1011
den. Deze heer had namelijk al eens eerder uitspraak in dit geschil gedaan (in 1377 en
mogelijk ook 1386, zie boven). Hij zou zich nu buigen over alles wat de arbiters open gelaten hadden en alleen, of samen met drie raadslieden van de hertogin en drie raadslieden van de graaf, die zij erheen zouden zenden, een beslissing nemen. Zo'n definitieve uitspraak blijft echter nog even uit. Eveneens op 14 november 1394 geeft Hugeman van Strijen, heer van Zevenbergen, vanuit Bergen in Henegouwen, de tegenpartij een wapenstilstand tot 2 februari daaropvolgend, met invrijheidstelling van de gevangenen (136). Op 10 december 1394 wordt door het kapittel van Breda een vidimus afgegeven van de leenuitgifte uit 1349 van het goed Wagenberg (137); dit stuk zal aan Bredase zijde als bewijsstuk gediend hebben. Op 28 februari 1395 werd de wapenstilstand verlengd tot 21 maart ( 138)
.
Van die 21e maart 1395 dateren twee oorkonden van de heer van Zevenbergen waarin hij verklaart dat het bestand wordt verlengd tot 17 maart 1396; dat op 1 mei 1395 hun arbiters elkaar in Lier zullen ontmoeten; dat de wederzijdse gevangenen op St.Jansdag in de zomer (24 juni) vrijgelaten zullen worden; en dat na 1 mei niet meer op de Steenbergse Moer gedolven mag worden gedurende het bestand (139). Tenslotte doen op 14 september 1396 vier arbiters een uitspraak die blijkbaar wel rust rond de Steenbergse Moer bracht (140). Het was uiteraard een compromis. De arbiters waren Willem van Dalem, heer van Dongen, Hendrik Bloc, Gillis Wilmaer en Jan Peters, dus vier
~
1012
van de zes in 1394 benoemde scheidsrechters. De akte maakt melding van doodslagen, kwetsuren, brandstichting, doorsteken van dijken, roof etc. De door Breda gevangen genomen personen werden getaxeerd op 1000 Hollandse guldens, de gevangenen van de andere zijde op 4500 Hollandse guldens. De uitspraak werd op 21 september 1396 bevestigd door de hertogin van Brabant en de graaf van Holland (141). De arbitrale uitspraak van 1394 kon na 7 jaar opgezegd worden, maar hier horen we verder niets van.
t
Op 9 juni 1412 wordt wederom een verdrag gesloten tussen Brabant en Holland (142), en wel in Breda. Deze overeenkomstheeft o.a. betrekking op tolbetaling door poorters van 's-Hertogenbosch en Steenbergen in Holland en Zeeland. Voorts wordt overeengekomen dat in het geschil tussen de graaf van Holland en de heer van Nassau over de grens tussen Holland en het land van Breda, de graaf binnen 6 weken nadat hij daartoe door de heer van Breda verzocht zal worden, twee raadslieden zal sturen naar "die paelstadt" waar het geschil om is; de hertog van Brabant zal er ook twee raden heen zenden, en daar zullen bijkomen de steden Breda en Geertruidenberg, en wat die vier partijen eendrachtig overeen zullen komen, zal aan beide zijden nageleefd worden. Over dit geschil is verder niets bekend.
·
In 1447 tenslotte zijn er problemen tussen Geertruidenberg en Jan van Nassau (heer van Breda) als ambachtsheer van Standhazen, en wel over de 'Vierendelen' (thans gemeente Made en Drimmelen, ten noorden van Stuivezand). .
Geertruidenberg
beweerdedat hier een ge-
1013
deelte van Standhazen binnen de stadsvrijheid lag. Het komt tot een proces voor het Hof van Holland (143). De grens tussen Holland en Brabant wordt hierbij echter niet meer ter discussie gesteld en lag waar hij sindsdien is gebleven: op de ten behoeve van dit proces gemaakte kaarten loopt de grens van "Steelo" naar "Silverberch" en dan naar Stuivezand ( 144)
.
Evenwel, nog in een Geertruidenbergse keur (over de visserij) uit het eind der 15e eeuw, komt de passage voor: "Item dat Oosterhoutse broeck houdt die stede aen haer selven" (145). De stad was dus haar aanspraken op de Oosterhoutse polder nog niet vergeten. Op 17e en 18e eeuwse gedrukte kaarten is vaak een grens ingetekend die vanaf de brug bij Oosteind richting Huis ten Strijen loopt en dan op een of andere wijze door de Westpolder richting Stuivezand. Misschien dat een kaarttekenaar de aktes uit 1388 heeft bestudeerd! De Brabants/Bredase zienswijze had toen echter reeds lang in grote lijnen gezegenvierd, zowel onder Dongen als Oosterhout. Terecht of niet terecht.
1014
5.
.
Lenen, cijnzen en tienden op Den Hout
Het kohier van de verpondingen (soort grondbelasting) uit 1682-1690 van 'het Bosch' op Den Hout (146) draagt als opschrift: "...ten Hout in t' Bosch ofte Aecxhoeven, synde den westencant van.den houtschen heuvel, den Espelaer, Verckenbosch ende draeyboom daerinne begrepen". Hiermee hebben we een eerste aanwijzing over de ligging van de Haecxhoeve. Het toponiem 'het Bosch' is nog bekend: inderdaad ten westen van de Houtse Heuvel, tot de Dordrechtse Weg (zie bijgevoegde schetskaart). Enige voorzichtigheid is echter geboden, omdat toponiemen zich in de loop der tijd wat kunnen verplaatsen, b.v. indien het verband tussen de betekenis van de naam en de plaats zelf verloren is gegaan. In dit kohier wordt bij enige posten nog eens expliciet vermeld dat ze in "Haecxhoeven" liggen, o.a. bij percelen aan de Houtse Heuvel (die oost ligt), op de Rondenberg (oost: de Wildsteeg) en in de Vijfhuis (147).
~
Uit dit kohier blijkt tevens dat een groot aantal percelen in dit gebied leen was van de heer van Breda, o.a. minstens 5 boerderijen aan de westkant van de Heuvel, percelen op de Hespelaar (Haasdijk west), aan de draaiboom, in het Verkensbos, in de Vijfhuis en op de Rondenberg. Enige van deze lenen heetten ook in Haecxhoeven gelegen te zijn (148). In het denombrement van de heerlijkheid Breda uit 1474 worden per plaats de leengoederen opgesomd (149).
1015
De onder Oosterhout vermelde percelen liggen hoofdzakelijk op Steeloe (14 posten, totaal ca.32 bunder, met 1 huis; en nog 1 hoeve land genaamd Vastraerts Schaerts hoeve). Voorts op Den Hout (6 posten, ca.16 bunder), een half bunder op Ter Aalst, 6 bunder heide bij Ulendonk, en nog enige erfcijnzen. De Haecxhoeve wordt niet genoemd. Uit 1571 dateert het volgende overzicht van lenen in het land van Breda (150). Hierin worden onder Oosterhout lenen genoemd op Steelhoven (35 percelen, ca.53 bunder, waarbij 3 huizen en 1 huisje), Ter Aalst (ruim 3 bunder), Tolluijsen (een half bunder), Middelwijk ("de cleyn hoeve" met 1 bunder), "in Haexhoeven ten Hout" (21 percelen, totaal ruim 11 bunder, met 3 huizen en 1 inmiddels verdwenen huis), Den Hout zonder vermelding Haexhoeve (42 percelen, ca.25 bunder, met 3 huizen en 2 huisjes); en voorts een aantal erfcijnzen. Van diverse lenen zijn in deze bron ook beschrijvingen met belendingen opgenomen, maar voor lenen in Haecxhoeve levert dit geen directe aanknopingspunten voor de ligging op. Hierbij moeten we bedenken dat lenen waarbij alleen 'Den Hout' als omschrijving wordt opgegeven, toch onder de Haecxhoeve zouden kunnen behoren. We mogen concluderen dat het overgrote deel der Bredase lenen onder Oosterhout zich op Den Hout en Steelhoven bevond. Opvallend is dat in 1571 veel meer lenen genoemd worden dan in 1474. Dit denombrement zou dus zeer onvolledig zijn. Een andere mogelijkheid is dat in 1474 de lenen onder de Haecxhoeve 'expres' niet opgenomen zijn.
·
1016
I
\.
r.
Geldolf Haec was in 1277 in elk geval leenman van de heer van Breda. De Geldolf Haeck van den Houte uit 1335 was leenman van de heer van Oosterhout (151). Zouden zij de Baecxhoeve in leen hebben gehouden ? De vele lenen op Den Hout en Steelhoven zouden dan (gedeeltelijk) op de volgende wijze ontstaan kunnen zijn: de hoeve is geleidelijk opgedeeld door erfenis of verkoop, hoewel Bredase lenen eigenlijk niet gesplitst kunnen worden (152); of: de hoeve is op zeker moment teruggeval-
len aan de heer van Breda (b.v. bij over-
lijden zonder wettige erfgenamen, of door vrijwillige of gedwongen afstand) en opnieuw uitgegeven, maar dan in veel afzonderlijke lenen; of: de Haeck'en hebben zelf gedeelten van tot de hoeve behorende grond in achterleen uitgegeven en deze achterlenen zijn bij een terugvallen van de Haecxhoeve aan de heer, rechtstreekse lenen van Breda geworden. Nader onderonderzoek kan waarschijnlijk meer duidelijkheid over het ontstaan van deze lenen geven. Interessant is b.v. de vraag of de lenen een aaneengesloten gebied vormden. De cijnsboeken kunnen eveneens informatie opleveren over de Haecxhoeve en omgeving. Deze registers konden echter nog niet uitvoerig bestudeerd worden. In het oudste cijnsboek van de heerlijkheid
Oosterhout, dat vermoedelijkuit 1435
dateert
(153) komt "Gheldolff Haeck vanden Houte" met acht cijnsposten voor. De eerste betreft: "XII 1/2 d. op 11 buender moers ende wat overmaten gelegen in die hoeven neven Baexdijck". Voorts o.a. 3 morgen op Stelo, 3 bunder ten
1017
Houte oostwaarts van de "Langhen stege", en een half bunder in "die Boedonc" (de Boedingen). De 'hoeven neven Haexdijck' zou de Haecxhoeve kunnen zijn, maar ook de aan de andere zijde van de Haasdijk gelegen zgn. "tien hoeven" (zie hoofdstuk 7). In elk geval betreft deze post geen oude landbouwgrond. Overigens, als de eigenlijke Haecxhoeve leen was, kon die tegelijkertijd geen cijnsgoed zijn van de heer. Maar in elk geval was deze Haec gegoed naast de Haexdijk. In dit cijnsboek worden voorts onderrneer landerijen vermeld op de Espelaer, op Weeldenberch, in die Coeweyde, en op Silverbergh. Het oudste cijnsboek van de Commanderij ter Brake der Johannieters (154) dateert uit 1422. Deze cijnzen moesten betaald worden op RSente UlbrechsdachR (22 oktober) (155). Onder "Vrechel" komen o.a. cijnzen voor in den Wijnsteert (=Weststad), op de Weeldenberch, in die Houtsche steghe, in die XVI buender, in die Combrake, en enige te Steeloe. Voorts wordt vermeld: "Peter Bouden 1111 d. opt rogvelt beneden Haexsdike in Poertmans goet", en "een pletken moers ende wildert", voorheen van Lemmen Melijs, "gheleghen tuschen die Langhe steghe ende Haexdijc" (156). Deze 'lange steeg' zou de Rondebergse straat of de Dordrechtseweg kunnen zijn. "Haec van den Houte" is met twee posten vertegenwoordigd: "11 d. op een heyndinghe die Poertmans kynder was", en "1111 d. van der nyewer heyndinghen after sijn huys" (157). Hij had dus 'n goed van de kinderen Poortmans verworven (beneden de Haasdijk ?), en achter zijn huis een stukje grond ontgonnen waarvoor cijns betaald moest worden.
..
1018
Overigens bestond er van Steelhoven een afzonderlijk cijnsboek (mogelijk afkomstig van het goed van Strijen). Deze cijns verscheen op St. Bavo (1 oktober) (158). In het cijnsboek van 1524 van Steelhoven worden o.a. percelen genoemd op de Rondenberch, Silverenberch, die Brielkens, Espelaer en Combraecke (159).
.
Zoals overal moest ook op Den Hout tiend betaald worden van de landbouwprodukten. In het algemeen was de Commanderij ter Brake de tiendheffer in Oosterhout. Op een verzamelkaart van de tienden der gemeente Oosterhout uit 1867 is de toenmalige verdeling in 'klampen' te zien (160). In de Weststad en Achterstraat lagen 3 klampen -Zoetermans tienden-. De noordgrens hiervan liep langs de Proostensteeg (zie het schetskaart je). In de Brieltjenspolder lag een klamp "Geestelijke tiend van Steelhoven". Opvallend is dat de zuidgrens van deze klamp ongeveer samenvalt met de overgang weiland akkerland. De Zoetermanstienden besloegen vooral bouwland. Het weiland ten noorden hiervan en ten oosten van de Steelhovenseweg behoorde bij 3 klampen novalia tiend welke samenvielen met het hele poldergebied ten noorden van Oosterhout. Tegen de Steelhovenseweg lag echter nog een klamp "tiend van Steelhoven", verdeeld over twee stukken hoger gelegen bouwgrond. De rest van Den Hout was verdeeld in 16 klampen, waarvan 8 "in het lage" en 8 "in het
hoge"
.
De klampen ván het lage droegen de volgende namen: het Rond van Den Hout, Krauwersgors (op Vrachelen), de Hondstraat, Herweg, Hoeven Achtendeel, Voorstraat, Krijtenberg, en de
1019
Houtsche Akkers (ten westen van het Ruiterspoor). Hierom heen bevonden zich de klampen van het hoge: de Eerste Hoek, de Tweede Hoek, de Mortel, het Bosch, de Banken, de Puttekampen, de Klein Bossche tiend (ten westen van de Stuivezandsestraat, gedeeltelijk onder de gemeente Terheijden) en het Rond van Stuivezand. Uit 1422 hebben we een opsomming van de tienden der Commanderij tot onze beschikking (161). De tienden in het hoge en lage worden hier als 'twee tienden, geheten over dike' aangeduid, elk verdeeld in 8 achtendelen. De heer van Oosterhout had recht op het vierde part van deze korentienden: het ene jaar kwam de helft van de tienden in het hoge hem toe, en het andere jaar de helft van de tienden in het lage. Alle overige tienden van Oosterhout behoorden aan de Commanderij ter Brake. Genoemd worden o.a. "Zoetmans" tiende en de tiende van "Cleyn Stelo". Met dit laatste zullen de stukjes ten oosten van de Steelhovenseweg bedoeld zijn. Voorts wordt vermeld dat de tiende van "Hoghe Steloe" gewoonlijk bestemd was voor de "persoen" (pastoor) van Oosterhout. Dit zal de klamp zijn die later de geestelijke tiend genoemd wordt. In 1409 neemt de heer van Oosterhout enige tiendklampen van de Commanderij in pacht, o.a. "Soetmans tyendeken" (162). Mogelijk is deze tiend genoemd naar een eerdere pachter. De bezittingen van de Commanderij ter Brake van de Johannieters, waaronder de cijnzen en tienden, zijn in 1616 overgedragen aan de heer van Breda (163). In de domeinrekening van 1797 worden bij de ontvangsten uit de tienden ge-
.
,.
1020
noemd: Den Hout, hoog en laag; een te Steelhoven; 3 Soetermans; en "de tienden van 511-
verenberg op Hoog Steelhoven ... die de pastor van Oosterhout plagt te genieten" (164).
.
Hoe de Commanderij aan de Oosterhoutse tienden is gekomen, blijft een onuitgemaakte zaak. In de eerder genoemde lijst van goederen van Willem van Duivenvoorde uit 1353 worden bij het 'goed van Strijen' vermeld: "die thiende te Vrachel" en "die smaeltiende te Vrachel, te Steenloe, ..." (165). Smaltienden zijn tienden van,lammeren, bijen, ganzen, varkens etc. Van de Commanderij had de heer in pacht "die rogthiende tot Steeloe; item tot Steeloe int Broec van den steenwege tot Hulshoutshoeve toe; die tiende van den Bredonc (mogelijk foutieve lezing voor Boedonc); die cleyn rogtiende te Vrachel; die tiende van den Hout-
schenBroeke..."
1021
6.
Een bijzondere rente
Raso 11 van Gaveren, heer van Liedekerke en van Breda, huwde in het jaar 1300 voor de tweede maal, en wel met Hadewych van Strijen. Zij was een dochter van Willem van Strijen, de bouwheer van het Huis te Strijen onder Oosterhout. Haar oudere zus Aleid was gehuwd met Nicolaas van Putten, die in 1300 de kasteelheer was. Raso schonk Hadewych bij oorkonde van 23 juni 1300 als weduwegoed voor haar en hun beider nakomelingen, een aantal inkomsten uit Oosterhout en Roosendaal, en de rechtsmacht tot drie pond in beide dorpen (166). Deze goederen zouden ze in leen houden van de nakomelingen uit Raso~s eerste huwelijk, de heren van Breda. Tot de hierbij afgescheiden Oosterhoutse inkomsten behoorde, behalve een gedeelte van de cijnzen en de jaarbede, ook "in den selven dorpe 1111 sisterrogx ... sjaers", d.w.z. een erfcijns van 4 sester of 16 veertel rog; hierbij staat 1 veertel voor een zak van ongeveer 86 liter. Bij Raso~s overlijden in 1306 zijn deze goederen inderdaad in bezit van Hadewych gekomen.
.'
~
.
Uit de meerdere malen genoemde goederenlijst
van Willem van Duivenvoordevan 1353
blijkt
dat hij van de ~vrouwe van Roosendaal~ (een nakomelinge van Hadewych) haar inkomsten onder Oosterhout in pacht had (167). De rente wordt als volgt omschreven: "item van Aert Haecx hoeve 1111 sester rogh". Deze Aart is waarschijnlijk dezelfde persoon
als de Art Haec die in 1352
Petersman (zie hoofdstuk 3).
optreedt als Sint
,
1022
r,
Vóór 1300 moet de heer van Breda dus reeds in bezit zijn geweest van deze jaarlijkse roggepacht uit de hoeve onder Oosterhout die in 1353 aan Aart Haec behoorde. De pacht kan ook gevestigd zijn ten behoeve van Gerard van Liedekerke, een jongere broer van Raso II, die ca. 1292 de heerlijkheid Oosterhout in bezit had, vermoedelijk als leen van zijn broer ( 168)
.
.
In 1363 gaf Maria van Liedekerke, vrouwe van Roosendaal, al haar inkomsten in de heerlijkheid Oosterhout in levenslange erfpacht aan Jan van Polanen, heer van Breda, uitgezonderd "vier sister rogs 's jaars, die ik Diederik Starken ende sijnen nakomelingen gegeven hebbe, te houdene van mij ende van mijnen nakomelingen ten regten leene" (169). Deze Diederik Starken of Sterken was een in het midden van de 14e eeuw vaak optredende leenman van de heren van Breda en Oosterhout; in 1341 komt hij voor als rentmeester van Willem van Duivenvoorde (170). Aan de pachtsom van 100 pond zwarte tournois werd wegens de 'afscheiding' van de roggepacht een bedrag van 10 schellingen en 4 penningen gekort. Volgens Cerutti is in 1484 de lage heerlijkheid met de andere inkomsten uit Oosterhout door Engelbrecht II van Nassau afgekocht van de toenmalige bezitter (171). De rente moet bij deze transaktie een gewoon leen van Breda zijn geworden. In het overzicht der Bredase lenen van 1571 komt de rente dan ook voor (172), en wel als volgt: "de kynderen ende erffgenamen wijlen heere Jans van Brecht des Ridders houden te
1023
leene, behoudelyck vrouwe Elisabeth van Hunnenberch der voors. kynderen ende erffgenamen
vrouwe moeder haer tochte ende byleven
-
vyer
zesteren roggen tsjaers erffleenpachts staende veronderpandt opte hoeve ter Aelst genaempt Geldolff Haecx hoeve gelegen onder Oosterhout". Hieruit blijkt dat we nog op het goede spoor zitten, maar het stelt ons ook voor raadselen. Hoe kan de 'Geldolf Haecx hoeve' op Ter Aalst gelegen zijn? Dit lijkt in strijd met alle andere gegevens. Er zijn diverse mogelijkheden:
de Geldolf Haec van vóór 1300
bezat behalve
de Haecxhoeve op Den Hout nog een hoeve op Ter Aalst; een latere Geldolf Haec heeft een hoeve op Ter Aalst, waarop de rente al drukte, verworven; het in de tekst voorkomende 'Aelst' is een verschrijving/foutieve lezing voor Aeck, Haec. Zo'n fout zou b.v. bij de inschrijving in een leenboek kunnen zijn ingeslopen. Laatstgenoemde mogelijkheid heeft voorlopig mijn voorkeur. In 1571 was de erfpacht dus in bezit van de kinderen van ridder Jan van Brecht en Elisabeth van Hunnenberch. Deze Jan van Brecht behoorde tot een geslacht dat in 's-Hertogenbosch langdurig in het stadsbestuur vertegenwoordigd was. Hijzelf was hoog- en laagschout van Den Bosch (173). In 1558 is hij overleden. Op 25 mei 1571 vindt een boedelscheiding tussen zijn kinderen plaats (174). Hierbij wordt aan Jan van Brecht de Jonge, kanunnik en cantor, o.a. toebedeeld: "Item vier mud erffroggen ten Hout onder Oisterhout opde goeden ende hoeve van Kieboom verschynende Lichtmis
1024
een ende tzeventich stilo brabantie volgende den brieven". De hoeve waar de rente op rustte, was op dat moment dus in bezit van ene Kieboom. Niet Ter Aalst, maar Den Hout wordt als ligging opgegeven en dit zal wel letterlijk uit de akte(n) waarnaar verwezen wordt, zijn overgenomen. Nader onderzoek kan de kwestie van de ligging der hoeve op Ter Aalst vermoedelijk oplossen.
1:1
.'
Vreemd aan de zaak is voorts waarom juist deze vier sester rogge in 1300 aan Hadewych zijn toebedeeld. Ze vertegenwoordigden op het totaal van de afgescheiden Oosterhoutse bezittingen een relatief klein bedrag, gezien de in 1363.opgegeven waarde; waarom werden haar hiervoor in de plaats niet wat meer inkomsten uit de gewone cijnzen toegekend? En waarom werd juist deze roggepacht vóór 1363 wederom afgescheiden ? Had de rente soms meer een emotionele dan geldelijke waarde ? We zouden hierbij kunnen denken aan familierelaties tussen de Haeck'en, de familie van de heren van Strijen of de Van Liedekerke's, heren van Breda. In dit verband is een passage uit de verkla-
ring van Willem de Molenaar uit 1326
over de
ligging van het Huis te Strijen interessant (175). Hij had indertijd aan Nicolaas van Putten gevraagd waarom de heer van Strijen hier een huis had laten bouwen. Deze zou geantwoord hebben dat genoemde heer een groot man was, die echter in het land van Strijen geen plaats had om een kasteel te zetten, "ende ommetrent Oisterhoute zoe warent meeste alle sine vrienden ende moghen (lees: maghen), die dair woinden". Hij had hier dus veel 'magen', bloedverwanten rondlopen.
1025
7.
Het oude landschap ten noorden van Den Hout
Voor toelichting op onderstaande tekst zij verwezen naar bijgevoegde schetskaart; de daarop vermelde nummers zijn in de bijlage besproken.
Voor de topografie van dit gebied staan ons behalve archivalische bronnen een aantal kaarten ter beschikking. Hierbij kunnen genoemd worden de 1ge en 20e eeuwse kadastrale en topografische kaarten en de reeds genoemde tiendkaart van 1867. Voorts werd een hoogtekaart uit 1969 geraadpleegd. Belangrijke gegevens kunnen gehaald worden uit een kaart van de domeingronden onder Oosterhout, welke kaart in 1767 vervaardigd is door landmeter P.Ketelaar (176), en uit een interessante, vermoedelijk 16e eeuwse, kaart van het grensgebied tussen Oosterhout en Made ( 177)
...
.
Laatstgenoemde kaart laat zien waar reeds ontginning heeft plaatsgevonden. Diverse huizen en boerderijen zijn ingetekend; bij sommige staan de namen der eigenaars of bewoners vermeld. Voorts zijn gegevens over de BrabantsHollandse grens vermeld; de kaart is misschien ten dele een reconstructie, met aanduiding van oude grenspunten. De mogelijkheid bestaat dat de kaart ca.1546 vervaardigd is: uit een oude inventaris van de Nassause Domeinarchieven blijkt dat op 12 maart van dat jaar door de rentmeester van Oosterhout informatie werd ingewonnen over de "paelscheydinge van de voors. heerlijckheyt tegen de Maede" (178).
.
1026 Op de kaart staat bij een gedeelte der huidige Zijlbergsestraat de aanduiding "slechtingen bij die van Oosterhout gedaen". 'Slechten' betekent 'glad maken' of 'vereffenen'. De oude grens tussen de gemeenten Oosterhout en Made liep precies langs deze straat, die op de kaart overigens "den Molcken weg" heet.
~.
Voorts is aangegeven "Haeckxdyck", en ten oosten daarvan zijn tot de Rondebergsestraat 10 percelen ingetekend, met de aanduiding "die thien hoeven". Op de huidige topografische kaarten is hier nog een strokenverdeling te zien, maar deze zijn niet van gelijke breedte. Mogelijk was het een moerneringsgebied. Voor echte middeleeuwse 'hoeven', d.w.z. ontginningsoppervlakten van 12 bunder, is het terrein overigens veel te klein. Tegenwoordig is de benaming van dit gebied "de Ronde Bergen", maar vermoedelijk lagen deze bergen eigenlijk meer naar het zuiden, op de Hespelaar. De bodem ligt daar ca.1 meter hoger dan in de tien hoeven, en op de kaart van 1767 is "den Ronde bergh" op de zuidelijke locatie aangegeven. De Rondebergsestraat wordt op laatstgenoemde kaart overigens "de Wildsteegh" genoemd. Naast de tien hoeven komt op de 16e eeuwse kaart "den Silverenberch" voor. De naam Zylbergsestraat is een verbastering van Zilverbergsestraat. Op de hoek van de Steelhovense Dijk ligt de bodem nog duidelijk hoger dan wat meer naar het zuide~, oosten en noorden. Als grenspunt van een moergebied onder Made
wordt de Zilverbergal in 1348
vermeld (179):
van "Silverbergh" recht naar "den noort-oosthouck van der moynke riole van Middelburg" (zie onder).
1027
Op de hoek van de Haasdijk en de Bergweg is op de 16e eeuwse kaart het woord wHaeckxheyningW geschreven, naar het oosten enigszins uitstekend in de tien hoeven. Dit is een belangrijk gegeven, want volgens de Hollandse verklarin-
gen uit 1388 vormde de Haecxheiningde grens tussen Holland en Brabant. De Dordrechtse weg en Zandstraat komen op de kaart overigens niet voor. Wel is aan de noordzijde van de Molckenweg dicht bij het kruispunt met de weg naar Zilverberg een galg ingetekend. Dit zal de justitieplaats van Geertruidenberg zijn geweest. Al in de Bredase
getuigenissenvan 1325 wordt vermeld dat de galg naar Holland was gesleept, met 'dieven' en al (180). Een van de posten in het cijnsboek van Steelhoven van 1524 betreft land "tot Stelo by die galge" (181). In 1580 wordt van 2 bunder hooien weiland te Steelhoven de volgende omschrijving gegeven: "in de Brielkens, den Galchendijck oost, de watersloot zuid, de weg naar Zilverenberch noord, Cornelis Claes Roelofs west" (182). Verdergaand zien we op de grenskaart de Vierendelen genoteerd, "het Stuvesant" en "Clippelen Bossche". In plaats van 'Cluppelenbos' komt dit gebied in de bronnen ook regelmatig voor als 'Cluppelenberg'. Op de 16e eeuwse kaart is hier bij twee huizen de aanduiding "Lys Ha(e)cken woeninghe" vermeld. Toeval? Tenslotte zien we lijnrecht vanuit het zuiden tot de westgrens der Vierendelen "die Rioel" ingetekend. Zoals we boven al opmerkten werd dit ook wel het 'Monniken riool van Middel-
~
1028
burg' genoemd (183). Het was een kanaal voor de afvoer van turf uit het moergebied dat de abdij van Middelburg hier in 1324 van de heer van Breda gekocht had. Dit gebied, groot 51 hoeven, besloeg vrijwel de hele tegenwoordige Binnenpolder van Terheijden, ook de Zeggepolder genaamd. In die tijd heette het meestal 'Moerbergen'. Het riool vormde de oostgrens; nu ligt hier de Witte Weg op de grens tussen Oosterhout en Terheijden. De abdij gaf het gebied in 1411 terug aan de heer van Breda, tegen een jaarlijkse cijns. In het gehucht 'Munnikenhof' bevond zich waarschijnlijk het centrum van het goed (184). Stuivezand en Hoogerheide was uiteraard een gebied met veel woeste gronden. De naam 'de Putten' wijst weer op moernering, wat zeer aannemelijk wordt door de hier gelegen 'Moerstraat
'.
Het 'Bosch' ligt vrij hoog, en herinnert in zijn naam, evenals Den Hout zelf en de Hespelaar, aan de bosrijke omgeving welke hier eens geweest moet zijn. "Dat Espelaer" wordt al in 1396 genoemd (185); de naam duidt op ee~ terrein waar ratelpopulieren stonden. De Linie van Den Hout is rond 1700 aangelegd als verdedigingswerk op een hoger gelegen rug; de linie verbindt twee gebieden die in geval van nood wèl onder water gezet konden worden. De Steelhovenseweg werd vroeger Koeweistraat genoemd, en verderop riqhting Geertruidenberg de Kooldammen. Ten oosten van de Koeweistraat liggen de Koeweiden. De 'Proosten' behoorden eertijds aan de proost van het klooster St.Catharinadal dat voor het in de 17e eeuw naar Oosterhout ver-
1029
plaatst werd, in Breda gevestigd was. Ten noorden van de Proosten bevinden zich 'de Negen Morgen'. Een 'morgen' is een oppervlaktemaat ter grootte van 2/3 bunder. Tussen de Proosten en de negen morgen stroomt de Horstenwaterloop. Dit watertje liep vanuit het westen door het gebied van de Ronde Bergen, onder de Steelhovenseweg door, in de richting van de 'Horsten' (domeingrond), waar het in de Oosterhoutse vaart uitkwam. Volgens de kaart van 1767 lag er ten westen van de Steelhovenseweg een kade langs. Ten noorden van de Horstenkade wordt op deze kaart 'de Mosterdpolder' gesitueerd, bij 'Klein Steelhoven'. De naam van deze polder is mogelijk afgeleid van de mutsaarden waarmee de dijken verstevigd werden. Thans staat dit gebied bekend onder de naam 'Herstelspolder'. De naam van de 'Brieltjenspolder' betekent vermoedelijk 'moerassig weiland'. Historisch erg interessant is het gebied rond de Proosten.
De Koeweiden worden mogelijk al in 1328 vermeld, namelijk in een akte waarbij Heilwich van den Aweghe haar goederen onder Oosterhout aan haar broer Jan, kanunnik van Tongerloo, schenkt (186). Deze familie was afkomstig van Den Hout. Een van de genoemde bezittingen van Heilwich was een bunder wei "in die Coeweide".
De Proosten zijn waarschijnlijkin 1279
aan
Catharinadal gekomen. Arnoud van Leuven, heer van Breda, gaf toen namelijk aan het klooster in cijns uit o.a. 40 bunder woeste grond en weiden, gelegen tussen "SteeIlo" en de plaats genaamd "Honghersbergh", strekkende in de richting van Oosterhout (187). In 1428 nemen
1030
diverse personen in gezamenlijke erfcijns van Catharinadal 34 bunder geheten "die Proest", gelegen "after Steloe" (lees: Steloe) in dat broec, Hulsonts (lees: Hulsouts) hoeve gelegen op die noortzyde langsstreekende ende die zesthien buynderen an die zuytzyde gelegen, streekende op de Coywerden (lees: Coyweiden)" (188). Het gebied 'de zestien bunder' lag dus vermoedelijk ten zuiden van de Proosten. In het uit 1422 daterende cijnsboek der Johannieters komt een post voor "in die XVI buender liggende opt oestzide van tsProests steghe" (189). De oppervlakte van deze strook stemt goed overeen met de naam. Waar lag nu het centrum van de Haecxhoeve en de grens volgens de Hollandse lezing ? Laten we uitgaan van de Haecxheining zoals die op de 16e eeuwse kaart is aangeduid. Volgens de verklaring van Loper van Bridorpe waren in 1292 ten noorden van Geldolf Haec's ca. 100 roeden afgemeten en liep de grens vervolgens westwaarts naar Cluppelenborch. Honderd roeden is ca.570 m, tenminste als we de maat van de roede aanhouden die later in het land van Breda gangbaar was. Gaan we van de Haecxheining deze afstand naar het zuiden dan komen we net onder de bocht in de Haasdijk uit. Misschien dat hier de gebouwen van de Haecxhoeve stonden. De ligging van de Haasdijk kan belnvloed zijn door de hoeve, wat de bocht zou kunnen verklaren. Het is goed mogelijk dat Loper de Putse roede heeft bedoeld; deze was kleiner dan de Bredase, namelijk 4,07 m. Anderzijds kan de Haecxheining oorspronkelijk ook wat meer naar het zuiden gelegen hebben: uit de cijnsboeken
1031
krijgt men de indruk dat de Haeck'en de hoeve in de 14e of begin 15e eeuw naar het noorden uitgebreid hebben door grond te ontginnen. Naar het oosten liep de grens langs de Hollandse weg. In 1325 wordt aan Bredase kant verklaard dat het betwiste gebied o.a. is uitgegeven aan de nonnen van het klooster van Breda, St.Catharinadal dus. Hieruit kunnen we voorzichtig concluderen dat de Hollandse weg lijker lag dan de Proosten; anders was genoemd getuigenis van geen betekenis in de twist. Voorts is een uittreksel uit een akte van 1332 overgeleverd waarbij door de Johannieters aan Willem van Duivenvoorde een aantal tienden voor 9 jaar in pacht worden gegeven (190), en wel: "...van den steenwech, als men uytreyt van sente Gheerdenberge tote Haecswaert, den rechten wech tote Bredawaert tote eynde van den Hollantsen wech tote in den sloet, die loopt tusscen die 50 buynre en der nonnen goed, en so voirt neder tot in die Donga en vandaer nederwaert tot an de voirs. steenwech". Genoemde steenweg is de Steelhovense Dijk; met het nonnengoed is de Nonnenbroek bedoeld; en de 50 bunder omvatten de Paardeweiden en Dommelbergen, die eigendom van de Commanderij zelf waren (191). Duidelijk is dat onder deze verpachting behalve de Nonnenbroek ook de Westpolder en waarschijnlijk de Brieltjespolder begrepen zijn. Vreemd is dat in het uittreksel na 'Hollantsen wech' een open ruimte is gelaten. De maker van het uittreksel, de 17e eeuwse Bredase griffier Adriaan Havermans, was echter nauwkeurig genoeg om geen essentiêle informatie weg te laten. Waarschijnlijk stond in het origineel op de plaats van
~.
1032
.'
de open ruimte 'en de Hollantse wech door' of iets dergelijks. De tiendgrens liep dus vermoedelijk via de Hollandse weg. Uit de kaart van 1867 zijn ons de latere tiendgrenzen bekend. De noordgrens van de Zoetermanstiend wordt ondermeer gevormd door de Proostensteegi de geestelijke tiend van Steelhoven wordt in het zuiden begrensd door de waterlaat van de Haasdijk naar de Koeweistraat. Mijn veronderstelling is dat de tiendgrens van 1332 later ongeveer op dezelfde plaats is blijven liggen, op de overgang van bouwland naar gronden die daarvoor ongeschikt waren. Hiermee zouden we in grove lijnen de ligging van de Hollandse weg en de gepretendeerde grens gevonden hebben. De grens van de Zoetermans tiend loopt verder van de Prooststeeg even via de Boedingse weg naar het zuiden, en daarna wat zigzagsgewijs door de Weststad naar het eindpunt van de Bovenste weg. Daarmee wordt prachtig aangesloten op de zuidgrens van de Nonnenbroek en de ligging van de Striense straat aldaar. De Hollandse weg zou dus ongeveer hetzelfde traject gevolgd kunnen hebben. Volgens de verklaringen van de Hollandse buren van 14 juli 1388 liep'de grens door de Striense weg tot de boerderij van Niese Pelsers, dan naar de Koeberg, en vervolgens langs de Haecxheining naar Clippelenbos. Genoemde boerderij lag mogelijk aan het begin van de Koeweistraat. De Koeberg meen ik te kunnen situeren op Klein Steelhoven, en wel in de aparte tiendklamp aldaar. Dit gebied steekt nog ongeveer 1 meter boven de omgeving uit. Op deze 'berg' zou bij de Bergse jaarmarkten een geleidekruis zijn geplaatst en bij een
1033
grensscheiding een bonte koe zijn gebraden, waaraan de naam ontleend kan zijn. Misschien bestaat er ook verband tussen de namen Koeweiden en Koeberg. Verwarrend is dat op Stuivezand eveneens een Koeberg lag. Deze komt voor in een akte uit 1494 betreffende een grensbeschrijving van de parochies van Oosterhout en Terheijden, en van de tienden aldaar (192). Deze parochie- en tiendgrenzen vielen namelijk niet samen met de grens van de heerlijkheid Oosterhout. Volgens de verklaring van het stadsbestuur van Geertruidenberg uit 1388 eindigdede Hollandse weg op een bergje dat Hongerbergen
heette. Deze zagen we ook in 1279
genoemd als
..
~,
grensaanduiding van het goed van St.Catharinadal: tussen Steelhoven en Hongersberg in de richting van Oosterhout. Mogelijk lag hij net ten westen van de Koeweistraat. Hij zou dan zelfs een van de Ronde bergen kunnen zijn, en de hoeve van Niese Pelsers kan erop gestaan hebben. Indien deze localisatie van het eindpunt van de Hollandse weg juist is, blijkt dat hij aansloot op de Hespelaarse straat. Op Klein Steelhoven of in de buurt moet in de 14e eeuw eveneens een belangrijke hoeve gelegen hebben. In de goederenlijst van Willem van Duiven-
voorde uit 1353 worden genoemd (193): de tienden van "Steeloe int Broec van den steenwege tot Hulshoutshoeve toe", en bij het-goed van Strijen: "in Hulshoutshoeve buten den cadijc op die Donghe". Zoals reeds vermeld wordt in 1428
de Hulshoutshoevegenoemd als noordelij-
ke begrenzing van de Proosten (194).
.. I
1034
Bij het getuigenis der lieden van Geertruidenberg van 21 juli 1388 vertelt "oude Anse die Hont", die vroeger op Steelhoven gewoond had, dat "die oude Hulshout van Steenloe" in Geertruidenberg voor de vierschaar was verschenen om "wederwerc" te verkrijgen van de zuidkant van de hoeve waarop hij woonde (195). Dit betekent dat zijn zuiderbuur niet mee wilde werken bij het opmaken van een heining of zo. De Bergse schepenen hadden zich bevoegd geacht en vonnis gewezen. Mogelijk strekte de Hulshoutshoeve zich uit van de Steelhovense weg tot bij de Donge. Een intrigerend geval tenslotte betreft de zogenaamde Neysendijk. In het denombrement van 1474 komt onder de lenen in Oosterhout voor: "Roeland van Drongelen Robbrechtssone houdt eenen wech geheyten Neysen dyc metten tolle of ongelde" (196). Deze weg met tol was dus leen van Breda. Het register van de Oosterhoutse lenen van 1571 bevat de volgende post: "Joos Cornelis Godertsz. hout tot eenen vollen leene eenen wech geheeten Neysen dyck metten tolle ende andere rechten daertoe behoirende tot Steeloo metter weyde daeraen gelegen daer den voetpat is doorgaende (197). In een schepenakte van Oosterhout uit 1465 is sprake van 14 lopen beemd, de Coewey, gelegen "tussche tProost en Robbrechts leen van Drongelen gheheyten Meysendyck" (198). In een toltarief van Geertruidenberg daterend van vóór 1386 staat bij vele posten als onderdeel van het te betalen bedrag "van Jan Neysen te wechghelde" of "van Jan Neysen van weghe" en ook "van Jan Neysen weghen, die leghet int lant van Breda" (199). Dit moet wel verband
1035
houden met de tol op Den Hout. De weg lag dus in het land van Breda, werd met de tol in leen gehouden van de heer van Breda, maar de inning zou in Geertruidenberg plaatsgevonden hebben ?! Misschien dat Neysen of een van zijn opvolgers een overeenkomst met Den Berg had gesloten over de inning, of dat er verband is met de grenstwisten. Mogelijk betreft het slechts een tijdelijke verplaatsing. Uit een onderzoek dat in 1661 verricht wordt naar de tol op Den Hout (200) komt naar voren dat volgens oude lieden uit de buurt het tolhuis binnen de draaiboom op de baan naar Geertruidenberg had gestaan, de Houtse Heuvel zuid, de Neysendijk noord; en dat het land van de draaiboom tot de Negenrnorgensteeg aan één eigenaar toebehoorde. De beschrijving uit 1571 spreekt van een weide met voetpad. Op de kaart van 1767 is op korte afstand van de Koeweistraat een voetpad aangegeven; op latere topografische kaarten is hier een kade getekend tot bij de Negenrnorgenweg. De bij de tol behorende wei vinden we mogelijk terug in de strook grond tussen de Koeweistraat en het voetpad. Ik vermoed dat de Neysendijk zijn aanvang nam bij de kruising Heuvel - Achterstraat, en richting Negenrnorgenweg liep, maar onduidelijk is, welke route naar het noorden precies gevolgd werd. Bijzonder interessant is dat de tol zich dus ergens bevond waar de Hollandse weg in de 14e eeuw waarschijnlijk eindigde. Misschien lag hij aanvankelijk op het kruispunt van deze wegen en is hij later wat meer naar het zuiden
1036 "
j'
verplaatst tot bij de Achterstraat. Dit kan gebeurd zijn toen de Hollandse weg buiten gebruik raakte en de route Oosterhout - Vrachelen - Den Hout belangrijker werd.
1037
8. Slot
Er zal nog veel onderzoek nodig zijn om enig zicht te krijgen op de juiste toedracht van de grenstwisten tussen Brabant en Holland in de omgeving van Den Hout. Van veel akten, waarvan alleen gedrukte teksten zijn geraadpleegd, moeten de originele archiefstukken nagezien worden. Veel andere bescheiden konden nog niet geraadpleegd worden. Voorts is het noodzakelijk de toponiemen, die in de grensbeschrijvingen voorkomen, precies te localiseren, waarvoor eveneens diepgaand onderzoek nodig zal zijn. De in bovenstaand verhaal genoemde locaties der grenspunten moeten als zeer voorlopige veronderstellingen beschouwd worden. Andere vragen die nog beantwoord moeten worden betreffen bijvoorbeeld de motieven van de diverse partijen. Is er meineed gepleegd; zijn er stukken verduisterd of vervalst ? Vooral de invloed op het gebeuren van Willem van Duivenvoorde is nog duister. Hij duikt op de achtergrond steeds op, en was zowel aan het Hollandse als Brabantse hof een machtig persoon. Hebben er ooit definitieve 9rensvaststellingen plaatsgevonden ? Of zijn st1lzwijgend tijdelijke oplossingen overgegaan in definitieve? Tot wanneer hebben Willem van Duivenvoorde en zijn opvolgers voor de Oosterhoutse polder aan Geertruidenberg en de abdij van Cortenberg betaald ? .
ol
1038
Indien dit allemaal duidelijker wordt, kunnen we misschien ook meer te weten komen over de toestand in de 13e eeuw, met name over de invloedssferen onder Oosterhout van de heren van Breda, de heren van Strijen en de stad Geertruidenberg.
.
Voorts is het fenomeen Striense straat - Hollandse weg belangrijk. Vermoedelijk was het een belangrijke middeleeuwse verbinding. Mogelijk kwam hij via de Ulendonkse straat (dit is de huidige provinciale weg op Oosteind) uit bij de brug over de Donge aldaar. In het westen eindigde de weg net ten noorden van Den Hout, waar ook de Neysendijk richting Geertruidenberg liep en een tol stond. Was er een aansluiting via Haecx met de dijk van de Grote Waard bij Hooge-Zwaluwe ? Indien het bovenstaande de toets der kritiek kan doorstaan, wordt wel duidelijker waarom het Huis te Strijen aan de Striense straat werd gebouwd en waarom Holland niet alleen het gebied ten noorden van de straat, maar ook de straat zelf graag als zijn grongebied beschouwde. De Hollandse weg lag waarschijnlijk op de grens van bouwland en moerassige grond. Misschien dat het gedeelte in de Weststad in de 14e eeuw buiten gebruik is geraakt door wateroverlast. De 'route over Vrachelen zou hierdoor belangrijker kunnen zijn geworden. De Haecxhoeve lag waarschijnlijk aan de Haasdijk, waarbij de bijbehorende landerijen zich mogelijk naar het zuiden tot de Eindsepad zullen uitgestrekt hebben, en naar het noorden tot het kruispunt met de Bergweg. Misschien
1039
heeft er ook een gedeelte van de Hespelaar onder behoord. De westelijke begrenzing is nog meer onzeker. De hoeve zal al snel uiteen gevallen zijn, vermoedelijk reeds in de loop der 14e eeuw. Door dit proces zouden veel van de leengoederen aldaar kunnen zijn ontstaan. We zagen dat in de 14e en begin 15e eeuw bij geschillen tussen Brabant en Holland vaak Breda en Geertruidenberg als onderhandelingspiaats werden uitgekozen. Dit is niet zo verrassend: het waren beide steden die dicht bij de grens lagen en niet ver van elkaar. Andere steden in het grensgebied hadden zo'n 'tegenhanger' niet aan de overkant. Bovendien bestond er een goede verbinding tussen Dordrecht en Geertruidenberg door de Grote Waard. wèl verrassend is dat diverse malen de Haecxhoeve tot onderhandelingsplaats werd verkozen. Mogelijk hebben hierbij meegespeeld de ligging direct aan de grens en de bekendheid die de plaats door eerdere grenstwisten had gekregen. Maar waarom vergaderde men niet op het Huis te Strijen ? Had Haecx betere mogelijkheden om een (groot) gezelschap te ontvangen? In elk geval hebben de grensbetwistingen ervoor gezorgd dat Den Hout in de periode 13251335 een voorname rol gespeeld heeft in Brabants-Hollandse onderhandelingen. Den Hout was in die jaren belangrijker dan Oosterhout. De positie van Willem van Duivenvoorde, die zich steeds heer van Oosterhout noemde, heeft ertoe geleid dat de naam Oosterhout tegen het midden van de 14e eeuw ook grote bekendheid verwierf (201).
~
1040
Noten
.,
1.J.van der Hammen Nz., Eerste officieele grensscheiding tusschen Holland en Brabant 1388, in Taxandria 8 (1901), p.113-126. 2.G.C.A.Juten, Rondom een verdwenen parochie, in Taxandria 28 (1921)c p.3-18. 3.A.Delahaye, Heerlijkhe1d en heren van Zevenbergen, dl.I, Publ. Nassau-Brabant 1 (1968), in het bijzonder p.18-20 en 25-30. 4.K.A.H.W.Leenders, Nieuw licht op Terheijden's historie, in Jb. de Oranjeboom 27 (1974), p.1-31: en K.A.H.W.Leenders, Land en en water tussen de Bergen, Bijdrage tot de landschapsgeschiedenis van het gebied tussen Geertruidenberg en Zevenbergen, in Holland 14 (1982), p.149-160. 5.P.Avonds en H.M.Brokken, Heusden tussen Brabant en Holland, Analyse van een grensconflict, in Varia Historica Brabantica IV (1975),
p.1-95.
6.Jan Buiks, Grensgeschillen tussen Holland en Brabant in de Oosterhoutse polder anno 1326, in Mededelingenblad van de heemkundekring Oosterhout 3 (1979), p.65-88: enigszins gewijzigd tevens opgenomen in De Dongebode 10 (1984), p.90-114. 7.P.Avonds, De Brabahts-Hollandse grens tijdens de late middeleeuwen, in Holland 14 (1982), p.128-132. 8.P.J.Margry, Sinte Geertruydenberghe, onvolgroeide stad in de middeleeuwen, een nederzettingsgeschiedenis in het grensgebied van Holland en Brabant, scriptie Universiteit van Amsterdam (1983), in het bijzonder p.31-39: zie ook P.J.Margry, De topografifische ontwikkeling van Geertruidenberg in de middeleeuwen, in Jb.de Oranjeboom 37
1041
" (1984), p.111-162, met name noot 1. In zijn scriptie veronderstelt de heer Margry dat de getuigenverklaringen inzake de grens elkaar niet tegenspreken en dat pas in de 15e eeuw een meer noordelijk gelegen grens opduikt. Dit is mijns inziens onjuist. Hij gaat dan b.v. voorbij aan de ligging van de Batenbrug over de Donge en aan de akte van 26 april 1327 waaruit blijkt dat de rechten van Geertruidenberg op de wildert tussen Steenlo en Oosterhout betwist worden. 9.F.v.Mieris, Groot charterboek van de graaven van Holland en Zeeland, 4 delen, (Leiden, 1753-1756). 10.F.F.X.Cerutti, Middeleeuwse rechtsbronnen van stad en heerlijkheid Breda, deel I (Utrecht, 1956) en deel 11 (Bussum, 1972). 11.Verklaring van Loper van Bridorpe d.d. 8 oktober 1326: v.Mieris 11 p.406, Cerutti I nr.130. Er zijn diverse tekstverschillen tussen deze edities. 12.Volgens het getuigenis speelde het zich af ten tijde van Nicolaas van Putten "doe hi een kint was ende tgoed op hem comen was": verderop in de akte wordt de gebeurtenis gedateerd op 1292. Volgens de gangbare opvatting leefde in 1292 Willem, heer van Strijen nog. Deze zou overleden zijn tussen 5 juni 1293 en 25 november 1294 (zie De Nederlandsche Leeuw 44 (1926) k.169-171 en 50 (1932) k.327). Hij werd als heer van Strijen opgevolgd door zijn schoonzoon Nicolaas van Putten. Mogelijk heeft Van Bridorpe zich dus enige jaren vergist. 13.Leenders, Nieuw licht, p.4. 14.Van Mieris I p.158, en A.C.F.Koch, Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299
,.
1042
'\
.
"
('s-Gravenhage, 1970) nr.334. 15.Cerutti I nr.51. 16.Bijvoorbeeld Cerutti I nrs. 207 en 273, en S.W.A.Drossaers, Het archief van den Nassauschen Domeinraad, dl.I, het archief van den raad en rekenkamer te Breda tot 1581, 5 delen (1948), R 859. Zie voorts: Jan en Christ Buiks, Dommelbergen en Strijen, in: Strijen en Dommelbergen, geschiedenis van een polderland, uitgave heemkundekring Oosterhout (1984). 17.Henri Obreen, De heeren van Putten en Strijen, in De Nederlandsche Leeuw jg.50 (1932) k.291-300, 321-328, 366-372, èn jg. 51 (1933) k.8-10, 52-55. 18.Cerutti I nrs.114 en 122 (noot). 19.Cerutti I nr.123. 19a.Van Mieris II p.318 en 322-323. 20.Cerutti I nr.104. 21.Alg.Rijksarchief Den Haag, archief van de Nassause Domeinraad, inv. Drossaers, R 162 (origineel).
22.v.Mieris II p.357-358; Cerutti I nr.124 naar origineel in Nass.Dom. (Drossaers R 172). 23.Van Mieris II p.564, Cerutti I nr.155. 24.Margry, scriptie, p.35. 25.Leenders, Nieuw licht, p.3. 26.M.Schönfeld, Nederlandse waternamen (Brussel, 1985) p.98-99. 27.Leenders, Land p.155; Margry, scriptie, p.36; J.Renes, West-Brabant, een cultuurhistorisch landschapsonderzoek (Bijdr.tot de studie v.h.Brab.Heem dl.26, 1984) p.52 fig.14. 28.0.a. Cerutti I nr.271. 29.Vergelijk K.A.H.W.Leenders, De exploitatie van Moergronden bij Zevenbergen, in Jb. de
1043
" Oranjeboom 32/33 (1979-1980), p.235-242, noot 7. 30.Zie noot 6. 31.Van Mieris II p.402-406, Cerutti I nrs. 129-131.
31a.Van Mieris III p.492. 32.Rijksarchief in Noord-Brabant, arch. rentmeesters pr.Frederik, nrs.1303 (verpachting 1751-1757, perc.nrs.144-146) en 1305 (verpachting 22-7-1766, perc.nrs.246-248). 33.Alg.Rijksarchief Den Haag, arch. Nass.Domeinraad, inv.Hingman nr.4556 fol.16v. 33a.Vergelijk Leenders, de explotatie, p.237. 34.Van Mieris II p.409-410. 35.Van Mieris II p.404-405, Cerutti I nr.131. 36.Hugeman was in 1293 heer van Zevenbergen geworden (Delahaye, p.15); zijn tegenspeler was Raso van Liedekerke 'de vader van Filips', dus Raso II (1290-1306). Van de scheidsrechters worden er verschillende vermeld in 1291 (Cerutti I nr.72), 1292 (idem nr.74), 1297 (idem nr.85), 1298 (Drossaers R 80) en 1300 (Cerutti I nr.89). Deze grensscheiding moet een andere zijn geweest dan die in '1292' bij Haex: zo wordt Wouter uten Houte in 1292 bij de Bredanaars genoemd, in de andere akte bij de vertegenwoordigers van Zevenbergen. 37.Van Mieris II p.428. 38.Van Mieris II p.428-429. 39.Volgens een 17e eeuwse inventaris van de archieven van de Nass.Domeinraad (Rijksarchief in Noord-Brabant, collo Nass.Dom., J 181 c nr.23, lade Oosterhout 1 nr.14) berustte het origineel van de akte van 26 april in dit archief; direct daarna wordt vermeld het origineel van een "aggreatie" van de graaf van Holland van deze pacht
".
,
,'
1044
.
" ...
d.d. 12 mei 1327, "aenden voors. pachtbrieff gehecht". 40.Cerutti I p.37 noot 2. 40a.De Nonnenbroek is vermoedelijk begrepen in een tiendverpachting door de Commanderij aan de heer in 1332 (Cerutti I nr.148). Zie voorts Cerutti I nrs. 207 en 273 en II nr. 325. 41.Van Mieris II p.465-466, in het Frans. 42.P.Avonds, Brabant tijdens de regering van hertog Jan III (1312-1356), de grote politieke krisissen (Brussel, 1984), p.88. 43.Avonds, Brabant p.80-81~ Avonds en Brokken, Heusden p.71. 44.Avonds, Brabant p.99, 109-110. 45.Van Mieris II p.563~ Avonds, Brabant p.139. 46.H.J.Smit, De rekeningen der graven en gravinnen uit het Henegouwsche Huis, dl.II (Werken Hist.Gen. 3e s. nr.54, Utrecht, 1929) p.62. 47.Avond en Brokken, Heusden p.73-74. 48.Van Mieris II p.564~ Cerutti I nr.155 naar orig. in Nass.Dom. (Drossaers R 246). In de tekst bij Cerutti is blijkbaar een stukje weggevallen, de tekst bij Van Mieris is daardoor duidelijker. 49.Avonds en Brokken, Heusden p.73-74~ A.Verkooren, Inventaire des chartes et cartulaires des duchás de Brabant et de Limbourg, IIe p., t.II (Bruxelles,1962), p.41-42. 50.Verkooren, Inventaire IIe p., t.II p.42. 51.Avonds en Brokken, Heusden p.75. Ik ben nog niet in de gelegenheid geweest de tekst van dit verdrag in te zien. Mogelijk staat daarin "merches" en hebben Avonds en Brokken dit vertaald met 'moerasgronden' in Vergelijk de besproplaats van 'grenzen'. ken akte van 6 augustus 1328.
1045
52.Cerutti I nr. 157 naar orig. in Nass. Dom. (Drossaers R 251). 53.Cerutti I nr.159 naar orig. in Nass. Dom. (Drossaers R 254). Voorts Drossaers R 255 en Taxandria 28 (1921) p.ll. 54.Zo was er ook een twist tussen Brabant en Holland over 10 hoeven onder Dongen. In 1331 krijgt Willem van Duivenvoorde dit goed in erfpacht van de graaf, voor zover ze tot Holland zullen blijken te behoren. Totdat een overeenkomst met de hertog erover gesloten was, behoefde Willem geen pacht te betalen (Cerutti I nr.144). 55.Cerutti I nr.51. 56.Taxandria 48 (1941) p.52 e.v. en p.204 e.v. 57.Cerutti I nr.133. 58.A.Erens, De oorkonden der abdij van Tonger100, 4 delen (Tongerloo, 1948-1958), dl.III nr.680. Zie voorts dl.II nr.480 en dl.III nrs.640, 651, 693, 704, 727, 750, 798, 819, 848; en Cerutti I nrs.121, 137 en 181. 59.De andere getuigen zijn: Gilbert Boc, priester, Johannes Wynidan, Henric Reynbout en Willelm Boyken. 60.Drossaers R 265. 61.D.Th.Enklaar, Nieuwe gegevens omtrent Leuvensche Sint-petersmannen in het land van Breda, in Versl.en Meded.Oud-Vaderl.Recht IX (1944) p.283-293, met name p.284-286. 62.A.C.M.Kappelhof, Meisseniers en Sint Petersmannen; hun verhouding tot de heer van Breda, in Jb.de Oranjeboom 30 (1977) p.83115; Prof.R.v.Uytven, De geschiedenis van het stadsgewest Leuven tot omstreeks 1600 (Area Lovaniensis 7, Jb.1978, Leuven,1980), p.217-224.
63.v.Uytven, p.218; Kappelhof p.84-85,95,100101, twijfelt aan de erfelijkheid in man-
c, ,JI
1046
mannelijke lijn. Reymbout en Willem Boyken treden op als schepenen en mannen in Oosterhout in 1324 (Cerutti I nr.121); als St.Petersman-
64.Henric
...
nen onder Willem, heer van Oosterhout in 1328 (idem nr.137). Zie ook noot 59. 65.Kappelhof p.101 (en noot 80). 66.Abdij Tongerloo, Oorkondenboek dl. V (ms. M.Kooyen) p.175 en 195. 67.J.G.M.Sanders, Inventaris van het archief van het Kartuizerklooster het Hollandse Huis bij Geertruidenberg (Rijksarchief in Noord-Brabant, 's-Hertogenbosch, 1984), R 209; Taxandria 49 (1942) p.222-223. 68.Sanders R 270; Taxandria 49 (1942) p.223224. 69.Sanders R 237. 70.Sanders R 293. 71.Sanders R 501 en R 1378. 72.Sanders R 526, 564, 585 en 595. 73.Alg.Rijksarchief, Nass.Domeinraad (vervolg) 1311, afschrift Str.Arch.Oosterhout, posten 333 en 334.
74.Idem post 176. 75.Cerutti I nrs.222 en 228. 76.Rijksarch.in Nrd.-Brabant,arch.rentmrs.dom. pr.Frederik nr. 1255, letter G. 77.J.M.F.IJsseling, Inventaris van het archief van het Begijnhof te Breda (Breda,1966), R 156; in G.C.A.Juten, Cartularium van het Begijnhof te Breda, nr.129, zijn de namen van koper en verkoper net omgewisseld. 78.A.Erens, De oorkonden van het Norbertinessenklooster St. Catharinadal te Breda Oosterhout (Tongerloo,1929) nr.476. 79.C.P.Hoynck van Papendrecht, Analecta Belgica, t.III p.I (Hagae Comitum, 1743) p. 330 e.v.
1047
..
80.Rijksarch.in Nrd.-Brab., arch. rentmrs. pr.Frederik nr.1256, cijns Stelo, letter P. 81.Erens, Catharinadal, nr.51. 82.Juten, Begijnhof, nrs.44 en 52. 83.Erens, Catharinadal, nr.151. 84.Juten, Begijnhof, nr.33. 85.Juten, Begijnhof, nr.30. 86.Sanders R 951. 87.Drossaers R 1734. 88.Drossaers R 636 en 673. 89.Drossaers (zie index); M.H.Benschop, Inventaris van het archief van het Klooster Sint Agnes te Dordrecht (Gem.Arch. Dordrecht, 1984) R 29,31,32,44,46,48; W.C.M.v.Oosterhout, Inventaris van de archieven van het Heilige Geest- en Pesthuis ter Nieuwerkerk te Dordrecht (Gem.Arch. Dordrecht, 1986) passim. 90.Taxandria 16 (1909) p.268. 91.Cerutti 1 p.37 noot 2; Drossaers R 393 (origineel).
92.Drossaers R 398 (origineel); D.Th.Enklaar, Gemeene gronden in Noord-Brabant in de Middeleeuwen (Utrecht,1941) p.365. 93.Drossaers R 443, van Mieris 11 p.758; de akte is onduidelijk geformuleerd, vergelijk Drossaers R 268 en 551, en het proces in 1447-1448 over de Vierendelen: P.J.Margry, Drie proceskaarten (Geertruidenberg versus Standhazen) uit 1448, in Caertthresoor, jg.3 (1984) nr.2 p.27-33. 94.Cerutti I nr.193, naar origineel in Nass. Dom. (Drossaers R 454); vergelijk Cerutti I nr.192. 95.Cerutti I nr.207. 96.Een vidimus is een akte waarbij iemand verklaart een andere akte gezien te hebben en in zijn verklaring de tekst van die akte
, ~
1048
I.
..
,
opneemt. 97.Rijksarch.in Nrd.-Brab., coll.Cuypers van Velthoven nr. 514, uittreksel door Havermans uit Nass.Dom., lade Oosterhout I nr. 21. 98.Van Mieris III p.188-189. 99.Van Mieris III p.295-296 met vertaling op p.296-297; Verkooren IIe p. t.II p.189. 100.Van Mieris III p.298-299 met vertaling op p.299-301; Verkooren IIe p. t.II p.190. 101.Leenders, Nieuw licht, p.4-6, 17-18; Delahaye, Zevenbergen p.25-30 bericht uitvoerig over de geschillen over de moer van 1376-1396. 102.Drossaers R 711 en 721. 103.Cerutti I nr.266; Drossaers R 745,746. 104.Cerutti I nr.271 naar orig. in Nass.Dom. (Drossaers R 760); van Mieris III p.403404. 105.Rijksarch.in Noord-Brab., collo Rijksarchief nr.1 (=afschr.leenkamer Holland E.L.24) f 151. 106.Verkooren IIe p. t.II p.31-32. 107.Drossaers R 773 en 774. 108.Drossaers R 775 en 792; J.C.Kort, Het archief van de Graven van Holland, (Rijksarch.in Z.-Holl.,1981) dl.II, inv. nr.616. 109.Van Mieris III p.492-493; aldaar abusievelijk gedateerd op 17 juli 1388. 110.Van Mieris III p.489-490; Cerutti I nr. 278. 111.Juten, verdwenen parochie p.10-11; Leenders, nieuw licht, p.6 e.v. 112.Van Mieris III p.490-491; Cerutti I nr. 279; Kort, Graven van Holland, inv. nr. 607. 113.Hub.J.J.Oome, Grenzen tussen nat en droog,
1049 "" noord en zuid en vooral mijn en dein rond "onze" Maas, in: In de Hollantsche Tuyn, Historische merkwaardigheden van Geertruidenberg, Raamsdonk, Made en Drimmelen, p. 61-69; J.Renes, West-Brabant, p.43-59, en de aldaar geciteerde literatuur. 114.Margry, proceskaarten p.31-32; Margry, scriptie, kaarten tussen p.31-32 en 37-38. 115.Renes, West-Brabant p.55-57. 116.Volgens de verklaring van de oud-koster van Dubbelmonde uit 1383 reikte de parochie Dubbelmonde tot Zwaluwestaart. Samen met de kaart van 1448 maakt dit de ligging van Zwaluwestaart bij de dijk te HoogeZwaluwe aannemelijk. 117.Cerutti 1 nr.64. 118.Cerutti 1 nr.289. 119.Afgebeeld in M.J.L.de Ruyter, Dongen, wetenswaardigheden van een passage (Dongen, 1972) p.65.
'.
"
120.Alg.Rijksarch.,kaarten Min.v.Oorlog, nr. OSK-O-14.
120a.Rijksarch.Nrd.-Brab., coll.Schaduwarch. nr.B IX-11, p.209-213. 121.Drossaers R 122. 122.Cerutti I nr.144 naar orig. in Nass.Dom. (Drossaers R 223a). 123.Drossaers R 221. 123a.R.Rentenaar, WendeInesse, Bijdrage tot de ontginningsgeschiedenis van de westelijke Langstraat, in Med.Ver.Naamkunde 40(1964) p.73-97, met name p.76,84 en 88. 124.Drossaers R 817. 125.Van Mieris 111 p.492, naar Oudenhoven, Beschrijving van Zuid-Holland, gedateerd op 1388. 126.Van Mieris 111 p.496-497; Cerutti I nr. 280.
~ -,
1050
127.Van Mieris III p.512. 128.Cerutti I nr.124; vgl. Cerutti I nr.271 en Kort, Graven van Holland, inv.nr.618. 129.Van Mieris III p.618-619; Verkooren, IIIe p.,t.I (Bruxelles,1961) nr.6828. 130.Van Mieris III p.618; Verkooren IIIe p., t.I, nr.6829. 131.H.P.H.Jansen, Hoekse en Kabeljauwse twistten, (Fibulareeks nr.17, Bussum, 1966), p.49-53.
..
132.Akte d.d. 24 okt.1394 bij Van Mieris III p.617. 133.H.M.Brokken, Het ontstaan van de Hoekse en Kabeljauwse twisten (Zutphen, 1982). 134.Verkooren IIIe p.,t.I, nr.6830. 135.Van Mieris III p.619; Verkooren IIIe p., t.I, nr.6832. 136.Drossaers R 829. 137.Drossaers R 830. 138.Drossaers R 833. 139.Drossaers R 835 en 836. 140.Cerutti I nr.293 naar orig. in Nass. Dom. (Drossaers R 850); zie ook Leenders, nieuw licht, p.5-6. 141.Drossaers R 851. 142.Van Mieris IV p.204. 143.Margry, Proceskaarten, passim. 144.Margry, scriptie p.33 (en zijn noot 180). 145.C.J.Mollenberg, Onuitgegeven bronnen voor de geschiedenis van Geertruidenberg ('s-Hertogenbosch,1899) p.154. Uit deze editie is niet duidelijk of de keur uit 1487 of 1493 dateert. Vergelijk Margry, scriptie p.33 (en zijn noot 186). 146.Gem.arch.Oosterhout, OA nr.154. 147.Idem f 6, 23v, 24v en 26. 148.Idem f 6, 16v. 149.AIg.Rijksarch.Brussel, Leenhof v.Brabant, Den. nr.2100 bis. Met dank aan de heer
1051
Karel Leenders voor het ter beschikking stellen van afschriften en kopieên hiervan. De Oosterhoutse lenen vindt men op f 45r-46v. 150.Alg.Rijksarch.Brussel, Leenhof v.Brabant, nr.622 (zgn. 64e lias); kopie aanwezig in Rijksarch.Nrd.-Brab., collo Schaduwarch. nr. B IX-11 (oud nr.5), met gedrukte index door M.v.d.Heijden-Bruning en A.C.M.Zom. 151.Cerutti I nr.51; Drossaers R 265. 152.Enklaar, nieuwe gegevens, p.288-289, akte van ca.1400. 153.Rijksarch.Nrd.-Brab., rentmrs.pr.Frederik nr. 1255: "vernuwt... int jair XXXV"; al fabetisch op eerste letter voornaam. 154.Alg.Rijksarch., Nass.Domeinraad (vervolg) nr.1311; afschrift Str.Arch.Oosterhout. 155.Volgens opschriften arch.rentmrs.pr.Frederik nrs.1257, 1258 en 1259: St.Oelbrecht = 22 oktober. 156.Als noot 154, posten 383, 403 en 404. 157.Idem posten 333 en 334. 158.Arch.rentmrs.pr.Frederik nr.1255, cijns Steelo. 159.Idem nr.1256, cijns Steelo. 160.Alg.Rijksarch.Den Haag, kaarten Min.van Financiên, nr.828-1; afgebeeld in K.Zandvliet, inventaris van domeinkaarten afkomstig van het Ministerie van Financiên, 1813-1935 (Den Haag,1979) p.309. 161.Cerutti II nr.371. 162.Cerutti II nr.325. 163.Cerutti I p.LXXIII. 164.Arch.rentmrs.pr.Frederik nr.1337 f 11v. 165.Cerutti I nr.207. 166.Cerutti I nr.89. 167.Cerutti I nr.207. 168.Cerutti I p.LIII.
~
"
1
1052
~
169.Cerutti I nr.241. 170.Drossaers, index. 171.Cerutti I p.LIV. 172.AIs noot 120a, p.771. 173.A.F.O.v.Sasse v.Ysselt, De voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch ('s-Hertogenbosch, 1910) dl.II p.93-96; Taxandria 6 (1899) p.99-101. 174.Stadsarch.Den Bosch, Recht.arch. 's-Hertogenbosch nr.1848 f 45-55. 175.Van Mieris II p.403. 176.AIg.Rijksarch., kaarten Min.v.Oorlog nr. OSK-O-14. 177.Idem, kaarten Hingman nr. 1740. 178.Rijksarch.Nrd.-Brab., coll.Nass.Dom. J 181 c nr.23, lade Oosterhout 1 nr.66. 179.Drossaers R 443; Van Mieris II p.758. 180.Cerutti I nr.124. 181.Arch.rentmrs.pr.Frederik nr.1256, cijns Stelo, op naam van Wouter Nerinckx. 182.J.W.A.Verhulst, Duizend en een bizonderheden uit het oude Oosterhout, dl.2 p.542. 183.Zie ook Margry, proceskaarten p.32. 184.Cerutti I nrs.119 en 264, II nrs.330 en 373; Leenders, nieuw licht p.18-19; Renes, West-Brabant, p.94-95. 185.Sanders R 414. 186.Erens, Tongerloo III nr.680. 187.Erens, Catharinadal nr.5. 188.Erens, Catharinadal nr.292, vermoedelijk slecht afschrift. 189.AIs noot 154, post 359. 190.Cerutti I nr.148. 191.Jan en Christ Buiks, Dommelbergen, p.30-31 en fig.4. 192.G.C.A.Juten, Kerkelijk Oosterhout (Bergen op Zoom, 1910) p.85. 193.Cerutti I nr.207.
1053
194.Erens, Catharinadal nr.292. 195.Cerutti I nr.280. 196.Als noot 149, f 45v. 197.Als noot 120a, p.753. 198.Erens, Catharinadal nr.439. 199.K.N.Korteweg, Het stadrecht van Geertruidenberg, in VMOVR 10 (1946) p.82-83. 200.Str.arch.Oosterhout, ROosterhout 380, f lv-2. 201.Met dank aan de heren Jozef Hoekx en Christ Buiks voor diverse waardevolle tips.
" t
1054
Bijlage.
Toelichtingop het schetskaartje op blz. 1055 en 1056
Het kaartje is gebaseerd op diverse kadastrale en topografische kaarten, en op de verzamelkaart van de tienden der gemeente Oosterhout uit 1867 (Alg.Rijksarch., kaarten Min.v.Fin. nr. 828-1). Voorts is gebruikt (met verwijzing naar de nummers op het kaartje):
.
de kaart van Oosterhout uit 1767 (Alg.Rijksarch., kaarten Min.v.Oorlog, nr. OSK-O-14). 1. "vervallen Capel" 2. "voetpadt": op latere topografische kaarten is hier een kade getekend 3. "den Horstwegh" 4. "Mosterdpolder" (later: Herstelspolder) 5. Op deze plaats enige huizen: "Klein Steelhoven" 6. Hier twee domeinakkers, genaamd "Krakersakker" 7. "waterloop en kade" 8. Op deze plaats is "den Ronde bergh" vermeld; op latere kaarten liggen de Ronde Bergen meer naar het noordwesten 9. De Rondebergsestraat heet hier "de Wildsteegh" 10. "weetering"
.6
11."Zilverbergse straat" 12."Limietscheiding tussen Holland en de Generaliteit" 13."de Voorstraat van Made" 16e eeuwse kaart uit Alg.Rijksarch., kaarten Hingman nr. 1740. 14. "Haeckxdyck"
.;
{\ '(,
=~ ~
til
~J-.t
0-0'"
,~
bef-
~\~ ~ ~ '"
~ ~~
~
~
MDe r si-ra.a~
~~"-
De Haecxhoeve
---...~.#-
~~ QCJOOCJ
en de Hollands-Brabantse huidige
grens op Den Hout
gemeentegrenzen
oude gemeentegrens Oosterhout-Made; tevens t het globale verloop van de Hollands-Brabantse grens volgens de Brabantse lezing ,', mogelijk verloop van de Hollands-Brabantse grens volgens de Hollandse lezing tiendgrenzen
Voor toelichting
zie blz.
(volgens
de kaart
van 1867)
j
:
-
. #
0 0 0 0
ti
Je
I ~ ~ "..
~ ~
proO
sI: (Hl
.
1057
15.0p dit punt en stukje langs de Bergweg: "Haeckxheyningh" 16.Tien percelen ingetekend met naam "die thien hoeven" 17."den Silveren berch" 18.Dit gedeelte van de Zylbergsestraat heet op deze kaart: "den Molcken wech", waarbij geschreven staat: "slechtingen by die van Oosterhout gedaen" 19.0p deze plaats is een galg getekend 20."die Rioel" 21."Clippelenbossche" Voorts: 22.0p een kaart betreffende grenzen in de omgeving van het Karthuizerklooster (afgebeeld in Sanders, Hollandse Huis, afb. 3) heet de Steelhovense weg: "de Leech straet" 23.In de legger van de openbare wegen der gemeente Oosterhout van 1878 heet deze weg "de Puttenstraat" 24.De binnenpolder van Terheijden, ook genaamd de Zeggepolder, was in de 14e eeuw een moergebied van de abdij van Middelburg, en heette toentertijd Moerbergen 25.Richting Zwaluwestaart (bij Helkant ?) 26.Waarschijnlijk richting Batenbrugr gelegen over de Donge 27.Mogelijke ligging van de Koeberg; op de tiendkaart (samen met het stukje even ten noorden hiervan) aparte klamp "tiend van Steelhoven"; misschien lag hier ook ergens de Hulshoutshoeve 28.Mogelijke ligging Hongersberg 29.Ligging Haecxhoeve volgens het kohier der verpondingen van 1682 30.Mogelijke ligging van de hoeve zelf.
~ .
)~ fl
-
:r Ift E. !& =-. · Cl. c: 11 l:r - )=1 . .
a:.:.. ;:~ = i .zc: .ëiI .. . ..~:r . "tB a, .ii'a. .s.s: .. f: i'
-. .*
v-
, ,
r .
f
...
,
,
I
I
~ Wij.
,
makenookvoorUallemogelijkemodellen
TRAPPEN.DEUREN.KOZIJNEN.
/~JI/. ," .DOE HET ZELF'
M.VAN DERAVOIRD Keiweg 127
Vraagvrijblijvendprijsopgave HOUT-,BOARD-ENTRIPLEXHANDEL
Telefoon (01620) 54133
4902 PC Oosterhout
f.