De kunstmecenas Juridische tips voor een goede vermogensplanning Op ART COLOGNE 2006 is met een workshop kunst en recht een oproep gelanceerd aan private kunstverzamelaars om zich als mecenas te outen in de hedendaagse rechtsvormen die daarvoor mogelijk zijn. De private verzamelaar wordt geactiveerd als protagonist in de kunstsector. Zijn nieuwe verhouding met publieke verzamelingen kwam aan bod op artbrussels 2008; in wezen heeft die verhouding de plaats van kunst in de publieke ruimte als fundament. In België verloopt de kennismaking met de nieuwe rechtsvormen voor kunstmecenaat redelijk traag; bijvoorbeeld blijft het aantal private stichtingen met artistiek oogmerk beperkt. De universiteit en de rechtspraktijk worden wel in toenemende mate bevraagd over kunstmecenaat vandaag. De antwoorden verschillen voor drie types van verzamelaars en het evenwicht in hun “egoïstisch altruïsme”. Hierna volgt een synthese van de antwoorden die werden voorgesteld op de Dag van de Filantropie op 30 september 2008. Enkel de situatie voor Vlaanderen komt aan bod. Aan het stuur Zeker beginnende verzamelaars gieten hun verzameling terecht niet in een vooraf bepaalde juridische vorm en kiezen voor het ‘vrije initiatief’ waarbij ze vaste hand houden aan het stuur. In de opbouw van de verzameling zijn de alternatieven voor aankoop via een veilinghuis (België 22 % kosten, meer administratiekosten en volgrecht) of galerie (21 % BTW meer volgrecht) nog onbekend. Aankoop bij de zelfstandige kunstenaar gebeurt aan 6 % BTW. Men kan de kunstenaar ook tewerkstellen voor een bepaald werk – met een beperkte meerkost neemt een Sociaal Bureau voor Kunstenaars dan de werkgeversverplichtingen op zich. Ten slotte kunnen kleinere aankopen via een all in vergoeding worden geregeld met de kleine vergoedingsregeling voor kunstenaars. De verzamelaar zal meestal diverse technieken combineren. Een dynamisch beheer is dus mogelijk, ook als werken worden afgestoten. Meerwaarden op een normaal beheer van de verzamelingen worden in principe niet belast. Vanzelfsprekend zijn er wel kosten verbonden aan de verkoop van een werk via een bemiddelaar (veilinghuis of galeriehouder). Zonder de juiste juridische vorm dreigt een verzameling stuurloos te worden als ze naar de volgende generatie of buiten de familie wordt overgedragen. Bij leven van de verzamelaar valt het nog mee. De verzameling kan tot drie jaar voor het overlijden kosteloos worden geschonken (er bestaan verzekeringen voor het risico van eerder overlijden); schenking is ook mogelijk tegen een vast tarief van 3 % (naaste familie) of 7 % (derden). Belangrijker is dat de verzamelaar zich het vruchtgebruik kan voorbehouden. Bekijkt men het vruchtgebruik per kunstwerk, dan kan de verzamelaar het niet meer afstoten. De verzameling zou ook als één geheel kunnen worden beschouwd, waarbij het voorbehouden vruchtgebruik een dynamisch beheer mogelijk blijft maken mét afstoting van bepaalde werken. Bij overlijden dreigt versnippering van de verzameling doordat elke erfgenaam met voorbehouden erfdeel zijn deel in natura – dus in kunstwerken – kan opeisen en op de ‘waarde’ progressief successierechten moet betalen. Daardoor is het soms nodig werken ontijdig te verkopen of belangrijke stukken in betaling te geven als successierechten. We zijn nog ver af van de Duitse vrijstelling van successierechten op belangrijke familiale kunstverzamelingen. Een overlijdensverzekering tot beloop van de successierechten op de verzameling kan enig soelaas bieden; al is bekend dat kunst verzekeren net om successierechtelijke redenen niet ‘in’ is. Versnippering van de verzameling kan bovendien worden vermeden door de verzameling bij testament als geheel toe te bedelen aan één erfgenaam die men vertrouwt. De andere erfgenamen kunnen dit deel niet meer in natura opeisen; uiteraard moeten er wel voldoende andere goederen zijn om de waarde van hun voorbehouden erfdeel te voldoen. Voor schenkingen en legaten van kunstverzamelingen aan publieke verzamelingen gelden voordelige tarieven en een aftrek in de inkomstenbelasting; daartegenover staat wel een groter controleverlies.
Rijden met de handrem De meer gevestigde verzamelaar wil controleverlies en versnippering door vererving en successierechten vermijden. Een tweede type van verzamelaar opteert daarom voor een juridische vorm die een ‘dynastieke’ verzameling toelaat: eventueel over generaties heen maar mét behoud van de controle en het ‘kapitaal’ in eigen hand, minstens in de familie, met mogelijkheid het kapitaal te verzilveren. De oplossing verschilt voor dynamische en statische verzamelingen. Burgerlijke maatschap Een dynamische verzameling veronderstelt een rechtsvorm die toelaat dat de verzameling met nieuwe werken en documenten wordt uitgebreid en dat bepaalde werken of documenten worden afgestoten. Een burgerlijke maatschap is daarvoor geschikt. Deze techniek houdt in dat minstens twee maten een kapitaal – bv. een kunstverzameling – afzonderen dat voor langere duur in onverdeeldheid zal worden gehouden. In ruil voor de inbreng krijgen de maten deelbewijzen. Het kapitaal zelf wordt beheerd in functie van een (on)rechtstreeks vermogensvoordeel – bv. kostenbesparing bij de conservatie – dat onder de maten moet worden verdeeld. Een maatschap is vooral nuttig als techniek om een verzameling met besparing van belasting over te dragen op de volgende generatie of aan derden, met behoud van de eenheid van en de zeggenschap over het vermogen door de overdragers ervan. Typevoorbeeld van de maatschap is een echtpaar dat zijn verzameling inbrengt in een maatschap om vervolgens de deelbewijzen te schenken aan de kinderen, maar met behoud van het beheer over de verzameling. De oprichting van de maatschap is niet aan bepaalde vormen onderworpen; evenmin is de oprichting(sakte) aan enige openbaarmaking onderworpen. De mecenas hoeft zich dus niet als dusdanig te outen. De inbreng van roerende goederen in een maatschap is niet aan belastingen onderworpen; voor de inbreng van onroerende goederen moeten registratierechten worden betaald. Het bestuur van de maatschap kan volledig worden geregeld in de statuten en is aan weinig wettelijke beperkingen onderworpen. Zo moeten er bijvoorbeeld minstens twee maten zijn. De mecenas kan zichzelf als statutaire zaakvoerder laten aanstellen. Belangrijk bij het beheer is dat de verzameling als geheel een onverdeeldheid vormt waarvoor deelbewijzen worden gecreëerd. Een dynamisch beheer van de verzameling – met aan- en verkopen – blijft aldus mogelijk. De maatschap moet zich in haar werking beperken tot activiteiten van burgerlijke aard, om het omschreven doel te bereiken. Verkoop van catalogi of uitgave van een editie om het beheer van de verzameling te vrijwaren, hebben niet noodzakelijk een commercieel doel. Bij twijfel kan een nevenstructuur worden opgericht, zoals VZW of BVBA. Voordeel hiervan is dat die afzonderlijke rechtspersoonlijkheid hebben. Tijdens haar werking is de maatschap in de regel fiscaal transparant. Tenzij zij voor een bepaalde duur is opgericht, komt de maatschap als regel ten einde door het overlijden van één van de maten. Via een voortzettingsbeding (met de erfgenamen) of tontinebeding (met de overige maten) kan de maatschap in leven worden gehouden. Het zijn de deelbewijzen die worden vererfd (met successierechten) c.q. voorwerp zijn van de tontine. Is de maatschap voor onbepaalde duur opgericht, dan kan elk van de maten bovendien te allen tijde de ontbinding ervan vragen zonder daarvoor enige reden te hoeven opgeven. Bij een maatschap voor bepaalde duur is ontbinding slechts wegens ernstige redenen mogelijk. De verdeling van het kapitaal van de maatschap wordt als volgt belast. Op een geregistreerde verdelingsakte wordt een vast recht van 25 euro geheven wat de roerende goederen betreft. Verdeling tussen de inbrengende vennoten van een ingebracht onroerend goed wordt belast aan 1 %; bij toebedeling aan een niet-inbrengende vennoot wordt het registratierecht van 10 % geheven.
Stichting Administratiekantoor Een statische verzameling is voltooid. Bij de keuze voor een rechtsvorm mag men ervan uitgaan dat de samenstelling van de verzameling ongewijzigd zal blijven en dat enkel een beheer via verhuur, uitgave van catalogi, edities, ... nodig is. Hiervoor kan een Stichting Administratiekantoor (STAK) volstaan. Bij een STAK worden kunstwerken in een stichting (zie verder) gecertificeerd. De STAK treedt in eerste instantie op als uitgever van certificaten, die de financiële waarde vertegenwoordigen van wat in de stichting wordt ingebracht. In ruil voor zijn inbreng van kunstwerken in de STAK, ontvangt de verzamelaar certificaten. In tweede instantie zal de STAK de werken als juridische eigenaar beheren in het economische voordeel van de certificaathouders: de opbrengst van het beheer wordt meteen doorgestort aan de certificaathouders. Het beheer van de verzameling kan door de verzamelaar volledig worden uitgekiend in de statuten, waarbij hij de controle behoudt. Net als bij de maatschap wordt het aldus mogelijk de economische waarde van de verzameling fiscaal voordelig over te dragen op de volgende generatie of op derden – die certificaathouders worden – met behoud van de eenheid van en de controle over de verzameling bij de verzamelaar, via de STAK. Om fiscaal transparant te zijn, moet de STAK aan een aantal voorwaarden voldoen. Met name is belangrijk dat de certificaten met de kunstwerken kunnen worden vereenzelvigd (onder meer door een éénop-één certificering). Hierdoor is de STAK doorgaans enkel geschikt voor statische verzamelingen. Bovendien is er de redelijk logge structuur van een Belgische STAK. Zo moet de stichter zich outen via bekendmaking van de oprichtingsakte in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad en de openbaarheid van een dossier dat op de rechtbank wordt bewaard; bij aanvang, werking en einde is er een staatscontrole en intern moet er een driehoofdig bestuur zijn, al kan de stichter hier wel enigszins de hand in houden. Deze tweede reeks nadelen kan worden vermeden via een Nederlandse, Antilliaanse of Liechtensteinse structuur – al zijn aan de laatste twee vanzelfsprekend meer kosten verbonden. Alle remmen los Een derde type van mecenas laat ook de handrem – behoud van het kapitaal – los. Juridisch wordt hier geopteerd voor een vorm waarbij de eenheid en inhoudelijke controle van de verzameling op lange termijn wordt verzekerd, maar de economische waarde van de verzameling wordt prijsgegeven. De verzamelaar krijgt met andere woorden geen economische tegenprestatie voor zijn inbreng. De aangewezen oplossing is de oprichting van een stichting, hetzij een private stichting, hetzij een stichting van openbaar nut. Private stichting Een private stichting is een afzonderlijke rechtspersoon waarin een bepaald vermogen wordt ondergebracht om een bepaald en belangeloos oogmerk na te streven. Het behoud en beheer van een kunstverzameling is tijdens de parlementaire voorbereiding van de betreffende wetgeving uitdrukkelijk genoemd als een belangeloos oogmerk, eventueel gekoppeld aan de instelling van een prijs of een werk. Sinds de invoering van de private stichting in 2002 zijn verscheidene private stichtingen rond kunst opgericht. Deze kunnen werken rond één kunstenaar, ja zelfs één werk, rond een categorie van kunstenaars – vrouwelijke, Vlaamse, Belgische, ... – of nog rond een familiale verzameling (over generaties heen opgebouwd). De oprichting van een private stichting gebeurt bij notariële akte. Sommige mecenassen worden – al dan niet terecht – afgeschrikt door de dubbele openbaarmaking van de stukken van de stichting. Enerzijds wordt op de griffie van de rechtbank van koophandel een dossier bijgehouden dat door iedereen kan worden ingekeken. Anderzijds worden de belangrijkste akten gepubliceerd in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad, die beschikbaar zijn op het internet.
Bij de oprichting of nadien wordt in de stichting een bepaald vermogen ondergebracht via inbreng of schenking, bv. een kunstverzameling. De inbreng van roerende goederen – zoals kunstwerken – gebeurt fiscaal neutraal; inbreng van onroerend goed gebeurt aan 10%. De inbreng om niet en de schenking gebeuren aan een vast recht van 7 %; gaan ze uit van een stichting, dan geldt een vast recht van 100 euro. Mits erkenning van de private stichting, kunnen schenkingen fiscaal worden afgetrokken door de schenker, hoewel dit eerder uitzonderlijk lijkt voor collectie-stichtingen. De inbreng in een stichting gebeurt als regel zonder tegenprestatie. Een private stichting heeft geen leden, maten of vennoten. De inbreng in of schenking aan een stichting gebeurt als regel ook definitief. Wel kan de stichter bepalen dat de inbreng, of de tegenwaarde ervan, aan hemzelf of zijn erfgenamen – niet aan een andere stichter of een derde – wordt teruggegeven bij de verwezenlijking van het belangeloos doel. Mogelijks zijn successierechten verschuldigd op de teruggave aan erfgenamen. De inbrenger of schenker kan bovendien de inbreng of schenking doen onder de ontbindende voorwaarde van de ontbinding van de stichting, o.m. bij de verwezenlijking van het doel. Om de definitieve afgifte bij leven te vermijden, kan de oprichting van een private stichting tot het overlijden worden uitgesteld. De oprichting gebeurt dan bij notarieel testament met aanstelling van een testamentuitvoerder, bij een legaat met last of nog kan het vehikel worden opgericht vóór het overlijden, met inbreng van de kunstverzameling bij testament (aan 8, 8 % successierechten) of bij lastminute-schenking (aan 7% schenkingsrechten, dus slechts een voordeel van 1,8 % ten opzichte van de successierechten). Eventueel kan ook het vruchtgebruik worden voorbehouden. Tot slot moet nog vermeld dat stichtingen voor de aanvaarding van schenkingen en legaten boven 100.000 euro een machtiging nodig hebben. In verband met de werking van de private stichting legt de wet een raad van bestuur op, die minstens driehoofdig moet zijn. Dit wordt doorgaans als log aangevoeld. Nochtans kunnen zowel natuurlijke als rechtspersonen bestuurder zijn. Bovendien wordt de benoeming en afzetting van de bestuurders in de statuten geregeld. De stichter kan dus een stevige vinger in de pap houden. Niettemin kan ook de rechtbank bestuurders afzetten, met inbegrip van de stichter-bestuurder. In grote stichtingen moet een commissaris worden aangesteld. De meeste statuten voorzien daarnaast in een dagelijks bestuur en in een raad van toezicht – via welke de stichter een vetorecht kan uitoefenen in belangrijke beslissingen. In de statuten van de stichting worden de activiteiten omschreven om het doel te bereiken, bv. verwerving en vervreemding van kunstwerken, uitgave van een catalogus, organisatie van een expo, verhuur van kunstwerken. De stichting mag economische activiteiten uitvoeren, voor zover uiteraard de winst wordt gebruikt om het belangeloos oogmerk na te streven. Een erg dynamisch beheer is mogelijk. Wijziging van statuten gebeuren als regel volgens de bepalingen van de statuten zelf. Ook hier kan de rechtbank ingrijpen. Op het vermogen van de private stichting dat de 25.000 euro overschrijdt – uitgebreid en vereist werkingsbudget uitgezonderd – is een jaarlijkse taks tot vergoeding van de successierechten verschuldigd van 0,17 %. De wetgever wil de dode hand vermijden. De private stichting wordt ontbonden en vereffend in de volgende gevallen: — het doel, dat als tijdelijk kan worden omschreven, is verwezenlijkt; — het doel kan niet meer worden verwezenlijkt, bv. wegens ontoereikende middelen; — er wordt een ander doel nagestreefd dan het statutair bepaalde; — de basisregels en boekhoudverplichtingen van de stichting worden niet nageleefd; — de duur waarvoor de stichting was opgericht, is verstreken. Er is geen automatische ontbinding bij overlijden van de stichter. Zijn erfgenamen kunnen in principe de inbreng in de private stichting niet meer aanvechten. Regels van inbreng en inkorting zijn slechts van toepassing voor zover de inbreng in de stichting kan worden beschouwd als onrechtstreekse schenking of standverschaffing. Het vermogen van de stichting kan na de ontbinding niet worden overgedragen naar een privévermogen buiten de modaliteiten die hiervoor werden besproken. De statuten moeten bepalen op welke wijze het resterende actief wordt besteed; doorgaans wordt dit overgedragen naar personen, verenigingen of rechtspersonen die een vergelijkbaar doel nastreven. Bij die overdracht kunnen er ook belastingrechtelijke implicaties zijn.
Stichting Openbaar Nut De private stichting kan ten slotte worden omgezet naar een stichting van openbaar nut; een stichting van openbaar nut kan ook rechtstreeks worden opgericht. Deze vorm is enkel mogelijk voor de stichtingen waarvan het belangeloos doel ligt in de filantropische, levensbeschouwelijke, artistieke, pedagogische of culturele sfeer. Erkenning bij Koninklijk Besluit is vereist. Voorbeelden van dergelijke stichtingen van openbaar nut zijn het Roger Raveelmuseum, de SON Beeld voor een Monument of nog de SON De Witte-Bruynseraede. Ondanks de titel “openbaar” situeert de stichting van openbaar nut zich in de regel in het privaatrecht. Aan de oprichting van de stichting van openbaar nut is een (beperkt) aantal voordelen verbonden. Op de eerste plaats is er uiteraard het prestige. Ten tweede geldt een vrijstelling van de taks tot de vergoeding van de successierechten. Er moet al een omvangrijk vermogen zijn om voor die vrijstelling de erkenningsprocedure te doorlopen. Voorts is er een gemakkelijker erkenning als begunstigde van aftrekbare giften. Ten slotte kan via een stichting van openbaar nut gemakkelijker convergentie worden gevonden met overheidsgelden of –initiatieven. Frederik Swennen