Poëzie
Beeldende taal In de fijnzinnige roman ‘De postbode’ (Il postino), verzint de Italiaanse auteur Antonio Skarmeta een ontmoeting tussen een eenvoudige postbode en de Chileense dichter Pablo Neruda. Op een zeker ogenblik vraagt de postbode: ‘Metaforen, wat zijn dat voor dingen?’ Waarop Pablo Neruda antwoordt: ‘Dat is niet eenvoudig uit te leggen. Je zou kunnen zeggen, dat het een manier is waarop je iets kan beschrijven door het te vergelijken met iets anders.’ Wanneer de postbode dan naar een voorbeeld vraagt, antwoordt hij met een vraag: ‘Als jij zegt dat de hemel huilt, wat wil je dan eigenlijk zeggen?’ ‘Nou makkelijk zeg! Dat het regent natuurlijk.’ ‘Wel, dat is nou een metafoor.’ De metafoor werkt aanstekelijk op de postbode, die ook dichter zou willen worden. Want dan zou hij zijn emoties in metaforen kunnen uiten. Neruda stelt hem voor: ‘Je gaat nu over het strand terug naar de baai en terwijl je naar het komen en gaan van de zee kijkt, kun je metaforen verzinnen.’ ‘Kun je een voorbeeld geven?’ ‘Luister naar dit gedicht: “Hier op het Eiland, de zee, zoveel zee. Telkens overstroomt hij zichzelf. Hij zegt ja, en nee, en nee. Hij zegt ja, in blauw, in schuim, in galop. Hij zegt nee, en nee. Hij kan niet rustig zijn. Ik heet zee, herhaalt hij, terwijl hij op een steen slaat zonder die te kunnen overtuigen. Dan met zeven groene tongen, van zeven groene tijgers, van zeven groene honden, van zeven groene zeeën, spoelt hij over haar heen, kust haar, maakt haar nat en slaat zich op de borst zijn naam herhalend”’. Als Mario daarna uitlegt dat hij zich raar voelde toen Neruda het gedicht opzei, de woorden van hier naar daar gingen zoals de zee, zet de dichter: ‘Dat is het ritme.’ ‘En ik voelde me raar, omdat ik zeeziek werd door al dat deinen… Ik voelde me als een boot die slingerde op uw woorden.’ … ‘Weet je wat je net gedaan hebt, Mario?’ ‘Nee, wat?’ ‘Je hebt een metafoor bedacht.’ (1996, Bert Bakker, pp.16-19) Dichters kunnen het goed zeggen. Ze kunnen spelen met taal en wel op twee manieren:
1 / 14
Poëzie
- door een gedachte mooi te verwoorden - door met beelden op te roepen wat ze voelen In de bundel ‘Kwetsbare Roos’ heb ik een geknipt voorbeeld daarvoor. Een gedicht dat in het ABN en misschien meer nog in het Bilzers mooi verwoordt en met beelden oproept wat ik toen voelde. Mallemolen Kêrressêl Jij en ik Dich en ich wij zitten vae zitte op de mallemolen zaoleg zij aan zij. op de kêrressêl. Ons paardje draaft Os piëdsje lép in de wei èn de wee door het hoge gras. op ên aof iëver ‘et graos. Wij vlijen ons Vae ligge tegen elkaars lijf tiëgeneen aon en werpen kushandjes ên gojje poenhêndsjes in het rond… rondelim… De bel klinkt. De bêl geet. Ik mis de kwast. Ich rattiër de flosj.
2 / 14
Poëzie
De rit is tekort. De rit ès tekot. Dichters werken liefst met metaforen. Het vreemde woord ‘metafoor’ komt van het Griekse werkwoord ‘metaphorein’ en betekent ‘overdragen’. Vandaar dat we zeggen dat dichters de taal overdrachtelijk gebruiken. Ze dragen een woord over naar iets anders. Ze gebruiken beeldspraak . De mallemolen in bovenstaand gedicht is beeldspraak . Wat de dichter gewaarwordt, voelt en beseft, geeft hij niet weer in gewone taal, maar in beeldtaal, in symbolische taal . De taal stelt een zintuiglijke werkelijkheid voor en doet die samenvallen met een andere werkelijkheid. Die zintuiglijke werkelijkheid is hier wat je met z’n tweeën beleeft op de mallemolen, een beeld dat de dichter ophaalt uit zijn kinderjaren en in het nu uitdrukt als een relationele beleving (hij samen met zijn vrouw). Je kunt het verschil proeven tussen de Nederlandse en Bilzerse versie. De tweede staat dichter bij de beleving uit de kinderjaren, is klankrijker en ritmischer. In het Nederlands neemt de dichter al meer afstand. Vele verhalen zijn symbolisch, niet letterlijk op te vatten, zoals dat het geval is voor bijbelse verhalen, Griekse mythen en de sprookjes van Grimm. Dichters putten vaak hun beelden uit die verhalen, mythen of sprookjes. Ik geef twee voorbeelden uit mijn bundel ‘Kwetsbare Roos’: Paradijsverhaal Eer de lente begon In de wijde mantel van Eden Ze kijkt door het raam heeft zij rijpe appels geplukt minzaam
3 / 14
Poëzie
van die ene boom, troost zoekend in heb ik zuiver water geput liefdes naam. uit de dubbele stroom. Orpheus zingt een lied We hebben tot laat in de avond om goden bruiloft gevierd te vertederen; met brood en met wijn. ze horen het niet. Was het Gods wil? Laag winterlicht verbleekt Diep in de nacht gaandeweg klonk haar Grieks gezicht. zijn schaterlach tussen ons De lente blijft uit. in. Kilte overwintert in haar huid. Het eerste gedicht is van bijbelse inspiratie. Het paradijsverhaal symboliseert de menselijke
4 / 14
Poëzie
bewustwording. Ook hier gaat het om een bewustwording. Het tweede gedicht vindt zijn inspiratie in het tragische verhaal van Orfeus en Euridike en symboliseert het verlies van de echtgenote. Gedichten zijn door die symbolische of metaforische taal niet gemakkelijk te verstaan. Die taal is te vergelijken met droomtaal, een taal die we overdag als we wakker zijn, moeilijk kunnen begrijpen. Ze verbindt iets. Een werkelijkheid die vaak de dichter zelf te boven gaat. Toch kunnen we ze leren verstaan. 1.Door ons verstand op nul te zetten en de taal te laten spreken tot ons gemoed. ‘Als de ziele luistert,’ dicht Guido Gezelle, ‘is het al een taal dat spreekt, het leizigste gefluister ook een taal en teken heeft.’ ‘Poëzie trachten te begrijpen’ zegt de dichter Rutger Kopland, ‘is er juist naast kijken, zoals je ’s nachts doet als je een ster wilt zien.’ 2.Door ingewijd te worden in het leven en werk van de dichter. De meeste gedichten zijn immers autobiografisch. Vandaar dat elke dichter ook eigen accenten heeft. Vergelijk Rutger Kopland en Georges Wollants. Beiden hebben het over weggaan. WEGGAAN (R.Kopland) WEGGAAN (G.Wollants) Weggaan is iets anders weggaan is minder dan het huis uitsluipen woorden vuil maken zacht de deur dichttrekken dan nodig om te blijven achter je bestaan en niet terugkeren. Je blijft je voeten gaan iemand op wie wordt gewacht. gewoonweg
5 / 14
Poëzie
Weggaan kan je beschrijven als weggaan is verhullen een soort blijven. Niemand dat je blijft. wacht want je bent er nog. Niemand neemt afscheid want je gaat niet weg. Kopland relativeert de dood, maakt de vergankelijkheid meer draaglijk. Het was altijd zo dat de mensen weggingen of stierven, het valt amper nog op, het lijkt wel of ze gebleven zijn. Het gedicht is geschreven uit een heel andere achtergrond dan dat van Wollants. Die maakt er minder woorden aan vuil, maar bij hem is weggaan iets exsistentiëel: je voeten gaan gewoonweg. Een mens is altijd aan het weggaan en daarmee verhult hij zijn blijven. 3.Door ernaar te kijken hoe wijzelf en alle mensen in het gedicht zijn terug te vinden. De dichter tracht het gedicht op te heffen in een grotere gestalt, een groter geheel. Van concreet naar abstract. Van persoonlijk naar gemeenschappelijk. Van plaatselijk tot universeel. Paul Snoek schreef ooit: ‘Dichters zijn als honden die knoken in de grond verstoppen. Ze begraven dingen die anderen moeten ontgraven.’ Het gedicht ‘ de voet van het kind ’ van Pablo Neruda is een toepassing van de drie. De voet van het kind is nog niet bewust dat het een voet is en wil een vlinder zijn of een appel.
6 / 14
Poëzie
Maar later: stenen en glasscherven, straten, ladders, en paden over de droge aarde vertellen de voet voortdurend dat hij niet kan vliegen, niet een vrucht kan zijn aan een tak. En dan: de voet van het kind werd verlangen, viel in het gevecht, werd gevangene veroordeeld om te leven in een schoen. Levensritme Poëzie, muziek en dans zijn in oorsprong één. Zonder twijfel werd poëzie oorspronkelijk gezongen of begeleid door een instrument. Zowel de epische gedichten zoals de Ilias of de Aeneis, als de lyrische. Vaak zijn lied en poëzie verwisselbaar. Dat herkennen we in vroeger tijden, zoals ‘Het waren twee conincskinderen Sie hadden malcander so lief, Sie conden bi malcander niet komen, Het water was veel te diep… ‘ Dat ritme een belangrijk aspect is van de poëzie, heeft te maken met de leefwereld van de mens: de afwisseling van dag en nacht, de seizoenen, ebbe en vloed. De natuur, onze natuur is ritmisch, is wisselwerking. Het levensritme bepaalt ons bestaan: het ritme van het hart, de bloedsomloop, de ademhaling, de cyclus van de vrouw, van de man… In dat ritme ontdekken we de afwisseling van sterker en zwakker sprekende delen van een
7 / 14
Poëzie
geheel. Zo ontstaan er verschillende ritmen ondersteund door het metrum, de klanken en het rijm. Wij kennen de hexameter (6 versvoeten, bestaande uit spondeeën ( lang - lang) en dactylen (lang – kort – kort) van het klassieke epos. Bijvoorbeeld de aanhef van de ‘Aeneis’ van Vergilius: Arma/ virumque/ cano/ Troiae/ qui primus/ ab oris… (Ik bezing de wapenfeiten en de man die als eerste van de kusten van Troje…) In het Nederlands gaf men de voorkeur aan het alexandrijn (3 x 4 lettergrepen) met zware accenten op de 4 de
,8 ste
en 12 de
lettergreep (daarom ook trimeter genoemd). Karel van de Woestijne (Nu en Straks) houdt zich nog aan dit klassieke alexandrijn: ‘Het huis mijns va ders, waar de da gen trager wa ren Was stil, daar ’t in de schadu wing der tuinen lag En in de stil te van de rust -gewelfde blae ren.’
8 / 14
Poëzie
Guido Gezelle daarentegen komt ervan los. Zijn taal is één en al ritme, klank, rijm en beeld. ‘Een mezennestje is uitgebroken, dat, in den wilgentronk gedoken met vijftien eikes blonk; ze zitten in de boom te spelen, tak-op, tak-af, tak-uit, tak-in, tak-om, met velen, en ‘k lach mij, ‘k lach mij, ‘k lach mij bijkans krom.’ De dichters van het expressionisme (Vlaanderen) zoals Paul Van Ostayen en die van het vitalisme (Nederland) zoals Hendrik Marsman geven de voorkeur aan het vrije, dynamische vers dat sterk geritmeerd is. Ze vervormen de werkelijkheid. Hun taal is strak met suggestieve woorden. Van Ostayen met o.a. Melopee ‘Onder de maan schuift de lange rivier Over de lange rivier schuift moede de maan, Onder de maan op de lange rivier schuift de kano naar zee…’ Marsman met o.a. Paradise Regained ‘De zon en de zee springen bliksemend open: Waaiers van vuur en zij; Langs blauwe bergen van den morgen Scheert de wind als een antilope Voorbij…’
9 / 14
Poëzie
Zij banen de weg voor de experimentelen en vijftigers die een lichamelijke poëzie schrijven en de nadruk leggen op de zintuiglijke ervaring. Zij scheppen beelden, nemen deel aan het gebeuren, zijn anti-intellectualistisch en streven naar een authentiek, eigen ritme. De evolutie gaat voort en voort, maar altijd zal het hart van het levensritme al is het op gevariëerde wijze blijven kloppen. Wisselwerking Er bestaan veel misverstanden over poëzie. Misschien door de uitspraak van Cicero: poëta nascitur, orator fit (een dichter wordt geboren, een redenaar gemaakt). Zijn uitspraak geeft de indruk dat een dichter de gedichten zomaar uit zijn mauw schudt. Dat is maar een halve waarheid. Uiterst zelden zet een dichter onmiddellijk het gedicht op papier. Gewoonlijk is het een klein percentage inspiratie en een groot percentage transpiratie. Dichten is een creatief proces dat begint met zich open te stellen voor ingevingen en waarnemingen en de noodzaak om te schrijven. ‘Onderzoek de reden die u dwingt te schrijven’ schrijft Rainer Maria Rilke in ‘ Brieven aan een jonge dichter ’; ‘ga na of die reden tot in het diepst van uw hart zijn wortels uitstrekt, beken uzelf of het uw dood zou zijn als u niet meer zou mogen schrijven. En vooral dit: vraag uzelf in het stilste uur van uw nacht af: moet ik schrijven?’ Als het antwoord ja is, ik moet , schrijft Rilke verder: ‘stem dan uw leven af op die noodzaak.’ Deze innerlijke noodzaak komt voort uit een diep aanvoelen van onze eigen eenzaamheid te midden van de leefwereld, uit de wisselwerking van onszelf met onze omgeving. Mijn eigen gedichten zijn gegroeid uit het spanningsveld van eenzaamheid en liefde, van leven en dood. Ik wilde uitdrukken wat ik gewaarwerd, merkte, aanvoelde en niet begreep. In die zin staat poëzie niet ver van therapie. Beide spruiten voort uit een niet te dragen gemis. Het eerste wat je ervaart, is dat er iets met je gaande is, iets wat je niet kunt vatten. Het overkomt je. Het overrompelt je. Het drijft je om er iets mee te doen. Het was het begin van vele gedichten en ten slotte van de bundel ‘Kwetsbare Roos’. Ik noteerde invallen, las vroegere gedichten en liep rond zonder te kunnen weergeven wat.
10 / 14
Poëzie
Pas wanneer ik een eerste zin op papier zet, komt er iets anders, precies zoals de cliënt in therapie het eerste woord spreekt dat het probleem raakt. Als ik op dat woord verder ga, kom ik bij de betekenis en de richting. Met de woorden begint het werk. Het zweten. Want de eerste zin kan mij aanstaan, maar waar blijft de tweede? Besef ik die eerste zin voldoende? Waar drijft hij mij naartoe? De inspiratie gaat over in vormgeving en het vormgeven inspireert opnieuw. Ik neem als voorbeeld ‘ Geborgen in het woord ’ uit ‘ Kwetsbare Roos ’ (blz. 21): ‘Geborgen in het woord kom ik haar tegemoet’ is de eerste zin. Die zegt niet wat er aan de hand is. Ik hou het voor mij. Er had kunnen staan ‘Verborgen’. Op één manier was dat beter. Maar ik verkoos toch: ‘geborgen in het woord’, want ik voel mij er goed bij. De vraag is nu: Hoe moet het verder? Hoe kom ik haar tegemoet? Met lieve naampjes, soms geheimzinnige, om haar gunstig te stemmen. Het wordt dan: ‘kom ik haar tegemoet met liefkozende namen uit het boek van Duizend-en-één-nacht.' Dat eerste vers verwacht een antwoord: zo van: jij bent me iemand! ‘Zij lacht en zegt: Jij bent een huis, een boom Om in te wonen…' Van dat vers ben ik tevreden. Daarin zit wat ze tegen me zei, een jaar voor haar dood: als ik jou niet had. Er zit echter op het ogenblik zelf een zekere ironie in. Ik heb een tijdlang gebroed op die strofen en uiteindelijk schreef ik een derde strofe: ‘en ik maar dromen hoe ik voor haar kan zijn
11 / 14
Poëzie
zonder plicht, zonder pijn vooral nu zij naast mij ligt met een streepje maanlicht dwars over haar gezicht.’ Toen ik het gedicht las en herlas, zag ik dat sommige overbodige woorden of verzen moesten geschrapt worden. Zo ‘uit het boek van Duizend…’: het boek van is overbodig, ‘uit Duizend-en-één-nacht’ sterker. In de laatste strofe zijn de verzen ‘hoe ik voor haar kan zijn/ zonder plicht, zonder pijn’ te uitdrukkelijk, die moeten weg. Ook het woordje ‘vooral’ brengt niets bij. De dag, nadat mijn vrouw gestorven was, vond ik haar agenda (1996). Op de eerste bladzijde had ze zeven rozen getekend. Ik heb toen zeven fuchsia rozen gekocht en die als een kroon op haar witte kist gelegd. Die zeven rozen raakten mij en bleven in mijn gedachten aanwezig. Ik schreef ’s anderendaags – gewoonlijk vind ik de verwoording ’s nachts – het gedicht ‘ Agenda 1996 ’. Dood, wat stel je daartegenover? Er had nog zoveel kunnen zijn! ‘En ik maar dromen’ komt hier terug. Ik heb de neiging altijd het mooie, het rooskleurige te zien, te geloven dat er een uitkomst is tegen alle beter weten in. ‘En ik maar dromen.’ Nu volgt de reactie: ‘dat kan toch niet, jij was te jong en dan juist voor de lente en voor je vijftigste verjaardag!’ Ik laat een tussenruimte en schrijf dan: ‘Eer de lente begon stond zij in de dood. Als een bliksemschicht, de tel van een woord,
12 / 14
Poëzie
ervaar ik haar bestaan ROOS l’espace d’un matin – en toch zag ik nog licht op haar lieve gezicht.’ Het maken van dit gedicht wierp een nieuw licht op het vorige. Ik schreef het nu zo: Geborgen in het woord Geborgen in het woord kom ik haar tegemoet met liefkozende namen uit Duizend-en-één-nacht. Zij lacht en zegt: Jij bent een huis, een boom om in te wonen… En ik maar dromen nu zij naast mij ligt met een schijntje maanlicht dwars over haar gezicht.’ Jan Hoet hoorde ik bij de opening van een tentoonstelling zeggen: je kunt de waarde en
13 / 14
Poëzie
betekenis van een schilder niet kennen aan de hand van één schilderij, hoe goed die ook moge zijn. Inderdaad, het gaat om de evolutie van zijn werk en van zijn wisselwerking met de wereld. Je kunt het zo toepassen op de dichter. Georges Lambrechts
14 / 14