw werd het zwaardmanschap
opgesplitst in verschillende scholen, die op zich dan weer verder opsplitsen in verdere stijlen.165 Op deze manier werden vijf groepen van scholen opgericht, die vertegenwoordigd werden door verschillende meesters, tempels en schrijnen.166 De term heihô krijgt nog een andere invulling in Honchô Bugei Sôden.167 Het boek bestaat uit tien hoofdstukken die elk één van de martiale kunsten bestrijken. Het hoofdstuk omtrent heihô gaat in dit geval over „de kunst van de militaire wetenschap168 en strategie‟.169 Het is deze invulling van heihô die overeenkomt met de beschrijving van Michael Roberts. 3.6.2. De economische paraatheid van de staat Het belang van de economische paraatheid van de staat was reeds vroeg te merken in de sengoku jidai. Vanaf de Ônin oorlog was er al sprake van het uithongeren van de vijand. Zo veroverde Hosokawa de bevoorradingslijn van de Yamana in 1468. Niet veel later in hetzelfde
164
Cameron: ‘Armed Martial Arts of Japan; Swordsmanship and Archery’, pp. 78-79.
165
Rogers: ‘Arts of War in Times of Peace; Swordmanship in Honchô Bugei Shôden, Chapter 5’, In: „Monnumenta Nipponica‟, Vol. 45, Nr. 4, 1990, pp. 413-447.
166
Bijvoorbeeld de Katori-Kashima stroming die berust op zijn afstamming van twee schrijnen en Iizasa Yamashiro-no-kami Ienao (meester). Deze stroming bevat drie scholen, nl.: Bokuden-ryû, Arima-ryû en Shintô-ryû. De stroming ontstond iets vroeger als de vijftiende eeuw. Rogers: ‘Arts of War in Times of Peace; Swordmanship in Honchô Bugei Shôden, Chapter 5’.
167
Het oudste overzichtelijke werk over de geschiedenis en de tradities van de klassieke martiale kunsten. Het werd in 1714 geschreven door Hinatsu Shirôzaemon Shigetaka. Rogers, John M.: ‘Arts of War in Times of Peace; Archery in Honchô Bugei Shôden, Chapter 5’.
168
Wetenschap is in dit geval een breed begrip dat zich spreidt van pure filosofie tot logistiek van troepen en bevoorrading. Rogers: ‘Arts of War in Times of Peace; Archery in Honchô Bugei Shôden, Chapter 5’, p. 253.
169
Rogers: ‘Arts of War in Times of Peace; Archery in Honchô Bugei Shôden, Chapter 5’, p. 253.
jaar werd Hosokawa omsingeld door de Yamana die hen trachtten uit te hongeren. Om dit noodlot te omzeilen moesten economische maatregelen getroffen worden.170 In hoofdstuk 3.3.1.2. werd het concept kuchiberashi beschreven. Dit concept was mede ontstaan door een toenemende trend van economische oorlogsvoering. Hoewel het in dit geval een oplossing vormde voor een economisch probleem, namelijk dat de staat was niet economische voorbereid. Naarmate in de sengoku jidai meer kastelen werden gebouwd, werd dit het nieuwe machtscentrum. Zowel politiek, administratief als economische werden de jôkamachi (kasteelsteden) van groot belang in de sengoku jidai en de latere Tokugawa periode. Aanvankelijk werden deze jôkamachi enkel bevolkt door de samurai klasse, maar uit noodzaak verhuisden ook handelaars en ambachtslui naar de jôkamachi. De jôkamachi en daarbij de samurai klasse werden economisch afhankelijk: “Once having accomplished the initial task of castle construction, moreover, the need for economic concentration did not disappear. The daimyo and their vassals, having taken up permanent residence in the new towns, became dependent upon their commercial agents who could supply the sinews of warfare and the necessities of daily living, agents able to bridge the gap between town and countryside.”171 3.6.3. De formulering van internationale wetten Ook in deze context sluit ik me aan bij de mening van Morillo die Japan vergelijkt met Europa, i.p.v. Japan te vergelijken met een deel van Europa. In dit opzicht zijn de internationale wetten die in Europa opgesteld zijn een equivalent van de nationale wetten die in Japan geformuleerd werden. De theorie van Roberts omtrent de formulering van internationale wetten is echter vaag: “The military revolution, indeed, had important effects upon international relations and international law. There can be no doubt that the strengthening of the state‟s control of military matters did something to regularize international relations.”172
170
Turnbull: „The Samurai, a Military History’, p. 113-114.
171
Hall: ‘The Castle town and Japan’s Modern Urbanization’, p. 47.
172
Clifford: „The Military Revolution Debate’, p. 27.
Met deze twee zinnen laat Roberts veel in het ongewisse. Roberts spreekt over “important effects” maar gaat niet in detail over deze “effects”. Ook de tweede zin blijft een vage formulering. Roberts zegt dat er geen twijfel is dat de verstrakking van de controle van de staat over zijn militaire affaires “did something” voor de regularisering van de internationale relaties. Ook “something” blijft een zeer vage uitspraak. Daarenboven zegt Roberts dat de MR belangrijke gevolgen had voor de formulering van internationale wetten. Met deze uitspraak blijkt dat de MR reeds voltrokken is en slechts invloed uitoefende op. De uitgevaardigde wetten die in dit opzicht wel van belang waren kennen een verloop in drie fasen. De eerste twee fasen werden door Hideyoshi uitgevaardigd, de derde fase stamt af uit de Tokugawa periode.
3.6.3.1. Nationale wetten: katanagari (zwaardenjacht) In 1588 vaardigde Toyotomi Hideyoshi een edict uit dat een belangrijke voorbereidende waarde had op de wet die hij drie jaar later zou opstellen. Dit edict stelde dat de boeren van verschillende provincies geen wapens mochten bezitten. Het edict werd uitgevaardigd onder het motto van de bouw van het standbeeld van de Grote Boeddha. De eigenlijke bedoeling van het edict was het ontwapenen van de boerenklasse, wat een einde zou moeten maken aan gewapende opstanden door de boerenklasse.173 3.6.3.2. Nationale wetten: het bevriezen van de sociale klassen In 1591, drie jaar nadat Hideyoshi de katanagari invoerde, voerde hij een edict uit dat de sociale klassen bevroor. Hierdoor werd er een strikt onderscheid gemaakt tussen de samuraien boerenklasse. Het onderscheid werd benadrukt door de privileges die de samurai klasse kreeg. Ze kregen richtlijnen toegewezen die hun status verhoogde.174 Zoals eerder vermeld werden de samurai bij de vorming van de jôkamachi aan een kasteel gebonden. De privileges
173
Berry: „Hideyoshi’, p. 102-105.
174
Kledingvoorschriften, haarstijl, het privilege om steeds witte rijst te eten, etc. Berry: „Hideyoshi’, p. 109.
moesten een eervolle status creëren ter vervanging van beloningen in de vorm van landelijke eigendommen.175 3.6.3.3. Bukeshohatto: wetten voor de samurai klasse In tegenstelling tot de vroegere verbintenis tussen heer en onderdaan die berustte op trouw, werden in de sengoku jidai en de Tokugawa periode strenge wetten opgesteld om de samurai klasse aan banden te leggen. Deze wetten staan bekend als de buke shohatto, wetten voor de militaire families. De eerste code wordt genna-rei genoemd omdat ze in de genna-periode (1615-1624) van kracht werd. Aan de hand van deze wetten wist het Tokugawa bakufu de daimyô onder de knoet te houden, zowel economisch als militair.176 Niet alleen de samurai klasse werd gecontroleerd door wetten, ook de aristocratie werd onderworpen aan regels. De kinchû narabi ni kuge shohatto zorgden ervoor dat het hof geïsoleerd werd. Economisch werden ze zwak gehouden, ze konden geen banden smeden met de daimyô. De functie van de keizer werd beperkt tot ceremoniële aangelegenheden. Ook deze wet werd ingevoerd in 1615.177 Hoewel deze wetten vastgelegd zijn tijdens de Tokugawa periode mag hun belang niet onderschat worden. De wortels van deze wetten liggen in de kahô van de sengoku jidai. Deze wetten werden door de Tokugawa veralgemeend en in hun voordeel omgezet naar de bukeshohatto. 3.6.4. Conclusie: zijn de economische gevolgen in Japan voltrokken? Dat de oorlogsvoering een drastische transformatie ondergaan had, was reeds duidelijk uit vorige hoofdstukken. Dat deze oorlogsvoering daarenboven een object van studie, scholing en training werd, blijkt uit de oprichting van martiale scholen. Het heihô aspect van de militaire opleiding geeft duidelijk aan dat er op meer „mathematische‟ wijze aan oorlog werd gedaan. De strategieën van de daimyô geven een duidelijk beeld van het belang van de economische paraatheid van een staat. Het omsingelen en uithongeren van kastelen was een veel gebruikte strategie om de vijand op de knieën te krijgen. Het belang dat de daimyô hechtten aan hun economie blijkt ook uit de migratie die zich afspeelde in de jôkamachi. 175
Berry: „Hideyoshi’, p. 106-111.
176
Vande Walle: ‘Een Geschiedenis van Japan; Van samurai tot soft power’, pp. 163-164.
177
Vande Walle: ‘Een Geschiedenis van Japan; Van samurai tot soft power’, p. 165.
Naarmate het land terug herenigd was, werden nationale wetten afgekondigd. Het ontwapenen van de boerenklasse en een duidelijke scheiding tussen de verschillende sociale klassen hadden grootschalige gevolgen. Door later wetten in te voeren die dienden voor de samurai klasse, kan gezegd worden dat er een krijgswet ontworpen werd.
4. De Militaire Revolutie in Japan; een nabeschouwing Zoals in hoofdstuk 2.5. vermeld, werd de Militaire Revolutie ook in andere werelddelen onderzocht. Dit initiatief was afkomstig van Geoffrey Parker die in 1988 andere werelddelen onderwierp aan een vergelijkende studie omtrent de Militaire Revolutie. Zijn onderzoek beperkt zich echter tot het verloop van de geschiedenis van de desbetreffende landen zonder in te gaan op de verschillende evoluties die doorlopen worden tijdens een Militaire Revolutie. Parker benadert het Oosten op zeer eurocentrische wijze. Hij slaagt er niet in om het Oosten los te koppelen van de Europese ontwikkelingen. Zonder diepgaand onderzoek gaat hij ervan uit dat ook in het Oosten een Militaire Revolutie heeft plaatsgevonden. Daarenboven besluit hij dat het Oosten zijn onafhankelijkheid niet heeft verloren alvorens het Westen met zijn industriële kracht het Oosten penetreerde. Dit houdt een duidelijke dichotomie in die in dit onderzoek in principe niet op zijn plaats is. 4.1 De Militaire Revolutie in Japan volgens Peter A. Lorge (2008) Het onderzoek van Lorge gaat in tegenstelling tot Parker wel dieper in op de verschillende fases die doorlopen worden doorheen de Militaire Revolutie. Maar Lorge ziet geen causaliteit tussen de intrede van nieuwe militaire technologie en de bijbehorende politieke gevolgen. Deze conclusie wordt in dit onderzoek ondersteund. In hoofdstuk 3.3.2. werd onderzocht of de yari of de teppô aanleiding gaf tot de MR. Hieruit viel te concluderen dat de yari de oorzaak was voor de tactische evolutie. Toch mag de rol van de teppô niet geminimaliseerd worden. Het vuurwapen had een niet te miskennen invloed op de toenmalige oorlogsvoering en kan in dit opzicht beter erkend worden als een versneller van het unificerende proces. Lorge besluit zelfs dat de scheiding der klassen, een politieke beslissing met sociale gevolgen, ingaat tegen de MR theorie. Een belangrijke kwestie in dit geval betreft de vraag of de MR al voltrokken was of de MR in zijn laatste fases werd tegengehouden door politieke ingrepen. De scheiding der klassen werd ingevoerd in 1591. Het gebruik van ashigaru dateert van de
Ônin oorlog, meer dan honderd jaar voor de scheiding der klassen. In dit opzicht is het volgens dit onderzoek zeker mogelijk dat de sociale gevolgen reeds lang voltrokken waren, ongeacht de langdurige sociale stagnatie tijdens de Tokugawa periode. 5. Conclusie De Militaire Revolutie is een transitie die uit meerdere fases bestaat en over een lange periode uitgespreid wordt. Deze lange periode maakt het niet geloofwaardig om van een revolutie te spreken. Maar of deze transitie nu als een evolutie of revolutie bestempeld wordt, de gevolgen vallen niet te ontkennen. De militaire evolutie ging uit van tactische veranderingen. Het besef dat een cavalerie gestopt kon worden door een infanterie die in formatie vocht, initieerde deze evolutie. Net als op het Europese continent gingen de Japanse soldaten van een individualistische manier van oorlog voeren naar het strijden in formaties. Deze formaties werden aangevuld door ashigaru, wat mede het begin inleidde van de sociale evolutie. Het leger was dus geen privilege meer voor een bepaalde sociale klasse. De toegankelijkheid tot het leger en de constante nood aan soldaten zorgden mede voor een stijging van het aantal soldaten. Om deze steeds groter wordende legers te organiseren, werd het leger in een strak hiërarchisch systeem gegoten. Al deze evoluties zijn duidelijk waar te nemen in de Japanse geschiedenis en werden aangetoond in dit onderzoek. De constitutionele evoluties bouwen verder op de militaire evoluties. Met steeds grotere legers kon men op meerdere plaatsen tegelijk oorlog voeren. Strategieën werden grootschaliger en werden meer doordacht dan voorheen. Het administratieve systeem dat verantwoordelijk was voor de inkomsten van de daimyô werd aangepast en effectiever. Dienstplicht werd in het systeem geïncorporeerd waardoor de grip van de staat op zijn leger groter werd. Ook deze evoluties werden in Japan ondervonden en bewezen. De sociale evolutie werd zoals reeds vermeld ingeleid door de komst van de ashigaru. Deze ashigaru
begonnen
onderaan
het
hiërarchische
systeem
maar
kenden
wel
doorgroeimogelijkheden in het leger, waarvan Toyotomi Hideyoshi een uitmuntend voorbeeld is. Deze doorgroeimogelijkheden waren te wijten aan het belang dat gehecht werd aan militaire bekwaamheid en loyaliteit in plaats van familiale erfelijkheid. De economische evolutie is een veralgemeende titel voor verschillende evoluties. Eén van deze evoluties betreft het belang van de economische paraatheid van de staat. Omdat
oorlogsvoering steeds strategischer van aard werd, waarbij de economie van de vijand vaak als doelwit gold, werd er veel belang gehecht aan de economische basis. De migratie naar de kasteelsteden was daarvan een duidelijke factor. Een andere evolutie betrof het ontstaan van martiale scholen die op een meer wetenschappelijke manier oorlog gingen benaderen. De derde evolutie ging over de formulering van (inter-) nationale wetten. Hoewel deze erg vaag was, blijkt toch dat er notie is van de vorming van een krijgswet. Al deze evoluties vormen samen de Militaire Revolutie. Aangezien alle evoluties in de geschiedenis van Japan te bemerken zijn, lijkt het in dit onderzoek vanzelfsprekend om te beweren dat er in Japan inderdaad een Militaire Revolutie heeft plaatsgevonden. Niettegenstaande het feit dat Lorge deze stelling niet aanvaard, lijkt het me dat de Militaire Revolutie gebolwerkt was alvorens de toenmalige Japanse politiek hieraan een einde kon maken. In deze thesis wordt de mening verdedigd dat niet de intrede van de vuurwapens de Militaire Revolutie hebben veroorzaakt, maar wel het besef dat een cavalerie gestopt kon worden door een georganiseerde infanterie.
APPENDIX 1; Bron: J.P. Lamers: „Japonius Tyrannus, A Political biography of Oda Nobunaga (15341582)’, Leiden, J.P. Lamers, 1990.
DAIMYÔ178
178
Oda Nobunaga
KARÔ179
GORENSHI180
TAISHÔ181
AKA/KUROHOROSHU182
LEGER
UMAMAWARISHU183
APPENDIX 2; Bron: William E. Deal: „Handbook to Life in Medieval and Early Modern Japan‟, Oxford University Press, Oxford, 2006. DAIMYÔ
SÔTAISHÔ184 METSUKE TAISHÔ185
179
Hayashi Hidesada, Hirate Masahide (staat in voor het financiële management), Aoyama Yosôemon, en Naitô Shôsuke.
180
Nobutada, Nobukatsu (1558-1630), Nobukane (1543?-1614), Nobutaka (1558-1583), Nobuzumi (1558?1582).
181
Shibata Katsuie, Sakuma Nobumori, Hashiba Hideyoshi, Sassa Narimasa, Kawajiri Hidetaka (1527?-1582), Maeda Toshiie (1538-1599), Ikeda Tsuneoki (1536-1584), Niwa Nagahide, Takigawa Kazumasu (1525-1586), Akechi Mitsuhide, Hosokawa Fujitaka (1534-1610), Araki Murashige (1536-1585).
182
±20 soldaten.
183
±500 soldaten.
184
‘Maarschalk’. W.E. Deal: ‘Handbook to Life in Medieval and Early Modern Japan’, p. 175.
185
‘Officieren’, meestal te paard. W.E. Deal: ‘Handbook to Life in Medieval and Early Modern Japan’, p. 175.
YARI BUGYO186
GUN BUGYO187
LOWER-RANKING OFFICERS
MONOGASHIRA188
KUMIGASHIRA189
ASHIGARU
YUMIGUMI190
YARIGUMI191
TEPPÔGUMI192
Karakterlijst sengoku jidai 戦国時代 daimyô 大名 Nagashino 長篠 Oda Nobunaga 織田信長 Oze Hoan 小瀨甫庵 ashigaru 足軽 samurai 侍 Tokugawa Ieyasu 徳川家康 Kyôto 京都
186
‘Speercorps magistraat’. W.E. Deal: ‘Handbook to Life in Medieval and Early Modern Japan’, p. 175.
187
‘Legermagistraat’. W.E. Deal: ‘Handbook to Life in Medieval and Early Modern Japan’, p. 175.
188
‘Divisiecommandant’. W.E. Deal: ‘Handbook to Life in Medieval and Early Modern Japan’, p. 175.
189
‘Groepscommandant’. W.E. Deal: ‘Handbook to Life in Medieval and Early Modern Japan’, p. 175.
190
‘Boogschutters’. W.E. Deal: ‘Handbook to Life in Medieval and Early Modern Japan’, p. 175.
191
‘Soldaten met speer’. W.E. Deal: ‘Handbook to Life in Medieval and Early Modern Japan’, p. 175.
192
‘Musketiers’. W.E. Deal: ‘Handbook to Life in Medieval and Early Modern Japan’, p. 175.↓↘→←
Yamana Sôzen 山名宗全 Hosokawa Katsumoto 細川勝元 shugo-daimy 守護大名 sengoku-daimyô 戦国大名 shokuhô-daimyô 織豊大名 kinsei-daimyô 近世大名 Bizen 備前 shugo 守護 ashikaga shogun 足利将軍 kuni 国 Akamatsu 朱松 shôen 荘園 bushi 武士 Matsuda 松田 Urakami 浦上 shugodai 守護代 gekokujô 下剋上 yumiya no michi 弓矢の道 kyûba no michi 弓馬の道 ôyoroi 大鎧 kassen chûmon 合戦注文 yari 槍 sode 袖 Mino 美濃 ikki-uchi 一騎打
Ichijô Kanera 一条兼良 karô 家老 umamawarishu 馬回り役 fudai 譜代 taishô 大将 Hôjô Ujiyasu 北条 氏康 Imagawa Yoshimoto 今川義元 Okehazama 桶狭間 chakutôjô 着到状 kassen bugyô 合戦奉行 sashimono 差物 nobori 幟 tôsei gusoku 当世具足 môko-shûrai-ekotoba 蒙古襲来絵詞 emakimono 絵巻物 tanegashima teppô 種子島鉄砲 tanegashima-jû 種子島銃 Tanegashima 種子島 Tokitaka 時尭 Yakushimajima 屋久島 Nejime 禰寝 tanegashima teppô 種子島鉄砲 tanegashima-jû 種子島銃 tanegashima 種子島 wakô 倭寇
Shimazu Yoshihiro 島津義弘 Takeda Shingen 武田信玄 Uesugi Kenshin 上杉謙信 Echigo 越後 kuchiberashi 口減し Imagawa 今川 Mikawa 三河 Tôtomi 遠江 Takeda Katsuyori 武田勝頼 Kai 甲斐 Matsudaira Nobuyasu 松平信康 Kinoshita Tôkichirô 木下籐吉郎 Inabayama 稲葉山 Miki 三木 tôzama 外様 shiki 職 ryôshu 領主 kaihatsu ryôshu 開発領主 kokuga 国衙 honke 本家 nengu 年貢 Go-Hôjô 後北条 kokujin 国人 jizamurai 地侍 gunyaku 軍役
kahô 家法 Asakura 朝倉 Asakura Toshikage 朝倉敏景 heihô 兵法 honchô Bugei Sôden 本朝武芸小伝 Hosokawa 細川 Yamana 山名 jôkamachi 城下町 katanagari 刀狩 buke shohatto 武家諸法度 genna-rei 元和
Bibliografie Berry, M.E.: „Hideyoshi’, Cambridge, Harvard University Press, 1982. Birt, M.P.: ‘Samurai in Passage: The transformation of the sixteenth-Century Kanto’, In: „Journal of Japanese Studies‟, Vol. 11, No. 2, pp. 369-399, The Society for Japanese Studies 1985. Birt, M.P.: „Warring States: A Study of the Go-Hôjô Daimyo and Domain, 1491-1590‟, Princeton, Princeton University Press, 1983. Black, Jeremy: ‘European Warfare, 1494-1660’, Londen, Routledge, 2002. Brown, D.M.: „The Impact of Firearms on Japanese Warfare, 1543-98’, The Far Eastern Quarterly, Vol. 7, No. 3, pp. 236-253, Association for Asian Studies, 1948. Cameron, G. Hurst III: ‘Armed Martial Arts of Japan; Swordsmanship and Archery’, Londen, Yale University Press, 1998. Clayburn, P.M.: „Japanese Castles‟, In: Warfare in Japan, Harald Kleinschmidt ed., Hampshire, Ashgate Publishing Limited, 2007, pp. 429-436. Conlan, Thomas D.: „The Violent Order of Fourteenth-Century Japan‟, Ann Arbor, The University of Michigan, 2003. Deal, William E.: „Handbook to Life in Medieval and Early Modern Japan‟, Oxford, Oxford University Press US, 2007. Eltis, Davis: ‘The Military Revolution in Sixteenth-Century Europe’, New York, St Martin‟s Press, 1998. Farris, W.W.: „Japan’s Medieval Population; Famine, Fertility, and Warfare in a Transformative Age’, Honolulu, University of Hawai‟i, 2006.
Friday, Karl: „Samurai, Warfare and the State in Early Medieval Japan’, New York, Routledge, 2004. Imatani, Akira: ‘Muromachi local government: shugo and kokujin’, In: Cambridge History of Japan, Vol. 3, 1990, pp. 231- 259. J.W. Hall: „Foundations of the Modern Japanese Daimyo’, In: The Journal of Asian Studies, Vol. 20, Nr. 3, 1961, pp. 317-329. J.W. Hall: ‘The Castle town and Japan’s Modern Urbanization’, In: The Far Eastern Quarterly, Vol. 15, Nr. 1, 1955, pp. 37-56. Lamers, J.P.: „Japonius Tyrannus, A Political biography of Oda Nobunaga (1534-1582)’, Leiden, J.P. Lamers, 1990. Lorge, A. Peter: „The Asian Military Revoltion, From Gunpower to the Bomb’, Tennessee, Vanderblilt University, 2008. Mitsuo Kure: ‘Samurai: Arms, Armor, Costume’, Londen, Chartwell Books. Inc., 2007. Morillo, S.: „Guns and Government: A Comparative Study of Europe and Japan’, In: Journal of World History, Vol. 6, No. 1, 1995, pp. 75-106. Nagahara Keiji: „The Sengoku Daimyo and the Kandaka System‟, In: Japan Before Tokugawa, Political Consolidation and Economic growth, 1500 to 1615”, Olof, G. Lidin: „Tanegashima – The Arrival of Europe in Japan’, Kopenhagen, NIAS Press, 2002. Parker, Geoffrey: „The Military Revolution; Military innovation and the Rise of the West, 1500-1800’, Cambridge, Cambridge University Press, 1988. Perrin, Noel: „Giving Up the Gun; Japan’s Reversion to the Sword, 1543-1879’, Boston, David R. Godine, 1979. Rogers, John M.: ‘Arts of War in Times of Peace; Archery in Honchô Bugei Shôden, Chapter 5’, In: „Monnumenta Nipponica‟, Vol. 45, Nr. 3, 1990, pp. 253-260. Rogers, John M.: ‘Arts of War in Times of Peace; Swordmanship in Honchô Bugei Shôden, Chapter 5’, In: „Monnumenta Nipponica‟, Vol. 45, Nr. 4, 1990, pp. 413-447.
Sansom, George: „A History of Japan, 1334-1615’, Tokyo, Charles E. Tuttle Company, 1984. Sasama Yoshihiko: ‘Zusetsu Nihon Budôjiten’, Tokyo, Kashiwa Shobô, 1982. Turnbull, Stephen: „The Samurai, a Military History’, Londen, Osprey Publishing Ltd., 1977. Shuzo Uyenaka: ‘Daimyo in the Sengoku Period, 1467-1590’, In: Elite Military Formations in War and Peace, A. Hamish Ion and Keith Neilson, Connecticut, Greenwood Publishing Group, 1996, pp. 43-72. Vande Walle, W.: ‘Een Geschiedenis van Japan; Van samurai tot soft power’, Leuven, Uitgeverij Acco, 2007. Varley, Paul: ‘Oda Nobunaga, Guns, and Early Modern Warfare in Japan’, In: Writing Histories in Japan, Texts and Their Transformations from Ancient Times through the Meiji Era, James C. Baxter and Joshua A. Fogel, International Research Center for Japanese Studies, pp. 105-125. Yamamura, Kozo: „From Coins to Rice: Hypotheses on the Kandaka and Kokudaka Systems‟, In: Journal of Japanese Studies, Vol. 14, No. 2, 1988, pp. 341-367.