De liefde van God kent geen grenzen
Meditatie ds. Gerard Rinsma Zondag 26 oktober 2014 schriftlezing: Mattheüs 22:34-40
OVERWEGING Toen ik zo over deze tekst nadacht, vroeg ik mij af wat ik als antwoord zou geven als het mij gevraagd zou worden. Wat is voor mij eigenlijk het grootste gebod, wat is de gouden regel 1 in mijn leven? En hoe meer ik er over nadacht, hoe moeilijker ik het vond. Want als je uit een zakenmilieu komt, dan is één van de ongeschreven regels: wat word ik er zelf beter van? Of zoals de Amerikanen zeggen: what’s in it for me. “Wees vooral geen dief van je eigen portemonnee en leef als vrienden, maar reken als vijanden.” Maar misschien mag ik u omgekeerd vragen: wat is het belangrijkste gebod wat u in uw leven hebt geleerd? Aan welke gouden regel houdt u zich? Sommigen zullen zeggen: in de nood leert men zijn vrienden kennen. Of misschien: Geld maakt niet gelukkig Of door schade en schande wordt men wijs; wie goed doet, goed ontmoet. Of omgekeerd: het hemd is nader dan de rok. Ik heb nog eens de vlaggetjes bekeken, die we met de startzondag hebben gemaakt. En gekeken of er ook gulden regels tussen zaten. Wie goed, goed ontmoet, las ik. Geef nooit op. Doe wat je hand vindt om te doen. Wees dankbaar voor alles. Etc. Ook filosofen hebben zich vaak over zulke geboden en leefregels gebogen. Carpe Diem, pluk de dag was het motto van Epicurus, Gnoothi se auton, ken u zelf 2 , zei Socrates. En de stoïcijnen, die bekend stonden, om hun onverstoorbaarheid. Aan het lot kon je toch niets veranderen, dus kon je je er maar het best in schikken3. Amor Fati. In de verlichting formuleerde de filosoof Kant in 1785 zijn gouden regel als volgt: handel zo, dat de stelregel van uw wil tegelijkertijd altijd als stelregel van
1
Met de Gulden Regel (lat. regula aurea; eng. golden rule) wordt een oude en wijdverbreide stelregel van de praktische ethiek aangeduid 2 http://www.menskenjezelf.nl/filosofie-van-de-levenskunst/ Levenskunst begint met de spreuk Gnothi Seauton op de Apollotempel te Delphi; sporen van dit heiligdom gaan terug tot 1600 jaar vC. De eerste tekenen van deze wijsheidstraditie wijzen op de verering van de godin van de vruchtbaarheid, Gaia, in de gedaante van een reusachtige slang… ‘Gnothi Seauton’ betekent letterlijk: ken u zelve! De spreuk roept de mens op zelfkennis te ontwikkelen als basis voor mens-zijn. Het woord ‘gnothi’ is afgeleid van gnosis: Kennis van het zelf als poort voor kennis van het al. De antieke filosofische sleutel voor levensgeluk! 3 In zijn ‘persoonlijke notities’ beschreef de Romeinse keizer Marcus Aurelius (121-180) hoe afstemming op het innerlijk kompas hem gelukkig maakt. Die morele oefening leert hem het leven welwillend tegemoet te treden en het ten volle te aanvaarden. Diens filosofische visie staat bekend als ‘stoïcijns’. In oorsprong staat de stoïcijnse levenshouding voor het streven levensgeluk (eudaimonia) te bereiken langs de weg van onverstoorbaarheid (ataraxia) en ‘amor fati’ – de liefde voor het levenslot. Al door Plato werd de metafoor van de ‘innerlijke stuurman’ gebruikt om dit ideaal te realiseren.
een algemene wetgeving kan gelden.4 Beter bekend als: wat u niet wil dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet. Schopenhauer borduurde daarop voort en formuleerde het zo: Kwets niemand, maar help wel iedereen zoveel gij kunt. En in de vorige eeuw hamerden de existentialisten er vooral op om trouw aan jezelf te blijven.5 Zoek jezelf broeders, vind jezelf, wees en blijf alleen jezelf Zoek jezelf zusters, vind jezelf, wees en blijf alleen jezelf 6 Maar het is vooral de joodse filosoof Levinas geweest, die hier heftig tegen protesteerde. Tegen Sartre, tegen Heidegger en alle andere existentialisten wees hij erop dat het in eerste instantie niet ging om trouw aan jezelf, maar om trouw aan de ander. En in het verlengde daarvan trouw aan God. 7 4
Handel zo, dat dat gij de mensheid zowel persoonlijk als in de persoon van ieder ander tegelijkertijd als doel, en nooit alleen als middel nodig hebt. In een voetnoot daarbij, benadrukte Kant dat deze imperatief geen intellectuele variant op de „triviale“ regel was, die hij in de negatieve Latijnse vorm citeerde. Het wederkerigheidsprincipe kan „geen algemene wet zijn, want het behelst niet de grondslag van de plichten ten opzichte van onszelf, niet de plicht tot liefde ten opzichte van de ander […], en tot slot niet de verschuldigde plichten ten opzichte van elkaar […].“ Men kan zich dus aan het beantwoorden van naastenliefde onttrekken, door weldaden van anderen af te wijzen, of een misdadiger kan daarmee argumenten aanvoeren tegen zijn rechter. Kants kritiek bracht teweeg dat in Europa de regel, in de discussies over ethiek, op de achtergrond raakte. 5 Moderne filosofen van de levenskunst voegen inzichten toe: Zij verleggen de focus van amor fati – liefde voor het levenslot – naar authenticiteit van de mens als individu. De existentiefilosofen, Kierkegaard en Nietzsche, Heidegger en Sartre, wijzen op een ander ijkpunt op de weg van menswording. Om waarlijk mens te zijn is het nodig trouw aan zichzelf te zijn, in plaats van een algemene ´natuur´ te volgen. De afstemming op het innerlijk kompas is een toetsing aan de eigen waardenoriëntatie. 6 Uit: De eerste langspeelplaat van het Simplisties Verbond. © Amsterdam 1975. 7 Ger Groot in Trouw 02/11/12, Levinas: De ander als voorwaarde Er zal moeilijk een denker te vinden zijn wiens overtuigingen zo haaks staan op die van Rand als de LitouwsFranse filosoof Emmanuel Levinas. Al aan het eind van de jaren zestig werd hij in Nederland vertaald, in 1975 verleende de Universiteit van Leiden hem een eredoctoraat, een jaar later gevolgd door Leuven. De rest van de wereld, inclusief Frankrijk, zou hem pas veel later ontdekken als een van de belangrijkste denkers van de afgelopen eeuw. Andere mensen zijn volgens Levinas geen obstakels voor mijn vrijheid, zoals Ayn Rand denkt. Ze zijn zelfs niet mijn gelijken met wie ik het rooien moet. Ze zijn niets minder dan de voorwaarden voor mijn bestaan. Nog voordat ik helemaal 'ik' kan zijn, doet de ander al een appèl op mij: 'Kijk mij aan, dood mij niet.' Zijn gelaat doet mij beseffen wat mij te doen staat. Nog voordat ik ben, is er mijn plicht jegens hem. Daarmee zette Levinas de hele filosofie op haar kop. Eeuwenlang had ze het als haar eerste opdracht beschouwd erachter te komen hoe de wereld in elkaar steekt. Hoe mensen zich hadden te gedragen volgde in het beste geval dááruit. Maar dan ga je er wel vanuit dat de wereld een verzameling objecten is, beschreven in de afstandelijke vorm van de derde persoon, aldus Levinas. Ook mensen zijn dan in eerste instantie 'dingen' die ik tegenkom. Geen wonder dat de filosofie vervolgens de grootste moeite heeft om zo'n relatie nog tot iets menselijks om te buigen. We moeten volgens Levinas dus aan de andere kant beginnen. Voordat de wereld er werkelijk toe kan doen, ben jij er al en zie jij mij aan. Van jouw blik ben ik de gijzelaar. Wonderlijk genoeg had Jean-Paul Sartre dat in de jaren veertig ook al geschreven. Maar terwijl de blik van de ander iemand volgens Sartre van zijn eigen 'ik' vervreemdt, maakt hij bij Levinas pas duidelijk wat het betekent een 'ik' te zijn. Dat heeft consequenties voor de hele werkelijkheid. Ook die krijgt geen betekenis vanuit mijn grenzeloze vrijheid, zoals Sartre wilde, maar vanuit het gebod dat mij in het gelaat van de ander wordt aangezegd. Dat klinkt voor een filosoof rijkelijk bijbels - en inderdaad heeft Levinas zich in zijn denken sterk laten beïnvloeden door de joodse traditie waaruit hij afkomstig was. Naast filosofische werken schreef hij talloze commentaren op de Talmoed. Hij hield die twee strikt gescheiden, publiceerde ze zelfs bij verschillende uitgevers. Maar hun wederzijdse inspiratie is onmiskenbaar. Zo opende Levinas een nieuwe weg voor de filosofie, die in de twintigste eeuw danig verstrikt was geraakt in haar obsessie met het menselijke 'ik'.
En daarmee had Levinas de filosofie naar het Oude, het Eerste testament verwezen; net zoals Jezus destijds de farizeeën verwees naar het hart van Israels geloof. Want zo horen we Jezus als gulden regel formuleren: Behandel anderen dus steeds zoals je zou willen dat ze jullie behandelen. Dat is het hart van de Wet en de Profeten.8 Voor de goede orde: die regel had Jezus niet zelf bedacht. Over Rabbi Hillel, een beroemd Thorageleerde in Jeruzalem, die leefde van ± 50 vóór tot 10 'na Christus' gaat het volgende verhaal: Op een dag staat een Romeinse soldaat, zwaar bepakt en bezakt, voor hem en zegt: 'Leer mij uw Thora in de tijd dat ik op één been kan staan.' Antwoordt Rabbi Hillel: 'Wat jij niet wil dat jou wordt aangedaan, doe dat je naaste niet aan. Dat is de hele Thora. De rest is commentaar. Ga heen en leer.'9
De herinnering aan de nazi-verschrikkingen heeft een stempel gedrukt op het denken van Levinas, die fundamentele kritiek had op de westerse filosofie. Veel te veel was die er volgens hem op gespitst geweest alles te willen 'vatten'. Daarmee had zij geen oog voor wat zichtbaar wordt in het gelaat van de concrete, behoeftige Ander. Die tegenstelling komt tot uitdrukking in de titel van zijn belangrijkste boek: Totaliteit en Oneindigheid uit 1961. Niet om het abstracte geheel gaat het, maar om de onuitputtelijke diepte van het appèl van de ander - of de Ander. God en mens liggen bij Levinas in elkaars onmiddellijke verlengde. 8
Matth. 7:12 http://www.trouw.nl/tr/nl/5009/Archief/archief/article/detail/3274023/2012/06/20/ Huub Oosterhuis: Red hen die geen verweer hebben 20 juni 2012 De joodse Bijbel en de evangeliën zijn vanuit heel verschillende stand- en gezichtspunten te lezen. Ik lees zoals ik dat geleerd heb van Rabbi Hillel, die leefde van ± 50 vóór tot 10 'na Christus'. Hij was een beroemd Thorageleerde in Jeruzalem. Over hem is het volgende overgeleverd: Op een dag staat een Romeinse soldaat, zwaar bepakt en bezakt, voor hem en zegt: 'Leer mij uw Thora in de tijd dat ik op één been kan staan.' Antwoordt Rabbi Hillel: 'Wat jij niet wil dat jou wordt aangedaan, doe dat je naaste niet aan. Dat is de hele Thora. De rest is commentaar. Ga heen en leer.' Of heeft hij gezegd: 'Wat jij wil dat jou gedaan wordt, doe dat aan je naaste', of 'Wat jij haat, doe dat je naaste niet'? De overlevering kent verschillende bewoordingen van een en dezelfde 'gulden regel', waarin de Joodse godsdienst de kern van zijn levensleer formuleert. De oorspronkelijke tekst van Leviticus 19 vers 18: 'Heb lief je naaste als jezelf', werd in de dagen van Rabbi Hillel gelezen als 'Heb lief je naaste die is als jij', met als uitleg: die een mens is van vlees en bloed, zoals wij allen 'vlees en bloed' zijn, en dus elkaars gelijken. Sinds die dagen werd in jodendom en Jezusbeweging de liefde, in de betekenis van 'solidariteit van mens tot mens' (Hebreeuws 'chesed', Grieks 'agapè') als het Grote Gebod beschouwd, door Hillel en Jezus. 'De rest is commentaar. Ga heen en leer.' Ik volg deze raad van Rabbi Hillel, en lees het Grote Verhaal van de joodse Bijbel, en de evangeliën en apostolische geschriften, vanuit de woorden over liefde-solidariteit. Daarmee zijn de honderden vragen die ik te stellen heb met de letterlijke bijbelteksten niet alle beantwoord. Maar ik weet van waaruit en waarheen ik lezen moet. Dank aan mijn joodse leermeesters. Zij hebben mij ook dít inzicht bijgebracht: als je de weg kwijt bent in die 'heilige' geschriften, ga terug naar de eerste regels van het eerste hoofdstuk van het eerste boek, Genesis, Boek der Schepping. Lees die regels als een 'ten geleide' bij heel dat grote verhaal. 'In den beginne... God sprak: Er zij licht.' Vergeet nooit dat het met licht, en om het licht, begonnen is. Tegen alle duisternis in. En dan nog dit: of God, die van In den beginne, bestaat of niet... wat is, 'bestaan'? Is er bestaan dat wij niet kunnen denken - ondenkbaar God? Kan er bestaan zijn boven alle verbeeldingskracht uit - onbeeldbaar God? Ik zal wel zien. Ik heb mijn vermoeden, mijn hoop. Maar hoe dan ook, door wie dan ook, die God van In den beginne staat geschreven - bestaat geschreven. Er zijn woorden over liefde en solidariteit, recht en onrecht, goed en slecht, over arme, weduwe, wees en vreemdeling, zij staan geschreven, en zijn in alle talen van de wereld vertaald. En in hun geschreven 'status' hebben zij mensenlevens veranderd, mensen bekeerd tot elkaar. In die woorden ligt de 'levensleer' (Thora) besloten, inclusief het politiek program, waaraan wij, zomer 2012 en nog vele komende jaren, schreeuwende behoefte hebben. 9
En ook deze rabbi Hillel had dat niet van zichzelf. Rond 180 voor Christus was er een boek verschenen van Jezus Sirach. Het origineel is verloren gegaan, maar zijn kleinzoon had het in het Grieks vertaald voor de Grieksprekende joden in Alexandrië, in Egypte. Mijn grootvader Jezus, die zich diepgaand had beziggehouden met het leven van de Thora, de Profeten en de andere boeken van onze vaderen en die daarin een grondig inzicht had verworven, is er zo toe gekomen ook zelf iets te schrijven dat lering en wijsheid kon verschaffen. Hij hoopte dat de belangstellenden ook van dit geschrift kennis zouden nemen en steeds meer vorderingen zouden maken in het leven volgens de Thora.10 En in dat boek komt het woord ‘naaste’ wel twintig keer voor. Bijvoorbeeld in hoofdstuk 18:13 De barmhartigheid van de mens gaat uit naar zijn naaste, maar de barmhartigheid van de Heer gaat uit naar alles wat leeft; 11 Wij hebben dat boek niet in onze bijbel staan, katholieken juist weer wel. Maar het belangrijkste is dat Jezus van Nazareth dit boek zeker gekend zal hebben. En gelezen. Zo blijkt uit zijn antwoord op de vraag wat het grootste gebod is. Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf.12 Ja maar, vraagt een schriftgeleerde in het Lucas evangelie, wie is mijn naaste? Want hij voelt de bui al hangen. De naaste zou zo wat wel eens iedereen kunnen zijn. Over God bestond in die tijd geen discussie; dat was algemeen aanvaard. Atheïsten bestonden in die tijd niet. Maar dat andere; van die naaste, wie moest je daartoe wel en wie niet rekenen? 13 We kennen het antwoord 10
Proloog wijsheid van Jezus Sirach uit Huub Oosterhuis vriend voor het leven, pg. 295 Wijsheid van Jezus Sirach 18:13 12 Matth. 22:37-39 13 Schillebeeckx, Jezus het verhaal van een levende 1974, pg. 205-208 Beide grondgcboden, afzonderlijk genomen, zijn goed-joods: „Luister Israël. Jahwe is onze God, Jahwe alleen! Gij moet Jahwe uw God beminnen met heel uw hart, met heel uw ziel en met al uw krachten" (Deut. 6,4-5, zie 26,16), en: „Neem geen wraak op een volksgenoot en koester geen wrok tegen hem. Bemin uw naaste als uzelf. Ik ben Jahwe" (Lev. 19,18). Wel is deze naastenliefde, althans hier, nog beperkt tot de medeïsraelieten, de leden van het Godsvolk. Later (Lev. 19,34) wordt „de vreemdeling" onder de naaste gerekend. Bovendien blijkt dat „Jahwe liefhebben" en „zijn geboden onderhouden" oorspronkelijk synoniem waren (Deut. 6,4-5 met 6,6; 5,10; 7,9; 10,12; 11,1.13.22; 13,4; 19,9; 30,6; vooral: Deut. 6,4-5 met 26,16; 2 Kon. 23,25). Pas later, vooral in het griekse jodendom, werd deze synonieme verhouding problematisch. Daaruit ontstond de joodse vraag naar het hoogste en eerste gebod (zoals we die ook vinden in Mc. 12,28). Het hellenisme, en dan ook de Grieks sprekende joden, kende twee hoofdgeboden: de „eusebeia", het hoofdgebod van de Godsverering, en de „dikaiosune", de juiste verhouding tot de medemensen, samenvatting van alle afzonderlijke geboden. De griekse joden plaatste daarom twee sectoren van geboden naast elkaar; de naastenliefde is hier geen tweede hoofdgebod, maar samenvatting van alle geboden, terwijl voorheen Godsliefde grond en bron was van alle andere plichten, dus ook van de naastenliefde: God beminnen betekende de geboden onderhouden. Zo ontstond de vraag naar ,.twee hoofdgeboden", waardoor de innerlijke verhouding tussen Godsliefde en ethiek (geboden onderhouden) problematisch werd — gevolg van de invloed van het griekse tweeling-begrip: eusebeia (vroomheid) en dikaiosune (ethos). In het late jodendom heet het vaak: God en de Wet, meer in de lijn van Deuteronomium; dit maakte de overgang naar „Godsliefde" en „naastenliefde" mogelijk. (…) In de zgn. intertestamentaire literatuur zijn de twee „hoofdgeboden" (Deut. 6,4-5 en Lev. 19,18) reeds samengebracht, niet zozeer vanuit de schriftuur zelf, maar onder druk van het Griekse tweeling-begrip: „Bemint 11
van Jezus: de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Met als slot de vraag: wie van deze drie is volgens u de naaste geworden van het slachtoffer van de rovers?’ waarop de schriftgeleerde knarsetandend antwoordt: ‘De man die medelijden met hem heeft getoond.’ Waarop Jezus dan weer tegen hem zegt: ‘Doet u dan voortaan net zo.’14 Ook in dit evangelie horen we Jezus zeggen dat de naastenliefde zich niet beperkt tot leden van het eigen volk. Sterker nog: Jezus corrigeert dat nationalistische denken. Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Je moet je naaste liefhebben en je vijand haten.” Zo klinkt het in de Bergrede. “Maar ik zeg jullie: de Heer en de naaste" of: „Bemin de Heer en elke mens met geheel uw hart", waarbij de naastenliefde universalistisch wordt opgevat: „pas anthropos" krijgt hier de klemtoon. In de testamenta van de patriarchen is aldus het particularistisch joodse standpunt doorbroken; overigens is daar ook de „eschatologische profeet" een licht voor heel de wereld (zij het vanuit Israël). Israël wordt leraar van de wereld. Het tezamen brengen van twee hoofdgeboden is dus het werk van grieks sprekende joden; elders, bij de Aramese joden vinden we dit niet. Daarmee is reeds gezegd, dat de probleemstelling, zoals zo geformuleerd is in Mc. 12,28 parr, als zodanig pas kon ontstaan in het weliswaar zeer oude, grieks sprekende milieu van het vroege christendom; daarbij wordt een binnen-joodse problematiek alleen in verband gebracht met het geloof in Jezus Christus. Ook de zgn. „gulden regel" (Mt. 7,12) is oorspronkelijk onjoods, maar door het hellenisme in het jodendom geassimileerd. In de hebreeuwse tekst van Sir. 34,15 staat (als commentaar op Lev. 19,18): „wees vriendelijk tegenover uw vriend zoals tegenover jezelf"; in de griekse tekst wordt hier de „gulden regel" ingelast: de situatie van de ander met diens ogen trachten te bekijken; zich in de plaats van de ander stellen. Deze regel wordt als de samenvatting van alle ethische voorschriften beschouwd (zoals ook in Mt. 7,12). De problematiek van Mc. 12,28-34, waarin Deut. 6,4-5 en Lev. 19,18 tezamen gebracht worden, is dus noch specifiek christelijk, noch eigen “Jesuanisch", zoals trouwens wordt toegegeven door de schriftgeleerde (Mc. 12,32). De hellenist Lc. legt het antwoord trouwens niet in Jezus' mond. maar in die van de schriftgeleerde, en Jezus beaamt slechts (Lc. 10,26-28). Mc. 12,32-33 is in probleemstelling grieks-joods. Tot de schriftgeleerde wordt dan ook gezegd: „gij staat niet ver of van het koninkrijk Gods" (12,34). Wat ontbrak hem dan nog? „Niemand durfde Hem nog een vraag te stellen" (12,34b). Mc.' geheime bedoeling hierbij is te zeggen: geloof in Jezus ontbreekt hem. (…) Bij Mt. vraagt de schriftgeleerde eigenlijk naar criteria ter onderscheiding van belangrijke geboden. Daarop gaat Jezus juist niet in: de relatie tot God en de mens is beslissend in elke wet; daaraan hangt heel de wet. Elders zegt Mt. hetzelfde van de naastenliefde alleen (gulden regel) (Mt. 7,12), in een sapientiele lijn. zoals dit uitdrukkelijk voor het eerst word geformuleerd in het boek Wijsheid 6,18. Alle andere geboden vinden in de naastenliefde hun zingevende grondslag. Het Joh.-ev., dat niet- in de sapiëntiele lijn staat, ziet ook de naastenliefde als samenvatting van het christelijk leven, — al wordt naastenliefde hier al geconcentreerd tot broederliefde onder christenen: „Een nieuw gebod geef ik u: gij moet elkaar liefhebben zoals Ik u heb liefgehad; zo moet ook gij elkaar liefhebben. Hieruit zullen allen kunnen opmaken dat gij mijn leerlingen zijt: als gij de liefde onder elkaar bewaart" (Joh. 13,34-35). Hier is de onderlinge liefde al een ecclesiologisch begrip geworden. Bij Lc. is (zoals bij Joh.) in dit verband heel de probleemstelling rond de wet verdwenen; de twee hoofdbeginselen worden binnen de boodschap van het evangelie gezien als „een levensweg" (Lc. 10,25). Bovendien krijgt het dubbele gebod geenszins de nadruk, doordat de parabel van de barmhartige samaritaan hieraan wordt toegevoegd. Lc. wil uitleggen wat het op Jezus geïnspireerde begrip „naaste" betekent (Lc. 10,25-29). De twee hoofdgcboden worden ook niet in Jezus' mond gelegd; Jezus beaamt alleen wat een schriftgeleerde uit zichzelf zegt. Lc. is het eigenlijk om die parabel te doen: dan pas geeft Jezus' antwoord op de vraag: „Wat moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven?" (Lc. 10,25). In die parabel ligt Jezus' eigenheid niet in de leer der twee hoofdgeboden". Lc. laat verstaan dat men zonder Jezus het ene tweevoudige hoofdgebod in de bijbel kan lezen, maar daarover heen komt nu Jezus' leer: de barmhartige samaritaan, als concretisering van dat hoofdgebod. Lc. draait het begrip „naaste" (uit Lev. 19.18 LXX) om: de naaste is niet zozeer object van handelen. maar het handelend subject zelf maakt zich voor de ander tot nabije en helpende mens. De relatie tussen „naasten" ontstaat pas, wanneer men iemand helpt en bijstaat, — wanneer de ene de ander nabij gekomen is. Dat is christelijkc naastenliefde, die gerealiseerd wordt in het 14 Lucas 10:36-37 Wie van deze drie dunkt u, dat de naaste geweest is van de man, die in handen der rovers was gevallen? Hij zeide: Die hem barmhartigheid bewezen heeft. En Jezus zeide tot hem: Ga heen, doe gij evenzo.
heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen, alleen dan zijn jullie werkelijk kinderen van je Vader in de hemel.”15 Dit is een correctie van Jezus op het eerste, het oude testament, waarin er verschillende keren wordt gesproken over vijanden, die overwonnen zullen worden. Als u ten strijde trekt tegen de vijand en u stuit op een overmacht, met paarden en strijdwagens, wees dan niet bang, want de HEER, uw God, die u uit Egypte heeft weggeleid, staat u bij. Voor het tot een treffen komt, moet de priester naar voren treden en het krijgsvolk zo toespreken: ‘Luister, Israël. Vandaag bindt u de strijd aan met de vijand. Wees sterk en moedig, laat u niet afschrikken en wees niet bang voor hem: de HEER, uw God, gaat met u mee, hij is het die de strijd voor u voert tegen de vijand; hij schenkt u de overwinning.16 Als u denkt: dit doet me toch heel sterk denken aan de taal van IS, aan de retoriek van de jihadstrijders, dan heeft u daaraan niet helemaal ongelijk. Maar dan moet ik er direct bij zeggen dat onze kerkgeschiedenis ook vol staat van deze krijgszuchtige taal tot en met de politionele acties in Indië. Zo heb ik het vroeger ook nog op school meegekregen; de katholieken waren in de tachtigjarige oorlog de vijanden van het nederlandse volk en de zwarte bevolking van Zuid-Afrika de vijand van de blanke man; zoals voor de oorlog geleerd werd dat de joden vijanden waren van de christenen. En elke keer werd de bijbel – het oude testament er bij gehaald – om dat nog eens extra te onderstrepen. Want de bijbel – met name het oude testament -leent er zich helaas heel goed voor om tegenstellingen tussen mensen uit te vergroten, op te blazen. En de neiging om de verschillen tussen mensen tot onoverbrugba15
Matth. 5:43 Huub Oosterhuis: Vriend voor het leven, pg. 296-297 Volgens deze spiritualiteit, door de joodse geleerde David Flusser de beweging van een 'nieuwe humane gevoeligheid' genoemd, heeft ook de grote rabbi Hillel de Thora uitgelegd. Hillel leefde van ongeveer 50 tot 100 na Christus. Een nieuwe humane gevoeligheid voor de gelijke rechten van alle mensen; een spiritualiteit die universele solidariteit aanbeveelt; begrip, tolerantie en respect vraagt voor `slechten en goedens. Flusser wijst erop dat de herinterpretatie van het liefdesgebod een nieuwe visie op de wereld inhoudt, een andere dan die op vele plaatsen in de joodse bijbel aan het woord is: de tweedeling in goeden en kwaden, Israël en zijn vijanden, kinderen der duisternis — kinderen van het Licht, rechtvaardigen en zondaars. Dat zwart-witschema, dat rechtlijnige oordeel (kort door de bocht; zeggen wij) is niet vol te houden. 'Daartegenover; zegt Flusser, ontstond een diepgaander en complexer gevoel voor de menselijke natuur: En dat andere mensbeeld riep een ander godsbeeld op. In dat spoor, die traditie, was het mogelijk het woord 'liefde' tot naam van God te maken: God is liefde, zo staat in een brief uit de eerste eeuw van de Jezusbeweging, toegeschreven aan Johannes, een leerling van Jezus van Nazareth. In later tijden duiken dat zwart-witschema en die rechtlijnigheid weer op, zegt Flusser. In het jodendom en tegelijkertijd in de christelijke Kerk. 'Maar toch verwierf de humane gevoeligheid zich eens en voorgoed ten vooraanstaande plaats in de lange geschiedenis van het jodendom, bloeide op allerlei niveaus en droeg telkens nieuwe vrucht: In dit geestelijke klimaat van 'verzoening' is Jezus gevormd, en Paulus. Met name in de evangeliën van Lukas en Mattheüs wordt de nieuwe Thora-interpretatie in de mond van Jezus gelegd: `Zoals gij wilt dat de mensen u behandelen, moet gij hun doen — opdat gij kinderen moogt worden van uw Vader in de hemel, die de zon laat opgaan over slechten en goeden en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. (...) Weest volmaakt zoals uw Vader die in de hemel is.' Een ander mensbeeld, vanuit nieuwe menselijke ervaringen in tijd en ruimte, leidde tot een ander ‘godsbeeld: Flusser noemt de poging 'het Oude Testament te duiden in het licht van de liefde' de belangrijkste verworvenheid van `de nieuwe humane gevoeligheid: En hij benadrukt dat dit type religiositeit niet meer identiek is met het oudtestamentische geloof 16 Deut. 20
re tegenstellingen te laten ontwikkelen, is bijna onuitroeibaar. Zoals onlangs Geert Wilders nog bewees met zijn minder minder minder. Maar datzelfde fenomeen om de verschillen tussen mensen op te blazen tot tegenstellingen en zo van de ander een vijand te maken, ontdekte ik ook in Leeuwarden. Tussen Cambuur en Heerenveen. Gelukkig blijft het nog sportief. Maar voor hoe lang? Maar tegen dat denken, dat de tegenstellingen van mensen benadrukt en verdeelt in goeden en kwaden, Israël en zijn vijanden, kinderen der duisternis — kinderen van het Licht, rechtvaardigen en zondaars neemt Jezus stelling. Uit dat zelfde oude testament kiest Jezus niet een van de krijgszuchtige teksten, maar een ander gebod. Wees niet haatdragend. Als je iemand iets te verwijten hebt, roep hem dan ter verantwoording en laad niet omwille van een ander schuld op je door je te wreken of wrok te blijven koesteren. Heb je naaste lief als jezelf. 17 En tegen het eng nationalistische denken van eigen volk eerst plaatst Jezus in de lijn van een nieuwe universele humane gevoeligheid, die iedereen omvat en niemand uitsluit. Of zoals Flusser in zijn Jezus boek zegt: Wie eenmaal heeft ingezien dat mensen zich niet laten indelen in de categorie rechtvaardigen en zondaren, is wel gedwongen de onmogelijkheid toe te geven van het liefhebben van de goeden en het haten van de slechten. Vanwege de moeilijkheid te weten hoe ver Gods liefde en genade gaan, kwamen velen tot de conclusie dat je iedereen Iiefde moet tonen, zowel rechtvaardigen als zondaren. Daarin zou men dan God zelf navolgen. Lucas laat dit gezegde door Jezus als volgt verwoorden: 'Wees barmhartig, zoals jullie Vader barmhartig is'18. Dit is ook een oude rabbijnse spreuk.'19
17
Lev. 19;18 Schillebeeckx, Jezus het verhaal van een levende 1974, pg. 205-208 De naaste" kende in het oude testament allerlei verschuivende betekenissen. In de oudste teksten is hij de volksgenoot, de standsgenoot; later: de arme of te beschutten nederige en kleinere, sociaal zwakkere volksgenoot; tenslotte zijn alle volksgenoten voor elke Israëliet als een te helpen „zwakke": allen zijn broeders. Volgens de eindredactie van Deut. geldt dat de praxis die men tegenover armen moest beoefenen, uitgebreid moest worden op alle volksgenoten; d.w.z. naastenliefde is, boven alle recht uit, een broederlijke en beschermende, liefdevolle houding tegenover elk lid van het Godsvolk. Tenslotte wordt daarbij ook een innerlijke, liefdevolle gezindheid gevraagd. Profetisch-sapientieel is de naaste vooral de sociaal arme. In Lev. 19,18 heet het dan: alle volksgenoten als zichzelf liefhebben; hem toewensen wat men voor zichzelf wil; alleen dan kan universele vrede in Israël heersen (ofschoon zeer oud, is deze zienswijze reeds hellenistisch geïnspireerd). In de Septuaginta-vertaling ondergaat het begrip naaste (ho plosion) allerlei nuanceringen. In het profaan Grieks betekent het de buur, de meest nabije mensen, tenslotte de mede-mens die je ontmoet. Daardoor wordt door de diaspora-joden de naastenliefde universeel uitgebreid: tot alle mensen. Naaste is elke mens die ik ontmoet (gevolg van de aanpassing van de diaspora-joden aan hun heidense omgeving, en mede het gevolg van een geïntensiveerd geloof in de allen en alles scheppende God). De liefde tot mensen van een sociologisch omschreven gemeenschap wordt daarentegen broederliefde genoemd; broederliefde wordt dus onderhouden binnen subgroepen (ook in de latere geschriften van het nieuwe testament wordt de naastenliefde geleidelijk verdrongen door broederliefde, de liefde van do christenen onderling). Tenslotte wordt door het Griekse jodendom (door heidenen als „misantropen" uitgescholden) in de Griekse combinatie „eusebeia" en „dikaiosune" dit laatste vervangen door „philanthropia": alle sociale verplichtingen tegenover de concrete medemens (niet een algemeen „mensheidsideaal"). 18 Lc. 6:36 19 David Flusser, Jezus, een joodse visie, pg. 70 De starre moraliteit van het oude verbond voldeed duidelijk niet meer voor de nieuwe gevoeligheid van de joden in de Griekse en Romeinse periode.
Dat is de kern. Daar gaat het om. Dat was de gulden regel, die Jezus volgde. Waardoor hij zich liet leiden. Of iemand nu melaats was, of iemand nu collaboreerde met de vijand, romein, jood, man, vrouw, knecht, heer. Jezus liet zich niet leiden door de tegenstellingen, maar een universele liefde voor alle mensen. Want hij geloofde dat Gods liefde niemand buiten sloot, maar er was voor iedereen. Want de barmhartigheid van de Heer gaat uit naar alles wat leeft.20 Maar ik besef dat erover preken alleen niet voldoende is. We hebben tegelijk voorbeelden nodig, die ons dat voorleven. In de eerste plaats denk ik aan Jezus zelf, die die liefde leefde. Maar ik denk ook aan hedendaagse voorbeelden, die ons kunnen bemoedigen. En dan denk ik bijvoorbeeld aan Nelson Mandela, de eerste zwarte president van Zuid-Afrika. Hij was op een dag met zijn staf op werkbezoek in een ziekenhuis in de buurt van Kaapstad, waar vooral aidspatiënten werden behandeld. Op de gang zat een aantal patiënten te wachten en Mandela ging midden tussen hen in zitten. Aan de man naast hem vroeg hij, terwijl hij zijn hand op diens blote onderarm legde, hoe het met hem ging. De man, zenuwachtig van de hoge aandacht, kwam niet meteen uit zijn woorden en terwijl hij nog naar een antwoord zocht, verschenen er tranen in zijn ooghoeken. Mandela haalde een schone witte zakdoek uit zijn broekzak, gaf deze aan hem en zei, terwijl de man er zijn tranen mee droogde: “Het gaat niet zo goed, hè?” Met een korte knik bevestigde de man Mandela’s vermoeden en barstte vervolgens in een onbedaarlijk snikken uit. Daarop sloeg Mandela zijn arm om hem heen en liet hem als een kind dat naar troost zoek zijn hoofd op zijn schouder leggen. Terwijl Mandela’s overhemd - hij droeg een hemd met korte mouwen - nat werd van de tranen, herhaalde hij een paar keer troostend: “I am sorry... I am so sorry... “ Een minuut of wat later stond Mandela op, nu ook zelf met tranen in zijn ogen, die hij met de zakdoek die de man hem teruggaf droogde. Terwijl hij hoofdschuddende naar een ander afdeling van het ziekenhuis liep, stopte hij de zakdoek terug in zijn broekzak. Op dat moment greep één van zijn stafleden, een jonge vrouw, hem bij zijn arm en zei halffluisterend: “Mister President, dat moet u niet doen, die zakdoek is smerig en kan wel vol besmetting zitten. En u moet ook niet zo intiem met de patiënten omgaan, dat is gevaarlijk.” Abrupt bleef Mandela staan, op zijn gezicht verscheen een donderwolk en hij zei met luide, woedende stem: “Mevrouw, weet u wat smerig is? Dat u walgt van het feit dat ik president van alle ZuidAfrikanen ben, de gezonden en de zieken. Nou, ik kan u zeggen: ik ben of president van iedereen of van niemand. Zo eenvoudig is dat. En zoals ik u mijn zakdoek zou geven voor uw tranen, zo zal ik dat zeker doen aan diegenen van mijn 20
Wijsheid van Jezus Sirach 18:13
landgenoten die meer reden hebben voor verdriet dan u hopelijk ooit zult krijgen. Klopt het dat we zulke mensen, zulke verhalen nodig hebben om te weten waartoe we geroepen zijn, en wat God van ons verwacht: hem lief te hebben boven alles en onze naaste als onszelf? Amen