- 125 -
De kwalitatieve aansprakelijkheid van ouder of voogd (art. 6.3.2.1 lid 1 NBW) in historisch en rechtsvergelijkend perspektief*
1.
Inleiding
Spelende kinderen maken brokken, wie zal dat betalen? Dat is een vraag die men welhaast in ieder rechtsstelsel in enigerlei vorm tegenkomt. In het hiernavolgende zal die vraag vanuit de regel die art. 6. 3. 2.1 NB W daaromtrent formuleert in historisch en rechtsvergelijkend perspectief worden besproken. Ik neem als startpunt van behandeling het systeem zoals door De Groot in zijn Inleidinghe tot de Hollandsche rechtsgeleerdheid (1631) werd uiteengezet (§ 2). Wat de rechtsvergelijkende notities betreft ligt het accent op vergelijking van art. 6. 3. 2.1 met het geld end recht van de ons omringende landen (Frankrijk, Belgii:i en West-Duitsland) (§ 3). Het onderzoek wordt afgesloten met een samenvatting ( § 4) en een slotvraag (§ 5) waarin het nut van rechtsvergelijkend onderzoek toegespitst op concrete rechtsvragen, die naar aanleiding van het nieuw burgerlijk wetboek rijzen, wordt beklemtoond. 2.
Historische ontwikkeling
In
zijn
Inleidinghe
tot de
Hollandsche rechtsgeleerdheid
( 1631)
1
maakt De <;i)root bij zijn bespreking van de 'onevenheid veroorzaeckt ter onminne' onderscheid tussen 'blijckelicke misdaad' en 'misdaad door wetduidinge' (III. 32 .1). Van misdaed door wetduiding is sprake
*
Dit artikel is eerder verschenen in de bun del 'Tot Zekerheid', aangeboden aan prof. mr O.K. Brahn door de vakgroep burgerlijk recht op 30 oktober 1984 ter gelegenheid van diens afscheid als hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen. Van deze bundel zijn slechts vijfentwintig genummerde exemplauitgegeven bij Gouda Quint BV Arnhem.
1. Inleidinghe tot de Hollandsche Rechtsgeleerdheid beschreven bij Hugo de Groot met aantekeningen van S. J. Fockema Andreae, vierde herziene en vermeerderde uitgave door L. J. van Apeldoorn, Arnhem (1939). online publication GROM II (1985)
- 126 indien
'de
wet
eenige
uitkomste
iemand
toerekent
tot
misdaed'
(III. 38 .1). De Groot rubriceert in die titel slechts gevallen waarin geen sprake is van opzet of nalatigheid van de aansprakelijk gestelde of anders gezegd:
zonder . dat daarbij sprake is van een recht-
streekse daad van de aansprakelijk gestelde. Zie hierover uitvoerig 2 Van der Keessel, Praelectiones. Naast
de
klassiek
romeinsrechtelijke
gevallen,
lijkheid zonder schuld werd aangenomen -
Brui~s 3
waarin aansprake-
zie daarover uitvoerig
- formuleert hij zelf een aantal gevallen, waarbij die kwa-
litatieve aansprakelijkheid intreedt. We treffen er hollende paarden (III.38.12),
bijtende
honden
(III.38.13)
en
anderszins
verhitte
beesten aan (III. 38.10 en 11). Geen afzonderlijke regel voor ouders inzake schade door hun kinderen veroorzaakt. De Groot, sterk beinvloed door het romeinse recht, trok ook op dit punt de lijn van het klassieke romeinse recht door, dat ook geen afzonderlijke aanspra4 kelijkheidsregel voor de ouders ken de. Geheel in overeenstemming daarmee treffen we in III. 1. 34 de regel aan, dat ouders niet door hun kinderen worden verbonden, tenzij de plaatselijke
keuren
zulks
bepalen.
Voor
een
overzicht
van
die
oud-hollandse keuren varierend van onbeperkte aansprakelijkheid tot beperkte · aansprakelijkheid, hetzij tot een bepaald bedrag, hetzij tot schade veroorzaakt door zeer jonge kinderen verwijs ik naar Rechts5 geleerde Observatien en Fockema Andreae in zijn commentaar op De 6 Groot.
2. D. G. van der Keessel, Praelectiones iuris hodierni ad Hugonis Grotii introductionem ad Jurisprudentiam Hollandicam, V, blz. 387. Ik citeer uit de bewerking van Van Warmelo e.a., Amsterdam Kaapstad (1967). 3. G. W. J. Bruins, Een onderzoek naar den rechtsgrond der schadevergoeding, 's-Gravenhage (1906), blz. 58-61. 4. Zie daaromtrent J.P. le Gall, International Encyclopedia of Comparative law, Parijs (1977), XI (Torts) 3, biz. 4 en J.Th. de Smidt, Compendium van de geschiedenis van het Nederlands Privaatrecht, derde druk, Deventer (1977), biz. 132. 5. Rechtsgeleerde Observatien, dienende tot opheldering van verscheidene duistere plaatsen uit de Inleidinghe, door een Genootschap van Rechtsgeleerden, 's-Gravenhage (1777), deel I, blz. 97. 6, T .a.p. deel II, biz. 312.
online publication GROM II (1985)
- 127 Zeer opmerkelijk is hoe De Groot die. keuren in het algemeen interpreteert. Hij schrijft: ' 't Is zeer gebruikelyk, dat men· in de Statuiten stelt dat de Ouders gehouden zullen zyn voor hare Kinderen, en de Meesters voor hare Familie, zonder dat men daarby voegt eenige exceptie, om de Wet te beter te doen ontzien: maar de Rechter en de de reden leeren ons, dat zodanige Statuiten verstaan moeten worden plaats te grypen zoo wanneer daar is wetenschap ofte merkelyk verzuim'. 7 Nadien is in de literatuur een discussie ontbrand over de vraag of de aansprakelijkheid aldus opgevat niet een te zware bewijslast zou doen drukken op de gelaedeerde. Indien verwijtbaarheid als grondslag voor de aansprakelijkheid zou gelden, behoorde op z'n minst op de ouders een veronderstelde nalatigheid te rusten indien het kind 8 de schade had veroorzaakt. 9 Simon van Leeuwen maakt eenzelfde onderscheid als De Groot tussen 'misdaen'
die
het
gevolg
zijn
van
opzet
of on'achtzaamheid
en
'misdaen', waarbij men verbonden wordt door toedoen van een ander. Laatstgenoemde categorie treft men aan
onder de titel 'Van Verbin-
tenis uit Saacks gelijk als misdaad' (IV. 39). Ook Van Leeuwen wijst een bijzondere aansprakelijkheid
van ouders voor de daden van hun
7. De Groot in zijn Apologie, te vinden in Rechtsgeleerde Observatien "tieel I, blz. 96. 8. Zie daarover Van der Keessel, a. w., die zelf een kritische kanttekening plaatste bij de door De Groot aangebrachte beperking van de aansprakelijkstelling der ouders. Ik citeer uit de Zuid-Afrikaanse vertaling (zie noot 2): 'De Groot meen daar dat die beperking uit redelikheid en uit die gemene reg veronderstel moet word, hoewel hy erken dat die wette daardie voorbehoud nie byvoeg nie, maar met die doel dat daar groter eerbied vir die reg mag wees. Tog meen ek dat ons moet oppas om hierdie beperking nie so op te neem as sou die benadeelde bewys van hierdie kennis of growwe nalatigheid moet bring nie, want as dit vereiste gestel word sou daardie wette met gemak omseil word; ek sou verkies om die wette s6 te verstaan dat hulle daardie growwe nalatigheid in elk geval by ouers veronderstel, want dit is sekerlik hulle plig om hulle kinders so op te voed dat hulle van dergelike baldadigheid weerhou', Praelectiones, IV, blz. 23. 9. Simon van Leeuwen, Het Roomsch Hollandsch Recht, ten vijfde maal hersteld, Amsterdam (1678).
online publication GROM II (1985)
- 128 kinderen af. 11 Huber.
10
Een
fundamenteel
andere
benaderingswijze
geeft
Hier worden anders dan bij De Groot en Van Leeuwen de 'oneygentlijke misdaden' (Huber, II. 3. 3) uitdrukkelijk verbonden met de verwijtbaarheid als grondslag der aansprakelijkheid: 'het zijn feiten die zonder werkelijk toedoen van de geene,
die men straft, begaen
worden, altoos echter, om schuldt; die by de Wet voor uit gestelt wordt, om dat anders geen straffe zoude pas sen' (Huber II. 3. 3. 2). Bij Huber treft men wel een bijzondere be paling in titel II. 3. 3 (oneygentlijke misdaden) aan inzake de ouderlijke aansprakelijkheid. Deze wordt echter uitdrukkelijk gemotiveerd met de woorden 'als beeter hebbende moeten passen op het doen van die onder haar opzicht stonden' (Huber, Il.3.3.11). 2 Pothiei hanteert eenzelfde onderscheid
als
Huber:
enerzijds
obligations des delits (par dol ou malignite), anderzijds obligations des quasi delits (sans malignite, mais par une imprudence qui n'est pas excusable).
De aansprakelijkheid voor anderen
zoals
peres,
meres, tuteurs, precepteurs en maitres, wordt als uitloper van die laatste categorie behandeld. Ook die kwalitatieve aansprakelijkheid wordt door Pothier - zij het niet expliciet - verbonden met de verwijtbaarheidsgedachte: 'lorsque le delit ou quasi-delit a ete commis en leur presence, et generalement lorsque pouvant l'empecher, elles ne l'ont pas fait'. Wat de aansprakelijkheid van de meester voor de ondergeschikte betreft wordt door Pothier expliciet de culpa in eligendo als basis onder de aansprakelijkheid geschoven: 'ce qui a ete et~li
pour rendre les maitres attentifs a ne se servir que de bons 14 13 domestiques' . Anderzijds is daar Bourjon , die ten aanzien van de aansprakelijkheid voor zaken opmerkt dat schuld niet hoeft te worden bewezen. Voor een kort vergelijkend overzicht van het Romeinse en 15 Franse recht zie men Pit.
10. Van Leeuwen, t.a.p., IV. 39, aantekeningen nrs. 6-8. 11. Ulrik Huber, De Heedensdaegse Rechtsgeleertheyt, Leeuwarden (1686). 12. R. J. Pothier, Les Traites du droit francais, nouvelle edition, Parijs (1829), nr. 116. 13. Pothier, t.a.p., nr. 121. 14. Francois Bourjon, Le droit commun de la France ( 1770). 15. S.J. Pit, RM 1931, blz. 41 e.v.
online publication GROM II (1985)
- 129 grondsl~g
De onduidelijkheid over de
van de kwalitatieve aansprake-
lijkheid doet zich ook gelden inzake de art. 1384 e. v. Code Civil 1804. De ontwerpers zijn staat de
~iet
gedachte dat de
eenduidig in hun commentaar. Centraal gelaedeerde zijn schade vergoed moet
krijgen. Bertrand de Greuille spreekt van een 'garantie de repara17 tion•.16 Ook Treilhard stelt de belangen van de gelaedeerde voorop, maar verklaart niettemin de aansprakelijkheid uit onvoorzichtig gedrag der ouders. Dit laatste aspect komt ook scherp tot uitdrukking bij Tarrible
die spreekt van een 'relachement de la 18 discipline domestique. Ce relachement est une faute'. De vraag naar de omvang werd aldus doorgeschoven naar de rechtspraak. Belgie en Nederland, die op dit punt de Code Civil nagenoeg geheel
overnamen,
werden
derhalve
met
eenzelfde
problematiek
geconfronteerd. Het Burgerlijk Wetboek van 1838 Uit de opeenvolgende Ontwerpen voor een Burgerlijk Wetboek in de periode
1800-1838
blijkt
dat
hier
te
lande
nog
geen
duidelijk
standpunt over schuld- of risico-aansprakelijkheid van de ouders was gevormd. Ging het Ontwerp voor een Burgerlijk Wetboek van Joannes van der Linden (1807) uitdrukkelijk uit van schuldaansprakelijkheid (art. 37), de Ontwerpen Kemper (1816, 1820) daarentegen vestigen voor de ouders een - zij het beperkte - risico-aansprakelijkheid (art. 3576 resp. art. 3052). Het BW van 1838 greep weer terug op art. 1384 van de Code Civil 1804. Art. 1403 BW werd door nagenoeg alle schril,)!"ers hier te lande verklaard als berustend op verwijtbaar 19 gedrag van de ouder(s).
16. M. Locre, La Legislation civile, commerciale et criminelle de la France, XIII (1828), blz. 41, 42. 17. Locre, t.a.p., blz. 32. 18. Locre, t.a.p., blz. 59. Zie voor een overzicht daaromtrent in kort bestek, International Encyclopedia, XI (Torts), 3, blz. 5. Meer uitgebreid: C. B. M. Toullier, Le droit civil francais, dertiende druk, Brussel 1824, deel 11 nrs. 243 e.v. 19. Zie daaromtrent Land-Lohman, Verklaring van het Burgerlijk Wetboek IV, tweede druk, Haarlem (1907), blz. 321; C.W. Opzoomer, Het Burgerlijk Wetboek verklaard VI, tweede druk, 's-Gravenhage ( 1891), blz. 238. J .Ph. Suyling, Inleiding tot het Burgerlijk Regt II(2), Haarlem, tweede druk (1936), nrs. 541 e.v.
online publication GROM II (1985)
- 130 Slechts Diephuis
20
neemt in. dit opzicht een uitzonderingspositie in.
Zijn visie is sterk verwant aan de Bertrand de Greuille. Ook bij hem komt de 'garantie civile'-gedachte duidelijk tot uitdrukking. Geheel overeenkomstig het standpunt van de meerderheid der schrijvers hanteert ook de rechtspraak de mogelijkheid tot disculpatie op . 1 21 ru1me sc h aa. Rond de eeuwwisseling ontwikkelt de lagere rechtspraak zich echter in de strengere door Diephuis voorgestane wijze. Illustratief is Ktr. 22 Onderdendam , die overwoog dat het feit dat gedaagde (in casu de vader) zich niet aan enig verzuim heeft schuldig gemaakt, zijn aansprakelijkheid niet opheft. In andere uitspraken wordt die strenge aanpak ook ten aanzien van 23 oudere kinderen gehanteerd. Die strengere aanpak wordt ook in de rechtsliteratuur in de periode 24 1920-1940 herhaaldelijk verdedigd. In HR 26 november 1948, NJ 1949, 149 kreeg de Hoge Raad gelegenheid in deze materie een duidelijk s.tandpunt te bepalen. De Hoge Raad overwoog dat art. 1403 lid 2 BW berust op een vermoeden van schuld. De ouders gaan echter vrijuit, indien zij aantonen dat hen geen verwijt treft, dat wil zeggen 'dat zij ten opzichte van het kind een zodanige zorg hebben inacht genomen ter voorkoming van nadeel voor derden door diens gedragingen als in de gegeven omstandigheden van goede ouders mag worden verwacht'. Nadien is in HR 29 februari 1952, NJ 1953 365, HR 9 december 1960, NJ 1963, 2 en HR 9 december 1966, NJ 1967, 69, AA 1969, blz. 38 e. v. dit standpunt bwestigd.
20. G. Diephuis, Het Nederlandsch Burgerlijk Recht Groningen(1888), blz. 93 e.v. 21. Zie Rb. Arnhem 30 november 1843, W 478, 's-Hertogenbosch 24 april 1844, W 605. 22. 31 januari 1914, NJ 1914, blz. 537. 23. Rb. Arnhem 27 juni 1929, NJ 1929, blz. 1743. 24. Zie P. Scholten, WPNR 2681 (1921); J.H.A.M. Anten, WPNR 3207 (1931); S.J. Pit, RM 1931, blz. 33 e.v. en C.J. de Haan, WPNR 3725 (1941).
online publication GROM II (1985)
XI, Rb.
- 131 -
Het Ontwerp Nieuw Burgerlijk Wetb9ek (Art. 6.3.7 RO- art. 6.3.2.1 NBW). Art. 6. 3. 7 RO sloot aan bij de rechtspraak van de Hoge Raad en achtte de ouder slechts aansprakelijk voor het geval er sprake was 25 van tekort schieten in het uit te oefenen toezicht. Nadien hebben verschillende schrijvers zich tegen de resultaten gekeerd, waartoe 26 het geldend recht in deze leidt. Ook Rutten kantte zich in de zen 27 tegen een zuivere schuldaansprakelijkheid. In het bijzonder de onzekerheid en niet voorspelbaarheid t.a.v.
de bantering van de
disculpatiemogelijkheid stuitte op veel bezwaren. Illustratief in dit opzicht is het verloop van de procedure die uiteindelijk leidde tot HR 9 december
1966,
NJ
1967,
69.
In het
VV
II
werd
door een
meerderheid de wenselijkheid geopperd de bakens te verzetten en te 28 koersen op een risicoaansprakelijkheid. In het GO kreeg dit in de 29 art. 6. 3. 2 .1 en 6. 3 .1. 2a zijn be slag. Voor kinderen tot veertien jaar werd in het GO de ouder of voogd risico-aansprakelijk gesteld (6.3.2.1 lid 1 GO), terwijl kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar zelf niet in .rechte konden worden aangesproken (art. 6. 3 .1. 2a lid 1). Het systeem van het oud BW bleef gehandhaafd voor de leef30 tijdscategorie 14-16 jaar (art. 6.3.2.1 lid 2 G0). Tijdens de parlementaire behandeling werd de regeling vereenvoudigd door de leeftijdsgrens
der
niet-aansprakelijkheid
van het kind
zelf,
van
tw aalf tot veertien jaar op te trekken en werden de art. 6. 3. 2 .1 en 31 6. 3 .1. 2a dienovereenkomstig aangepast. Met betrekking tot de aansprakelijkheid van ouders voor hun minderjarige kitfderen heeft de hercodificatie de gewenste duidelijkheid gebracht en derhalve aan haar doel beantwoord. In de tweede plaats
25. Parl. gesch. Boek 6, blz. 674. 26. Zie G. H. A. Schut, Rechtelijke verantwoordelijkheid en wettelijke aansprakelijkheid, Zwolle 1963, blz. 245 e.v.; W.C.L. van der Grin ten en J. Leyten, Praeadviezen Thijmgenootschap 1968, blz. 18 resp. blz. 65; Schut, NJB 1969, blz. 616 e.v.; L.S.C. HeyningPlate, NJB 1970, blz. 1011. 27. L.E.H. Rutten, Verkeersrecht 1967, blz. 41. 28. Parl. gesch. Boek 6, blz. 677. 29. Parl. gesch. Boek 6, blz. 678. 30. Parl. gesch. Boek 6, blz. 678-681. 31. Parl. gesch. Boek 6, blz. 681, 682.
online publication GROM II (1985)
- 132 schept het NBW duidelijkheid in de hierboven geschetste eeuwenoude dogmatische strijd ten aanzien van de vraag of de kwalitatieve aansprakelijkheid steeds· tot het schuldbeginsel moet worden herleid. Het NBW haalt de 'zuivere' kwalitatiEwe aansprakelijkheid weer onder het stof vandaan en grijpt daarmee terug naar het klassieke Romeinse recht en naar het Roomsch-Hollandsch recht zoals dat door De Groot werd uiteengezet, ook al kenden noch het klassiek Romeinse recht noch De Groot kwalitatieve aansprakelijkheid van de ouders voor hun kinderen. 3.
Rechtsvergelijkende notities
Zeer veel landen ondergingen de invloed van de regeling uit de Code Civil 1804 en hanteerden in navolging daarvan de regel dat primair op de ouders de aansprakelijkheid rust. Die regel - schuldaansprakelijkheid met omgekeerde bewijslast - werd op tweeerlei wijze in de onderscheiden wetgevingen uitgewerkt.
In een
aantal codificaties
werd de kring van aansprakelijk te stellen personen strikt omschreven. Dit systeem treft men reeds in de Code Civil van 1804 aan (art. 1384 lid 4) en in navolging daarvan in Belgie (art. 1384 lid 4 Belgisch BW), Nederland (art. 1403 BW), Italie (art. 2048 Italiaans BW) en Spanje (art. 1903 Spaans BW). De Westduitse wetgever formuleerde een open norm inzake de aan te spreken persoon en gaf daarmee de rechter de vrijheid de kring van aansprakelijk te stellen personen, indien wenselijk en noodzakelijk, te Nerruimen (art. 832 BGB). Ook Zwitserland (art. 331 ZGB) en Oostenrijk (art. 1309 ABGB) hanteren laatstgenoemde variant. De Socialistische landen kennen een weerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid, (art. 351 nieuw ZGB, DDR, art. 450-451 RSFSR, art. 32 427 Pools BW, art. 352 Hongaars BW, art. 1000 Roemeens BW). Afwezigheid van elk schuldvermoeden treft men aan in de commonlaw
landen
en
in
Scandinavische
landen
met
uitzondering
van
32. Zie daarover inzake DDR: Posch, Grundriss Zivilrecht, deel 8 (1979), nr. 6.4; inzake de Sovjetrepublieken: Hazard, e. a., The Sovjet legal system, derde druk (1977), blz. 551; inzake Polen: Wasilkowski, Droit civil polonais (1975), blz. 149.
online publication GROM II (1985)
- 133 Noorwegen.
33
De stand van zaken in Frankrijk, Belgie en West-
Duitsland - landen waar de wet op dit punt uitgaat van een weerlegbaar schuldvermoeden -: zal ik hierna afzonderlijk weergeven. Frankrijk Art. 1384 lid 4 juncto lid 7 CC werd door de Franse jurisprudentie 34 opgevat als een weerlegbaar schuldvermoeden. Vervolgens moet worden nagegaan hoe de Franse jurisprudentie dat schuldvermoeden hanteerde. Ollier35 heeft met betrekking tot de door hem bestudeerde rechtspraak (tot 1960) opgemerkt dat het hanteren van het schuldvermoeden onlosmakelijk verbonden is met de leeftijd van het kind dat de schade aanrichtte. Bij schade aangericht door zeer jonge kinderen, aid us Oilier, heeft de bewijsrechtelijke regel van het schuldvermoeden zich ontwikkeld tot een rechtsregel die voor de ouder een 'obligation de garantie' inhoudt. Bij 'grands adolescents' wordt de ouder slechts aansprakelijk gesteld indien er sprake is van een 'constatation de faute'. Wat betreft de 'infants et petits adolescents' wordt de ouder veroordeeld 'le plus souvent en l'absence de toute faute, mais sans qu'il soit possible d'affirmer qu'il l'est toujours: les juges gardent la liberte de pretendre qu'en telle espece il a detruit la presomption. Ils le font parfois' .36 Hij stelt een wetswijziging voor, waarbij centraal staat de gedachte dat op de,.,ouders een garantieplicht rust de schade die hun kinderen derden berokkenen te vergoeden. Die risicoaansprakelijkheid wil hij beperken tot schade door kinderen veroorzaakt die de leeftijd van zestien jaar niet hebben bereikt, daarboven zijn de ouders slechts
33. Intern1;1tional Encyclopedia XI, 3, blz. 7. 34. Zie Mazeaud-Tunc, Responsabilite Civile I, zesde druk ( 1965), nr · 770, die daarbij opmerkt dat de rechtspraak Tarrible en niet Bertrand de Greuille in dezen volgde. Zie voorts Cass.civ. 2e 12 oktober 1955, D 1956, 301; 20 juli 1957, D 1958, 111; 8 juli 1961, D 1961, D 1961, 770. 35. P. D. Oilier, La responsabilite civile des pere et mere, Parijs (1961), nr 196. 36. Oilier, t.a.p., nr 234.
online publication GROM II (1985)
- 134 aansprakelijk ex art. 1382 CC.
37
Ook Mazeaud-Tunc
38
had reeds in
1948 op de wenselijkheid van risicoaansprakelijkheid gewezen. In de rechtspraak 1,1it de periode van 1960-1980 zet deze tendens zich voort. Illustratief is Cass. civ. 2e, 1 december 1965, JCP 1966 II, 14567, waarbij de vader aansprakelijk werd gesteld voor oogletsel dat zijn zoon tijdens een voetbalpartijtje aan z'n kameraadje had toegebracht. De uitspraak is in de Franse rechtsliteratuur fel bekriti39 seerd. Zeer ver gaat ook Cass. crim. 6 november 1968, Gaz. Pal. 1969,
1,
80,
waarbij
de vader aansprakelijk
werd
gesteld voor
diefstal gepleegd door zijn weggelopen minderjarige dochter vanwege 'troubles affectifs'. Ook al waarschuwde de vader na iedere vlucht de politie, dat deed aidus de Cour de Cassation niet af aan zijn aansprakelijkheid. Durry bekritiseerde de uitspraak scherp: 'On est alors conduit a une seconde interpretation de !'arret: en laissant entendre que Ia surveillance exercee par le pere sur Ia fille a ete insuffisante, Ia chambre criminelle ferait transparaitre son sentiment que, dans un cas de cet ordre le pere ne doit pas pouvoir s'exonerer. II serait alors le garant des troubles affectifs dont peuvent souffrir ses enfants, et des domages qu'ils causent sous !'empire de ces troubles' .40 Voor de periode 1970-1984 wijs ik op Cass. civ. 2e 2 april 1979 en 41 Cass. civ. 2e 4 juni 1980. De uitspraken uit de periode 1960-1984 vormen een bevestiging van Oilier's gedachtengang dat de rechtspraak t.a. v. daden van kinderen beneden
de
zestien
jaar
niet
of
nauwelijks
disculpatie
van
de
ouder(s) toelaat, terwijl daarentegen disculpatie ruim wordt toegepast indfen het kind zestien jaar of ouder is. In het merendeel van de commentaren op de uitspraken wordt door de rechtsgeleerde schrij-
37. Oilier, t.a.p. nr 236. 38. Mazeaud - Tunc, Responsabilite Civile I, vijfde druk (1948), nr 783. 39. Zie Rodiere in Rev. trim. de Dr. civ. 1966, biz. 298 en Tunc, !'Enfant et Ia balle, JCP 1966, I, 1983. 40. Rev.trim. de Dr.civ. 1969, biz. 573. 41. D 1980, I.R., 37, m.n. Tunc, Rev.trim. de Dr.civ, 1980, biz. 576, J.C.P. 1981,II, 19599 (Feddal). Zie voorts Ghestin, Traite de Droit Civil, les obligations; La responsabilite, bewerkt door Viney, Parijs 1982, nrs. : 868-892 en het overzicht van Huet in Rev. trim. de Dr. civ. 1984, biz. 508 e.v.
online publication GROM II (1985)
- 135 schrijvers Oilier met instemming geciteerd.
42
Tunc stelde tevens voor 43 risico-aansprakelijkheid met een WA~verzekering te verbinden. BelgHi De Belgische rechtspraak stelt zich evenals de Franse rechtspraak op het standpunt dat art.
1384 lid 2 Belgisch BW uitgaat van het
vermoeden van schuld. Het omvat niet aileen verzuim in toezicht, ook 44 opvoedingsfouten vallen eronde.r. 45 Hamelink vat de rechtspraak uit de periode 1960-1977 als volgt samen: 'Het wordt meestal voldoende geacht wanneer het bewijs van goede opvoeding in grote trekken wordt geleverd, door middel van het aantonen van de normale ontwikkeling, het regelmatig schoollopen, het gewone gedrag en de goede om gang van het kind. Telkens als het kind geen opvallende brutaliteit aan de dag legde, brengt dit, in feite maar niet in rechte, een zgn. omkering van de bewijslast met zich, in die zin dat het de benadeelde is die zal moeten aantonen dat de ouders van een werkelijke positieve tekortkoming in de opvoeding lieten blijken. Deze lacune dient dan nog uiteraard in verband te staan met het concrete schadegeval. Hoewel van deze 'omkering van de bewijslast' meestal geen uitdrukkelijk gewag wordt gemaakt in de rechtspraak, blijkt doorgaans uit de motiveringen dat het principe algemeen aanvaard wordt in de Belgische jurisprudentie'. 46 De aansprakelijkheid voor schadetoebrengende handelingen van zeer jonge kinderen wordt in de regel gemotiveerd met gebrek aan toe47 Bij aansprakelijkstelling voor schade door oudere kinderen
zicht.
veroorzaakt doet de dubbele grondslag - verzuim in toezicht zowel als opvoeding - zich gevoelen. In het bijzonder wordt tekortschieten in opvoeding gehanteerd in gevallen waarin het kind feitelijk aan
42. Tunc, Rev. trim. de Dr. civ. 1964, blz. 116; Durry, Rev. trim. de Dr. civ. 1970, blz. 576; Tunc, Rev.trim. de Dr.civ. 1980, blz. 576. 43. lVlazeaud-Tunc, Responsabilite civile I, zesde druk, nr. 783 en t'Enfant et la balle, t.a.p., nr. VII. 44. Hof van Verbreking 15 april 1971, Pas. 1971, I, 726; 23 november 1971, Pas. 1972. I, 303, RW 1972-1973, blz. 406. 45. P. Hamelink, Over de ouderlijke aansprakelijkheid, Bulletin des Assurances 1978, blz. 295 e.v. 46. Hamelink, t.a.p., blz. 360. 47. Hamelink, t.a.p., blz. 362-375.
online publication GROM II (1985)
- 136 derden (grootouders of nour:rice) was toevertrouwd. teerde constructies blijken in de praktijk,
48
De gehan-
evenals in Nederland
onder art. 1403 lid 2 B W het geval was, tot onderling tegenstrijdige uitspraken van rechters te leiden. De uitslag van civiele procedures 49
wordt daardoor rechtens moeilijk voorspelbaar.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat ook in Belgie de roep weerklinkt gooien.
het
roer van schuld- naar risico-aansprakelijkheid om te 50 Kruithof pleit voor invoering van een 'objectieve aan-
sprakelijkheid' gekoppeld aan een verplichte verzekeringsregeling. Hij acht de Wet 6 juli 1977,
waarbij naast de vader de moeder
gelijkelijk aansprakelijk werd gesteld, in dit opzicht een gemiste kans 52 51 Anderzijds heeft Van Deurzen
om tot een beter regiem te komen.
aandacht gevraagd voor het feit dat de minderjarige in toenemende mate gewend is zelfstandig beslissingen te nemen. In het bijzonder ten aanzien van oudere kinderen acht hij een op schuldvermoeden gebaseerde aansprakelijkheid van de ouders verouderd: 'Ies pouvoirs sont devenus des devoirs', aidus Van Deurzen met instemming De Page· citerend. Om het beiang van de derde optimaai te beschermen toont hij zich toch echter voorstander van een verplichte 'familiaie 54 53 verzekering'. Ik wijs tot slot nog op Moyaert , die zich enerzijds scherp keert tegen het 'ellendig schuidvermoeden' anderzijds echter het voorstei van Kruithof politiek niet haaibaar acht en zelf een 55 m.i. halfsiachtig - tussenstandpunt formuleert.
48!" Zie 'fvP 1980, Overzicht Beigische Rechtspraak, Onrechtmatige Daad 1964-1978, biz. 1311. 49. Zie voor een overzicht van de soms tegenstrijdige uitspraken: TvP 1980, biz. 1301-1313. 50. R. Kruithof, Aansprakelijkheid voor andermans daad, kritische bedenkingen bij enkeie ontwikkelingen; RW 1978-1979, biz. 1409. 51. Voor een overzicht van de pariementaire behandeling: Hamelink, t. a. p., biz. 305, nt 39. In eenzelfde richting gaan Fagnart, Examen de Ia jurisprudence II (1968-1975), nr. 89, JT 1976, biz. 604 en Bax, annotatie onder Vred.Borgerhout 1 september 1976, RW 1976-1977, biz. 2676. 52. A. van Deurzen, De aansprakelijkheid van de ouders in deze tijd, RW 1972-1973, biz. 977 e.v. 53, RW 1972-1973, biz. 989. 54. G. Moyaert, De aansprakelijkheid van de ouders voor verkeersovertredingen van hun minderjarige kinderen - wet en werkelijkheid, RW 1978-1979, biz. 2289 e.v. 55. RW 1978-1979, biz. 2299-2300.
online publication GROM II (1985)
- 137 Duitsland Het toepassingsgebied van art. 832 BGB gaat verder dan de tot nog toe besproken west-europese codificaties. In de eerste plaats valt op, dat de kring van aansprakelijk te stellen person en niet limitatief wordt opgesomd, maar slechts in abstracto wordt omschreven als: ieder die door de wet met een 'Aufsichtspflicht' is belast. Voorts gaat het in art. 832 BGB niet alleen over minderjarige kinderen, maar strekt de aansprakelijkheid zich ook uit tot
geestelijke of
lichamelijk gehandicapte meerderjarige kinderen. Lid 2 bepaalt dat de aansprakelijkheid
ook
de
'vertragliche
Verantwortlichkeit'
Derhalve kunnen ook pleegouders, kostscholen, toria,
ziekenhuizen
en
kinderverzorgsters
omvat.
internaten,
worden
sana-
aangesproken.
Illustratief is in dat opzicht BGH 2 december 1975, NJW 1976, 1145: ziekenhuis aansprakelijk voor 7-jarige patient
die twee zuigelingen
ernstig letsel toebrengt. Art. 832 BGB berust op een vermoeden van schuld. De ouder wordt vermoed tekort te zijn geschoten in het uit te oefenen toezicht, indien het kind wederrechtelijk derden schade berokkent. Anders dan in Frankrijk en Belgie strekt het vermoeden 56 zich niet uit tot opvoedingsfouten. Ook hier een disculpatiemogelijkheid voor de
'Aufsichtspflichtige'.
Voorts treedt de aan-
sprakelijkheid niet in, indien ook bij voldoende toezicht de schade niettemin zou zijn aangericht; art. 6. 3. 7 lid 2 RO ken de eenzelfde uitzondering. De Duitse jurisprudentie is evenals de Nederlandse onder art. 1403 lid 2 BW (oud) zeer casuistisch; algemene lijnen vallen moeilijk te trekken.
~
disculpatie wordt
tamelijk streng gehanteerd indien
kleine kinderen de schade hebben veroorzaakt. Illustratief is BGH 10 oktober 1967, NJW 1968, blz. 249: een vierjarig jongetje wachtte op de vluchtheuvel voor de tram, totdat hij de straat kon oversteken. Een passerende automobilist schrok van het kind, week uit en veroorzaakte schade. omdat
het
gedrag
onberekenbaarheid ouders
hem
met
Het BGH achtte de ouders aansprakelijk enkel van
het
kind
in
het
verkeer
'verkehrswidrig sein konne'. de
gevaren
van
de
straat
Het
wegens feit
vertrouwd
dat
zijn de
hadden
56. Soergel-Siebert, BGB, deel 4, elfde druk (1980), art. 832 BGB, aantekening 16.
online publication GROM II (1985)
- 138 gemaakt,
was niet genoeg :voor het slagen van de disculpatie. 57 Deerberg merkt bij de uitspraak op, dat de grens tussen 'Ver58 schuldens- und Gefiihrdungshaftung verwischt'. Gaisbauer vermeldt in
zijn
rechtspraakoverzicht . een
omstreden
uitspraak
van
OLG
Dusseldorf 17 december 1974, MRD 1975, blz. 580, waarbij de ouders aansprakelijk werden gesteld voor de schade die een kind met zijn kinderfiets op het trottoir fietsend had aangericht. Het OLG overwoog daarbij: 'Eltern, die ihrem Kind nicht nur erlauben, mit einem Fahrrrad auf dem Burgersteig zu fahren, sondern es anweisen, nicht die Fahrbahn, sondern den Gehweg zu benutzen, verletzen ihre Aufsichtspflicht. Sie erteilen dem Kind unrichtige Belehrungen fUr das Verhalten im Verkehr und setzen andere Verkehrsteilnehmer und andere Kinder erkennbaren Gefahren aus'. Larenz
59
merkt naar aanleiding van BGH 7 juli 1964, Fam.RZ 1964,
505 op: 'Es genugt schliesslich auch nicht, einem 11 jii.hrigen Jungen das Schiessen mit Pfeil und Bogen zu verbieten und ihm diese wegzunehmen; die Eltern haben, wenn es zweifelhaft erscheint, ob der Sohn das Verbot befolgen werde, fUr eine Uberwachung Vorsorge zu treffen, Man muss sich fragen, wie das praktisch moglich sein soll; der BGH liisst die Eltern bier in Wahrheit fUr die Unfolgsamkeit ihres Sohnes einstehen, burdet ihnen also gleichsam das Risico ihres erzieherischen Misserfolges auf'. Anderzijds
zijn daar ook talrijke uitspraken die een
gematigder
aanpak voostaan. Illustratief is de uitspraak waarin de moeder niet
"*
aansprakelijk werd geacht voor het ongeval dat haar driejarig kind veroorzaakte:
57. R. Deerberg, Par. 832 und Versicherungsgedanke (1978), blz. 22. 58, G. Gaisbauer, Aus der Rechtsprechung in den Jahren 1973-1977 zur elterlichen Aufsichtspflicht uber Kinder und deren Verantwortlichkeit, Die Versicherungs Praxis 1979, blz. 88 e.v. Zie over deze uitspraak ook M. Schnitzerling, Die Aufsichtspflicht Kindern gegeniiber im Strassenverkehr in der Rechtsprechung ab 1972, Die Versicherungs Praxis 1977, blz. 70-71 en Die Gefii.hrdung und Verletzung des Kindes im Strassenverkehr in der Rechtsprechung ab 1972, Deutsches Autorecht 1977, blz, 60/61. 59. K. Larenz, Lehrbuch des Schuldrechts, II, Munchen ( 1977), blz. 572.
online publication GROM II (1985)
- 139 -
'Eine Mutter, die in einer .Fussgiingergruppe mit ihrem 3! jii.hrigen Kind geht, genugt ihrer Aufsichtspflicht, wenn sie das Kind vor sich hergehen liisst und es im Auge behiilt. Sie braucht ihm auch einen Ball,. den es ruhig im Arm hii.lt, nicht wegzunehmen. Kommt es spii.ter zu einem Unfall, weil ein Radfahrer gegen den heruntergefallen Ball fiihrt, trifft die Mutter keine Verantwortung fur den Unfall' .60 Ook ten aanzien van schoolgaande kinderen die fietsend drukke straten moeten oversteken is in het algemeen de rechtspraak niet snel geneigd ·bij ontstane schade de ouders aansprakelijk te achten. Indien er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn -
gefiihrliches
Spielzeug, schlechte Charaktereigenschaften, auf der Fahrbahn Ball spiel en - worden de ouders aansprakelijk gesteld. De gematigde aanpak komt tot uitdrukking in BGH 28 februari 1969, NJW 1969, blz.
2138
(zesjarige brandstichtende jongen).
In twee
instanties werden de ouders aansprakelijk geacht o.a. met de motivering dat een 'Taschenkontrolle' nodig w9;s
gewees~.
Het BGH ging
echter niet zo ver: 'Inwiefern die Beklagten am Morgen des 20.4.1965 bei ihrem Sohn eine Taschenprufung hiitten vornehmen mussen, entbehrt jedoch hinreichender Begrundung.. Wenn der Sohn, wie das Berufungsgericht unterstellt, ein ganz normaler, nicht zu besonderen Unarten neigender Junge war, schon hiiufig bei den Verwandten auf dem Bauernhof zu Besuch geweilt hatte und das Leben dort kannte, so brauchte der Umstand allein, dass der Junge fur einen Ferientag wieder zu den Verwandten fahren sollte, den Beklagten nicht schon die Verpflichtung aufzuerlegen, die Taschen des Jungen vor der Abfahrt nach gefiihrlichem Spielzeug zu kontrollieren. Gewi~ sind strenge Anforderungen an die Ausubung der Aufsichtspflichtig zu stellen, wenn der Aufsichtspflichtige von dem Vorhandensein und der Benutzung solcher Gegenstiinde durch das Kind Kenntnis hat'. In dezelfde lijn ligt BGH 27 november 1979, NJW 1980, blz. 1044 (letsel toegebracht
door een 17-jarige vechterbaas).
'Weltfremde'
maatregelen behoeven door ouders niet te worden genomen. Onder omstandigheden kan het geboden zijn om het contact met het kind
60. Kammergericht 16 december 1976, Vers.R. 1977, 770, Gaisbauer, t.a.p., blz. 89.
online publication GROM II (1985)
- 140 niet geheel te verliezen 'keine alzu grosse Strenge walten zu lassen und
nicht
auf
Empfehlungen
strikter
Einhaltung
elterlicher
Weisungen
oder
zu
bestehen'. Een 'Freiraum piidagogischer Mass61 nahmen' is dan noodzakelijk. 62 Tot slot van dit overzicht verwijs ik naar Dahlgriin die de rechtspraak inzake art. 832 BGB statistisch heeft gerangschikt en daarbij concludeert dat sinds 1945 de rechtspraak zich heeft ontwikkeld van 'strengen zu mittleren Anforderungen'.
Ook in ·Duitsland klinkt vanwege de moeilijk te traceren rechtsaan63 spraken 'ein Ruf nach Reform• inzake art. 832 BGB. Vofgens Deerberg is art. 832 BGB aan herwaardering toe. Door de toenemende 'Jugendemanzipation' vermindert de invloed van de ouders op de dadendrang der kinderen. Wil men art. 832
BGB handhaven dan
zal de 'haftungsfreie Raum' binnen art. 832 BGB toenemen. Houdt men aan de constructie van de Aufsichtspflichten vast dan zal het 64 Aan het einde van zijn
artikel neigen naar risicoaansprakelijkheid.
studie pleit Deerberg voor een risico-aansprakelijkheid gekoppeld aan 65 een verplichte WA-verzekering. Wat betreft de
invoering van financiEHe,
uitwerking van 66 voorstel verwijs ik naar zijn uitvoerige beschouwingen, 4.
fiscale
en
verzekeringstechnische
zijn
Samenvatting
Reeds ten tijde van Hugo de Groot en nadien in de commentaren op zijn Inleidinghe treft men discussies aan over de betekenis van het schuldvermoeden met betrekking tot de aansprakelijkheid van ouders voo~
hun kinderen. Discussies die zich voortzetten tot de totstand-
koming van de Code Civil (1804) en nadien hier te lande in de commentaren op het Burgerlijk Wetboek (1838), zonder dat de zaak zelf tot een duidelijke afronding komt.
61. Miinchener Kommentar BGB, deel 3, Schuldrecht, art. 832, aantekening 18. 62. W. B. Dahlgriin, Die Aufsichtspflicht der Eltern nach § 832 BGB, Entwicklung und Problematik ( 1979), blz. 199. 63. E. von Hippel, Zur Haftung Aufsichtspflichtiger fiir durch Kinder verursachte Schii.den, Ein Ruf nach Reform, Fam RZ 1968, blz. 574. 64. Deerberg, t.a.p., blz. 18. 65. Deerberg, t.a.p., blz. 156. 66. Deerberg, t.a.p., blz. 156, 159 e.v.
online publication GROM II (1985)
- 141 Ook in de Nederlandse rechtspraak, (vanaf 1838) zet die onduidelijkheid zich voort, met afwisselende perioden, waarin die disculpatie ruim dan wel eng werd gehanteerd. HR 26 november 1948, NJ 1949, 149 waarin schuldaansprakelijkheid met
ruime
disculpatiemogelijkheid werd
geintroduceerd,
bracht in
feite ook niet de gewenste duide lijkheid. Ik moge in dit verband volstaan met verwijzing naar het verloop van de procedure,
die
leidde tot HR 9 december 1966, NJ 1967, 69 (Joke Stapper). Art. 6. 3. 2.1 NBW;
waarin de risicoaansprakelijkheid werd neergelegd,
kan, althans wat betreft de categorie van kinderen tot veertien jaar, als
eindpunt
van
deze
ontwikkeling
worden
aangemerkt.
De
Nederlandse regeling loopt, vergeleken met de codificaties van de ons omringende landen, voorop wat betreft de kwalitatieve aansprakelijkheid van de ouder of voogd. Uit de rechtsvergelijkende beschouwingen blijkt echter dat beide systemen
'aansprakelijkheid
'risico-aansprakelijkheid' de
gebaseerd
op
schuldvermoeden'
neiging hebben in de
praktijk
en naar
elkaar toe te groeien en veelal dezelfde uitkomsten vertonen als men gelijksoortige casusposities en de rechterlijke uitspraken die daarop 67 volgden vergelijkt. Dat geldt in bijzondere mate voor schade veroorzaakt door kleine kinderen. Voor die categorie werden de ouders, ongeacht de grondslag der aansprakelijkheid steeds tot vergoeding der schade verplicht geacht, zij het dat in het ene land (Frankrijk) in dit opzicht een zwaardere aansprakelijkheid wordt aangenomen dan in het andere (West-Duitsland). Dit neemt niet weg dat de Nederlandse re,ieling in form eel opzicht voorop loopt.
67. Zie ook Le Gall, die daaromtrent opmerkt: 'Under the age of 13, the presumption, where it exists, is found particularly hard to rebut, and fault easily proved. After 13, there is a complete change of attitude. The presumption loses force and the supervisor is only rarely held liable; in systems without presumption, the proof of a fault of the supervisor is not easily brought by the victim', International Encyclopedia XI, 3, blz. 29.
online publication GROM II (1985)
- 142 5.
Slot
Invoering van risicoaansprakelijkheid doet altijd de vraag rijzen naar de begrenzing ervan. Zo ook bij art. 6. 3. 2.1 NEW. Nu de disculpatiemogelijkheid voor de ouder of voogd is vervallen,
richt de
aandacht zich op de vraag of de daad van het kind in het concrete geval onrechtmatig was en zo ja of er aan de zijde van de gelaedeerde factoren bestaan die als aanspraakopheffend of - verminde68 rend kQnnen worden gekwalificeerd. Ik ga op laatstgenoemd onder69 deel van die vraag elders breder in, thans een opmerking over eerstgenoemd onderdeel. Kan een klein kind onrechtmatig handelen? Is daarvoor niet enige 'bewustheid' nodig? Ik wijs daarbij op HR 22 november 1974, NJ 1975, 149 (GJS), waarbij de Hoge Raad het schadeveroorzakend gedrag van de spelende kinderen niet onrechtmatig achtte: van een rechtsplicht een waargenomen gevaarsituatie op te heffen kan slechts sprake zijn, wanneer de ernst van de situatie tot het bewustzijn van de waarnemer is doorgedrongen, hetgeen in casu niet het geval was. 70 De kinderen waren te jong om het gevaar te beseffen. 71 Van Maanen signaleerde, dat in art. 6. 3. 2.1 lid 1 de ouder of de voogd aansprakelijk wordt gesteld voor een 'gedraging van het kind' en niet voor een 'onrechtmatige gedraging'. Hij stelde wijziging in laatstgenoemde zin voor. Daarop is bij On twerp Invoeringswet Eoeken 72 3-6 gereageerd, waarbij met verwijzing naar bovengenoemd arrest dat voorstel werd verworpen. Niettemin werd voorgesteld in de tekst van art. 6.3.2.1 lid 1 NEW een nuancering aan te brengen, waarbij de l"!f:tder of voogd aansprakelijk wordt gesteld voor de schade
68. Ik denk daarbij aan stoei- en vechtpartijtjes van kinderen onder elkaar, NJE 1981, blz. 128-130. 69. Monografieen NWE, E-46. 70. Over het arrest is zeer uiteenlopend geschreven: zie daarover Scholten onder NJ 1975, 149; Schut, WPNR 5327/30 (1975); Clausing, Over springtouwtjes, open staande kelderluiken en bananeschillen, in Non sine causa, opstellen aangeboden aan G.J. Scholten, blz. 29 e.v. 71. G.E. van Maanen, Aansprakelijkheid van ouders voor kinderen in het Nieuw Eurgerlijk Wetboek, NJB 1981, blz. 364 e.v. Daarop in kritische zin reagerend, J. E. M. Vranken, Nogmaals: de aansprakelijkheid van ouders naar nieuw E W, art. 6. 3. 2. 1 Invoeringswet, NJE 1984, "blz. 69 e.v. 72. Invoeringswet Eoeken 3-6 NEW (vijfde gedeelte), Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17541, nr. 3, blz. 38. online publication GROM II (1985)
- 143 'door een gedraging van een kind, dat nog niet de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt en aan wie deze gedraging als een onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan', Ik acht HR 22 november 1974, NJ 1975, 149, waarop de voorgestelde nuancering werd gebaseerd, dogma tisch onjuist. Bij de beoordeling van de onrechtmatigheid staat het gedrag centraal, niet de persoon van de dader c, q.
de leeftijd van de dader.
Het Hof legde in
genoemde zaak m. i. terecht een objectieve maatstaf aan: 'dat evenmin voor betwisting vatbaar is, dat indien een redelijk denkende volwassene van normale levenservaring met de litigieuze feiten zou zijn geconfronteerd, deze het daaraan verb on den gevaar ongetwijfeld had moeten onderkennen; dat mitsdien de nog jeugdige leeftijd van Heddema's kinderen wel hun schuld aan, maar niet de onrechtmatigheid van hun nalaten kan opheffen'. Koster spreekt in dit verband van een 'uiterlijk foutieve gedra
voorgaande
sluit
niet
onrechtmatigheid
kan
zijn.
gevaarsituaties
die
uit
men niet
In
dat het
bewustheid een element bijzonder
spreekt
zelf in het leven heeft
dat
van in
geroepen.
Bewustheid van het gevaar zal dan veelal een constitutief element van de onrechtmatigheid zijn, maar dan hantere men een maatstaf,
_,
zowel voor volwassenen als voor kinderen;
zo ook het
Hof in
genoemde zaak,
73. AA XVlll (1969) biz. 42, 74. Oilier, t.a.p., nrs 79-89, Mazeaud-Tunc, Responsabilite civile I, nrs 763-765, Puech, l'llliceite dans la responsabilite civile extracontractuelle ( 1973), nr 49, Revue trimestrielle de Droit civile 1973, blz. 130-131, 1975, blz. 311-313, A. Weill en F. Terre, Les Obligations, derde druk, Parijs 1980, nr 657; Hamelink, t. a. p. , blz. 342. Ook op dit punt kan de rechtsvergelijking nuttige diensten bewijzen. Over de rol van de rechtsvergelijking met betrekking tot het NBW verwijs ik naar D.C. Fokkema, De invloed van de rechtsvergelijking op de ontwikkeling van het Nieuw BW, NJB 1983, blz. 1223 e.v.
online publication GROM II (1985)
- 144 Naar mijn mening berust qe voorgestelde nuancering dan ook op drijfzand. Het ware beter in art. 6. 3. 2.1 lid 1 NB W te volstaan met de aanduiding dat de ouder of voogd aansprakelijk is voor de door het kind onrechtmatig toegebrachte schade. Dat is een omschrijving van voldoende scherpte, waarbinnen de rechter in het concrete geval het recht kan vinden. Dat de hercodificatie gevrijwaard blijve voor overbodige nuances!
F. T. Oldenhuis
Groningen, december 1984.
online publication GROM II (1985)