De mens, de taak of de middelen centraal? Elke editie van OfficeMagazine.nl nodigen we enkele belangrijke spelers uit een bepaalde markt uit om te discussiëren over actuele onderwerpen op het gebied van kantoorwerk. Het onderwerp dit keer was ergonomie.
Deelnemers: - Daan Drenth, adviseur ergonomie Rohde & Grahl - Huub Pennock, register ergonoom bij Ergo-balans - Richard Beeksma, dealermanager Score - Gijs van Wijk, directeur Akoestiek Comfort - Mimi de Kieviet-Lodewijks, directeur EMTEK Ergonomics - Bas van der Doelen, register ergonoom bij BMA-Ergonomics en Ergogoals Plaats van handeling was de vergaderzaal van Rohde & Grahl in
STELLING 1. BIJ KANTOORWERK WORDT VA AK ALLEEN GEKEKEN NA AR DE STOEL . DIE IS HET BELANGRIJKSTE ELEMENT VAN DE WERKOMGEVING, DUS DAT IS VOLDOENDE. Mimi de Kieviet-Lodewijks reageert als eerste: “Op de werkplek is de stoel het eerste waar je direct contact mee maakt. En meestal ook min of meer het enige. Dus dat je vanuit de stoel begint, vind ik geen vreemde keuze. Maar als de andere factoren niet kloppen, dan kun je nog zo’n goede stoel hebben, maar dan ga je het toch niet redden.”
20 OFFICEMAGAZINE.NL | NUMMER 2 - 2014
Amersfoort. De discussie werd geleid door Hans Hooft, hoofdredacteur OfficeMagazine.nl, en vond plaats aan de hand van enkele stellingen.
Huub Pennock is het beslist niet met de stelling eens. Volgens hem gebeurt het inderdaad te vaak dat er alleen wordt gekeken naar de stoel, terwijl eerst moet worden gekeken naar de aard van de taken die er worden verricht. Pennock signaleert vier
FORUM OFFICE
“Daar zou de zitinstructie zich op moeten richten. En niet op de werking van de knoppen.” Drenth vult aan: “Het is de combinatie: eerst leg ik het technisch gedeelte van de stoel uit, vervolgens stel ik die stoel samen met die persoon in. Ik probeer ook heel goed uit te leggen waarom dat nu belangrijk is.” Helaas komt het vaak voor dat daar geen tijd voor wordt gegeven. Beeksma is van mening dat het ook door de organisatie gedragen moet worden. De Kieviet-Lodewijks ervaart vaak een soort van weerstandsmoment. “Zodra iemand heeft ervaren dat de perfect ingestelde stoel een groot verschil maakt, willen ze weten hoe het werkt. Dan is de interesse wel gewekt.” Beeksma concludeert dat het om bewustwording draait. “Die bewustwording komt op de eerste plek: dus eerst in kaart brengen, samen met die medewerker: wat moet je nu eigenlijk doen?” Gijs van Wijk vindt die bewustwording ook belangrijk, maar dan breder dan de stoel. “Kijk eens naar de vele muishandelingen, dat kan veel minder met combinatietoetsen. Maar je hoort inderdaad vaak: daar hebben we geen tijd voor. En de drogreden: we hebben de klacht nog niet, dus waar hebben we het over?” Conclusie: werkgevers én werknemers moeten zich bewust worden van hun (eigen) verantwoordelijkheid.
STELLING 2. BIJ A ANBESTEDINGEN ZIJN DE EISEN ZO GEMA AKT DAT ER VOOR ERGONOMIE GEEN A ANDACHT IS. BESLISSERS HEBBEN OOK TE WEINIG INZICHT IN DE TOEGEVOEGDE WA ARDE VAN ERGONOMIE. mogelijke oorzaken van lichamelijke en mentale problemen in een kantooromgeving: de inhoud van de functie, ontwerp, en configuratie van de software, de werkplek en alles wat er omheen zit, zoals de stoel, de tafel, het licht, de lucht, en als laatste het feitelijke gebruik van al die zaken door de werknemer. Men is het er wel over eens dat ergonomie feitelijk al meegenomen moet worden bij de projectinrichting. Bas van der Doelen constateert een afnemende aandacht voor ergonomische eigenschappen van stoelen. “In de praktijk zeggen veel leveranciers nu: die stoelen, dat instelbereik gebruikt men toch niet. Laten we het er maar af halen. Er komt steeds minder aandacht voor een goed product. Met als gevolg dat mensen straks producten krijgen waar ze helemaal niet meer comfortabel op kunnen werken.” Daan Drenth vindt die stoel heel erg belangrijk: “Of die eenvoudig is, goed, gemakkelijk in te stellen is. Daarnaast worden de mogelijkheden van de stoel onvoldoende gebruikt door de individuele werknemer. Vanuit de fabrikant moet daarom alles goed uitgelegd worden, kortom een zitinstructie.” Richard Beeksma gaat verder: “Je moet naar de gehele werkplek kijken. De stoel vind ik wel het belangrijkste uitgangspunt, maar daar omheen moet ook alles kloppen. Mensen weten ook vaak niet hoe ze hun stoel moeten instellen.” De Kieviet-Lodewijks verbaast zich: “Mensen hebben smartphones, tablets, wasmachines en hypermoderne auto’s en weet ik wat, maar hun stoel instellen, dat is dan te moeilijk? Het instellen van hun stoel vraagt dus kennelijk meer van mensen dan alleen maar het omgaan met een product.” Ze maakt ook een onderscheid tussen kunnen bedienen en weten waarom je dat doet.
Beeksma heeft deze stelling ingebracht “omdat aanbestedingen eigenlijk worden ingeschoten op bepaalde eisen, NPR -1813 is een heel bekende. Als je daar niet aan voldoet, doe je niet meer mee. Maar die zijn alleen gebaseerd op maatvoeringen, voor de rest zegt het niets over kwaliteit, comfort, et cetera.” Van der Doelen zit in de revisiecommissie van die NPR. Hij erkent: “Het grote probleem van de NPR-1813 is dat die in de praktijk vooral gebruikt wordt door zowel degenen die de producten verkopen als degenen die dingen aanbesteden. En het gaat dan alleen maar om die maatvoeringstabel in de NPR. Hij wordt eigenlijk gebruikt als wetgeving. Maar de toelichting gaat over het gebruik van kantoorstoelen in de omgeving waar mensen werken. Over überhaupt gezond en veilig werken. Dat is waar de hele NPR-1813 over gaat. We willen terug naar de kern van de NPR. Om gebruikers van die richtlijn te helpen, bewuster te worden van wat je wilt doen in een kantooromgeving. Dus een soort stappenplan, en dan komt daar vanzelf het soort meubel of product bij dat dit het best ondersteunt. Dat moet misschien wel aan bepaalde maatvoeringseisen en comfortcriteria voldoen. De vraag is dan of er voldoende aandacht is voor dit soort aspecten bij aanbestedingen.” Volgens Beeksma ligt daar het probleem. De Kieviet-Lodewijks spreekt bij aanbestedingen veel met arbomensen. “Dan hoor ik vaak: het zijn eigenlijk de architect en de inkoper die met elkaar hebben bepaald wat ze willen. Die wapperen met het blaadje met de NPR, en de architect wil dan ‘rank, slank en industrieel’, en een transparante uitstraling hebben. Maar ik zie meestal niets ranks, slanks en transparants aan het menselijk lichaam. De arbo-coördinator zegt dan dat hij daar
NUMMER 2 - 2014 | OFFICEMAGAZINE.NL
21
FORUM OFFICE
eigenlijk niet zoveel op heeft in te brengen.” Volgens haar moet ergonomie al op de tekentafel worden meegenomen. Pennock pleit ervoor dat bij een inkooptraject vijf personen een inbreng hebben, bij voorkeur met een gelijke weging: inkoper, ergonoom, vormgever, facilitair medewerker en de eindgebruiker zelf. “Maar dat gebeurt helaas maar zelden. Meestal heeft of de inkoper, of de architect de zwaarste stempel.” Van Wijk ziet dat de laatste tijd de inkoper de doorslag geeft bij de besluitvorming. “En dat is jammer, want hoe kun je dan de tevredenheid van de gebruiker meenemen?” Drenth herkent dit: “Het belangrijkste element is: hoe duur is die stoel? Maar het allerbelangrijkste is in feite de gebruiker: die moet die stoel lekker vinden zitten. Laat die stoelen dan maar een tijdlang testen door de gebruikers, en zorg dan dat ze aan het einde van de test een belangrijke inspraakfactor hebben in de uiteindelijk keuze. Natuurlijk is de prijs belangrijk, maar pas op voor penny-wise, pound-foolish.” De Kieviet-Lodewijks ziet echter een kentering: “De wijzigingen in de aanbestedingwet wijzen erop dat er veel meer ingezet gaat worden op kwaliteit en service. En dat prijs als enige richtpunt van tafel begint te gaan. Langzamerhand begint er wel een mentaliteitsverandering op gang te komen. Dat men weer naar specialisten toe gaat. En daarom vind ik dat die specialisten samen zouden moeten werken. Misschien betaal je dan voor je basis een beetje meer, maar je ziekteverzuim en arbo-kosten gaan drastisch omlaag.” Van der Doelen vult aan: “De Total Cost of Ownership wordt vaak onderschat. Inkopers rekenen niet wat het ze kost of opbrengt op de langere termijn. Die inkoper moet binnen zijn budget blijven. Maar de arbo-man moet straks allerlei andere budgetten aanspreken omdat er problemen tijdens gebruik optreden.” Hij benadrukt ook dat ergonomie veel breder is dan de fysieke kant: “Het gaat om fysieke, cognitieve en organisatorische aspecten. Met ergonomie gaat het om een systeembenadering, gericht op de mens in de werkende context, of de gebruiker met het product. Traditioneel is de gedachte dat de focus van ergonomie sterk op welzijn ligt. Veel mensen koppelen het meteen aan klachten, discomfort, dat soort zaken. Dat is belangrijk, maar zeker zo belangrijk is de systeemprestatie. Dat wordt vaak vergeten. Dus bedenk ook bij inrichting: wat willen we met z’n allen bereiken? Hoe gaan we dat zo goed mogelijk faciliteren? Als je dat goed doet, op basis van een goede fi losofie, dan zie je de efficiëntie toenemen, en krijg je welzijn automatisch erbij.”
STELLING 3. INVOERING VAN HET NIEUWE WERKEN (HNW) IS FUNEST VOOR DE INDIVIDUELE ERGONOMIE. Het valt De Kieviet-Lodewijks op dat bedrijven vaak geen visie hebben ontwikkeld voor invoering van HNW. “Dat er flexwerken wordt ingevoerd terwijl ze alleen maar bureaus hebben die niet in hoogte verstelbaar zijn. Ze verwachten dan dat mensen met een voetenbank heen en weer gaan slepen.” Hooft: “In bepaalde gevallen moet dus een uitzondering gemaakt kunnen worden, dat sommige mensen wel een vaste werkplek krijgen.” De Kieviet-Lodewijks: “Ja, want voor mensen met lichamelijke klachten is flexwerken praktisch gezien gewoon niet uitvoerbaar.” Volgens Van der Doelen wisselt dat per organisatie: “Er zijn wel degelijk organisaties die daar rekening mee houden. Maar liever nog meer!”
Pennock ziet dat veel organisaties geen HNW-beleid hebben ontwikkeld. “Die laten het over aan de betreffende medewerker en zijn relatie met de leidinggevende in hoeverre er plaats en tijdsonafhankelijk wordt gewerkt. Hoe mensen dan bijvoorbeeld thuis werken laat de werkgever volledig aan de werknemer over. Maar als je zo’n concept kiest, dan hoor je er rekening mee te houden dat er mensen zijn die daar niet in passen.” Van der Doelen herkent dit: “Heel vaak wordt er ingeschoten op: we gaan flexibel werken, maar uiteindelijk komt het er op neer dat de organisatie vooral ruimte en dus kosten wil besparen. Je moet vooraf een analyse maken: wat is de kern van het doel dat we willen bereiken? En dan bepalen: gaan we sec flexwerken, of gaan we heel dynamisch op een nieuwe manier werken?” Ook Van Wijk herkent dit: “We kunnen lijsten maken waar het hartstikke goed gaat, maar er zijn ook tig voorbeelden waarvan je zegt: hoe bestaat het nog? Ligt dat nu aan het nieuwe of het anders werken, hoe ga je met de mensen om? Als in de huidige situatie aandacht is voor de mensen en bewustwording voor ergonomie en arbo en alles wat daarmee te maken heeft, dan is die aandacht er bij een ander huisvestingsconcept waarschijnlijk ook wel.” De Kieviet-Lodewijks is van mening dat men vaak om de verkeerde redenen HNW invoert. Van Wijk antwoordt: “De reden hoeft niet verkeerd te zijn, men is zich niet bewust van het feit dat je aandacht moet besteden aan bepaalde mensen.” Hij noemt het voorbeeld van een persoon met autisme. Volgens De Kieviet-Lodewijks lopen bedrijven die minder goed nadenken over de gevolgen van dat systeem eerder tegen problemen aan. Beeksma vindt HNW gewoon een hype: “Als je niet meedoet, om wat voor reden dan ook, loop je achter. Het is een hype, maar in de goede zin, het wordt ook vaak goed toegepast.” Pennock vertelt dat hij in 1992 al HuNS, Huisvesting Nieuwe Stijl, invoerde. “Vanuit een fi losofie, en niet zoals nu dat het vrijwel alleen vanuit de economie wordt gedaan. Met kostenbesparing door minder vierkante meters, want die is er volgens mij doorheen gaan zeilen.” Drenth ziet dat veel organisaties HNW terugdraaien omdat het contact onderling tussen de mensen, de samenhang, verdween. “Vooral jonge werknemers verzopen. Want er was geen mentor om vragen aan te kunnen stellen. En de binding met het bedrijf zelf verdween ook. Maar als je helemaal in het begin al rekening houdt met de oorsprong, de ergonomie, dan houd je bij het invoeren van flexwerken rekening met mensen die bijvoorbeeld niet op een standaard stoel kunnen zitten.” Pennock wijst op de thuiswerkplek: “Er is vaak wel een checklist, maar er wordt niet gekeken of iemand thuis vereenzaamt, en hoe het zit met zijn privé-werkbalans.” Van Wijk: “Hiermee ondersteun je weer de bewustwording.” Hooft: “Houdt dat in dat de mens weer centraal komt te staan, in plaats van blind meedoen met een hype?” De Kieviet-Lodewijks: “Misschien wel, dat weer gevraagd wordt wat de mensen zelf nu eigenlijk willen, want wat mij met HNW ook opvalt, is dat mensen eigenlijk moeten flexen, maar toch altijd met z’n allen in die ene kantoortuin in die ene vleugel lekker bij elkaar gaan zitten. Met elk een eigen bureautje.” Van der Doelen ziet ook heel andere werkvormen ontstaan. “Dat geeft weer heel andere uitdagingen aan de plek waar iemand komt werken. Daar ga je nieuwe eisen aan stellen. Mensen moe-
NUMMER 2 - 2014 | OFFICEMAGAZINE.NL
23
ten meer gaan nadenken: wat heb ik nodig om goed te kunnen werken?” Van Wijk: “Weer: die bewustwording en steeds meer de eigen verantwoordelijkheid. Maar er zijn ook organisaties die een budget aanbieden waarvan de medewerker een bureau of stoel kan kopen. Misschien niet allemaal even optimaal, maar ik vind het wel stappen in de goede richting. Maar dan moet je die persoon ook aan kunnen geven waarom ze beter een andere stoel of bureau kunnen aanschaffen.” Daar zit volgens Beeksma de crux: voorlichting. “Laten zien wat de gevolgen zijn als je iets niet doet. In plaats van zeggen: je moet dit en je moet dat.”
STELLING 4. HET TOESTA AN VAN HET GEBRUIK VAN EIGEN DEVICES (BYOD) IS EEN WELKOME VERRUIMING VAN HET WERKGEBIED VAN DE ERGONOOM. Pennock reageert: “Ik kijk vanuit de taak, en er zijn drie taken die je doet met zo’n ding: kijken, bedienen, verwerken van informatie. En daarnaast moeten gebruikers er mentaal mee om kunnen gaan.” Volgens hem zijn die, vaak kleine, devices niet geschikt voor langdurig gebruik en zorgen ze voor een te hoge eis voor wat betreft de lichamelijke en geestelijke inspanning. “Het voordeel is: je kan het overal en altijd gebruiken. Je productiviteit wordt dus veel hoger, maar het ding is er ook altijd. Er zijn heel veel mensen die verslaafd zijn aan informatie en berichten. Het heeft zelfs een naam: FOMO: Fear Of Missing Out. Want als ik hem uit doe, dan mis ik misschien iets. 8% van de gebruikers is obsessief ieder uur aan het controleren of er nog nieuwe berichten zijn. De verslaafdheid daaraan is gigantisch. Mensen moeten leren: nu even niet.”
24 OFFICEMAGAZINE.NL | NUMMER 2 - 2014
Van der Doelen: “Het gaat erover: wat heeft iemand nodig om zijn werk te kunnen doen? Als hij iets koopt dat voor hem lekker werkt en waar hij blij mee is, dan is dat voor hem een belangrijke toevoeging, en dat scheelt werk voor de ergonoom, want als die persoon intuïtief iets gebruikt wat hij zelf prettig vindt, zal hij daar in het algemeen beter mee omgaan. Een stuk bedrijfsfi losofie is daar wel belangrijk in. En organiseer je werk zo dat jij productief bent maar houd ook heel veel aandacht voor de balans tussen werk en privé..” De discussie gaat vervolgens over de generatie-Y, de zogeheten screenagers die alles met mobiele devices doen. Beeksma: “Die kinderen komen straks de arbeidsmarkt op, daar ligt dus een heel grote uitdaging.” Pennock vindt het een zegen, “mits het in goede banen wordt geleid en het bedrijf daar ook een beleid voor heeft dat er bewust en stimulerend mee om wordt gegaan. Dan kan het enorm helpen om je werkdruk naar beneden te krijgen.” Beeksma werpt tegen: “Het gaat erom dat die generatie zoveel signalen krijgt, denk aan al die social media, dat gaat echt gevolgen hebben. Voor de ergonoom ligt er een grote uitdaging voor de toekomst om hen duidelijk te maken wat de gevolgen kunnen zijn.” Van der Doelen: “Dit verhaal neigt weer naar de fysieke kant, maar het is een organisatorisch probleem. Als het al een probleem is, want wat jij beschrijft zou pas een probleem worden als iemand zijn werk niet meer goed doet. Anders heb je daar als werkgever toch geen last van? Het kan zelfs een verruiming geven. Maar wat is balans? Het is een kwestie van gemiddelden, er zijn mensen die daar wel mee om kunnen gaan, en mensen die daar totaal in verdwalen. Het is de rol van de werkgevers of leidinggevenden om daar dan op te schakelen. Door af en toe
FORUM OFFICE
een risico-analyse (bijvoorbeeld een RI&E) te doen en dit soort zaken te bespreken met mensen.”
STELLING 5. DE ECONOMIE TREKT WEER A AN: DE ERGONOOM MAG TERUGKOMEN. Van der Doelen: “Als een bedrijf het goed doet, zat die al hoger in de organisatie, bij het primaire proces. In principe is een ergonoom juist in tijden van crisis belangrijk omdat het dan gaat over efficiëntie en systeemprestatie. Ik zie ze niet zozeer terugkomen, maar onderdeel uitmaken van het normale denken over mensen en werk.” Hooft: “Maar is het zo dat de ergonomische begeleiding naar achteren werd geschoven omdat er bezuinigd moest worden?” Pennock reageert: “Het leuke van ergonomie is dat het ervoor zorgt dat je prestaties omhoog gaan. Ergonomie verdient zichzelf terug. Dus juist in een economische crisis is ergonomie belangrijk want de prestaties worden groter en het welzijn gaat omhoog, dus een win-winsituatie.” Van Wijk vraagt: “Maar hoe krijg je ergonomie beter onder de aandacht? Hoe krijg je die bewustwording en hoe krijg je het verkocht in die organisaties? Veel mensen interesseert het gewoon niet.” Pennock: “Waar wij last van hebben, is dat als ergonomie bij google intypt, je alleen maar plaatjes ziet met stoelen, beeldschermen, toetsenborden en muizen. Maar achter ergonomie zit een veel breder veld dan alleen stoelen.”
STELLING 6. DE TA AK-KANT VAN ERGONOMIE WORDT WEINIG OVER HET VOETLICHT GEBRACHT. HET GA AT VEEL TE VEEL OVER PRODUCTEN. EN ERGONOMISCHE PRODUCTEN BESTA AN NIET. Pennock geeft een voorbeeld van een geval waar hij dankzij een taakanalyse achter de oorzaak van de lichamelijke klachten kwam: het lag niet aan de stoel maar aan de manier waarop de taken werden uitgevoerd. Hij vervolgt: “Ergonomie gaat voor mij veel over taakverbreding. Genoeg regelmogelijkheden, verantwoordelijkheden, bevoegdheden.” Hooft: “Zijn ergonomische producten dan lapmiddelen? Pappen en nathouden?” Pennock: “De taak zou moeten zijn dat je een functie ontwerpt waarbij iemand dat 40 jaar lang 40 uur per week vol zou moeten kunnen houden.” De Kieviet-Lodewijks werpt tegen: “Maar zo zit de arbeidsmarkt toch niet meer in elkaar?” Pennock: “Klopt, maar het gaat er om dat je een volwaardige taak hebt met uitvoerende en voorbereidende aspecten.” Volgens hem kunnen er wel allerlei hulpmiddelen worden ontwikkeld voor het makkelijker maken van de taken, “maar zorg er allereerst voor dat iemand niet de hele dag hetzelfde doet!” De Kieviet-Lodewijks: “Mensen zijn toch geen machines? Daar gaat de discussie toch over: waar ligt de grens van efficiëntie en wanneer wordt het oncomfortabel? En gaan mensen bezwijken? We proberen iedereen maar onder druk te zetten om meer te presteren. Maar hoe kun je dat nu willen, dat je mensen zo tot op de grens gaat pushen op efficiëntie, dat ze het daarna niet vol kunnen houden en instorten, en vervolgens zeggen: daar ben ik niet verantwoordelijk voor. Daar kan ik met mijn hoofd niet bij.” Hooft: “Is de mens dan vergeten ten faveure van de productie?”
Pennock: “Efficiëntie wordt te vaak op de verkeerde manier geïmplementeerd. Er wordt te vaak van de Tayloriaanse manier uitgegaan: één man draait het schroefje erin, de volgende brengt het moertje aan, enzovoort. Iedereen heeft een eigen deeltaak maar niemand wist meer hoe het complete product er uit zag. De uitdaging is om volwaardige functies te creëren. De Kieviet-Lodewijks: “De inzet is weg, de flow is weg, plezier is weg, de betrokkenheid is weg.” Pennock ziet een oplossing: “20 jaar geleden zag je zelfsturende teams opkomen, dat is een beetje vergeten, maar daar zit voor mij een stuk van de oplossing in. Eigen verantwoordelijkheid, zelf roosteren, meer regelmogelijkheden.” Hooft: “Maar mag je dan ook zelf bepalen wat goed voor jou is qua ergonomische voorzieningen, hulpmiddelen bij je werk?” Van der Doelen: “Het probleem ligt niet bij de hulpmiddelen zoals een ergonomische muis, maar bij de taak. Iemand proberen optimaal te ondersteunen bij een taak die van geen kanten klopt. Dat is totaal de plank misslaan. Dus ergonomische producten bestaan gewoon niet, het moet een goed ontworpen omgeving zijn en daar horen producten eventueel bij. Een goed ontwerp houdt rekening met de gebruiker. Natuurlijk moet die muis goed passen, dat zal beter en efficiënter werken. Die is dus gewoon beter ontworpen. Maar of die op zichzelf ergonomisch is?” Drenth gaat in op dat efficiënter werken: “Verbazingwekkend als je ziet hoeveel mensen zitten te typen met twee of drie of vier vingers, terwijl organisaties nieuwe mensen eigenlijk een cursus typen moeten aanbieden. Optimaal gebruik maken van de functietoetsen, van de muis, denk na dat als je met een tablet werkt, en je moet veel typen, dat je daar dan een los toetsenbord bij gebruikt. Dan zie je ook dat de productiviteit omhoog gaat en de foutenlast omlaag.” Hooft: “Wat is dan de correcte volgorde: mens, taak product?” De Kieviet-Lodewijks: “Holisme!” Drenth: “Je moet de mens centraal stellen, je moet eerst bij de mens beginnen en daar de zaak op aanpassen.” Van der Doelen: “Dan praat je al over een sociaal systeem. Dat is primair, maar dan: wat doet hij, wat wil hij? Wat wil hij bereiken? Vervolgens: wat heb je nodig om dat te kunnen doen? Dat kan een product zijn, maar ook een goede baas.” Pennock begint altijd bij de taak: “Wat is de taak, hoe zijn de verschillende taken binnen de organisatie verdeeld?” Van der Doelen vult aan: “Het gaat dan niet zozeer om de taak op zich, maar om wat moet er bereikt worden, de vereiste systeemprestatie.” Pennock vervolgt: “En als die taakprestatie door mensen geleverd moet worden, dan horen daar ook middelen bij. Daar moet een goede fit zijn, zeker als er dan ook nog mensen zijn met klachten.” Beeksma: “De conclusie is dus: begin bij de mens.” Van Wijk: “Bewust worden dat het altijd blijft veranderen, en pak je eigen zelfstandigheid. En verantwoordelijkheid.” Pennock sluit af: “Er is in de ergonomie een driehoek met op de punten taak, mens en middel. Als je die drie vanuit de taakgedachte goed op elkaar afstemt, kun je in het midden neerzetten: optimaal resultaat en optimaal welzijn. Dan kan iemand waanzinnig presteren, zonder klachten. En dat middel is hartstikke belangrijk bij kantoorwerk. In zijn context, met alle andere middelen er omheen: licht, lucht, klimaat, enzovoort.”
NUMMER 2 - 2014 | OFFICEMAGAZINE.NL
25