Opdat vervuld zou worden… Zingen: Te Deum, vers 1 en 3 Wij loven U, o God, wij prijzen Uwe Naam, U, eeuwig Vader, U verheft al ’t schepsel saam. Zingt serafs, eng’len, zingt, heft aan gij machten, tronen, onafgebroken rijz’ uw lied op hoge tonen. Gij, driemaal heilig zijt G’ o God der legerscharen, Dat aard’ en hemel steeds uw grootheid openbaren. U, Vader, U zij lof, op een verhoogde toon. Lof en aanbidding zij Uw eengeboren Zoon. Lof Uwe Geest Die ons ten Trooster is gegeven, ten Leidsman op de weg naar ’t eeuwig zalig leven. U Looft Uw kerk alom, waar Gij die ook vergaarde, U loov’ wat loven kan in hemel en op aarde. Lezen: Genesis 1:1, 27, 31a en 2:1 en 15 In den beginne schiep God de hemel en de aarde. En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld Gods schiep Hij hem: man en vrouw schiep Hij hem. En God zag al wat Hij gemaakt had en zie, het was zeer goed. Alzo zijn volbracht de hemel en de aarde en al hun heir. Zo nam de HEERE God de mens en zette hem in de hof van Eden om die te bouwen en die te bewaren. Zingen: Psalm 8:5 en 6 Gij deed hem wel een weinig tijds beneden het eng’lenheir een rang en plaats bekleden, maar hebt hem ook Uw rijke gunst betoond en hem met eer en heerlijkheid gekroond. Gij geeft hem wijd en zijd in alle landen de heerschappij der werken Uwer handen. Ja, zet én aard’ én zee voor ’s mensen zoon, door Uw gezag ter voetbank van zijn troon. Lezen: Genesis 3: 1-6 De slang nu was listiger dan al het gedierte des velds, hetwelk de HEERE God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: Is het ook
dat God gezegd heeft: Gijlieden zult niet eten van alle bomen dezes hofs? En de vrouw zeide tot de slang: Van de vrucht der bomen dezes hofs zullen wij eten; maar van de vrucht des booms, die in het midden des hofs is, heeft God gezegd: Gij zult van die niet eten noch die aanroeren, opdat gij niet sterft. Toen zeide de slang tot de vrouw: gijlieden zult den dood niet sterven; maar God weet, dat ten dage als gij daarvan eet, zo zullen uw ogen geopend worden, en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad. En de vrouw zag, dat die boom goed was tot spijze en dat hij een lust was voor de ogen, ja, een boom die begeerlijk was om verstandig te maken; en zij nam van zijn vrucht en at; en zij gaf ook haar man met haar, en hij at. Zingen: Psalm 6:1 O HEER’, Gij zijt weldadig, straf mij niet ongenadig in Uwen toornegloed. Ai, matig Uw kastijden, sla mij met medelijden, gelijk een vader doet. Lezen: D. L. H. 1 art. 1 Aangezien alle mensen in Adam gezondigd hebben en des vloeks en eeuwige dood zijn schuldig geworden, zo zou God niemand ongelijk hebben gedaan, indien Hij het ganse menselijke geslacht in de zonde en vervloeking had willen laten en om de zonde verdoemen volgens deze uitspraken van de apostel: De hele wereld is voor God verdoemelijk. Zij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. En: De bezoldiging der zonde is de dood. Zingen: Psalm 130:1 Uit diepten van ellenden roep ik, met mond en hart, tot U, Die heil kunt zenden; O Heer’, aanschouw mijn smart. Wil naar mijn smeekstem horen; merk op mijn jammerklacht; Verleen mij gunstig oren, daar ‘k in mijn druk versmacht.
Lezen: D. L. H. 1 art. 2 Maar hierin is de liefde Gods geopenbaard, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Zingen: Psalm 130:2 Zo Gij in ’t recht wilt treden, o HEER’, en gadeslaan onz’ ongerechtigheden; Ach, wie zal dan bestaan? Maar neen, daar is vergeving altijd bij U geweest; Dies wordt Gij HEER’, met beving, recht kinderlijk gevreesd. Lezen: Jesaja 9:1 Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; degenen die wonen in het land van de schaduw des doods, over dezelve zal een licht schijnen. Zingen: Lofzang van Simeon:2 Een licht, zo groot, zo schoon, gedaald van ’s hemels troon, straalt volk bij volk in d’ ogen; Terwijl ’t het blind gezicht van ’t heidendom verlicht, en Isrel zal verhogen. Lezen: Lukas 18:31-34 En Hij nam de twaalven bij Zich, en zeide tot hen: Ziet, wij gaan op naar Jeruzalem, en het zal alles volbracht worden aan den Zoon des mensen, wat geschreven is door de profeten. Want hij zal de heidenen overgeleverd worden, en Hij zal bespot worden, en bespogen worden. En Hem gegeseld hebbende, zullen zij Hem doden; en ten derden dage zal Hij wederopstaan. En zij verstonden geen van deze dingen; en dit woord was voor hen verborgen, en zij verstonden niet, hetgeen gezegd werd. Zingen: (melodie Psalm 22) Hij werd verdrukt en kwam voor het gerecht. Ter dood veroordeeld, aan het hout gehecht, heeft Hij Zijn leven voor ons afgelegd.
Wie wist zijn wonen? Hij werd verbrijzeld wegens onze zonden. De vrede wacht: Hij heeft de straf gedragen, wij zijn genezen door de felle slagen, Hem toegebracht. Lezen: Lukas 22: 1, 2, 39, 40 en 41 En het feest der ongehevelde broden, genaamd pascha, was nabij. En de overpriesters en de Schriftgeleerden zochten, hoe zij Hem ombrengen zouden; want zij vreesden het volk. En uitgaande, vertrok Hij, gelijk Hij gewoon was, naar den Olijfberg; en Hem volgden ook Zijn discipelen. En als Hij aan die plaats gekomen was, zeide Hij tot hen: Bidt, dat gij niet in verzoeking komt. En Hij scheidde Zich van hen af, omtrent een steenworp; en knielde neder en bad, Zingen: ‘t Is middernacht, en in de hof buigt, tot de dood bedroefd, in ’t stof de Levensvorst; in Zijn gebeên doorworstelt Hij Zijn strijd alleen. Lezen: Lukas 22:42 Zeggende: Vader, of Gij wildet dezen drinkbeker van Mij wegnemen, doch niet Mijn wil, maar de Uwe geschiede. Zingen: ‘t Is middernacht, maar Jezus waakt, en ’t zielelijden dat Hij smaakt, bant uit Zijn hart de bede niet: Mijn Vader, dat Uw wil geschied’ Lezen: Lukas 22:43 En van Hem werd gezien een engel uit de hemel, die Hem versterkte. Zingen: ‘t Is middernacht, en ’t Vaderhart sterkt en verstaat de Man van smart, Die ’t enig lijden, dat Hij torst, ten eind doorstrijdt als Levensvorst.
Lezen: Lukas 22:44 en 45 En in zwaren strijd zijnde, bad Hij te ernstiger. En Zijn zweet werd gelijk grote droppelen bloeds, die op de aarde afliepen. En als Hij van het gebed opgestaan was, kwam Hij tot Zijn discipelen, en vond hen slapende van droefheid. Zingen: ‘t Is middernacht, maar hoe Hij lijdt, Zijn jong’ren slapen bij die strijd; En derven, afgemat in rouw, de aanblik op des Meesters trouw. Lezen: Lukas 22:46 En Hij zeide tot hen: Wat slaapt Gij? Staat op en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt. Lezen: Lukas 23:33 en 34a En toen zij kwamen op de plaats genaamd Hoofdschedelplaats, kruisigden zij Hem aldaar, en de kwaaddoeners, de een ter rechter- en de ander ter linkerzijde. En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun; want zij weten niet want zij doen. Zingen: Gebed des Heeren : 6 Vergeef ons onze schulden, Heer’; Wij schonden al te snood Uw eer; De boosheid kleeft ons altijd aan; Wie onzer zou voor U bestaan. Had Jezus niet voor ons geleên? Wij schelden kwijt, die ons misdeên. Lezen: Johannes 19:23 en 24 De krijgsknechten dan, als zij Jezus gekruist hadden, namen Zijn klederen, (en maakten vier delen, voor elke krijgsknecht een deel) en den rok. De rok nu was zonder naad, van boven af geheel geweven. Zij dan zeiden tot elkander: Laat ons dien niet scheuren, maar laat ons daarover loten, wiens die zijn zal; opdat de Schrift vervuld worde, die zegt: Zij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld, en over Mijn kleding hebben zij het lot geworpen. Dit hebben dan de krijgsknechten gedaan.
Zingen: Psalm 22:9 Mijn beend’ren kan ik tellen, één voor één; Hun boos gezicht beschouwt dit weltevreên, z’ ontzien zich niet, om met Mijn tegenheên hun geest te strelen, en onder zich Mijn kleed’ren te verdelen; Verhard in ’t kwaad, kan hun geen spel verdrieten: Zij werpen ’t lot, wat ieder zal genieten van Mijn gewaad. Lezen: Johannes 19:25 – 27 En bij het kruis van Jezus stonden Zijn moeder en Zijner moeders zuster, Maria, de vrouw van Klopas, en Maria Magdalena. Jezus nu, ziende Zijn moeder, en de discipel die Hij liefhad, daarbij staande, zeide tot Zijn moeder: Vrouw, zie uw zoon. Daarna zeide Hij tot den discipel: Zie uw moeder. En van die ure aan nam haar de discipel in zijn huis. Gedicht: Als de Heiland aan het kruishout tussen aarde en hemel hing, zag Hij nog Zijn lieve moeder en Zijn liefste volgeling; "Vrouwe," sprak Hij, "zie uw zone !" daar Hij 't oog op dezen sloeg; Toen tot dezen: "Zie uw Moeder !" 't Was voor haar en hem genoeg. Lezen: Lukas 23:39-43 En een der kwaaddoeners, die gehangen waren, lasterde Hem, zeggende: Indien Gij de Christus zijt, verlos Uzelven en ons. Maar de andere, antwoordende, bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt? En wij toch rechtvaardiglijk; want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan. En hij zeide tot Jezus: Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn. En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, zeg ik u: Heden, zult gij met Mij in het Paradijs zijn.
Zingen: Psalm 22:4 Al wie Mij ziet, bespot Mij boos te moê; Men schudt het hoofd, men steekt de lip Mij toe. Daar Ik ’t gebed tot God vertrouwend doe, moet Ik nog horen: “Dat God, op wien Hij steunt, Hem gunstig’ oren verleen’, Hem redd’, dat Die nu hulp doe komen en Hem, in Wien Hij heeft zijn lust genomen, in ruimte zet.”
Gedicht: “Het is volbracht”, riep Jezus aan het kruis. En zie, een moordenaar kwam eeuwig thuis. Het is volbracht. Nooit was zo’n heerlijk woord voor een verloren zondaar nog gehoord.
Lezen: Matthéüs 27:45 en 46 En van de zesde ure aan werd er duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe. En omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem zeggende: ELI, ELI, LAMA SABCHTHANI! Dat is: Mijn God! Mijn God! Waarom hebt Gij Mij verlaten!
Het is volbracht, klonk daar op Golgotha. Nu is er voor een zondaar nog genâ. Voor wie gelooft in Zijn gerechtigheid, is straks een plaats bij Hem in heerlijkheid.
Zingen: (melodie psalm 140) Geen sterveling zal ooit doorgronden de doodsnood die Gij hebt geproefd, de helse angst die U doorwondde, Uw ziel, tot stervens toe bedroefd.
Lezen: Lukas 23:46 En Jezus roepende met een grote stem, zeide: Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest. En als Hij dat gezegd had, gaf Hij den Geest.
Lezen: Johannes 19:28 en 29 Hierna Jezus, wetende, dat nu alles volbracht was, opdat de Schrift zou vervuld worden, zeide: Mij dorst. Daar stond dan een vat vol ediks, en zij vulden een spons met edik, en omlegden ze met hysop, en brachten ze aan Zijn mond.
Lezen: Formulier Heilig Avondmaal Opdat wij vastelijk zouden geloven dat wij tot dit genadeverbond behoren, nam de Heere Jezus in Zijn laatste Avondmaal het brood, en als Hij gedankt had, brak Hij het en gaf het Zijn discipelen en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, hetwelk voor u gegeven wordt, doet dat tot Mijn gedachtenis. Degelijks, na het Avondmaal, nam Hij den drinkbeker, en gedankt hebbende gaf hun dien, zeggende: Drinkt allen daaruit; deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed, hetwelk voor u en voor velen vergoten wordt, tot vergeving der zonden; doet dat, zo dikwijls als gij dien zult drinken, tot Mijn gedachtenis; dat is: zo dikwijls als gij van dit brood eet, en van deze beker drinkt, zult gij daardoor, als door een gewisse gedachtenis en pand, vermaand en verzekerd worden van deze Mijn hartelijke liefde en trouw jegens u, dat Ik voor u (daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven) Mijn lichaam aan het
Gedicht: Ik roep tot U, Gij antwoordt niet; Geen vriend staat Mij terzijde. Een bitt’re drank is wat men biedt, als Ik Mijn dorst moet lijden. Als was versmelt in Mij mijn hart; Zij juichen luidkeels om mijn smart, de noden die Mij kwellen. Waarom verlaat G’uw Knecht nu, Heer? Zie, hoe ik word door pijn verteerd: Ik kan mijn beend’ren tellen. Lezen: Johannes 19:30a Toen Jezus dan de edik genomen had, zeide Hij: Het is volbracht!
O, welk een schat ligt in het woord Volbracht. Het klonk aan ’t eind van Jezus’ lijdensnacht. Hij had de wet van God volmaakt vervuld, in grote liefd’ en eindeloos geduld.
En nimmer kan en mag hier nog iets bij. Het is volbracht. O, wonder, ook voor mij.
hout des kruises in den dood geve, en Mijn bloed vergiete, en uw hongerige en dorstige zielen met dit Mijn gekruisigde lichaam en vergoten bloed tot het eeuwige leven spijze en lave. Zingen: Dank, mijn Heiland, voor Uw lijden, voor uw bitt’re bange nood, voor Uw heilig, biddend strijden, voor Uw trouw tot in de dood, voor de wonden, U geslagen, voor het kruis door U gedragen; Duizend-, duizendmaal, o Heer’, zij U daarvoor dank en eer! Lezen: Johannes 19:31-37 De Joden dan, opdat de lichamen niet aan het kruis zouden blijven op den sabbat, dewijl het de voorbereiding was (want die dag des sabbats was groot), baden Pilatus dat hun benen zouden gebroken en zij weggenomen worden. De krijgsknechten dan kwamen, en braken wel de benen des eersten en des anderen die met Hem gekruist was; maar komende tot Jezus, als zij zagen dat Hij nu gestorven was, zo braken zij Zijn benen niet; maar een der krijgsknechten doorstak Zijn zijde met een speer, en terstond kwam er bloed en water uit. En die het gezien heeft, die heeft het getuigd, en zijn getuigenis is waarachtig, en hij weet dat hij zegt hetgeen dat waar is, opdat ook gij geloven moogt. Want deze dingen zijn geschied, opdat de Schrift vervuld worde: Geen been van Hem zal verbroken worden. En wederom zegt een andere Schrift: Zij zullen zien in Welken zij gestoken hebben. Lezen: D.L.H. 2 art. 3 Deze dood van den Zone Gods is de enige en volmaakte offerande en genoegdoening voor de zonden; van oneindige kracht en waardigheid, overvloediglijk genoegzaam tot verzoening van de zonden der ganse wereld. Lezen: Lukas 23:55 en 56 En ook de vrouwen die met Hem gekomen waren uit Galiléa, volgden na en aanschouwden het graf, en hoe Zijn lichaam
gelegd werd. En wedergekeerd zijnde, bereidden zij specerijen en zalven; en op den sabbat rustten zij naar het gebod. Gedicht: Wanneer de schandelijke dood van Christus mij voor ogen staat, besef ik enigszins hoe groot mijn schuld is, hoe mijn vlees Hem haat. Ik wil slechts roemen in het hout waaraan de Zaligmaker hing. Wat moet ik aan met goed en goud? Vergeving stilt mijn hunkering. Zie Hem, gepijnigd en ontkleed; Zie hoe uit handen, hoofd en zij Zijn liefde stroomt, Zijn bitter leed. Zie, hoe de Heiland sterft voor mij. Wilt U mijn aards bezit als blijk van dankbaarheid? Dat is maar schijn. Een liefde met zo’n bereik vraagt om mijn hart, mijn ziel, mijn zijn.
Zingen: Psalm 16:5 Daarom heeft zich mijn kwijnend hart verblijd; Mijn tong, mijn eer, zingt Godgewijde tonen; Ook zal mijn vlees, thans afgesloofd, ten spijt des vijands, in den grafkuil zeker wonen. Gij zult mijn ziel niet in de hel vergeten; Uw heil’ge zal van geen verderving weten. Lezen: Lukas 24:1 – 6a En op den eersten dag der week, zeer vroeg in den morgenstond, gingen zij naar het graf, dragende de specerijen die zij bereid hadden, en sommigen met haar. En zij vonden den steen afgewenteld van het graf. En ingegaan zijnde, vonden zij het lichaam van den Heere Jezus niet. En het geschiedde als zij daarover twijfelmoedig waren, zie, twee mannen stonden bij haar in blinkende klederen. En als zij zeer bevreesd werden en het aangezicht naar de aarde neigden, zeiden zij tot haar: Wat zoekt gij
den Levende bij de doden? Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan. Zingen: In het vroege morgenlicht komt Gods boodschap tot de zijnen. Eng’lenmond brengt het bericht dat de droefheid doet verdwijnen. Wat beloofd werd, is voldaan! Onze Heer’ is opgestaan!
Zo hoog Zijn troon moog’ boven d’aarde wezen, zo groot is ook voor allen die Hem vrezen, de gunst waarmee Hij hen wil gadeslaan. Zo ver het west verwijderd is van ’t oosten, zo ver heeft Hij, om onze ziel te troosten, van ons de schuld en zonde weggedaan.
Gedicht: Zij wou de Heer’ nog eenmaal zien, nog eenmaal Hem haar liefde geven. Nu niets meer waarde had in ’t leven zou dit haar troosten nog, misschien.
Lezen: Lukas 24:50-52 En Hij leidde hen buiten tot aan Bethaniё, en Zijn handen opheffende, zegende Hij hen. En het geschiedde als Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde, en werd opgenomen in den hemel. En zij aanbaden Hem, en keerden weder naar Jeruzalem met grote blijdschap.
Maar toen zij, struikelend en moe, de stille hof kwam ingelopen zag zij ontsteld: het graf was open. O God, waar bracht men Hem naar toe? Waarom droeg men Hem hier vandaan? Mag zij niet eens Zijn plaats meer weten? Moet Hij, van God en mens vergeten tot de verderving overgaan? En in haar radeloos verdriet ziet zij de Heer’ niet tot zich komen; Hem, die daar gaat tussen de bomen herkent zij als haar Heiland niet. Zoals Hij eens haar heeft geleid uit banden van een zondig leven, en duivelen heeft uitgedreven, zo wordt zij nu van angst bevrijd. Want als Hij zacht “Maria” zegt mag zij zich op Gods gunst beroemen. Als Christus onze naam wil noemen heeft Hij ons in Gods hand gelegd. Zingen: Psalm 103:2 en 6 Looft Hem, Die u, al wat gij hebt misdreven, hoeveel het zij, genadig wil vergeven, uw krankheên kent en liefderijk geneest; Die van ’t verderf uw leven wil verschonen, met goedheid en barmhartigheên u kronen; Die in den nood uw Redder is geweest.
Zingen: Nog eens zal Hij verschijnen als Rechter van ’t heelal, Die ’t hoofd van al de zijnen voor eeuwig kronen zal. Nog is die dag verborgen; Wacht hem gelovig af, terwijl de grote morgen reeds schemert boven ‘t graf! Gedicht: Kom, Heere, we zien uit tot U verschijnt; ja kom! Ons wachten duurt al jaren lang, al eeuwen, en waarom? Kom, want Uw kinderen kennen een stil verdriet. De Geest roept samen met de Bruid, en U verhoort hen niet? Kom, grote Zoon van God, verdedig nu Uw eer. Hanteer Uw stok, sla met Uw staf de tegenstanders neer. Kom, en maak vloek en dood met één woord ongedaan. Maak alles nieuw; laat metterdaad het paradijs ontstaan.
Kom, opdat ieders hart aan U zij toegewijd. Beloofde Koning, Vredevorst, heers in gerechtigheid. Lezen: Openbaring 5:11-13 En ik zag, en ik hoorde een stem veler engelen rondom den troon en de dieren en de ouderlingen, en hun getal was tienduizend maal tienduizenden en duizendmaal duizenden; zeggende met een grote stem: Het Lam Dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht, en rijkdom, en wijsheid, en sterkte, en eer, en heerlijkheid en dankzegging. En alle schepsel dat in de hemel is, en op de aarde, en onder de aarde, en die in de zee zijn, en alles wat in dezelve is, hoorde ik zeggen: Hem Die op de troon zit, en het Lam zij de dankzegging en de eer en de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Zingen: Te Deum vers 4 en 5 U, Christus, onze Heer’, bekleed met Majesteit, U, ’s Vaders een’ge Zoon, zij lof in eeuwigheid. Het mensdom lag in schuld en vloek voor God verloren. Gij werd de mens tot heil uit ene maagd geboren. Gij hebt aan ’t kruis voor ons de dood zijn macht ontnomen, zo baande G’ons de weg, om weer tot God te komen. Gij zit in heerlijkheid aan ’s Vaders rechterhand, totdat G’ als Rechter eens de laatste vierschaar spant. Laat ons in gene nood uw bijstand ooit ontberen. Gij kocht ons met uw bloed; blijf, Heiland, ons regeren, blijf ons, uw erfenis, door Uwe macht bewaren, wil met uw heil’gen ons voor Uwe troon vergaren.
Paasdeclamatorium 2014 Hersteld Hervormde Vrouwenbond Gedichten: M.A. Groeneweg-de Reuver E. IJskes-Kooger Arie J. Maasland Liederen: Uit aller mond