Christen Democratische Verkenningen Winter 2008
De kracht van zelfbeheersing
Boom Tijdschriften
CDV [winter 2008].indd 1
01-12-2008 22:22:27
CDV [winter 2008].indd 2
01-12-2008 22:22:27
Inhoud 7
Ter introductie
12
Dwars: Jan Bouwens en Johan Graafland Het kapitalisme na de kredietcrisis
De kracht van zelfbeheersing 18
Marcel ten Hooven De publieke geest vaart wel bij zelfbeheersing
De kracht van de economie 34
Peter Nijkamp Responsieve samenleving, marktdictatuur en overheidsdwang
44
Piet Hein Donner Lege moraal van de markt holt verantwoordelijkheidsbesef uit
54
Bas van Bavel Vrije markt vraagt meer dan ooit om maatschappelijk evenwicht
64
Hans Smits Stroperig poldermodel is dringend aan hervorming toe
71
Jan Peter van den Toren Samenwerking sleutel tot succesvol innoveren
80
Peter Nijkamp Nederland moet van een kenniseconomie een kennissamenleving worden
93
Koos van Oord, Bart Parmet, Tim Verhoef & Jos van Alphen Een land dat leeft kijkt naar morgen
100 Piet Rietveld De lusten van mobiliteit worden overschat
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 3
01-12-2008 22:22:27
inhoud
107 Jos de Beus Ondernemerspolitiek zonder middenveld lokt populisme uit 116 Petra Jonkers Levendige religieuze markt beïnvloedt de verhouding tussen overheid en godsdienst 129 Ramona Maramis • Aangehecht
DE KRACHT VAN VRIJHEID IN VERANTWOORDELIJKHEID 132 Marcel ten Hooven In gesprek met Wim van de Donk & Paul Schnabel De oude codes doorbroken
DE KRACHT VAN DE TOLERANTIE 144 James Kennedy (In)tolerantie in het moderne Nederland 150 Antoine Bodar Waar wellevendheid uitblijft, zoekt onverdraagzaamheid een onderkomen 156 Willem Schinkel Neonationalisme en verlichtingsfundamentalisme in Nederland 165 Halleh Ghorashi Ruimte laten, ruimte maken en ruimte bewaken 173 Petra van der Burg In de ander jouw bestemming vinden 179 Bernard Reitsma Zoutend zout behoeft geen macht 186 Paul van Geest Het bijdetijdse denken van Cyprianus en Augustinus: Eerlijk zelfbeeld schraagt tolerantie 192 Onno Ruding De waarde van christelijke waarden
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 4
01-12-2008 22:22:27
inhoud
210 Marcel ten Hooven In gesprek met Ad Alblas & Abraham Soetendorp De kracht van de ontmoeting 218 Ineke Bakker SGP verandert door politiek van actieve tolerantie 227 David Bos Koffie met een c: de kracht van soft drugsbeleid 237 Lotty Eldering Culturele kloof tussen Marokkaanse gezinnen en het onderwijs is groter dan ooit 246 Thomas Spijkerboer Staatsliberalisme is ideologische dwingelandij 252 Maurits Berger De eerste stappen naar een seculiere theocratie 259 Marcel ten Hooven Hoe anders mag je nog zijn in Nederland? 272 Alex Geert Castermans Het recht van de buurman leert lessen over tolerantie 282 Peter van Lier • Kleine emotieleer
283 Henri Krop De actualiteit van Spinoza
BOEKEN 290 Arie Oostlander Bespreking van Sjaak Koenis Het verlangen naar cultuur 295 Monic Slingerland Bespreking van Peter Cuyvers Het proletarische gezin. De toekomst van de vrouwelijke kostwinner 300 Frank van den Heuvel Bespreking van Dick Houtman, Peter Achterberg, Anton Derks Farewell to the Leftist Working Class
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 5
01-12-2008 22:22:27
inhoud
303 Willem Bouwman Bespreking van Marcia Luyten Ziende blind in de sauna. Hoe onze politiek, economie en cultuur ’Afrikaanse trekken’ krijgen 307 Frank van den Heuvel Bespreking van Hans Ludo van Mierlo Gepast en ongepast geld. Een zoektocht naar het geweten van banken
BEZINNING 311 Nachoem M. Wijnberg Abraham en twee engelen
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 6
01-12-2008 22:22:27
Ter introductie
Voor een uitgave met de kracht van zelfbeheersing als thema is deze editie van CDV onbeschaamd dik uitgevallen. Een conclusie zou al snel kunnen zijn dat dit boek, gemeten naar zijn uitgedijde aard, geen passende illustratie van het thema kan bieden. Aan de andere kant laat het nauwelijks verholen enthousiasme waarmee alle aangezochte auteurs zich op het thema hebben gestort, zien dat het nummer op paradoxale wijze wel in latente behoefte voorziet om juist de mateloosheid voorbij te komen. • • •
Zowel in economische als culturele zin lijkt de samenleving in de greep te zijn van wat Harry Kunneman (hoogleraar sociale en politieke theorie aan de Universiteit voor Humanistiek) ‘het dikke ik’ noemt, de verontrustende uitvergroting van het autonome vrije individu.1 In economische zin is deze uitvergroting bijvoorbeeld zichtbaar in ongeremde expansiedrift, in de hebzucht van consumenten en producenten die uit zijn op maximaal gewin zonder meer. Dat er behoorlijke verborgen risico’s en lasten zitten aan dergelijke uitvergrotingstrategieën van het eigen ik, is onder meer met de financiële crisis goed duidelijk geworden. De vervolgvraag is dan uiteraard hoe de lasten en de lusten van de vrijheid in economische zin wel goed op elkaar kunnen worden afgestemd. In het eerste deel van de bundel De kracht van de economie (dat opent met een inleidende bijdrage van gastredacteur Peter Nijkamp) komt deze vraag aan de orde. • • •
Economisch historicus Bas van Bavel laat in een mooie bijdrage zien dat een zeker maatschappelijk evenwicht cruciaal is voor economische groei. Zijn essay is te lezen als een verrassend eerherstel voor de ‘duistere middeleeuwen’ en een kritiek op al te optimistische verhalen over de Gouden Eeuw. Uit nieuw onderzoek blijkt bij-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 7
01-12-2008 22:22:27
ter introductie
voorbeeld dat tijdens de Gouden Eeuw en in de aanloop daar naartoe, het welzijn van de modale Nederlanders afnam in plaats van toenam, terwijl juist de periode van de elfde tot de dertiende eeuw model staat voor evenwichtige maatschappelijke verhoudingen. President-directeur Hans Smits van het Havenbedrijf Rotterdams laat in zijn bijdrage zien dat hij in ieder geval niet hoopt dat we in tijden van economisch zwaar weer al te kritiekloos het Nederlandse poldermodel omarmen. Volgens hem ‘gaat dat ten onder aan stroperigheid’ en dat is uiteindelijk niet goed voor onze economische concurrentiekracht. ‘Regels en wetten beschermen datgene wat er is en richten zich niet op het benutten van kansen.’ Dit moet dringend anders, zo stelt hij. Invoering van eenvoudige besluitvormingsprocedures en de vorming van een overheids-nv moeten Nederland efficiënter en doelgerichter maken. Minister Donner van Sociale zaken en Werkgelegenheid stelt daarentegen dat we voorzichtig moeten zijn alle heil van marktkrachten te verwachten. ‘De morele kracht van de markt? Die is er niet’, schrijft hij in deze CDV. Ze dreigt juist het verantwoordelijkheidsbesef uit te hollen dat voor het goed functioneren van de samenleving zo essentieel is. • • •
Ook in culturele zin doet ‘het dikke ik’ zich gelden. In de vorm van assertieve zelfexpressie bijvoorbeeld, het zich breed maken ten koste van anderen. Uit behoefte aan controle en veiligheid verschanst het individu zich achter dikke muren, waarbij er voor de inbreng van de ander geen plaats is. Dit gaat ten koste van wat vanouds een kracht van Nederland wordt beschouwd: de cultuur van tolerantie. In een apart deel in deze CDV wordt de kracht van tolerantie op verschillende wijzen beproefd. Juist in de tijd waarin, in de woorden van gastredacteur James Kennedy, ‘gedogen te boek is komen te staan als een vorm van laf beleid’ kan inzicht in de kracht van tolerantie waardevolle bijdragen bieden aan een meer ontspannen samenleving. U vindt daar onder meer een bijdrage van Willem Schinkel, die tegen de tolerantie pleit omdat ze in de huidige context alleen maar gebruikt wordt om scheidslijnen tussen allochtonen en autochtonen te trekken en te bestendigen. Antoine Bodar, ook zeer kritisch over onze veel geprezen tolerantiecultuur, laat aan de andere kant zien hoe een wel goed begrepen tolerantie aan de basis staat van beschaving. Anderen geven aan hoe een politiek van actieve tolerantie aan de basis staat van de democratie — zie bijvoorbeeld de bijdrage van Ineke Bakker in deze uitgave. • • •
In deze uitgave treft u ook twee bijzondere interviews aan. Een tweegesprek tussen Paul Schabel en Wim van de Donk (in het tussendeel De
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 8
01-12-2008 22:22:28
ter introductie
kracht van vrijheid in verantwoordelijkheid) en een verslag van ontmoeting tussen de rabbijn Abraham Soetendorp en predikant Ad Alblas. Uit het laatste interview blijkt onder meer hoezeer inperking van ‘het dikke ik’, het plaats maken voor de ander, moeite, opoffering, moed en wijsheid vraagt, maar ook hoe verbindend en hoopvol dit kan werken. • • •
In de rubriek De actualiteit van aandacht voor de ideeën van de joodse denker Spinoza. Zelf in de ban gedaan door zijn gemeente, staat hij te boek als een voorvechter van een tolerantiecultuur en verdediger van vrijheid van denken en geloof. Henri Krop laat zien waarom hij ook christendemocraten zou kunnen aanspreken. • • •
De boekenrubriek begint met een bespreking van het boek Het verlangen naar cultuur van Sjaak Koenis door Arie Oostlander en eindigt met een bespiegeling van redacteur Frank van den Heuvel over het boek van Hans Ludo van Mierlo, Gepast en ongepast geld. Zowel deze als de andere werken in de boekenrubriek bieden elk op eigen wijze zicht op wat de kracht van zelfbeheersing kan inhouden. Jan Prij, redactiesecretaris Christen Democratische Verkenningen
Noot
1
Harry Kunneman (2005) Voorbij het dikke-ik. Bouwstenen voor een kritisch humanisme. Uitgeverij SWP: Amsterdam.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 9
01-12-2008 22:22:28
CDV [winter 2008].indd 10
01-12-2008 22:22:28
foto: dirk hol
11
Op 31 augustus 2007 overleed Kees Klop, voormalig waarnemend directeur van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, voorzitter van de NCRV, bijzonder hoogleraar politieke ethiek en onderzoeker bij het ministerie van justitie. Zijn denken heeft velen, binnen de christendemocratie en daarbuiten, geïnspireerd en gevormd. Om die inspiratie te doen voortleven, hebben vrienden en collega’s het initiatief genomen tot de publicatie van: PUBLIEKE GERECHTIGHEID Over geloof en ethiek in politiek en maatschappij Opstellen ter nagedachtenis van Kees Klop Auteurs uit politiek ( Jan Peter Balkenende, Ernst Hirsch Ballin, Theo Brinkel, Wim van de Camp, Arie Oostlander), journalistiek (Kees Buijs, Ton Herstel, Marcel ten Hooven) en wetenschap (Wim van de Donk, Johan Graafland, Andreas Kinneging, Paul van Tongeren) en anderen schrijven over kernthema’s uit het denken van Kees Klop: burgerschap, gemeenschap, verantwoordelijkheid en gerechtigheid. De bundel (ca. 220 p.) verschijnt begin 2009. Bestelling (intekenprijs: ¤ 17,50) kan via het Centrum voor Ethiek van de RU Nijmegen:
[email protected] Op pagina 259 een voorpublicatie: Hoe anders mag je nog zijn in Nederland?
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 11
01-12-2008 22:22:29
12
Het kapitalisme na de kredietcrisis [ 1 ] Kapitalisme beschermt democratische waarden door Jan Bouwens Hoogleraar Accounting aan de Universiteit van Tilburg.
Europese politici vragen zich openlijk af of we het einde van het op de Verenigde Staten gebaseerde kapitalistische model naderen.1 Zó kondigde de Franse president Sarkozy in Toulon op 25 september jl. het faillissement van het marktdenken aan: ’Het idee dat de markt altijd gelijk heeft, was een waanzinnig idee’. Angela Merkel op 5 oktober jl.: ’Die soziale Marktwirtschaft sei seit ihrer Erfindung selten so unter Druck gewesen wie im Augenblick’. De in de jaren negentig verdrukte gedachte van het Rijnlandse model — sterke markt en sterke overheid — maakt haar rentree in Europa. Of toch niet? Immers, in het oosten zien we dat juist de landen met de grootste economische groei er een autoritaire staat op nahouden. Moeten we in deze landen het nieuwe kapitalistische model herkennen dat de rest van de wereld tot voorbeeld strekt? Om antwoord te geven op deze twee vragen, maak ik gebruik van het onderzoek van de econoom Robert Barro (hoogleraar Harvard University). Hij heeft gekeken naar de determinanten van econo-
mische groei en naar de relatie tussen democratie en economische groei. In 1997 publiceerde Barro een onderzoek waarin hij de groei-ervaringen van 80 landen vergelijkt over een periode van 25 jaar. Zijn doel was de determinanten van economische groei te identificeren. De factoren die economische groei bepalen, zijn in volgorde van belang: opleiding, gezondheid, lage overheidsbemoeienis, weinig kinderen per gezin, internationale handel, lage corruptie en lage inflatie. Overheden beïnvloeden opleiding en gezondheid in belangrijke mate. We zien in deze rij geen factor terug die ons stimuleert het Rijnlandse model te omarmen. Immers, op de derde plaats vinden we overheidsbemoeienis terug: negatief! De achtergrond hiervan is dat de investeringsruimte voor particulieren afneemt bij toenemende inkomensherverdeling. Verder geldt binnen het Rijnlandse model een sterke invloed van medewerkers op de bedrijfsvoering. Zo hebben vakbonden in Duitsland veel invloed op het ondernemingsbestuur, omdat ze deel uitmaken van de Raad van Commissarissen. Zo’n keuze suggereert dat vakbonden verstand hebben van consumentenmarkten en dat ze geen verschil maken tussen belangen van collega’s in Duitsland en (toekomstige) collega’s in Azië. We zien
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 12
01-12-2008 22:22:29
13 nu, ook in reactie op de financiële crisis, staatscommissarissen aangesteld, zoals oud-vakbondsman Lodewijk de Waal bij ING. Maar wat weet hij van bankieren? Als we ons op deze argumenten baseren kunnen we weinig heil verwachten van een Europabrede adoptie van het Rijnlandse model. Sarkozy vindt 25 jaar onderzoek naar wereldwijde groei-ervaringen tegen zich. Maar hoe zit het dan met de autoritaire regimes? Ook hiernaar heeft Barro onderzoek gedaan (1999). Hij laat een overtuigend verband zien tussen economische groei en democratie. Dus: meer welvaart leidt tot meer democratie. Opleiding is eveneens een factor van belang ter verklaring van democratie. Democratie wordt sterk gestimuleerd met het verdwijnen van inkomensverschillen tussen mannen en vrouwen. Een rijke middenklasse is heel belangrijk voor een democratie. Democratische waarden nemen af naarmate een land sterker op religieuze waarden leunt. Barro’s uitkomsten wijzen erop dat naarmate er een grotere en vooral rijkere middenklasse ontstaat, de democratische waarden in een land zullen groeien. De landen die nu sterk groeien, hebben, uitgezonderd Singapore, nog geen grote rijke middenklasse. Echter, zo gauw de rijkere middenklasse zich buiten steden als Sjanghai en Peking gaat vestigen, zullen we naar verwachting ook in China een sterkere gang naar democratie zien. Die beweging was er ook in Zuid-Korea, waar met de vorming van een rijke middenklasse de democratie zich vestigde. Hoe moet het dan verder met het kapitalisme? Nobelprijswinnaar Douglas North keek terug in de geschiedenis en constateerde dat de economie regelmatig schokken moet verwerken die het gevolg zijn van fundamentele veranderingen in de economische verhoudingen. Zo werd in de jaren dertig druk gespeculeerd op stijgende aandelenprijzen met geleend geld. De kern
van de huidige kredietcrisis bestaat eruit dat banken erop hebben gespeculeerd dat zij door hun verstrekte leningen altijd konden doorverkopen. Dat blijken ze niet langer te kunnen. Volgens North zijn de wetten en de regels te zwak om de maatschappelijke verandering die zich nu voltrekt, te compenseren. We moeten de regels van het bankieren aanscherpen om het zaad van deze crisis uit de grond te halen. Crises zullen zich echter altijd blijven voordoen. Dat heeft te maken met het vermogen van mensen om steeds nieuwe oplossingen voor problemen te formuleren. We vergeten vaak dat we deze mensen ook op de haalbaarheid van zulke oplossingen moeten aanspreken. In dit geval zou de Raad van Commissarissen bankmanagers er vooraf op moeten aanspreken dat hun leningen over de beoogde looptijd zijn gedekt. Of er moet wetgeving bestaan die erin voorziet dat zo’n synchronisatie bestaat. Kennelijk reikt de arm van De Nederlandsche Bank nog niet zo ver. Het is in dat verband ook de vraag of de door de overheid benoemde arbeidsdeskundige Lodewijk de Waal met enig gewicht de financiële kluwen kan doorzien waarin ook ING zich bevindt met deze uitstaande leningen. Deze zullen zich de komende tijd op de balans manifesteren, omdat de speculatie op potentiële herfinanciering van de uitstaande leningen in het nadeel van de ING-bank zal uitvallen. Het valt niet te ontkennen dat nieuwe regels van banktoezicht nodig zijn om zulke speculaties te voorkomen. Dit betekent niet automatisch minder kapitalisme. Ook de democratie is niet dood. Integendeel, de welvaart in vooral Azië neemt toe. De groei gaat gepaard met de vorming van een rijke middenklasse, waardoor ook daar democratische waarden in belang toenemen. Kapitalisme en democratie gaan hand in hand. 1 Zie ook: http://www.mejudice.nl
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 13
01-12-2008 22:22:29
14
Het kapitalisme na de kredietcrisis [ 2 ] Morele dimensies in de financiële crisis door Johan Graafland Econoom, ethicus en theoloog, verbonden aan de Universiteit van Tilburg.
Er is al veel geschreven over de oorzaken van de financiële crisis. Aan de basis daarvan lagen de subprime hypotheken aan mensen met een laag inkomen. De banken die deze leningen gaven, hielden die niet op hun eigen balans, maar verkochten deze weer door aan andere investeerders. Doordat pakketten van leningen werden samengesteld en verhandeld, verdween informatie over de risico’s die aan dit soort hypotheken kleven. Door onderlinge concurrentie gaven rating agencies te optimistische kwalificaties aan het risicoprofiel van deze pakketten. Dit ging goed voor een paar jaren, maar rond 2006 kwam daar de klad in en moesten veel mensen noodgedwongen hun huis opgeven. Banken kwamen in de problemen en durfden elkaar geen geld meer te lenen. Het gebrek aan vertrouwen leidde vervolgens tot een ongekende daling van de beurskoersen, waarvan de gevolgen nog niet zijn te overzien. Hoewel deze gebeurtenissen zich achteraf redelijk goed laten verklaren met het gebruikelijke economische instrumentarium, doet zich de vraag voor of er ook morele oorzaken ten grondslag liggen aan de crisis
en welke politieke consequenties daaraan moeten worden verbonden. Deze morele dimensies van de kredietcrisis kunnen zowel vanuit een consequentialistische ethiek, een rechtvaardigheidsethiek als een deugden ethiek worden geduid. Vanuit een consequentialistisch perspectief moet men concluderen dat de kredietcrisis duidt op een falen van de vrije markt. Dit betreft zowel een gebrek aan regulering van de financiële dienstverlening op de huizenmarkt in de VS, alsook een gebrekkig toezicht op het investeringsbeleid van banken in andere landen. Zelfs Alan Greenspan, voormalig voorzitter van de centrale bank in de VS, moet toegeven dat de vrije markt heeft gefaald heeft. Letterlijk zei hij: ‘I made a mistake in presuming that the self-interests of organizations, specifically banks and others, were such that they were best capable of protecting their own shareholders and their equity in firms.’ Als het eigen belang niet voldoende prikkelt tot verantwoord bankieren, dient de staat verantwoordelijkheid te nemen om de zelfzucht te beteugelen, bijvoorbeeld in de vorm van maximale bonussen en stringentere eisen aan verantwoord risicobeheer. Vanuit een rechtvaardigheidsethiek roept de kredietcrisis ook vragen op. Bijvoorbeeld, zijn subprime hypotheken wel een aangewezen product om arme woningbezitters aan een eigen huis te helpen? Moet men deze
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 14
01-12-2008 22:22:29
15 gezinnen aan zóveel risico bloot stellen dat men de financierbaarheid van hun woning baseert op voortdurende prijsstijgingen? Dient de overheid niet een actievere rol te spelen bij het beschermen van deze kansarme groepen, bijvoorbeeld door garantiestellingen voor lage-inkomensgroepen. Een andere vraag die vanuit de rechtvaardigheidsperspectief wordt aangereikt is of wordt voldaan aan het principe van wederkerigheid. Dit principe wordt verwoord met de gouden regel in Luc. 6:31: ‘Gelijk gij wilt dat u de mensen doet, doet gij hun evenzo.’ Als banken meer uit dit principe hadden gehandeld, hadden zij zichzelf niet toegestaan om de spaartegoeden die hen door onwetende spaarders waren toevertrouwd op een zeer risicovolle wijze te beleggen. Als zij zelf spaarder waren geweest, hadden zij ook liever gezien dat de banken minder hadden gegokt met het geld dat hen was toevertrouwd. Het is onverteerbaar als de financieel verantwoordelijke bestuurders van banken het acceptabel achten dat in bijzondere gevallen 20 procent van het kapitaal mag worden verspeeld. Een derde punt waar de kredietcrisis de vinger op de zere plek legt, is de rechtvaardigheid van topbeloningen. Zelfs nu banken als Fortis schipbreuk lijden, willen degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn geweest, hun bonussen niet laten onthouden. Is dit niet een vorm van roverij waartegen Calvijn zo waarschuwt als hij het beroep van bankiers bekritiseert? Niet alleen hebben de belangen van beleggers grote schade opgelopen, maar ook de tegoeden van spaarders blijken in gevaar te zijn gekomen. Het is in sommige gevallen alleen dankzij de overheid dat de spaargelden van spaarders nog intact blijven, maar uiteindelijk zijn het dan de belastingbetalers die worden gedwongen om de prijs van dit roekeloos gedrag te betalen. Indirecte roverij dus.
Dezelfde bezwaren kunnen vanuit een deugdenethisch perspectief worden aangevoerd. De kredietcrisis laat toch zien dat de vrije markt ruim baan geeft aan ondeugden zoals onmatigheid, kortetermijndenken, hebzucht, roekeloosheid, onbetrouwbaarheid en onrechtvaardigheid? Onmatigheid, doordat Amerikanen niet meer lijken te weten wat sparen is en op de creditcard leven, zelfs bij het kopen van een huis. Hebzucht, in combinatie met kortetermijndenken in samenhang met een bonuscultuur die uit de hand lijkt te zijn gelopen. Deze bonuscultuur heeft op haar beurt tot risicozoekend gedrag geleid, waardoor nu grote schade wordt aangericht aan aandeelhouders (pensioenfondsen) en aan andere stakeholders. Vervolgens heeft de crisis tot een groot wantrouwen geleid tussen marktpartijen, terwijl juist in de banksector betrouwbaarheid één van de belangrijkste deugden is en behoort te zijn. Aristoteles beweerde al dat dit zich moeilijk laat combineren met hebzucht. Op grond van deze morele overwegingen lijkt een zekere verschuiving van het Angelsaksische model naar het Rijnlandse model derhalve onontkoombaar. Geen enkel economisch systeem is onfeilbaar. Maar de gemengde economie, een markt met een sterke overheid, is dan wellicht de minst slechte keus. Zij kan de burger beschermen tegen roekeloos gedrag van anderen. De overheid kan niet het hart van mensen veranderen, maar wel gedragingen afremmen die daarop van invloed zijn. Deugden en ondeugden worden immers gevormd door voortdurende herhaling van bepaalde gedragspatronen en deze zijn wel beïnvloedbaar door overheidsinstituties. Daardoor krijgen destabiliserende en corrumperende krachten minder ruimte.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 15
01-12-2008 22:22:30
Een belangeloos beroep op hondeneigenaren om hun dier langs het Korte Kerkpad aan te lijnen, volstaat volgens de gemeente Zoeterwoude niet. Een uitleg van de funeste gevolgen voor vee én hond wordt nodig geacht om het gebod kracht bij te zetten. Foto: Dirk Hol
CDV [winter 2008].indd 16
01-12-2008 22:22:31
De kracht van zelfbeheersing
CDV [winter 2008].indd 17
01-12-2008 22:22:31
18
De publieke geest vaart wel bij zelfbeheersing Zelfbeheersing kan een waardevol moreel ordeningsprincipe in zowel economie als tolerantie zijn. Tolerantie wordt gemakkelijker als iedereen zich enigermate beheerst en in zijn contact met anderen onderkent dat zijn denkbeelden, hoe vanzelfsprekend ook voor hemzelf, voor andersdenkenden aanmatigend kunnen zijn. En is de kredietcrisis in essentie niet terug te voeren op een gebrek aan zelfbeheersing? Een pleidooi voor een oriëntatie op waarden die zijn gebaseerd op de omgang met anderen. Naast zelfbeheersing is dat inlevingsvermogen. door Marcel ten Hooven Hoofdredacteur van Christen Democratische Verkenningen.
Hoewel hij geenszins het monopolie op empathie voor deze denkrichting wilde opeisen, verwoordde Jan Peter Balkenende ooit aldus de kern van de christelijk-sociale traditie: ‘Voor de kwaliteit van de samenleving is niets fnuikender dan het zich afschermen van de ander.’1 Hoe bot en weinig ontspannen de samenleving dan zal zijn, demonstreerde de cabaretier Hans Teeuwen met een optreden waarin hij zich van de ander afkeerde, louter omdat deze hem vreemd was. In de NOVA-uitzending vanuit New York, op de avond van de Amerikaanse presidentsverkiezingen, zong hij ten overstaan van twee Amerikaanse dominees, gasten van NOVA, een onwelvoeglijk lied, waarin hij Jezus wegzette als de leverancier van gewillige vrouwen voor opgewonden mannen: ‘Het is de zoon van God die jou op mijn bordje legde.’ De presentator van Nova had aan zijn gastheerschap geen boodschap. Althans, uit zijn mededeling dat het lied speciaal voor de dominees was ingestudeerd, bleek dat de programmamakers, koste wat kost, van meet af
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 18
01-12-2008 22:22:31
Marcel ten Hooven De publieke geest vaart wel bij zelfbeheersing
19 aan van plan waren hun gasten op de ziel te trappen, ongeacht wat deze in het vraaggesprek te berde zouden brengen. Het waren dominees. Hun verhaal was dus het luisteren niet waard. Als de filosoof Arthur Schopenhauer gelijk heeft met zijn stelling dat empathie de wortel is van elke moraal, dan geldt dat in elk geval voor de deugd van zelfbeheersing.2 Wie bereid is zich in te leven in de ander, hoe ver die ook van hem afstaat, zal geïnteresseerd zijn in die ander, ontvankelijkheid tonen voor diens opvattingen en zich daarom matigen in zijn eigen woorden. In het christelijke mensbeeld is daarbij de notie van belang dat God ieder mens naar Zijn evenbeeld heeft geschapen. Daarom kan niemand worden uitgesloten van de vinculum unitatis, de verbondenheid tussen mensen, schrijft Paul van Geest in dit nummer van CDV aan de hand van de filosofie van de kerkvaders Augustinus en Cyprianus. Dit besef, dat je behoort tot één gemeenschap van mensen, moet altijd ten grondslag liggen aan de kritiek die je op anderen hebt. Die kritiek moet bijdragen aan een betere samenleving, niet aan een isolement van de ander. De waarde van zelfbeheersing is in de filosofie ook verankerd in het stoïcijnse principe ne quid nimis: doe niets te zeer, doe alles met mate. In de nota Integratie op waarden geschat schetst het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA een vergelijkbaar mensbeeld.3 Behalve een individu, wiens waardigheid is verbonden met de kernwaarden vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit, is de mens een relationeel wezen, dat de zin van zijn bestaan ook aan anderen ontleent. Dit brengt een zekere matiging met zich mee. Of het gaat om het halen van het eigen gelijk, of om een overmatig gebruik van schaarse natuurlijke bronnen of consumptiegoederen, men kan niet onbeperkt zijn gang gaan, ook niet wanneer een ander daar geen last van heeft. In haar bijdrage aan deze editie van CDV politiseert de auteur van de nota, Petra van der Burg, deze boodschap door het christendemocratische mensbeeld te contrasteren met het liberale: ‘De liberalen vinden uiteindelijk in de ander hun beperking, de christendemocraten in de ander hun bestemming.’ In de ideologie van de christendemocratie manifesteert deze notie zich als een voorliefde voor de vrije associaties van burgers, in het jargon aangeduid als het maatschappelijk middenveld. Welke mentale houding dit denkbeeld ook impliceert, in ieder geval niet dat je je opsluit in het eigen gelijk, integendeel. Eerder dan tot een attitude van morele superioriteit, een houding die ook christenen niet altijd vreemd is, noopt het tot het besef dat je het wellicht toch niet bij het rechte eind hebt. Wat je, hoe dan ook, deelt met ieder ander, is de menselijke feilbaarheid. Het kán zijn dat jij het verkeerd ziet en de ander juist.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 19
01-12-2008 22:22:31
redactioneel
20 De cynische afscherming van andersdenkenden die sprak uit Teeuwens optreden voor de dominees, is ook een vorm van denkluiheid. Want ligt de basis van denken niet in de open geesteshouding dat je rekening houdt met de mogelijkheid het niet bij het rechte eind te hebben? In de preekwedstrijd van het Nederlands Dagblad en Sensor, een christelijke bezinningsorganisatie, verwoordde winnares Almatine Leene deze houding met de geloofstwijfel van de zeventiende-eeuwse natuurkundige en filoDe cynische afscherming soof Pascal: ‘Ik zie te veel bewijzen om te ontkennen dat God bestaat van andersdenkenden en te weinig bewijzen om helemaal is ook een vorm van zeker van Zijn bestaan te zijn.’4 denkluiheid De notie van eigen feilbaarheid is ook een basisvoorwaarde van tolerantie. Iemand die het niet zeker weet, zal eerder geneigd zijn tot zelfbeheersing, een gematigde houding jegens anderen en, in gecultiveerde vorm, tot wellevendheid. ‘Waar de wellevendheid uitblijft, zoals zo veelvuldig in het huidige Nederland, daar woont niet alleen de vaderlandse, wereldwijd bekende botheid, maar zoekt meteen onverdraagzaamheid een onderkomen’, schrijft Antoine Bodar in deze editie van CDV. ‘Verdraging is begin van beschaving. Want elkaar verdragen biedt terstond beleefdheid.’ De last en de lust van vrijheid De kracht van de zelfbeheersing is zowel in de immateriële als in de materiële sfeer van onschatbaar belang. In deze editie van Christen Democratische Verkenningen is daarom dit perspectief gekozen voor beschouwingen over de toestand van Nederland in de materiële wereld van de economie en de immateriële wereld van de tolerantiecultuur. Beide worden traditiegetrouw tot de kracht van Nederland gerekend, hoewel dat beeld ook aan het schuiven is. Zeker in het geval van de tolerantie kan de vraag worden gesteld of zij niet eerder in een crisis verkeert dan een kracht vertegenwoordigt, is de overheersende mening in de bijdragen in dit CDV-nummer. Het denken van de redactie over deze editie begon met de gedachte dat vrijheid een lust en een last is. Zowel de economie als de tolerantie floreert bij vrijheid. Dat is de lust. Deze vrijheid levert anderzijds een last op. De vrije markt belast de leefomgeving van mensen in verschillende opzichten en kan ook strijdig zijn met belangen als cultuur, een fatsoenlijke arbeidsorde, bestaanszekerheid. En ruime tolerantiegrenzen stellen mensen in staat hun leven in vrijheid naar eigen overtuiging in te richten, maar vergen tegelijkertijd van andersdenkenden dat zij gedragingen en
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 20
01-12-2008 22:22:31
Marcel ten Hooven De publieke geest vaart wel bij zelfbeheersing
21 opvattingen accepteren die de hunne niet zijn of zelfs haaks staan op hun persoonlijke ethiek. Ook deze tegenstelling valt te kenschetsen als de lust en de last van vrijheid. Naar de indruk van de redactie is het een kenmerkende eigenschap van de Nederlandse bestuurscultuur om met ordenende maatregelen op de last en de lust van vrijheid te reageren. Dit geldt zowel voor de economie als voor de tolerantiecultuur. In ons economische stelsel zijn de afspraken, al dan niet formele regels en overlegstructuren die ordening moeten bewerkstelligen, geïncorporeerd in het poldermodel. Dat geeft uitdrukking aan de idee dat dit stelsel op méér doelen dan alleen winst maken is gericht, zoals de verzoening van kapitaal en arbeid, vreedzame arbeidsverhoudingen, het milieu. De tolerantie wordt formeel geordend in grondrechten en wetten. In informele zin is zij tegelijkertijd bijna permanent onderwerp van publiek debat over de grenzen van de vrijheid. Wie nog een spade dieper steekt, ziet in dat zelfbeheersing of, iets negatiever geformuleerd, zelfbeperking een waardevol moreel ordeningsprincipe in zowel economie als tolerantie kan zijn. Tolerantie over en weer wordt gemakkelijker als iedereen zich enigermate beheerst en in zijn contact met anderen onderkent dat zijn denkbeelden of gedragingen, hoe vanzelfsprekend ook voor hemzelf, voor andersdenkenden aanmatigend kunnen zijn. En is de kredietcrisis in essentie niet terug te voeren op een gebrek aan zelfbeheersing? De kettingreactie van stagnerend bancair verkeer en een inzakkende economie, is op gang gekomen doordat enerzijds Amerikaanse banken in hun winstbejag al te riskante leningen verstrekten en anderzijds consumenten krediet op krediet namen om hun materiële verlangens direct te bevredigen. Hoe gedateerd de socialistische toneelschrijver Bertolt Brecht ook moge zijn, zijn beroemde regel ‘Erst das Fressen, dann die Moral’ uit de Dreigroschenoper is een treffende kenschets voor de oorzaak van de kredietcrisis. De rechtsfilosoof Andreas Kinneging definieert zelfbeheersing als het vermogen verleidingen te overwinnen.5 Zonder de deugd van zelfbeheersing kan volgens hem niemand in vrijheid leven, omdat hij dan slaaf van zijn begeerten wordt en op den duur slaaf van anderen, al is het maar van de banken. Begeerte maakt onvrij, brengt Kinneging zijn les in drie woorden samen. De erfenis stinkt een beetje Tot vergelijkbare conclusies over zelfbeheersing als voorwaarde voor vrijheid komt de publiciste Marcia Luyten. Bij haar terugkomst in 2003, na een verblijf van enkele jaren in Afrika, trof Luyten naar haar zeggen een ander
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 21
01-12-2008 22:22:32
redactioneel
22 Nederland aan. Zij vond dat economie, politiek, media en rechtsstaat meer dan voorheen de negatieve invloed ondervonden van kortetermijndenken en een gebrek aan zelfbeperking. Inhaligheid, uitholling van instituties en een versplintering van het wereldbeeld waren andere symptomen van dat veranderde Nederland. Zij wijt die morele achteruitgang aan een ontaarding van het vrijheidsideaal van de jaren zestig. Luyten, kind van die tijd, koestert dat ideaal als een bevrijding van conformisme, maar constateert ook: ‘Die prachtige erfenis van de jaren zestig ligt er een beetje stinkend bij. Het bevrijde individu is vooral op zichzelf gericht. Wat buiten hemzelf ligt, waardeert hij vooral om het nut dat het voor hem heeft.’ Zij schrijft dat in Ziende blind in de sauna, het boek dat Willem Bouwman verderop in dit nummer bespreekt.6 Volgens Luyten, van linkse huize, gaat vrijheid zonder de deugd van zelfbeheersing of zelfbeperking aan zichzelf ten onder. Vrijheid is niet hetzelfde als grenzeloosheid, schrijft zij, want allereerst gaat dan de vrijheid van de ander eraan. Met die conclusie is zij één van de vele auteurs, van politiek links tot rechts, die bij het nadenken over vrijheid de paradox signaleren dat in een samenleving die werkelijk vrij is, de leden de kunst van de zelfbeperking verstaan. Ook Luyten legt daarbij een link met inlevingsvermogen: ‘Het komt erop aan dat wij leren ons zodanig te verhouden tot anderen dat iedereen van de grootst mogelijke vrijheid kan genieten.’ De christendemocraat Wim van de Donk komt, in zijn 5-meilezing van 2008, eveneens tot de conclusie dat duurzame vrijheid is gediend met zelfbeheersing en empathie. In zijn ogen is dat bovendien een noodzakelijke voorwaarde voor solidariteit: ‘Solidair zijn vraagt om het vermogen jezelf als een ander te zien.’7 Piet Hein Donner beklemtoont dat inlevingsvermogen en inschikkelijkheid geenszins betekenen dat iedereen zich aan de ander moet aanpassen, integendeel: ‘In een samenleving moet men elkaar kunnen vertrouwen en zich veilig voelen. Dat wordt niet gerealiseerd door gelijkgestemdheid en homogeniteit na te streven.’8 Pluriformiteit, verscheidenheid aan geloven en soms fundamentele verschillen zijn een gegeven, meent Donner, waarop ‘culturele apartheid’ zeker niet het antwoord is. ‘Dat is de ontkenning van de waarden waarop onze samenleving berust.’ De christendemocraat trekt deze nuchtere les over de kracht van zelfbeheersing als noodzakelijke voorwaarde voor tolerantie: ‘De essentie van samenleven is niet dat we min of meer gelijk worden, maar dat we bij alle verscheidenheid meer hebben dat ons bindt, we verstandig weten om te gaan met onze verschillen en onze conflicten weten op te lossen.’
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 22
01-12-2008 22:22:32
Marcel ten Hooven De publieke geest vaart wel bij zelfbeheersing
23 Het morele fundament van het Rijnlandse model Zelfbeheersing of zelfbeperking is het morele fundament van het Rijnlandse model, zoals de economische ordening op ons deel van het Europese continent wordt aangeduid, en kan ook de kracht van dat stelsel zijn. Over een langere periode bezien vertoont de Nederlandse economie een gestage groei, wat mede te danken is aan de zelfbeheersing die werkgevers en werknemers betrachtten. In de overlegkaders van het poldermodel matigden de werkgevers hun winststreven en de werknemers hun looneisen, om zo in beider belang afspraken over de arbeidsorde of rendementsherstel te kunnen maken. Wie scherper kijkt, ziet dat achter de deugd van zelfbeheersing geen naïef geloof in het goede van de mens schuilgaat maar een welbegrepen eigenbelang. De matigende afspraken in de Rijnlandse economieën komen tot stand dankzij het inzicht van alle partijen dat hun eigen langetermijnbelangen het best gediend zijn bij een stabiele economische ontwikkeling. Mutatis mutandis geldt dit voor de tolerantie. Het in het geding zijnde eigenbelang is hier dat wie zich omwille van de ander matigt, die ander onder druk zet dat ook te doen. De Nederlandse Zondagswet van 1953 is nog altijd een voorbeeld bij uitnemendheid van een politiek-bestuurlijke uitwerking van dit principe. De wet is een kunstige omgangsregeling voor bevolkingsgroepen die over de zondagsbesteding verschillend denken. Kort en simpel gezegd zijn de regels voor de zondagochtend restrictiever dan voor de rest van de dag, met het oog op de kerkgang. Hoewel oppervlakkig beschouwd een compromis met een hoog veemarktgehalte, drukt de zondagswetgeving in wezen de verdraagzaamheid uit die verschillende minderheidsgroepen in Nederland tegenover elkaar in acht hebben genomen. Zelfcorrectie of een wankelend fundament? Is de kredietcrisis niet meer dan de normale, periodieke zelfcorrectie van het kapitalistische systeem, inherent aan de vrijemarkteconomie? Of is er meer aan de hand en wankelt wellicht het fundament van dat kapitalisme? De vrijheid die een levensvoorwaarde is voor het kapitalisme, veronderstelt dat alle betrokkenen in dat vrije verkeer van goederen en diensten zich verantwoordelijk gedragen. Ook Peter Nijkamp wijst er in een bijdrage aan deze CDV-editie op dat niet alle onderlinge verplichtingen in contracten en regels zijn vast te leggen, alleen al omdat het dan met de vrijheid gauw gedaan zou zijn. De vrije economie kan alleen floreren op basis van het onuitgesproken vertrouwen dat iedereen op integere wijze
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 23
01-12-2008 22:22:32
redactioneel
24 zijn verantwoordelijkheid neemt, zich aan zijn woord houdt en geen gekke dingen doet. Financiële avonturiers hebben precies dat vertrouwen beschaamd en daarmee het fundament ondergraven van het systeem dat hun vrijheid van handelen gaf. Het geloof dat de markt altijd het goede doet, is een onhoudbaar dogma gebleken. ‘De banken en andere financiers in de VS hebben zonder enige restrictie geëxperimenteerd met een bepaald idee van vrijheid, namelijk de vrijheid zonder enige vorm van verantwoordelijkheid. Een onbegrensde vrijheid, gemotiveerd door een ideologisch geladen geloof in marktwerking’, zegt WRR-voorzitter Wim van de Donk in een gesprek dat CDV met Paul Schnabel (SCP) en hem had. Hij wijst erop dat het blinde geloof in de markt de noodzaak veronachtzaamt van corrigerende instituties die waarden als zelfbeheersing belichamen. Het Rijnlandse model, waarin de onderneming wordt beschouwd als een samenwerkingsverband van kapitaal en arbeid, voorziet in zulke instituties, zoals overlegorganen van werkgevers en werknemers.9 Van de Donk: ‘In het Rijnlandse model is op het terrein van de sociale economie de idee geïncorporeerd dat vrijheid wordt begrensd door verantwoordelijkheid.’ In het licht van het economische, soms ook persoonlijke leed dat zij veroorzaakt, is het niet verwonderlijk dat de kredietcrisis lijkt uit te monden in een rehabilitatie van het Rijnlandse model, oftewel de sociale markteconomie, waarin het welbegrepen eigenbelang van alle betrokkenen en een oriëntatie op lange termijn de leidende beginselen zijn. Beklemtoonde het kabinet-Balkenende in de Miljoenennota 2004 vanwege de hogere economische groei nog de voordelen van de Angelsaksische economieën, nu kondigt premier Balkenende aan: ‘We moeten het Angelsaksische model van ongelimiteerde kortetermijnkeuzes en winstmaximalisatie vaarwel zeggen en ons richten op het Rijnlandse model, met zijn waardenoriëntatie en langetermijnfocus.’10 In zijn hoedanigheid van bijzonder hoogleraar christelijk-sociaal denken, poneerde Balkenende al eerder, in 1999, de stelling dat de oorsprong van het Rijnlandse model niet zozeer een praktische afspraak is, zoals het Akkoord van Wassenaar (1982), als wel een principiële opvatting over de gewenste ordening van de samenleving, verankerd in morele normen als vertrouwen, verantwoordelijkheid en integriteit.11 ‘De onzichtbare hand behoeft een morele inbedding’, schreef hij, refererend aan de overtuiging van de fans van het Angelsaksische model dat een onzichtbare hand alles ten goede zal keren als de marktpartijen maar worden vrijgelaten. Tien jaar later ziet Balkenende in de kredietcrisis een kans voor een morele herbronning van de economie: ‘Deze crisis biedt de ruimte om ethische afwegingen en overwegingen weer een plek te geven.’ De bandeloze
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 24
01-12-2008 22:22:32
Marcel ten Hooven De publieke geest vaart wel bij zelfbeheersing
25 bonuscultuur bij sommige banken en verzekeraars duidt er volgens hem op dat waarden als zelfbeperking in de financiële sector zijn geërodeerd. Tegenover de private winst die de bonus de betrokkene oplevert, staat maatschappelijk verlies, schrijft het kabinet in de Miljoenennota 2009. Dat verlies is de morele schade die ontstaat doordat de banken als vanzelfsprekend op redding door de belastingbetaler rekenen, mocht hun Private en publieke zeepbel barsten. Zo komt bankieren neer op risico’s nemen ten laste van belangen zijn in het anderen. Rijnlandse model het ‘We kunnen niet alleen leunen meest in evenwicht op het zelfreinigend vermogen van het financiële stelsel’, constateert het kabinet. ‘Het stelsel is te belangrijk om aan zichzelf over te laten. Zo is in het afgelopen jaar pijnlijk tot uitdrukking gekomen dat markten een inherente neiging hebben om onvoldoende rekening te houden met het publieke belang van stabiliteit op de lange termijn. Hiervoor is goed tegenwicht noodzakelijk.’12 In de miljoenennota weegt het kabinet de voor- en nadelen van economische ordeningsmodellen af, om tot de conclusie te komen dat private en publieke belangen in het Rijnlandse model het meest in evenwicht zijn. Ontegenzeggelijk houdt de sterke positie van de aandeelhouders in het Angelsaksische stelsel ondernemers scherp en attent, wat aan de bedrijfsprestaties bijdraagt. Deze ondernemingen zijn bovendien aantrekkelijk om risicodragend kapitaal in te investeren, dankzij de zekerheid dat het toezicht op het management berust bij een machtige partij die meer winst als enig oogmerk heeft. Ook de omstreden activiteiten van de activistische winstjagers in de private equity-bedrijven zijn volgens het kabinet niet louter nadelig. Zij vormen een krachtige tegenpartij voor mogelijk onderpresterende ondernemers. Uit onderzoek blijkt dat de activiteiten van private equity-bedrijven over het geheel genomen de winstgevendheid, de productiviteit en de innovatiekracht van ondernemingen gunstig hebben beïnvloed. Het kabinet herinnert aan de periode, begin jaren negentig, dat Nederlandse ondernemingen grote moeite hadden met het aantrekken van kapitaal voor risicovolle investeringen. Dat was het gevolg van de inkapseling van de bedrijven met beschermingsconstructies die de aandeelhoudersmacht nihil maakten. Niettemin valt de keuze van het kabinet, alles afwegende, in het voordeel van het Rijnlandse model uit. Ook bezien vanuit economische invalshoek zit er meer wijsheid in dat model, dankzij de oriëntatie op langeter-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 25
01-12-2008 22:22:32
redactioneel
26 mijnbelangen van ondernemingen. Bovendien is in het Rijnlandse stelsel het gevaar van verwaarlozing van publieke belangen als duurzaamheid, onderwijs en sociale zekerheid minder groot en daarmee ook de dreiging van een toekomst met private rijkdom en publieke armoede. Dat model is voorts beter bestand tegen afwentelinggedrag, dankzij de waarde van wederkerigheid die erin is geïncorporeerd. In ruil voor een faire belastingafdracht mogen bedrijven rekenen op een goede infrastructuur en geschoolde arbeidskrachten, in ruil voor een actieve opstelling op de arbeidsmarkt is er voor werknemers een sociaal stelsel beschikbaar, in ruil voor een zo duurzaam mogelijk bestedingspatroon mogen consumenten van de overheid inspanningen voor een schoner leefmilieu verwachten. Staat, markt, maatschappelijk middenveld De veranderingen die de econoom Jaap van Duijn sinds de jaren vijftig gadesloeg in het bedrijfsleven, vertellen eigenlijk het hele verhaal. Naar eigen zeggen zag hij hoe de tijdshorizon van ondernemers allengs korter werd en bedrijven in de greep kwamen van de dwingelandij van de korte termijn. Volgens Van Duijn zijn de gronden waarop bedrijven worden beoordeeld, versmald tot louter dat ene criterium van winst- en omzetgroei. ‘Bij de klassieke economen komt het woord groei niet voor. En toch waren dat mensen die nadachten. Bij hen gaat het over vooruitgang, en dat is een heel ander verhaal’, zegt Van Duijn.13 ‘Alles staat in dat ene perspectief van groei. Dat is tegenwoordig de enige maatstaf voor wat economisch goed en fout is. Nu, volgens mij werkten de mensen bij Brauns kantoorboekhandel in het Naaldwijk van mijn jeugd daar niet om elk jaar een hogere omzet van postzegelalbums en religieuze artikelen te hebben. Ze werkten daar omdat ze het leuk vonden klanten te bedienen.’ In zijn eerder aangehaalde artikel uit 1999 waarschuwt Balkenende al voor het gevaar dat het Angelsaksische denken de Rijnlandse economieën doordringt. Dat kan gebeuren doordat de morele inbedding van het Rijnlandse model, in het bijzonder de katholieke sociale leer, bij elke volgende generatie verder uit beeld raakt, meent Balkenende met Michel Albert, een Franse intellectueel. De kredietcrisis bepaalt politici, economen en andere betrokkenen in het publieke debat nu weer geheel bij de keuze tussen de beide ordeningsmodellen. Dat debat krijgt fundamentele en politiek-ideologische trekken, daar de crisis onherroepelijk dringende vragen opwerpt over de rol van staat, markt, maatschappelijk middenveld en burgers. De zo vaak verguisde politiek blijkt er wel degelijk toe te doen. Met de keuze voor het ene of andere ordeningsmodel schept de politiek nieuwe
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 26
01-12-2008 22:22:33
Marcel ten Hooven De publieke geest vaart wel bij zelfbeheersing
27 verhoudingen en maakt zij impliciet ook een afweging van richtinggevende waarden. Dit markeert de grote betekenis van de expliciete keuze van het kabinet voor het Rijnlandse model met zijn gemengde economie.14 In hun verklaring na de redding van Fortis Bank door de staat, onderstreepten Balkenende en minister van financiën Wouter Bos dat niet de vrije markt, maar de overheid het laatste bastion is als het gaat om de bescherming van publieke belangen. De econoom Harry van Dalen formuleerde dat zo: ‘Een vrije markt zonder overheid is stof voor romantische dwazen, en wie een ware vrijemarkteconomie helemaal doordenkt, komt eerder uit bij een maffiastaat dan bij de samenleving waar liberale politici denken dat ze aan denken.’15 Wanneer de crisis wat is geluwd en de acute nood gelenigd, is het niet onwaarschijnlijk dat de politiek-ideologische controverse over de rol van de overheid zal opspelen langs de lijnen van de klassieke tegenstellingen tussen christendemocraten, sociaaldemocraten en liberalen. Waar de liberalen geneigd zullen zijn terug te vallen op het leerstuk van de weldadige werking van de onzichtbare hand in de vrije markt, zullen sociaaldemocraten allicht pleiten voor een blijvend sterke aanwezigheid van de overheid in de economie. De eerste contouren van dat debat zijn al zichtbaar in verklaringen van Balkenende en Bos. Waar de PvdA-leider kortweg stelt: ‘Een sterke markt vraagt een sterke overheid’, beklemtoont Balkenende: ‘Het is een misvatting dat we met een sterkere rol van de overheid kunnen volstaan. Te veel regels verstikken elke ondernemingszin.’ De christendemocraten hebben in dit debat niet de slechtste papieren. Vertrouwen en verantwoordelijkheid, steekwoorden in de kredietcrisis, zijn ook kernbegrippen in de ideologie van de christendemocratie. Vertrouwen is in deze visie van levensbelang voor de samenleving. Zonder onderling vertrouwen valt elk verband tussen mensen, informeel of formeel, klein of groot, uit elkaar en zullen zij alleen nog voor zichzelf en niet voor anderen verantwoordelijkheid aanvaarden. Christendemocraten hechten belang aan het goed functioneren van maatschappelijke verbanden, vanuit de gedachte dat burgers daarin het best tot hun recht komen en bij machte zijn het leven naar eigen overtuiging in te richten. Zonder een maatschappelijk middenveld is de burger in zijn eentje geen partij voor een overheid die, naar de logica van elke staat, geneigd zal zijn macht die haar tot beschikking staat, ook daadwerkelijk te benutten. Geen democratie gaat als vanzelf met vrijheid gepaard. Vrijheid vereist dat geen enkele partij of institutie in staat is tot machtsmisbruik. Alles heeft maat en beperking nodig, ook de macht. Het voorkomen van machtsmisbruik vergt dus het zorgvuldig trekken van die grenzen, door
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 27
01-12-2008 22:22:33
redactioneel
28 tegenover elke macht een tegenmacht te stellen. Voor de machtdeling binnen de staat is in een democratie de trias politica, het leerstuk van het evenwicht tussen de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht, van essentieel belang. Voor de machtdeling tussen de staat en de burgers kunnen we niet zonder het maatschappelijk middenveld. Behalve op deze noties over democratie baseert de christendemocratie haar denkbeelden over het middenveld op haar mensbeeld. Tegenover het individualisme stelt zij verantwoordelijkheid als kernbegrip in dat mensbeeld. Dit verwijst naar rechten, maar óók naar plichten jegens de medemens, naar het gemachtigd zijn in plaats van machthebber, naar het rentmeester zijn in plaats van meester.16 De mens gaat niet geheel in zichzelf op, maar heeft deel aan vele gemeenschappen, zoals het gezin, de school, de werkkring, het vrijwilligerswerk en allerlei verenigingen. Dit zijn de leerscholen voor burgerschap, oftewel de verantwoordelijkheid die de mens als burger jegens anderen heeft. Ook de visie op de onderneming als een samenwerkingsverband van kapitaal en arbeid drukt dat idee van een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het bredere belang uit. De publieke geest In zijn Over de democratie in Amerika, één van de grote standaardwerken over democratie, beschrijft Alexis de Tocqueville hoe het ontstaan van individualisme en materialisme is verweven met de komst van democratie.17 Hij redeneert ongeveer als volgt. Met de Franse Revolutie heeft de oude orde van de standenmaatschappij plaatsgemaakt voor de moderniteit, met haar principe van de sociale gelijkheid. Niet meer zozeer iemands afkomst is bepalend voor zijn levensweg en bestemming, zoals in het Ancien Régime, als wel diens eigen capaciteiten. Idealiter nemen mensen hun lot in eigen hand. De democratie is de politieke gedaante van dat ideaal en de sociale gelijkheid de dragende gedachte. De onvermijdelijke consequentie van sociale gelijkheid, zo gaat Tocqueville verder, is dat iedereen naar het beste voor zichzelf en zijn naasten streeft, ook materieel. Iedereen kan rijk worden, en sommigen lukt dat ook. Dat geeft de anderen moed. De democratie fungeert zo als een motor van de materiële vooruitgang. Daarmee is op zichzelf, als stimulans van doorzettingsvermogen, niks mis, maar de ontsporing in materialisme zonder meer, als enig doel in het leven, ligt op de loer. De Franse filosoof René Girard heeft dat proces, waarin een soort passie voor materiële welvaart ontstaat, ‘mimetische begeerte’ genoemd, de begeerte door nabootsing.18 In een maatschappij die niet berust op vaste onderscheidingen en hiërar-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 28
01-12-2008 22:22:33
Marcel ten Hooven De publieke geest vaart wel bij zelfbeheersing
29 chie, maar op het streven naar gelijkheid, ontstaat als vanzelf de neiging om naar anderen te kijken voor het eigen gevoel van welvaart en geluk. Dat streven naar méér krijgt nog een extra impuls doordat iedereen zich tegelijkertijd van de ander wil blijven onderscheiden, ook materieel. Eén van de redacteuren van deze CDV, de historicus James Kennedy, Amerikaan van geboorte en tegenwoordig hoogleraar geschiedenis in Amsterdam, zag Nederland in zijn materialisme Amerikaanser worden: ‘In Amerika spreken we van conspicuous consumption, opzichtig consumptiegedrag, van mensen die zich willen onderscheiden met een grote auto, dure pakken, een groot huis en de duurste gerechten als ze uit eten De publieke geest vaart gaan. Ze geven uit in grootse stijl, met de bedoeling dat anderen het daar niet wel bij, bij zien. Niet alleen de upper class, ook gebrek aan interesse de brede middenklasse vertoont dat van burgers gedrag. Ik zie bij Nederlanders de remmingen slijten die hen nog niet zo lang geleden weerhielden van opzichtige consumptie. Ze vragen zich minder vaak af of iets wel passend is, te veel of te duur. Mijn Nederlandse vrienden geven op dezelfde manier uit als mijn Amerikaanse vrienden. Vooral jongeren zijn bereid meer geld uit te geven aan nog duurdere vakanties, inrichting van huizen, auto’s. Je hoort niet meer dat een auto klein moet zijn omdat je met schaarse energie spaarzaam moet omgaan. Dat zijn allemaal tekenen van onbekommerdheid over geld uitgeven. Het mag wat kosten.’19 Materialisme en individualisme zijn volgens Tocqueville twee kanten van dezelfde medaille. ‘Hij is als een vreemdeling tegenover het lot van anderen’, schrijft hij over de burger die consument wordt en zich louter concentreert op de bevrediging van zijn materiële behoeftes. De publieke geest vaart daar niet wel bij, bij gebrek aan interesse van burgers. De Canadese politiek filosoof Charles Taylor ziet dat gevaar ook. ‘De donkere kant van het individualisme is een concentratie op het zelf, waardoor ons leven zowel vlakker als enger wordt, armer aan betekenis en minder betrokken op anderen of de samenleving.’20 De denkbeelden van Tocqueville en Taylor vormen ook het uitgangspunt van de bijdrage van Halleh Ghorashi aan dit nummer. Tocqueville accepteerde de democratie als een onvermijdelijk verschijnsel van de moderne tijd. Met zijn analyse had hij dan ook niet zozeer de bedoeling de democratie te diskwalificeren, als wel te attenderen op haar inherente risico’s, zoals materialisme, individualisme en een teloorgang van de publieke geest. Wat hij zocht in Amerika, het eerste moderne land
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 29
01-12-2008 22:22:33
redactioneel
30 dat op de idee van gelijkheid van kansen was gegrondvest, waren middelen waarmee een democratie zich tegen die inherente risico’s kan wapenen. De effectiefste wapens in zijn ogen bleken een bestuursmodel dat mensen aanmoedigt zich met elkaar te associëren en religie. Tocqueville nam waar dat de politieke besluitvorming en de uitvoering van besluiten sterk waren gedecentraliseerd, om de Amerikanen zoveel mogelijk zelf hun land te laten besturen. Het gevolg was dat ze maatschappelijke problemen als hun eigen problemen beschouwden en het vinden van een oplossing als hun taak. Als het ware vanzelf ontstonden in dat proces van collectief zelfbestuur allerlei vrije associaties van burgers. Voor van alles en nog wat verenigden zij zich. In dit verenigingsleven ondergingen de Amerikanen als het ware een informele opvoeding tot democratisch burgerschap, waarbij de kerken een niet te onderschatten rol speelden.21 Zij keerden zich tegen materialisme en eenzijdig individualisme. ‘Er is geen religie die het oogmerk van de menselijke begeertes niet voorbij en boven de goederen van de aarde stelt’, schreef hij na zijn reis in de Verenigde Staten in 1831. Met zijn analyse vestigde Tocqueville zijn naam als één van de grootste sociologische denkers over gelijkheid. Hij schreef zijn boek meer dan 150 jaar geleden, nog voor er sprake was van de consumptiemaatschappij. De ontwikkelingen in de democratische landen hebben hem sindsdien, zo luidt de communis opinio, gelijk gegeven. Het ideologische politieke debat over de wenselijkheid van democratie op zichzelf is naar de marge van sektarische politieke bewegingen verdreven. Het gaat vooral over de vraag hoe het publieke belang recht wordt gedaan in een politieke en maatschappelijke orde waarin de neiging naar individualisme en materialisme zit ingebakken. Ook in dit perspectief geschetst, meent de redactie van CDV dat het zinvol is te onderzoeken hoe een waardenoriëntatie die is gebaseerd op de omgang met anderen, zoals empathie en zelfbeheersing, de publieke geest kan dienen.
Noten
1 Jan Peter Balkenende, ‘De christelijksociale beweging op een keerpunt’, in: Christen Democratische Verkenningen, 1999 (2), pp. 12-25. 2 Jan Verplaetse, Het morele instinct. Over de natuurlijke oorsprong van onze moraal. Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds (2008). 3 Wetenschappelijk Instituut voor het
CDA, Integratie op waarden geschat. Den Haag (2008), p. 81. 4 Almatine Leene, ‘Ben jij een dappere twijfelaar?’. In Nederlands Dagblad, 14 november 2008. Zie ook www.nd.nl/ preek. 5 Filosofie Magazine 8, 2008. 6 Marcia Luyten, Ziende blind in de sauna. Hoe onze politiek, economie en cultuur ‘Afrikaanse’ trekken krijgt. Rotterdam: Lemniscaat (2008), p. 12.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 30
01-12-2008 22:22:33
Marcel ten Hooven De publieke geest vaart wel bij zelfbeheersing
31 7 Wim van de Donk, De bedoeling van bevrijding. Amsterdam: de stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek & Nationaal Comité 4 en 5 mei (2008), p. 11. 8 Piet Hein Donner, ‘Geef mij de droom en haar uitleg.’ Lezing over de plaats van de islam voor het Noorderpodium, Amsterdam. 9 september 2008. 9 Zie daarover onder meer: Raymond Gradus, ‘Zorgen voor een markt met iets meer moraal.’ In: Christen Democratische Verkenningen, 1999 (2), pp. 34-42. 10 Rede van Jan Peter Balkenende voor het CDA-congres van 8 november 2008. 11 Balkenende, 1999, op.cit. p. 15. 12 Miljoenennota 2009. Den Haag: SDU (2008), p. 31. 13 ‘De bedoeling was om gelukkig te worden’. Interview met Jaap van Duijn in Vrij Nederland, 6 oktober 2007. 14 Maakt Balkenende deze keuze in zijn rede voor het CDA-congres van 8 november 2008, Bos onderstreepte de voorliefde van de PvdA voor het Rijn-
landse model nog eens in de elfde Mansholtlezing, 12 november 2008. 15 NRC Handelsblad, 7 oktober 2008. 16 Zie ook: Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Ver verzorgingsstaat naar verzorgingsmaatschappij. Den Haag (1983). 17 Alexis de Tocqueville, Democratie: wezen en oorsprong. Kampen: Agora, p. 42. Het boek bevat bloemlezingen uit Over de Franse revolutie en Over de democratie in Amerika, beide van Tocqueville, met een inleiding van Andreas Kinneging. 18 René Girard, De romantische leugen en de romaneske waarheid. Kampen: Kok (1986). Zie ook: Hans Achterhuis, Het rijk van de schaarste. Van Thomas Hobbes tot Michel Foucault. Baarn: Ambo (1988), p. 111 e.v. 19 Trouw, 19 september 2001. 20 Charles Taylor, De malaise van de moderniteit. Kampen/Kapellen : Kok Agora/Pelckmans (2003), p. 18. 21 Thomas Pangle, ‘De tweeledige uitdaging van een democratische cultuur in onze tijd’. Nexus 40, (2004).
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 31
01-12-2008 22:22:33
CDV [winter 2008].indd 32
01-12-2008 22:22:33
De kracht van de economie
CDV [winter 2008].indd 33
01-12-2008 22:22:34
34
Responsieve samenleving, marktdictatuur en overheidsdwang Het debat over de verenigbaarheid van individuele vrijheid en maatschappelijke doelen is langs eendimensionale lijnen gevoerd. Markt noch overheid is in staat de lasten en lusten van vrijheid binnen een economisch systeem in balans te houden. Voor een adequaat functionerende economische ordening is allereerst nodig dat de samenleving goed in staat is veranderingen te signaleren en daarop in te spelen. Ook zijn heldere en faire regels, maatschappelijk vertrouwen en verantwoordelijke burgers nodig. door Peter Nijkamp Hoogleraar ruimtelijke economie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en voorzitter van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Hij is lid van de kernredactie van deze uitgave van CDV.
Forse standpunten Sinds Adam Smith, de Schotse moraalfilosoof en tevens grondlegger van de economie, heerst er in het economisch denken een diep geworteld vertrouwen in de ‘onzichtbare hand’, die op basis van eigenbelang en vrijheid tot efficiënte economische uitkomsten leidt. De vraag of zulke uitkomsten ook maatschappelijk gewenst zijn, is evenwel van een andere orde. En daarmee is de spanning tussen de lusten en de lasten van de vrijheid prominent aanwezig. Wie is geroepen de lasten voortspruitend uit economische vrijheid te minimaliseren, onder gelijktijdige maximalisering van de lusten? En zodoende is het dilemma markt-overheid geschapen. Met bovenstaande schets is tegelijkertijd een uitdaging op tafel gelegd voor origineel denken over de spanning en de reikwijdte van de lusten en de lasten van vrijheid in de economie. Met de diep ingrijpende financiële crisis voor ogen, is dit geen theoretische vraag, maar een heel concrete vraag
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 34
01-12-2008 22:22:34
Peter Nijkamp Responsieve samenleving, marktdictatuur en overheidsdwang
35 naar de verantwoordelijkheid van vele managers in de financiële sector die blijkbaar herhaaldelijk eigen belang boven maatschappelijk belang hebben gesteld. Leidt de bevrediging van individuele lusten niet snel tot hoge maatschappelijke lasten? En is de overheid een deus ex machina die ontsporingen dient op te lossen? Het dilemma marktvrijheid versus overheidsinterventie heeft diepe sporen nagelaten in de sociaaleconomische en politieke geschiedenis van ons land. De scheidslijnen tussen het marktdenken en het reguleringdenken mochten dan wel aan veranderingen onderhevig zijn en de twee kampen mochten dan wel op gezette tijden tot een zekere verzoening — of in elk geval een gemeenschappelijke modus vivendi — komen, ten diepste was er toch vaak sprake van een kruispunt van wegen, met een voortdurende kans op botsingen. Het poldermodel is een Nederlands compromisantwoord geweest op deze spanningen, gevoed vanuit een gemeenschappelijk gevoeld belang van de bewoners van de lage landen bij de zee. Velen argumenteren dat de markt een prachtig democratisch instrument is, met gelijke kansen voor iedereen. Anderen daarentegen beweren dat de markt gevestigde posities van deelnemers in stand houdt en zelfs begunstigt, zodat er geen garantie is voor een fair resultaat. Een land als China — aangestuurd door de top van de communistische partij (voorwaar geen democratisch gezelschap!) — poogt manhaftig een marktsysteem te ontwikkelen binnen een centraal geleid stelsel. Het valt te bezien of dit op termijn zal kunnen lukken. De vraag blijft ten principale of vrijheid en dwang zich langs een eendimensionale maatstaf laten beoordelen. In de christelijke traditie aangaande het denken over deze dilemIn het poldermodel konden de ma’s, is voortdurend een andere dimensie in dit spanningsveld emoties wel eens hoog oplopen, ingevoerd, met een beroep op de maar meestal zegevierde toch persoonlijke verantwoordelijkheid het verstand van de burger, getuige begrippen als rentmeesterschap en sociale gerechtigheid, gespreide verantwoordelijkheid, normen en waarden, en zorgzame samenleving. Daarmee werden klassentegenstellingen vanuit een anders perspectief benaderd. In de praktijk werd de soep van de tegenstelling meestal minder heet gegeten dan ze ideologisch werd opgediend, want de Nederlandse praxis van complexe coalitievorming en het daarmee gepaard gaande poldermodel, leidde tot de noodzaak van het sluiten van breed aanvaardbare compromissen. De emoties konden wel eens hoog oplopen, maar meestal zegevierde toch het verstand. De naoorlogse geschiedenis in ons land geeft dan ook geen beeld te zien van abrupte wijzigingen in de verhouding tussen overheid en marktpartij-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 35
01-12-2008 22:22:34
De kracht van de economie
36 en, maar eerder van geleidelijke fluctuaties, waarbij marktdenken, marktregulering en collectieve zorg af en toe op bescheiden wijze stuivertje wisselden. Natuurlijk werden er wel eens ferme uitspraken gedaan, maar tot een daadwerkelijke implementatie kwam het meestal niet. Zo sprak de latere minister-president Wim Kok als vakbondsleider op een FNV-congres op 7 oktober 1982 eens de gevleugelde woorden: ‘De aard van de nu al aanwezige en nog moeilijker wordende keuzevraagstukken en van de hieruit voortvloeiende problemen, brengt met zich mee dat het totale maatschappelijk en economisch leven om een centrale besturing vraagt, nationaal, Europees en eigenlijk mondiaal. Deze centrale besturing, die weliswaar langs de weg van een zekere geleidelijkheid, maar toch op zeer afzienbare termijn tot stand moet komen, dient inhoud te geven aan een stelsel van democratische planning dat een richtinggevende invloed van de overheid op de economie mogelijk maakt.’ Radicale beweringen, die gelukkig nooit door daden zijn gevolgd. Maar is er dan wel een antwoord op de vraag naar de lusten en de lasten van de vrijheid? Valt men dan al niet snel in de handen van politieke ideologen? Het is interessant dat ook in het christelijk-economische denken saillante uitspraken vallen te signaleren. Zo verwijst T.P. van der Kooy in zijn Over economie en humaniteit uit 1954 met instemming naar publicaties van zijn geestverwant P.A. Diepenhorst wanneer hij schrijft: ‘De christelijke beschaving van de mens, zo riep hij (P.A. Diepenhorst; PN) uit, moet het economisch handelen en denken doortrekken. Richtsnoer voor de economie moeten zijn de geopenbaarde beginselen, die licht verspreiden over de verhouding van God en mens, van stoffelijk en geestelijk goed, van enkeling en gemeenschap, van staat en maatschappij, en over plaats en functie van arbeid, gezin en eigendom, alle zaken, die een “geseculariseerde economie” buiten haar terrein van onderzoek sluit.’1 Dit pleidooi voor een normatieve economie en voor verantwoordelijk handelen, heeft bij Van der Kooy nadrukkelijk gevolgen voor zijn visie op de positie en de competentie van marktpartijen en overheden, zoals het afwijzen van individualisme als socialisme als ankerpunt voor economisch handelen. Met het afwijzen van de extreme polen op de spanningsboog vrijheid versus sociaal belang is echter nog niet automatisch een herkenbaar profiel voor christelijk-politiek denken gegeven, zoals blijkt uit de woorden van oud-minister-president Van Agt in zijn rede op 22 oktober 1976 waarin hij het lijsttrekkerschap aanvaardt: ‘Wij maken geen buigingen naar links en wij maken geen buigingen naar rechts.’ De vraag blijft zich opdringen of christelijk-politiek denken een sausje vormt, of een zuurdesem is voor de samenleving met een eigen overtuigingskracht en profilering. En valt de spanning tussen liberaal en sociaal-democratisch denken te overbruggen
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 36
01-12-2008 22:22:34
Peter Nijkamp Responsieve samenleving, marktdictatuur en overheidsdwang
37 of in een ander daglicht te plaatsen? Deze vraag heeft in de afgelopen eeuw voortdurend zijn schaduwen geworpen over het politieke denken in ons land, want levensbeschouwing en overheid vormden een ongemakkelijke relatie.2 Overigens is deze vraag niet geheel nieuw in de Nederlandse geschiedenis. Al in de vroege historie van ons land zijn fraaie voorbeelden te vinden van overheidsinterventies op het grensvlak van maatschappelijk belang, persoonlijk gewin en religie.3 Bij de toenemende ontkoppeling van religie en politiek werd over de lusten en de lasten van de burger in relatie tot markt- en overheidsdenken inmiddels ook meer genuanceerd gesproken, maar de oude tegenstellingen werden nooit geheel weggepoetst. En dat over de motieven voor overheidsinterventie in christelijke kring inmiddels ook flink werd nagedacht, moge blijken uit het volgende citaat van Van Klinken: ‘Wij bepleiten een economische orde waarin de mens voor honderd procent verantwoordelijk is en blijft voor zijn doen en laten. Hij zal (ook op economisch gebied) moeten leven naar Gods geboden, dat wil zeggen zich moeten richten naar bijbelse normen van rentmeesterschap en naastenliefde. De overheid dient wel een economische politiek te voeren, maar dan zo, dat zij uitwassen in het economische leven bestrijdt en zo mogelijk verhindert. Zij dient zodanige voorwaarden te scheppen in de maatschappij, dat een eerlijk ruilverkeer tussen de burgers mogelijk is.’4 In deze visie is dus sprake van een normering van economisch gedrag, waarbij zowel de lusten als de lasten in een marktsysteem tegen hogere principes worden afgewogen. De overheid treedt pas op als de markt het laat afweten. De lusten en de lasten van de vrijheid dienen dus een zekere balans te vertonen, met een gezonde tolerantie voor minder gewenste zaken. Hoofdstuk 5 in de brief van Paulus aan de Galaten geeft daarvan prachtige voorbeelden. Het wordt thans breder geaccepteerd dat de overheid pas in het geweer komt, als de markt evident ongewenste en onacceptabele resultaten oplevert, bijvoorbeeld, wanneer er sprake is van uitbuiting of corruptie, wanneer marktregels doelbewust worden geschonden (bijvoorbeeld, bij een ongezond monopoliestreven) of wanneer er sprake is van zogenoemde externe effecten (bijvoorbeeld in geval van onzorgvuldig omgaan met het milieu of bij een schrijnend gebrek aan duurzame productie). Daarmee wordt in elk geval een toetssteen geschapen voor de vraag naar de competentie van de overheid in het economische verkeer. Schuivende panelen De puntige zijden van de politieke ideologie in het westen zijn duidelijk bijgevijld. Zo komt Francis Fukuyama in zijn The End of History and the
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 37
01-12-2008 22:22:34
De kracht van de economie
38 Last Man tot de conclusie dat na een lange historische ontwikkeling van politiek-economische tegenstellingen uiteindelijk het geloof in de liberale democratie en in het marktdenken heeft gezegevierd, een verschijnsel dat met de val van de Berlijnse Muur definitief bekrachtigd is. Het blijkt inmiddels dat ondernemingsgewijze productie op basis van eigen verantwoordelijkheid in de meeste landen een uitgangspunt is geworden, met een bescheiden rol voor de overheid. Wél kan de overheid een (pro)actieve rol spelen in een gemeenschappelijke alliantie met private partijen, in de vorm van een publiekprivaat partnership. Maar hier is dan meestal — in tegenstelling tot de vroegere, meer ideologisch getinte publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties — sprake van pragmatische allianties. Inmiddels is met de crisis op de financiële markten duidelijk geworden dat de (positieve) rol van de overheid in toenemende mate weer erkenning vindt, gepaard gaande met het zoeken naar een nieuwe balans tussen de private en publieke sector. Zulke nieuwe allianties tussen overheid en particulier initiatief zijn als zodanig niets nieuws en kwamen ook in vroegere tijden al voor. De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) wordt nogal eens naar voren gehaald als een fraai voorbeeld van vaderlandse koopmansgeest en succesvol initiatief, mede gesteund door de publieke sector. Het is inderdaad verbazingwekkend wat de VOC allemaal heeft gepresteerd, maar ook hoe ze door eigen zwakte (gebrekkige accountability, eigenbelang en onethische handelsvoering) te gronde is gegaan.5 De lusten en lasten van economisch handelen vergen dus een voortdurende toetsing aan meta-economiDe scherpe kantjes van de sche principes. De markt is immers alleen maar een construct dat wordt ideologische discussie over de gevoed en aangestuurd door marktindividuele vrijheid tegenover deelnemers, met eigen motieven en collectief ingrijpen zijn eraf handelen. De vraag of markresultaten goed of slecht zijn (men denke bijvoorbeeld aan structurele inkomensongelijkheid of aan structurele verschillen tussen arme en rijke landen) kan dus niet door de markt worden beantwoord, maar door een samenleving die haar verantwoordelijkheid kent en bereid is zich daarvoor in te spannen (‘responsieve samenleving’). De scherpe kantjes van de ideologische discussie over de rol van individuele vrijheid tegenover collectief ingrijpen zijn er nu wel af. De welvaartsstaat heeft geholpen deze spanningen te mitigeren. Daarbij is het boeiend te zien dat de discussie is verschoven naar grote, vaak gemeenschappelijk ervaren issues over serieuze toekomstige zorgen en bedreigingen van onze samenleving (veiligheid, kwaliteit arbeid, klimaat, water, zeespiegelstij-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 38
01-12-2008 22:22:34
Peter Nijkamp Responsieve samenleving, marktdictatuur en overheidsdwang
39 ging), met van daaruit de vraag naar de effectiefste inrichting van de besluitvorming terzake (governance). De politiek is pragmatischer geworden. De maakbaarheid en de stuurbaarheid van de maatschappij zijn in onze tijd geen doel in zichzelf, maar instrumenteel ten aanzien van gestelde doelen of ervaren zorgen. Dit blijkt ook uit politieke doelstellingen en beleidsconcepten als ‘selectieve groei’ (periode-Lubbers) en ‘duurzame groei’ (periode-Kok). Daarbij was niet alleen de vraag naar de regierol van de overheid in het geding, maar ook en met name de vraag naar de effectiviteit van bottom-up en top-down beleidsstimulansen. Daardoor kan men wel van mening verschillen, maar van de politiek wordt wel daadkracht verwacht. In dit verband is het interessant wat twee medewerkers van het ministerie van Financiën, Donders en Nahuis, enige tijd geleden poneerden: ‘Actieve overheidsbemoeienis kan vanwege het optreden van overheidsfalen een ongunstig effect op de welvaart hebben’. In dit kader is ook van belang de volgende uitspraak van bovengenoemde auteurs: ‘Er is geen reden te veronderstellen dat actief industriebeleid, waarbij het maken van keuzen niet wordt geschuwd, tot een betere allocatie van productiefactoren leidt. De overheid moet er wel voor zorgen dat de bedrijven de juiste beslissingen kunnen nemen door het scheppen van gunstige voorwaarden. Het gaat hierbij onder meer om goed onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, goede infrastructurele voorzieningen, een concurrerende lastendruk en een gezonde mededinging’.6 Wat mij betreft had daaraan het redresseren van externe effecten, zoals milieuaantasting, kunnen worden toegevoegd. Juist op dit terrein is een (pro)actief overheidsoptreden nodig. Het zijn vooral de zorgen om de toekomst die om een proactief en responsief beleid vragen. Daarbij voeren milieu, klimaat en veiligheid de boventoon, want een duurzame ontwikkeling is een grote opdracht voor een moderne maatschappij. Velen van u zullen bekend zijn met de geschiedenis van het Paaseiland, zo boeiend omschreven door Clive Ponting in zijn A Green History of the World. Dit eiland werd omstreeks de paasdagen van 1722 ontdekt door de Nederlandse admiraal Roggeveen. Later uitgevoerd onderzoek wees uit dat dit eiland een hoogstaande cultuur had gekend, maar dat structureel wanbeheer van de schaarse hulpbronnen op dat eiland tot de teloorgang van een hele beschaving had geleid en tot een terugval tot een primitieve samenleving. De relatie natuur-samenleving is inderdaad vaak problematisch en vormt een interessant onderzoekobject in veel disciplines, maar ook een opdracht voor verantwoord beheer. De natuur vormt nu eenmaal een bron van voortdurende uitdagingen voor de maatschappij. En duurzame ontwikkeling vraagt bovendien een grote inzet van zowel de burger als de overheid. Eigenbelang vormt daarbij niet bij voorbaat een solide garan-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 39
01-12-2008 22:22:35
De kracht van de economie
40 tie voor een duurzame en zorgzame samenleving die zich ook het lot van de minderbedeelde wil aantrekken. En juist daarin faalt de markt vaak. Tot welke ethische dilemma’s de spanning eigenbelang en collectief belang aanleiding kan geven, is prachtig verwoord door de grand old man van het economisch denken, de hiervoor al aangehaalde Schotse moraalfilosoof Adam Smith. In zijn Theory of Moral Sentiments (1759), beschrijft hij het gevoel van een man of humanity in Europa die door commercie rijk is geworden. Als hij hoort van een grote aardbeving in China, die wellicht aan miljoenen mensen het leven heeft gekost, denkt hij voor een moment na over de vergankelijkheid van het leven, en wellicht over de gevolgen daarvan voor zijn business. Maar dan gaat hij weer gewoon verder, business as usual. Maar als deze man of humanity enige tijd later hoort dat hij zijn pink moet verliezen, heeft hij slapeloze nachten. Adam Smith stelt dan de principiële vraag: wat is belangrijker, het verlies van een pink of de dood van miljoenen Chinezen? Gaat eigenbelang boven collectief belang? Lusten en lasten vergen dus vaak complexe afwegingen, niet alleen op individueel, maar ook op collectief niveau. De economie kan veel zeggen over de oorzaken en de gevolgen van zulke lusten en lasten, maar de afweging zelf is een morele of politieke act, gevoed vanuit een meta-economische visie. De hierboven geïntroduceerde idee van een responsieve samenleving beoogt in elk geval de ruimte te scheppen voor zulk een perspectief, waarin normatieve elementen zeker ook een rol kunnen spelen. Economen zullen bij de analyse van lusten en lasten al spoedig geneigd zijn het prijsmechanisme als een alomvattende panacee tegen alle kwalen ten tonele te voeren. De markt is inmiddels gebaseerd op rationale actoren die een iustum pretium (juiste prijs) als navigatiesysteem voor hun handelen nemen. Maar ook deze uitweg leidt niet altijd tot goede resultaten, tenzij een responsieve samenleving alle externe effecten in het markthandelen weet te incorporeren. In onze moderne wereld is de omgeving (milieu, klimaat) inderdaad een schaarsteobject geworden dat geproblematiseerd is. De omgeving is een bron van zowel uitbuiting als genoegen. Bij steeds meer mensen en steeds meer welvaart zijn twee gevolgen voor het milieu te onderscheiden: er is sprake van achteruitgang van milieukwaliteit (‘milieudegradatie’) en er is sprake van intensivering van gebruiksconflicten, met name in de publieke ruimte, waar de overheid toch als scheidsrechter zal moeten optreden. Daartoe is de eenvoudige marktles van de economische wetenschap niet in staat. Ondanks een indrukwekkend areaal aan technische bijdragen en indrukwekkende theoretische hoogstandjes, zijn economen vaak niet bij machte goede en concrete beleidsadviezen te geven — meestal beginnen
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 40
01-12-2008 22:22:35
Peter Nijkamp Responsieve samenleving, marktdictatuur en overheidsdwang
41 ze de beantwoording van een complexe beleidsvraag met ‘Het hangt ervan af ’ — maar zijn ze wel heel goed in het opzetten van vlijmscherpe beschouwingen over de economische voorwaarden en de gevolgen van rationeel gedrag. Rationaliteit vormt in hun ogen de toetsingsgrond voor goede of verkeerde beslissingen en krijgt daarmee een normatieve lading. Zonder het rationaliteitpostulaat zou de economische wetenschap in duigen vallen. Natuurlijk dient erkend te worden dat economen uiteindelijk geen alchemisten zijn, maar ze dienen wel een goede antenne te hebben voor moeilijke maatschappij-issues, en ze moeten deze identificeren en scherp analyseren. Dat is tevens een voorwaarde voor een gezonde politieke afweging. De wetenschap kan feiten analyseren, maar een democratische politiek dient nu eenmaal complexe afwegingen te maken. Een responsieve samenleving: kracht van Nederland In de ecologie is het begrip resilience momenteel erg populair: kan een ecosysteem een adequaat antwoord vinden op een bedreiging of een verandering van buitenaf? Zoiets geldt ook voor de samenleving: hoe reageren we op nieuwe uitdagingen? Zo’n responsieve samenleving laat de lusten van de marktvrijheid intact, maar weet tijdig te reageren als er iets mis gaat en als de lasten van de vrijheid te hoog worden. Er zijn drie grote terreinen in het economische verkeer waarop een overheid in een responsieve samenleving een duidelijke competentie heeft: (I) het terrein van publieke goederen die niet op individuele basis kunnen worden aangeboden (bijvoorbeeld onderwijs, nutsvoorzieningen, gezondheidszorg); (II) situaties van externe effecten, waarbij lasten aan de burger worden veroorzaakt buiten het prijsmechanisme om, in de vorm van ongecompenseerde lasten of kosten (bijvoorbeeld milieubederf ); (III) het bestaan van schrijnende en onacceptabele welvaartsverschillen (tussen mensen, groepen of landen). De belangrijke vraag die momenteel voortdurend opkomt, is welke governance nodig is om de grote uitdagingen van de toekomst tegemoet te treden. Governance is niet hetzelfde als overheidsbeleid; bij governance gaat het om het geheel van sturings- en beïnvloedingsmechanismen — privaat en publiek — die op verantwoorde en democratische wijze afgesproken doelstellingen pogen te realiseren. Er is dus geen simpel of ondubbelzinnig governancemodel. Zo zijn waterschappen anders georganiseerd dan toezichthoudende organen voor banken of het verzekeringswezen. Een goed governancemodel vergt maatwerk, maar hoort wel bij een responsieve samenleving die niet voor toekomstproblemen wil weglopen. Honderd procent vrijheid in een marktdenken verdraagt zich moeilijk met een verantwoorde governance, zoals de deregu-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 41
01-12-2008 22:22:35
De kracht van de economie
42 lering in de taxiwereld en de ongeremde vrijheid in het bancaire systeem hebben aangetoond. Wat zijn de ankerpunten van een responsieve samenleving? In de eerste plaats dient in elk economisch systeem een signaleringsfunctie te zijn ingebouwd die aangeeft of de grenzen van het (on)toelaatbare (in economische, technologische of ethische zin) worden bereikt. Dus het bestaan van excessieve bonusregelingen in het bedrijfsleven dient tijdig te worden onderkend en ter discussie te worden gesteld (‘antennefunctie’). Daartoe is een goede en toegankelijke sociaaleconomische monitoring van vergoedingsregels voor prestaties nodig. Daarnaast dient elk marktsysteem gebonden te zijn aan goed afgesproken regels. Een markt is geen vrije cowboyeconomie, maar een goed georganiseerd systeem van afspraken en regels (inclusief contracten), die niet zijn gebaseerd op het recht van de sterkste, maar op de vraag hoe op efficiënte wijze (dat wil zeggen, zonder onnodige regelgeving) in de noden en behoeften van de samenleving — dichtbij en veraf — kan worden voorzien. Controle op machtsmisbruik in de markt — op basis van goede spelregels — is daarom een must voor een goed functionerende markt die een balans tussen lusten en last wil kennen. Verder werkt een marktsysteem alleen maar als er een voldoende mate van vertrouwen tussen de deelnemers is. Niet voor niets is de laatste jaren veel nadruk gelegd op het vertrouwensbeginsel. Als er geen vertrouwen bestaat — gestimuleerd door institutionele en legale arrangementen en solide maatschappelijke verbanden — zal een markt niet tot een optimaal resultaat leiden, maar hoogstens tot legalistische praktijken (zoals de VS ons duidelijk laat zien). Er is dus zoiets als een marktethiek. En goede instituties (bijvoorbeeld overlegorganen als de SER) kunnen helpen dat verGood governance betekent trouwen te bevestigen. En ten slotte, een marktsysteem dus niet dat een centraal dient mede zorg te dragen voor de agentschap de aansturing van minderbedeelden. In de recente de samenleving op zich neemt economische literatuur duikt het begrip sociaal kapitaal vaak op, waarmee wordt aangegeven dat samenwerking en zorg mede belichaamd dienen te zijn in economische transacties. Sociale netwerken zijn een fraaie illustratie van deze laatste politiek-economische oriëntatie.7 In dat sociale kapitaal zijn ook de arme verre naasten begrepen.8 Good governance betekent dus niet dat een centraal agentschap de aansturing van de samenleving op zich neemt, maar de voorwaarden en stimulansen schept op grond waarvan marktpartijen en maatschappelijke
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 42
01-12-2008 22:22:35
Peter Nijkamp Responsieve samenleving, marktdictatuur en overheidsdwang
43 actoren op basis van hun eigen verantwoordelijkheid tot beslissingen komen die efficiency, innovativiteit, duurzaamheid en sociale zorg in zich verenigen en daarmee de lusten de lasten van vrijheid in balans brengen.
Literatuur
Dalen, H. van, en F. Kalshoven (red.), Meesters van de welvaart, Balans, Amsterdam, 1983 Donders, J.H.M., en N.J. Nahuis, De risico’s van Kiezen, Economisch-Statistische Berichten, 5 maart 2004, pp. 106-107. Fukuyama, F., The end of history and the last man, Hamish Hamilton, London, 1992. Hofmann, P., De eerste Nederlandse multinational, Avenir, nr. 34, 2008, pp. 2-3. Klinken, L. van, Wij rentmeesters, Teles, Buijten & Schipperheijn, Amsterdam, 1983. Klundert, A.F. van de, Ruimte tussen overheid en markt, Habiforum, Gouda, 2008. Kooy, T.P. van der, Op het grensgebied van
Noten
1 T.P van der Kooy. Over Economie en Humaniteit, 1954. p. 131. 2 Zie Van Well, 2008. 3 Men zie bijvoorbeeld Van de Klundert, 2008.
economie en religie, Zomer & Keuning, Wageningen, 1953. Kooy, T.P. van der, Over economie en humaniteit, Zomer & Keuning,Wageningen, 1954. Linders, G.J., H.L.F. de Groot en P. Nijkamp, Economic development, institutions and trust, in: Learning from clusters (R.A. Boschma en R.C. Kloosterman, red.), Springer, Dordrecht, 2005, pp. 111-137. Mulder, P., Samaritandom, Radix, vol. 34, nr. 3, 2008, pp. 146-176. Ponting, C., A green history of the World, Sinclair-Stevenson, Londen, 1991. Smith, A., The theory of moral sentiments, A. Millar, Londen, 1759. Well, M. van (red.), Deus ex machine, STT, Den Haag, 2008. 4 5 6 7
Van Klinken, 1983, p.7. Zie Hoffman, 2008. Donders & Nahuis, 2004, p.106. Zie voor een overzicht ook Linders et al., 2005. 8 Zie ook Mulder, 2008.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 43
01-12-2008 22:22:35
44
Lege moraal van de markt holt verantwoordelijkheidsbesef uit We kunnen onze verantwoordelijkheid om vorm te geven aan onze toekomst, niet overdragen aan de overheid met haar goede bedoelingen, noch aan de anonieme krachten van de vrije markt. Alleen mensen en hun samenlevingsverbanden zijn dragers van die verantwoordelijkheid. Het is de normaliserende werking van de markt in de samenleving die deze verantwoordelijkheid dreigt uit te hollen. door Piet Hein Donner Minister van sociale zaken & werkgelegenheid.
Het kan verkeren ‘De morele kracht van de markt.’ Toen de redactie mij aanzocht om daar iets zinnigs over te schrijven, in september 2008, zag de wereld er anders uit. Nog met prinsjesdag presenteerde het kabinet een begroting waarin de verwachting stond dat de groei tot 1,25 procent zou teruglopen, en waarin het tekort aan arbeid, de oplopende energie- en voedselprijzen en de inflatie als grootste bedreigingen werden gezien. Nu ik dit schrijf, twee maanden later, moet rekening worden gehouden met een negatieve groei en oplopende werkloosheid, terwijl energieprijzen lager zijn dan ooit en er voor deflatie wordt gevreesd. Het kan verkeren. Als u dit leest, ziet de werkelijkheid er mogelijk nog weer anders uit. Het zijn de lusten en de lasten van de vrijheid. Een jaar geleden zou dit artikel anders geschreven zijn; een half jaar geleden ook. Niet omdat de ideeën anders zijn geworden, maar omdat de bewijzen voor de inhoud van die ideeën zich de laatste maanden snel hebben opgestapeld. Het bewijs dat markten aan zichzelf overgelaten, geen normatieve kracht hebben.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 44
01-12-2008 22:22:36
Piet Hein Donner Lege moraal van de markt holt verantwoordelijkheidsbesef uit
45 Een jaar geleden leefde nog sterk de overtuiging dat markten en economische vrijheid noodzakelijke randvoorwaarden vormden voor een democratische rechtsstaat en wezenlijke aspecten waren van een vrije samenleving. Dertig jaar geleden duidden Friederich Hayek en Milton Friedman de groeiende rol van de overheid in de economie aan als the road to serfdom, de weg naar horigheid. De keuze voor vrije markten en een beperkte overheid zou tot een wedergeboorte van de vrijheid leiden. Tien jaar later schreef Fukuyama dat met de val van de Muur en de deconfiture van het communistische bestel de politieke ontwikkeling op haar einde liep. Met de vestiging van internationale markten en een beperkte overheidsrol was de menselijke politieke geschiedenis tot een logische conclusie gekomen. De voorspellingen van Fukuyama leken bevestigd door de lange periode van economische groei, internationalisering, informatisering en individualisering in de jaren negentig. Motor daarvan waren technische ontwikkelingen die het menselijk kunnen in verschillende richtingen fundamenteel uitbreidden. Alsof de boekdrukkunst, het buskruit en de stoommachine tegelijk waren heruitgevonden. Afstanden bijvoorbeeld werden niet alleen eenvoudiger overbrugbaar, maar namen absoluut in betekenis af als gevolg van de revolutie in telecommunicatie en informatieverwerking. We kunnen niet alleen ver zien en ver horen, maar daadwerkelijk interactief elders aanwezig zijn. Dat heeft ingrijpende gevolgen voor het functioneren en de inrichting van het maatschappelijke leven, de economie en de instituties die dat beheersen. Die ontwikkeling heeft ongekende nieuwe mogelijkheden geopend. China, Zuidoost-Azië, Latijns-Amerika en Rusland hebben zich economisch aangesloten bij de westerse economieën. De welvaart van velen is gestegen. Die ontwikkeling heeft echter ook ernstige schaduwzijden in de vorm van voortgaande aantasting van klimaat, natuur en milieu, schaarste aan energie, grondstoffen en voedsel, en groeiende tegenstellingen die gepaard gaan met oorlog, terreur en schrijnende armoede. De financiële crisis met haar gevolgen voor de economie is evenzo een keerzijde van genoemde ontwikkelingen. Vrije markten, economische groei en een internationaal maatschappelijk verkeer berusten op goede trouw, vertrouwen en geloof in de toekomst. Waar ze ontbreken is economische ontwikkeling niet mogelijk, en waar ze wegvallen storten de zekerheden in die daarop zijn gebouwd. De circa 35 triljard euro die in de afgelopen tijd wereldwijd op de kapitaalmarkt is verdampt, vertegenwoordigt de waarde van het vertrouwen dat door de financiële crisis is geschaad. Onder invloed van de financiële crisis en haar economische gevolgen lijkt de publieke opinie, nog geen twintig jaar na de voorspellingen van
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 45
01-12-2008 22:22:36
De kracht van de economie
46 Fukuyama, in korte tijd opnieuw een U-bocht te nemen. Zelfs in de meest kapitalistische landen gaan overheden over tot nationalisatie van banken en grootschalige interventie in en ondersteuning van hun economieën. Het kapitalisme zou op zijn laatste benen lopen. De noodzaak van overheidsingrijpen en -sturing wordt heruitgevonden. De wereld komt in vernieuwde samenstelling — niet meer als G8 maar als G20 — bijeen; en Nederland mag in een hoekje aanschuiven. Wat is werkelijkheid, wat waan van de dag? Alleen de tijd zal het leren. We zitten met onze neus bovenop ontwikkelingen waarvan we de oorzaak nog maar vaag vermoeden en de afloop al helemaal niet kennen. Het is als een vlieg die op een groot vel papier de lijnen volgt; nu eens hierheen, dan daarheen. Alleen van een afstand boven het papier kan men zien dat de lijnen samenhangen en een geDe overheid beschermt mijn schreven tekst vormen — en hopevrijheid tegen beperkingen lijk is het niet een ‘mene tekel’. Met dat al lijkt het thema van mijn bijdrage, de morele kracht van de markt, afdoende beantwoord: die is er niet. Maar is er dan geen relatie tussen vrijheid, democratie en vrije markten? Kunnen vrijheid en democratie gedijen in een planeconomie, en kan een vrije markt gedijen in een totalitair of autoritair politiek regime? Zijn die onderscheiden elementen dan niet nodig in een onderling elkaar versterkende wisselwerking? Vrijheidsdenken en vrijemarktdenken De opkomst van het denken in vrije markten is nauw verweven met de opkomst van het politieke ideaal van individuele vrijheid en fundamentele rechten. Dat denken is voortgekomen uit de geleidelijke ontkerstening van de Europese samenleving vanaf de dertiende eeuw, waarbij het denken in concepten van een opgelegde, door God gegeven maatschappelijke ordening, langzaam plaats begon te maken voor het denken in termen van zichzelf organiserende individuele mensen. Renaissance, reformatie en verlichting vormen de stadia in die intellectuele ontwikkeling. Cruciale vraag daarbij was hoe individuele vrijheid viel te rijmen met het onmiskenbare gegeven van overheden zonder welke die individuen hun handelen kennelijk niet konden ordenen om in vrijheid te leven. Vanaf het moment dat politiek en staatsordening voorwerp werden van rationele speculatie, is er een problematische verhouding tussen vrijheid en gehoorzaamheid aan de overheid. Machiavelli loste dit op door de vorst te wijzen op de noodzaak om rekening te houden met de publieke
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 46
01-12-2008 22:22:36
Piet Hein Donner Lege moraal van de markt holt verantwoordelijkheidsbesef uit
47 opinie en de behoeften van de bevolking: ‘Al beschikt iemand over zeer sterke legers, toch heeft hij altijd de welwillendheid van een gebied nodig om er binnen te kunnen komen.’ En elders zegt hij: ‘Maar iemand die tegen de wil van het volk, dankzij de gunst van aanzienlijken aan de macht komt, moet vóór alles proberen het volk voor zich te winnen; iets dat hem niet moeilijk zal vallen wanneer hij het onder zijn bescherming neemt.’ Hobbes ging verder door de samenleving te construeren uit vrije individuen die echter, in het besef dat zij elkaar in vrijheid slechts wederzijds tot ‘wolf ’ (homo hominem lupus) zouden zijn, hun vrijheid inleverden bij een absolute vorst in ruil voor zekerheid en veiligheid. What is life without the state, but nasty, brutish and short. Anderen gingen uit van een minder negatief mensbeeld; van de mens als sociaal wezen dat in samenleven gedijt. Vanuit die optiek deed Locke de staat berusten op een maatschappelijk contract waarin de veiligheid en zekerheid van de burger werden geconcretiseerd in fundamentele rechten en vrijheden, die door de vorst dienden te worden gerespecteerd om aanspraak te kunnen maken op gehoorzaamheid. Rousseau deed de staat eveneens berusten op een sociaal contract. Maar hij ging uit van een natuurtoestand waarin ieder als ‘wilde’ op zichzelf gelukkig bestond. Zijn sociaal contract berustte dan ook op de instemming van allen en op besluitvorming door allen — de volonté générale. Een concept dat in de Franse revolutie al gauw onbruikbaar bleek. In die benadering hing het antwoord op de vraag naar de verhouding tussen overheid en vrijheid derhalve af van de visie op de natuurstaat. De uitweg uit dit ogenschijnlijk onoplosbaar dilemma werd gevonden in het marktdenken en het concept van de markt. Waarneembaar is dat mensen onderling binnen de staat, alsook tussen staten, werden gebonden door handel, wederkerige belangen en markten. Zo werd verklaarbaar dat mensen in een samenleving door belangen aan elkaar gebonden zijn en staten niet voortdurend in oorlog verkeren. Het antwoord leek duidelijk toen Smith in zijn Wealth of Nations aantoonde dat economische welvaart niet berustte op het bezit van goud of land, maar dat groei en welvaart voortkwamen uit arbeidsdeling en een optimale allocatie van schaarste en voordeel via markten, ook — of vooral — als ieder daarbij het eigen belang nastreefde. Door het verborgenhandmechanisme van de markt werd verklaarbaar dat een samenleving ook zonder overheid en zonder dat ieder daarbij deugdzaam handelt, het onderlinge verkeer kan ordenen en laten functioneren. Uit die samenloop van denkontwikkelingen ontstond op het einde van de achttiende eeuw het liberale denken en de verwevenheid tussen het streven naar politieke en maatschappelijke emancipatie enerzijds en
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 47
01-12-2008 22:22:36
De kracht van de economie
48 het marktdenken anderzijds. Het socialistische denken wordt overigens gevoed door hetzelfde mens- en maatschappijbeeld; liberalisme en socialisme, het zijn twee loten van dezelfde stam. Alleen waar het liberalisme juridische gelijkheid en formeel gelijke uitgangspositie vooropstelt, laat het socialistisch denken materiële gelijkheid en een gelijke uitkomst prevaleren. Het waarborgen van die materiële gelijkheid en uitkomst is in het socialistische denken dan vooral een verantwoordelijkheid van de overheid, omdat alleen zíj in het algemeen belang handelt en niet deelbelangen behartigt. Vrijheid, markt en overheid Die concepten, ideeën en ontwikkelingen vormen de achtergrond voor het beeld dat overheid en markt communicerende vaten zijn; hoe meer overheid des te minder markt, en andersom. De gedachte is dat, waar de overheid terugtreedt, er markten ontstaan. Dit is onjuist. Markten bestaan bij gratie van een overheid die regels en rechten kan beschermen. Dat was in de oudheid al zo, toen de overheid zich vooral richtte op het waarborgen van maten, gewichten en de geldwaarde. Maar het is niet anders bij de markt Vrijheid behoeft evenzo in CO 2-emissierechten die nu in de een overheid maak is. Die markt komt niet tot stand zonder overheden, want die moeten een recht op emissie scheppen, de handel daarin bewaken en waarborgen dat bedrijven niet meer CO 2 uitstoten dan waarvoor zij emissierechten hebben. Kortom, er moet nog even hard worden gecontroleerd en gehandhaafd als toen er vergunningen waren; het enige waarvan de overheid wordt ontslagen is de toedeling van CO 2-emissies via vergunningen en het onoplosbare probleem van het begrenzen van de totale CO 2-uitstoot. Deze laatste twee functies kan de markt beter vervullen, maar alleen bij gratie van het feit dat de overheid de waarde van emissierechten waarborgt door illegale emissies te voorkomen. Vrijheid behoeft evenzo een overheid. Dat lijkt tegenstrijdig. We begrijpen vrijheid doorgaans als de afwezigheid van beperking door anderen. In die perceptie worden overheid en overheidsmacht — dat is het vermogen om burgers ook zonder hun instemming te binden en te bevelen — gezien als beperking en dus tegengesteld aan vrijheid. Dat is echter een eenzijdige kijk op de werkelijkheid van samenleven en overheid. Die overheid is in de eerste plaats nodig om mijn vrijheid te beschermen tegen beperkingen
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 48
01-12-2008 22:22:36
Piet Hein Donner Lege moraal van de markt holt verantwoordelijkheidsbesef uit
49 die anderen daar aan willen stellen. Maar ook als dat is gewaarborgd, houdt die vrijheid nog niets in. Want vrijheid, de mogelijkheid om autonoom, zonder beperkingen, te beslissen wat ik wel doe en wat niet, biedt slechts een mogelijkheid om dat te doen wat ik geheel op eigen kracht kan, zonder dat anderen mij daarbij in de weg kunnen zitten; en dat is in de moderne samenleving steeds minder. Voor de rest houdt die vrijheid slechts de keuze in of ik anderen wel of niet in de weg zit bij wat zij willen. Dat is een vermogen dat velen bezitten. Niemand lijkt daar tegen te zijn, totdat onze eigen plannen en ideeën door een ander worden gedwarsboomd. Dan heet die macht anders en is het obstructie; dan is het ‘stroperigheid van besluitvorming’, ‘verkokering van bevoegdheden’ of ‘misbruik van recht’. Dan is er ‘democratische onmacht’ die roept om leiderschap en politieke moed. Dan moet de ‘tegenmacht’ van anderen worden gepareerd met ‘doorzettingsmacht’ van wie mijn algemeen belang dient. Vrijheid, in de zin van afwezigheid van de beperking door anderen, is dan ook een ander woord voor relatieve onmacht. Het klinkt mooi: ruimte voor mezelf of recht om met rust gelaten te worden, maar het betekent dat we elkaar overal in de weg kunnen zitten. Want als niemand invloed op een ander heeft, kunnen we elkaar alleen maar blokkeren. En met hoe meer we zijn, des te kleiner is mijn ruimte en des te meer zijn er om mij te blokkeren. Dan geldt de tweede wet van de toenemende entropie, de toenemende wanorde. Macht en in het bijzonder overheidsmacht, de invloed op anderen om deze te bewegen niet in de weg te zitten maar mee te werken, het vermogen om knopen door te hakken en geschillen te beslechten, is derhalve een wezenlijk aspect van vrijheid. Vrijheid heeft twee gezichten. Meestal zien we slechts het aspect van de ‘vrijheid van’: de afwezigheid van beperkingen aan wat ik kan of wil. Minstens zo belangrijk is echter de ‘vrijheid om’: de mogelijkheid om iets tot stand te brengen, om met anderen te kunnen samenwerken en te realiseren wat ons beweegt; de vrijheid tot gemeenschappelijke zelfbestemming. Die vrijheid wordt niet gewaarborgd door de afwezigheid van beperkingen, maar door de mogelijkheid om anderen te kunnen overtuigen, om gezamenlijk te beslissen en te handelen, om knopen door te hakken en geschillen te beslechten. De kracht van een samenleving, de vrijheid om gemeenschappelijk onze bestemming te realiseren, hangt af van het vermogen om ondanks verscheidenheid in uitgangspunten en doelstellingen vruchtbaar samen te werken. Dit vergt dat we elkaar in al onze verscheidenheid aanvaarden en dat we proberen te beantwoorden aan elkaars verwachtingen. Hoe minder we daartoe bereid zijn, hoe meer (overheids)macht er nodig is om ons allen op één noemer te brengen.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 49
01-12-2008 22:22:37
De kracht van de economie
50 Vrijheid, markt en verantwoordelijkheid De discussie vrijheid of overheid — markt of overheid — is derhalve minder zinvol. Dat wil niet zeggen dat meer overheid tot meer vrijheid en meer markt leidt. De implosie van het communistische bestel eind van jaren tachtig liet zien dat de dynamiek van een marktbestel onontbeerlijk is, net als de implosie van de huizenmarkt en het financieel bestel in de VS laten zien dat regels en toezicht even onontbeerlijk zijn. Maar van dit laatste zullen markten ook geen morele kracht krijgen. Overheidsregulering en -toezicht leiden doorgaans tot meer aanspreekbaarheid en verantwoording. Maar verantwoording is wat anders dan verantwoordelijkheid en verantwoordelijkheid — niet verantwoording — is de noodzakelijke voorwaarde voor moraliteit en ethiek. Te vaak hebben we gedacht die verantwoordelijkheid in regels of systemen te kunnen omzetten, waarna we ons persoonlijk daarvan ontslagen dachten. In die zin hebben auteurs als Hayek en Friedman gelijk toen zij stelden dat met de toenemende sturing door de overheid in de economie steeds meer keuzevrijheid en verantwoordelijkheid op die overheid werden overgedragen, waardoor uiteindelijk vrijheid en verantwoordelijkheid verloren gaan. In een democratie is dat altijd verleidelijk; men is er immers als kiezer bij. Terecht is erop gewezen dat we ons tegen overheden met kwade bedoelingen, die de vrijheid bedreigen, doorgaans wel weten teweer te stellen; het gevaar schuilt in de verleiding van de goede bedoelingen, want daar hebben we geen natuurlijk verweer tegen. Maar goede bedoelingen zijn niet voldoende als zij door grote overheidsapparaten, volgens wettelijke procedures moeten worden gerealiseerd en ieder meer bedacht is op de verantwoording van zijn handelen, dan de verantwoordelijkheid daarvoor. Dit inzicht leidt echter niet tot de gevolgtrekking dat die vrijheid en verantwoordelijkheid niet verloren gaan in een vrijemarktsysteem, omdat door een verborgenhandmechanisme het algemeen belang wordt gediend, ook als ieder slechts op zijn eigen belang bedacht is. Dit is een misvatting. Adam Smith zelf was de eerste die onderkende dat het marktmechanisme niet dienstbaar was aan moraliteit en aan het algemene belang; het was slechts goed om welvaart en inkomen te genereren. In een vrijemarktsysteem draagt men immers niet minder vrijheid en verantwoordelijkheid over, maar dan aan anonieme marktkrachten. Persoonlijke verantwoordelijkheid gaat op in de anonieme groep en vrijheid beperkt zich tot de opties die dit oplevert. Dat is de verantwoordelijkheid en vrijheid van de consument. Uiteindelijk verliest men dan niet minder vrijheid en verantwoordelijkheid.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 50
01-12-2008 22:22:37
Piet Hein Donner Lege moraal van de markt holt verantwoordelijkheidsbesef uit
51 De betekenis van verantwoordelijkheid ligt niet primair in het normatieve kader dat daarin ligt besloten of in de gewenste uitkomst, maar in de persoonlijke plicht daartoe. Het is als het ware een scheppingsordening: ‘Adam, waar zijt gij?’ en ‘Kaïn, waar is uw broeder?’. De neiging om die verantwoordelijkheid te ontlopen, is overigens ook al zo oud is als de wereld: de ander is verantwoordelijk (‘De vrouw die gij mij gegeven hebt’) of het is mijn zaak niet (‘Ben ik mijns broeders hoeder?’). De betekenis van verantwoordelijkheid in de moderne samenleving is dan ook in de eerste plaats gelegen in het inzicht dat ieder van ons verantwoordelijk is voor wat er moet gebeuren. Dat het niet een kwestie is van anderen of van het systeem. If it is to be, it is up to me, zeggen de Amerikanen: als het moet gebeuren, dan is het aan mij om te doen. Dat is de essentie van verantwoordelijkheid en van moraliteit. Verantwoordelijkheid is echter ook een kwestie van kunnen. Het vergt dat we de mogelijkheid verkrijgen om aan de verantwoordelijkheid te voldoen. Er is maar weinig dat geheel binnen mijn macht ligt. De meeste zaken waarvoor ik mij medeverantwoordelijk weet, vergen samenwerking met, of medewerking van anderen. Verantwoordelijkheid impliceert dan ook dat ik díe samenwerking tracht te bevorderen die nodig is om mijn verantwoordelijkheid te realiseren, niet noodzakelijkerwijze steeds door zelf het nodige te doen, maar vaak ook door mee te werken aan de mogelijkheid daartoe in handen van anderen. Dit is in essentie de drijfveer achter politieke partijvorming, coalitievorming, staatsvorming, maar ook achter de vorming van de vele verbanden en organisaties waarin we maatschappelijke of particuliere belangen behartigen. De morele kracht van samenwerking Het CDA is in die tegenstelling en slingerbeweging tussen markt een overheid altijd een eigen weg gegaan. Vanouds is het christelijk-sociaal denken uitgegaan van andere concepten. Uitgangspunt is niet de vrijheid van het individu — met alle tegenstellingen van dien — maar de verantwoordelijkheid van het individu; eigen verantwoordelijkheid, verantwoordelijkheid voor elkaar en erkenning dat we elkaar nodig hebben. Verantwoordelijkheid en erkenning die niet zijn neergelegd in regels, systemen en instituties, maar waarvan we zelf drager zijn. Het berust op het concept dat mensen niet zichzelf genoeg zijn, maar elkaar nodig hebben om zich staande te houden, verantwoorde keuzen te maken en verantwoordelijkheden te dragen. De oplossing is niet om daartoe naast ieder een ambtenaar te zetten. We zullen die steun bij elkaar moeten zoeken en aan elkaar moeten geven: nationaal en internationaal.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 51
01-12-2008 22:22:37
De kracht van de economie
52 Alleen zo is een gerechte samenleving mogelijk; een samenleving waar ieder, samen met anderen tot zijn recht kan komen, aan zijn bestemming kan beantwoorden en verantwoordelijkheid kan dragen. Dat bereiken we niet door de maatschappelijke ontwikkelingen waar we in staan, tegen te houden of uit de weg te gaan. Maar door er samen met anderen in te staan en steun en zekerheid bij elkaar te vinden. Ook de overheid heeft daarbij een rol, maar vooral ook door dit mogelijk te maken, en niet door te menen de vragen zelf voor mensen te moeten beantwoorden. Mensen rechten en vrijheid geven is gemakkelijk. Mensen in staat stellen de verantwoordelijkheid daarvoor te dragen en te steunen bij een zinvolle invulling daarvan, zonder de verantwoordelijkheid en keuzen van ze af te nemen, dat is echte vrijheid en gerechtigheid. Mensen laten verdwalen in de complexiteit van de samenleving, laten bezwijken onder de lasten van hun verantwoordelijkheid of laten ondergaan in de gevolgen van hun keuzen, is geen vrijheid of eigen verantwoordelijkheid, maar verwaarlozing en nalatigheid. Naast mensen gaan staan bij het aanpakken van hun problemen en niet alle problemen voor ze willen beslissen. Een gerechte samenleving is ieders verantwoordelijkheid, maar op eigen kracht gaat het niet. Toekomst is niet iets wat ons overkomt, of het product van krachten die buiten ons omgaan. Het is niet het resultaat van blinde marktkrachten of van gericht overheidsbeleid. Het is de uitkomst van keuzen en handelen van velen; afzonderlijk en gezamenlijk. Daar ligt ook de sleutel voor verantwoordelijkheid. Want als de toekomst de uitkomst is van veel kleine beslissingen, dan zijn de gemeenschappelijke concepten, de normen en de hoop die daaraan ten grondslag liggen, mede bepalend voor de richting die de maatschappelijke ontwikkeling neemt. Hoe meer mensen gelijke uitgangspunten, waarden en normen aan hun beslissingen ten grondslag leggen, des te groter zal de invloed daarvan zijn op het maatschappelijk functioneren. Markten hebben daarbij een functie, overheden hebben een taak, de rechtsorde schept voorwaarden, nationaal en internationaal. Maar mensen en hun samenwerkingsverbanden maken de morele keuzen, zij kunnen elkaar helpen te kiezen en morele verantwoordelijkheid te dragen en waar te maken. De normaliseerde werking van marktgedrag Markten hebben geen morele zeggenschap, maar ze hebben wel iets anders: een normaliserende werking. De theoretici van het liberalisme gingen uit van individuen die autonoom tot een redelijk oordeel zouden komen in het licht van hun belangen. Maar als de huidige crisis iets leert is, dan is het dat mensen zich toch vooral als een kudde gedragen. We hande-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 52
01-12-2008 22:22:37
Piet Hein Donner Lege moraal van de markt holt verantwoordelijkheidsbesef uit
53 len en kiezen omdat anderen zo handelen en kiezen. Ieder aanvaardt uiteindelijk onverantwoorde risico’s omdat ieder ander het ook doet. Vrijheid in de zin van afwezigheid van beperkingen, plichten, lasten en regels, wijst uiteindelijk geen richting over hoe om te gaan met de verworven vrijheid. Zolang er beperkingen en knellende banden zijn, wordt de inzet daardoor bepaald. Maar hoe verder als de laatste beperking is verdwenen, de laatste band is geslecht, het laatste taboe is ontmaskerd? Zolang de natuurlijke vrijheid waarop men zich beroept geen tegenhanger heeft in een even natuurlijke verantwoordelijkheid jegens anderen of de gemeenschap, wordt de enige richting van het streven al gauw: meer, rijker, mooier of beter. Vergis u niet, dit zijn we met ons allen normaal gaan vinden. Vandaar de verwarring en de onzekerheid nu de ontwikkeling een andere richting lijkt uit te gaan. Alleen is die normaliserende werking van de markt niet beperkt gebleven tot de economie, zij is ons hele maatschappelijk leven gaan omvatten. Dit raakt uiteindelijk ook de fundamenten van de democratie. Want als verantwoordelijkheid en betrokkenheid worden ingeruild voor consumentengedrag (we kiezen wat voor onszelf het voordeligst is) en publieke opinie en kennis van zaken voor publieke emotie en infotainment, en als de ‘vrijheid om’ ondergeschikt wordt gemaakt aan angst voor de ander, dan zal de democratie onherroepelijk afglijden naar een onverantwoord populisme. Dát is de normaliserende werking van marktgedrag zonder verantwoordelijkheid.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 53
01-12-2008 22:22:37
54
Vrije markt vraagt meer dan ooit om maatschappelijk evenwicht Het bieden van een contragewicht tegen de competitieve krachten van de markt is een lastige opgave, maar ook dringender dan ooit. We kunnen daarvoor van de geschiedenis leren. Het beeld van de Gouden Eeuw als economische bloeiperiode is aan revisie toe. Voor economische voorspoed en duurzame ontwikkeling is de ontwikkeling van de vrije associaties in de middeleeuwen van groter belang geweest. In de Gouden Eeuw nam de sociale polarisatie en de ongelijkheid sterk toe. Toenemende marktcompetitie die zich kon doorzetten ten gunste van een beperkte groep, werd niet in balans gehouden door adequaat tegenspel van overheid en maatschappelijke organisaties. door Bas van Bavel Hoogleraar Economische en Sociale Geschiedenis van de Middeleeuwen aan de Universiteit Utrecht.
Het denken over de beste weg naar economische groei en maatschappelijk welzijn heeft in de afgelopen decennia een ferme omslag ondergaan. Werd er tot de jaren tachtig een cruciale rol toebedeeld aan de staat, nu wordt eerder aan de vrije, competitieve markt de rol van de motor van groei en welzijn toegekend. Zeker in Nederland, dat tot het einde van de jaren 1980 juist een relatief hoog aandeel van overheid in het Bruto Binnenlands Product kende, heeft deze omslag een scherpe vorm aange-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 54
01-12-2008 22:22:37
Bas van Bavel Vrije markt vraagt meer dan ooit om maatschappelijk evenwicht
55 nomen. Het vrije ondernemerschap en een competitieve markt waarop een vrij krachtenspel van vraag en aanbod de prijs van arbeid, grond, kapitaal en goederen bepaalt, worden nu door velen als sleutelelementen beschouwd voor onze welvaart en als een garantie voor blijvende welvaartsgroei. In het licht van het enthousiasme waarmee projecten tot versterking van de marktwerking worden opgezet, is het echter verbazend om te zien hoe weinig inzicht we eigenlijk hebben in de langetermijneffecten van marktwerking. Hierbij gaat het niet om effecten die binnen enkele jaren optreden, maar in de loop van decennia of langer. In hoeverre is de markt werkelijk in staat over een lange periode welvaart te blijven genereren? Kan zij economische groei verenigen met maatschappelijke en ecologische duurzaamheid? En in hoeverre leidt zij op de lange termijn tot een balans tussen maximale rijkdom en een minstens zo belangrijk doel, namelijk breed verdeeld welzijn? De Gouden Eeuw als periode van maatschappelijke onbalans Om te voorkomen dat de antwoorden op zulke vragen louter worden gevoed door intuïtie of ideologische overtuiging, is een langetermijnanalyse van de rol en de effecten van vrije markten en marktcompetitie nodig. De Nederlandse geschiedenis biedt een uitgelezen mogelijkheid tot een dergelijke analyse, door de afwisseling van groei en stagnatie die zij vertoont, en door de wisselende rol die vrije markten hierin speelden. In de Nederlandse geschiedenis lijkt één bloeiperiode boven alles uit te steken: de Gouden Eeuw. In de zeventiende eeuw blonk de republiek uit door culturele bloei en politiek-militaire macht, die op hun beurt waren gestoeld op economisch succes in de exportindustrie en vooral in handel en transport. Ondernemerschap, en de grote vrijheid van doen die kenmerkend was voor de noordelijke Nederlanden, speelden hierin een cruciale rol, evenals de vrije, competitieve markten die hier al vroeg tot ontwikkeling waren gekomen.1 Zo bezien, wordt de bloei van de republiek al snel het ultieme bewijs voor de deugdelijkheid van de marktwerking en het vrije ondernemerschap. Recent economisch-historisch onderzoek heeft dit beeld echter sterk genuanceerd. Een eerste herziening betreft de chronologie. Markten en marktcompetitie zijn in de noordelijke Nederlanden, en met name in Holland, al veel vroeger belangrijk geworden dan eerder gedacht, namelijk lang vóór de Gouden Eeuw.2 De markt voor goederen blijkt zich hier al vanaf de elfde, twaalfde eeuw sterk te hebben ontwikkeld, en de markten voor grond, grondpacht, arbeid en kapitaal in de dertiende, veertiende eeuw.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 55
01-12-2008 22:22:38
De kracht van de economie
56 In de zestiende eeuw was de uitwisseling via de markt hier in feite al dominant geworden. Op dat moment bestond er een levendige grond- en pachtmarkt, met een dynamiek op de markt die vergelijkbaar is met de huidige. Van de arbeid in de Nederlanden werd een derde tot de helft verricht voor loon. Ook was er een goed ontwikkelde kapitaalmarkt, met een rentevoet van niet meer dan 6 procent. En van de eindproducten van landbouw en nijverheid werd ook het merendeel op de markt gebracht, in Holland wellicht zelfs 85 tot 90 procent, en niet langer meer zelf verbruikt of op andere manieren dan via de markt uitgewisseld. In een relatief korte periode, van de veertiende tot de zestiende eeuw, verdween hier dus het overwicht van merendeels zelfvoorzienende, kleinschalige productie, verricht binnen zelfstandige bedrijven, waarbij mensen allerlei ongespecialiseerde economische activiteiten combineerden binnen hun huishouden. Ook verdween de situatie waarin de uitwisseling van grond, arbeid en kapitaal stevig was ingebed in persoonlijke banden, met een grote invloed van familieleden en dorpsgenoten. Hiervoor in de plaats kwam een situatie waarin deze uitwisseling hoofdzakelijk via de markt verliep. Dit had ingrijpende consequenties. Het voornaamste gevolg was de opkomst van de economische concurrentie, die op haar beurt leidde tot specialisatie en schaalvergroting, maar ook tot toenemende sociale ongelijkheid en geografische mobiliteit. Deze begrippen typeren, in een notendop, de moderne samenleving en economie, waarvan de contouren hier dus al zichtbaar werden in de late middeleeuwen. Wat waren nu de gevolgen van de relatief snelle overgang naar een markteconomie, zoals we die zien in laatmiddeleeuws Nederland? Deze gevolgen werden veelal ingeschat als positief, temeer omdat de markten hier, en met name in Holland, relatief efficiënt en toegankelijk waren. De laatste jaren is echter steeds duidelijker geworden dat het effect op Tijdens de Gouden Eeuw en economische groei gemengd was en op de modale levensstandaard in de aanloop daar naartoe, zelfs negatief. Tijdens de Gouden nam het welzijn van de modale Eeuw en in de aanloop daar naartoe, Nederlanders af nam het welzijn van de modale Nederlanders af. Wellicht was er een lichte stijging van het Bruto Binnenlands Product per hoofd van de bevolking,3 op een niveau dat relatief al eerder in de middeleeuwen vrij hoog lag, maar de laatmiddeleeuwse Nederlanden kenden daarnaast een negatief element, namelijk een sterke sociale polarisatie, als gevolg van de toenemende marktcompetitie. Die leidde er toe dat, ondanks een mogelijke, lichte groei van het BBP/hoofd, de modale koopkracht daalde.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 56
01-12-2008 22:22:38
Bas van Bavel Vrije markt vraagt meer dan ooit om maatschappelijk evenwicht
57 Met betrekking tot de levensstandaard van de mensen is het beeld nog negatiever. De andere elementen dan de koopkracht die hierin een rol spelen, zoals de toestand van het milieu, de woonomgeving, de hoeveelheid vrije tijd en de toegang tot andere bronnen van voedsel en hulp buiten de markt om, ontwikkelden zich in de periode 1300-1600 negatief. Deze inschatting wordt ondersteund door de resultaten van recent archeologisch onderzoek naar botten en gebitten. Zo valt aan de hand daarvan de ontwikkeling van de gemiddelde lichaamslengte steeds beter in kaart te brengen. Deze vormt de beste indicator van levensstandaard op lange termijn. De gemiddelde lengte wordt op lange termijn vooral bepaald door de kwaliteit van voeding, ziektes en milieuvervuiling, en geeft dus direct inzicht in het welzijnsniveau van gewone mensen.4 De gegevens uit het bottenonderzoek laten een duidelijke, voortgaande daling van de lengte zien over de hele periode van de zesde tot de negentiende eeuw. In de Nederlanden bedroeg de gemiddelde lengte van mannen in de vroege Middeleeuwen 1,74 meter, maar deze daalde steeds verder, om in de eerste helft van de negentiende eeuw een dieptepunt te bereiken op 1,67.5 Als oorzaken voor deze neergang zijn aan te wijzen: de toenemende vervuiling van het milieu door een intensiever gebruik van natuurlijke hulpbronnen, het steeds dichter opeengepakt leven en de daardoor toenemende ziektes, en het steeds eenzijdiger voedselpakket voor de meeste mensen, als gevolg van de toenemende bevolkingsdruk en de sociale polarisatie. Deze gegevens laten zien dat de ontwikkeling van de Nederlanden in de periode 1300-1600 geen overduidelijk succesverhaal vormt. De groei van de markt leidde blijkbaar niet per se tot een positieve uitkomst. Zelfs niet in dit gebied, dat in de beeldvorming juist als een toonbeeld van succes geldt. In deze periode, waarin de markt dominant werd, waren steeds meer mensen arm, ondervoed, vervuild en uitgesloten. Sommigen zouden dit negatieve beeld misschien willen nuanceren door te stellen dat de gewone bevolking na 1600 alsnog de vruchten heeft geplukt van de laatmiddeleeuwse marktontwikkeling. Dat zou dan gebeurd moeten zijn na de industriële revolutie in de tweede helft van de achttiende eeuw en de eerste helft van de negentiende eeuw, dus met een vertraging van enkele eeuwen. Inderdaad heeft de periode 1300-1600 allerlei ingrediënten voortgebracht die nadien cruciaal waren voor de industriële revolutie, zoals levendige goederenmarkt, verbeterd transport, geaccumuleerd kapitaal, lage rentevoet, geproletariseerde arbeiders en gespecialiseerde landbouw. Maar zelfs de industriële revolutie heeft geen direct positief effect gehad op het welzijn van gewone mensen, zeker gezien de enorme milieuvervuiling waarmee zij gepaard ging. Het duurde tot ver in de negentiende eeuw tot dit positieve effect wel werd gereali-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 57
01-12-2008 22:22:38
De kracht van de economie
58 seerd,6 maar dan onder een nieuw maatschappelijk evenwicht, met een sterk groeiende rol van de staat, de coöperaties en andere maatschappelijke organisaties. Bloei van maatschappelijke organisaties Het recente oordeel van sociaaleconomische historici over de periode waarin de uitwisseling via de markt in Nederland dominant werd, tussen de veertiende en de zeventiende eeuw, is dus negatiever geworden. Terwijl de negentiende-, begin 20ste-eeuwse nationale geschiedschrijving zich vooral concentreerde op de groei van handel, de opkomst van Amsterdam en de successen van de handelsvloot op de wereldzeeën, en het grote publiek ook vooral deze positieve kanten ziet, is er de laatste jaren in het vakgebied duidelijk meer aandacht gekomen voor de negatieve ontwikkelingen in deze periode.7 Als tegenhanger wordt tegelijkertijd het oordeel van de historici over de voorgaande periode, de elfde tot de dertiende eeuw, veel positiever. De Nederlandse economie en samenleving blijken zich in veel opzichten al vóór 1300 sterk te hebben ontwikkeld: qua bevolkingsgroei, urbanisatie en reële lonen, maar bovendien nog samengaand met een redelijk welzijn voor brede groepen van de bevolking. Dit is de periode waarin bijna alle Nederlanders hun persoonlijke vrijheid verwierven, en de middeleeuwse banden van onvrijheid wisten af te schudden, maar ook de periode waarin een dicht netwerk van scholen werd opgebouwd, op allerlei niveaus, in de stad en op het platteland, en waarin de vrouwen een sterke positie verwierven. De Nederlandse vrouwen hadden de mogelijkheid een actieve economische rol te spelen, hadden een zekere juridische handelingsvrijheid en een ferme positie in het erfrecht. Hoewel hun positie hier relatief gunstig bleef, verslechterde zij duidelijk in de zestiende eeuw, waarbij name de handelingsvrijheid en de erfrechtelijke positie van de vrouw werden ondergraven en een omslag naar meer patriarchale verhoudingen plaatsvond. Het gouden tijdperk voor de vrouw was toen voorlopig voorbij. Allerlei positieve elementen, zowel qua economische groei als welzijn, die we geneigd zouden zijn toe te schrijven aan onze Gouden Eeuw, kwamen toen dus juist onder druk te staan en blijken eerder hun oorsprong te vinden in de elfde tot de dertiende eeuw. De sleutel tot het sociaaleconomische succes van die tijd moeten we niet, of niet louter, zoeken bij de markt, want die had zich toen nog nauwelijks ontwikkeld, maar eerder bij de organisaties die vóór 1300 zijn gevormd. Hierbij valt te denken aan de territoriale overheden, maar vooral aan de associaties,8 de samenwerkingsverbanden van mensen, die in deze periode werden gevormd en
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 58
01-12-2008 22:22:38
Bas van Bavel Vrije markt vraagt meer dan ooit om maatschappelijk evenwicht
59 die in de Nederlanden een vooraanstaande rol in het sociaaleconomische verkeer verwierven. Het gaat hierbij om dorps- en stadsgemeenschappen, meentgenootschappen, gilden, caritatieve instellingen, zoals armenfondsen en gasthuizen, maar ook om waterschappen en (kern)gezinnen. De brede participatie en de Dit zijn allemaal organisaties die grotendeels in de volle middeleeuconsensuscultuur, kenmerkend wen zijn ontstaan, en die met elkaar voor Nederland, vinden gemeen hadden dat ze vrijwillige, hun oorsprong in deze horizontale verbanden waren, ontwikkeling van de elfde tot verenigingen van gewone mensen. Deze organisaties boden aan een de dertiende eeuw groot deel van de bevolking de mogelijkheid actief te participeren in beslissingen over de inrichting van de economie, grondgebruik, armen- en ziekenzorg en waterstaatsbeheer. De brede participatie en de consensuscultuur, kenmerkend voor Nederland, vinden hun oorsprong in deze ontwikkeling van de elfde tot de dertiende eeuw. Op het terrein van de uitwisseling konden deze associaties een alternatief bieden voor de markt, door zelf de uitwisseling en de allocatie van grond, arbeid, kapitaal en goederen te regelen. Uit het voorgaande valt af te leiden dat ze dit op een relatief efficiënte manier konden, zowel economisch als sociaal. Daarnaast vervulden de associaties nog een tweede functie met betrekking tot de uitwisseling, of deze nu buiten de markt of erbinnen verliep, en dat is het tegengaan van de negatieve uitwassen daarvan. Daarbij valt te denken aan sociale uitwassen, zoals scherpe ongelijkheid of armoede, met name bestreden door de caritatieve instellingen en de gilden. Te denken valt ook aan ecologische uitwassen, wanneer intensieve exploitatie dreigde te leiden tot uitputting of vervuiling van natuurlijke hulpbronnen. Zo traden de meentgenootschappen door regelgeving en toezicht op tegen overbegrazing en erosie van landbouwgrond, waardoor een duurzamere ontwikkeling werd gegarandeerd. Sociale polarisatie Maar niet al deze organisaties waren altijd succesvol in deze rollen. De mate van succes hing vooral af van het maatschappelijke krachtenveld waarin ze werden gevormd en opereerden. En dit krachtenveld veranderde in de zestiende, zeventiende eeuw sterk, vooral als gevolg van de effecten van de scherpe marktcompetitie. Deze leidden allereerst tot een sterke sociale polarisatie. De steeds scherpere verschillen tussen rijk en arm
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 59
01-12-2008 22:22:38
De kracht van de economie
60 kunnen worden gezien in een industriestad als Leiden, maar vooral in de metropool Amsterdam. In 1630 was een derde van het belaste vermogen in handen van de rijkste 1 procent, en de Gini-coëfficiënt — in 1585 nog 0,74 — was opgelopen tot 0,85 (op een schaal van ongelijkheid van 0,0 tot 1,0).9 Een groot deel van de mensen in zeventiende-eeuws Amsterdam raakte totaal verarmd. Dit is de keerzijde van de pracht en praal van de Gouden Eeuw die wij nu bewonderen. Deze ging met name ten koste van de middengroepen, die in deze periode steeds meer terrein verloren, en grotendeels werden opgenomen in een steeds armere onderlaag. Deze sociale polarisatie had ook een groot effect op het functioneren van de markt. Degenen die hier als koper of verkoper van goederen, arbeid of grond de markt betraden, stonden niet gelijkwaardig tegenover elkaar. Een groeiende meerderheid van de bevolking stond economisch zwak, was afhankelijk van de andere partij en bezat nauwelijks een onderhandelingspositie. Hoewel de uitwisseling van goederen, arbeid, kapitaal en grond althans theoretisch grotendeels via een vrije, open markt verliep, werd de zwakke partij door allerlei economische ketenen aan de sterkere gebonden, met een verdere vergroting van de sociale polarisatie als gevolg. Bovendien werd hierdoor de kracht van de associaties, en de positie van de gewone mensen hierbinnen, uitgehold, waardoor de elites steeds minder tegenwicht kregen van maatschappelijke organisaties, die bovendien nauwelijks nog in staat waren de negatieve effecten van de marktwerking te verzachten. In deze periode zien we bovendien hoe de elite, en vooral het Amsterdamse koopliedenpatriciaat, de inrichting van de markt sterker ging beïnvloeden. Ook in vorming van de regels van de uitwisseling via de markt was, en is nog steeds, de sociale context bepalend. In de zeventiende-eeuwse republiek wendde de stedelijke elite haar dominantie aan om de regels van uitwisseling, die immers haar positie hadden geschraagd, te behouden of zelfs te bevriezen. De institutionele arrangementen raakten versteend, waardoor zij hun gunstige werking voor de stedelijke elite bleven uitoefenen, maar niet langer meer konden worden aangepast aan veranderende economische of ecologische omstandigheden. Het is waarschijnlijk geen toeval, dat tegelijkertijd de economische groei vanaf het einde van deze eeuw ging stagneren. Dit Nederlandse voorbeeld staat niet op zichzelf, maar zien we ook bij andere economische koplopers. Ook Italië in de veertiende eeuw, Engeland in de negentiende, 20ste eeuw, en wellicht de Verenigde Staten nu, zijn voorbeelden van economische groei en scherpe marktcompetitie, gevolgd door negatieve maatschappelijke effecten en institutionele sclerose, op hun beurt gevolgd door economische stagnatie en relatieve neergang.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 60
01-12-2008 22:22:39
Bas van Bavel Vrije markt vraagt meer dan ooit om maatschappelijk evenwicht
61 Naar een nieuw maatschappelijk evenwicht Het voorgaande laat zien hoe het effect van vrije, competitieve markten alleen is te begrijpen in samenhang met de sociale verdeling van middelen en macht. Wil de uitkomst van marktwerking ook op lange termijn positief zijn, en een gunstig effect op het welzijn van mensen blijven uitoefenen, dan is er nodig: * een maatschappelijke balans, die zorgt voor de vorming van een gunstig institutioneel raamwerk van de markt, dat zekerheid en toegankelijkheid blijft bieden aan alle marktpartijen; * een maatschappelijk tegenwicht dat de negatieve effecten van de marktwerking kan tegengaan; * en een gelijkmatige verdeling van economische en politieke kracht over de mensen die de markt betreden. In het actuele politieke en maatschappelijke debat lijkt men zich soms sterk te focussen op algemene processen of begrippen, zoals de groei van dé markt of dé vrijheid van ondernemen, waarbij er soms een intrinsieke waarde wordt toegekend aan instituties op zichzelf, zoals aan de instituties van de vrijhandel. Maar het voorgaande laat zien dat zonder de sociale context niet is te begrijpen waarom deze algemene economische processen en instituties per geval een scherp uiteenlopend effect hebben, of een onbedoeld, zelfs negatief effect. In de volle middeleeuwen lijken de Nederlanden een gunstig evenwicht te hebben gekend, met een sociaalinstitutionele organisatie die binnen de toenmalige mogelijkheden goed in staat was een balans te vinden tussen welvaart en welzijn, en tussen bevolkingsgroei en duurzaamheid. In de Nederlanden ontstonden de markten binnen dit evenwicht, waardoor zij een gunstige invulling kregen en werden betreden door relatief gelijkwaardige partijen. Dit gold althans totdat dit evenwicht verloren ging, zoals ook in de Nederlanden uiteindelijk gebeurde, in Holland met name in de zestiende, zeventiende eeuw, toen de markt de sociale netwerken uitholde en de partijen door polarisatie minder gelijkwaardig maakte, waardoor negatieve effecten toch gingen overwegen. Bij het voorkomen van een dergelijke omslag kan de staat een positieve rol spelen. Mits ingericht en functionerend in de juiste sociale context, kan zij vorm blijven geven aan een gunstig institutioneel raamwerk, eventueel samen met belangenverenigingen en coöperaties. Dit gebeurde vanaf het midden van de negentiende eeuw, waarna de vruchten van de industriële revolutie wél werden geplukt in de vorm van een algemeen stijgende levensstandaard, dankzij de zelforganisatie van mensen en de druk uitgeoefend door coöperaties, vakbonden, politieke bewegingen en de over-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 61
01-12-2008 22:22:39
De kracht van de economie
62 heid. Nu is de opgave eenzelfde evenwicht te vinden, of te herwinnen, op een moment dat de marktcompetitie nog maar juist is verscherpt en we in Nederland nog slechts het begin zien van de sociale polarisatie die daarvan het gevolg is. Tegelijkertijd wordt de opgave een balans te vinden tussen vrijheid en maatschappelijk Terwijl de stromen van evenwicht nog zwaarder door de kapitaal, arbeid en goederen toenemende integratie binnen de binnen de EU vrijer zijn EU en de globalisering. Terwijl de dan ooit, zijn er nauwelijks stromen van kapitaal, arbeid en goederen binnen de EU vrijer zijn associaties op Europees niveau dan zij ooit waren, zijn er nauwedie hieraan een tegenwicht lijks associaties op Europees niveau kunnen bieden die hieraan een tegenwicht kunnen bieden langs de wegen hierboven genoemd. De relevante associaties zijn grotendeels geboren in de decennia rond 1900 en zitten nog vast in de kaders van de oude natiestaten. Op wereldschaal is de opgave nog groter, gezien de zwakte van de maatschappelijke organisaties op wereldniveau en de afwezigheid van een sterke overkoepelende politieke organisatie. Door de schaalvergroting wordt bovendien de relatie tussen economische handeling en sociaal of ecologisch effect voor de meeste mensen aan de waarneming ontrokken, wat de vrijheid van handelen vergroot, maar tegelijk de stimulans om oplossingen te vinden voor de nadelige effecten vermindert. Het vinden van een tegenwicht tegen de langetermijneffecten van de vrije, competitieve marktwerking — die niet alleen maatschappelijk maar uiteindelijk ook economisch negatief zijn — zal de komende jaren dus een grote inspanning vergen.
Noten
1 De inmiddels klassiek geworden studie is: J. de Vries, en A.M. van der Woude, The first modern economy. Success, failure, and perseverance of the Dutch economy, 1500-1815 (Cambridge, 1997). 2 Zoals blijkt uit recent onderzoek uitgevoerd aan de Universiteit Utrecht, afdeling Economische en Sociale Geschiedenis. Zie bijvoorbeeld: B.J.P. van Bavel, ‘Land, lease and agriculture. The transition of the rural economy in the Dutch river area from the fourteenth to the sixteenth century’, Past & Present
172 (2001) pp. 3-43 en dezelfde, ‘Rural wage labour in the sixteenth-century Low Countries: an assessment of the importance and nature of wage labour in the countryside of Holland, Guelders and Flanders’, Continuity & Change 21.1 (2006) pp. 37-72, en J. Zuijderduijn, ‘Medieval capital markets. Markets for rents between state formation and private investment in Holland (1300-1550)’ (proefschrift, UU, 2007). 3 J.L. van Zanden, ‘Early modern economic growth: a survey of the European economy 1500-1800’, in: M. Prak (ed.), Early modern capitalism. Economic and
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 62
01-12-2008 22:22:39
Bas van Bavel Vrije markt vraagt meer dan ooit om maatschappelijk evenwicht
63
4
5
6
7
social change in Europe, 1400-1800 (London, 2001) pp. 69-87. Een algemene inleiding: R.H. Steckel, ‘Strategic ideas in the rise of the new anthropometric history and their implications for interdisciplinary research’, Journal of Economic History 58 (1998) pp. 803-821. G. Maat, ‘Two millennia of male stature development’, International Journal of Osteoarchaeology 15 (2005) pp. 276-290, en B.J.P. van Bavel, A social and economic history of the Low Countries (Oxford, te verschijnen in 2009). Het debat over de effecten van de industriële revolutie op de levensstandaard is vooral gevoerd met betrekking tot Engeland. Zie bijvoorbeeld: J. Mokyr, ‘Is there still life in the pessimist case? Consumption during the industrial revolution 1790 1850’, Journal of Economic History 48 (1988) pp. 69-92. Weinig economisch-historici geloven nog in een sterke verslechtering in de periode c. 1790-1830, maar evenmin veel in een substantiële verbetering tot c. 1850. Overigens waren er al eerder sociaaleconomische historici die wezen op de schaduwzijden van deze periode, zoals E. Kuttner, Het hongerjaar 1566 (Amsterdam,1974), en C. Lis & H. Soly, Armoede en kapitalisme in pre-industrieel
Europa (Antwerpen/Amsterdam, 1980) pp. 65-100, maar nu wordt hun oordeel geschraagd door meer kwantitatieve gegevens, verkregen door het recente economisch-historische onderzoek. 8 Zie met name de uitgebreide Duitse literatuur, zoals: O.G. Oexle, ‘Gilde und Kommune. Über die Entstehung von “Einung” und “Gemeinde” als Grundform des Zusammenlebens in Europa’, in: P. Blickle (ed.), Theorien kommunaler Ordnung in Europa (München,1996) pp. 75-97, en P. Blickle, Kommunalismus. Skizzen einer gesellschaftlichen Organisationsform, deel II (München,2000) met name pp. 132-153. 9 R.W. Goldsmith, Premodern financial systems. A historical comparative study (Cambridge, 1987) pp. 204-206, en J.L. van Zanden, ‘Tracing the beginning of the Kuznets curve. Western Europe during the Early Modern Period’, Economic History Review 48 (1995) pp. 643-664. De Gini-coëfficiënt drukt de mate van ongelijkheid uit in een getal, van 0,0 tot 1,0, waarbij 1,0 maximale ongelijkheid aangeeft. Door de mate van ongelijkheid weer te geven in een getal, wordt het mogelijk de verschillen van ongelijkheid tussen gebieden en periodes op tamelijke objectieve wijze te vergelijken.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 63
01-12-2008 22:22:39
64
Stroperig poldermodel is dringend aan hervorming toe Onze technocratische wijze van polderen staat het vinden van goede oplossingen voor acute maatschappelijke problemen in de weg. Ze is fnuikend voor de slagvaardigheid en de ontwikkeling van een gezamenlijke visie. Ombuiging van het poldermodel, invoering van eenvoudige besluitvormingsprocedures en de vorming van een overheids-nv kunnen Nederland efficiënter en doelgerichter maken. door Hans Smits President-directeur Havenbedrijf Rotterdam N.V.
Onze samenleving, cultuur en economie hebben zich de afgelopen eeuwen organisch ontwikkeld tot wat ze nu zijn. In dat proces speelden vrijheid voor individuen en ondernemingen om zich te ontwikkelen en te groeien, alsmede tolerantie en ondernemingszin, een hoofdrol. Daarbij heeft de Nederlandse samenleving een vrij unieke, pragmatische manier ontwikkeld om belangen met elkaar in harmonie te brengen: het Eerder de vergadertijgers dan poldermodel. Dit heeft lange tijd uitstekend gewerkt, ook op politiek de hemelbestormers domineren niveau. Sterker nog, ons parlemende Nederlandse politiek taire systeem met zijn grote aantal partijen maakt coalitievorming noodzakelijk en zorgt ervoor dat het sluiten van compromissen een wezenlijk onderdeel is van onze bestuurlijke cultuur. Het zijn dan ook eerder de vergadertijgers dan de hemelbestormers die de Nederlandse politiek de afgelopen eeuw hebben gedomineerd.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 64
01-12-2008 22:22:40
Hans Smits Stroperig poldermodel is dringend aan hervorming toe
65 Maar een aantal factoren maakt dat ons bestuursmodel (de structuur van het Huis van Thorbecke gecombineerd met de cultuur van het poldermodel) steeds minder in staat is oplossingen te bieden voor actuele problemen. Denk aan de toenemende internationale economische concurrentie, de toenemende schaarste aan ruimte en energie, de toenemende druk op het milieu en de hogere eisen die we stellen aan de leefomgeving, de klimaatverandering en de juridisering van de samenleving. We zien dat deels ook terug in de gelaagde bestuurscultuur. Daarnaast zweven kiezers en wint populisme terrein. De tijd is rijp voor een centralere aansturing van beleid en het oplossen van problemen. De middelen daarvoor zijn er. Dit artikel pleit niet voor bestuurlijke vernieuwing in de zin van het aanpassen van het huidige model. Wel voor vereenvoudiging van regelgeving en procedures, voor het creatiever omgaan met het poldermodel, en voor revitalisering van ons bestuursmodel door verantwoordelijkheden veel gerichter daar neer te leggen waar ze het best kunnen worden genomen. Dit laatste laat zich vertalen in het op veel grotere schaal toepassen van de zogenoemde overheids-nv. Wat we dan nog nodig hebben is lef: durven doen. De Rotterdamse haven heeft zich de afgelopen twee eeuwen kunnen ontwikkelen tot verreweg de belangrijkste haven van Nederland én Europa dankzij de geografische ligging en het vrije ondernemerschap, in combinatie met een centrale overheid die zich terughoudend dan wel faciliterend heeft opgesteld. Rotterdam ligt in het hart van het dichtbevolkte Noordwest-Europa, op de plaats waar de goed bevaarbare Rijn en Maas in de Noordzee uitmonden. Op de plaats waar grote zeeschepen goederen overladen op binnenvaartschepen en kustvaarders. Dit maakte Rotterdam, zeker vanaf de industriële revolutie in de negentiende eeuw, tot een aantrekkelijke vestigingsplaats voor handels- en vervoerbedrijven. De kansen voor economische ontwikkeling die dit de samenleving bood, konden worden benut door aanvankelijk een beleid van laissez faire en langzaam maar zeker een doordringend besef bij de overheid dat economische kansen moesten worden gegrepen en faciliteiten voor het bedrijfsleven moesten worden gecreëerd. Dat leidde er in Rotterdam bijvoorbeeld in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw toe dat de gemeente grootschalige haventerreinen aanlegde, anticiperend op de verwachte vraag van de markt: de gemeente was daarmee een overheid die een visie had, kansen onderkende en daarnaar handelde. Toenemende complexiteit en uitdagingen Geheel in de geest van de wederopbouw was het veilig stellen van economische groei richtingbepalend en moesten enkele buurtschappen en een na-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 65
01-12-2008 22:22:40
De kracht van de economie
66 tuurgebied wijken voor industrie. Met het stijgen van de welvaart kwamen vanaf de jaren zestig andere belangen in beeld. Milieu, arbeidsomstandigheden, de kwaliteit van de leefomgeving en externe veiligheid werden steeds nadrukkelijker meegenomen in de afweging van belangen. Juist omdat het vergelijken van appels met peren en allerlei ander fruit moeilijk is, werd vanaf die tijd een scala aan procedures gecreëerd om de belangen tegen elkaar af te wegen en ze met elkaar te verzoenen. Die procedures zijn in zekere zin het vleesgeworden poldermodel. Het poldermodel staat voor een cultuur van overleg, respect voor elkaars belangen, geven en nemen, er samen uitkomen. De procedures, vooral die op het vlak van de ruimtelijke ordening, probeerden die cultuur te formaliseren. En omdat de afweging tussen verschillende belangen zich lastig in modellen liet vangen, werd steeds meer de procedure leidend: daarin werden alle alternatieven en gevolgen daarvan onderzocht, kon iedereen zijn zegje doen. Als de procedure maar goed gevolgd was, was de uitkomst goed, zo was de gedachte. Bestuurskundigen en wetgevingsjuristen introduceerden op die manier een technocratische variant van het poldermodel. Dat verhulde tegelijkertijd een gebrek aan visie op nationaal niveau bij het maken van afwegingen en keuzes tussen de verschillende belangen. Alle belangen werden bediend, iedereen werd tevredengesteld, en er was niets waarin we echt excelleerden, omdat er geen focus was. De aardgasbaten maakten overigens dat we ook niet echt keuzes hoefden te maken. Vanaf de jaren tachtig kwamen daar de Europese regelgeving en juridisering van de samenleving nog eens bij. Dat leidde tot meer regels en allerlei kruisverbanden tussen regels en wetten. Het parlement, zowel in Den Haag als op Europees niveau, overzag de samenhang en de complexiteit van het bouwwerk van regels niet meer en kon zo ook de consequenties van de door hemzelf vastgestelde regels niet meer overzien. In de praktijk vertrouwen vooral Europarlementariërs dan ook in hoge mate op de Regels en wetten beschermen inbreng van lobbyorganisaties. Zie daar een poldermodel op Europese datgene wat er is en richten schaal. zich niet op het benutten van De vergelijking met de kredietkansen crisis doet zich voor. Zoals financiële instellingen producten creëerden die er aantrekkelijk uitzagen, maar waarvan de risico’s niet te overzien waren, zo maakten politici, bestuurskundigen en wetgevingsjuristen steeds nieuwe regels om bestaande belangen te beschermen. Aantrekkelijk, want in een dichtbevolkte samenleving schaadt elk initiatief wel een gevestigd
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 66
01-12-2008 22:22:40
Hans Smits Stroperig poldermodel is dringend aan hervorming toe
67 belang. En er is altijd meer sympathie voor dat wat dreigt te verdwijnen, dan voor wat er toch nog niet is. Regels en wetten zijn dan ook vooral conservatief van aard: ze beschermen datgene wat er is en richten zich niet op het benutten van kansen die zich voordoen. De overlegcultuur van het Nederlandse poldermodel is uniek, en heeft ons ver gebracht. Maar de structuurkant ervan, met alle regels, procedures, termijnen en beroepsmogelijkheden, werkt remmend en verlammend. Vereenvoudiging ervan, om te beginnen met uitvoering van de adviezen van de Commissie Elverding, dient dan ook voortvarend te worden opgepakt.1 Maar het gaat ook om visie, kansen zien en ondernemingszin: de VOCmentaliteit in de goede zin des woords. Die VOC werd niet opgericht om een bedreiging af te wenden, maar om een kans te benutten. Overigens was het ook een mooi staaltje van visie en publiekprivate samenwerking. Naar verluidt was het (de Rotterdammer) Johan van Oldenbarnevelt die de Hollandse kooplieden aanzette tot samenwerking en oprichting van de eerste onderneming met verhandelbare aandelen. Dichterbij in onze historie is de periode van de wederopbouw. Waar in de eerste decennia na de oorlog de focus van de samenleving op de economie lag, was het relatief eenvoudig voor de rijksoverheid om een eenduidige visie te ontwikkelen op bijvoorbeeld ruimtelijke ordening en infrastructuur. De economische wederopbouw werd een succes, de welvaart nam toe en dus werden andere zaken belangrijker. Dat maakte het moeilijker voor de overheid om visie te ontwikkelen en keuzes te maken. Tot zover de verzachtende omstandigheden. Want wie naar de Haagse politiek, de ministeries en het circuit daaromheen kijkt, moet constateren dat ook de ambitie om die visie en daadkracht te ontwikkelen vaak ontbrak, en nog steeds ontbreekt. Men is vooral bezig de problemen van dit moment op te lossen, er is veel reactief gedrag, er wordt veel gekopieerd wat elders al is bedacht, en er is te weinig aandacht voor de uitvoering van beleid. Ministers worden dagelijks afgerekend op wat ze fout doen, en slechts eens in de vier jaar op wat ze goed doen. Tel ons politieke systeem van coalitievorming daarbij op. Onderhandelingen voor het vormen van coalitieregeringen bestaan vooral uit het sluiten van compromissen. Tegelijkertijd gaat ook de samenleving niet vrijuit. Die berust immers in dit onderpresteren van het systeem. Files worden geaccepteerd als onvermijdelijk en gebrekkige samenwerking tussen verschillende bestuurlijke niveaus als de gewone gang van zaken. De tegenstelling tussen economie en andere belangen, met name milieu, is een schijntegenstelling. De verwevenheid tussen economische ontwikkeling en toename van de welvaart, zowel materieel als immaterieel, is
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 67
01-12-2008 22:22:40
De kracht van de economie
68 evident. Ze gaan hand in hand. Economische groei is een voorwaarde voor innovatie, en innovatie is niet alleen gericht op het vergroten van de productiviteit, maar, in het geval van de Rotterdamse haven, ook op schoner produceren en schoner transporteren. Alle grote, internationale, goedfunctionerende bedrijven hebben een langetermijnstrategie voor duurzaamheid en innovatie. Twee andere factoren komen daarbij ook nog om de hoek kijken. De mondialisering en de factor tijd. Economie en cultuur zijn in hoge mate gemondialiseerd. Het is de buitenwereld die in hoge mate de dynamiek dicteert, zeker in een klein, open land als Nederland. En ontwikkelingen gaan daarbij ook nog eens steeds sneller door de digitalisering en de 24 uurs economie. Snel kunnen en durven reageren wint daarmee nog steeds aan belang. Drie oplossingsrichtingen Zonder de politiek haar primaat te ontnemen, en zonder het Huis van Thorbecke te verbouwen, zijn er drie mogelijkheden voor de overheid om veel doelgerichter te opereren. Eenvoudiger en kortere procedures De Commissie Elverding is in het voorjaar van 2008 al met een aantal goede aanbevelingen gekomen om procedures korter en minder complex te maken, zonder dat een integrale afweging van belangen of rechtszekerheid wordt tekortgedaan. Voortvarende uitvoering van die voorstellen is een eerste stap. Vanuit het perspectief van de haven van Rotterdam kun je constateren dat als de Commissie Elverding er tien jaar geleden al was geweest, Maasvlakte 2 er nu zou liggen, zonder dat het milieu daar onder zou lijden, maar met de voordelen voor de nationale economie. Ombuiging van het poldermodel De overlegcultuur van de polder is één van de kernkwaliteiten van onze samenleving. Ze gaat uit van respect en vertrouwen. Juist bij complexe vraagstukken, waarbij over een langere periode niet alle gevolgen tot drie cijfers achter de komma zijn te voorspellen, moeten partijen afspraken met een open einde met elkaar durven maken. Zo hebben in het dossier Maasvlakte 2 overheden, bedrijfsleven en milieuorganisaties eind jaren negentig het convenant ‘Visie en Durf ’ gesloten. Daarin werd afgesproken zowel de economie als de leefbaarheid een impuls te geven. Dat zorgde voor gezamenlijk belang om de verschillende projecten onder de paraplu Project Mainportontwikkeling Rotterdam
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 68
01-12-2008 22:22:40
Hans Smits Stroperig poldermodel is dringend aan hervorming toe
69 (PMR) te realiseren. Gevolg was dat partijen veelvuldig met elkaar overlegden, in plaats van elkaar in inspraakprocedures te bestrijden. Deze zomer hebben bedrijfsleven, milieuorganisaties en overheden het convenant ‘Visie en Vertrouwen’ gesloten. De komende 25 jaar zullen ze jaarlijks de effecten van alle PMR-projecten evalueren en, waar nodig, het beleid bijstellen. De partijen hebben voldoende vertrouwen in elkaar om, los van wet- en regelgeving, met oog voor elkaars belangen knelpunten in de toekomst op te lossen. Met dit soort afspraken buigen we het poldermodel in een nieuwe richting. Niet alleen gericht op de huidige situatie of de korte termijn, maar ook op de lange termijn. Daarbij moeten procesafspraken worden gemaakt, opdat je ook bij veranderende omstandigheden vasthoudt aan de doelstellingen van het project. De complexiteit van vraagstukken vraagt om zo’n vernieuwd, dynamisch poldermodel. Het is een veel flexibelere en pragmatischere manier om belangen te borgen dan die van de oude inspraakprocedures en de gang naar de rechter. Sterker nog: wie structureel weigert te overleggen en te onderhandelen met andere partijen, zou daarvan de gevolgen moeten ondervinden bij een gang naar de rechter. Dit laatste mag alleen een laatste redmiddel zijn. Het zou goed zijn als rechtsprekende instanties dit soort obstructiegedrag meewegen wanneer zij tot een oordeel moeten komen. De overheids-nv Een derde manier om de slagvaardigheid te vergroten is de overheids-nv. Waar het voor het rijk lastig is om focus aan te brengen, is dat voor een project- of taakorganisatie niet het geval. Die bestaat bij de gratie van de eenduidige doelstelling. Dus als de overheid constateert dat er een probleem is dat dringend om een oplossing vraagt, creëer dan een organisatie die een duidelijk mandaat heeft om het probleem op te lossen en op voldoende afstand staat om zonder dagelijkse bemoeienis van de politiek te kunnen opereren. Twee van dat soort organisaties bestaan al langere tijd: de Luchthaven Schiphol N.V. en het Havenbedrijf Rotterdam N.V. Beide hebben overheden als aandeelhouders en sturen hun mainport op collectief belang. Binnen de kaders die de aandeelhouders stellen, richten ze zich op maximale ontwikkeling van het economische complex luchthaven of zeehaven. Ze zijn niet gericht op winstmaximalisatie van hun eigen onderneming, maar op winstmaximalisatie van het complex. Gelet op het belang van die twee voor het BNP, samen bijna 10 procent, gaat ze dat goed af. Waar de focus primair ligt op economische ontwikkeling van de luchten zeehaven, is bij beide veel aandacht voor milieu en leefomgeving. Elke
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 69
01-12-2008 22:22:41
De kracht van de economie
70 succesvolle onderneming heeft een langetermijnstrategie waarvan een duurzame, gezonde relatie met de omgeving een deel is. En bij dit soort overheidsondernemingen is dat des te meer het geval. Al was het maar omdat ze fysiek aan hun omgeving gebonden zijn. Naast bovengenoemde overheids-nv’s is er sinds kort een nieuwe, vergelijkbare organisatie actief in de regio Rijnmond: de Verkeersonderneming. Deze heeft mandaat van verschillende overheden en het Havenbedrijf gekregen om de haven van Rotterdam beter bereikbaar te maken. Bedoeling is hier met onorthodoxe maatregelen, maar ook in overleg met het bedrijfsleven (poldermodel!), een soort proeftuin in te richten om de filedruk te verminderen. Door één organisatie op te zetten en die maar één taak te geven, ontwikkelt die organisatie veel meer focus, ondernemerschap en lef dan anders het geval is. Er zijn veel meer problemen die wel worden benoemd, maar die nu niet voortvarend worden aangepakt en waarvoor de overheids-nv als model zich leent. Denk aan de ontwikkeling van windmolenparken op zee. Denk aan maatregelen om de klimaatverandering tegen te gaan, zoals de afvang en de opslag van CO 2. In dergelijke nv’s kan ook het bedrijfsleven participeren. Sterker nog, dat is wenselijk, zolang de belangen van de aandeelhouders in hoge mate gelijk opgaan. De samenleving maakt over het algemeen te weinig gebruikt van de expertise van het bedrijfsleven met slagvaardigheid en doelgerichtheid. Ook zouden veel meer mensen in hun carrière moeten switchen tussen de overheid en het bedrijfsleven als werkgever. Nederland efficiënter en doelgerichter De tijd is er rijp voor: duidelijker keuzes maken voor nationale prioriteiten, de organisatie van doorzettingsvermogen en een centrale sturing op beide. Met bovenstaande drie middelen (kortere en eenvoudiger procedures, dynamisch poldermodel, meer overheids-nv’s) kan, zonder bestuurlijke hervormingen door te voeren, de Nederlandse samenleving een stuk efficiënter en doelgerichter worden gemaakt. Zeker in combinatie met meer aandacht voor de ontwikkeling van langetermijnvisies door het rijk. Dat maakt dat we ons meer gaan richten op kansen en minder op bedreigingen. Dat we proactiever worden, in plaats van achter de ontwikkelingen aan te lopen.
Noten
1 Sneller en beter. Advies Commissie Versnelling Besluitvorming Infrastructurele Projecten. April 2008.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 70
01-12-2008 22:22:41
71
Samenwerking sleutel tot succesvol innoveren Nederland kent een effectieve traditie van coördinatie en samenwerking. Deze traditie kan ook worden ingezet voor een innovatiestrategie die de concurrentiekracht en de kennisbasis van de economie vergroot. Versterking van het ondernemerschap is dan wel geboden. door Jan Peter van den Toren Secretaris van het Innovatieplatform.
Een effectieve traditie van coördinatie Nu nationale economieën onder druk staan, worden ze aangesproken op hun kracht. Nederland heeft daarmee tot nog toe geen slechte ervaringen. Van oudsher wordt Nederland gezien als een land van kooplieden en dominees.1 Nederland heeft pas later dan andere Europese landen het proces van industrialisatie, met alle consequenties daarvan, meegemaakt. Zo heeft Nederland nooit een heftige klassentegenstelling gekend. Wel werd Nederland in de eerste helft van de twintigste eeuw de vestigingsplaats van enkele internationale concerns: Philips, Akzo, Shell, Unilever, DSM en Corus, of hun voorlopers. Deze ondernemingen zijn groot en internationaal geworden doordat hun productieproces en innovatiebehoefte een sterke schaalgrootte kent.2 Pas na de Tweede Wereldoorlog werd de gebrekkige stand van de binnenlandse industrie als een sterk tekort ervaren, en werd er, met behulp van Amerikaanse Marshallgelden, geïnvesteerd in de Nederlandse industrie. Van 1947 tot 1966 verschenen tien industrialisatienota’s. Doordat Nederland vanaf 1945 koos voor een lang volgehouden strategie van loonmatiging, kon dat structuurbeleid ook resultaat hebben. Na de economisch problematische jaren zeventig is er vanaf 1982 opnieuw ingezet op een gezamenlijke strategie. Deze strategie richtte zich na het RSV-debacle en
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 71
01-12-2008 22:22:41
De kracht van de economie
72 de daaropvolgende parlementaire enquête nauwelijks meer op industriebeleid, maar op de arbeidsmarkt. Door te concurreren met onze gematigde loonkosten steeg onze arbeidsparticipatie van 50 naar 74 procent. En terwijl de mondiale export qua omvang is verdubbeld, is het aandeel van Nederland daarin met 4 procent Nederland heeft een succesvol constant gebleven. programma waarin Met name van 1985 tot 2000 heeft vakbonden, ondernemers en Nederland een succesvol programoverheid samen werken aan ma doorgevoerd, waarin vakbonden, ondernemersorganisaties en de welvaart overheid gezamenlijk werkten aan versterking van onze concurrentiepositie, welvaart en werkgelegenheid. Er kwam meer marktwerking en de Nederlandse economie werd onderdeel van de Europese markt. De kosten en de flexibiliteit van arbeid zijn op een concurrerend niveau gebracht binnen Europa, terwijl in arbeidsparticipatie een inhaalslag is gemaakt. Werkgevers- en werknemersorganisaties en hun achterbannen kregen na de ervaringen in de jaren tachtig weer het vertrouwen dat ze met elkaar afspraken konden maken en uitvoeren om de concurrentiepositie van het land op peil te houden. Dit leidde ertoe dat ze in 1993 (de recessie als gevolg van de Duitse eenwording) en in 2002 (de terugval na 11 september en het klappen van de internetzeepbel) hun economische strategie opnieuw gezamenlijk konden bijstellen. Deze strategie was zowel effectief voor de grote concerns, die in Nederland een relatief belangrijke rol spelen3, als voor het MKB en voor de collectieve sector. Deze behoefte aan een gedeelde strategie is veelvuldig geanalyseerd. Vooral toen het buitenland in 1997 opeens ontdekte dat er in Nederland sprake was van een ‘poldermodel’. Maar ook daarvoor was al in beeld gebracht dat kleine landen gemakkelijker tot een gemeenschappelijke strategie komen dan grote landen.4 Landen met een verzuilde historie zijn hierin extra effectief, zo is sinds Lijphart en Van Kersbergen een regelmatig gehoorde analyse.5 Boeiend is altijd weer dat deze consensuszoekende mechanismen zowel historisch te duiden zijn, als cultureel en speltheoretisch.6 Deze strategie van de jaren tachtig en negentig was overigens gebaseerd op concurrentie op de prijs en flexibiliteit van arbeid met andere Europese landen en met de VS. Vanaf 2000 is de concurrentie steeds meer in het teken komen te staan van kennis en innovatie en met opkomende economieën als China en India. Je zou de vraag kunnen stellen of de voorkeur voor een gezamenlijke strategie dan een kracht of juist een zwakte is. Het Innovatieplatform zelf is de vrucht van die voorkeur voor een gezamenlijke
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 72
01-12-2008 22:22:41
Jan Peter van den Toren Samenwerking sleutel tot succesvol innoveren
73 strategie. Maar als bedrijven innoveren, gebeurt ook dat veel in samenwerking tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en wetenschappers. Daar liggen waardevolle bouwstenen voor de concurrentie- en innovatiestrategie van Nederland. Innovatie op de agenda sinds 2000 Bedrijven zijn altijd bezig geweest nieuwe producten en diensten te ontwikkelen en daarmee hun concurrentiepositie te versterken, terwijl wetenschappers altijd nieuwe inzichten willen opdoen. Als het goed is, ontstaat innovatie door de combinatie van beide. De politieke aandacht voor innovatie is vooral ontstaan vanaf 2000. In maart van dat jaar verbonden de Europese regeringsleiders zich ertoe de EU in 2010 tot ‘de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld’ te maken ‘die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang, met respect voor het milieu’. De achterliggende gedachte van deze Lissabonstrategie was dat maatregelen van afzonderlijke lidstaten meer effect zouden sorteren als lidstaten die op elkaar zouden afstemmen.7 In Lissabon en daarna werd een reeks ambitieuze streefdoelen vastgesteld voor de Europese economie. Naast sociale en ecologische doelen gaat het om de inzet en uitkomsten op het terrein van innovatie: onderwijsniveau, uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling (met de bekende Barcelonanorm van 3 procent van het BNP) en bedrijfsinvesteringen. Vanaf het regeerakkoord van 2003 vertaalt Nederland dit ook in een nationale ambitie: ‘Nederland moet tot de Europese voorhoede behoren op het terrein van hoger onderwijs, onderzoek en innovatie’, wat vorm heeft gekregen in vele maatregelen. Om die doelstelling te realiseren is in 2003 het Innovatieplatform ingericht. Dit richt zich op versterking van concurrentiekracht en kennisbasis. Hoger en beter geschoolde mensen vormen een voorwaarde voor versterking van innovatie. Ook vanuit economisch perspectief is onderwijs een no regret-investering. Jongeren en volwassenen met een hogere opleiding zijn niet alleen direct productiever, maar kunnen daarna ook veel gemakkelijker nieuwe kennis absorberen en toepassen. In Nederland wordt 2,5 procent van de mondiale wetenschappelijke kennisproductie gerealiseerd. Dit is veel in verhouding tot zijn omvang, maar in Nederland gevestigde bedrijven hebben er ook belang bij dat ze bij de andere 97,5 procent van de kennis kunnen. Die 2,5 procent is wel extra interessant. Als je daar als bedrijf dicht bij zit, dan heb je unieke kennis, waarmee je een concurrentievoorsprong
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 73
01-12-2008 22:22:41
De kracht van de economie
74 kunt opbouwen. Hoezeer bedrijven en kennis ook footloose zijn geworden, er bestaat nog altijd behoefte bij bedrijven om dicht op de wetenschappelijke kennisproductie te zitten en in toenemende mate zien ook wetenschappers daarvan de voordelen voor hun werk. De afgelopen jaren hebben de sleutelgebieden — waar Nederland wetenschappelijk en commercieel een voorsprong heeft — zich steviger georganiseerd. Het Innovatieplatform heeft zes sleutelgebieden geïdentificeerd: Flowers & Food, Hightech systemen & materialen, Water, Chemie, Creatieve industrie en Pensioenen & sociale verzekeringen. ICT en energie spelen een belangrijke rol als innovatie-as in alle sectoren van de economie. Op de meeste van deze gebieden zijn of worden nu innovatieprogramma’s gestart met als doel om wetenschap en kleine en grote bedrijven een impuls te geven en intensiever met elkaar te laten samenwerken. De sleutelgebieden leveren een belangrijke bijdrage aan de positionering van Nederland. Veel bedrijven in de sleutelgebieden opereren in de internationale voorhoede en kunnen daardoor andere bedrijven in hun sectoren meetrekken. Bedrijven leren namelijk — uit zichzelf — gemakkelijker van de beste bedrijven in eigen land dan van frontier-bedrijven in andere landen.8 De sleutelgebieden krijgen vooral vorm in een aantal regionale clusters, zoals de creatieve industrie rond Amsterdam en Eindhoven en R&D op het gebied van voeding rond Wageningen. In toenemende mate vestigen besliscentra van grote ondernemingen zich in Amsterdam. In 2007 is het tweede innovatieplatform gestart. Dit richt zich opnieuw op versterking van de concurrentiepositie en de kennisbasis. In deze jaren wordt duidelijk dat de concurrentie vanuit Azië nog meer zijn stempel gaat zetten op de internationale verhoudingen. Het Innovatieplatform heeft dit vertaald in een visie en een aantal acties in zijn recente rapport Nederland in de wereld. Connecting global ambitions, (oktober 2008). Nederland in een globaliserende wereld 9 Bedrijven — globally integrated enterprises — verdelen hun activiteiten zo, dat ze in elk land dát doen waarmee ze de meeste toegevoegde waarde kunnen creëren. Hier de R&D en het ontwerp, daar de productie, elders de marketing & sales voor een continent. En als bedrijven het niet doen, doet de markt het wel.10 De laatste jaren is de strategie van innovatie urgenter geworden door de opkomende Aziatische economieën. Door de verbreding en verdieping van de globalisering verschuift de economische activiteit van het westen (Europa en VS) naar het oosten: de economieën van China en India zijn sterk groeiend. De oosterse landen zorgen op verschillende gebieden voor verandering: ze leveren nieuwe consumenten en nieuw
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 74
01-12-2008 22:22:42
Jan Peter van den Toren Samenwerking sleutel tot succesvol innoveren
75 talent, dragen bij aan de kapitaalmarkt en veroorzaken decompositie van bedrijfsprocessen. Deze ontwikkelingen vragen van westerse landen flexibiliteit en innovatieve oplossingen. Door slim in te spelen op deze ontwikkelingen kan Nederland profiteren van de groei van ‘nieuwe’ economische centra in de wereld, in plaats van er negatieve gevolgen van te ondervinden. IBM bijvoorbeeld heeft recentelijk vijf internationale centers of excellence ingesteld, waarvan er één terecht in Nederland is gevestigd, het center dat zich bezig houdt met water. De visie van het Innovatieplatform is dat Nederland nog meer dan nu gebruik zal moeten maken van zijn internationale oriëntatie en open economie. Als we zoveel mogelijk willen vasthouden aan de huidige bedrijvigheid, zullen we die juist verliezen. Juist nu bedrijven hun productie en activiteiten steeds gemakkelijker over de wereld verplaatsen, is het zaak kennis en menskracht van Nederland in te zetten voor de meest hoogwaardige activiteiten. Deze visie heeft verschillende consequenties. De verschuiving van economische activiteit biedt aanknopingspunten om Nederland te positioneren als eerste keuze voor bedrijven als vestigingsplaats voor hun internationale ondernemingen, om daarmee toegang te krijgen tot andere markten en hoogwaardige kennis. Onze economische positie in de wereld wordt vooral bepaald door onze mondiale spelers: veertien Nederlandse multinationals behoren tot de top 500 van de wereld. Samen met veertien hoofdkantoren van buitenlandse ondernemingen dragen onze multinationals jaarlijks circa 13 miljard euro bij aan de Nederlandse economie.11 Het gaat bij die buitenlandse hoofdkantoren zowel om greenfield-vestigingen (nieuwe vestigingen op plaatsen waar nog geen bedrijf was) zoals Tommy Hilfiger, Cisco en Nike, als om overnames, zoals van Twaron (Teijin), DSM Petrochemie (Sabic) en Corus (Tata). Nederland is voor de Fortune 500-bedrijven het vierde hoofdkantorenland met 14 Europese hoofdkantoren van niet-Europese concerns, na het Verenigd Koninkrijk (66), Duitsland (27), België (22). Trekken we de kring groter dan de Fortune 500, dan zijn er in de periode 2004-2007 in Europa 466 niet-Europese hoofdkantoren gevestigd. Daarvan zijn er 35 (8 procent) in Nederland gekomen. Nederland bezet daarmee een zesde plaats in Europa.12 Het is te verwachten dat er in de komende tien jaar meer dan 120 Aziatische bedrijven zullen toetreden tot de Fortune Global 2000. Nederland zou zich proactief moeten opstellen om de regionale standplaats te worden van deze snelle groeiers en hun sales- en marketingactiviteiten. Het bieden van aantrekkelijke clusters van kennis en bedrijvigheid prikkelt bedrijven ook hun R&D naar Nederland te verplaatsen. In een globaliserende wereld leiden verplaatsingen van bedrijven er-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 75
01-12-2008 22:22:42
De kracht van de economie
76 toe dat landen zich specialiseren in die activiteiten waar ze de hoogste toegevoegde waarde en dus de hoogste arbeidsproductiviteit realiseren.13 Regeringen en bedrijven kijken met deze bril naar de performance van landen op het terrein van productiviteit. Nederland behoort qua arbeidsproductiviteit per uur tot de top van Europa. Nederland heeft — net als veel andere Europese landen — de afgelopen decennia zijn achterstand ten opzichte van de VS ingelopen. Na de decennia van catching up is verdere productiviteitsgroei niet meer mogelijk door elders kennis en technologie van de plank te kopen. Europese landen zijn voor hun productiviteitsgroei afhankelijker geworden van de posities die ze zelf innemen als het gaat om kennis en technologie. Innovatie en de kracht van samenwerking Onze kracht lag lange tijd op het terrein van samenwerking. Is dat ook een asset bij innovatie en de nieuwe concurrentieverhoudingen? Aan de ene kant vergt innovatie dat je je tentakels weet uit te strekken tot de rest van de wereld. Grote bedrijven en universiteiten zijn onderdeel van internationale community’s. Nederland levert 2 procent van de mondiale publieke R&D, 1,5 procent van het mondiale BNP en 1 procent van de mondiale private R&D. Het is dan noodzakelijk om verbinding te kunnen leggen Hoe intensiever de met alle elders geproduceerde kennis. Aan de andere kant is nabijheid globalisering, hoe meer nog steeds een factor van betekenis. bedrijven, wetenschappers We werken het meeste samen met en werknemers zich bewust de mensen en bedrijven die binnen worden van hun nabije één uur reisafstand zitten, en bedrijven zijn een aantrekkelijke leveomgeving rancier en werkgever als er binnen één uur reisafstand vergelijkbare bedrijven zijn te vinden. En innovatie is gebaat bij ene optimale combinatie van nabijheid en variatie — en het vermogen daarmee om te gaan. Hoe sterker globalisering zich ontrolt, hoe meer bedrijven, wetenschappers en werknemers zich bewust worden van hun nabije omgeving. Nederland vormt daardoor, ondanks alle internationalisering, nog steeds een belangrijke schaal. Hoe we ieder voor zich onderdeel worden van een globale economie en van Europees beleid, hoe meer we ons daar in dit land op willen voorbereiden. Nooteboom beschrijft dat innovatie tot stand komt bij voldoende cognitieve distantie (twee ondernemers of een ondernemer en een kennisinstel-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 76
01-12-2008 22:22:42
Jan Peter van den Toren Samenwerking sleutel tot succesvol innoveren
77 ling met verschillende visies komen samen tot wat nieuws) maar de afstand moet ook weer niet zo groot zijn dat samenwerking onmogelijk is. De optimale afstand is bij exploratie groter dan bij exploitatie. Door ervaring en vertrouwen kan het vermogen tot samenwerken overigens groeien, maar te grote groepscohesie kan weer ten koste gaan van samenwerking. Het is dan van belang verversing te brengen in degenen die samenwerken.14 Dit kennistheoretische gegeven sluit aan bij het concept van open innovatie, waarbij grote concerns hun research in eigen beheer terugbrengen en samenwerking zoeken met kennisinstellingen en (kleine) ondernemers in hun omgeving.15 Doordat er een lange traditie is in (sociale)netwerkanalyse, is er ook veel onderzoek gedaan naar de aard van netwerken met bedrijven en hun effect op innovatie.16 Netwerken zijn effectief wanneer ze een grote variatie kennen aan deelnemers en relaties, en een hoge dichtheid hebben. Netwerken vinden veelal plaats in de keten en soms met kennisleveranciers; relaties tussen concurrenten hebben veelal geen positieve invloed op innovatie. Sterke relaties tussen netwerkdeelnemers hebben positieve (ervaring en vertrouwen) maar ook negatieve (verlies aan openheid) effecten. In het algemeen is er een omgekeerde U-curve: meer verbindingen en meer cohesie werken eerst positief uit en daarna negatief. Ondernemingen kunnen groeien aan ervaring in het hebben van verbindingen, al is het geen voorwaarde voor een positief effect op innovatie. Naast de aard van het netwerk is ook de plaats van individuele ondernemingen van belang. Ondernemingen met veel en veel gevarieerde relaties zijn innovatiever dan ondernemingen op andere plaatsen in het netwerk. Met sociale netwerkanalyse is ook in beeld te brengen welke sterke en zwakke verbindingen (naar analogie van Granovetter)17 er zijn tussen patenten, waarmee ook de clusters van het Nederlandse innovatiesysteem zichtbaar worden.18 Empirisch onderzoek wijst uit dat samenwerking per saldo productief uitwerkt. In Nederland wordt 90 procent van de innovaties in Nederland bereikt met bijdragen van anderen.19 Innovatieve bedrijven werken relatief vaak samen met andere bedrijven of instellingen.20 Grote ondernemingen geven dan ook aan minder samenwerking te hebben dan ze zouden willen. Bij een wereldwijd onderzoek onder CEO’s gaf 75 procent aan dat samenwerking een belangrijke rol speelt, terwijl 50 procent daadwerkelijk intensief samenwerkt; er is een collaboration gap.21 Eén van de eerste acties van het Innovatieplatform was dan ook de introductie van innovatievouchers, waardoor ondernemers gemakkelijk toegang kunnen krijgen tot kennis bij universiteiten en hogescholen, en innovatieprestatiecontracten, waarbij zo’n dertig ondernemers in een branche toezeggen om gedurende een aantal jaren concrete investeringen te plegen in innovatie.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 77
01-12-2008 22:22:42
De kracht van de economie
78 Samenwerking is relevant voor innovatie en dat is nodig om nieuwe producten en diensten te realiseren. Dat geldt zeker in deze tijd, waarin globalisering leidt tot een snellere transformatie waarbij sommige bedrijfsactiviteiten uit Nederland zullen verdwijnen en andere ervoor in de plaats komen — als we het slim aanpakken. Aantrekkelijke vestigingsvoorwaarden zijn belangrijk, maar niet voldoende. Het Innovatieplatform zet in op de sterkten van de economie en pleit voor meer investeringen in kennis.22 Het platform heeft een aantal concrete acties op een rij gezet die de verandering van de Nederlandse economie verder aanwakkeren.23 Met een coalitie van relevante organisaties en bedrijven gaat het Innovatieplatform eraan werken om vijftig internationale bedrijven met significante activiteiten hier naar toe te halen. Ook voor internationale kenniswerkers moet Nederland the place to be worden. Het aantal buitenlandse onderzoekers (PhD’s) moet met 1000 toenemen. Via de Paint the World Orange contest gaan we de branding van Nederland versterken. Onze internationale voorhoede, de sleutelgebieden, gaan we evalueren en versterken. Ondernemende, productieve, goedopgeleide mensen en een slagvaardige overheid versterken de internationale aantrekkingskracht en leveren daarnaast direct een bijdrage aan de toegevoegde waarde van ons land. Het Innovatieplatform wil ondernemerschap bevorderen en de groei van 100 kleinere ondernemingen versnellen. Ook willen we dat Nederland effectiever wordt in het realiseren van grote beeldbepalende projecten, zoals een multifunctioneel eiland voor de kust of grootschalige waterwerken, zoals aanbevolen door de Deltacommissie. Een land met vertrouwen in eigen prestaties zal gemakkelijker de globale wereld tegemoet treden. Investeringen in kennis, sterke sleutelgebieden, meer ondernemerschap en productiviteitsgroei zijn essentieel om in een globaliserende economie welvaart en welzijn te realiseren.
Noten
1 Simon, M. Schama, The Embarrassment of Riches: An Interpretation of Dutch Culture in the Golden Age, Alfred A Knopf, New York 1987 2 Alfred D. Chandler, Jr., Scale and Scope. The Dynamics of Industrial Capitalism. Harvard University Press, Cambridge, MA. 1990. 3 Jan Luiten van Zanden, Een klein land in de 20e eeuw. Economische geschiedenis van Nederland 1914-1995. Het Spectrum, Utrecht 1997. 4 Peter Katzenstein, Small States in World
markets, industrial policy in Europe. Cornell University Press, Ithaca 1985. 5 Arend Lijphart, The Politics of Accommodation. Pluralism and Democracy in the Netherlands, Berkeley: University of California Press, 1968. Kees van Kersbergen, Social capitalism. A study of Christian democracy and the welfare state. Routhledge, Londen/New York 1995. 6 Jan Peter van den Toren, Dancing with economics. Dutch politicians, policies and institutions reacting to economic turnarounds, 1973-2004. In K. Davids, G. Devos en P. Pasture, Changing Liai-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 78
01-12-2008 22:22:42
Jan Peter van den Toren Samenwerking sleutel tot succesvol innoveren
79
7
8
9
10
11
12
13
sons. The dynamics of social partnership in 20th century West-European Democracies. P.I.E. Peter Lang, Brussels 2007. Zie onder meer Facing the Challenge, Report by the High Level Group (Wim Kok) EU, 2004 Eric Bartelsman, Jonathan Haskel & Ralf Martin. Distance to which frontier. Evidence on productivity convergence from international firm-level data. Maart 2006. Deze paragraaf is ontleend aan het rapport van het Innovatieplatform Nederland in de wereld. Connecting global ambitions, oktober 2008. Na the invisible hand van Adam Smith heeft de vorige eeuw in het teken gestaan van schaalvergroting (scale and scope) van grote concerns, door Alfred Chandler aangeduid als the visible hand (1977), maar door het beter functioneren van (internationale) markten is er weer sprake van deverticalisatie, door Richard Langlois aangeduid als the vanishing hand (2003). Boston Consulting Group, Hoofdkantoren een hoofdzaak. Tijd voor industriepolitiek nieuwe stijl. Amsterdam 2008. Buck Consultants International, Attractiveness of the Netherlands for Headquarters. September 2008. De gegevens voor 2007 betreffen de periode januari-augustus. Voor zowel ‘verplaatsen’ als ‘specialiseren’ geldt dat dit meestal niet voortvloeit uit bewuste strategieën, onder deze noemer, van landen of bedrijven. Individuele keuzen van consumenten en bedrijven leiden ertoe dat bedrijven en activiteiten in het ene land groeien en in het andere land afnemen.
14 Bart Nooteboom, Learning, discovery, and collaboration. In Bart Nooteboom & Erik Stam, Micro-foundations for Innovation Policy. WRR, Amsterdam University Press, Amsterdam 2008. 15 Henry Chesbrough, Open Innovation: The New Imperative for Creating and Profiting from Technology. HBS Press, Boston 2003. 16 Zie voor een overzicht Marius T.H. Meeus, Leon A.G. Oerlemans & Patrick Kenis, Inter-organisational networks and innovation. In Nooteboom & Stam 2008 17 Mark Granovetter, ‘The Strength of Weak Ties;’ In American Journal of Sociology, Vol. 78, No. 6., May 1973, pp 1360-1380 18 Wilfred Dolsma & Loet Leydesdorff, Het Nederlandse innovatiesysteem. ESB, 4 april 2008. 19 Meeus, M.T.H. & J. Faber (2006) ‘Interorganizational Relations and Innovation: A Review and a Theoretical Extension’ in: Hage, J. & M. Meeus (eds.) Innovation, Science and Institutional Change, Oxford: Oxford University Press. 20 CBS/EZ, Het Nederlandse ondernemingsklimaat in cijfers 2007. Overigens is het aantal innovatieve bedrijven afgenomen tussen 2000 en 2004. Het zou ook kunnen betekenen dat vooral de samenwerkende bedrijven overleven. 21 IBM, Global CEO Study 2006. 22 IP, Nederland het land van talenten. Kennisinvesteringsagenda 2006-2016. Den Haag 2006 23 Innovatieplatform, Nederland in de wereld. Connecting global ambitions, oktober 2008.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 79
01-12-2008 22:22:43
80
Nederland moet van een kenniseconomie een kennissamenleving worden De wetenschapsbeoefening in Nederland heeft veel positieve herkenningspunten: ze geniet belangstelling en de kwaliteit is hoog. Maar er zijn ook minpunten: het imago is niet onverdeeld gunstig, de financiële opofferingen voor onderzoek zijn ver onder de maat, en de kennisverspreiding, de kennisdeling en de benutting van kennis laten te wensen over. We zullen de overgang moeten maken van een kenniseconomie naar een kennissamenleving, waarin de moderne wetenschapscultuur veel meer wordt erkend als een intrinsiek kenmerk en essentieel onderdeel van onze moderne samenleving. door Peter Nijkamp Hoogleraar ruimtelijke economie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en voorzitter van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Hij is lid van de kernredactie van deze uitgave van CDV.
Onze samenleving wordt vaak een kennissamenleving genoemd, niet alleen omdat kennis de bron van sociale en economische vooruitgang vormt, maar ook omdat elke innovatie een hoog kennisgehalte heeft. Het besef dat kennis de brandstof vormt voor een sterke economische positie van een land is al in de oudheid onderkend, getuige de uitspraak van de Griekse wijsgeer en staatsman Euripides: ‘Kennis is belangrijker dan een sterke arm.’ In 1948 hield de Amerikaanse president Harry Truman een toespraak ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de American Association for the Advancement of Science. Hij sprak daarbij onder meer de volgende gevleu-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 80
01-12-2008 22:22:43
Peter Nijkamp Nederland moet van een kenniseconomie een kennissamenleving worden
81 gelde woorden: ‘If we are to maintain the leadership in science that is essential to national strength, we must vigorously press ahead in research. There is one simple axiom on which this thought is based: The secrets of nature are not our monopoly. Any nation that is willing and able to make the effort can learn the secrets that we have learned. Such a nation may, indeed, discover new facts of nature we have not yet discovered.’ Ook Nederland heeft al vrij snel na de oorlog het belang van hoogwaardig wetenschappelijk onderzoek onderkend. Zo valt in de Memorie van Toelichting op de NWO-wet van 1948 het volgende te lezen: ‘Bij het onderscheiden tussen de beoefening der wetenschap louter om den wille van vermeerdering en verheldering der menselijke kennis en die om den wille van dienstbaarheid aan de menselijke noden en behoeften mag niet uit het oog verloren worden, dat het zuivere weten talloze malen bron was van nuttige vindingen en maatregelen. Dit geldt voor de wijsbegeerte, voor de wiskunde zowel als voor de taalwetenschap, voor de biologie en voor de geschiedwetenschap; dit geldt voor alle wetenschappen. Wie derhalve de beoefening van de zuivere wetenschap bevordert, draagt bij tot de grondslagen ener kennis, waaruit straks — ofschoon aanvankelijk geenszins beoogd — óf de practische vindingen en toepassingen zelf ontspringen óf de werktuigen gesmeed worden, waarmede zulke winsten verworven kunnen worden. Nog afgezien dus van het feit, dat de bevordering der onbaatzuchtige wetenschap op zichzelf reeds steun aan en bescherming van edele menselijke krachten betekent, nog afgezien van het feit, dat een land, hetwelk zijn wetenschap slechts steunt op die punten, waar zij materiële, economische of technische diensten bewijst, de wetenschap vroeg of laat uitlevert aan de dienstbaarheid, bijvoorbeeld aan de Staatsraison of aan een bedenkelijk utilisme, nog afgezien van dat alles, betekent steun aan de beoefening der zuivere wetenschap het bevorderen van een eminent belang.’ In de moderne wetenschapsbeoefening is het onderscheid tussen zuivere wetenschap en toegepaste wetenschap niet erg relevant meer. Immers, in beide gevallen gaat het om het verleggen van onze kennishorizon. Wetenschap is van oudsher een speurtocht geweest zonder grenzen. En de beoefening van de wetenschap was altijd een belangrijke culturele expressie van een land, met een hoge mate van internationale uitstraling. In landen waar de wetenschap in hoog aanzien stond, heeft men altijd getracht grote denkers aan te trekken en de verworven kennis breed uit te dragen. Wetenschap was een nationale trots. Dit gold bijvoorbeeld in het oude Mesopotamië (denk maar aan de wijzen uit het oosten), maar ook in het Griekse en Romeinse rijk. Wetenschap is bovendien altijd grensoverschrijdend geweest, want de kennishorizon kent geen nationale grenzen.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 81
01-12-2008 22:22:43
De kracht van de economie
82 Er wordt in dit verband wel eens gesproken over het benutten van wetenschappelijke talenten als een expressie van verantwoord rentmeesterschap. Maar zo’n missie heeft alleen maar betekenis, als men talenten niet uitsluitend ontwikkelt voor eigen belang, maar ook voor het welzijn van anderen. Kennisverwerving wordt dan een gedeelde verantwoordelijkheid en kennisverspreiding een mondiale taak. In tegenstelling tot het beleid van middeleeuwse vorsten die wetenschappers soms aantrokken ter meerdere eigen glorie, zal modern kennisbeleid dus expliciet moeten uitgaan van internationale openheid en verantwoordelijkheid in een globaliserende wereld. Openheid in de verwerving en verspreiding van kennis — zonder enige blokkade — is een goede zaak voor de wetenschap en voor de samenleving. Er is geen enkele reden om krampachtig te doen over kennisglobalisering, mits gelijke toegankelijkheid maar gegarandeerd is. Wetenschappelijk talent — en investeren daarin — vormt een noodzakelijke voorwaarde voor een gezonde kenniseconomie. Goed onderwijs en onderzoek zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Zo komen OECD-studies tot de conclusie dat ongeveer 10 procent langere scholingsduur op termijn een extra bijdrage levert aan het Bruto Nationaal Product (BNP) per hoofd van ongeveer 4,7 procent. Eveneens komt de OECD tot de conclusie dat een verhoging van de R&D-intensiteit van bedrijven met 0,1 procent van het BNP op den duur tot een extra groei van 1,2 procent van het BNP per hoofd zal leiden, mede als gevolg van technologische innovatie en efficiëntere organisatievormen. Genoemde vindingen over de noodzaak van een goed geschoolde bevolking in de hele onderwijsketen staan helaas in een Nederland is het aan schril contrast met de onvoldoende investeringen in de Nederlandse zijn stand verplicht veel kenniseconomie. In de loop van de meer te investeren in jaren en in vergelijking met andere hoogwaardige kennis Europese landen scoort Nederland nog steeds slecht wat betreft uitgaven aan onderwijs en R&D. Nederland zit qua investeringen in R&D zelfs onder het Europese gemiddelde. Dat maakt ons land kwetsbaar in de felle internationale concurrentie. Kennis is nu eenmaal een noodzakelijke voorwaarde voor innovatie, creativiteit en bruisend ondernemerschap. We zullen dus meer moeten investeren in aanstormend talent. De aanwezigheid van toptalent in eigen land is derhalve een must. Zonder eigen toptalent geen internationaal erkende wetenschap en zonder hoogwaardige wetenschap geen bloeiende kennissamenleving. De les die ik uit het voorgaande trek, is dat Nederland het aan zijn stand verplicht is veel meer te investeren in hoogwaardige kennis. We hebben
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 82
01-12-2008 22:22:43
Peter Nijkamp Nederland moet van een kenniseconomie een kennissamenleving worden
83 goud in handen, maar weten het niet te verzilveren. Onze onderzoekers verdienen het op te groeien in een researchklimaat met de hoogste wetenschappelijke allure en ambitie. Bij zo’n wervend kennisklimaat horen de volgende condities: • onderzoek moet aan het front van kennisvernieuwing staan, nationaal en internationaal; • baanbrekend onderzoek zal zich afspelen op het grensvlak van diverse disciplines en kennisdomeinen; • vernieuwend onderzoek zal zich vaak laten inspireren door uitdagingen en noden van de samenleving (waaronder zorg, industrie en cultuur). Kennis en wetenschap dienen zich in vrijheid te kunnen ontwikkelen, maar deze lust in het onderzoek betekent ook een last, want wetenschapsbeoefening vindt niet plaats in het luchtledige, maar in een concrete samenleving met noden en behoeften waaraan de wetenschap niet voorbij kan gaan. Wetenschap en samenleving Wetenschap is zo fascinerend, dat het erom vraagt om te worden doorgegeven. Het hart van de wetenschap klopt niet alleen in de gewijde hallen van de universiteiten, maar ook midden in onze samenleving. Wetenschappelijk onderzoek is een speurtocht naar onbekende verten, het is een ontdekkingsreis met almaar verschuivende horizonten, vol verrassingen. Is het niet boeiend te horen over de geboorte van nieuwe sterren, de politieke listen van Cleopatra, het gebruik van priemgetallen in onze informatieeconomie, risicoanalyses bij nieuwe kankertherapieën en het maatschappelijk draagvlak voor genetisch gemodificeerd voedsel? Wie wil daar niet meer over vertellen en wie wil daar niet meer over weten? In de moderne kennissamenleving staat de wetenschap voor de boeiende uitdaging de resultaten van haar onderzoek niet voor zichzelf te houden, maar de samenleving te laten delen in de vruchten van geavanceerd speurwerk. Wetenschap kan niet zonder meer bogen op een kritiekloze steun van beleid en industrie. In toenemende mate wordt van de wetenschap gevraagd verantwoording af te leggen van gemaakte keuzen. Wetenschap verdient aandacht en respect van de samenleving, maar is ook gehouden zich rekenschap te geven van de inzet van publieke middelen voor onderwijs en onderzoek. Wetenschapsinformatie mag daarom met recht worden gerekend tot de kerntaken van de onderzoekswereld. Daarbij dient een balans te worden gevonden tussen het maatschappelijk belang van onderzoek én het door nieuwsgierigheid geïnspireerde onderzoek.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 83
01-12-2008 22:22:43
De kracht van de economie
84 De wetenschapsbeoefening in Nederland heeft veel positieve herkenningspunten: ze geniet belangstelling en de kwaliteit is hoog. Maar er zijn ook minpunten: het imago is niet onverdeeld gunstig, de financiële opofferingen voor onderzoek zijn ver onder de maat, en de kennisverspreiding en de benutting van kennis laten te wensen over. De populaire idee van een kenniseconomie is blijkbaar nog niet voldoende om een breed gedragen steun voor de wetenschap te realiseren. We zullen bovendien een overgang moeten maken van een kennisecoWe zijn toe aan een nomie naar een kennissamenleving, waarin de moderne wetenkritische reflectie op en een schapscultuur veel meer wordt herdefiniëring van onze visie erkend als een intrinsiek kenmerk op wetenschap en samenleving en essentieel onderdeel van onze moderne samenleving. Wetenschap is een nooit uitdrogende bron van inspiratie en vooruitgang voor de mensheid. Maar om die terechte erkenning te krijgen, zal de wetenschap zich ook moeten openstellen voor vragen en kritiek vanuit de samenleving. We zijn toe aan een kritische reflectie op en herdefiniëring van onze visie op wetenschap en samenleving. De contouren van een nieuwe balans tussen wetenschap en samenleving zouden er als volgt uit kunnen zien: • er dient voldoende ruimte te zijn voor vrij, fundamenteel, vernieuwend en science driven onderzoek tegen de achtergrond van competitie en coöperatie in een open wereldbestel; • er dient voldoende interactie te bestaan tussen het wetenschappelijk onderzoek en de maatschappij (zoals overheden en industrie); • de samenleving zelf dient — via een hoogwaardig educatief systeem — kennisgeoriënteerd te zijn en een voedingsbodem te bieden voor onderzoeksvernieuwing die mede ten dienste staat van de samenleving. Wetenschap heeft dus een economisch, een technologisch en een cultureel belang voor de maatschappij. Wetenschappelijke en technologische vooruitgang vertaalt zich in een stijging in de arbeidsproductiviteit, wat een voorwaarde is voor economische groei en het verwerven van een gezonde concurrentiepositie in de wereld. Het is bekend uit een veelheid aan empirische onderzoeken dat daarbij de kwaliteit van het menselijk kapitaal een cruciale rol speelt. In de literatuur is overtuigend aangetoond dat investeringen in educatie en research een hoog rendement voor de samenleving opleveren. Dit legt een zware claim op de besteding van publieke middelen. Niet voor niets wordt in het moderne China zo zwaar
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 84
01-12-2008 22:22:44
Peter Nijkamp Nederland moet van een kenniseconomie een kennissamenleving worden
85 ingezet op educatie en onderzoek, omdat men beseft heeft dat kennis de sleutel voor vooruitgang is. Kennis en innovatie Met het aantreden van de kabinetten-Balkenende hebben kennis en innovatie hun intrede gedaan als een speerpunt voor de vaderlandse politiek, getuige ook de oprichting van het Innovatieplatform. Dit was een verstandige zaak, want Nederland dreigde in de Europese en mondiale wedloop achterop te raken. En terecht werd innovatie — gevoed door hoogwaardige kennis — als een belangrijk instrument gezien voor verhoging van de slagkracht en het concurrentievermogen van ons land. Innoveren (Van Dale: als nieuwigheid invoeren) betekent de zaken anders en beter doen. Innoveren is daarom een voluit creatieve activiteit van mensen, instituties en bedrijven. Interessant is dat steeds vaker ook wordt gesproken van sociale innovaties, als het vermogen en de daadkracht van mensen en organisaties om producten, processen en procedures te vernieuwen of te vervangen. Het valt niet te ontkennen dat de maatschappij- en gedragswetenschappen alsmede de klassieke taal- en letterkunde een groot gewicht hebben bij innovatie en innovatiebeleid. Veel innovaties vinden immers hun oorsprong in maatschappelijke vragen of uitdagingen en worden pas een succes bij maatschappelijke acceptatie; of zullen falen bij gebrek aan maatschappelijke aanvaarding dan wel economisch rendement. Opgemerkt dient te worden dat technologische vooruitgang noch noodzakelijke, noch voldoende voorwaarde is voor innovatie. Technologische vooruitgang kan doorgaans wel als een innovatie worden betiteld, maar dat impliceert nog niet dat elke innovatie ook een technologische vernieuwing betekent. In de vroegere economische literatuur werd innovatie vaak als een extern gegeven (en dus als een niet door de economie te beïnvloeden) fenomeen beschouwd (leidend tot de idee van een soort natuurlijke groeivoet voor de economie). Het zogenoemde technology push-concept legt inderdaad alle nadruk op de aanbodzijde van het productieproces en veronderstelt dat door een verborgen kracht technologische verandering, en dus groei wordt gecreëerd. Inmiddels is de economische wetenschap voortgeschreden en weten we dat — naast de voornamelijk bèta-georiënteerde factoren aan de aanbodzijde — ook de vraagzijde die met markt en gedrag te maken heeft een zwaarwichtige rol speelt. De daaruit voortspruitende idee van market pull doet dan ook een sterk beroep op het verklaringspotentieel van de alfa- en gammawetenschappen. De sterk in populariteit toenemende endogene-groeitheorie beoogt beide invalshoeken met elkaar te verbinden en kan als een nuttige, zo niet noodzakelijke aanvulling wor-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 85
01-12-2008 22:22:44
De kracht van de economie
86 den beschouwd, waarbij innovatief gedrag een endogeen verschijnsel is in een complex dynamisch technologisch- economisch systeem. Enige voorbeelden mogen het bovenstaande verhelderen. De landing van de eerste mens op de maan was een voorbeeld van een technology pushgedachte, gedicteerd door een Amerikaanse president met een onbeperkt vertrouwen in de potentie van de ruimtevaarttechnologie. Er was nauwelijks een economische rechtvaardigingsgrond voor dit staaltje van menselijk kunnen. De meeste innovatievoorbeelden uit de geschiedenis laten echter veelal een combinatie zien van een market pull- en een technology push-motief, zoals onder meer blijkt uit de uitvinding en de opkomst van stoommachine, gloeilamp en automobiel. Een fraai voorbeeld is de ontwikkeling van de cartografie, een wetenschap waarin Nederland een rol van betekenis speelde in de Gouden Eeuw. Zonder geavanceerde geografische kaartkennis zou een betrouwbaar logistiek systeem voor een zeevaartnatie onmogelijk kunnen worden ontwikkeld, maar als Nederland geen handelsnatie was geweest, zou de cartografie nooit tot grote bloei zijn gekomen. Gegeven de combinatie van technologie en markt, is dé grote kunst van innoveren niet alleen het verrichten van een nieuwe vinding, maar ook het introduceren hiervan op het juiste tijdstip (zoals aan de hand van de uitvinding en de introductie van de fiets in Europa kan worden geïllustreerd). Werd met het bovenstaande al gedemonstreerd dat succesvolle uitvindingen berusten op een combinatie van alfa-, bèta- en gammawetenschappen, toch is het wellicht dienstig deze stelling nader toe te lichten. Grosso modo zijn er twee mechanismen te onderscheiden die grotendeels verantwoordelijk zijn voor, of een conditionerende rol spelen bij innovatie. Gemakshalve duid ik deze twee factoren maar aan als stress en omgeving. Beide zullen beknopt worden besproken. Stress Er schijnt een oud Veluws gezegde te bestaan dat als volgt luidt: ‘Drukking van de melk brengt boter voort.’ In onze moderne tijd zouden we wellicht zeggen: ‘Stress is de motor van vooruitgang.’ Stress is gebaseerd op een spanning tussen datgene wat is (of wat men doet of aankan) én datgene wat men wil bereiken (of verondersteld wordt te doen). Daarvoor zijn talloze verschijningsvormen te noemen die allemaal in het kader van innoverend gedrag een rol spelen. Zonder volledigheid te claimen, noem ik een vijftal categorieën van stressfactoren: • probleemconfrontatie (bijvoorbeeld de uitvinding van de airbag voor bevordering van de veiligheid); • marktvraag (bijvoorbeeld de introductie van low cost carriers of hogesnelheidstreinen om te voorzien in de stijgende mobiliteitsbehoefte);
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 86
01-12-2008 22:22:44
Peter Nijkamp Nederland moet van een kenniseconomie een kennissamenleving worden
87 • sociale uitdaging (bijvoorbeeld de uitvinding van de eerste hogedrukstoommachine voor een locomotief, als resultaat van een weddenschap tussen twee Engelse ingenieurs); • wetenschappelijke nieuwsgierigheid (bijvoorbeeld de ontwikkeling van abstracte priemgetallen, met latere toepassing bij de beveiliging van creditcards); • ondernemingsspirit (bijvoorbeeld de noodzaak tot radicale productvernieuwing om concurrentie het hoofd te bieden). Omgevingsfactoren Innovatief gedrag vindt plaats in een geschikte omgeving, in een cultuur die op verandering is gericht. Daarom zijn contextuele factoren zo belangrijk voor het stimuleren van innovaties, ook al garanderen zulke omgevingsfactoren geen onvoorwaardelijk succes. Maar uit de wereldwijde successtory’s vallen wel lessen te trekken. Ik zal hieronder vijf categorieën van contextuele factoren beknopt bespreken: • wervend ondernemingsklimaat (bijvoorbeeld de aantrekkingskracht van Silicon Valley op ICT-ondernemers, of die van Food Valley in Wageningen op biotechnologieondernemers); • deregulering (bijvoorbeeld de afschaffing van niet-noodzakelijke restricties op het terrein van Europees goederenvervoer); • rolmodellen (bijvoorbeeld de invloed van ontwerpateliers of communities of practice op het innoverende vermogen van werknemers); • netwerkontwikkeling (bijvoorbeeld het delen van informatie, dat voor alle deelnemers een vermenigvuldiging kan inhouden, het zogenoemde Mattheüseffect); • science literacy (bijvoorbeeld de toegang tot en het gebruik van hoogwaardige kennis, wat een snelle stijging op de innovatieladder kan betekenen). Innovatie betekent onconventioneel denken en handelen. Technologie vormt daarbij een belangrijk instrument, maar de gedragsmatige en maatschappelijke setting is minstens zo belangrijk. Innovatiebeleid zal daarom niet de technologiekeuze voorop moeten zetten, maar de zoeker vooral moeten richten op het initiëren van stimulerende en flankerende succesfactoren, en op het wegnemen van innovatiebelemmerende factoren. Naarmate de behoefte aan radicale innovatieshocks groter is, moet meer een wissel worden getrokken op het maatschappelijk adoptie- en absorptievermogen. Zulke faciliterende factoren zullen vaak generiek van aard zijn, maar kunnen soms ook sector-, technologie- of regiospecifiek zijn.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 87
01-12-2008 22:22:44
De kracht van de economie
88 Het Nederlandse hemd en de Europese rok Nederland vormt op de internationale kaart geen doorslaggevende factor van betekenis. Zelfs in de Europese Unie bezit Nederland slechts 4 procent van het bevolkingstotaal. Dit is op zich geen ramp, want de geschiedenis van Nederland heeft aangetoond dat met een open koopmanshouding een klein land toch veel kan bereiken. Dit geldt ook voor de wetenschapsbeoefening, die in Nederland gelukkig een internationale allure heeft. De meeste wetenschappelijke bijdragen van Nederlanders worden in een vreemde taal geschreven, en het aantal Engelstalige colleges aan Nederlandse universiteiten is sterk stijgend. Dat is een verheugende ontwikkeling. Immers, de verdringing in de afgelopen eeuwen van het Latijn als de lingua franca door het Nederlands, heeft de Nederlandse wetenschapsbeoefening meer in het isolement gebracht, want het Nederlands was geen wereldtaal. Nu het Engels deze rol gaat overnemen, zijn er voor Nederlandse universiteiten weer nieuwe kansen zich internationaal sterker te profileren. Aan de kwaliteit ligt het niet! Zo is het verheugend te zien dat Nederlandse wetenschappers zowel qua aantal als kwaliteit van internationale publicaties tot de kopgeroep behoren. Het wetenschapslandschap in onze moderne samenleving ontwikkelt zich niet binnen de beschermde dijken van de Hollandse polder, maar krijgt gestalte in de woelige baren van een open zee. Deze ontwikkeling heeft onherroepelijk gevolgen voor het universitaire onderzoeksbeleid. De wetenschap is immers internationaal en Nederland is een open en klein land, en daarom is het een eerste vereiste dat onderzoekskwaliteit boven alle twijfel verheven is. Excellentie is de enige manier een gerespecteerde plaats in het Europese en wereldwijde onderzoekslandschap te verwerven, zeker in een internationaal afhankelijk land als Nederland. De Nederlandse wetenschap zal zich niet kunnen terugtrekken in een Bastion Nederland. Nederland is altijd een open handelsnatie geweest en het is dus volstrekt logisch dat ook in de wetenschapswereld — met alle nadruk op kennistransfer en wetenschapsdisseminatie — Nederland zich sterk zal moeten maken in het ontwikkelen van onderzoeksarrangementen in een internationaal speelveld. Als we in een internationale liga willen spelen, dan zullen we zwaar moeten investeren in jong talent. De internationale openheid van het wetenschapsbedrijf leidt ertoe dat een grote kennismobiliteit is ontstaan. Want wetenschappers kiezen voor de beste mogelijkheden, en als die elders te vinden zijn, dan is met de huidige internationale verbindingen een overstap naar het buitenland snel gemaakt. In het blad Time van 19 januari 2004 stond een artikel dat melding maakte van zo’n 400 duizend wetenschappers uit de EU die in de VS
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 88
01-12-2008 22:22:44
Peter Nijkamp Nederland moet van een kenniseconomie een kennissamenleving worden
89 werken. En dat terwijl Europa zelf naar schatting zo’n 700 duizend kenniswerkers extra nodig heeft tegen het jaar 2010. Zulke cijfers zijn onthullend: Europa heeft blijkbaar geen aantrekkelijk kennisklimaat ontwikkeld. De oorzaken van deze grootschalige kennismigratie zijn velerlei: aantrekkelijker onderzoekklimaat in de VS, betere faciliteiten, minder bureaucratie, hogere salarissen, minder beheerslast en in het algemeen betere carrièrekansen. Het gaat hier vaak om briljante jonge onderzoekers die met duur betaald belastinggeld in Europa zijn opgeleid om vervolgens de grote oversteek te maken naar Amerika. Sommigen hebben wel eens voorgesteld een kennismigratiebelasting in te voeren om braindrain te voorkomen. Maar dat is een heilloos plan, te vergelijken met de manier waarop vroeger in centraal geleide stelsels kennismigratie werd bestreden. Net zoals in de internationale handel geen sterke positie kan worden verworven door protectionistische maatregelen, moet men de internationale wetenschapsmobiliteit vrij laten. Een land kan dan alleen maar als competitief kennisland aantrekkelijk worden door de beste voorwaarden te scheppen: investeren in goed onderwijs en onderzoek, goede carrièremogelijkheden voor excellente onderzoekers, aantrekkelijk researchklimaat en geavanceerde onderzoekinfrastructuur. Dat is de enige manier om concurrentie in mondiaal wetenschapsland te lijf te gaan. Wil Nederland een ereplaats op het internationale wetenschapspodium verwerven, dan is een versterking van de kennisinfrastructuur hard nodig. Daarom is investeren in de Nederlandse kenniseconomie van groot gewicht. Tegenover de soms gehoorde opinie dat hoogwaardige kennis ook via het buitenland kan worden ingekocht, poneer ik de stelling dat voor een florerende kenniseconomie en kennissamenleving de aanwezigheid van wetenschappelijk toptalent in eigen land een must is! Zonder eigen toptalent geen internationaal erkende wetenschap en zonder hoogwaardige wetenschap geen bloeiende kenniseconomie. Ik voer daarvoor drie argumenten aan: • tientallen empirische studies wereldwijd hebben klinkklaar een significant positief verband aangetoond tussen kennisinvesteringen en economische groei in een land.1 De moderne economische groeitheorie bevestigt deze stelling; • innovatie is van essentieel belang voor het overleven van de Nederlandse economie; daartoe hoort men bij voorkeur de eerste én de beste te zijn, en het valt toch moeilijk in te zien dat men met gebruik van kennis die anderen hebben verworven, alsnog de eerste en de beste kan zijn; • het lijkt weinig plausibel dat de vele financiële middelen nodig om buitenlandse kennis in te kopen als manna uit de hemel komen vallen; die middelen zullen toch eerst moeten worden verdiend, en daarvoor is
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 89
01-12-2008 22:22:45
De kracht van de economie
90 kennis nodig. Hoe minder bekend men is met een nieuwe technologie, des te langer de leverantietijd daarvan en dus des te hoger de transactiekosten van kennistransfer. Nederland is altijd een handelsnatie geweest. Maar op het terrein van handel in kennis, verworven uit wetenschappelijk en technologisch onderzoek, heeft Nederland nog een grote inspanning te verrichten. En daarom zijn investeringen in de kennisinfrastructuur zo belangrijk. Ons land staat in de nabije toekomst voor een aantal internationale wetenschapsuitdagingen: • het daadkrachtig bevorderen van de kwaliteit van de nationale kennisinfrastructuur, om daarmee internationaal — ook bij de verwerving van middelen — zo sterk mogelijk te staan; • het initiëren van grootschalige researchinitiatieven — op basis van focus en massa — op veelbelovende terreinen waarin Nederland internationaal een voorsprong heeft, om via slimme kennisknooppunten een internationale draaischijffunctie voor wetenschappelijk onderzoek te verwerven; • het faciliteren van innovatief onderzoek in het bedrijfsleven, om daarmee een sterke positie te verwerven in een open internationale markt; • het inzetten van een traject voor open internationale kennishandel (patenten, licenties, enz.) door het verschaffen van facilitaire wetenschapsdienstverlening op een mondiale markt van research en onderwijs; • het ontwikkelen van een krachtig acquisitiebeleid voor de vestiging in ons land van internationale kennisinstellingen en kennis- en innovatieintensieve bedrijven. Elk land in Europa zal dus moeten strijden voor bevordering van de wetenschap. Maar er is ook een Europese dimensie aan het onderzoekbeleid. Want het is evenzeer van gewicht dat Europa kan opboksen tegen andere grootmachten als de VS of Aziatische landen. Daartoe is Europese samenwerking — naast competitie — van groot belang. Wetenschappelijke ontwikkelingen hebben zich altijd afgespeeld op een internationaal speelveld. Erasmus, Descartes en Einstein illustreren overtuigend dat het verbreden en het verdiepen van onze kennishorizon zich altijd in samenspel met andere geleerden over de landsgrenzen heen voltrekt. En daarom is wetenschappelijke samenwerking in internationaal verband zo noodzakelijk en natuurlijk. En Nederland, met zijn traditionele open oriëntatie, speelt in dat proces een belangrijke rol. Universiteiten hebben geleerd nieuwe arrangementen te ontwikkelen om uitwisseling van wetenschappers te faciliteren. Jammer is daarbij dat in Nederland geen gereguleerd systeem
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 90
01-12-2008 22:22:45
Peter Nijkamp Nederland moet van een kenniseconomie een kennissamenleving worden
91 van het recht op een sabbatical bestaat. Daardoor zou nog veel meer flexibiliteit en mobiliteit voor onderzoekers ontstaan. Zo'n idee verdient in onze kenniscultuur serieuzere aandacht. Gelukkig weten de goede Nederlandse onderzoekers de weg van samenwerking met het buitenland te vinden en ontdekken ook de Storend is dat de vrije goede buitenlandse onderzoekers kennismigratie van en naar in toenemende mate de weg van landen buiten de EU nog steeds samenwerking met de Nederlandse wordt belemmerd door trage en onderzoekswereld. Storend is daarbij dat de vrije kennismigratie van kostbare toelatingsprocedures en naar landen buiten de EU nog steeds wordt belemmerd door trage en kostbare toelatingsprocedures. Daarin dient op korte termijn veel te verbeteren. Dit is voor Nederland buitengewoon belangrijk, want een klein land dient groot te zijn in openheid en samenwerking. Wetenschappelijk onderzoek: plicht, passie en professie Wetenschappelijk onderzoek heeft soms iets weg van een koele, cleane bezigheid. Zeker, onderzoek hoort plaats te vinden op rationele gronden, want wetenschap hoort toetsbaar te zijn. Onderzoek is geen amusement of orakeltaal. Maar toch, wetenschappelijk onderzoek heeft ook een emotionele kant, want onderzoek gaat over een terra incognita dat moet worden ontdekt. Het gaat dan om fascinatie voor het onbekende, het spannende, variërend van het binnenste van het kleinste deeltje tot de buitenste randen van de kosmos. En de resultaten van zulk onderzoek vragen erom te worden doorgegeven. En daarvoor is de wetenschapscommunicatie. Wetenschapscommunicatie is — vanuit de accountability voortvloeiend uit het gebruik van publieke middelen — een plicht voor de onderzoekswereld. Het is, vanuit de fascinatie voor het ontdekken van nieuwe zaken, tevens een passie voor de onderzoeker. Maar wetenschapscommunicatie is een professie, een activiteit waaraan veel deskundigheid te pas komt. Bij wetenschapscommunicatie gaat het niet alleen om de vraag wat men over resultaten wil vertellen, maar ook tot wie men zich wenst te richten, vanuit welk motief men opereert en wat men met de verschafte informatie wenst te bereiken. Veel vragen komen dus samen in professionele wetenschapscommunicatie: wat, waarom, hoe, wie, waartoe. Door die brede insteek van wetenschapscommunicatie kent zij dus ook verantwoordingsaspecten. De inhoud van de boodschap moet uiteraard correct zijn, maar door de wens de samenleving te interesseren, moet ook
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 91
01-12-2008 22:22:45
De kracht van de economie
92 voor een zekere popularisering worden gezorgd. Als popularisering leidt tot onaanvaardbare versimpeling — iets waartoe wetenschappers zich maar al te gauw laten verleiden — dan schiet wetenschapscommunicatie haar doel volledig voorbij. Wetenschap heeft niets te verbergen, maar hoeft ook weer niet te overdrijven of onjuiste verwachtdingen te wekken. Een begrijpelijke maar faire beeldvorming vormt de grootste uitdaging voor de wetenschapscommunicatie. Wetenschapscommunicatie heeft de beste kans in goede aarde te vallen als de samenleving zelf ook een zekere mate van science literacy kent. Daarom is onderwijs een belangrijk medium voor wetenschapscommunicatie, vooral omdat in een bredere wetenschapscultuur nieuwe vindingen eerder appelleren aan persoonlijke interesse of maatschappelijk belang. Plicht, passie en professie komen het beste tot hun recht in hechte samenwerking tussen de publieke kennissector (universiteiten, hbo’s en andere kennisinstellingen) en de private kennissector (media, uitgevers, musea, enz.). Onmisbaar daarin is de combinatie van wetenschappers en communicatie-experts. Een goede interactie via netwerken kan veel misverstanden vermijden en een moderne wetenschapscommunicatie ontwerpen die aansluit bij de belevingswereld van burgers en onderzoekers. Een publiek gefinancierd onderzoek vergt een goed verantwoordingssysteem. Bij de lusten van kennisverwerving hoort ook dat men de lasten van verantwoording voor lief neemt. Want in een kennissamenleving vormen kennis en samenleving een hecht bondgenootschap: de samenleving dient haar kenniswerkers met egards te behandelen (zij bepalen immers haar toekomst), maar kenniswerkers dienen op hun beurt vragen en uitdagingen in de samenleving serieus op te pakken. Pas op die wijze vormt kennis een krachtbron voor een duurzame ontwikkeling van de samenleving.
Literatuur
Boekema F., K. Morgan, S. Bakkers en R. Rutten (red.), Knowledge, Innovation and Economic Growth, Edward Elgar, Cheltenham, 2000.
Braunerhjelm P., Entrepreneurship, Knowledge and Economic Growth, Now Publishers, Boston, 2008. Groot H.L.F. de, en P. Nijkamp, Kennis: de Motor van Ontwikkeling, Economisch Bulletin, September 2003, pp. 20-22.
Noot
1 Zie voor een overzicht Boekema et al. 2000, de Groot en Nijkamp 2003, Braunerhjelm 2008.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 92
01-12-2008 22:22:45
93
Een land dat leeft kijkt naar morgen Forse investeringen in veiligheid en duurzaamheid van de delta zijn nodig, omdat Nederland in de loop van de tijd veel kwetsbaarder is geworden voor overstromingen. Deze noodzaak biedt tegelijkertijd kans ons toonaangevend vakmanschap in waterbeheer opnieuw te bestendigen en te versterken. door Koos van Oord, Bart Parmet, Tim Verhoef & Jos van Alphen De auteurs zijn werkzaam voor het secretariaat van de Deltacommissie.
Vrijheid veronderstelt veiligheid. Wie zich bedreigd voelt, voelt zich niet vrij en zal zich minder kunnen ontplooien. Vrijheid veronderstelt ook verantwoordelijkheid. In de klassieke betekenis is vrijheid een open, relationeel begrip; vrijheid wordt niet ten koste van de ander bedongen, maar samen met de ander gerealiseerd en onderhouden. Het klassieke vrijheidsbegrip motiveert daarmee tot samenwerking en solidariteit. De kracht van een samenleving is zodoende in hoge mate afhankelijk van de mate waarin de vrijheid gedijt en er bereidheid bestaat voor en met elkaar verantwoordelijkheid te nemen. Het advies van de Deltacommissie, niet voor niets Samen werken met water geheten, wordt impliciet door deze gedachte gedragen: waterveiligheid is een collectieve opgave. Het verzaken van die opgave brengt onze samenleving niet alleen in fysieke zin in gevaar, maar vormt — zeker op termijn — een bedreiging voor de ontwikkelingsmogelijkheden van burgers en ondernemers en de welvaart van ons allen. Vele generaties voor ons hebben land op het water veroverd en hebben van Nederland een plek gemaakt waar het veilig wonen en goed toeven is. Het werken aan de Nederlandse delta is met de eerste inwoners begonnen
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 93
01-12-2008 22:22:45
De kracht van de economie
94 en zal nooit klaar zijn. Nieuwe opgaven dienen zich immers al weer aan: het klimaat verandert, de bodem daalt en de te beschermen belangen nemen toe. De vraag die voor het advies van de Deltacommissie leidend was, luidde: hoe kunnen we ons land tegen het licht van al deze ontwikkelingen ook in de verre toekomst behouden als een plaats waar het aantrekkelijk is om te wonen, te werken, te recreëren en te investeren? Het water in onze genen Samenwerken om het water naar onze hand te zetten, zit in onze genen. Al eeuwenlang handelen we naar het inzicht dat waterproblemen alleen effectief kunnen worden aangepakt door er samen de schouders onder te zetten. Onze democratie is uit de waterschappen voortgekomen en Samenwerken om het water het poldermodel bewijst nog steeds zijn waarde. Een interessante vraag naar onze hand te zetten, zit in is in hoeverre onze cultuur, waarin onze genen vrijheid en gelijkheid zulke hoog gewaardeerde waarden zijn, ontstaan is uit de noodzaak om, zonder aanzien des persoons, waterrampen te ondergaan en te proberen ze te voorkomen. De Nederlandse watersector is sterk ontwikkeld en van een hoog niveau. De droogmakerijen in de zeventiende eeuw, de aanleg van het Noordzeekanaal en de Nieuwe Waterweg in de negentiende eeuw en de Afsluitdijk en de grote landaanwinning van de Noordoostpolder en Flevoland in de 20ste eeuw, zijn tot de verbeelding sprekende iconen uit onze rijke watergeschiedenis. Als uitvloeisel van de vorige Deltacommissie zijn de Deltawerken in Zuidwest-Nederland aangelegd. Deze grote en complexe waterbouwkundige werken hebben voor een enorme ontwikkeling in kennis en kunde gezorgd. De uitstraling van Nederland wereldwijd als land van experts op het gebied van watermanagement is er door gevestigd en bevestigd. In 2006 bedroeg de totale omzet van de watersector ongeveer 13 miljard euro, waarvan 5 miljard euro in het buitenland werd verdiend. Daarmee neemt de watersector een relatief bescheiden aandeel van de totale nationale export (281 miljard euro) voor zijn rekening. Tegelijk vormt de sector wel een sterk handelsmerk voor Nederland. Nederlandse baggerbedrijven worden wereldwijd ingezet voor grote en omvangrijke waterbouwwerken. Overal zijn Nederlandse adviesbureaus actief. Zo zijn in de Verenigde Staten Nederlanders nauw betrokken bij onder meer de hoogwaterbescherming van New Orleans.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 94
01-12-2008 22:22:46
Koos van Oord, Bart Parmet, Tim Verhoef & Jos van Alphen Een land dat leeft kijkt naar morgen
95 De waterparadox Nederland is de best beschermde delta ter wereld en dat is niet voor niets: de belangen zijn enorm. In het door duinen, dijken en stormvloedkeringen beschermde overstroombare deel van ons land wonen bijna 9 miljoen mensen en wordt ongeveer 65 procent van het nationaal inkomen verdiend. Deze welvaart en dit intensieve gebruik hebben we voor een belangrijk deel juist ook aan onze geografische omstandigheden te danken. Mogelijkheden voor transport over water en een goede ligging aan een diepe zee zijn van grote invloed geweest op de ontwikkeling van Nederland als zeevarende natie; daar ligt de basis voor onze huidige welvaart. De haven van Rotterdam is als mainport een belangrijke pijler voor onze economie. De haven draagt direct en indirect voor vele miljarden bij aan de Nederlandse economie. Met het water zijn in onze delta vruchtbare landbouwgronden afgezet en er is voldoende water beschikbaar voor de landbouw en voor andere functies. Het water heeft ons dus veel goeds gebracht, maar paradoxaal genoeg zijn we er ook steeds kwetsbaarder door geworden. Een hoog beschermingspeil is inmiddels een absolute randvoorwaarde voor onze economie, want een overstroming zou dermate grote gevolgen hebben dat de hele maatschappij ontwricht raakt. De overstroming van New Orleans door de orkaan Katrina heeft laten zien wat voor impact een overstromingsramp kan hebben. In vergelijking met New Orleans en de Verenigde Staten zal het effect van een overstroming in Nederland nog veel groter zijn, omdat een flink deel van ons land direct wordt geraakt en misschien wel het hele land er indirect mee te maken heeft. Een overstroming in Nederland kan volgens de ‘ergst denkbare overstromingsscenario’s’ (EDO) van de Taskforce Management Overstromingen (TMO, ook wel commissie-Franssen) in West-Nederland leiden tot 2,3 miljoen getroffenen, 4000 dodelijke slachtoffers kosten en een schadepost van 120 miljard euro (bijna een kwart van het bruto nationaal product).1 Naast directe schade door een overstroming is er de maatschappelijke ontwrichting die moeilijk te becijferen is, maar wel langdurige effecten zal hebben. In 1953 duurde het bijna een jaar voordat de laatste bressen in de dijken hersteld waren en de ondergelopen gebieden weer droog waren. Ondergelopen en verwoeste infrastructuur kunnen het transport van goederen en personen langdurig belemmeren. Een overstroming in het rivierengebied kan zo niet alleen het noord-zuidverkeer over bijvoorbeeld A2 en A27 langdurig verhinderen, maar ook de af- en aanvoer naar Rotterdam over A15 en Betuweroute. Internationaal gezien staat dan ook de reputatie van Nederland op het spel als land waar het veilig en goed investeren is.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 95
01-12-2008 22:22:46
De kracht van de economie
96 Het CBS heeft in 1997 een schatting gemaakt van het totale vermogen van Nederland. Dat bedroeg vijf keer het nationale inkomen, dat nu ongeveer 550 miljard euro bedraagt. Omdat 65 procent van dat inkomen in overstroombaar gebied wordt verdiend, kan worden afgeleid dat een vermogen van zo’n 1800 miljard euro potentieel kan worden overstroomd. Bij dit bedrag is nog geen rekening gehouden met landschappelijke, ecologische en culturele waarden; er kan dus gesproken worden van een voorzichtige schatting. Nu zal een overstroming nooit het gehele overstroombare gebied van Nederland betreffen, maar die 1800 miljard is wel te zien als een indicatie voor het ‘te verzekeren bedrag’ voor waterveiligheid. Tijd, geld en kennis De Deltacommissie is daarom helder in haar advies over het belang van veiligheid: die moet ook op lange termijn worden geborgd. Uitgangspunt is dat heel Nederland bewoonbaar blijft. Verplaatsen van toekomstige investeringen naar de hogere delen van ons land kan, maar dan blijven er nog steeds heel veel mensen en geïnvesteerd vermogen in laag Nederland achter die nog altijd bescherming verdienen. Waterveiligheid is een belang voor heel Nederland en daarom een collectieve verantwoordelijkheid. Na de watersnoodramp van 1953 en de aanleg van de Deltawerken, is de bevolking in het laaggelegen deel van Nederland sterk gegroeid en zijn de welvaart en de economische activiteit sindsdien verveelvoudigd. En die groei gaat nog door: voor de komende jaren staat veel woningbouw en aanleg van infrastructuur op het programma. De Structuurvisie Randstad 2040 die het kabinet (eveneens in september jl.) heeft uitgebracht, laat daarover geen misverstand bestaan. Er valt dus steeds meer te beschermen; aan mensenlevens, aan economische waarden en aan natuur, landschap en cultuur. Bovendien verandert het klimaat. De zeespiegel gaat stijgen, rivierafvoeren gaan veranderen en waterbeschikbaarheid wordt minder zeker. De samenleving verwacht dat de overheid slachtoffers en maatschappelijke ontwrichting voorkomt. In dit verband is van belang dat het risico van grote aantallen dodelijke slachtoffers in één keer door een overstroming veel groter is dan het risico van alle andere veiligheidsrisico’s als transport en opslag van gevaarlijke stoffen, treinemplacementen, luchtverkeer bij elkaar opgeteld. Het beschermingsniveau, dat nog is gebaseerd op de adviezen van de eerste Deltacommissie, moet aan deze nieuwe realiteiten worden aangepast. De aanpassing geldt voor de Noordzeekust en de Waddenkust, en voor het rivierengebied en de wateren waar de rivieren op uitstromen, zoals het IJsselmeer en de Zuid-Hollandse en Zeeuwse wateren. Hoe snel de verande-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 96
01-12-2008 22:22:46
Koos van Oord, Bart Parmet, Tim Verhoef & Jos van Alphen Een land dat leeft kijkt naar morgen
97 ringen in het klimaat zullen gaan is nu nog niet te voorzien. Maar vast staat dat we de tijd, het geld en de kennis hebben om ons voor te bereiden. Het advies van de Deltacommissie sluit aan op de extreemste veranderingen in zeespiegel, rivieren en weer die met de kennis van nu verwacht worden. Tegelijk zijn de aanbevelingen ook houdbaar als de veranderingen minder snel gaan; in dat geval kunnen investeringen worden uitgesteld. Veiligheid én duurzaamheid ‘Meebewegen met het water’ waar dit kan, is een belangrijk uitgangspunt voor de commissie. Maar soms is de te beschermen waarde in een gebied zo groot dat een dijkdoorbraak te allen tijde moet worden voorkomen, of ontbreekt de ruimte om met het water mee te ontwikkelen. Voor die omstandigheden stelt de Deltacommissie voor om Deltadijken te bouwen; dijken die zo hoog, breed of sterk zijn dat een plotselinge, onbeheersbare doorbraak eigenlijk uitgesloten is. Voor de overige plaatsen en omstandigheden is ‘bouwen met de natuur’ het devies. Zandsuppleties, rivierverruimende maatregelen en een ‘afsluitbaar-open’ Rijnmond zijn hiervan sprekende voorbeelden. Door mee te ontwikkelen met het water vergroten we niet alleen de veiligheid, maar kunnen we ook allerlei andere doelen realiseren, zoals de beschikbaarheid van voldoende zoet water voor drinkwater, landbouw en natuur. Met water kan energie worden opgewekt, bijvoorbeeld door de werking van eb en vloed of in de overgang van zoet naar zout water. Aan het water kunnen mooie woon- en werklocaties worden gebouwd. In of op brede en/of sterke dijken kunnen woningen, bedrijven en infrastructuur worden aangelegd, bijvoorbeeld spoorbanen. De uitdagingen op het gebied van veiligheid, bieden dus tegelijk ook goede mogelijkheden om van Nederland een nog aantrekkelijker land te maken, waar het ook in de verre toekomst goed toeven is. Het advies gaat dus niet alleen over veiligheid maar ook over duurzaamheid. Samen vormen ze de pijlers van het advies van de Deltacommissie én voor een mooie toekomst van Nederland. Duurzaamheid wordt in het advies van de Deltacommissie ingevuld door het zoveel mogelijk meebewegen met natuurlijke processen én door het streven naar multifunctionele oplossingen. Het eerste betekent: oplossingen kiezen die met de minste inspanning tot stand kunnen worden gebracht en kunnen worden onderhouden. Het tweede, het nastreven van multifunctionele oplossingen, betekent zoveel mogelijk waarde creëren. Als je een maatregel neemt voor de veiligheid, probeer die dan te combineren met andere belangen en functies en zorg zo voor waardevergroting. Dan kan een goede balans worden
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 97
01-12-2008 22:22:46
De kracht van de economie
98 gevonden tussen de drie dimensies van duurzame ontwikkeling: people, planet en profit. ’Een land dat leeft…’ Samen werken met water, zo heet het advies van de Deltacommissie. Dit betekent niet alleen zo goed als het kan meebewegen en meeontwikkelen met het water, de natuur en met ecologische processen. Maar samenwerking is ook nodig tussen overheid, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en burgers om Nederland zo goed mogelijk voor te bereiden op de gevolgen van klimaatverandering en de inrichting van het land daarop aan te passen. Het advies geeft duidelijk richting voor de toekomst, maar is geen blauwdruk. Het Deltaprogramma, waarvan de kosten 1 tot 1,5 miljard euro per jaar bedragen over een periode van 100 jaar, is geen vrijblijvend programma. De aanpak van de waterveiligheid duldt namelijk geen uitstel. Voor de financiering heeft de Deltacommissie voorgesteld om een deel van de aardgasbaten te gebruiken Het gebruik van aardgasbaten en om langlopende staatsleningen maakt dat we ondergronds te sluiten. Investeringen in de wavermogen bovengronds ten terveiligheid komen ook ten goede goede laten komen, ook aan aan latere generaties; langlopende staatsleningen bieden de mogelijklatere generaties heid latere generaties ook mee te laten betalen. Het gebruik van aardgasbaten maakt dat we ondergronds vermogen bovengronds ten goede laten komen, ook aan latere generaties. Het advies zorgt ervoor dat Nederland ook op lange termijn de best beveiligde delta ter wereld blijft. Dit is van belang voor het investeringsklimaat van Nederland. De kosten betreffen voor een groot deel binnenlandse bestedingen en de investeringen zijn in die zin ook nog eens voor het overgrote deel directe investeringen in onze eigen economie. De opgave om Nederland ook op de lange termijn een veilig en aantrekkelijk land te laten zijn, kunnen we heel goed aan. En de aanpassing van de inrichting van ons land aan klimaatverandering schept ook nieuwe kansen. ‘Een land dat leeft, bouwt aan zijn toekomst’, luidt niet voor niets de ondertitel van het advies, die verwijst naar de spreuk op het monument op de Afsluitdijk. Er ontstaat nieuwe ruimte voor andere functies als wonen, vervoer, voedselproductie, natuur, recreatie, enzovoorts. We kunnen onze deskundigheid en ervaring verder ontwikkelen, waardoor we op andere
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 98
01-12-2008 22:22:46
Koos van Oord, Bart Parmet, Tim Verhoef & Jos van Alphen Een land dat leeft kijkt naar morgen
99 plaatsen in de wereld aan de slag kunnen; er zijn nog veel meer landen die zich moeten aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. Door een gezamenlijke aanpak kunnen we zelf vorm geven aan het Nederland van de toekomst, precies zoals onze voorouders door de eeuwen heen altijd hebben gedaan.
Noot
1 De ergst denkbare overstromingen zijn ontwikkeld als referentiescenario’s om de rampenbeheersing te kunnen verbe-
teren. Ze gaan uit van extreme omstandigheden met nog een kleinere, maar denkbare kans van optreden dan de omstandigheden die de waterkeringen wettelijk moeten aankunnen.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 99
01-12-2008 22:22:46
100
De lusten van mobiliteit worden overschat Mobiliteit leidt onmiskenbaar tot grote voordelen voor de betrokkenen en draagt bij tot gevoelens van vrijheid. Wel vallen deze voordelen bij nader inzien tegen. De kosten zijn aanzienlijk en het indammen daarvan vergt forse inspanningen. door Piet Rietveld Hoogleraar vervoerseconomie, Vrije Universiteit Amsterdam.
Lusten van mobiliteit Mobiliteit maakt vrij, dat weten migranten al vele eeuwen. Verhuizen naar een andere plaats of een ander land is één van de belangrijkste manieren om vrijheid te winnen. De mogelijke grote lasten van migratie wegen blijkbaar niet op tegen de verwachte voordelen. De heimwee komt pas later. Ook op het dagelijkse vlak leidt mobiliteit tot mogelijkheden om vrijheid te winnen. Zeer veel generaties voor ons waren beperkt tot een actieradius van zo ongeveer 5 km rondom hun woonplaats als ze iets wilden ondernemen. Lopen was immers de overwegende vervoerwijze. Door de achtereenvolgende transportrevoluties van trekschuit, trein, fiets, bus, auto en vliegtuig is ons werkterrein enorm vergroot. Groot is het contrast met de huidige situatie, waarin tientallen, zo niet honderden miljoenen Europeanen op één dag — als ze dat zouden willen — naar grote knooppunten zoals Londen, Parijs en Frankfurt kunnen reizen, daar een fors deel van de dag verblijven en dan ’s avonds weer thuis komen. Even revolutionair zijn de ontwikkelingen geweest op het terrein van de kosten van internationaal transport. Het transporteren van een fles wijn vanuit Australië naar Nederland kost tegenwoordig slechts enkele centen. De transportkosten zijn de afgelopen eeuwen duidelijk sneller gedaald dan de productiekosten en dat heeft een geweldige stoot gegeven aan specialisatie en internationale handel, en daarmee tot de keuzemogelijkheden van de consument.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 100
01-12-2008 22:22:46
Piet Rietveld De lusten van mobiliteit worden overschat
101 Voor een dagelijkse routine als werken heeft iemand die een beetje centraal in Nederland woont, zeker één miljoen banen binnen bereik in een reistijd van maximaal één uur (zie www.bereikbaarheidskaart.nl). Mobiliteit en goederenvervoer zijn belangrijke middelen tot het vergroten van keuzemogelijkheden voor ontplooiing, communicatie en werk. Daarnaast kan mobiliteit ook gevoelens van vrijheid oproepen. Velen zien autorijden als een aangename bezigheid met geavanceerd materiaal. Het aanschaffen van een voertuig biedt mogelijkheden van het tot uitdrukking brengen van iemands identiteit. Dergelijke gevoelens kunnen ook bij andere vervoerwijzen spelen. Een voorbeeld is het verbinden van vakantiegevoel aan het reizen: je vakantie begint zodra je in de trein stapt. En zelfs voor veel met dagelijkse files geconfronteerde automobilisten is de tijd tussen werk en huis bij uitstek de tijd die men voor zichzelf heeft zonder door anderen te worden gestoord. Vanuit zeer uiteenlopende perspectieven is er dus een positief verband te constateren tussen mobiliteit en vrijheid. Het verhaal stopt hier niet, want er zijn twee belangrijke tegenwerpingen. De eerste is dat de baten van de mobiliteit tegenvallen, en de tweede is dat de kosten zwaar drukken. Dat laatste zou ertoe kunnen leiden dat een deel van de vrijheid moet worden ingeleverd. Tegenvallende lusten van mobiliteit De tegenvallende baten van mobiliteit gaan over zaken zoals afnemende meeropbrengsten. Voor fijnproevers zijn Chileense wijnen een welkome aanvulling op Europese wijnen, maar velen ontgaan deze smaaknuances. En de vakantiebestemmingen naar de Middellandse zee lijken na een We ontlenen niet aantal jaren toch wel erg op elkaar. De aardbol lijkt aan de kleine kant alleen bevrediging voor de op variatie gerichte toerist, uit wat we intrinsiek wat zichtbaar wordt in de ruimteconsumeren, uitstapjes die enkele zeer rijken maar ook uit hoe zich inmiddels veroorloven. Hier speelt ongetwijfeld ook het sociale onderscheidend dit is karakter van onze consumptie een rol: we ontlenen niet alleen bevrediging uit wat we intrinsiek consumeren, maar ook uit hoe onderscheidend dit is vergeleken met wat anderen hebben (de zogenaamde social limits to growth). Gewenning en social limits to growth leiden daarmee tot een zeker gevoel van teleurstelling. Vaak is de werkelijkheid minder leuk dan de be-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 101
01-12-2008 22:22:47
De kracht van de economie
102 schrijving in de reisgids, en dat geldt ook voor de ‘laatste stukjes paradijs’ op aarde. Er is een beperkte onderstroom van mensen die bewust proberen afstand te houden van deze gewenning en vergelijking. Namelijk door vrijwillig te kiezen voor een afwijkende leefstijl, tot uitdrukking komend in zaken als ‘eten wat het seizoen biedt’, een mobiliteitspatroon zonder auto of vliegvakantie, of een kortere werkweek omdat men werk wel leuk vindt, maar het moet het leven niet gaan beheersen. Deze groep, die zich vrijwillig beperkingen oplegt, is overigens vermoedelijk kleiner dan die van degenen die op het zelfde patroon uitkomen, maar dan als noodzaak, en niet als vrije keuze. Denk alleen maar aan lichamelijk gehandicapten die in een zeer gekrompen keuzeruimte leven. De mogelijkheid dat men zichzelf uit vrije keuze gemotiveerde beperkingen oplegt aangaande consumptiepatronen, komt zo nu en dan aan de orde in studies over leefstijlen, maar om een overwegende groep gaat het hier niet. Lasten van mobiliteit Dan zijn er de nadelen van mobiliteit. Die zijn als volgt te rangschikken. Mobiliteit is soms gewoon van lage kwaliteit. In de file staan kan wennen, maar als het erop aankomt, is doorrijden toch prettiger. Overvol openbaar vervoer is niet aangenaam, evenmin als het wachten bij een tochtige bushalte, zeker niet als je niet zeker weet of de chauffeur zich de vrijheid heeft gepermitteeerd om een paar minuten te vroeg te vertrekken. En de grootste irritatiepunten van de mobilisten betreffen vaak de onbehoorlijke gedragingen van medereizigers zoals bumperkleven of telefoonterreur in treinen. Mobiliteit vindt doorgaans plaats in anonieme situaties en dat is niet bevorderlijk voor het verantwoord invullen van vrijheid door medereizigers. Een tweede last van mobiliteit is de verkeersonveiligheid. De afgelopen decennia kenmerken zich door een grote daling van het aantal verkeersdoden. Maar toch zijn er nog steeds heel veel Nederlanders die wel iemand kennen die is omgekomen bij een verkeersongeval of daardoor gehandicapt is geworden. Er is alle reden om met een steeds breder scala aan maatregelen vanuit een duurzaam veiligheidsconcept de gunstige trend door te zetten. Dat kan soms bijten met het idee van vrijheid voor de verkeersdeelnemer. De technologie van intelligente snelheidsbegrenzers is afdoende ontwikkeld; nu nog de benodigde maatschappelijke acceptatie en de politieke wil van degenen die over beleid gaan. Bij de kosten van verkeersonveiligheid gaat het ook om de gedragsaanpassingen die mensen soms moeten doen om de veiligheid binnen de perken te houden. Ook Nederland kent
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 102
01-12-2008 22:22:47
Piet Rietveld De lusten van mobiliteit worden overschat
103 talloze moeders (waar zijn de vaders?) die hun kinderen naar school, sport en vriendjes rijden omdat de straten als te onveilig worden beschouwd voor zelfstandig reizende kinderen. Ook dat leidt weer tot meer automobiliteit. De derde last is die van lokale milieuaantasting zoals geluidsoverlast, fijnstof, verstoring en versnippering. Even afgezien van de fijnstofproblemen die met betere technologie zijn op te lossen, gaat het hier om vrij fundamentele lasten waar de potentiele bijdrage van technologie tot oplossingen beperkt is. Ondergrondse oplossingen kunnen lokaal soelaas bieden, maar zullen op bredere schaal toegepast onbetaalbaar zijn. Het is vooral het verzet tegen lokale milieuaantasting — naast uiteraard de financiën — waarom het in Nederland niet lukt om tot grootschalige uitbreiding van infrastructuur te komen. De vierde last is die van het energiegebruik. Het aandeel van transport in de energieconsumptie op wereldschaal is ongeveer 25 procent, en dit aandeel is stijgend. De schaarste aan fossiele brandstoffen plaatst de transportsector voor uitdagingen. Voor een deel kan dat eenvoudig via de energieprijzen gaan. De langetermijntrend daarvan is stijgend en dat daagt met name de automobielsector uit tot energiebesparing. Gezien de sterk stijgende trend in het luchtvervoer liggen overigens juist ook daar grote uitdagingen. Wat niet in de energieprijzen zit zijn de broeikasgassen, en die vragen om internationaal beleid zoals vormgegeven door een Europees emission trading systeem. Overigens dient men zoals altijd bedacht op rebound effecten. Hogere energie-efficiency leidt immers tot lagere kosten per km en dat stimuleert het reizen weer. En de trend in de richting van auto’s die veiliger zijn en meer comfort hebben, zoals aircondiBij toenemende tioning, maakt ook weer een deel van de potentiele efficiencywinst mobiliteitsmogelijkheden ongedaan. Juist daarom ook is een grijpen mensen een versnelling plafond, zoals bij verhandelbare niet aan om tijd te besparen, rechten, aantrekkelijk. maar om langere afstanden Tijdsbeslag is de laatste factor die kan worden genoemd als te gaan afleggen nadeel van mobiliteit. De vraag naar mobiliteit reageert sterk op veranderingen in reistijden. Zo ligt het voor de hand dat de komst van de hogesnelheidstrein tussen Brabant, Rotterdam en Amsterdam zal leiden tot een toename in lange afstandspendel. Omgekeerd zal ook de toename van files mensen stimuleren tot gedragsaanpassingen zoals het herzien van de plaats van wonen of werken. In de Nederlandse literatuur staat deze
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 103
01-12-2008 22:22:47
De kracht van de economie
104 sterke gevoeligheid van mobiliteit voor reistijden bekend als de Brever-wet (wet behoud reistijden en verplaatsingen). Het gaat hier overigens niet om een harde wetmatigheid maar om de vaststelling dat mensen gemiddeld bij toenemende mobiliteitsmogelijkheden een versnelling niet aangrijpen om minder tijd te besteden aan onderweg zijn, maar juist langere afstanden gaan afleggen. De indruk bestaat overigens dat in de loop van de tijd mensen zelfs wat meer tijd gaan besteden aan verplaatsingen (een stijging met zo’n 10 procent tot ruim 70 minuten per dag). De grotere keuzevrijheid die mensen krijgen bij een stijgend inkomen, wordt, als het om mobiliteit gaat, met name ingevuld via een keuze voor snellere vervoerwijzen en een verlenging van verplaatsingsafstanden. De Brever-wet impliceert dat zolang snelle vervoerwijzen binnen het bereik van meer mensen komen, de afgelegde afstanden toenemen. Dat is dubbel ongunstig voor de energie-emissies, want niet alleen worden er meer kilometers afgelegd, maar ook wordt de emissie per afgelegde kilometer hoger. In deze context is de Brever-wet dus ook een soort wet van behoud van ellende. Overigens impliceert de Brever-wet ook dat bij toenemende congestie de afstanden gaan krimpen zodat de wal het schip keert. Een andere implicatie is dat langzame vervoerwijzen, zoals fietsen en het meeste openbaar vervoer, zich het beste kunnen handhaven door sneller te worden. Een aardige illustratie hiervan is de recente overweldigende belangstelling voor fietsen met een beperkte elektrische ondersteuning. Een mogelijke interpretatie van de licht stijgende tijd voor verplaatsingen is verder dat reistijd minder dan vroeger verloren tijd is. Was het lezen in de trein voorheen een bezigheid voor een beperkte groep mobilisten, het gebruik van diverse communicatiemedia maakt nu het reizen via vrijwel iedere vervoerwijze aangenamer of productiever. niet de goede balans Bedrijven en personen zullen binnen hun eigen omgeving keuzes maken in het omgaan met de lasten en lusten van mobiliteit. Duidelijk is dat daarmee in veel gevallen niet een goede balans wordt bereikt. Overheidsingrijpen is op diverse punten onmisbaar om lasten en lusten, en de verdeling daarvan, in goede banen te leiden. Overheden hebben een essentiele rol bij het beschikbaar stellen van infrastructuur voor mobiliteit. Technologische ontwikkelingen vergemakkelijken de private verschaffing van infrastructuur (het wordt eenvoudiger klanten te laten betalen voor het daadwerkelijke gebruik), maar of deze mogelijkheid zal worden benut, is nogal onzeker. Het is wel duidelijk dat de overheid een sterke rol zal blijven spelen bij de concessieverlening.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 104
01-12-2008 22:22:47
Piet Rietveld De lusten van mobiliteit worden overschat
105 Een ander domein is het technologiebeleid. Technologie kan veel doen om de milieu- en grondstofproblemen rondom mobiliteit op te lossen. Door een consistent langetermijnbeleid zullen overheden, zeker op Europees niveau, een belangrijke bijdrage kunnen leveren tot het beperken van deze lasten van de mobiliteit. Ook bij veiligheid kan de overheid door technologiebeleid belangrijke stappen zetten via de invoering van intelligente snelheidsbegrenzers. Bij filebestrijding kan technologie, gekoppeld aan dynamisch verkeersmanagement, een bijdrage leveren. Een interessante mogelijkheid is om via technologie auto’s op compactere manieren van de weg gebruik te laten maken, om zo de capaciteit te vergroten. Het zou een duidelijke beperking met zich brengen van de vrijheid van de automobilist. Dat maakt het trouwens minder aantrekkelijk voor de automobielindustrie. Een vermoedelijk onoverkomelijk struikelpunt is dat een dergelijk systeem heel lastige aansprakelijkheidsproblemen zal opleveren bij ongevallen. Prijsbeleid behoort als vanzelfsprekend ook tot het domein van de overheid. Dit is zoals bekend een gevoelig domein, en zeker bij files een essentieel onderdeel van een goede strategie. Bij andere thema’s, zoals CO 2-emissies, is een systeeem van verhandelbare emissierechten aantrekkelijk. Aandachtspunten hierbij zijn de wenselijkheid om deze rechten op een zo groot mogelijk ruimtelijk gebied betrekking te laten hebben — om tegenproductief uitwijkgedrag te vermijden — en om rechten op een zo breed mogelijk geheel van sectoren te laten slaan. Dit laatste is gewenst om efficiency na te streven bij het bereiken van doelstellingen. Het is immers niet handig om een streng emissieplafond voor CO 2 te hanteren voor de transportsector of een deel daarvan en bijvoorbeeld ruimteverwarming of elektriciteitsgebruik buiten beschouwing te laten. Ook dit heeft met vrijheid te maken: geef ruimte aan bedrijven en consumenten om op een zo breed mogelijk domein afwegingen te maken. Vrijheid en efficiëntie gaan hier samen. Een ander terrein waar de overheid bij transport een rol speelt, is het ruimte bieden aan marktwerking. Merkwaardig genoeg worden in Nederland de gevolgen van marktwerking in de transportsector niet systematisch gemonitord. Daardoor dreigt een scheef beeld te ontstaan. Met name de successen van de marktwerking in telecommunicatie, luchtvaart en binnenvaart worden vaak uit het oog verloren. Dat er problemen zijn bij taxi en spoor is overigens onmiskenbaar, al wordt ook weer vaak over het hoofd gezien dat het goederenvervoer over het spoor het steeds beter doet. De vrijheid die ondernemers krijgen bij marktwerking, werkt dus afhankelijk van de sector zeer verschillend uit. Belangrijk hierbij is in elk geval dat marktwerking een zaak is van lange adem, waarbij de overheid
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 105
01-12-2008 22:22:47
De kracht van de economie
106 er verstandig aan doet de doelen en spelregels niet te vaak te wijzigen, en enige afstand in acht te nemen, zoals bij prijsbeleid. Bij openbaar vervoer ligt het meer voor de hand om te volstaan met globale indicatoren, zoals een bedrag voor de gemiddelde reizigerskilometer, maar geen bedragen voor specifieke kaartsoorten. Opvallend is verder wel dat waar marktwerking succesvol was, dit veelal betrekking had op kosten en kwaliteit, maar niet op milieu. De dynamiek in de luchtvaart is daarvan een duidelijk voorbeeld. Dit vraagt om een bijsturing waarbij duurzaamheid bij aanbesteding of regulering een zwaar criterium wordt, of waarbij marktwerking gepaard gaat met stringent beleid ten aanzien van emissies.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 106
01-12-2008 22:22:47
107
Ondernemerspolitiek zonder middenveld lokt populisme uit Waar is de oude, gezaghebbende elite in de economie? De ondernemers die maatschappelijk betrokken waren, nieuwsgierig, soms belezen, bereid offers te brengen, gericht op anderen, welingelicht over het internationale gebeuren, bedaard, bescheiden? Herstel van dit ondernemerschap begint met pijnlijke herwaardering in eigen kring en een grotere afstand van het populisme. door Jos de Beus Hoogleraar politieke theorie aan de Universiteit van Amsterdam.
Commercialisme sinds Fortuyn? Mediamieke ondernemers als Sylvia Tóth en John de Mol hebben geldelijke steun geboden aan Rita Verdonk en haar beweging Trots op Nederland. Verdonk volgt hier een spoor van Pim Fortuyn. Vele kleurrijke en wilde types ondernemers uit bepaalde sectoren (makelaars, medische specialisten) schaarden zich in 2001 en 2002 luidruchtig achter Fortuyns verzet tegen de vastgelopen publieke sector (wachtlijsten, files, ambtenaren), tegen schaalvergroting en tegen islamisering als de schaduwzijde van de ooit zo rendabele gastarbeid. Sommigen van hen brachten het tot minister, zoals Herman Heinsbroek. Tijdens Fortuyns komeetachtige opkomst hield ik een lezing voor de Rabobank Academie, getiteld De ondernemer als politicus.1 Daarin wees ik op een evolutie van de sociale status en het bijbehorende politieke zelfvertrouwen van de modale ondernemer. Het begon allemaal met een statusvrees van ondernemende luiden ten opzichte van de adel en het
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 107
01-12-2008 22:22:47
De kracht van de economie
108 patriciaat, uitgezonderd de regenten uit de old boys-netwerken met een Van Eeghen uit Amsterdam, een Dutilh uit Rotterdam of een Blijdenstein uit Twente. Later ontstond de gehoorzame zelfbinding van ondernemers in de zuilen — vaak langs levensbeschouwelijke lijnen. Daarna, vanaf 1966, Nieuw Links en de ’200 van Mertens’, werd de ondernemer een bedreigde diersoort in een tijdperk van winsterosie en arbeiderisme. Sinds de recessie rondom 1980 volgde een herstel van prestige en tucht van werkgevers in het poldermodel van Lubbers en Kok. Daarvoor waren vele inspanningen nodig van grote mannen als Wagner (herstelbeleid), Dekker (gezondheidszorg), Montijn (grote steden), Timmer (verhindering millenniumbug), Wijffels (hervorming intensieve veeteelt), Winsemius (informatie- en communicatietechnologie) en ook Wijers (openstelling winkels). En ten slotte waren er de kiemen van een opstand tegen het poldermodel, onder aanvoering van de leefbaren en Fortuyn, als een late emancipatie van ondernemerschap. De ondernemer werd zichtbaar en beroemd als winnaar, lobbyist, discussiant op de beeldbuis en nationaal geweten of rolmodel tegelijk. Ik noemde destijds Joop van den Ende, Cees van der Hoeven van Ahold, en Roel Pieper. Gegrepen door de onverwachte instorting van paars als Nederlandse vorm van sociaal liberalisme fin de siècle, voorspelde ik een regimewijziging van collectivistisch standsbesef naar individualistische handelsgeest. De nieuwe gepolitiseerde ondernemer zou uit de koepels VNO-NCW, MKB Nederland en LTO Nederland treden en uiteraard uit de Stichting van de Arbeid en de SER. Hij zou gaan van loyale vaste deelname aan ondernemersverenigingen naar berekenend los lidmaatschap, van landelijk bedrijfsleven naar het wereldbedrijf als brandpunt, van schikking tussen arbeid en kapitaal naar schikking tussen alle stakeholders, van overleg naar pressie, en van verdediging en matiging naar aanval en maximalisatie van deelbelangen van ondernemers. Deze hele wijziging paste in een internationale opkomst van commercialisme in de plaats van corporatisme. Dat is politisering van bedrijfsleven, ja van turbo- en superkapitalisme, buiten het kader van politieke partijen, parlement en de regelgevende overheid om: ondernemers worden publieke lobbyisten van hun eigen zaak, consumenten representeren hun grieven en eisen zelf (politiek consumentisme, ook via het web).2 Ondermijnd corporatisme Is deze boude voorspelling uitgekomen? In eerste aanleg moet het antwoord ontkennend zijn. De overlegeconomie draait nog steeds bij de gratie van een hoge organisatiegraad van ondernemers, ondanks een
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 108
01-12-2008 22:22:48
Jos de Beus Ondernemerspolitiek zonder middenveld lokt populisme uit
109 korte crisis in de herfst van 2004 (opheffing vervroegde uittreding) en de herfst van 2007 (discussie ontslagbescherming). Volgens de laatste cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau steeg het aantal georganiseerde ondernemers en zelfstandigen van 267.000 in 2000 naar 318.000 in 2003. Dat is een stijging van 34 procent, die afsteekt tegenover de beperkte stijging van vakbondslidmaatschap in deze jaren van 16 procent.3 In 2008 zijn er cao’s afgesloten over een aanzienlijke contractloonstijging bij leidende ondernemingen als KPN en Philips. Er waren in dit vermoedelijk laatste seizoen van hoge groei — 3 tot 4 procent — soms stakingen (kleinmetaal), maar die troffen meestal de publieke sector (politie, onderwijs). Ook zijn er nog talloze ondernemers in het midden- en kleinbedrijf bezig die sociaal kapitaal opwekken omdat ze om zakelijke en morele redenen bijdragen tot het goede leven in hun dorp, stad of regio, terwijl ze een hekel hebben aan grootkapitalisten in Davos, Brussel en Den Haag of praatjesmakers in Hilversum (zeg Victor Muller van het mislukte Spykerproject). En het laatste maar niet het minste: in een recent onderzoek van de journalist Hans Beerekamp naar televisieoptredens van 296 bekende Nederlanders in serieuze programma’s tijdens de maanden februari-april van 2008 wordt aangetoond dat ondernemers de grote afwezigen zijn. Alleen Van den Ende haalt nog net de top honderd. Achter hem eindigen een rozenkweker in Zimbabwe en een chef-kok. De modieuze stelling over de ondernemer als beroemdheid en idool in de media gaat in Nederland niet op.4 Er is een andere, dubbelzinnige beweging gaande. Aan de ene kant ontwikkelen grote ondernemers in de exportsector zich tot een buiten-Nederlandse elite van Europeanen en wereldburgers. Wanneer deze ondernemers geen emplooi bieden aan Nederlanders en hun nationale publiciteitscampagnes mislukken, dan kunnen zij de reputatie krijgen vijanden van het volk te zijn. De brandbrief van enkele multinationals tegen minister Bos van Financiën in het najaar van 2007 ter bescherming van hun eigen bonusinkomen roept het beeld op van asociaal kapitaal. Dergelijke acties zullen een antikapitalistisch meningenklimaat scheppen onder gewone mensen, zeker nu de wereldwijde kredietcrisis in de herfst van 2008 ook in Nederland tot een uitbarsting is gekomen. Daarentegen doen andere ondernemers op de binnenlandse markt juist mee aan de populistische beweging die zich sinds Fortuyn heeft meester gemaakt van de Nederlandse politiek. Deze ondernemers voelen zich dubbel buitengesloten. Ze behoren niet bij de Europese en mondiale elite, en evenmin bij de regenten van het poldermodel. Ze voelen zich aangetrokken tot het vrijzinnige nationalisme van Fortuyn, Wilders en Verdonk. Beide trends verdienen een nadere uitleg.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 109
01-12-2008 22:22:48
De kracht van de economie
110 De ondernemer als vijand van het volk Het Rijnlandse model van kapitalisme bestaat niet meer, in ieder geval niet meer bij de AEX-bedrijven zoals Shell, Reed Elsevier, Aegon, Randstad, Heineken, TNT en DSM.5 Het streven naar continuïteit heeft plaats gemaakt voor rendementsoverwegingen op korte termijn, het bedrijf is niet meer een gemeenschap maar koopwaar, de collectieve risicodekking en de besparingen worden uitgedreven door aanvaarding van mislukking en consumentisme, terwijl de traditie van emigratie is vervangen door open grenzen voor liefst hardwerkende en hooggekwalificeerde buitenDergelijke bonussen zijn ‘een landers. De bedrijfstop gaat voor in zelfverrijking. In 2007 bedroeg warm persoonlijk gebaar van het jaarinkomen van de bestuursbestuurders aan zichzelf ’ voorzitter van Shell 10,4 miljoen euro (nummer 1 in de toptien) en bedroeg het jaarinkomen van de bestuursvoorzitter van Vedior 4,8 miljoen euro (nummer 10).6 Dergelijke bedragen zijn volgens de econoom John Kenneth Galbraith geen bewijs van marktwerking maar een ‘warm persoonlijk gebaar van bestuurders aan zichzelf ’. De macht van de hoogste managers, aandeelhouders en beleggingsfondsen is uitgebreid. Die van vakbonden, netwerken van commissarissen (oud geld) en ondernemingsraden is gekrompen. Het is dus een ontpolderd, ja ontnederlandiseerd type onderneming dat meedraait op de wereldmarkt. Opvallend is de toetreding van bepaalde Nederlandse ondernemers, onder wie Jacobs (ING) en Van Lede (Akzo), tot Europese netwerken door zogenoemde dubbelfuncties. De europeanisering van macht en bestuur van grote beursgenoteerde bedrijven in vijftien lidstaten van de Europese Unie is toegenomen van 25 procent in 1996 tot 38 procent in 2006. Na Frankrijk en Duitsland is Nederland hier de koploper.7 In de politiek vertaalt de verdwijning van de nationaal gewortelde en democratisch vervlochten onderneming zich in neoliberalisme. Dat wil zeggen: bevordering van marktwerking door de overheid; de visie op de overheid als een soort aparte vennootschap met toezichthoudende autoriteiten, managers en adviseurs; en een marktvisie op de politiek (contracten tussen campagnepolitici en burgers als consumenten van publieke goederen). In de paarse periode was er aanzienlijke electorale steun voor neoliberalisme. Maar in de algemene verkiezingen van november 2006 verloren alle partijen die economische en morele vrijheid beloofden (VVD, D66, Groenlinks en PvdA) en wonnen alle partijen die een of andere vorm van binding beloofden, van eenhoofdig leiderschap, morele gemeenschap en
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 110
01-12-2008 22:22:48
Jos de Beus Ondernemerspolitiek zonder middenveld lokt populisme uit
111 een sterke nationale overheid (SP, ChristenUnie, PVV en ook het CDA, zij het met licht verlies). Het neoliberalisme als publiciteitsstrategie van multinationals begint een populistische vijandigheid op te roepen. Multinationals die in naam Nederlands zijn, maar in het echt buitenlands wat betreft vestiging, afzetmarkt, samenstelling van de leiding en aandeelhouderschap en nog veel meer, verliezen de gunst van het volk. Kleisterlee van Philips heeft een goede naam, maar hij zegt zelf dat hij de laatste Nederlandse topman zal zijn. Wijers van Akzo heeft eveneens een goede naam. Maar hij dankt die niet alleen aan zijn prestaties als minister en zijn sympathieke uitstraling, maar ook en vooral aan zijn geslaagde fusie op voet van gelijkheid met het Britse ICI en aan zijn bereidheid tot vrijwillige matiging van bonusinkomens van topbestuurders. Veel andere grotere ondernemers zijn minder ruim van geest. Zij beschouwen de code-Tabaksblat als een vodje papier. Zij omarmen de mantra van Al Gore over duurzaam ondernemen enkel zolang dit winstgevend is. Dergelijke ondernemers worden steeds vaker gezien als profiteurs, valse, want improductieve en weinig innovatieve ondernemers, brekers van beschaafde arbeidsverhoudingen, ja, als landverraders. Dit geldt des te sterker in de malaise sinds de mislukking van de fusie tussen ABN AMRO en ING, de ontmanteling van Nederlands grootste bank door een overname van een instabiel buitenlands consortium, en de instorting van de gehele financiële sector plus de tijdelijke nationalisering van deze sector in de herfst van 2008. Het wekt, alles bij elkaar, geen verbazing dat het vertrouwen in de grote ondernemingen in het tweede kwartaal van 2008 zakte van 5,9 naar 5,8 op een 0-10 schaal terwijl vakbonden vertrouwenwekkend bleven (met een 6).8 De ondernemer als vriend van het volk De tweede tendens is ondernemerspopulisme, één van de vele uitvindingen van Pim Fortuyn. Ondanks de instorting van de LPF, gaat dit populisme nog steeds door in de VVD — met Sir Ben Verwaayen, destijds bestuursvoorzitter van British Telecom, als schrijver van het verkiezingsprogramma in 2006 — en haar afsplitsingen: PVV (Wilders) en TON (Verdonk). Het betreft een soort ondernemer die de nestwarmte van het CDA niet meer belieft, de gebruikelijke klacht van De Telegraaf overtreft (minder belasting, regeldruk, overlegverplichting) en zelf de openbare sfeer zoekt met tamelijk vergaande eisen, voorstellen en projecten (snel, simpel, hard, persoonlijk, dramatisch), zoals rond de bouw van extra wegen. Onder het bewind van premier Balkenende begint zich een paradox af te tekenen. Aan de ene kant worden ondernemers op hun wenken bediend. Denk bijvoorbeeld aan de lastenverlichting van Zalm of het uitstel van
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 111
01-12-2008 22:22:48
De kracht van de economie
112 de verhoging van de btw door Bos, zijn opvolger op het ministerie van Financiën. Aan de andere kant is er een aanhoudende, ongeduldige en boze kritiek op de politiek en de overheid, alsof die bezig zijn alle echte ondernemers en harde werkers te verdrijven. Men hoeft slechts eenmaal per Prijs de populistische week naar het televisieprogramma van makelaar Harry Mens te kijken ondernemer als hij zich druk om een indruk te krijgen. maakt over de slechte kwaliteit Het valt in de populistische onvan de politiek dernemer te prijzen dat zij of hij zich druk maakt over de slechte kwaliteit van het vaderlandse bestuur en de Haagse of gemeentelijke politiek. Het is bekend dat een ondernemer die de politieke openbaarheid zoekt, ineens impopulair kan worden en daardoor welstand en aanzien kan verliezen in een snel tempo (denk aan Van der Hoeven van Ahold of Boonstra van Philips). Desondanks is een ondernemer van het slag Heinsbroek bereid zelf het democratische afbreukrisico te lopen dat politieke kosmopolieten als Bill Gates en Warren Buffett en bij ons de mediamieke leiders van AEX-bedrijven zorgvuldig ontwijken. Maar toch is er een grens aan geloofwaardig ondernemerspopulisme. De econoom Jaap van Duijn (Robeco) schreef een uitstekende analyse van de lange conjunctuurgolf, waarin hij een lange lijst van malaisekenmerken van de Nederlandse volkshuishouding behandelt: behoudzucht, concurrentie uit lagelonenlanden, arbeidsmarktinflexibiliteit, geringe deelname aan de arbeid, emigratie, trek uit de steden, ontgroening, gebrek aan ondernemerschap (teveel tussenlagen in de bedrijfsvoering), (Europese) overregulering, weerzin tegen risico, export van kapitaal, toenemende inkomensongelijkheid, zwak leiderschap, en verschuiving van industrie naar financiële dienstverlening en gespecialiseerde landbouw.9 Ikzelf leg de nadruk op twee soorten problemen van politieke aard, namelijk problemen binnen het bedrijfsleven en problemen die op het bedrijfsleven afkomen. Mijn stelling luidt dat ondernemerspopulisme een schijnoplossing biedt voor de interne problemen en dat deze schijnoplossing op den duur een formidabel extern probleem schept in de vorm van antikapitalistisch populisme, dat volkspartijen met slijtageverschijnselen als het CDA en de PvdA slechts met de grootste moeite zullen kunnen kanaliseren. Er zijn namelijk drie dringende problemen binnen Nederlandse bedrijven. a) De verhevigde druk van internationale concurrenten. Antoine van Agtmael, de man die het begrip emerging markets uitvond, noemt 25 leidende multinationals van de toekomst: vier uit Brazilië, Mexico,
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 112
01-12-2008 22:22:48
Jos de Beus Ondernemerspolitiek zonder middenveld lokt populisme uit
113 Zuid-Korea en Taiwan, drie uit India, twee uit China, en één uit Argentinië, Chili, Maleisië en Zuid-Afrika. Op het gebied van research and development zijn Nederlandse bedrijven nu al kwetsbaar in een Europese achterhoede. Van elke honderd euro die in onze grootse sector (zakelijke dienstverlening) aan toegevoegde waarde wordt geschapen, gaat er 25 eurocent, ofwel 0,25 procent naar technische ontwikkeling. Slechts 5 procent van de omzet komt uit nieuwe of betere diensten. Gevolg: vanaf 1995 is de arbeidsproductiviteit in Nederlandse bedrijven met 4 procent gestegen, ofwel 0,3 procent per jaar (dit wordt verhuld door de stijging van de totale arbeidsproductiviteit tussen 1995 en 2006 van 100 naar 158).10 Is dit lage peil van technische ontwikkeling (ook als keerzijde van loonmatiging) vol te houden? b) De internationalisering van eigendom en macht (voorzitter van de Raad van Bestuur, leden daarvan, voorzitter en leden van de Raad voor Commissarissen). Deze internationalisering is in Nederland zeer hoog is en stijgt soms dramatisch (Stork, ABN AMRO voor de tijdelijke nationalisering). Dit wekt de vraag op wat de nationale gerichtheid, uitstraling en verantwoordelijkheid is van grote bedrijven in de exportsector, maar ook de binnenlandse sector (Vendex) en wat nog de greep is en kan zijn van de nationale beleidsmaker. De Haagse overheid bevordert het zachte ondernemersklimaat, bepaalde vormen van innovatie (zoals ICT, voedsel en chemie), bekijkt de bescherming van strategische sectoren per geval, en overweegt wering van staatsfondsen uit landen met een autocratisch kapitalisme. Bieden deze faciliterende maatregelen van een terughoudende overheid soelaas tegen het Nederlandse soevereiniteitsverlies? c) De trage integratie van de Marokkaanse en Turkse gemeenschappen plus de mislukking van het technische onderwijs. Eén en ander leidt tot de vorming van een onderklasse ten tijde van toenemende onvervulde vacatures. Hoe kan een onderneming profiteren van immigranten van de tweede en de derde generatie die niet meer inpasbaar lijken, anders dan via een speciale cao en inspanning van de overheid met de sociale partners en de desbetreffende minderheden samen? Populistische ondernemers, met Berlusconi als rolmodel, ontkennen deze problemen of ze opperen gemakkelijke oplossingen, doorgaans ten koste van niet-ondernemers. Maar dan roepen zij externe problemen over zichzelf af. Het hedendaagse onbehagen in zelfverrijking en uitverkoop door Nederlandse ondernemers, uitmondend in enkele late, maar toch corrigerende maatregelen van het kabinet-Balkenende IV, is nog maar een begin van een potentieel onbehagen in de naaste toekomst. Er zijn drie bronnen hiervan te signaleren.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 113
01-12-2008 22:22:49
De kracht van de economie
114 d) De terugkeer van antikapitalisme, versneld door de mondiale crisis van overexpansie van de financiële sector. Het succes van de SP in Nederland sinds 1994 en van verwante partijen over de landsgrens (Die Linke in Duitsland) is hier een vingerwijzing. e) De ontmanteling van de neutrale en competente staat, die geen toezicht en tegenspel meer kan bieden door een doorschietende eigen marktwerking, met als gevolg enerzijds een onbillijke verdeling van politieke invloed tussen ondernemers (tot de manifestatie van de kredietcrisis voerde het kabinet-Balkenende IV achter de schermen enkel overleg met de grote jongens, zoals Rabobank, en de nieuwe winnaars, zoals TomTom) en anderzijds een ondoelmatige voorziening van publieke goederen voor ondernemers, zoals povere prestaties van scholen, spoorwegen en belastinginspecteurs. Een recent voorbeeld van dit laatste is het dirigisme van de nieuwe procedures van het ministerie van Economische Zaken voor aanbesteding van diensten en werken door de publieke sector. f ) De groei van publiek wantrouwen jegens het bedrijfsleven, en zelfs van verwarring en verdeeldheid over de betekenis van de open economie en het vooruitgangsdenken voor de Nederlandse identiteit, onder de massa van de bevolking buiten de kosmopolitische bovenlaag. In 2004 had slechts 16 procent van de gewone mensen geen enkel vertrouwen in het bedrijfsleven, maar dit zou dus kunnen toenemen wanneer ondernemers hun kaart overspelen, zoals werknemers dat deden in de jaren zestig. De toegenomen volkse scepsis over de europeanisering van goederen, diensten, beroepsbevolking en buitenlandse investeringen, is hier de bekendste indicator. De homo mercator sapiens Het middenveld van de Nederlandse samenleving is de onderbouw van de Nederlandse overlegeconomie. Dit middenveld is verzwakt door internationale ondernemers die met hun asociale kapitaal populisme uitlokken en door ondernemers op de binnenlandse markt die dergelijk populisme bekostigen. Er is geen goede reden om het middenveld te idealiseren, al is het maar omdat instanties als de Stichting van de Arbeid en de SER niets hebben gedaan tegen de invoer van een Anglo-Amerikaans aandeelhouderskapitalisme dat thans in een neergang verkeert die de fundamenten van de democratische staat en maatschappelijke orde bedreigt. Maar toch verdient het optimistische pragmatisme van de huidige voorzitter van de SER, Rinnooy Kan (oud-ING), grotere steun vanuit de partijpolitiek.11 Geef vorm aan de veerkracht van overleg, herzie en herneem
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 114
01-12-2008 22:22:49
Jos de Beus Ondernemerspolitiek zonder middenveld lokt populisme uit
115 de Nederlandse identiteit, bewaak het sociaal kapitaal en breng kwaliteitsoverwegingen in (zoals zorgzaamheid en bespreekbaarheid). Dit alles begint bij zuiver taalgebruik. Ondernemerschap is een onbeschermde titel en zelfs helemaal geen professie. Dat neemt niet weg dat te veel bestuurders, adviseurs en deskundigen zichzelf tegenwoordig ondernemer noemen, zonder ondernemersrisico te lopen of iets nieuws te doen op eigen kosten. Ik verlang terug naar een echte en dus gezaghebbende elite in de economie: ondernemend, maatschappelijk betrokken, nieuwsgierig (soms zelfs belezen), bereid offers te brengen (zoals een generaal op het slagveld in Uruzgan), gericht op anderen, welingelicht over het internationale gebeuren, bedaard, bescheiden, zeg maar even van het slag van de nog levende Fentener van Vlissingen. De kwalen van de politieke elite zijn talrijk en bekend, die van het economisch leiderschap zijn vergelijkbaar doch onbekend. Herstel daarvan begint met pijnlijke herwaardering in eigen kring.
Noten
1 Jos de Beus, ‘De ondernemer als politicus’, in J. de Beus et al., Grote verhalen. Amsterdam: Rabobank Nederland/ Stichting Maatschappij en Onderneming, 2002, 7-25. 2 Edward Luttwak, Turbo-capitalism. New York: Harper Perennial, 2000, Robert B. Reich, Superkapitalisme. Amsterdam: Contact, 2008. 3 Paul Dekker, ‘Een sterk maatschappelijk middenveld’’, in Nederlandse Sociologische Vereniging en Sociaal en Cultureel Planbureau, De sterke kanten van Nederland. Den Haag, april 2008, 38. 4 Hans Beerekamp, ‘Veel mannen en een vrouw, de Talking Heads top-100 op televisie bij de publieke omroep’, NRC Handelsblad, Zaterdag & Cetera, 8-11. 5 Vergelijk Michel Albert, Kapitalisme contra kapitalisme. Amsterdam: Contact, 1992 met Eelke M. Heemskerk, Decline of the Corporate Community. Amsterdam: University Press, 2007 en Meindert Fennema en Eelke Heemskerk, Nieuwe netwerken. Amsterdam: Bert Bakker, 2008. Zie ook Jeffry A. Frieden, Global Capitalism. New York: Norton, 2007.
6 Xander van Uffelen, Het grote graaien. Amsterdam: Meulenhoff/de Volkskrant, 2008. 7 Kees van Veen en Ilse Marsman, ‘How International Are Executive Boards of Multinational Companies?’, European Management Journal, 26:3, 2008, 188-98 en Kees van Veen en Janine Elbertsen, ‘Governance Regimes and Nationality Diversity in Corporate Boards’, Corporate Governance, 16:4, 2008, te verschijnen. Zie ook Wilko Dekker en Ben van Raay, ‘De Europese zakenelite rukt op’, de Volkskrant, 14 april 2008. 8 Paul Dekker en Eefje Steenvoorden, Continu Onderzoek Burgerperspectieven. 2:2008, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 16. 9 Jaap van Duijn, De groei voorbij. Amsterdam: Bezige Bij, 2007. 10 Antoine van Agtmael, De nieuwe multinationals. Amsterdam: Contact, 2007. 11 Hij geldt als de machtigste Nederlander in het netwerk van het nationale bedrijfsleven anno 2007 (en een na machtigste anno 2005) maar dat wil niet zeggen dat zijn goede ideeën door de andere leden van dit netwerk worden overgenomen. Zie Wilco Dekker en Ben van Raaij, De elite. Amsterdam: Meulenhoff/de Volkskrant, 2006.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 115
01-12-2008 22:22:49
116
Levendige religieuze markt beïnvloedt verhouding tussen overheid en godsdienst De groeiende markt in religieuze producten werpt voor de overheid nieuwe vragen op. De discussie over halal slachten is tekenend. Kregen slachthuizen vroeger een vergunning als vertegenwoordigers van de joodse en islamitische gemeenschappen een verzoek deden om ritueel, onbedwelmd te slachten, nu is er een complete markt voor halal vlees ontstaan. Daarin hebben seculiere partijen als Albert Heijn een zelfstandige rol. Mag zo’n partij een beroep doen op de vrijheid van godsdienst om het recht op onbedwelmd ritueel slachten op te eisen? door Petra Jonkers Stafmedewerker bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR).
Half oktober 2008 hield NRC Handelsblad in de Rode Hoed een debat onder het motto ‘Verkoopt God nog?’ Naar aanleiding van een boek over missionarissen in Brazilië van de journalist Marcel Haenen, werd de vraag gesteld of God en geloof in deze tijd nog aan de man te brengen zijn, en zo ja, hoe dat dan moet. De titel van het debat laat zich ook heel anders lezen, namelijk: wordt er nog verdiend aan God en godsdienst? Voor het beantwoorden van die vraag wordt in dit artikel de markt voor religieuze producten nader onderzocht. Naast oudere, vaak uit de verzuiling bekende religieuze dienstverlening zoals de identiteitsgebonden zorg, de Katholieke Radio Omroep, koosjere voedingsmiddelen en NCRV-zeilkampen, worden nu halal gecertificeerde deodorant, babyvoeding en alles bedekkende boerkini’s op de markt gebracht, maar ook reformatorische kinderdagopvang, dito datingsites en
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 116
01-12-2008 22:22:49
Petra Jonkers Levendige religieuze markt beïnvloedt de verhouding tussen overheid en godsdienst
117 radioprogramma’s op internet, filternet, koosjere mobiele telefoons — nu nog vooral in Israël — en pro life christelijke en boeddhistische zorgverzekeringen. Tuincentra verkopen Boeddhabeelden, de kiosk biedt de Happinez en de Maria. Verzekeraars dragen bij in de kosten van bedevaarten en bieden bezinningsreizen voor de ongelovige1; de gelovige vliegt met prijsvechter Vatican Airlines.2 De Protestantse Kerk in Nederland (PKN) prijst de energie van Greenchoice aan; haar theologische universiteit leidt via de LOI toekomstige predikanten op; Albert Heijn verkoopt gecertificeerd halal vlees en Rabobank opent een moslimvriendelijke spaarrekening.3 De meeste van deze producten en diensten zijn religieusgetinte varianten van gewone producten: ze stellen de religieuze consument in de gelegenheid in de eigen sfeer te vertoeven dan wel aan religieuze leefregels- en wetten te voldoen. Als er in Nederlandstalige literatuur over een religieuze markt wordt gesproken, gaat het echter zelden over de hiergenoemde producten. De metafoor van de religieuze supermarkt wijst daar op de concurrentie tussen religies en denominaties om religieuze zoekers te trekken.4 De producten op deze markt betreffen de religie zelf en de kernactiviteiten — corebusiness — van religieuze instituten die daaraan nauw zijn gelieerd, zoals vieringen, rouw-, trouw- en geboorterituelen en pastoraat. In de praktijk is het echter uiterst lastig dit laatste type religieuze kernactiviteiten blijvend te onderscheiden van de eerdergenoemde producten. Immers, pastores bieden zich via internet aan om tegen betaling rituelen te begeleiden, boeken over Bijbel, Koran en religie (de Blokkerbijbel, Paul Verhoevens boek over Jezus van Nazareth, Abdollahs vertaling van de Koran) blijken voor een breder spectrum aan uitgevers interessant; privéklinieken voeren besnijdenissen uit.5 In Amerikaanse literatuur worden al veel vaker de handel in religieuze producten, de financiële situatie van religieuze denominaties en hun concurrentie om aanhangers met elkaar in verband gebracht.6 Volgens de godsdiensteconomen Iannacone, Finke en Stark stimuleert concurrentie een veelzijdiger aanbod van religieuze producten en daarmee ook de consumptie op de religieuze markt.7 Aan godsdienst en religie valt voorlopig nog te verdienen. Over de vraag of dat gelukkig is, zijn de meningen verdeeld. In religieuze kringen wordt het soms als pijnlijk ervaren. Betalen voor een ritueel zou de relatie tussen pastor (aanbieder) en ontvanger verstoren.8 Niettemin maakt de religieuze markt het wel mogelijk een eigen religieuze sfeer in stand te houden en zo mogelijk uit te dragen. Anderen zijn er juist bezorgd over dat religie via de markt voor het eerst of opnieuw de kop op steekt en gewicht krijgt toegekend. Dat de niet-islamitische bank Fortis besloot het spaarvarkentje als welkomstcadeautje af te schaffen om islamitische klanten niet af te
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 117
01-12-2008 22:22:50
De kracht van de economie
118 schrikken werd als zelfislamisering opgevat.9 Vergelijkbare argumenten zijn te beluisteren ten aanzien van islamitisch financieren. Maar valt er iets nauwkeuriger te spreken over de aard en dynamiek van dit soort religieuze dienstverlening en de mogelijke gevolgen daarvan? Dit artikel geeft eerst inzicht in belangrijke aspecten van religieuze dienstverlening en de ontwikkelingen daarin.10 Vervolgens worden factoren en mechanismen beschreven die het aanbod van (commerciële) religieuze dienstverlening doen groeien. Ten slotte wordt ingegaan op de gevolgen van de dynamiek op de religieuze markt. Dynamiek in ontwikkeling van nieuwe religieuze producten: vormen en verklaringen De voorbeelden van religieuze dienstverlening uit de inleiding zijn heel verschillend vanwege de variatie in de volgende aspecten: in godsdienst en religie waarnaar ze verwijzen, in type aanbieder en consument, in wijze van aanbod, in de aard van de sector (profit of non-profit) het type product zelf (zorg, vakantie, voeding, media) en ten slotte — van een iets ander karakter — de functie die deze producten voor individuen of groepen kunnen vervullen. De dynamiek in religieuze dienstverlening is te begrijpen uit veranderingen in deze aspecten. Die zijn op hun beurt bepaald door behoeften van (religieuze) consumenten, drijfveren van producenten, religieuze organisatievorming in Nederland, de technische mogelijkheden om producten aan de man te brengen, en ten slotte ook het overheidsbeleid. Behoeften van religieuze consumenten De toename in variatie van religieuze producten lijkt in eerste instantie bepaald door een groeiende articulatie van specifieke belangen en behoeften, hetzij individueel, hetzij met geestverwanten. Daarmee ontstaat ook meer segregatie. Nieuwe en oude religieus geïnteresseerden en gelovigen hebben een sterke wens religie zelf en vaak ook los van instituties te beleven; ook voor orthodoxie lijkt nadrukkelijker zelf gekozen te worden. Ze geven mede uitdrukking aan hun (religieuze) leefstijl door de aanschaf en consumptie van specifieke goederen om zich van anderen te onderscheiden of door specifieke leefregels na te volgen.11 Deze vorm van behoeftearticulatie is overigens niet typisch voor religieuzen alleen. Er is animo voor reformatorische peuterspeelzalen en islamitische kapsalons, maar ook voor verzorgingstehuizen voor homoseksuelen en kindvrije vakanties en vliegreizen. Door meer economische en culturele verschillen in de samenleving, groeit de behoefte aan omgang met en verblijf onder gelijksoortigen.12 Hoogleraar demografie Jan Latten wijst er
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 118
01-12-2008 22:22:50
Petra Jonkers Levendige religieuze markt beïnvloedt de verhouding tussen overheid en godsdienst
119 bovendien op dat deze vorm van segregatie voorlopig onverminderd zal doorzetten, vanwege de continue emancipatie van steeds andere, zich als zodanig ontdekkende en articulerende minderheden.13 Hoe de behoeftearticulatie van verschillende groepen op elkaar kan lijken, laat de omgang met voeding en financiën zien, waar zich een vorm van economisch burgerschap manifesteert14: er is om verschillende redenen steeds meer aandacht voor arbeidsomstandigheden en Het label koosjer is een de herkomst, productiewijze en financiering van producten. Dit zeer oude vorm van geldt voor landbouwproducten, certificering kleding en houtproductie, maar bijvoorbeeld ook voor investeringen van pensioenfondsen. Consumenten vragen om en worden aangezet tot bewustere consumptie. Dat is te zien in voorkeur voor ecologische producten, maar ook voor halal voeding; dat uit zich in klandizie voor alternatieve financiers als Triodos Bank en ASN Bank, maar ook in belangstelling voor islamitisch bankieren. In beide gevallen gaat het om het verkrijgen van inzicht over wat er met (eigen) geld gebeurt en waar mogelijke winst vandaan komt. Het steeds vaker certificeren en labellen van goederen op tal van terreinen en al of niet religieus — het label koosjer is een zeer oude vorm van certificering — sluit aan bij deze ontwikkeling.15 Als de certificering eenmaal heeft plaatsgevonden, kan het eenvoudiger zijn om volgens bepaalde religieuze of milieubewuste leefregels te leven. Andersom kan het bijdragen aan het mijden of zelfs boycotten van andere producten of producenten, wat recentelijk bij herhaling op de internationale markt is voorgevallen.16 In de literatuur wordt gesproken over de noodzaak van een critical mass om voldoende consumptie van religieuze producten te garanderen om productie lonend te maken. Een dergelijke kritische massa ontstaat nu voor specifiek islamitische producten. Met een grotere, hoger opgeleide en beter betaalde religieuze middenklasse is er voldoende vakkennis beschikbaar voor een professioneel aanbod in religieuze goederen, alsook voldoende inkomsten om ze daadwerkelijk aan te schaffen. Ook in reformatorische kringen spelen hoogopgeleide vrouwen (in medische wetenschappen, pedagogie) steeds meer een rol in de vraag naar, het opzetten en de financiering van professionele maar identiteitsgebonden scholing, zorg en kinderopvang. Deze kritische massa bestaat in de praktijk echter niet alleen uit religieuzen van de eigen groep. Zo is vaak een significant deel van de afnemers van koosjere voeding niet joods, maar bijvoorbeeld islamitisch.17 Ook is het niet ondenkbaar dat islamitisch financieren rendabel
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 119
01-12-2008 22:22:50
De kracht van de economie
120 kan worden door groei van een kritische massa die bestaat uit moslims en niet-moslims. Juist die laatsten verdedigen dezer dagen dergelijke financiering.18 Drijfveren van producenten en religieuze organisaties De groei van een religieuze middenklasse stimuleert ondernemers in en voor eigen kring te produceren. Met name moslimondernemers bieden een steeds groter scala aan producten en diensten in de islamitische sfeer: een restaurant waar geen alcohol geschonken wordt, islamitische kleding, een lijn van halal producten, islamitische supermarkten. Daarnaast verschijnt de seculiere aanbieder op de religieuze markt waarvoor de emanciperende religieuze groepen een interessante doelgroep vormen. Grote Nederlandse banken waren al begonnen met het aanbod van allerlei islamitische financieringsvormen, nog voordat een door moslims zelf opgerichte Nederlandse banken islamitische bank op de Nederlandbegonnen al met islamitische se markt verscheen.19 Bovendien financieringsvormen voordat zoeken ook religieuze groepen zelf een islamitische bank op de samenwerking met commerciële partijen, omdat ze met de infraNederlandse markt verscheen structuur van deze commerciële bedrijven producten kunnen genereren waar ze zelfstandig niet toe in staat zouden zijn. Van dergelijke constructies zijn uit de afgelopen jaren diverse voorbeelden te geven. Zo is met de introductie van het nieuwe zorgstelsel een collectiviteitenstrijd tussen verzekeraars losgebroken in een poging grotere groepen verzekerden tegelijk aan zich te binden. Dat biedt ruimte om te diversifiëren naar aanbod in (aanvullende) polis en premie. De verzekeraars Achmea en Agis gingen in zee met respectievelijk de Boeddhistische Unie Nederland en de (orthodoxchristelijke) Stichting Pro Life. Deze laatste heeft van de minister ontheffing gekregen van de verplichting om een aantal medische ingrepen, zoals abortus, euthanasie en ivf-behandelingen in het basispakket aan te bieden. De pro lifeverzekering wordt bestuurd door een raad die onafhankelijk van de commerciële aanbieder Agis opereert. De Boeddhistische Unie Nederland (BUN) roept boeddhisten op zich bij een speciale verzekering van Zilveren Kruis Achmea aan te sluiten, waarvan het specifiek boeddhistische karakter nog moet worden ontwikkeld. In ruil voor deelname ondersteunt Achmea het secretariaat van de BUN met een onkostenvergoeding.20 Ook religieuze instituten verliezen hun schroom om samen te werken met seculiere partijen. Dat is ook niet zo verwonderlijk gezien het feit dat ze voor
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 120
01-12-2008 22:22:50
Petra Jonkers Levendige religieuze markt beïnvloedt de verhouding tussen overheid en godsdienst
121 hun overleven steeds afhankelijker zullen worden van een netwerk van zowel geestverwanten als geïnteresseerde financiers. Voor de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) was de samenwerking met de Leidse Onderwijs Instellingen (LOI) de mogelijkheid om het hoofd boven water te houden na de gedaalde belangstelling voor de klassieke theologieopleiding onder reguliere studenten.21 Voor de LOI was het interessant vanwege de groeiende belangstelling voor religie. Het is niet altijd duidelijk op welke schaal religieuze producten worden afgenomen, juist vanwege de nieuwe mogelijkheden om kleine niches te bedienen. De nieuwswaarde van de nieuwe religieuze dienstverlening zou ook kunnen groeien door de vaak alleen al exotische aanblik ervan: wie kijkt er niet op van Jezuspoppen die Bijbelteksten uitspreken, halal deodorant, koosjere mobiele telefoons en de oprichting van Vatican Airlines?22 Technische mogelijkheden Internet draagt bij aan het opsporen en aanboren van meer vraag en ook het creëren van gedifferentieerde dienstverlening. Er kan immers een marktaandeel worden aangeboord — en eventueel een virtuele gemeenschap in stand gehouden — van ver uit elkaar wonende mensen.23 Daardoor kan ook kleinschalige dienstverlening levensvatbaar zijn. Voor het aanslaan van veel, eerder genoemde typen dienstverlening is internet een doorslaggevende factor geweest. Zo is de markt van vraag en aanbod van vliegreizen waarop Vatican Airlines zich sinds een jaar beweegt, te lokaliseren op internet. Technische ontwikkelingen stellen bovendien in staat van vaak gewone producten zonder veel moeite een religieuze variant te maken: mp3-spelers en gsm’s worden voorzien van Koranteksten; koosjere mobiele telefoons en orthodox-christelijk gecheckt internet (filternet) ontstaan door de technische mogelijkheid om normatief geïnspireerde gebruikersbeperkingen aan te brengen. Overheidsbeleid Overheidsbeleid bepaalt mede de condities waaronder dienstverlening, en dus ook religieuze, mogelijk is. Soms moet de (lokale) overheid die condities expliciet scheppen, bijvoorbeeld om de grootschalige productie en certificering van halal vlees of islamitische financiering in Nederland mogelijk te maken. In andere gevallen benutten aanbieders van religieuze goederen gewoon de veranderingen in het algemene beleid. Het nieuwe zorgstelsel nodigde uit tot verregaande differentiatie in polissen, waardoor meer ruimte ontstond voor wensen van specifieke religieuze groepen. Het besluit van de overheid om ouders directer te subsidiëren voor kinderdagopvang draagt bij aan de uitbreiding van identiteitsgebonden
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 121
01-12-2008 22:22:51
De kracht van de economie
122 opvang in reformatorische kring — zij het schoorvoetend vanwege principiële bezwaren tegen werkende moeders.24 De nieuwe regelgeving maakt dat tamelijk eenvoudig. Soms is juist het terugtrekken van de overheid de prikkel tot privaat initiatief: het niet langer vergoeden van de besnijdenis in het basispakket — op verzoek van de Tweede Kamer — leidde meteen tot aanvullende polissen en de oprichting van private besnijdenisklinieken.25 Gevolgen van nieuwe religieuze dienstverlening De markt is een domein waarop steeds vaker dienstverlening zal worden aangeboden die eerder tot de non-profitsector werd gerekend die de overheid reguleerde, dan wel waar zij inspraak had. Met de introductie van marktwerking in de non-profitsector is de overheid niet uit beeld verdwenen, maar wel is haar rol veranderd; vaak is zij toezichthouder op afstand geworden. De vraag is of de gevolgen van nieuwe religieuze dienstverlening ook overheidsbemoeienis vereist. In elk geval zou de markt ertoe kunnen bijdragen dat op een andere manier wordt gekeken naar de verhouding tussen overheid en met name religieuze instituties. Sommige gevolgen van nieuwe religieuze dienstverlening zijn nog onzeker, terwijl andere al waren voorspeld. Durkheims theorie van de (functionele) differentiatie veronderstelt dat door continue professionalisering en differentiatie algemene organen steeds meer functies verliezen. Volgens de socioloog Luhmann zou als gevolg daarvan religieuze instituten uiteindelijk resten zich te concentreren op het zuiver religieuze en de omgang met contingentie door rituelen en zielszorg.26 Maar nu ondervinden religieuze instituten juist ook hier concurrentie van buiteninstitutioneel, commercieel aanbod, hetzij via internet en iPod, hetzij via een stand-inpredikant die direct door de klant — en niet via een financiële bijdrage aan een instituut — wordt betaald.27 Daarmee lijkt de functionele differentiatie welhaast voltooid, zij het dat religieuze instituten op hun beurt nieuwe mogelijkheden op de markt zoeken door met bedrijven producten aan te bieden of zelf voor bepaalde diensten directe betaling te vragen; al was het maar om free-ridergedrag in te dammen.28 De commerciële religieuze dienstverlening betekent voor religieuze instituten bovendien niet alleen concurrentie om klanten, maar ook om de interpretatie van religieuze voorschriften. Seculiere bedrijven die religieuze producten willen verkopen, zullen zich daartoe moeten verhouden omwille van de religieuze klanten, zonder hun andere klanten te verliezen. Islamitische financieringsproducten die worden aangeboden door seculiere banken, moeten bijvoorbeeld door een islamitische rechtsgeleerde met een fatwa worden goedgekeurd. De banken zullen daarom een rechts-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 122
01-12-2008 22:22:51
Petra Jonkers Levendige religieuze markt beïnvloedt de verhouding tussen overheid en godsdienst
123 geleerde zoeken die voldoende gezag heeft om zijn fatwa’s te doen accepteren door een zo groot mogelijk aantal potentiële klanten. Tegelijkertijd zal de seculiere bank vermoedelijk met niet al te orthodoxe rechtsgeleerden in zee gaan. Albert Heijn verkocht aanvankelijk ook halal en koosjer vlees van onverdoofd geslacht vee, maar stopte daarmee na kritiek van onder meer Dierenbescherming, Partij voor de Dieren en — op haar suggestie — duizenden e-mails van verontrusten. Het halal vlees dat AH nu aanbiedt is afkomstig van vee dat pas na bedwelming is geslacht.29 Op de website van de supermarkt valt te lezen wat onder halal moet worden verstaan en waarom AH het aanbiedt. Daarmee verspreidt AH een interpretatie van de islam die mede onder publieke druk tot stand is gekomen. Deze ontwikkeling past binnen wat de Amerikaanse juriste en theologe Sullivan het in algemeen bezit raken van religie noemt. Met de secularisatie verdwijnt religie niet zozeer, maar verandert de omgang ermee zodanig dat iedereen meespreekt over de inhoud van religie of godsdienst en over hoe de gelovigen daarmee kunnen of zelfs behoren om te gaan.30 De verspreiding en de interpretatie van religie is daarmee steeds minder voorbehouden aan religieuze instituten of zelfs haar lekengelovigen. De nieuwe interpretatie van religie door outsiders kan insiders dwingen tot reflectie op hun eigen interpretatie. In elk geval heeft, wanneer de outsiderinterpretatie van wat tot de kern van een religie behoort voorrang zou gaan krijgen, dit ook consequenties voor de reikwijdte van de vrijheid van godsdienst, bijvoorbeeld in het kader van ritueel slachten. In andere gevallen kan binnen een religieuze gemeenschap door eigen producten een bepaalde interpretatie in stand gehouden of bevorderd worden. Het mogelijk toegroeien naar zogenoemde total micro-economies, wat een volledig eigen aanbod van economische en sociale relevante dienstverlening impliceert, draagt daaraan bij.31 Het kan, zagen we eerder, emanciperend maar ook isolerend werken, bijvoorbeeld als binnen groepen de verwachting ontstaat de eenmaal ontwikkelde religieuze varianten te zullen prefereren boven de reguliere. Een orthodoxe school in Jeruzalem eiste bij inschrijving van kinderen dat hun ouders koosjere mobiele telefoons moesten gebruiken.32 Dergelijke total micro-economies, die in migrantengemeenschappen in het buitenland veel voorkomen, doen denken aan de verzuiling in Nederland. Het ontbreken van een geïnstitutionaliseerde, erkende hiërarchie ontneemt echter het karakter van een zuil. In een netwerk lijkt eerder de kracht van onderlinge verwachtingen en niet de hiërarchische verhouding bepalend voor de mate van conformisme. Ook religies die in Nederland voorheen hiërarchischer waren georganiseerd, zullen zich gaandeweg meer als netwerk organiseren, zoals de islam, de evangelische beweging en boeddhisten al doen.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 123
01-12-2008 22:22:51
De kracht van de economie
124 Ook de overheid ondervindt gevolgen van (de mogelijkheden van) nieuwe religieuze dienstverlening. Soms worden daarvoor namelijk uitzonderingen gevraagd op (wettelijke) reguliere product(ie-)eisen. Dit geldt bijvoorbeeld voor ritueel slachten, islamitisch bankieren dat onder meer toezicht van de DNB vereist en de pro-lifeziektekostenverzekering. Soms is het juist de mogelijkheid op economische groei die bemoeienis van de overheid kan rechtvaardigen. Zo was burgemeester Opstelten van Rotterdam in mei 2007 betrokken bij het behalen van een Maleisisch halal certificaat voor het Havenbedrijf Rotterdam, waardoor de distributie van goederen aldaar voldoet aan religieuze wetten.33 Wanneer een boycot voor Nederlandse bedrijven in binnen- of buitenland grote vormen zou aannemen, is het lastig voor de Nederlandse overheid om volledig afzijdig te blijven. Ook de initiatieven tot nieuwe religieuze dienstverlening die een reactie zijn op (wijzigingen in) regulier beleid, dwingen de overheid te onderzoeken of ze dat heeft beoogd.34 Overigens is op veel (commerciële) dienstverlening de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) van toepassing die althans het maken van onderscheid tussen afnemers naar onder meer godsdienst, seksuele geaardheid en geslacht verbiedt, tenzij sprake is van dienstverlening aan eigen leden. De uitbreiding van de ‘religieuze interpretatiegemeenschap’ heeft ook consequenties voor de overheid. Juist omdat zij ondanks de scheiding van kerk en staat contact heeft met religieuze groeperingen en organisaties om bepaalde zaken in goede banen te leiden, is het voor haar van belang te bepalen wie wie mag vertegenwoordigen. Dat laatste nu lijkt steeds lastiger te worden, zoals naar voren komt in de discussie over halal slachten. Slachthuizen kregen vroeger een vergunning als vertegenwoordigers van de joodse en islamitische gemeenschappen een verzoek deden om ritueel, onbedwelmd te slachten. Dat er een complete markt voor ritueel geslacht vlees zou ontstaan met een zelfstandige rol voor seculiere partijen als belanghebbenden, was daarbij mogelijk niet voorzien. De vraag rijst dan ook of zij eenzelfde recht hebben op ontheffing van de reguliere regelgeving voor het slachten van vee, als anderen op basis van hun (eigen) vrijheid van godsdienst hebben.35 De vraag rijst of, wanneer (seculiere) bedrijven namens religieuze personen gebruik maken van uitzonderingen op basis van de vrijheid van godsdienst, de overheid zich dan ook meer met de wijze van uitoefening daarvan mag inlaten. Zouden deze (seculiere) handelspartijen zich bijvoorbeeld meer moeten conformeren aan kennelijk breder gedeelde opvattingen, zoals Albert Heijn uiteindelijk deed? Hoewel minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorlopig eraan vasthoudt dat uit de vrijheid van godsdienst het recht op onbedwelmd ritueel slachten voortvloeit, kennelijk ook voor derden, is de gehele Tweede Kamer
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 124
01-12-2008 22:22:51
Petra Jonkers Levendige religieuze markt beïnvloedt de verhouding tussen overheid en godsdienst
125 voorstander van het onderzoeken van de ruimte in, en daarmee zekere bemoeienis met de interpretatie van het begrip onbedwelmd. Ook de rechter heeft de vraag voorgelegd gekregen hoe het begrip halal te interpreteren.36 De groeiende markt in religieuze producten kan de overheid ook een uitweg bieden bij lastige afwegingen. Immers, niet altijd ligt de vrijheid van godsdienst expliciet ten grondslag aan overheidsregulering waarin religie een rol speelt. Dit geldt bijvoorbeeld voor de toewijzing van zendtijd aan omroepen. Juist op dat terrein zijn verschuivingen waar te nemen, onder meer door internet. Aanbieders en vragers zoeken elkaar daar zelf wel op. Zo zendt de reformatorische radio-omroep daar uit, naast talloze, vaak lokale, religieuze genootschappen die daar direct hun boodschap verkondigen. Maar ook de commerciële omroep RTL5 zendt al jaren Hour of Power uit, met een kerkdienst uit de VS en het verzoek om donaties aan kijkers voor (alleen) dát programma.37 Met name voor in netwerken opererende moslims, boeddhisten, maar mogelijk ook voor vrije katholieken en protestanten die zich niet gerepresenteerd weten door één van de formele publieke omroepen, brengt dat soelaas. Op termijn zou het bovendien de overheid kunnen ontslaan van de lastige klus om aan te wijzen welke omroep wie behoort te vertegenwoordigen. Wel kan dit betekenen dat de overheid een rol krijgt in consumentenbescherming. Na de introductie van de nieuwe zorgverzekering werd in de Tweede Kamer de vraag gesteld of verzekeraars voldoende duidelijk waren over de vergoeding van religieuze medische diensten. Er moest worden voorkomen dat klanten zouden meebetalen aan iets waarvan ze verre wilden blijven.38 Het is denkbaar dat het nog verder vrijgeven van terreinen aan de markt gepaard zal gaan met eisen over juiste informatie aan burgers over de religieuze aard van dienstverlening en de besteding van hun financiële bijdragen en premies. De overheid zou in het uiterste geval ook hier als ‘marktmeester’ kunnen optreden. De ontwikkeling van de markt in religieuze producten zal blijvende aandacht van de overheid vragen, omdat ze soms een reactie is op regels en uitzonderingen die de overheid zelf heeft gecreëerd, omdat deze grotendeels private handel publieke uitstraling kan hebben en omdat zij juist soelaas zou kunnen bieden op die terreinen waar de overheid zich geen oordeel over religie hoeft of wenst aan te meten.
Noten
1 VGZ organiseert ‘VGZ-Lourdesreizen’. Zie verder de laatste noot van dit artikel. 2 De Italiaanse maatschappij Mistral voert pelgrimagevluchten uit met een
vliegtuig dat is voorzien van religieuze schilderingen en teksten op plafond en bekleding. Op de eerste terugvlucht bleek ‘heilig water’ net als andere vloeistoffen gewoon voor vertrek ingeleverd te moeten worden.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 125
01-12-2008 22:22:51
De kracht van de economie
126 3 Zie http://www.rabobank.nl/particulieren/lokalebanken/utrecht/rabo_nazar_rekening/. Zie ook http://www. p-plus.nl/artikel.php?IK=1315 (beide geraadpleegd op 29-10-08). 4 Bijvoorbeeld E. Sengers Aantrekkelijke kerk, nieuwe bewegingen in kerkelijk Nederland op de religieuze markt, Eburon Delft 2006; J. de Hart ‘Postmoderne spiritualiteit’ in T. Bernts, G. Dekker, J. de Hart God in Nederland, 1996-2006, Uitgeverij Ten Have, 2007. 5 www.goedzo.com/index. php/2005/08/06/goedkoop_besnijden_wint_aan_populariteit en www. jasienkliniek.nl, Zie ook www.moederoverste.nl; Alle sites geraadpleegd op 29-09-08. 6 Zie bijvoorbeeld L. Eskridge and M.A. Noll (red.) More Money, More Ministry, Money and Evangelicals in Recent North American History, William B. Eerdmans Publishing Company, Michigan 2000. In het artikel ‘The battle of the books’ in The Economist (van 22 december 2007) worden tal van producten genoemd die op de Amerikaanse markt worden verkocht: talloze Bijbel- en Koranvertalingen, mp3-bijbels, ringtones met religieuze teksten, stickerboekjes, kleurplaten, Jezuspoppen die Bijbelteksten uitspreken enzovoorts. 7 L.R. Iannaccone, R. Finke en R. Stark ‘Deregulating religion: the economics of church and state’ in Economic Inquiry, april 1997, pp. 350-364. 8 zie Van der Geest in Cor Hoffer ‘Religieus-medisch ondernemerschap onder moslims in Nederland. Een contradictio in terminis? in Jan Rath en Robert Kloosterman Rijp en Groen Het zelfstandig ondernemerschap van immigranten in Nederland, Het Spinhuis Amsterdam 1998’, pp. 191-212, p. 191. 9 o.a. Nahed Selim in Trouw van 5 april 2008 ‘Islamisering is allang binnengeslopen’, maar ook vele (internet)reacties op de berichtgeving van het dagblad De Telegraaf hierover. 10 Dit artikel is een eerste verslag van een nog lopende deelstudie voor het WRRproject Religie en publiek.
11 Zie onder andere G. Kronjee en M. Lampert Leefstijlen in zingeving in W.B.H.J. van de Donk en A.P. Jonkers Geloven in het publieke domein, verkenningen van een dubbele transformatie, Amsterdam University Press 2006, pp. 171-208. 12 Jan Latten Zwanger van segregatie (Oratie UVA 2005, p. 22) over vooral segregatie op de huizenmarkt. 13 ‘Kinderlozen zwijgen niet langer’, Trouw, 22 augustus 2008. 14 In de internationale literatuur wordt het begrip economic citizenship verschillend geduid. Vaak gaat het echter om processen van participatie en zeggenschap in bedrijven alsook om het laten doorwerken van concepten als ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ (MVO). Zie onder anderen E. Engelen ‘Economisch burgerschap en financiële participatie’ in Tijdschrift voor Politieke Ekonomie, 2000, jrg. 22 (2) 68-90. 15 Zie de oprichting van de Halal Audit Company op http://www.halalaudit.nl/. De biodynamische landbouw is specifiek antroposofisch, evenals de Triodos Bank van origine. De certificering van religieuze producten kan ook leiden tot rolveranderingen in gemeenschappen. Niet langer kiezen moslimmannen zelf hun te slachten vee uit, maar kunnen tweede generatie moslimvrouwen hun gecertificeerde vlees gemakkelijk in de winkel verkrijgen. Zie K. Bonne en W. Verbeke ‘Muslim consumer’s motivations towards meat consumption in Belgium: qualitative exploratory insights from means-end chain analysis’ in Anthropology of Food, 5 mei 2006, te lezen op http://afo.reveues.org/document90.html. 16 Zie onder andere voorbeelden op www. nieuwreligieuspeil.nl, onder de kop economie/handel, waarin aandacht is geschonken aan een mogelijke boycot van producten van Nederlandse multinationals in het Midden-Oosten die afstand namen van Wilders’ internetfilm Fitna. Na de publicatie van de ‘Deense cartoons’ werd opgeroepen producten van Deense producenten uit de schappen te verwijderen.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 126
01-12-2008 22:22:52
Petra Jonkers Levendige religieuze markt beïnvloedt de verhouding tussen overheid en godsdienst
127 17 Zie M. Weinfeld, ‘A sub-economy in Montreal’ in International Journal Business and Globalisation, Vol. 1. no. 1, 2007, pp.34-50 over de Joodse subeconomie in Montreal. 18 Zie o.a. de podiumpagina van NRC Handelsblad (14-10-08). 19 Bilaa Rhiba Islamic Finance presenteert zich als zodanig. De bijbehorende BilaaRiba Islamic Index (BRIX) is op basis van de Dow Jones Islamic Market Index samengesteld uit westerse, maar ‘islamitisch goedgekeurde’ bedrijven. Volgens deze bank zijn haram: alcohol, tabak, producten met varkensvlees, wapens, banken, verzekeringen, horeca en entertainment. Zie www.bilaa-riba.nl. 20 Onder meer met het oog op het onderhouden van contacten onderling en met de Nederlandse overheid. Zie www. boeddhisme.nl/verzekering.html, geraadpleegd op 4-09-08. 21 Interview met vertegenwoordigers van de LOI en de PthU in het EO-radioprogramma Kerk in beweging van 1 juli 2006, beluisterd via internet op 25-0908. 22 Zie de aandacht op www.nieuwreligieuspeil.nl met daarin een keur van artikelen over religie en economie/handel. Deze haast gegarandeerde aandacht maakt ook reclamemakers meer genegen om met religieuze symbolen te spelen. 23 Rond dit verschijnsel ontwikkelt de internetsociologie als aparte discipline. Zie bijvoorbeeld H. Rheingold The virtual community, uiteraard te lezen op internet: http://www.rheingold.com/ vc/book/intro.html 24 Zie bijvoorbeeld het christelijke gastouderbureau Korelon. Op internet circuleren ook initiatieven voor islamitische kinderdagopvang. 25 zie www.goedzo.com/index. php/2005/08/06/goedkoop_besnijden_wint_aan_populariteit en www. jasienkliniek.nl, beide geraadpleegd op 29-09-08. 26 Zie G. Emlein (2005) bij de heruitgave van Luhmanns Die Religion der Gesellschaft (2002) in ‘Chiffren der Kontin-
genz », http://www.systemagazin.de/ buecher/neuvorstellungen/2005/06/ emlein_luhmann_religion.php. 27 Zie bijvoorbeeld www.moederoverste. nl waar een Remonstrantse predikante haar pastorale diensten aanbiedt. Verder laat Schilderman in ‘Religie en zorg in het publieke domein’ in W.B.H.J. van de Donk en A.P. Jonkers (red.) Geloven in het publieke domein, Verkenningen van een dubbele transformatie (AUP 2006) zien dat geestelijke verzorgers zich vaker als zelfstandige en zonder specifieke denominatie aanbieden. 28 Dat wil in dit geval zeggen, het meeliften met dienstverlening die collectief en zonder onderscheid uit algemene middelen wordt betaald, zonder aan die algemene middelen bij te dragen. 29 Dit is na te lezen door op de website van Albert Heijn onder ‘veelgestelde vragen’ halal op te zoeken. (geraadpleegd op 27-10-2008). 30 Zij doet dit in navolging van James Beckford. Zie W.F. Sullivan, Paying the words extra, Religious discours in the Supreme Court of the United States, Harvard University Press, Massachusetts, 1994, p. 26 31 Weinfeld 2007. Deze subeconomieën kunnen ontstaan uit zowel bewuste keuzes als reacties op discriminatie. 32 ‘Orthodoxe joden kunnen koosjer mobiel bellen’, bericht uit Trouw, 8-102008. 33 Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van halal opslagloodsen en vriescellen. Zie http://www.portofrotterdam.com/mmfiles/Rotterdam_your_European_halal_gateway_ tcm26-30419.pdf. 34 In Rotterdam stelde Leefbaar Rotterdam vragen over het feit dat de verhuur van gemeentelijke zwembaden aan privépartijen ertoe had geleid dat islamitische organisaties middagen vrouwenmiddagen organiseerden. Zie http://www.bds.rotterdam.nl/content. jsp?objectid=129413. 35 ‘Nu is er onbeperkt halal slachten in Nederland’, zegt Marianne Thieme van de Partij voor de Dieren. ‘De regels voor
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 127
01-12-2008 22:22:52
De kracht van de economie
128 halal vlees zijn nooit bedoeld voor een booming business. Wij ageren tegen het feit dat Albert Heijn überhaupt meegaat in die trend en dat daarmee wordt getornd aan dierenbeschermingsregels. Je kunt alles wel willen verkopen’, uit ‘Halal vlees ook dagelijkse boodschappen’ (NRC Handelsblad 27 oktober 2006). 36 Zie voor een uitgebreide beschrijving van de Tweede Kamerdiscussie over dit onderwerp: T. Havinga, ‘Ritueel slachten, spanning tussen religieuze tolerantie en dierenbescherming’ in Migratierecht en rechtssociologie; Gebundeld in Kees’ studies, Liber Amicorum Prof. Mr. C.A. Groenendijk, Wolf Legal Publishers, Nijmegen 2008, pp. 211-220, p. 215-216.
Een Marokkaanse vrouw verkocht nietvarkensvlees als halal aan een Pakistaanse man die veronderstelde dat het van ritueel geslacht vee afkomstig was. De kantonrechter onthield zich echter van een interpretatie van halal vlees. 37 Zie http://www.hourofpower.nl/ondersteunen. 38 VVD-Kamerlid Schippers eiste dit na berichtgeving over de bekostiging van de Lourdesreizen door VGZ. VGZ bleek de reizen niet uit de aanvullende verzekeringspremies, maar uit een speciaal fonds te vergoeden. Zie www.trias.nl/ Consumenten/overtrias/jaarverslag/ Jaarverslagen/jaarverslagen_rubriek/ 45119/?view=Standard.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 128
01-12-2008 22:22:52
129
Ramona Maramis
Aangehecht Het is de linkerhoek die plakt (aan de binnenkant); je was net te laat met het terugtrekken van je hand: je zag niet goed. Nu krijg je je hand niet meer terug. Je kunt nog vragen hoe het is gekomen, waarom de constructie is zoals die is maar dan moet je wachten tot sluitingstijd. Jezelf ook afvragen waarom je die hand ineens uitstak. Niemand die je daarom vroeg.
Ramona Maramis (1968) is dichter en bedrijfsjournalist. In 2001 debuteerde zij met de lovend ontvangen poëziebundel Duckstad aan de Amstel. Ze werkt nu hard aan haar tweede bundel, met de voorlopige titel Secretaresses.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 129
01-12-2008 22:22:53
CDV [winter 2008].indd 130
01-12-2008 22:22:53
De kracht van vrijheid in verantwoordelijkheid
CDV [winter 2008].indd 131
01-12-2008 22:22:53
132
De oude codes doorbroken In gesprek met Wim van de Donk & Paul Schnabel door Marcel ten Hooven Hoofdredacteur van Christen Democratische Verkenningen.
Paul Schnabel: ‘Je weet dat je beledigd gaat worden als iemand aankondigt: ’’Ik zal het maar eerlijk tegen je zeggen”. Dan volgt er nooit iets aardigs, maar altijd iets naars of kwetsend.’ Wim van de Donk: ‘Je hebt gelijk, Paul, een beetje meer empathie jegens elkaar ontwikkelen lijkt me om meer dan één reden zo gek nog niet, óók omwille van onze economische toekomst.’ Van de Donk en Schnabel in debat over economie en tolerantie. De kracht van Nederland schuilt in de eigen wijze waarop de vrijheid is geordend. In het poldermodel wegen werknemers en werkgevers hun belangen tegen elkaar af, om door een proces van geven en nemen tot een compromis te komen. Dat model behoedt de vrijemarkteconomie voor een eenzijdige bevoordeling van kapitaal of arbeid. En in de intermenselijke relaties wordt de persoonlijke vrijheid begrensd door de noodzaak ieder ander in zijn waarde te laten, wat een zekere beperking aan het eigen gedrag en uitingen oplegt. Met deze stellingen over de Nederlandse economie en tolerantiecultuur nodigde CDV de voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Wim van de Donk, en de directeur van het Sociaal en Cul-
tureel Planbureau, Paul Schnabel, uit voor een tweegesprek. Zij komen tot de conclusie dat de oude afspraken en morele codes in zowel de economie als de tolerantiecultuur niet meer voluit gelden. In beide sferen is volgens Van de Donk en Schnabel een politieke inzet geboden, waarin mensen veeleer burgers met verantwoordelijkheid jegens anderen zijn dan calculerende individuen. VAN DE DONK ‘De crisis van de economie en de financiële markten is ook een culturele crisis. In Nederland hebben we in algemene zin nog wel geopereerd vanuit de idee dat markten ook sociale constructies zijn, gebonden aan afspraken en morele codes. Amerika daartegen heeft gehandeld op basis van de onjuiste veronderstelling dat de markt zonder meer goed is en altijd werkt.’
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 132
01-12-2008 22:22:53
De oude codes doorbroken In gesprek met Wim van de Donk & Paul Schnabel
foto: dirk hol
133
‘De banken en andere financiers daar hebben zonder enige restrictie geëxperimenteerd met een bepaald idee van vrijheid, namelijk de vrijheid zonder enige vorm van verantwoordelijkheid. Een onbegrensde vrijheid, gemotiveerd door een ideologisch geladen geloof in marktwerking. Ideologie die volledig is losgezongen van empirie kan verblindend werken, hoewel ervoor is gewaarschuwd, óók in het Congres, óók door Republikeinen. Een soort combinatie van deze ideologie met de eigen dynamiek van de moderne computertechnologie heeft de introductie mogelijk gemaakt van een speculatieve handel in niet-productieve schulden, beleggingen die met reële verhoudingen in de Amerikaanse volkshuishouding niets te maken hadden. Hier is sprake van hoogmoed, cultureel aangeblazen door de gedachte dat je pas gelukkig bent met veel geld. Dat ontspoorde volledig toen banken en hypotheekverstrekkers gewone mensen aanpraatten dat ze rijk konden zijn zonder geld te hebben.’
‘Deze hoogmoed heeft de harde knal in de wereldeconomie veroorzaakt. Het systeem is gedestabiliseerd en nu moet de overheid de miljardenwinsten die sommigen hebben opgestreken, achteraf gaan betalen. Buitengewoon zuur en wrang eigenlijk.’ ‘Veel ellende had volgens mij kunnen worden voorkomen met een verstandiger beleid, geënt op het gegeven dat vrijheid natuurlijk nooit ongelimiteerd is. In mijn 5-meilezing heb ik gezegd dat een zienswijze op vrijheid moet zijn gebaseerd op een mensbeeld dat klopt. Persoonlijke vrijheid kan nooit los worden gedacht van de verantwoordelijkheid die je voor anderen hebt. Jouw vrijheid moet soms worden begrensd ten behoeve van het algemeen welzijn, het bonum commune van de samenleving. Alleen dan kan die vrijheid duurzaam zijn. Er gebeuren rare dingen met de maatschappelijke ordening, als we dat basisidee loslaten. In de financiële crisis zien we dat nu op dramatische wijze voor ons.’
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 133
01-12-2008 22:22:54
De kracht van vrijheid in verantwoordelijkheid
134 ‘Deze gemeenschapsgebonden vorm van persoonlijke vrijheid heeft diepe wortels, cultureel en religieus. Het is een lastige balans, die voortdurende evenwichtskunst vereist, maar het is wel eeuwenlang de kracht van Europa geweest en wellicht van Nederland in het bijzonder. We hebben hier extra geoefend in deze traditie doordat we vanouds intensieve banden met het buitenland onderhielden. Het is altijd zo geweest dat Nederland een belangrijk deel van het bruto nationaal product niet hier, op eigen bodem, maar elders verdiende. Dat heeft ons getraind in inschikkelijkheid.’ schnabel ‘Eigenlijk waren wij één van de eerste naties die de mondialisering in gang zetten, in de zeventiende eeuw. De VOC, daar zijn we ondanks alles trots op. Die traditie heeft ons economisch grote voordelen gebracht en dankzij die traditie is ook de idee van schikken en plooien cultureel geworteld.’ Zien we in de VS dat een volledig vrijgelaten markt perverse gevolgen kan hebben? schnabel ‘Dat is nog mild uitgedrukt. De crisis bewijst opnieuw hoe belangrijk het is dat de markten een marktmeester met een wakend oog voor ontsporingen hebben. Een markt werkt alleen als er zo’n regulator en toezichthouder is. Van een markt die is overgeleverd aan zichzelf, blijft uiteindelijk niet veel over. Dat is de merkwaardige paradox van het marktmodel. Elke partij wil de markt beheersen en daartoe zijn concurrenten wegduwen en opeten, om dan zijn klanten te kunnen uitmergelen. Dat is inherent aan het model. Dus heb je een marktmeester nodig om te voorkomen dat het zover komt. In Europa zijn we aan dat idee wat meer gewend dan in de Verenigde Staten, met als gevolg dat in de VS in nóg verdergaande mate dan hier draconische
maatregelen nodig zijn om weer vertrouwen in het systeem te wekken.’ ‘Deze crisis moet dus ook te denken geven over het Nederlandse beleid in de afgelopen vijftien jaar om allerlei publieke voorzieningen aan de markt over te geven. Ik ben er ongerust over of dat altijd verstandig is. Die ongerustheid leeft ook echt bij mensen
In het denken over de markt wordt de werkelijkheid soms geacht zich aan het model te houden als het gaat om water, elektriciteit, gas en de bekabeling van het land. Is het verstandig dat helemaal over te laten aan partijen die ten langen leste vooral zijn geïnteresseerd in zo laag mogelijke kosten en zo hoog mogelijke opbrengsten? Ik betwijfel dat. Overigens, marktregulering is nooit compleet of volmaakt. De markt verschuift altijd naar de minst geregelde hoeken. Daar zit het grootste risico, maar ook de snelste winst. De regulering moet dus ook zijn gericht op de tijdige herkenning van riskante niches in de markt.’ VAN DE DONK ‘In het Rijnlandse model is op het terrein van de sociale economie de idee geïncorporeerd dat vrijheid wordt begrensd door verantwoordelijkheid. Mijn collega van het Centraal Plan Bureau heeft mij verweten dat ik dat model als een soort geloofsartikel verdedig. Nu, het valt mij op dat juist de markt heel lang een soort van vanzelfsprekendheid had. De complexiteit van marktwerking werd tot simpele overzichtelijkheid teruggebracht met de stelling dat de markt werkt.’ ‘In de wetenschap formuleren we aan de hand van onderzoek een model. Uiteraard
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 134
01-12-2008 22:22:54
De oude codes doorbroken In gesprek met Wim van de Donk & Paul Schnabel
135 passen we dat aan als de werkelijkheid ervan afwijkt. Jammer van het model. Zó zou het in de wetenschap moeten zijn. In het denken over de markt daarentegen zie ik soms dat de werkelijkheid wordt geacht zich aan het model te houden. Als de werkelijkheid daarvan afwijkt? Jammer van de werkelijkheid.’ ‘Vooral in de eerste fase van het marktwerkingbeleid is echt ideologisch over markten gedacht. Dat is blijkbaar nodig geweest om dat proces in gang te zetten. Ik heb niks tegen ideologie, als richtinggevend voor het denken, maar wel graag ondersteund door empirie. Zonder aan de realiteit ontleende gegevens redeneer je in het luchtledige en maak je een louter theoretisch beleidsmodel. Daardoor komt het dat bij marktwerking de werkelijkheid nogal eens naar het model toe is geredeneerd. Kijk naar de zorg. Op zichzelf kan de patiënt gediend zijn met het prijsmechanisme en andere prikkels om de zorg efficiënter te maken. Maar we missen toch een essentieel deel van de werkelijkheid als de zorg louter in transactiekosten en contracten wordt uitgedrukt. Zo werkt het niet. Achter zo’n model gaat een ingeperkt mensbeeld schuil, een reductionistische visie waarin het menselijk gedrag is teruggebracht tot louter calculaties. Ook de reële taxiwereld is een andere dan de taxiwereld uit het marktmodel. Dat weet iedereen die in Amsterdam of Rotterdam wel eens in de taxi stapt.’ U zegt dat het Rijnlandse model, of de Nederlandse variant van het poldermodel, in de sociaaleconomische sfeer de idee verbeeldt dat vrijheid wordt begrensd door verantwoordelijkheid. Hoe staat het met de polder? In het najaar van 2008 slaagden de sociale partners er toch weer in elkaars belangen te verzoenen en afspraken te maken over loonmatiging, lastenverlichting en ontslagbescherming.
De vrijemarktdenkers hoorde je vroeger nog wel eens klagen over de stroperigheid van het poldermodel. Dat geluid lijkt verstomd. VAN DE DONK ‘Ik verzet mij ook niet tegen het marktdenken als zodanig. Ik verzet mij tegen een bepaald soort marktdenken, gegrond op de gedachte dat de markt uit zichzelf altijd de goede uitkomst zal hebben en geen omringende instituties nodig heeft die ontsporingen en ongewenste effecten voorkomen. De kracht van het Rijnlandse model is altijd geweest dat het de noodzaak van zo’n marktmeester onderkende. Is deze traditie bedreigd? Wellicht. Ik denk dat ons systeem uit balans kan raken als het onderliggende mensbeeld van de verantwoordelijke burger plaatsmaakt voor dat van het calculerende individu. Een cynisch, verzuurd mensbeeld. Daarbij past een zienswijze op een onderneming als een bundel contracten, met als enig belang dat van de aandeelhouders. Dat is een eendimensionale visie op de onderneming, zeker in het licht van de arbeidsorganisatie die het moderne bedrijf vergt. Werknemers zullen meer en meer intellectueel human capital in het bedrijf brengen. Hun werk is niet louter een inkomstenbron, maar iets wat zin, trots en betrokkenheid geeft. Hun werkkring is een deel van hun identiteit en de verbinding met de onderneming is dan ook méér dan alleen van materiële aard. Het is dus nogal kortzichtig om dat calculerende individu als standaard te blijven hanteren voor het denken over markt en economie.’ schnabel ‘Mag ik een ander element in de discussie brengen? Dat hele idee van jou, Wim, van het zoeken naar evenwicht, een beetje geven en nemen, oftewel inschikkelijkheid en zelfbeperking, dat is wel typisch iets van de elite. En dan hebben we een probleem, nu de gezagsrelatie tussen de elite en
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 135
01-12-2008 22:22:55
De kracht van vrijheid in verantwoordelijkheid
136 de bevolking niet meer als vanouds is. Dat is, denk ik, een analyse die we in Nederland te weinig hebben gemaakt.’ ‘In de geschiedenis van Nederland zie je elke keer opnieuw een groep van onderaf opkomen die haar zin probeert door te drijven, waarna de elite corrigerend optreedt. In de zeventiende eeuw was dat al zo. De regenten probeerden te voorkomen dat het calvinistische volk de tegenstellingen scherp aanzette, met mogelijk nieuwe godsdienstconflicten en andere verstoringen van het maatschappelijk evenwicht en, bovenal, van de economie als gevolg. De elite smoorde ook, telkens op andere wijze, revolutionaire bewegingen als de socialistische onder Troelstra of de opstandige jongeren uit de jaren zestig. In het eerste geval mobiliseerde zij het andere deel van het volk, de meerderheid, tegen de socialisten. In de jaren zestig gaf zij in belangrijke mate toe aan de eisen van de jongeren, waarmee ze de opstandige stemming wist af te zwakken. De opkomende krachten, tegenwoordig in de gedaante van wat de gewone, hardwerkende Nederlander heet, zijn niet mild of tolerant, maar radicaal en opvallend kortaangebonden. Er zit altijd veel boosheid in.’ VAN DE DONK ‘De elite was in de jaren zestig deel van het probleem en moest het tegelijkertijd oplossen. Premier Piet de Jong heeft dat heel rustig gedaan en de druk van de jongeren verend opgevangen, met geven en nemen.’ schnabel ‘Ja, waardoor het er in Nederland al met al veel minder radicaal aan toe is gegaan dan in Duitsland, Italië of Frankrijk. Die beweging van onderaf treedt nu weer op, de laatste jaren. Degenen die altijd onmondig waren, de mensen met de lage opleidingen en de eenvoudige banen, hebben zich geëmancipeerd en zeggen nu dat ze geen compromissen meer willen, geen consensus: ’’Jullie moeten doen wat wij zeggen.’’
Zij zijn het minst bereid om inschikkelijk te zijn: ’’Ik wens niet dat mijn vrijheid ook maar op enige wijze aan banden wordt gelegd. Ik ben niet bereid om een stapje opzij te doen voor een ander, want ik ben niets minder dan een ander.’’ Dat soort verhalen. Zo’n houding werkt natuurlijk gekrakeel en geruzie in de hand. Daar is de LPF aan onderdoor gegaan. Bij Rita Verdonk ging het al meteen mis toen zij een website voor leuke ideeën opzette.’ ‘De beheersing van die dynamiek is één van de belangrijkste opdrachten in een maatschappij die het evenwicht wil bewaren. Het probleem is alleen dat de elite van nu dat minder dan vroeger als haar roeping ziet, of bij machte is die oude rol te vervullen. Ze hebben de media ook niet meer in de hand. We vergeten wel eens dat kranten, radio en televisie vroeger aan de lijn lagen bij de maatschappelijke elite, protestants, katholiek, liberaal of socialistisch. Die band is allengs minder geworden en sinds omstreeks 1990, na de commercialisering van de televisie, is hij volledig verbroken. De media moeten nu concurreren om de gunst van de massa. Hoewel het nog wel lukt, is het in de polder veel lastiger geworden om de belangen af te wegen, het algemeen belang centraal te stellen en volksopstanden te voorkomen. De veranderde positie van de elite speelt daarbij een belangrijke rol.’ VAN DE DONK ‘En de veranderde positie van politieke partijen. Nieuwe politieke bewegingen als die van Wilders zetten zichzelf doelbewust buiten het systeem waarin de Nederlandse politiek traditiegetrouw de belangen afweegt. Wilders speelt Alice in Wonderland. Zijn politieke tegenstanders denken dat ze met hem in debat zijn. Maar dat is helemaal niet zo. Hij onttrekt zich aan het debat en beperkt zich tot het uiten van stelligheden.’
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 136
01-12-2008 22:22:55
De oude codes doorbroken In gesprek met Wim van de Donk & Paul Schnabel
137 De rode draad in het probleem bij de media, de elite en de politieke partijen is dat het gezag dat zij vroeger ontleenden aan hun status of intellectueel vermogen niet meer telt, of in ieder geval minder dan vroeger. schnabel ‘Dat is een algemeen verschijnsel. De huisarts van zestig jaar geleden wist minder van de geneeskunst dan de beter geïnformeerde burger van nu, bij wijze van spreken, en toch had hij veel meer gezag dan zijn kundiger vakgenoot van tegenwoordig. Hij kleedde zich anders dan zijn klanten, hij gedroeg zich anders, hij kwam uit een andere sociale laag. Tegenwoordig moet de huisarts zijn gezag steeds opnieuw bevestigen en bevechten. Sommige patiënten erkennen geen enkel gezag meer en dreigen naar een andere dokter te stappen als zij hun zin niet krijgen, of zeggen gewoon dat ze anders de boel kort en klein slaan.’ ‘Mensen hebben het gevoel dat als gezag wordt uitgeoefend, ze als het ware gekleineerd, beledigd of gekrenkt worden: ’’Ik ben zelfstandig, niemand staat boven mij. Ik hoef geen gezag te accepteren, het gezag moet mij accepteren.’’ Die mentale houding is bijna een ideologie geworden, gebaseerd op een opvoedingsideaal.’ Is dit niet een bijverschijnsel van de emancipatie, de dekolonisatie van de burger, zoals Henk Hofland het noemde? VAN DE DONK ‘Het vermogen om af en toe gewoon te accepteren dat we niet ons hele leven in de hand hebben, dat het anders kan gaan, is niet het dominante idee van de afgelopen 50 jaar geweest, op zijn zachtst gezegd. Ik vind dat de groep die zich nu politiek meldt, met steun van media, zich af en toe als een ongeduldige consument gedraagt. Aan de andere kant: het idee dat
burgers in de eerste plaats consument zijn, is hun door het moderne taalgebruik ook wel van alle kanten opgedrongen. Paul had het net over de klant van een huisarts. Ik zou in dat verband toch liever het woord patiënt
In de zorg hoorde ik laatst: ’We zetten hier een leuk eerstelijnsproduct neer’ gebruiken. Uit dit woord spreekt de specifieke, vertrouwelijke relatie met de huisarts, waarin een bijzondere ethiek en verantwoordelijkheid gelden. Beschouwt de patiënt zich als een consument, dan gaat er iets mis in de relatie met de huisarts. In die zin is dit giftig taalgebruik, zoals ik het wel eens heb genoemd.’ schnabel ‘In de zorg hoorde ik laatst iemand zeggen: ’’We zetten hier een leuk eerstelijnsproduct neer.’’ Eerstelijnsproduct! In de zorg bestaat helemaal geen gelijkwaardige relatie zoals die tussen consument en producent. Het is een relatie tussen iemand die aan zijn deskundigheid gezag ontleent en degene die van hem afhankelijk is. In dat opzicht vergelijkbaar met de relatie tussen een docent en een leerling, of een hoogleraar en een student. In colleges maak ik ook wel mee dat een student na mijn uiteenzetting over wat het geval is zegt: ’’Dat kunt u nu wel zeggen, maar ik vind zelf toch…’’ Dat is in Nederland nogal sterk. Dat men de eigen meningen equivalent verklaart aan een feit, soms zelfs nog hoger waardeert.’ ’Na afloop van een lezing over wat er goed en slecht gaat in Nederland, zei een mevrouw hoopvol tegen mij: ’’U ziet toch zeker ook al wel dat al die dingen die we in het voedsel stoppen, die kleurstoffen en zo, tot verlaging van de levensverwachting leiden, hè?’’ Ik zei: ’’Nee mevrouw, dat is niet
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 137
01-12-2008 22:22:55
De kracht van vrijheid in verantwoordelijkheid
138 zo. Tot nu toe stijgt de levensverwachting alleen maar. In tegenstelling tot wat u denkt was het voedsel van vroeger veel slechter dan nu.’’ Daar wilde ze echt niet aan. Ze wilde de feiten liever niet zien. Dat is toch verontrustend. Dat de empirie minder zwaar telt dan de eigen emotie.’ VAN DE DONK ‘Zo wordt het begrip waarheid gerelativeerd! Nota bene in Parijs, één van de hoofdsteden van het postmodernisme, waar in de jaren vijftig al de zaag werd gezet in het waarheidsbegrip, brandde paus Benedictus XVI een kaarsje voor de waarheid. In een prachtige, fundamentele rede, waarvoor tout Paris was uitgelopen, pleitte hij ervoor het zoeken naar waarheid niet te snel op te geven.1 Kan het niet zo zijn dat bepaalde visies of ideeën toch steviger zijn, beter te funderen dan andere visies? We moeten accepteren dat er wel eens zoiets als een waarheid kan zijn, waarvan je niet kunt zeggen: ’’Dat mag jij vinden, ik denk er anders over.’’ Dat relativisme, dat postmoderne, dat vind ik intuïtief lastig.’ schnabel ‘Je hoopt toch nooit een postmoderne chirurg aan je bed te treffen: ’’Tja, ik kan er ook iets anders uithalen en dat dan een blinde darm noemen. Dat maakt mij niet uit.’’ Ik chargeer nu, om zichtbaar te maken dat relativisme een heilloze weg is. Dat wil niet zeggen dat we alles moeten verabsoluteren of ons beperken tot: het is nu eenmaal zo, er is niks aan te veranderen. De waarheid kan anders zijn dan je denkt. Die mogelijkheid moet je altijd openhouden. Niettemin is het gek dat we van een automonteur meteen de waarheid accepteren als hij zegt dat de bobine stuk is, maar alles onzeker is zodra het over de maatschappij gaat.’ VAN DE DONK ‘Paus Benedictus stelde in zijn rede twee fundamentele kwesties aan de orde. Enerzijds de idee van een gezaghebbende waarheid, anderzijds het feit dat te veel mensen denken dat ze de waarheid in
pacht hebben. Dat kan ook niet. Die idee van een gezaghebbende waarheid is onlosmakelijk verbonden met het fundamentele belang van twijfel en vragen. Die twee zijn als een soort van contrapunt met elkaar in evenwicht. Het idee van het zoeken naar waarheid rust op het beginsel dat je dan vragen moet stellen en twijfel toelaten.’ schnabel ‘In onderzoeken van het SCP komt een groep naar voren met deze attitude: ’’Ik laat mij niks gezeggen. Niemand heeft iets over mij te zeggen.’’ Hoe lager opgeleid, hoe sterker dat gevoel. Dat is echt een omdraaiing ten opzichte van het verleden. Toen was dat de houding van de elite. Als klasse, niet op individueel niveau.’ Hoe verklaart u dat? schnabel ‘Ik denk dat het te maken heeft met een doorgeslagen opvoedings ideaal. In dat opzicht heeft de conservatieve auteur Theodore Dalrymple wel een punt als hij schrijft over de ongewenste effecten van de algemene gedachte dat jij net zo belangrijk en begiftigd bent als ieder ander. Op tv zien we kinderen die zonder ook maar een uurtje les te hebben gevolgd, dansen en zingen, in de hoop dat zij de grote ster zullen worden. Hun ouders hebben hun toch altijd gezegd dat ze zo bijzonder zijn? Nou dan!’ ‘Bij daadwerkelijke emancipatie hoort nu juist het besef dat een wijzer iemand, met meer levenservaring, jou voorleeft hoe het moet. Als we mensen voorhouden dat wat zij vinden altijd even belangrijk is als wat anderen vinden, dan kan dat uiteraard doorslaan in deze houding: ‘Ik laat mij door een ander niets vertellen. Denk nou niet dat je meer bent dan ik omdat je meer weet.’ Meer weten is dan irrelevant geworden. En dat is het niet.’ ‘In de samenleving, ook in de maatschappelijke structuren, neemt dit verschijnsel
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 138
01-12-2008 22:22:55
De oude codes doorbroken In gesprek met Wim van de Donk & Paul Schnabel
139 de gedaante van wantrouwen aan. Dat is een fundamentele omslag. De Nederlandse samenleving was vanouds in essentie gebaseerd op vertrouwen tussen de lage en hoge sociale lagen, tussen de machthebbers en de niet-machthebbers. Over en weer gingen zij uit van goede trouw en van de bereidheid elkaars belangen tot op zekere hoogte te steunen. Dat vertrouwen heeft als ordenend principe plaatsgemaakt voor wantrouwen. En geïnstitutionaliseerd wantrouwen werkt bureaucratisering in de hand, juridisering, voortdurende verslaglegging, controle op controle. Dit is een reflex geworden. Als het even mis gaat weerklinkt in de politiek meteen de roep om méér controle, méér toezicht, méér verantwoording.’ ‘Soms komen we dat vertrouwen nog wel tegen. In een SCP-onderzoek zeiden huizenkopers dat huurders bescherming verdienen en de huurtoeslag dus moet blijven bestaan, zoals niet-kopers over het algemeen menen dat er een goede regeling rond de hypotheken moet zijn, zoals een hypotheekrenteaftrek. Daar vinden we nog iets terug van het wederzijds begrip.’ De kracht van Nederland is lange tijd geweest dat het een high trust society was, met als contrast de low trust society van Italië en Frankrijk. Hoe kan de ontwikkeling die u signaleert worden gekeerd? schnabel ‘Dat is heel moeilijk. Dat heeft met de geloofwaardigheid van de politiek te maken, maar ook met de houding van media. In Nederland zijn de media op een eenzijdige wijze extreem kritisch. Alles wat gezag heeft in dit land, alles wat met macht, autoriteit of met titels heeft te maken, is per definitie verdacht. Men noemt dat wel links, maar je treft het net zo goed rechts aan. Links heeft wel meer gevoel voor machtsongelijkheid, rechts meer voor machtsmisbruik.’
En ook vroeger gezagsvolle instituties als de politiek, het recht. schnabel ‘Wij kunnen niet wat de Amerikanen wel kunnen. Amerikanen kunnen veel kritiek hebben op wat de president doet, maar hij blijft wél mr. President. Tekenend voor de toestand hier vind ik dat idiote gesprek tussen Ali B. en Balkenende bij Pauw & Witteman. Ali B. wist absoluut niet hoe hij de premier eigenlijk hoorde aan te spreken. Iedereen voelde aan dat men zó de man die minister-president is niet tegemoet treedt, maar niemand durfde in te grijpen. Niemand wist ook hóe. Het gevoel voor de gepaste subtiliteit in dit soort verhoudingen is verloren geraakt. Inmiddels heeft Ali B. zich verontschuldigd, maar uit zijn woorden bleek duidelijk dat hij geen seconde het gevoel had gehad te ver te zijn gegaan. Interessant is wel dat ook het slachtoffer, de minister-president in dit geval, hem daar ook niet op had kunnen wijzen zonder zelf het verwijt te krijgen te zeer op zijn strepen te gaan staan.’ Is dit het geheim van Wilders? Dat hij zich tot spreekbuis maakt van de mensen die van elite noch gezag iets willen weten? ‘Jullie zoeken het maar uit’, voegt hij de regering of zijn tegenstanders in de Kamer toe als hij er in het debat niet meer uitkomt. Een tekenende kreet. schnabel ‘Wilders is een vrij zeldzaam soort politicus. Hij heeft geen enkele behoefte om aardig gevonden te worden, niet door zijn collega’s en zelfs niet door het publiek. Dat geeft hem iets autonooms, bijna autistisch. Ook dat waanzinnige kapsel… Dat zijn allemaal middelen om de distantie te creëren waaraan hij die autonomie ontleent.’ ‘De persoonlijke boosheid van Pim Fortuyn kwam voort uit het feit dat hij zich
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 139
01-12-2008 22:22:56
De kracht van vrijheid in verantwoordelijkheid
140 niet geaccepteerd voelde door de elite waar hij juist zo ontzettend graag bij wilde horen. En hij maakte de fout dat naarmate hij zich meer trachtte te gedragen als de elite, de afstand tot de echte elite alleen maar groter werd. In Nederland ga je niet met je niet-bestaande familiewapen schermen, je verandert je naam niet, je dost je niet uit op een manier die net iets té is. Dan verwijdert de echte elite in Nederland zich van je. Dat is een subtiel proces, maar zo werkt het wel. Wilders heeft de tegengestelde lijn gekozen. Fortuyn wilde niets liever dan erbij horen, Wilders juist niet.’ Hij is echt de romantische figuur van de eenzame held. schnabel ‘Ja. Zo herkennen mensen hem ook. Hij durft te zeggen wat ze niet mogen denken. Zo ervaart zijn aanhang dat.’ VAN DE DONK ‘Wilders ontleent zijn gezag aan die groepen. Bij hen zit een ader van boosheid die je kunt aanprikken. Die ader staat onder grote spanning. Te lang was het informatiekanaal van de samenleving naar politiek en bestuur verstopt. Daardoor drong reële maatschappelijke onvrede niet naar boven door. Nu is de spanning zo groot geworden dat het systeem in ons gezicht kan ontploffen.’ schnabel ‘Je ziet wel dat burgemeesters daaraan op de geëigende wijze tegenwicht bieden, met een beroep op hun verantwoordelijkheid voor de openbare orde. Ze verwoorden dat het niet zo kan zijn dat ambulancepersoneel wordt aangevallen, dat vrouwelijke tramconducteurs tot op het bot worden beledigd door brutale jongetjes, of dat buurten onleefbaar zijn doordat tien of twintig jongens daar zo’n beetje de dienst uitmaken. Burgemeesters reageren sneller op zulke misstanden, ook directer en zonder mitsen en maren, zoals vroeger wel gebeur-
de. Politiemensen hebben zich lange tijd niet echt gesteund gevoeld door degenen die boven hen zijn gesteld, zoals de burgemeester, het gemeentebestuur of zelfs de commissaris. Zij konden er niet van op aan dat ze niet in de steek gelaten zouden worden. Dat is voor mensen in hun positie zó demoraliserend! Zij zorgen ervoor dat de samenleving niet uit haar voegen raakt.’ VAN DE DONK ‘Dat betekent ook dat de overheid moet ophouden denigrerend te spreken over het eigen personeel. Op bezoek in de gevangenis in Veenhuizen, was ik diep onder de indruk van de wijze waarop het personeel daar met een buitengewoon moeilijke groep gedetineerden omgaat. Wees trots op die mensen! Maar nee, hier in Den Haag rekent de rijksoverheid vooral in kosten en opbrengsten en concludeert dan dat het goedkoper kan zijn beveiligingswerk uit te besteden.’ Schnabel zei dat wantrouwen een fundamentele trek van de Nederlandse samenleving is geworden. Dat lijkt ook zijn weerslag te hebben op de tolerantiecultuur. Wantrouwen stempelt meer en meer de verhoudingen tussen mensen die geen gedeelde levensovertuiging, religie of denkbeelden over waarden en normen hebben. schnabel ‘Het wordt onaangenaam in de samenleving als mensen niet een beetje inschikkelijk ten opzichte van elkaar willen zijn. Mensen trekken alles naar zichzelf toe. In het geval van tolerantie bedoelen ze vooral dat anderen ten opzichte van hen tolerant moeten zijn. Tolerantie werkt niet als dat andersom niet evenzeer geldt. Zo zijn verdraagzaamheid en vrijheid nauw met elkaar verbonden. Immers, de bereidheid tot inschikkelijkheid houdt ook in dat je de ander zijn vrijheid gunt.’
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 140
01-12-2008 22:22:56
De oude codes doorbroken In gesprek met Wim van de Donk & Paul Schnabel
141 ‘Nederlanders verbazen zich niet zelden over de beleefdheid in andere landen. In Duitsland bijvoorbeeld. Ik heb het niet over geklak met de hak of zo, maar gewoon, over vriendelijkheid tegen elkaar, over de gepaste
Je weet dat je beledigd gaat worden als iemand aankondigt: ’Ik zal het maar eerlijk tegen je zeggen.’ afstand die men onderling in acht neemt, over een zekere vormelijkheid in het maatschappelijke verkeer. In Nederland denken ze altijd heel negatief over Beieren, tot ze daar geweest zijn en merken hoe hoffelijk ze in de gewone dagelijkse omgang worden behandeld. Vriendelijkheid kan in Nederland al gauw rekenen op sceptische reacties: dat zal wel niet echt zijn. Nee, dat hoeft ook niet, maar het is wel prettig in het maatschappelijke contact.’ In het publieke domein spelen we noodzakelijkerwijze een rol. We zullen daar ook vreedzaam moeten omgaan met mensen die we thuis niet zouden dulden. Gewoon jezelf zijn, dat kan dan niet. De overgang van het persoonlijke naar het publieke gaat dus gepaard met een verandering van kleding, gedrag, taal en moraal. schnabel ‘Nu weet je dat je beledigd gaat worden als iemand aankondigt: ’’Ik zal het maar eerlijk tegen je zeggen.’’ Dan volgt er nooit iets aardigs, maar altijd iets naars of kwetsend. Nederlanders vinden eerlijkheid
doorgaans belangrijker dan respect voor de gevoelens van de ander. Daarom heb ik meestal de neiging om te zeggen: ’’Doe maar niet’’, als iemand zegt dat hij eerlijk tegen me zal zijn.’ ‘In de omgang met anderen ervaar ik een zekere distantie wel als prettig. In antropologische studies in landen als Japan, Indonesië of Taiwan, waar mensen fysiek dicht op elkaar zitten en de familiebanden hecht zijn, laat men weinig van zichzelf zien. Het eigen gevoelsleven is privé. Ik heb dat ook in mijn eigen opvoeding van mijn Indische moeder meegekregen. Gevoelens zijn niet taboe, maar het is soms beter ze niet te laten zien. Dan verlies je je gezicht niet, voorkom je pijnlijke situaties en vergemakkelijk je de onderlinge tolerantie.’ VAN DE DONK ‘Je hebt gelijk, Paul, het vermogen te verdragen dat een ander ook anders denkt dan jij, heeft consequenties voor jezelf. In dat besef schuilt de essentiële betekenis van tolerantie. Je moet bij jezelf twijfel toestaan over jouw eigen positie, jouw eigen standpunt, jouw eigen gedrag. In die zin is verdraagzaamheid meer dan onverschilligheid.’ ‘Een beetje meer empathie jegens elkaar ontwikkelen lijkt me om meer dan één reden zo gek nog niet, óók omwille van onze economische toekomst. Het soort bedrijfstakken waarin Nederland in de toekomst meer en meer zijn brood zal verdienen, zal internationaal georiënteerd zijn en op kennis gericht. Veel meer dan de oude industriële economie, doet dat een beroep op ons vermogen om waar ook ter wereld fatsoenlijk met anderen om te gaan, ons in te leven in de ander en te snappen hoe andere samenlevingen in elkaar zitten.’
Noot
1 Parijs, 13 september 2008.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 141
01-12-2008 22:22:56
CDV [winter 2008].indd 142
01-12-2008 22:22:56
De kracht van de tolerantie
CDV [winter 2008].indd 143
01-12-2008 22:22:56
144
(In)tolerantie in het moderne Nederland De Nederlandse samenleving is intoleranter geworden. Zo wordt het gedoogbeleid nu afgeschilderd als laf beleid en ‘zeggen wat je denkt’ opgehemeld als morele deugd. Ooit was voor burgers en staat tolerantie de beste manier om maximale vrijheid voor allen te garanderen. Nu lijkt voor velen het ontwikkelen van een strengere nationale morele orde een betere oplossing. Hierdoor worden nieuwe fricties tussen burgers en samenleving opgeroepen en verdwijnt de tolerantiecultuur naar de marge van de samenleving. door James Kennedy Hoogleraar in de geschiedenis van Nederland aan de Universiteit van Amsterdam.
Vrijheid brengt kosten met zich mee en kent ook grenzen. Dit is de les die Nederlanders de laatste twee decennia lijken te hebben geleerd. Dat wil niet zeggen dat ze deze les ook toepassen op hun eigen leven. De negatieve kant van vrijheid is vooral te zien bij de buren en andere ingezetenen (met name allochtonen) van dit land. Die anderen horen hun grenzen beter in acht te nemen, zij moeten de geschreven en ongeschreven regels naleven en zich aanpassen aan de dominante normen in de samenleving. Dit gedachtegoed vormt de kern van wat Nederlanders onderling een verharde samenleving noemen. Tolerantie is in zo’n samenleving allerminst vanzelfsprekend; het wordt juist gezien als een onaanvaardbare vorm van conflictmijding. Tolerantie heeft natuurlijk veel betekenissen. In dit geval gebruik ik de klassiekste betekenis: verdraagzaamheid tegenover andersdenkenden, dus eigenlijk tegenover mensen die er gedachten of praktijken op na houden die voor jezelf moreel verwerpelijk zijn. Het op deze manier tolerant zijn, is nooit gemakkelijk geweest. Het was ook geen exclusief Nederlandse deugd,
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 144
01-12-2008 22:22:57
James Kennedy (In)tolerantie in het moderne Nederland
145 zoals Benjamin Kaplan recent aantoonde: verschillende vroegmoderne Europese samenlevingen ontwikkelden omgangsvormen om samen te kunnen leven met mensen van verschillende levensovertuigingen. En zoals verschillende auteurs in deze bundel ook betogen was de Nederlandse vorm van tolerantie — die helder naar voren kwam in de verzuiling — een vorm van onverschilligheid, waardoor Nederlanders zonder veel moeite langs elkaar heen konden leven. Toch kreeg Nederland al ver voor de jaren zestig zowel in binnen- als buitenland de reputatie een tolerant land te zijn, en de jaren zestig versterkten deze indruk, door de Nederlandse manier van omgaan met seks, drugs en de dood. Maar daar lijkt de laatste jaren verandering in te zijn gekomen. Nederlanders zijn met elkaar in debat gegaan over de waarde van tolerantie. Het Nederlandse gedoogbeleid wordt nu afgeschilderd als laf beleid, en ‘zeggen wat je denkt’ wordt opgehemeld als morele deugd. In dat opzicht lijkt Nederland bewust intoleranter dan het was. In relatieve zin kunnen we dan spreken van een intolerante samenleving. De intolerante staat en de intolerante burger De auteurs in deze bundel buigen zich over het thema tolerantie door zich vooral te richten op aan de ene kant de intolerante staat en aan de andere kant de intolerante burger. Soms lijkt de bestaande literatuur te suggereren dat de huidige onverdraagzaamheid van zowel de staat als de burger wordt veroorzaakt door twee tegenstellingen, die werden versterkt door de migratie: autochtoon versus allochtoon en seculier/westers/joods-christelijk versus de islam. Ik wil betogen dat het onvermogen of de onwil om verdraagzaam te zijn, voortkomt uit verschillende gerelateerde ontwikkelingen die plaatsvinden in zowel de Nederlandse samenleving als veel andere wereldlanden. Hoe is het zover gekomen? Er is een staat opgekomen die niet meer als tolerant te boek wil staan. Deels komt dat voort uit het terugdraaien van wat je gemakshalve ‘de erfenis van de jaren zestig’ zou kunnen noemen. Tijdens de veranderingen in die jaren leerden de Nederlandse autoriteiten dat het vermijden van conflict de beste manier was om te overleven in een wereld waar individuele burgers zich niet langer wilden laten sturen. Het is mogelijk dat de Nederlandse overheid met het wegvallen van de verzuiling meer dan andere landen het vermogen verloor om een morele orde op te leggen aan de samenleving. Dit betekende niet dat de staat ophield met regeren of niet langer intervenieerde in het leven van zijn burgers. Maar het betekende wel dat de staat zich neerlegde bij het pluralistische karakter van de Nederlandse samenleving en morele neutraliteit benadrukte. Zo ontstond een publieke sfeer waar vrijzinnigheid en tolerantie — bij gebrek
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 145
01-12-2008 22:22:57
De kracht van de tolerantie
146 aan een beter woord — normatief werden. De staat probeerde de touwtjes in handen te houden door conflictmijding toe te passen en haar eigen gezag niet te benadrukken. Dit leidde onder meer tot het gedogen van de handel in cannabis, tot het welwillend negeren van minderheden en het toestaan van spreekkoren bij voetbalwedstrijden. Maar na verloop van tijd ontdekte de staat dat het de wezenlijke controle over de samenleving was kwijtgeraakt en dat een hardere aanpak — meer normen en handhaving en minder tolerantie — noodzakelijk was om in de samenleving weer enige sociale samenhang terug te brengen. Misschien kwam die realisatie in Nederland later dan in andere landen en bleef het beleid tamelijk soft, gezien de blijvende neiging van sommige politici om normatieve standpunten buiten het overheidsbeleid te willen houden. Maar de neuzen staan nu toch een andere kant op. In de jaren zeventig waren een laissez-fairehouding en conflictmijding de kenmerken van goed beleid, maar twee tot drie decennia later is dat duidelijk anders. Gedogen — een beleidsmatige variant van tolerantie — is uit. Dit werd niet in de eerste plaats veroorzaakt door het ongenoegen over het Nederlandse drugsbeleid, maar door de vuurwerkramp in Enschede en de cafébrand in Volendam. Deze gebeurtenissen lieten zien hoe gebrek aan handhaving van vastgestelde regels kon leiden tot rampzalige effecten. De politie moest meer boeven vangen, rechters behoorden zwaardere straffen op te leggen en gevangenen — en tbs’ers — moesten minder in de watten worden gelegd. Migratie werd aan banden gelegd en migranten werden gestimuleerd te integreren door verplichte inburgeringcursussen. Het werd ‘fundamentalistische’ minderheden duidelijk gemaakt dat zij vrouwen en homoseksuelen niet langer mochten discrimineren. Alle Nederlanders moesten weer betaalde arbeid verrichten en hun eigen verantwoordelijkheid nemen. In het belang van de publieke gezondheid mochten Nederlandse volwassenen niet langer in publieke gelegenheden een sigaretje opsteken, behoorden jongeren niet meer zoveel alcohol te drinken en moesten de lagere klassen sociale omgangsvormen leren. Ingezetenen hoorden meer respect te ontwikkelen voor elkaar en voor de normen en waarden van dit land, die waren geworteld in de historische ontwikkelingen waardoor Nederland zijn eigen identiteit had gekregen. Geconfronteerd met sociale onrust binnen eigen grenzen en bedreigingen van buiten (zoals migratie), werd de Nederlandse staat zodoende op tal van terreinen onverdraagzamer, met goede en slechte resultaten. Het wekt nauwelijks verbazing dat de last van dit minder tolerante staatsbeleid terechtkwam op de schouders van diegenen die deze last het minst goed konden dragen, met name migranten en asielzoekers. Maar dit betekent niet noodzakelijkerwijs dat zij ook dé oorzaak waren van deze
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 146
01-12-2008 22:22:57
James Kennedy (In)tolerantie in het moderne Nederland
147 mentaliteitsomslag. De aankomst van veel migranten droeg zeker bij aan de omslag in denken, maar ik vermoed dat politici — toen duidelijk werd dat zij de greep op de Nederlandse samenleving hadden verloren — de immigratie en de opkomst van de islam aangrepen om zondebokken aan te kunnen wijzen. De boerka en de Marokkaanse jeugd kregen zodoende deels een symbolische waarde voor politici, om te bewijzen dat ze het heft weer in eigen handen namen. Ook de burger werd in deze periode intoleranter. De verzuiling was voor veel volksdelen een manier geweest om zich te emanciperen en nadat dit doel was bereikt was de ontmanteling van de zuilen bedoeld om de burger te emanciperen. Maar deze ontzuiling en individualisering vroegen meer van de verdraagzaamheid van burgers dan de verzuiling. De Nederlandse adepten van Norbert Elias (zoals Bram de Swaan en Cas Wouters) hebben daar al eerder op gewezen: om te kunnen leven in een pluralistische en complexe wereld, moesten Nederlanders die de veilige zuil verlieten, leren om te onderhandelen en om te gaan met verschillen; zij moesten zich een sociale zelfdiscipline eigen maken. De ontideologisering van de Nederlandse samenleving maakte het haalbaarder om tolerant te zijn, hoewel dat in de gepolariseerde samenleving van eind jaren zeventig en begin jaren tachtig nog niet goed zichtbaar was. Toch bleef de praktische levenshouding van de tijd van de verzuiling ook zichtbaar in de periode daarna: Nederlanders leefden net als tevoren langs elkaar heen: je mag alles doen wat je wilt, als ik daar maar geen last van heb. Maar er waren ook veel factoren die de leef-en-laat-levenmentaliteit ondermijnden. Zoals Gabriel van den Brink al betoogde, koesterden burgers hoge verwachtingen van de vrijheid die zij hadden om hun leven op eigen wijze vorm te geven. Daardoor neigden zij er niet altijd toe om zich verdraagzaam op te stellen tegenover anderen die een bedreiging konden vormen voor het realiseren van deze verwachtingen. Vandaar ook het probleem van het ‘korte lontje’. Daarbij kwam de soms dramatische verandering in de bevolkingssamenstelling van sommige buurten, gekoppeld aan de veronderstelde achteruitgang van de woonkwaliteit. Dit veroorzaakte gevoelens van vervreemding en oplopende etnische spanningen. Tegelijkertijd was het — volgens sommige intellectuelen zoals Piet de Rooij — misschien juist het verdwijnen van geprononceerde religieuze en ideologische verschillen waardoor Nederlanders zich minder hebben geoefend in verdraagzaam zijn. Als ze nu nog een afwijkende groep tegenkomen die actief religieus is, wordt ze sneller gezien als vreemde minderheid met extreme en onverdraagbare standpunten. Tenslotte zou je — evenals de journalist Jan Blokker — kunnen betogen dat het verdwijnen van ‘verheffing’ in de Nederlandse media (in tegenstelling tot de ons omringende landen)
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 147
01-12-2008 22:22:57
De kracht van de tolerantie
148 heeft geleid tot een situatie waarin Nederlanders zich op nieuwssites veel grover en botter uitlaten dan andere Europeanen. In dit opzicht is Theo van Gogh instructief. Zijn bewust intolerante publieke uitspraken hadden tot enkele jaren voor zijn dood niets te maken met de opkomst van de islam, maar met de opkomst van een nieuwe publieke cultuur, waarin publieke beledigingen een rechtmatige uiting waren van de eigen vrijheid. Eerst kwam de intolerante burger en toen pas de islam als bedreiging, zou je kunnen concluderen. In elk geval mag het duidelijk zijn dat Nederlanders na de ontzuiling afgesneden leken te zijn van gestructureerde politieke participatie waarin begrenzing vereist is — vormen van verbale participatie die de jaren zestig in andere landen beter hebben overleefd. Nieuwe fricties tussen politiek en burger Het is paradoxaal dat veel van deze geïndividualiseerde burgers nu hun heil zoeken bij een nieuwe nationale gemeenschap die een einde zou moeten maken aan voor hun levensstijl bedreigende culturele, etnische of religieuze verschillen. Ook hier had de golf van publieke intolerantie tegenover migranten en vooral moslims te maken met een veranderde kijk op de beste wijze om maximale vrijheid te garanderen voor individuele Nederlanders. Tolerantie leek in de jaren zestig en zeventig de beste aanpak te zijn, maar in deze tijd lijkt het ontwikkelen van een strengere nationale morele orde voor velen een betere oplossing. In veel opzichten trekken de intolerante staat en de intolerante burger samen op. Het intolerante beleid van de staat werd grotendeels vormgegeven als reactie op de publieke wens dat de staat grenzen stelt aan afwijkende bevolkingsgroepen en ongewenste sociale ontwikkelingen. En het is waarschijnlijk waar dat de staat door dit beleid ook onder de bevolking weer nieuwe vormen van intolerantie opwekt, bijvoorbeeld door strenger toezicht op tbs-patiënten en islamitische scholen en door het al in de jaren negentig aangescherpte asielbeleid. Maar in andere opzichten staan de intolerante staat en de intolerante burger tegenover elkaar. Sommige publieke uitingen van intolerantie door burgers worden ongewenst verklaard door de overheid, omdat ze de publieke orde ondermijnen. De autoriteiten distantiëren zich publiekelijk van het aanzetten tot haat; ze pakten Gregorius Nekschot op voor verhoor en namen allerlei voorzorgsmaatregelen in de aanloop naar de vertoning van Wilders’ film Fitna. Vaak vreest de overheid de onberekenbare en intolerante burger. Aan de andere kant vinden veel burgers dat de overheid te weinig doet aan bijvoorbeeld het gedwongen integreren van moslims, terwijl anderen van mening zijn dat de overheid veel te streng is. Zo zijn nieuwe vormen van
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 148
01-12-2008 22:22:57
James Kennedy (In)tolerantie in het moderne Nederland
149 frictie ontstaan tussen politiek en burger. Een meer intolerante samenleving die hecht aan gezagsstructuren, aan gemeenschapsdenken en gearticuleerde gedragsnormen, is vaak een gespannen samenleving. Want staat, burgers en organisaties bevechten elkaar over de nieuwe grenzen. Betekent dit dat er in Nederland een onherroepelijk einde is gekomen aan de tolerantie van weleer? Ja, de tolerantie waarin allerlei vormen van afwijkend gedrag werden toegestaan is niet meer dezelfde als in het Amsterdam van 1970. De vrees voor de gevolgen van afnemende sociale samenhang heeft deze vorm van tolerantie in een kwaad daglicht gesteld. Maar dit betekent niet dat er ook een einde zal komen aan de tolerantie Nieuwe inspiratie voor waarin ruimte wordt gegeven en andersdenkenden. tolerantie is niet in de Deze vorm van tolerantie is vaak eerste plaats te vinden zichtbaarder in de dagelijkse prakin het centrum van de tijk dan in de politieke retoriek. Nederlandse samenleving, In scholen, op de werkvloer en in sportclubs zijn Nederlanders, evenmaar in de marges als andere Europeanen, dagelijks bezig verschillen te overbruggen en leren zij met elkaar om te gaan. Soms resulteert deze inzet in volledige acceptatie en soms in gedisciplineerde tolerantie. Het is te hopen dat Nederlanders zich hierbij laten inspireren door de tradities van tolerantie die behoren tot het erfgoed van hun land. Als inwoners van een klein land moesten ze in het verleden tolerant zijn en ook nu is er weinig keus. De hoop die gloort in het dagelijkse leven, betekent niet dat we verdraagzaamheid niet actief hoeven aan te leren. Maar wie zou daarvoor verantwoordelijk moeten zijn? Er zijn een paar instellingen die een leidende rol zouden moeten spelen. In de eerste plaats scholen, vooral nu er nieuwe programma’s worden ontwikkeld om actief burgerschap te onderwijzen. Daarin moet (in)tolerantie en (gebrek aan) acceptatie een belangrijk thema zijn. Maar ook de media spelen een belangrijke rol in het vinden van het juiste evenwicht. Er is een verband tussen scheldende lezers met grof taalgebruik op websites en harde journalistiek en stigmatiserende reportages. Ten slotte kan men misschien in de leer gaan bij religieuze en ideologische minderheden, die zich — meer dan veel andere Nederlanders — hebben geoefend in tolerantie in hun zoektocht naar een evenwicht tussen de morele overtuigingen van de meerderheid en hun eigen levensovertuigingen en geloofstradities, die vaak onder druk staan. Misschien is nieuwe inspiratie voor tolerantie niet in de eerste plaats te vinden in het centrum van de Nederlandse samenleving, maar in de marges.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 149
01-12-2008 22:22:58
150
Waar wellevendheid uitblijft, zoekt onverdraagzaamheid een onderkomen Wie over zichzelf onzeker is geworden, zal bang blijven voor elke ander. Daarom zouden wij de vreemdeling beter kunnen verdragen als wij sterker in onszelf zouden zijn, bewust van onze wortels in de door christendom en humanisme gemunte beschaving. En tot die wortels behoren de omhelzing van waarden, vooral voortgekomen uit de Bijbel, en de aanvaarding van beperking in vrijheid, eigen aan gezamenlijk overeengekomen normen. door Antoine Bodar Publicist, priester en bijzonder hoogleraar christendom, cultuur en media aan de Universiteit van Tilburg.
Is Nederland een tolerant land? Het heet wel zo. Althans, Nederlanders geven graag op over onze tolerantie. Amsterdam in de zeventiende eeuw, nietwaar? Daarheen kwamen toch joden van overal vandaan? En mochten toen zelfs daar niet die vermaledijde katholieken hun eredienst blijven uitoefenen, mits achter gesloten gevels? (Uit louter tolerantie waren evengoed hun bedehuizen afgepakt door de beoefenaren van de godsdienst die de stedelijke overheid zulks gunde.) Was dat tolerantie toen of regeling van economisch gewin? Was dat tolereren van lieden met een andere godsdienst? Of was dat het in onverschilligheid op de koopmanskoop toenemen van bevolkingsgroepen die mede het geld naar de oppottende republiek zouden kunnen doen stromen? Dat de gouden tolerantie van toen ten minste veel van doen had met de handelsmentaliteit van Amsterdam, komt mijns inziens te weinig naar voren in gedachtewisselingen waarin telkens terugkeert hoe goed wij het met de eigen tolerantie hebben
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 150
01-12-2008 22:22:58
Antoine Bodar Waar wellevendheid uitblijft, zoekt onverdraagzaamheid een onderkomen
151 getroffen. Nederland, wat is dat daar toch een tolerant volk; nagenoeg het tolerantste volk van de wereld — de slavernij van de Verenigde Oost-Indische Compagnie mogelijk daargelaten (maar die bevorderde dan ook het geld verwerven). Zou deze soort van tolerantie in onze volksaard kunnen schuilen: tolereren, wanneer het gewin geeft, dus wegkijken omdat de geldbuidel daarvan beter wordt? Tolereren dus, dat veeleer door prettige politiek ingegeven onverschilligheid beduidt dan tolereren dat met werkelijk gunnen samenhangt. Konden wij ons lange tijd in onze immense, zo door traditie bepaalde maar klaarblijkelijk alleszins vermeende tolerantie, koesteren, wentelen en kietelen, inmiddels zijn wij in de jongste jaren van deze zelfgenoegzame kermis koud thuis gekomen. Nederland tolerant? Voor zover wij tolerant zijn, heeft dat enerzijds van doen met onverschilligheid die kennelijk bij vrijheid behoort. En wat is vrijheid? Eertijds wilde vrijheid nog zeggen dat de burger vrij is, zolang hij de ander niet in zijn vrijheid aantast. Tegenwoordig betekent vrijheid veeleer dat de grenzen van de vrijheid moeten worden afgetast. Dit geldt zowel voor het provoceren inzake de vrijheid van meningsuiting door verspreiding van spotprenten over Mohammed, alsook voor een moslimmeneer die eerst geen hand wil geven aan een vrouw en voorts niet bereid wil zijn op te staan uit eerbied voor de rechterlijke macht. Dat christenen en vooral katholieken tegen spot opgewassen blijken, houdt niet in dat moslims van nature dezelfde weerstand eigen zou zijn. Zij behoeven vermoedelijk nog wat tijd, al blijken sommigen van de volgende generaties uit die bevolkingsgroep al even hard te kunnen terugmeppen als de oorspronkelijke vaderlanders. Toch blijf ik tevens van mening dat niemand er kleiner van wordt wanneer hij met welke ander dan ook rekening zou houden. Ruimte geven beduidt ruimte nemen, mits met mate Gaat het niet in vrijheid van mening — en daarmee in vrijheid van godsdienst — om de vrijheid die zich bereid is te tomen en te beknotten door regels van wellevendheid, van anderen zo mogelijk ontzien, van onafgebroken rekening houden met de maatschappij waarin wij pogen samen te leven? Want wat is tolerantie? Het is het dulden van personen of handelingen of meningen — meestal een samengaan van deze drie factoren — die wij zelf uit morele of andere gronden liever zouden afwijzen. Dulden wordt zo verdragen en van daaruit gunnen en zo ruimte geven. Dit betreft gelijkelijk achting voor idealen en belangen van anderen, zolang die anderen ons hun idealen niet willen opleggen en ons ondergeschikt maken aan
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 151
01-12-2008 22:22:58
De kracht van de tolerantie
152 hun belangen. Ruimte geven beduidt ruimte nemen, mits met mate; en dat dan in wederkerigheid. Op deze wijze staat tolerantie tegenover fanatisme. Terwijl fanatisme zich paart aan stelligheid in angst en afwijzing, huwt tolerantie verantwoordelijkheid in ontspanning en vertrouwen. Tolerantie, zó begrepen, kan niettemin nooit grenzeloos zijn. Ook in tolerantie gelden regels van wat toelaatbaar blijft en niet toegelaten kan worden. Met tolerantie zou zich nooit onverschilligheid mogen Met tolerantie is het gauw verbinden. In een dergelijke combinatie neemt onverschilligheid spoegedaan als zij zich verbindt dig de leiding en bant tolerantie met onverschilligheid uit. Onverschilligheid immers is uit haar natuur egoïstisch, op zichzelf gericht. ‘Laat gaan wat gaat, als ik daarvan maar geen last heb en mijn eigen gang kan gaan.’ Onverschilligheid staat tegenover solidariteit. Onverschilligheid ondermijnt een samenleving nog meer dan gebrek aan tolerantie. Hoe zo? Wie moet winnen aan tolerantie, kan zich nog laten overreden. Wie onverschillig blijkt, is zijn omgeving al vergeten. Waarom zou tolerantie niet grenzeloos kunnen zijn? Allereerst omdat alles wat ons menselijk handelen bepaalt, aan grenzen is gebonden en derhalve nimmer ongebreideld kan zijn. Alles heeft zijn grenzen. Alles heeft zijn maat. Daarom kan voorts tolerantie niet anders dan zichzelf ernstig nemen, opdat wij de grens van tolerantie in het oog houden en zo vermijden dat de maatschappij zelfs de zelf intolerante zou tolereren. ‘Wij hebben het recht de intolerante niet te tolereren’, zegt Karl Popper in The Open Society and Its Enemies. Maar blijft het toch niet eigen aan tolerantie dubbelzinnig te zijn — is zij in zekere zin zelfs niet een paradox in zichzelf? Tolerantie staat altijd in het spanningsveld van aanvaarding en daarmee solidariteit enerzijds en zelfs niet-voorziene onverschilligheid anderzijds. Ook voor idealisten blijft het moeilijk zich steeds de eigen tolerantie bewust te blijven en niet achteloos plotseling te ontwaken in onverschilligheid. God laat de zon opgaan over slechten en goeden Over tolerantie (en omgaan met het paradoxale dat daarin kennelijk schuilt) leert ons de Heilige Schrift. Matteus heeft hierover twee lessen opgetekend. De ene les is over de zaaier. Hij zaait edel zaad, maar op zijn land zaait de vijand onkruid tussen het al gezaaide. Beide zaden schieten op.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 152
01-12-2008 22:22:58
Antoine Bodar Waar wellevendheid uitblijft, zoekt onverdraagzaamheid een onderkomen
153 Wat te doen? Niet het onkruid uittrekken, maar onkruid samen met tarwe tot de oogst laten opgroeien. Nadien eerst geschiedt de scheiding: onkruid wordt verbrand en tarwe wordt opgeslagen. (Cf. Mt 13,24-30) De andere les is over Gods beminnelijkheid. Hij laat de zon opgaan over slechten en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Bemint dus uw vijanden en streeft naar volmaaktheid. (Cf. Mt 5, 44-48) Welke moraal uit deze beide lessen te trekken? Idealiteit, verdraging en vertrouwen. Drie strevingen die samen een maatschappij beter kunnen doen worden. Maar is de meetlat van idealiteit niet te hoog gelegd voor een samenleving die in realiteit functioneert? Elke realiteit kan niet zonder idealiteit, omdat idealiteit aan realiteit het streven geeft zich te verbeteren. Waar immers het ideaal ontbreekt, verwildert het volk. En in Nederland heeft de verwildering zich ruim meester gemaakt van vooral ontevreden en mopperende bevolkingsgroepen die al wat vreemd is, en daarmee vijandelijk, zouden willen verbannen en het begrip tolerantie lijken te willen schrappen. Tweeërlei wreekt zich daar: gebrek aan goed onderwijs en aan blijvende opvoeding, waaraan de massamedia zouden kunnen bijdragen. Wegebbing van het besef dat de grenzen van een werkelijke democratie steeds bepaald blijven door de mate waarin de besten naar voren komen om de leiding te nemen. Verdraging is begin van beschaving. Want elkaar verdragen biedt terstond beleefdheid. En waar de wellevendheid uitblijft — zoals zo veelvuldig in het huidige Nederland — daar woont niet alleen de vaderlandse, wereldwijd bekende botheid, maar zoekt meteen onverdraagzaamheid een onderkomen. In de ene evangelietekst staat het goede zaad tegenover het onkruid, het volledig goede tegenover het volledig slechte. Zo leert ons de Bijbel de radicaliteit en predikt hij ons het ideaal. Maar aangezien de mens zelf nooit helemaal of goed is of slecht, maar én goed én slecht en dus beide neigingen in zich kent, past het ons bescheiden te zijn tegenover wat wij voor onkruid houden. Dat onkruid — wereldlijk vertaald — zou wel eens het kruid kunnen blijken dat de meerderheid van de smakelozen smaak verschaft. Vertrouwen houdt de blik open, terwijl wantrouwen de blik afsluit. In vertrouwen klinkt door dat weliswaar veel niet precies geschiedt zoals we het zelf zouden wensen, maar dat de afloop ten minste voldoende zal zijn. Bij de aanvaarding van het leven behoort dat de zon soms meer schijnt en de regen soms meer dorheid verdrijft bij hen die dat ons inziens minder verdienen dan wijzelf. Dat bevestigt de andere evangelietekst. Zo’n weten brengt al ontspanning, want het leven laat zich slechts zeer ten dele naar
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 153
01-12-2008 22:22:58
De kracht van de tolerantie
154 de hand zetten. Wantrouwen versombert het leven, terwijl vertrouwen het leven opvrolijkt. Intolerantie is de mens onwaardig Wat brengt beschaving (en dus wellevendheid) in het midden? De waardigheid van de mens — zo hogelijk gepropageerd in het door het christendom mede op grond van het denken in de klassieke oudheid gevormde humanisme ten tijde van de renaissance. Wat is de mens waardig en wat is de mens onwaardig? Intolerantie is de mens onwaardig; want wij leven in het mensenrijk en niet in het dierenrijk, hoezeer wij heden ten dage ook liever de overeenkomsten met het dier benadrukken dan de verschillen. En wat heeft alles te maken met de menselijke waardigheid? De vrijheid. Het waardig — gepast — omgaan met de vrijheid bepaalt in hoogste mate de waardigheid van de mens. ‘Wij hebben u, Adam, geen bepaalde woonplaats, geen eigen aangezicht, geen enkele speciale taak gegeven, opdat ge die woonplaats, dat aangezicht en die taak die ge verkiest, zult verwerven en bezitten naar uw eigen wil en uw eigen wens.’ Die woorden legt Giovanni Pico della Mirandola, destijds lid van de Platonische Academie in Florence, God de Schepper in de mond en hij vervolgt: ‘Voor alle andere wezens is de natuur vastomlijnd en binnen de door ons voorgeschreven wetten beperkt. Gij zult die voor u zelf bepalen, door geen grenzen belemmerd, naar eigen vrije wil, waaraan Ik u heb toevertrouwd.’ Maar daarop laat God de Heer — naar Pico in diens rede De Hominis Dignitate (Nederlandse vertaling: J. Hemelrijk) — deze vermaning volgen: ‘Het staat u vrij naar het lagere, het dierenrijk te ontaarden; maar ge kunt u ook verheffen naar het hogere, het goddelijke rijk door eigen wilsbeschikking.’ Wat doen we met onze vrijheid, als we geen richtsnoer in het leven aanhouden — dat wil zeggen vrijwillig aangegane binding aan regels of normen — zodat onze menselijke waardigheid blijft gewaarborgd? Overgave aan ongebreidelde Overgave aan ongebreidelde vrijheid, die slechts het eigen ik volgt vrijheid brengt ons terug naar en de lusten en de luimen van de het vretende beest in ons dag, brengt ons terug naar het vretende beest in ons — vraatzuchtig alleen naar bank en buik — waar geen ruimte is voor de ander en waar in eigen misachting de ander helemaal niet kan worden getolereerd, laat staan geacht. Maar is niet de mens wezenlijk, zoals Aristoteles leert, niet louter animal maar animal sociale? Naar de kern is de mens sociaal. Zon-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 154
01-12-2008 22:22:59
Antoine Bodar Waar wellevendheid uitblijft, zoekt onverdraagzaamheid een onderkomen
155 der andere mensen kan hij niet leven en zijn talenten niet ontplooien. Hij ziet in meer te zijn dan lichamelijkheid. Die is onderdeel van zijn natuur, niet de gehele natuur. Hij is ertoe geroepen na te denken en zo in zichzelf af te dalen en zichzelf te leren kennen — en zo het hem in genade is geschonken — God daar tegen te komen, niet als ik-versterkend ik maar als ontmoeting met de volledig andere die vertrouwen bevordert, verdraging natuurlijk maakt en idealiteit en daarin volmaaktheid voorleeft en in navolgen vereist. Hoe staat het nu met onze zo veelvuldig door ons zelf geprezen tolerantie? Tamelijk beroerd, dunkt mij. We zijn enerzijds zo verwend en dikbuikig geworden dat we geen energie meer lijken te hebben onszelf tot de orde te roepen, uit ons egoïsme te treden en ons in te zetten voor het bonum commune (het gemeenschappelijk goede). Toch behoort dat tot de waardigheid van de mens. Want beseffen we opnieuw hoezeer wij voor elkaar verantwoordelijkheid behoren te dragen, des te minder moeilijk zal ons de tolerantie van het vreemde en het daarmee als vijandelijk ervarene afgaan. Zouden wij sterker in onszelf zijn, bewust van onze wortels in de eigen, door christendom en humanisme gemunte beschaving, wij zouden elkaar en anderen van buiten beter verdragen. Wie over zichzelf onzeker is geworden, vreest elke zekerheid van elders. Wie zichzelf niet meer kent, zal bang blijven voor elke ander. Maar tolerantie zal kunnen winnen door bezinning op eigen wortels. En tot die wortels behoren de omhelzing van waarden, vooral voortgekomen uit de Bijbel, en de aanvaarding van beperking in vrijheid, eigen aan gezamenlijk overeengekomen normen.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 155
01-12-2008 22:22:59
156
Neonationalisme en verlichtingsfundamentalisme in Nederland Het neonationalisme brengt een verwrongen beeld van de Verlichting in stelling, om tolerantie tot één van de kernwaarden van het nationalistische bewustzijn te kunnen uitroepen. Deze tolerantie wordt vervolgens gebruikt om uitsluiting en intolerantie tegenover de als niet-verlicht weggezette allochtonen te kunnen legitimeren. Met name het selectieve beroep op de vrijheid van meningsuiting is allesbehalve verlicht en legt in feite een dubieuze xenofobe houding tegen de islamitische cultuur bloot. door Willem Schinkel Socioloog verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Neonationalisme in Nederland Tolerantie is een politiek begrip. Daarmee bedoel ik niet te zeggen dat het alleen politici zijn die het gebruiken of dat het alleen in de politiek wordt gebruikt. Het is een begrip dat politiek werkt, waaraan belangen zijn verbonden. Wat wel of niet tolerant is, is niet te definiëren zonder de politieke dynamiek in het oog te houden die met het dagelijks gebruik van het begrip verbonden is. In iets analytischere termen kan worden gezegd dat tolerantie een performatief begrip is, een begrip dat de werkelijkheid die ermee wordt beschreven, transformeert. Een begrip dat werkt, dat werkelijkheid maakt. Dat is een eerste observatie die me noodzakelijk lijkt voor een analyse van de rol van tolerantie in het hedendaagse Nederland. Met de gangbare verwijzing naar het Nederland dat ooit Descartes en de hugenoten plaats bood, is tolerantie verheven tot kernwaarde in het nationalistische zelfbeeld van Nederland. Dit nationalisme komt momenteel naar boven in het debat rond integratie. Daarin wordt een neonationalisme
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 156
01-12-2008 22:22:59
Willem Schinkel Neonationalisme en verlichtingsfundamentalisme in Nederland
157 zichtbaar dat een hernieuwde definitie van het Nederlandse behelst die sterk wordt gelieerd aan de verlichting. Het is die verlichting die de bakermat vormt voor de veronderstelde tolerantie die Nederland zou kenmerken. In deze bijdrage analyseer ik het Nederlandse neonationalisme Het hedendaagse en de verbinding tussen verlichting en tolerantie die erin naar voren nationalisme is komt. Het neonationalisme, als alle nauw verbonden met nationalisme, behelst een hoogst globalisering particuliere hedendaagse constructie van de geschiedenis die een paradoxaal verlichtingsfundamentalisme legitimeert. Op de paradoxen van dat verlichtingsfundamentalisme ga ik in de laatste paragraaf in. Nationalisme is een modern fenomeen. Een fenomeen ook dat aan de vorming van de Europese natiestaten voorafging. Verschillende auteurs hebben geïllustreerd hoe nationalisme een ideologie was die bijdroeg aan de vorming van een nationaal bewustzijn dat benodigd was voor de vorming van natiestaten in de late achttiende en negentiende eeuw.1 Nog in 1863 sprak bijvoorbeeld ruim 25 procent van de Fransen geen Frans.2 Nationalisme toen en nu behelst de constructie van een eenheid uit een veelheid of verscheidenheid. Die constructie was in de negentiende eeuw uiterst internationaal. Verschillende nationalismen beïnvloedden elkaar.3 Nationalisme in de springtime of nations was een typisch fenomeen van het toenmalige stadium van de globalisering. Op soortgelijke wijze is het hedendaagse nationalisme nauw verbonden met globalisering, en wel vooral met de gevolgen van massale migratie uit niet-westerse landen naar WestEuropa. Op dat moment is een heroriëntatie vereist van de ‘ingebeelde gemeenschap’4 die ‘de Nederlandse samenleving’ is, precies omdat die gemeenschap niet voor vanzelfsprekend kan worden genomen. Gebrekkige burgers stonden in de jaren vijftig nog als onmaatschappelijk te boek5 maar waren ten minste Nederlandse gebrekkige burgers en vormden dus geen aanleiding tot reflectie op de Nederlandse cultuur. Sinds 1994 staat burgerschap gelijk aan integratie — en nu zijn het allochtonen die de gebrekkige burgers zijn. Zij zijn niet onmaatschappelijk, maar staan buiten de samenleving. En wel met name omdat integratie steeds sterker in termen van cultuur is gedefinieerd en allochtonen een andere cultuur hebben.6 In die situatie is wel degelijk een nieuwe reflectie op de Nederlandse cultuur en de Nederlandse samenleving plausibel. Het neonationalisme is één vorm waarin die reflectie plaatsvindt. Het is dus in de context van nietwesterse migratie dat een neonationalisme is ontstaan dat plots de verlichting als de centrale epoche in de Nederlandse geschiedenis poneert en dat
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 157
01-12-2008 22:22:59
De kracht van de tolerantie
158 in het voetspoor daarvan verlichte onderscheidingen als traditioneel/modern, gelovig/seculier en staat/religie thematiseert; met verlichtingsfundamentalisme als ultieme paradox. De constructie van ‘onze geschiedenis’ in het Nederlandse neonationalisme Tradities zijn, zoals Hobsbawm en Ranger hebben geïllustreerd, invented.7 Ook voor het nationalisme bestonden beelden van bijvoorbeeld de Hollandse geschiedenis en cultuur waarin identiteit nauw werd verbonden met bepaalde normen en waarden. Het in 1538 verschenen boek Die cronijcke van Hollant, Zeelandt ende Vrieslandt van alle ghesciednissen int corte, met die cronijcke vanden bisschoppen van Utrecht, heeft het denken over die identiteit van 1538 tot begin negentiende eeuw sterk beïnvloed.8 Met het beeld van Nederland dat daarin wordt geschetst, wordt bijvoorbeeld in de negentiende eeuw grotendeels gebroken.9 En met het beeld van Nederland uit de negentiende eeuw, breken verschillende 20ste-eeuwse constructies van de Nederlandse cultuur. Iedere identiteitsconstructie behelst een zeer bepaalde selectie uit de geschiedenis, en een herordening van de geschiedenis in het licht van hedendaagse belangen. Dit geldt ook voor een in het recente neonationalisme uitgevonden antitraditionele traditie als de verlichting. Hoewel het nieuwe nationalistische bewustzijn in Nederland tolerantie in verband brengt met de verlichting, is de verlichting historisch gezien verre van de tijd van de tolerantie. Tolerantie was voor de verlichtingsfilosofen geen centraal thema. Veeleer speelt het begrip een grote rol in de zestiende en zeventiende eeuw. Van de zeventiende eeuw kan natuurlijk worden gezegd dat die de radicale verlichting belichaamt.10 Maar ook daarvoor is het twijfelachtig of de tolerantie meer was dan een filosofisch begrip. Ongetwijfeld de meest vergaande formulering van de tolerantie onder de Franse Réfugiés in de lage landen was Pierre Bayle. Maar toen die in zijn Avis important aux Réfugiés (1690) opriep tot loyaliteit aan de Franse koning en het afzien van geweld, raakte hij verwikkeld in een heftige polemiek met Jurieu. Jurieu, gesteund door Willem III, verweet hem de protestantse zaak te verraden. En in Rotterdam werd Bayle daarom in 1693 ontheven uit zijn leerstoel in de filosofie aan de Ecole Illustre.11 Maar dat is niet de verlichting die in het neonationalisme doorgaans wordt gepropageerd. Daarin wordt wel met Bayles ideeën, maar niet met zijn Hollandse behandeling geschermd. Het neonationalisme schermt bijvoorbeeld ook met Voltaire.12 Vaak aangehaald in dit verband is diens vermeende uitspraak: ‘Ik vind uw mening abject, maar ik zal uw recht verdedigen die te uiten.’ Ik zeg met opzet vermeende uitspraak, want Voltaire heeft deze uitspraak
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 158
01-12-2008 22:22:59
Willem Schinkel Neonationalisme en verlichtingsfundamentalisme in Nederland
159 nooit gedaan. De uitspraak is hem als motto meegegeven door Evelyn Beatrice Hall (onder het pseudoniem Stephen T. Tallentyre) in het boek The Friends of Voltaire (1906). De Engelse versie was bovendien minder sterk dan abject doet vermoeden, en luidde: ‘I disapprove of what you say, but I will defend to the death your right to say it.’ Voor andere verlichtingsdenkers was tolerantie niet een crucial concept. Zo sprak Immanuel Kant over de hoogmoedige term tolerantie en vond Goethe dat tolerantie tijdelijk moest zijn en tot erkenning moest leiden. Alleen dulden (het uithouden van het andere, zoals tolerantie werd gezien) was beledigen, aldus Goethe.13 De Voltairecasus, net als de verlichtingscasus überhaupt, is dus historisch verwrongen, maar dat is op zich geen bezwaar. Vrijwel alle vormen van nationalisme berusten op een creatieve constructie van de geschiedenis die in het heden van belang is. Nationalisme hoeft niet op primordiale werkelijkheden terug te gaan, maar moet van hedendaags praktisch belang zijn.14 Belangrijker is dat de verlichting wordt opgetrommeld om een neonationalisme te legitimeren dat niet het effect van een inclusie in de samenleving heeft, maar van een prononciatie van de grens tussen ‘samenleving’ en het cultureel andere, dat ‘buiten de samenleving’ staat. Verlichtingsnationalisme wordt verlichtingsfundamentalisme wanneer onder het mom van de tolerantie bepaalde bevolkingsgroepen — tegenwoordig met name moslims — permanent worden geportretteerd worden als buiten de samenleving staande. Kortom, wanneer onder het mom van de tolerantie intolerantie wordt gepropageerd. Het verlichtingsnationalisme is daarmee geenszins de enige vorm waarin het neonationalisme bestaat. Een meer romantische cultuurkritiek als die van Ad Verbrugge kan op soortgelijke wijze dienst doen als rechtvaardiging voor een vastomlijnd beeld van onze cultuur als kenmerkend voor de Nederlandse samenleving waarin zich wezensvreemde elementen voordoen. Niettemin wordt ook hier een verlicht onderscheid gemaakt tussen de Nederlandse samenleving en een traditionele (geloofs)cultuur.15 Verlichtingsnationalisme kan bovendien uiterst gemakkelijk door één deur met andere vormen van conservatisme. Juist in het verlichtingsnationalisme van de auteurs Cliteur, Ellian, Bolkestein, Philipse en Hirsi Ali wordt een voor de conservatieve auteurs Kinneging, Boekestijn en Spruyt kenmerkende restauratieve of behoudende reflex zichtbaar. De Nederlandse samenleving ís nu eenmaal verlicht, gekenmerkt door verlichte normen en waarden, en dat moet zo blijven. Sterker: dat kán ze blijven — paradoxaal genoeg — wanneer ze verandert en wanneer niet-verlichte personen haar binnendringen. Want die personen staan buiten de samenleving. Dat is de typische constructie op basis waarvan het beeld van de Nederlandse samenleving als een onveranderd geheel kan worden geponeerd. Op het moment dat zich in Nederland personen bevin-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 159
01-12-2008 22:23:00
De kracht van de tolerantie
160 den die niet voldoen aan dat beeld van de samenleving, wordt van die personen — die zich toch ook niet in België of Duitsland bevinden — gezegd dat ze zich buiten de samenleving bevinden. En wetenschappers, onder meer van staatsinstellingen als SCP en WODC, zijn vervolgens al te bereid om door een eenzijdige meting van integratie het idee dat veel allochtonen niet echt bij de samenleving horen, wetenschappelijk te ratificeren en te legitimeren. De paradoxen van het verlichtingsfundamentalisme De referentie aan de verlichting is niet de enige vorm van neonationalisme, maar het is wel een belangrijke vorm daarvan. En om verlichting te beschrijven wordt tolerantie al gauw in stelling gebracht. Maar daarbij wordt de verlichting op verschillende manieren geparadoxaliseerd. Ook in Nederland staat tolerantie in de politieke aandacht, wat, zoals Michael Walzer tien jaar geleden stelde over de Amerikaanse situatie, tot uiting komt in luidruchtige discussies over politieke correctheid, tirades en schimpbrieven, multiculturele leerstof, eerste en tweede talen, immigratie, enzovoort.16 En Walzer voegt eraan toe: ‘In respons op deze kakofonie wrijft een andere groep profeten — liberale en neoconservatieve intellectuelen, academici en journalisten — zich in de handen en verzekert ons dat de natie uiteenvalt, dat ons trots verwoorde pluralisme gevaarlijk verdelend is en dat we nodig toe zijn aan de herbevestiging van de hegemonie van een eenduidige cultuur.’ In Nederland komt dat tot uiting in wat ik elders het multiculturealisme heb genoemd.17 Multiculturealisme is het realisme van het de dingen bij de naam noemen, van het afscheid van de oude politiek, van het linkse multiculturalisme en van de politieke correctheid. Het multiculturealisme heeft met de Fortuynrevolutie ingang gevonden, maar is vooral een retorische revolutie gebleken. Een retorische revolutie die zich vaak hult in verlichte waarden als de tolerantie. Maar daarbij wordt steeds met twee maten gemeten. Dit wordt met name duidelijk in kwesties rond de vrijheid van meningsuiting, zoals de verschillende cartoonkwesties die er zijn geweest zijn (van de Deense cartoons tot de Nekschotcartoons). Cartoons die moslims beledigen worden uit naam van de vrijheid van meningsuiting overwegend getolereerd. Maar cartoons die joden beledigden, werden nog in 2006 in de Tweede Kamer getoond om toenmalig minister Van Ardenne te doen distantiëren van een door haar geuite mening in de Yemen Times. De minister sprak over ‘fundamentalistische secularisten’. Tijdens het debat in de Tweede Kamer op 23 maart 2006 ondersteunde kamerlid Van Baalen (VVD) zijn argumenten met cartoons uit de Yemen Times.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 160
01-12-2008 22:23:00
Willem Schinkel Neonationalisme en verlichtingsfundamentalisme in Nederland
161 Verdedigers van de absolute expressievrijheid in deze kwesties werpen zich op als verdedigers van de Nederlandse cultuur en tegelijkertijd als verdedigers van de verlichting. De absolute verdediging van het vrije woord is kenmerkend voor verlichtingsfundamentalisme. Daarin worden allerlei thema’s retorisch verbonden met de vrijheid van meningsuiting. Alles wat vaart onder de vlag van de vrijheid van meningsuiting, wordt geassocieerd met vrijheid en verlichting, en is daarmee nog los van de inhoud van de mening immuun voor kritiek. Wat uit naam van de vrijheid gebeurt, moet wel goed zijn, vooral wanneer het gericht is tegen een onvrije cultuur, een cultuur die nog geen verlichting heeft doorgemaakt. De verlichte intolerantie is even neutraal als de vrije markt, waarvan de neutraliteit gewaarborgd blijft door het idee van een culturele strijd Er wordt met twee maten tussen traditie en moderniteit.18 De vrijheid van meningsuiting wordt gemeten in het propageren zo instrument van een xenofobe van tolerantie houding tegen wat een islamitische cultuur wordt genoemd. Deze cultuur zou incompatibel zijn met de liberale democratie. In die redenering gaat van alles fout, al om te beginnen het feit dat er geen islamitische cultuur bestaat. Tegenwoordig mag dat gratuit klinken, maar precies dát zo’n constatering vaak te genuanceerd overkomt, zegt veel over de staat van het debat in Nederland. Bovendien heeft één van de meest vooraanstaande liberale filosofen, John Rawls, uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheid islamitisch recht met de democratie te verenigen.19 De vrijheid van meningsuiting wordt daarom strategisch ingezet en er wordt met twee maten gemeten in het propageren van tolerantie. Politici kunnen zich bijvoorbeeld achter de vrijheid van meningsuiting verschuilen. Die wordt daarmee ten eerste selectief aangehaald. Wie herinnert zich bijvoorbeeld nog Abdul-Jabbar van de Ven, die stelde het niet erg te vinden wanneer Wilders kwam te overlijden? Toenmalig minister Donner moest toen direct de mogelijkheid van strafrechtelijke vervolging onderzoeken. Soms gaat het dus maar om woorden, terwijl het op andere momenten aankomt op het aanzetten tot haat. Soms moet alles kunnen worden gezegd, andere keren moeten de dingen bij de naam worden genoemd. Ten tweede is de vrijheid van meningsuiting niet absoluut en kan ze in conflict komen met het verbod op belediging, discriminatie en het aanzetten tot haat — en met name dat laatste wordt tegenwoordig weer uiterst selectief van stal gehaald. Relevanter nog lijkt me, ten derde, dat het voortdurende beroep op de vrijheid van meningsuiting leidt tot een depolitisering van de omgang met
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 161
01-12-2008 22:23:00
De kracht van de tolerantie
162 andere culturen in Nederland. Voorbij het gratuite benadrukken van normen en waarden dat eigenlijk culturele aanpassing predikt, missen we het broodnodige: een uitgewerkte visie op culturele diversiteit als overtuigend alternatief voor xenofobie. Niets in de vrijheid van meningsuiting staat een krachtige politieke tegenbeweging in de weg. Die vrijheid is daarmee een juridisch alibi van laffe politici geworden. alle verlichting uit het verlichtingsfundamentalisme gezogen Een dergelijk meten met twee maten is mogelijk omdat alle verlichting uit het hedendaagse verlichtingsfundamentalisme is gezogen. Het verlichtingsfundamentalisme maakt verlichting zwaar; het verduistert eerder dan dat het verlicht. Het doet dat door de paradoxale figuur op te tuigen van de traditie van verlichting. De verlichting kenmerkt zich nu juist door het ageren tégen traditie. Wanneer wordt gesteld dat onze cultuur wordt gekenmerkt door een verlichte traditie, moet een verlichtingsdenker achterdochtig worden. Ditzelfde geldt wanneer Nederlandse waarden en normen als neutraal (want verlicht) worden gezien, terwijl het juist om waarden gaat die per definitie niet neutraal zijn. Een staat die Nederlandse normen en waarden propageert (en eerst, onder meer met behulp van een WRR-rapport, een nationale canon en een Nationaal Historisch Museum, maar eens moet zien te definiëren) kan niet neutraal worden gezien. Maar de retoriek van de verlichte neutraliteit maakt het mogelijk op grond van een waardekritiek die stereotype fenomenen (de boerka bijvoorbeeld) thematiseert hele bevolkingsgroepen te stigmatiseren. Precies het beeld van een tolerant en verlicht Nederland wordt tegenwoordig al te vaak ingezet om een verschil te prononceren en vervolgens te managen. Problemen in de oude wijken (het ruimtelijk alibi voor xenofobie) hebben niet met een gebrek aan verlichting te maken. Relschoppers in Gouda — voor zover die er überhaupt waren — worden niet door vrouwenonderdrukking gedreven. Een verlichting die op basis van de tolerantie intolerant wordt en bijvoorbeeld het dragen van hoofddoeken problematiseert en die individuen — geheel tegen verlichte ideeën in — niet als individu aanspreekt maar als lid van culturele collectieven, is toe aan een zelfkritiek. Verlichtingsfundamentalisten doen het voorkomen alsof onze cultuur de cultuur van de tolerantie is, de cultuur die boven alle culturen verheven is. De cultuur die niet een particuliere cultuur is, maar een universele cultuur. Een cultuur die niet onderdrukt, maar die een cultuur van de vrijheid is. Typisch voor verlichtingsfundamentalisme is het gebrek aan verlichte zelfkritiek. De verlichting stelde grenzen aan de rede, zoals Immanuel Kant deed. Een moderne democratie bestaat bij de gratie van het niet zeker weten.20 Maar
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 162
01-12-2008 22:23:00
Willem Schinkel Neonationalisme en verlichtingsfundamentalisme in Nederland
163 het verlichtingsfundamentalisme legt verlichting vast op een cultuur die onbevraagd blijft, als historisch stevig verankerd wordt gezien en die als ijkpunt dienst doet voor integratie, voor het horen bij de samenleving. Zo meet het SCP sociaal-culturele integratie onder meer door de mate van moderniteit van individuen te meten. Alle kritiek op de verlichting die zich in haar eigen voetspoor heeft De tolerantie van het ontwikkeld, wordt vergeten. De verhuidige Nederlandse lichting heeft een dialectiek doorneonationalisme, daar is gemaakt en is totalitair geworden, een echte verlichtingsdenker stelden Horkheimer en Adorno.21 Ze ‘irrationaliseert alles, wat haar in radicaal tegen de weg staat’.22 De verlichting kan zo worden opgevoerd als chantage: wie niet de paradoxen van een verlichte traditie en van neutrale waarden onderschrijft, staat aan de kant van de irrationaliteit.23 Dit is een uiterst politieke constructie die zeker productief is en een praktisch nut heeft. Maar of dat praktisch nut werkelijke tolerantie is, waag ik te betwijfelen. De tolerantie van het huidige Nederlandse neonationalisme, daar is een echte verlichtingsdenker radicaal tegen.
Noten
1 Zie bijvoorbeeld: Gellner, E. (1983): Nations and Nationalism. Ithaca: Cornell University Press; Hobsbawm, E.J. (1990): Nations and Nationalism Since 1780. Programme, Myth, Reality. Cambridge: Cambridge University Press; Calhoun, C. (1997): Nationalism. Minneapolis: University of Minnesota Press. 2 Zie: Weber, E. (1976): Peasants into Frenchmen. The Modernization of Rural France, 1870-1914. Stanford: Stanford University Press, p. 67. 3 Calhoun, C. (1997): o.c., p. 20. 4 Zie over de notie ‘imagined communities’ en het verband met nationalisme: Anderson, B. (1991): Imagined Communities. Reflections on the Origin and Spread of Nationalism. Londen: Verso. 5 Zie hierover: Dercksen, A. & L. Verplanke (1987): Geschiedenis van de onmaatschappelijkheidsbestrijding in Nederland, 1914-1970. Meppel: Boom. 6 Zie: Schinkel, W. (2007): Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet
7
8
9
10
11
tot een theorie voorbij de maatschappij. Kampen: Klement; Spijkerboer, T. (2007): Zeker weten. Inburgering en de fundamenten van het Nederlandse politieke bestel. Den Haag: Sdu Uitgevers. Hobsbawm, E. & T. Ranger (red.) (1992): The Invention of Tradition. Cambridge: Cambridge University Press. Zie: Van der Zee, J. (2001): ‘Van oudsher beschaafd. Burgers in de vroegmoderne Nederlandse geschiedschrijving’, in: Hendrix, H. & M.M. Drees: Beschaafde burgers. Burgerlijkheid in de vroegmoderne tijd. Amsterdam: Amsterdam University Press, pp. 43-61. Zie de verschillende bijdragen in: Van Sas, N.C.F. (1999): Vaderland. Een geschiedenis vanaf de vijftiende eeuw tot 1940. Amsterdam: Amsterdam University Press. Zie: Israel, J.I. (2001): Radical Enlightenment. Philosophy and the Making of Modernity 1650-1750. Oxford: Oxford University Press. Zie: Schröder, W. et al. (1979): Französische Aufklärung. Bürgerliche Emanzipa-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 163
01-12-2008 22:23:01
De kracht van de tolerantie
164
12
13
14 15
16
tion, Literatur und Bewußtseinsbildung. Leipzig: Philip Reclam, p. 136. Bijvoorbeeld bij: Cliteur, P. (2007): Moreel Esperanto. Naar een autonome ethiek. Amsterdam: De Arbeiderspers. Zie bijvoorbeeld ook de karakterisering van Hirsi Ali als ‘zwarte Voltaire’: Vink, J. (2006): ‘De zwarte Voltaire’. Trouw, 19 mei. En voor haar karakterisering door Afshin Ellian en haar zelfkarakterisering als zodanig: Ali, H. (2007): Infidel. New York: The Free Press, p. 275. Zie: Schinkel, A. (2007): Conscience and Conscientious Objections. Amsterdam: Pallas Publications, pp. 452-453. Calhoun,C. (1997): o.c., p. 34. Verbrugge, A. (2004): Tijd van onbehagen. Filosofische essays over een cultuur op drift. Amsterdam: SUN, p. 31. Walzer, M. (1998): Tolerantie. Amsterdam: Ten Have, p. 121.
17 Schinkel, W. (2008): De gedroomde samenleving. Kampen: Klement. 18 Vergelijk hier: Zˇizˇek, S. (1998): Pleidooi voor intolerantie. Amsterdam: Boom, p. 8. 19 Zie: Rawls, J. (1993): Political Liberalism. New York: Columbia University Press, p. 461. 20 Aldus terecht opgemerkt door Thomas Spijkerboer: Spijkerboer, T. (2007): o.c. 21 Horkheimer, M. & T.W. Adorno (1969): Dialektik der Aufklärung. Philosophische Fragmente. Frankfurt/M.: Fischer, p. 12. 22 Luhmann, N. (2006): Beobachtungen der Moderne. Wiesbaden: Verlag für Sozialwissenschaften, p. 56. 23 Zie: Foucault, M. (1997): ‘What is Enlightenment?’, in: Rabinow, P. (red.): The Foucault Reader. New York: Pantheon Books, pp. 32-50.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 164
01-12-2008 22:23:01
165
Ruimte laten, ruimte maken, ruimte bewaken Deze tijd vergt een actieve vorm van tolerantie, na de passieve uit de tijd van de verzuiling. Toen konden we volstaan met elkaar de ruimte te laten. Naast ruimte maken als een essentiële voorwaarde voor verbondenheid tussen individuen vanuit het verschil, is er behoefte aan ruimte bewaken. Dat wil zeggen dat mensen bereid zijn zich in te zetten om de vrijheid en de ruimte van de ander te bewaken en desnoods te verdedigen. door Halleh Ghorashi Bijzonder hoogleraar management van diversiteit en integratie aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
Het is bijzonder om in deze tijd van de verabsolutering van de individuele ruimte en vrijheid te mogen schrijven over de kracht van zelfbeperking. Deze tijd wordt gekenmerkt door de opkomst van extreem individualisme, waarin voornamelijk aandacht is voor de bescherming van individuele ruimte en vrijheid, en een blinde vlek bestaat voor juist de relationele kant van het individu; dat wat een individu tot burger maakt. Dit extreem individualisme is het grootste gevaar voor de laat moderne samenlevingen, betoogt Zygmunt Bauman, één van de belangrijkste sociologen van onze tijd. In zijn boek Liquid Modernity (2000) beschrijft Bauman de laatmoderne tijd waarin we ons bevinden als een tijd waarin de individuele belangen allesbepalend zijn geworden. Gemeenschappelijke en publieke issues zijn vaak gereduceerd tot individuele incidenten en berekeningen. Hierdoor bewaken burgers bovenal hun eigen grenzen en rechten, zelfs als dit ten koste gaat van de rechten en grenzen van anderen.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 165
01-12-2008 22:23:01
De kracht van de tolerantie
166 Dit is precies waarvoor Tocqueville ons waarschuwt: ‘Selfishness or extreme individualism would dry up the sources of public virtues’ (Tocqueville in Bauman 2000: 213). Democratie is op deze manier gereduceerd tot enkel de uitingen van individuen over hun frustraties en tot hun claim op de politiek om daaraan iets te doen. De balans tussen de burgers en hun gemeenschap is verstoord. Het oude besef dat een gemeenschap meer is dan de som der delen, lijkt passé; de gemeenschap is alleen de som der delen geworden, schrijft Bauman (2000). In deze geïndividualiseerde tijd lijkt het onlogisch om iets te doen voor het publiek ofwel algemeen belang, als het niet direct kan worden ingezet voor het eigenbelang. Vroeger streefde het individu ernaar zichzelf te bevrijden en zijn autonomie te bewaken ten opzichte van de colHet ‘nieuwe realisme’ stelt lectieve krachten, nu zien we een omgekeerd proces: het publieke vrijheid gelijk met het recht belang wordt gekoloniseerd door om te schofferen het individuele belang (Bauman 2000). Neem de recente discussies over vrijheid van meningsuiting. Daarin gaat het vooral om de individuele vrijheid om alles te mogen zeggen en doen, ongeacht de effecten voor de gemeenschap. Dit is wat Baukje Prins (2004) het tijdperk van het nieuwe realisme noemt, een tijdperk waarin ‘moet kunnen worden gezegd wat er wordt gedacht’. De overheersing van dit nieuwe realisme heeft ertoe geleid dat vrijheid vaak wordt gelijkgesteld aan het recht om te schofferen. Deze overmatige focus op de eigen ruimte en het halen van het eigen gelijk, belemmert het ontwikkelen van een besef van gemeenschappelijkheid vanuit het verschil. In het tijdperk van extreem individualisme is het besef van gemeenschappelijkheid eerder een geconstrueerde illusie van hetzelfde zijn om de (ongewenste) ander te kunnen uitsluiten. Een alternatief tegen dit reactief besef van gemeenschappelijkheid is het creëren van een balans tussen gemeenschappelijkheid en verschil. Dit betekent een zoektocht naar de nieuwe bronnen van gemeenschappelijkheid, waarin naar verbinding wordt gezocht vanuit het anders-zijn. Dit omdat maatschappelijke erkenning van verschil van groot belang is voor de menselijke ontwikkeling. Deze erkenning kan de mogelijkheid bieden tot een positieve zelfdefinitie van individuen en groepen. Daarom vormt de erkenning van het verschil de belangrijkste basis voor een ‘gezonde democratische samenleving’. ‘Het weigeren ervan kan schade toebrengen aan hen aan wie erkenning wordt onthouden.’ (Taylor 1995: 53-54). Sterker nog, het ontbreken van maatschappelijke erkenning kan een gevaar teweegbrengen voor de samenleving als geheel (UNDP 2004). De noodzaak voor het erkennen
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 166
01-12-2008 22:23:01
Halleh Ghorashi Ruimte laten, ruimte maken en ruimte bewaken
167 van het verschil in de publieke ruimte ligt verankerd in de cultuur van democratie. Toch is het, zoals ik later in dit essay zal beschrijven, om deze erkenning van verschil te laten werken, noodzakelijk tussenruimtes te creëren zodat verbinding tot stand kan komen. Want het is in de balans tussen verschil en gemeenschappelijkheid dat contacten tussen individuen tot stand komen en nieuwe betekenissen krijgen. Democratie en anders-zijn Democratie is veel meer dan de vrijheid om je stem uit te brengen. In tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd, gaat het bij democratie niet alleen om de meerderheid, maar vooral om de ruimte voor de minderheid. Hierin ligt juist het verschil tussen een democratische rechtsstaat en een populistische democratie, waarin de meerderheid van stemmen een relatieve vrijheid kent, maar de stem van de minderheid niet blijft gewaarborgd.1 Democratie zonder oppositie is geen democratie. In navolging van Lefort beweert IJsseling dat het bij democratie niet allereerst gaat om gelijkheid, maar eerder om de erkenning van verschil (IJsseling 1999). Dit vraagt om een cultuur waarin ruimte wordt geschapen voor het anders-zijn. Democratie is volgens Tocqueville2 naast een staatsvorm ook een levensvorm. Dit betekent een verandering in de sociale verhoudingen. De aanhangers van deliberatieve democratie leggen de nadruk op het publieke forum, waarin burgers binnen een vrij en open gesprek in staat worden gesteld om hun eigen voorkeuren om te zetten naar meer publieke doelstellingen ( Janssens en Steyaert 2001: 204). Eén van de belangrijke kritiekpunten op deze benadering is dat de democratie hier kan worden gereduceerd tot een dialoog, waardoor er weinig rekening wordt gehouden met machtsverhoudingen en hun gevolgen voor de toegang tot de belangrijkste publieke podia (Young 2002). Democratie is meer dan alleen een dialoog. Het gaat om een cultuur, een houding en een leefwijze. Een democratische houding houdt in dat je bij voorbaat accepteert dat de ander anders is. Een democratische structuur is niet veel waard zonder een democratische cultuur, en deze is alleen mogelijk wanneer het vertrekpunt niet het ‘ik’ maar ‘de ander’ wordt.3 Een democratische rechtsstaat zoals de Nederlandse, heeft twee componenten van democratie, namelijk de staatsvorm en de levensvorm of civil society. De theoretici van de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw hebben vooral de nadruk gelegd op wat Rawls (in Kymlicka & Norman, 2000: 6) de basisstructuur van de samenleving noemde: constitutionele rechten, politieke besluitvormingsprocessen en sociale instituties die de democratie mogelijk moeten maken. Inmiddels is het breed geaccepteerd
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 167
01-12-2008 22:23:01
De kracht van de tolerantie
168 dat er naast deze basisstructuur ook aandacht moet zijn voor de kwaliteiten en de houding van de burgers die handelen binnen deze basisstructuren (Idem: 6). Deze basishouding, die Tocqueville levensstijl noemt, is noodzakelijk voor het behouden en bewaken van de cultuur van democratie. Hierin spelen de public virtues een cruciale rol. Tolerantie is één van de belangrijkste democratische deugden die de Nederlandse traditie rijk is. Tolerantie: de essentie van democratie? Tolerantie was de basis voor het bewaren van een eenheid vanuit verscheidenheid tijdens de verzuiling in Nederland. Van der Zee (1999) onderscheidt diverse regimes van tolerantie, waarvan er één in ieder geval de dominante vorm was in de verzuilde periode. Dat berustende regime van tolerantie heeft als voornaamste doel pacificatie.4 Het idee is dat men het anders-zijn van de ander accepteert, maar dat er verder geen inhoudelijke verbinding tot stand wordt gebracht. Dit soort tolerantie is typerend voor de tijd van de verzuiling. De zuilen tolereerden elkaars bestaan, maar hadden in het algemeen geen behoefte aan interactie. In een eerdere tekst heb ik geponeerd dat het tijdens de verzuiling eerder ging om het respect voor de muur tussen de zuilen, dan om het respect voor de inhoud binnen de zuilen (Ghorashi 2003). Dommering (2003: 95) ziet in deze vorm van tolerantie een zelfbeperking die wordt gekenmerkt door ‘het niet uiten van een afkeuring en het zich niet blootstellen aan afwijkend gedrag’ ten behoeve van pacificatie in conflictsituaties. Deze vorm van tolerantie is ook wat Schuyt (2006: 12) beschrijft als ‘het kiezen tussen twee kwaden, het afwegen van een negatief iets tegen een kleiner negatief iets’. Deze vorm van tolerantie werd ook toegepast op de zogenoemde nieuwe islamitische zuil. De mensen van wie werd gedacht dat ze tot deze zuil behoorden, werden getolereerd omdat dat nu eenmaal de gewoonte was en omdat uit eerdere ervaring was gebleken dat dit tot pacificatie leidde.5 Echter, wat tijdens de verzuiling deels succesvol bleek te zijn, werkte bij de nieuwe groep Nederlanders, ofwel migranten, niet optimaal. Want wat bij de migranten in het algemeen (dus ook in Nederland) een rol speelt, is het vinden van verbinding met het nieuwe land waar ze terechtkomen. Voor het Nederland van nu blijkt daarom een passieve en tamelijke onverschillige vorm van tolerantie, waarin vooral ruimte wordt gelaten maar geen verbinding gezocht, ontoereikend. Wat we, in deze tijd van extreem individualisme en verheerlijking van het ik, veeleer nodig hebben is een verbinding tussen het individu en het publiek. In deze tijd zou juist de relationele kant van het individu moeten worden gestimuleerd, want door het claimen van eigen ruimte, eigen ge-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 168
01-12-2008 22:23:02
Halleh Ghorashi Ruimte laten, ruimte maken en ruimte bewaken
169 lijk, eigen vrijheid, is men deze relationele gevoeligheid enigszins kwijtgeraakt. Hierdoor is de bedreiging voor het individu niet meer de druk vanuit het collectief, maar de absolute individualisering zelf. Om het contact met het publiek te herstellen is zelfbeperking in termen van de passieve vorm van tolerantie alleen een eerste stap. De volgende noodzakelijke stap is Geboden is een actieve zelfreflectie, de ruimte en mogelijkheid om van perspectief te wisselen. vorm van tolerantie waarin Dat vereist een actieve vorm van interesse voor het anders-zijn tolerantie. centraal staat Kortom, de vorm van tolerantie die neerkomt op ruimte laten, wat tot onverschilligheid kan leiden, is de eerste voorwaarde voor een democratische cultuur, maar is niet toereikend. De extra stap die nodig is, is ruimte maken. Dit is een meer betrokken en actieve vorm van tolerantie waarin interesse voor en openheid tegenover het anders-zijn centraal staat. De filosoof Theo de Boer (1993) beschrijft deze stap via het concept epochè, dat hij als essentiële stap ziet richting intercultureel dialoog. Epochè, een Grieks woord, wil zeggen een tijdelijke opschorting van de waarheid van het eigen oordeel. We kunnen niet naar de ander luisteren zonder tijdelijk achter onze eigen overtuiging een vraagteken te zetten. Dit betekent niet twijfel aan eigen ideeën, maar een aanzet tot een gemeenschappelijke tussenruimte, een tijdelijke ruimte om te kunnen luisteren en de ander te kunnen naderen. Wat De Boer treffend formuleert, is dat zonder opschorting een discussie geen zin heeft; zonder overtuiging heeft ze geen inzet. Voor een maatschappelijke ontmoeting zouden we in staat moeten zijn de ander te naderen, te zien en te horen. Hiervoor is niet alleen een overtuigend betoog nodig, maar vooral het vermogen om opzij te stappen (zie ook Janssens & Steyaert, 2001). Daarvoor is het belangrijk om tussenruimtes te creëren door tijdelijk opzij te stappen, om ruimte te maken voor de ander, voordat we de ander beoordelen of veroordelen. Daarnaast is ruimte maken de enige mogelijkheid om het dominante discours (dat als voeding dient voor vooroordelen) een tegenwicht te bieden. Op deze manier kan het creëren van tijdelijke tussenruimtes leiden tot uitwisseling van perspectieven, met als mogelijk gevolg het opdoen van nieuwe ideeën, creaties en maken van nieuwe verbindingen. Hierboven heb ik zowel de passieve als actieve vorm van tolerantie beschreven. Wanneer de eerste (ruimte laten) als noodzakelijke voorwaarde voor democratie kan worden gezien, is de tweede (ruimte maken) een essentiële voorwaarde voor de cultuur van democratie waarin verbondenheid tussen individuen vanuit het verschil centraal staat. Toch is er ook een
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 169
01-12-2008 22:23:02
De kracht van de tolerantie
170 derde voorwaarde die de kern van de democratie raakt, en dat is ruimte bewaken, dat wil zeggen dat mensen bereid zijn zich in te zetten om de vrijheid en de ruimte van de ander te bewaken en desnoods te verdedigen. In een samenleving waarin de democratische structuur en cultuur in balans zijn, bewaken de staat en zijn burgers de publieke ruimte als een open en vrije ruimte, zodat individuen zich veilig voelen hun eigen keuzes te maken. Deze ruimte biedt individuen de mogelijkheid om in relatieve vrijheid hun identiteit steeds nieuwe vormen te geven; deze vrijheid houdt in dat men zowel kritiek op als geloof in de eigen (culturele en/of religieuze) achtergrond mag hebben. Mensen zouden de publieke ruimte als open genoeg moeten ervaren, om zich naar eigen wens en inzicht in relatie tot de anderen te ontwikkelen. Voor deze persoonlijke ontwikkeling is het essentieel dat mensen worden beschermd tegen onbeschoftheid en disrespect in de publieke ruimte. Er is daarbij een verschil tussen incidenten en een constant patroon en duidelijke dominantie hiervan in de publieke arena. In het laatste geval kan de publieke ruimte als te gesloten of onveilig worden ervaren. Dit gevoel van onveiligheid in de publieke ruimte leidt vaak tot een reactief gedrag, ofwel een extreem passieve houding, ofwel een extreem negatieve houding ten opzichte van de samenleving. Wanneer de staat en zijn democratische burgers er niet in slagen om de publieke ruimte een vrije open ruimte te laten zijn voor alle individuen, met al hun verschillen, dan is er alleen ruimte voor extreme gevallen die elkaar uitdagen (ex-moslims die zich sterk tegen hun eigen achtergrond keren of extreem gelovige moslims die zich verdedigen). Er is dan nauwelijks ruimte voor genuanceerde kritiek van binnenuit en verbinding tussen individuen vanuit diverse gezichtspunten. Kortom, een democratische samenleving is een samenleving waarin zowel de basisstructuur — in de vorm van rechtvaardigheid, vrijheid van meningsuiting, gelijkheid van rechten — als de basishouding — in de vorm van maatschappelijke deugden zoals respect, tolerantie, nieuwsgierigheid en openheid — door democratische instanties en burgers wordt bewaakt. De overheid zou hierin niet een dwingende, maar vooral een faciliterende en bewakende rol moeten hebben (Parekh 2000). Individu als burger Democratie wordt gekenmerkt door burgers die zich kunnen inzetten voor de gemeenschap waarvan ze onderdeel zijn, zonder dat ze er zelf meteen profijt van verwachten. Ze zetten zich in voor vrijheid als een gemeenschappelijk doel. Dit betekent dat men niet alleen focust op kortstondige en instrumentele oplossingen van problemen, maar dat men
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 170
01-12-2008 22:23:02
Halleh Ghorashi Ruimte laten, ruimte maken en ruimte bewaken
171 kiest voor langetermijn- en duurzame oplossingen die vaak veel geduld nodig hebben. Het betekent ook dat de mensen enigszins afstand kunnen nemen van problemen waarmee ze dagelijks hebben te maken, om deze te kunnen contextualiseren en beter te begrijpen. Pas dan worden individuen burgers die verder willen en kunnen kijken dan hun eigen problemen en belangen. Deze burgers zijn de ware bewakers van democratie: ze zijn mensen die bereid zijn zich in te zetten om de vrijheid en de ruimte van de ander te bewaken en desnoods te verdedigen. Door hun geëngageerde inzet wordt democratie weerbaar tegen de ondemocratische tendensen die in elke samenleving en in de wereld aanwezig zijn. Ze hebben als taak scherp te blijven, zodat de democratie en de vrijheid niet vanzelfsprekend worden genomen, maar ook niet versimpeld tot incidentele daden zonder reflectie. Hoewel de stem van de meerderheid de belangrijkste voorwaarde is voor democratie, blijkt de geldingsdrang van dezelfde meerderheid ook het gevaar voor de democratie te zijn. Het belangrijkste wapen om deze kwetsbare vrijheid en democratie te verdedigen, is om het als een kostbaar bezit te koesteren. Tolerantie is één van de kostbaarste krachten van Nederland die in de afgelopen jaren van extreem individualisme en nieuw realisme onder vuur is komen te liggen. Deze deugd is in de geschiedenis van Nederland essentieel geweest om democratische cultuur en vrijheid van het anders-zijn te bewaken. In dit essay heb ik geprobeerd te laten zien dat de traditionele benadering van tolerantie ontoereikend is voor het huidige Nederland. Het is juist de constructieve herziening en herdefinitie van dit concept die ons perspectieven biedt om deze historische rijkdom niet simpel te negeren, maar in te zetten voor de toekomst. Want het zijn uiteindelijk openheid en tolerantie die ruimte voor het anders-zijn bieden. De perspectiefwisseling die door actieve tolerantie tot stand kan komen, biedt de mogelijkheid tot zelfreflectie en vernieuwing. En zij biedt de nodige afstand tot de macht van de dominante ondemocratische tendensen. Zoals eerder beschreven, is het extreme individualisme één van de meest weerbarstige tendensen van deze tijd, waardoor de relationele kant van democratie onder vuur komt te liggen. Een andere sterke tendens van deze tijd is de opkomst van extreme vormen van collectivisme als verzet tegen de (ongewenste) ander. Het belangrijkste ethos van dit tijdperk is dan ook de cultuur van democratie te redden van deze versimpeling door de balans te zoeken tussen gemeenschappelijkheid en verschil. Hierin ligt de kern van het democratische burgerschap. Burgers die zich vrij kunnen maken van de vanzelfsprekende machten van dominantie, van welke vorm dan ook. Dan pas is het mogelijk dat het individu zich de status van een democratische burger toe-eigent;
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 171
01-12-2008 22:23:02
De kracht van de tolerantie
172 een burger die de betekenis van zelfbeperking maar vooral zelfreflectie niet onderschat in de beleving van vrijheid.
Literatuur
Boer, Theo de (1993) Tamara A., Awater en andere verhalen over subjectiviteit. Amsterdam: Boom. Dommering, Egbert (2003) ‘Tolerantie, de vrijheid van meningsuiting en de Islam’, in: W. Hins & A.E. Nieuwenhuis (red.) Van ontvanger naar zender, p. 89108, Amsterdam: Otto Cramwinckel. Ghorashi, Halleh (2003) Ways to survive, Battles to win: Iranian women exiles in the Netherlands and the United States. New York: Nova Science Publishers. Ghorashi, Halleh (2006) Paradoxen van culturele erkenning: management van diversiteit in nieuw Nederland. Inaugurale rede gehouden op 13 oktober, Vrije Universiteit Amsterdam. IJsseling, Samuel (1999) Macht en onmacht, Amsterdam: Boom. Janssens, Maddy & Steyaert Chris (2001) Meerstemmigheid: Organiseren met verschil, Leuven: Universitaire Pers Leuven. Kymlicka, Will & Norman Wayne (2000) ‘Citizenship in Culturally Diverse Societies: Issues, Contexts, Concepts’ in Kymlicka & Norman (eds.) (2000) Citizenship in Diverse Societies, Oxford: Oxford University Press: 1-45. Lefort, Claude (1992) Het democratisch tekort: over de noodzakelijke onbepaald-
Noten
1 Hierin ligt het gevaar van het totalitarisme, Lefort (1992). 2 In IJsseling 1999: 132. 3 Hiervoor ben ik enorm geïnspireerd door het werk van Emmanuel Levinas.
heid van de democratie. Meppel: Boom. Parekh, Bhikhu (2000) Rethinking Multiculturalism: Cultural Diversity and Political Theory, Houndmills: Palgrave. Prins, Baukje (2004) [2000] Voorbij de onschuld: het debat over integratie in Nederland, Amsterdam: Van Gennep. Schuyt, Kees (2006) Democratische deugden: Groepstegenstellingen en sociale integratie. Cleveringa-oratie 2006. Amsterdam: Leiden University Press. Taylor, Charles (1995) [1994] Multiculturalisme (vertaald door Tine Ausma), Amsterdam: Boom. Trappenburg, Margo (2003) Had het anders gekund? Over het Nederlandse integratiebeleid. In: H. Pellikaan en M. Trappenburg (red.) Politiek in de multiculturele samenleving. Beleid en Maatschappelijk. Amsterdam: Boom, pp.13-38. UNDP report (2004) Human Development Report 2004: Cultural Liberty in Today’s Diverse World, New York: the United Nations Development Programme. Young, Iris Marion (2002) [2000] Inclusion and Democracy. Oxford: Oxford University Press. Zee, Hendrik van der (1999) Lessen in tolerantie. In: F. Glastra (red.), Organisaties en diversiteit: naar een contextuele benadering van intercultureel management (pp. 159-181). Utrecht: Lemma.
4 Trappenburg (2003: 29-30) noemt dit in navolging van Michael Walzer ‘pacificatiedemocratie’. 5 Voor onderbouwing van deze uitspraken over zuilen, tolerantie en migranten, zie Ghorashi 2006.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 172
01-12-2008 22:23:03
173
In de ander jouw bestemming vinden Individualisering en gemeenschapszin veronderstellen elkaar. Het is dan ook onjuist beide tegen elkaar uit te spelen. Wel zorgt een versimpeling van individualisering tot ‘iedereen moet kunnen doen en laten wat hij wil’ voor problemen. Voor een positief proces van individualisering, dat aan de samenleving bijdraagt in plaats van afbreekt, is zicht nodig op de juiste tijd, de juiste maat en de juiste richting. Alleen door vorming in relaties met anderen kan zo’n visie tot ontwikkeling komen. door Petra van der Burg Wetenschappelijk medewerker van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA.
Wanneer we de last en de lust van de vrijheid in kaart brengen, zijn we geneigd om individuele vrijheid en sociale cohesie tegen elkaar uit te spelen.1 Het is van tweeën één, of we omarmen de individualisering als hoogste goed, of we benadrukken de zegeningen van sociale samenhang en gemeenschapszin. Wat mij betreft is er geen sprake van elkaar uitsluitende bewegingen, maar bewegingen die elkaar veronderstellen. Een gezond proces van individualisering veronderstelt sociale verbanden en vormen van gemeenschappelijkheid. Aan de andere kant zullen sociale verbanden zich alleen dan ontwikkelen en aan zeggingskracht winnen, wanneer zij worden gevoed door creatieve individuen, die zich kritisch verhouden tot vanzelfsprekende leef- en denkpatronen, er op zeker moment een bepaalde afstand van kunnen nemen en zo bijdragen aan vernieuwing en vooruitgang. Alleen wie zijn eigen unieke capaciteiten en grenzen kent en respecteert, zal de plek kunnen vinden waar hij of zij tot bloei komt en werkelijk iets zal kunnen betekenen. De tragiek van mensen die altijd overal weer vastlopen is in veel gevallen dat ze juist aan dit proces voorbijgaan.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 173
01-12-2008 22:23:03
De kracht van de tolerantie
174 Individualisering is dus voor waarachtige, van binnen uit gedragen sociale en maatschappelijke binding een noodzakelijke voorwaarde. In mijn optiek is echter het omgekeerde even waar: sociale verbanden helpen het individu op weg, geven richting en structuur, waardoor hij of zij uiteindelijk zal kunnen worden wie hij of zij werkelijk is. Het komt daarbij in alle gevallen aan op de juiste maat, de juiste tijd en de juiste richting. Het is van belang in de gaten te houden dat de christendemocratie Liberalen vinden uiteindelijk wordt gekenmerkt door relationeel denken. Dat is niet hetzelfde als in de ander hun beperking, groepsdenken. Het gaat om een christendemocraten vinden in balans tussen ik en jij, wij en ik. de ander hun bestemming Veel liberalen zullen zich hier overigens in herkennen, maar er is wel een belangrijk verschil: de liberalen vinden uiteindelijk in de ander hun beperking, de christendemocraten vinden in de ander hun bestemming. Individualisering is dus niet op voorhand de bron van alle kwaad. Individuele vrijheid draagt bij aan een goed functionerende gemeenschap. Toch ontkomen we niet aan de hamvraag: is er sprake van verzwakking van sociale verbanden en van gemeenschapszin, van verlies aan sociale cohesie, al dan niet door vrijere invulling van leefstijl, interesse en minder geneigdheid zich voor langere tijd te binden? En zo ja, wat verliezen we dan precies, en moeten we ons daarover zorgen maken? Er zijn nogal wat verschillende opvattingen over de aard van sociaal kapitaal en sociale cohesie. Ik vat het als volgt samen: sociaal kapitaal is het onderliggende, onzichtbare, systeem van intermenselijke verhoudingen dat het structurele maatschappelijke systeem draagt. Wat bedoelen we daar precies mee? Een interessant voorbeeld is een ingenieursbureau dat jaren bezig was om een irrigatiesysteem in een ontwikkelingsland aan te leggen. Steeds liepen er dingen mis. Kanalen die ze hadden gegraven slibden in de kortste keren dicht, sproei-installaties waren in een oogwenk kapot, en de waterputten die ze hadden aangelegd, werden niet gebruikt. Waarom lukt het niet om iets dat overduidelijk het belang van dat dorp dient, van de grond te krijgen? Het antwoord is voor ons Nederlanders even eenvoudig te geven als het probleem ingewikkeld is om op te lossen: een kwetsbaar systeem als een waterhuishouding functioneert alleen op basis van een goed functionerend sociaal systeem waarin mensen samenwerken, afspraken maken, bereid zijn om samen het kanaal op het land van de buurman te onderhouden en ervoor zorgen dat ook degene die aan het eind van de pijplijn woont, voldoende aan zijn trekken komt. Een onderliggend sociaal systeem is vrijwel onmisbaar voor het bereiken van willekeurig welk
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 174
01-12-2008 22:23:03
Petra van der Burg In de ander jouw bestemming vinden
175 maatschappelijk doel dan ook. Wat voor typen voordelen van sociaal kapitaal komen we in de praktijk zoal tegen? Sociaal kapitaal en sociale cohesie zijn belangrijke hulp- en informatiebronnen. Voorbeelden: de kinderen die moeder helpen om te verhuizen en de oude schoolvriendin die bijles geeft aan de dochter. Relevante netwerken, zakelijke contacten en uitwisseling van informatie zijn daarnaast van belang als bronnen voor probleemoplossend vermogen. In buurten waar bewoners elkaar kennen en sprake is van onderling vertrouwen, wordt verloedering, sociale en fysieke wanorde effectief buiten de deur gehouden. Het beïnvloedt prestaties en gezondheid positief. Spanningen tussen collega’s liggen aan de basis van ontelbaar veel ziekteverzuim. Jongeren die zich thuis voelen in het netwerk van gezin, buurt en school, vriendschapsrelaties onderhouden met klasgenoten en lid zijn van verenigingen doen het aanwijsbaar beter op school. Ook de normatieve kant is van belang. Wanneer we kijken naar de economie, dan is sociaal kapitaal in de vorm van vertrouwen, een hoge moraal en een bepaalde zelfbeperking onmisbaar voor het goed functioneren ervan. Dan kan het gaan om goederen die op tijd en naar behoren worden afgeleverd, om betalingsverkeer dat vlot verloopt zonder eindeloos aanmaningen te moeten sturen, en om de loodgieter en de aannemer die kwaliteit afleveren in plaats van knoeiwerk. Kortom, ook het bedrijfsleven kan niet succesvol functioneren wanneer mensen op brede schaal bepaalde essentiële deugden missen. Dit betekent dat zowel een bepaald normbesef, uiteindelijk berustend op diepere waarden, als de aanwezigheid van een samenhangende gemeenschap bepalend zijn voor de kwaliteit en de effectiviteit van de samenleving en daarmee vervolgens voor het individuele welzijn. Voor de trainers van sportteams is dit een herkenbare werkelijkheid. Wanneer op de training meer wordt geklierd dan effectief gesport, betekent dat over het algemeen een slechte sfeer, een verloren wedstrijd. Wanneer een dergelijk verloop van de training meer regel dan uitzondering wordt, zijn de teamleden snel teleurgesteld verdwenen — we komen niet eens aan voetballen toe. De gevolgen van een eventueel falen van een sociaal systeem zijn dus desastreus: de sfeer raakt verziekt, de effectiviteit wordt ernstig aangetast, maatschappelijke kosten om één en ander op te lossen zullen stijgen en het welzijn van het individu vermindert. Is er met dit complex van sociaal kapitaal in onze samenleving iets mis? Is er sprake van een sociaal en moreel drama? Sterk overdreven, is de conclusie van bijvoorbeeld Fleur de Beaufort in het artikel ‘Individualisering’ in Liberaal Reveil.2 Ik vind het lastig om die conclusie te delen, maar ik kan haar ook niet zomaar ontkrachten. In de eerste plaats kunnen we vaststellen dat we in Nederland volgens de EU-barometer uitzonderlijk hoog sco-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 175
01-12-2008 22:23:03
De kracht van de tolerantie
176 ren met onderling vertrouwen: 80 procent van de Nederlanders heeft vertrouwen in anderen. In 2006 gaf 82 procent van de bevolking aan gelukkig of erg gelukkig te zijn. Traditionele verbanden nemen aan betekenis af en tegelijkertijd ontstaan allerlei nieuwe verbindingsvormen, zoals internetdaten en chatten. Wat de ene hand neemt, lijkt de andere te geven. Tegelijk is er een groeiende groep Nederlanders die emigreert uit onvrede over de kwaliteit van het publieke domein, dan gaat het om zaken als criminaliteit, milieuvervuiling, multiculturele samenleving, bevolkingsdichtheid, files, drukte en gebrek aan natuur en stilte. Tevredenheid over het eigen leven weegt dus voor een groeiende groep Nederlanders niet op tegen het onbehagen over de samenleving. De groep die daadwerkelijk zijn koffers pakt is groot, de groep die overweegt om het te doen, is nog veel groter. Politiek zien we de trek naar de flanken, wat waarschijnlijk toch moet worden verklaard uit een enorme behoefte aan orde op zaken, een grote minderheid van ouders die hun kinderen nauwelijks normbesef bijbrengen, ernstig ontsporende klassen op de basisschool. Huisartsen die in bepaalde gevallen zodanig worden bedreigd, dat ze hun praktijk sluiten. Heeft de verruwing van omgangsvormen en het oprukken van de straatcultuur nu te maken met individualisering in de zin van authenticiteit, autonomie, bepaalde ruimte, keuzevrijheid van levensstijl en aandacht voor mensenrechten? Nee, maar het heeft wel te maken met de verplatting van dat ideaal in iedereen moet kunnen doen en laten wat hij wil. En wanneer dit toevallig misloopt, moet de overheid, de gemeenschap, de rommel opruimen. De elite die ruimhartig individuele vrijheid bepleit, zonder daarbij te zeggen dat werkelijke vrijheid alleen kan gedijen op de voedingsbodem van betrouwbaarheid, discipline, inzet, samenwerking, inlevingsvermogen, bereidheid om je ergens duurzaam voor in te spannen, en bepaalde zelfbeheersing en trouw in primaire relaties, bewijst de gewone hardwerkende burger, wiens zaak hij zo graag wil behartigen, een slechte dienst. De ambulancebroeder, de buschauffeur en de leraar moeten zich staande zien te houden in een ongedisciplineerde lompe bende, en wanneer dat vervolgens op een drama uitloopt, krijgen zij onvoldoende rugdekking van verantwoordelijke maatschappelijke instellingen en instanties die ook allemaal zijn geïnfecteerd met het het-moet-toch-kunnenvirus. Mensen uit de linkse of rechtse elite, die om het hardst pleiten dat het allemaal niet uitmaakt, dat iedereen zichzelf moet kunnen zijn, zullen nooit hun kinderen naar een iederwijsschool sturen. Omdat ze weten dat een impulsgestuurd leven uiteindelijk nooit doel zal treffen. Voor een positief proces van individualisering, dat wil zeggen een proces dat aan het samen leven bijdraagt in plaats van afbreekt, is nodig het zicht op de juiste tijd, de juiste maat en de juiste richting.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 176
01-12-2008 22:23:03
Petra van der Burg In de ander jouw bestemming vinden
177 De juiste tijd Werkelijke individualisering, dus het worden van een individu, is een eindfase in een ontwikkeling en geen beginfase. Wie een groot pianist wil worden, met in het oog lopende en originele interpretaties van het werk van grote componisten en interessante eigen composities, zal zich jarenlang moeten bekwamen in de muzieksystemen, het notenschrift en alles wat de traditie op dat gebied overdraagt. Pas wanneer hij zich na noeste arbeid technieken, interpretaties en inzichten van anderen heeft eigen gemaakt, kan hij daarboven uitgroeien. Dan is de tijd rijp voor een individuele interpretatie. Eerder niet. Wanneer de getalenteerde jonge pianist te vroeg zegt: ‘Ik doe het op mijn eigen manier’, dan zal het talent vergaan en wat overblijft, is hooguit de middelmaat. Wie kinderen de kans geeft om te doen en laten wat ze zelf willen, laat ze ronddrijven in hun impulsen en Een gezond besef van de eigen maakt ze tot gevangenen van hun eigen beperkte wereld. Er is voor plaats, maar ook de eigen dingen een juiste tijd en een juiste grenzen, wordt geleerd in plaats. Er is een tijd om klein te zijn relaties met anderen en een tijd om groot zijn. Een tijd in de kracht van je leven en een tijd om afhankelijk te zijn van de zorg van anderen. Wie nooit heeft leren luisteren, zal uiteindelijk ook nooit ter zake leren spreken, wie nooit heeft leren gehoorzamen, zal ook nooit een goede leider worden. Herkennen van de eigen mogelijkheden en onmogelijkheden, een gezond besef van de eigen plaats, maar ook de eigen grenzen, worden geleerd in relaties met anderen. Wie door dat proces is heen gegaan, is toe aan de vraag wie of wat hij zelf nu eigenlijk is, en kan afstand nemen van het overgeleverde en eigen wegen gaan. De juiste maat Het gaat dan om een balans tussen het ik en het grotere geheel. Samenlevingsverbanden berusten meer en meer op eigen keuzes en mensen zijn minder bereid om zich duurzaam te verbinden. Tegelijk moeten we onderkennen dat alleen wanneer burgers zich organiseren in belangengroepen, consumentenorganisaties en maatschappelijke verbanden, zij hun stempel kunnen drukken en dingen tot stand kunnen brengen. Verder is het ook zo dat zonder een bepaalde sociale steun, een gedachtegoed, niet in stand blijft. In een overgeïndividualiseerde maatschappij, waar mensen niet meer bereid zijn om met elkaar in gesprek te gaan, kunnen we opvat-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 177
01-12-2008 22:23:04
De kracht van de tolerantie
178 tingen niet werkelijk verbreiden, en dat laat zich uiteindelijk ook niet vervangen door een artikel op de site. Dit betekent heel simpel dat deze verbanden van belang zijn voor diepgang en kwaliteit en zodoende waard om in te investeren. De juiste richting Niet zelden wordt christendemocraten een bepaalde mopperigheid verwegen: wat is er mis met hedonisme en puur genieten? Ik ga een behoorlijk eind met deze critici mee, want daaronder ligt een besef dat een mens werkt om te leven en niet leeft om te werken, dat het leven waardevol is en bedoeld om van te genieten. Het leven is geen instrument, maar het doel. Waar dat wordt onderkend, wordt het proces van individualisering in de juiste richting gezet: de richting van duurzaamheid en duurzame ontwikkeling. Individualisering ten dienste van de levensbronnen in plaats van ten koste daarvan. Met zijn bekende ‘ik denk, dus ik ben’, reduceerde Descartes de essentie van het mens-zijn tot alleen maar denken, uitmondend in een technische rationaliteit en een allesbeheersende economische doelmatigheid. Dit blokkeert een bredere ontwikkeling. Individualisering gaat over leiding nemen over je eigen leven en autonome keuzes maken, waarin emotie, expressie, bestemming, zingeving een rol spelen. Het roept mensen op om werkelijk authentieke keuzes te maken en zich los te maken uit de vanzelfsprekende hoofdstroom. Het resultaat mag er zijn. Zo zien we in de Design Academy in Eindhoven schitterende projecten, waarbij mensen buiten de bekende kaders treden en zo de wereld verder helpen. De kast van aarde en koeienpoep, de designtrap voor mensen met fobieën. We zien allerlei vernieuwing: de supermagnetron waarmee vergiftigde kasgrond kan worden gereinigd, een geluidssysteem waarmee kan worden bepaald of de ruggenprik goed is geplaatst, de multipurpose wielenwisselaar, waarmee het mogelijk is om veilig, zelfstandig en zonder inspanning zware wielen te verwisselen van bijvoorbeeld tractoren, oogstmachines, graafmachines. We zien de meest uiteenlopende projecten van duurzame innovatie, gedragen door creatieve enkelingen. Individualiteit en authenticiteit, gericht op het behoud van levensbronnen van de gemeenschap en haar leefwereld, vormen zo in de juiste tijd, de juiste maat en de juiste richting, een onuitputtelijk reservoir van kracht en inspiratie.
Noten
1 Deze bijdrage is een bewerkte versie van een lezing op het VVD-flitscongres over
individualisering op 25 oktober 2008. 2 Fleur de Beaufort, ‘Individualisering’, in: Liberaal Reveil, Teldersstichting, oktober 2008.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 178
01-12-2008 22:23:04
179
Zoutend zout behoeft geen macht Hoe kunnen religieuze exclusiviteit en vreedzame coexistentie samengaan? Wanneer we over de plaats van christendom en islam in de maatschappij nadenken, kunnen we niet om deze vraag heen. Beide religies zijn in de kern missionaire religies en de hoofdstromingen claimen exclusiviteit. De zoektocht naar een oplossing begint met de notie dat religie zich alleen verdraagt met een vreedzame maatschappij als zij afziet van macht. door Bernard Reitsma Bijzonder hoogleraar kerk in de context van de islam aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
De reikwijdte van de tolerantie Religie is nadrukkelijk terug in de publieke arena. Dat roept nieuwe vragen op. Eén van de belangrijkste is de vraag naar de reikwijdte van de tolerantie van de democratische samenleving. Religies gaan immers niet allereerst over tijdgevoelige trends en modieuze ideeën, maar veeleer over blijvende en daarmee vaak absolute waarden. Democratische vrijheid betekent in principe ook dat religieuze tradities die exclusiviteit claimen en daarmee andere tradities tot dwaalwegen bestempelen, een plaats moeten kunnen krijgen in de maatschappij. Dat zijn niet alleen of in de eerste plaats extremistische stromingen, maar vooral ook ‘gewone’ orthodoxe gelovigen. De vraag is of deze exclusiviteit zich wel verdraagt met de pluraliteit van het Nederlandse poldermodel. Een vreedzame samenleving staat of valt met de acceptatie van andere paradigma’s dan die van jezelf en exclusiviteit leidt uiteindelijk tot verharding en conflict. Dit is in mijn beleving hét dilemma van de 21ste-eeuwse democratische maatschappij. Hoe kunnen religieuze exclusiviteit en vreedzame co-exis
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 179
01-12-2008 22:23:04
De kracht van de tolerantie
180 tentie samengaan? Wanneer we over de plaats van christendom en islam in de maatschappij nadenken, kunnen we hier niet om heen. Beide religies zijn in de kern missionaire religies en de hoofdstromingen claimen exclusiviteit. De soennitische islam wordt — in theorie — gekenmerkt door de opvatting dat de islam de laatste en ultieme religie is, die alle voorgaande monotheïstische religies heeft afgelost. Islam staat voor onderwerping en dienst aan de ene God. Daarin ligt het geheim van het leven en dat vertaalt zich maatschappelijk in een islamitische samenleving. Ware vrede kan er slechts zijn waar Gods wetten, de sharia, ook maatschappelijk de richtlijn voor het leven zijn, dus onder islamitisch bestuur. Daarin ligt voor een deel ook de angst van sommige autochtone Nederlanders ten aanzien van islamitische medelanders: men vreest dat zij een dergelijke maatschappij ook in Nederland nastreven, desnoods met geweld en ten koste van andere levensbeschouwingen. Ook het christendom claimt exclusiviteit. Jezus Christus is de unieke en exclusieve verlosser van de wereld, in wie God op ultieme wijze heeft laten zien wie Hij ten diepste is. Gods spelregels voor de samenleving, zoals deze in Christus gestalte hebben gekregen, gelden voor iedereen. Eenmaal zal de wereld zich voor God moeten verantwoorden en daarom is het niet om het even wie men volgt.1. Christendom, islam en macht Het probleem van het geschetste dilemma is mijns inziens niet de exclusiviteit van een religieuze stroming als zodanig. Het gaat er pas om spannen wanneer religieuze overtuigingen met politieke, economische en vooral ook militaire macht worden verbonden. Dan krijgt religie een instrument in handen om haar overtuiging aan anderen op te leggen. De enige weg uit het geschetste dilemma is dan ook dat religie zich van macht onthoudt. In de loop van de geschiedenis heeft het christendom, noch de islam dat gedaan. De vraag is evenwel of dat inherent is aan deze religies. Heeft het met het wezen van christendom en islam te maken dat zij streven naar maatschappelijke macht of niet? Wat de islam betreft is het niet aan mij om die vraag te beantwoorden. Is het binnen de grenzen van wat islam is mogelijk als exclusieve religie in de maatschappij aanwezig te zijn zonder dat geloof aan anderen met macht te willen opleggen? Die discussie moet allereerst door moslims zelf worden gevoerd. Daar wordt ook binnen de islam heel verschillend over gedacht. Wat mij als christelijk theoloog bezighoudt, is wat dit betekent voor het christendom en de kerk. In mijn inaugurele rede heb ik betoogd dat de vraag of het christendom
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 180
01-12-2008 22:23:04
Bernard Reitsma Zoutend zout behoeft geen macht
181 kan samengaan met machtsontplooiing met ‘nee’ moet worden beantwoord. Elke verbinding van de kerk met maatschappelijke, politieke, economische en militaire macht staat haaks op het wezen van het christelijk geloof. Daarom heb ik ook een kritische vraag gesteld bij het fenomeen Kritische vragen bij het van christelijke politiek. De kern van mijn argumentatie is als volgt.2 fenomeen van christelijke De komst en de missie van Jezus politiek Christus staan in het teken van het Koninkrijk van God, dat tegelijkertijd het Koninkrijk van Jezus Christus zelf is. Hij is volgens de eerste getuigen van het evangelie de door God toegezegde Koning, de inaugurator van een nieuwe heilstijd. In Hem grijpt God zelf in de geschiedenis in. Het Koninkrijk van Christus dat daarmee aanvangt, is echter van een andere orde dan de koninkrijken, de heerschappijen, van de huidige wereld. In de kern komt het erop neer dat het rijk van Christus, het nieuwe leven niet met macht en geweld te realiseren is (vgl. Joh. 18:36, 37). Mensen worden daarom uitgenodigd te delen in het leven door Jezus Christus als de Koning van dat rijk te erkennen. Zij kunnen daar — in tegenstelling tot veel aardse situaties — niet toe worden gedwongen. Uiterlijk gedrag is af te dwingen, rituelen zijn af te dwingen, maar de innerlijke loyaliteit en toewijding aan het nieuwe leven niet. Daar gaat het bij het Koninkrijk van Christus om, niet om uiterlijk fatsoen met innerlijke leegte, maar om hartelijke liefde en compassie. Daarmee is enerzijds gezegd dat er een spanning bestaat tussen de werkelijkheid van Gods Koninkrijk en de werkelijkheid van vandaag. Doordat de wereld is vervreemd van God, is deze ‘ontspoord’. De werkelijkheid is verwrongen, gebroken, vol van negativiteit, zinloosheid, pijn en lijden, niet langer zoals God het heeft bedoeld. Daarom is vernieuwing nodig; in de christelijke traditie wordt gesproken over verlossing en redding. Anderzijds is daarmee ook gezegd, dat die oplossing niet van ‘binnen’ kan komen, door menselijke macht. Hoewel mensen worden ingeschakeld, komt het Koninkrijk van God alleen omdat die andere werkelijkheid van God in onze samenleving binnenbreekt en doorbreekt, namelijk in Jezus Christus. Dat heeft nog een bepaalde mate van voorlopigheid, maar het zal eenmaal ten volle doorbreken; ‘Wij verwachten echter naar zijn belofte nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont’ (2 Petrus 3:11-13). Wat betekent dat? Is het Rijk van Jezus een werkelijkheid die niets met onze wereld heeft te maken? Is het een soort geestelijke hemel, waar christenen naartoe worden verplaatst na dit leven en verder niet? Heeft dat als consequentie dat de kerk zich uit de wereld moet terugtrekken tot alles
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 181
01-12-2008 22:23:04
De kracht van de tolerantie
182 nieuw wordt en de maatschappij laten voor wat zij is? Een aantal gedachten hierover. De kerk als representant van het nieuwe leven Het Koninkrijk van Jezus is niet een totaal nieuwe werkelijkheid die niets meer met deze aarde te maken heeft. Het is eerder dezelfde werkelijkheid, maar dan zoals deze door God was bedoeld. Een schepping zonder gebrokenheid, een schepping waar God niet afwezig, maar aanwezig is en door ieder erkend wordt als de Gever van het leven. Dat is een totaal nieuwe gestalte van dezelfde werkelijkheid. De christelijke kerkgemeenschap is bedoeld als representant van het nieuwe leven, als plek waar dat leven zichtbaar wordt en ervaren wordt. Daar is God onder de mensen; daar gaat het niet om eigen eer en eigen recht, maar om de eer van God in Christus en om zijn recht; daar is het dan ook mogelijk mensen tot hun recht te laten komen; daar is ruimte voor vergeving; daar dragen mensen elkaars lasten; daar worden zieken genezen; daar is hoop, zelfs als het einde nadert. Leven in voorlopigheid Leven in een gebroken wereld met een voorlopige gestalte, draagt een voorlopig karakter. Het ultieme doel van God met het leven is nog in wording. Daarmee draagt ook het werk van overheid en kerk in deze maatschappij een voorlopig karakter. De overheid moet streven naar recht en gerechtigheid, naar veiligheid en vrede. Zij kan het kwade terugdringen, maar is niet in staat het nieuwe leven te creëren, noch door een kapitalistisch, noch door een socialistisch model. Dat blijkt niet alleen in tijden van economische recessie, maar is principieel gegeven met de taak van de overheid. Deze is bedoeld om de gebrokenheid van de wereld tegen te gaan en het kwade te beteugelen.3 Dat eindigt wanneer Jezus terugkomt en Zijn Koninkrijk in volheid wordt gerealiseerd. Hetzelfde geldt op andere wijze voor de rol van de kerk in de maatschappij. Zij is geroepen het nieuwe leven present te stellen, maar niet om dit te genereren. In dit opzicht is het cruciaal dat het werk van God en het werk van mensen niet met elkaar wordt verward. Het handhaven van recht en het straffen van onrecht is iets anders dan het ultieme oordeel van God. Dan kan zelfs het bestraffen of doden van ‘zondaren’ buiten het rechtssysteem om worden gelegitimeerd als een heilige opdracht voor christenen. Dan kunnen ook oorlogen, zelfs die niet ter verdediging van eigen burgers worden gevoerd, de status krijgen van heilige oorlogen. Dat is een brug te ver. Het ultieme oordeel van God, dat wil zeggen het rechtzetten en herscheppen
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 182
01-12-2008 22:23:04
Bernard Reitsma Zoutend zout behoeft geen macht
183 van de schepping, is niet aan mensen. Theocratie is een christelijke onmogelijkheid. De kerk als minderheid De kerk leeft met het visioen van de nieuwe werkelijkheid en heeft het niet nodig te streven naar ‘reguliere’ aardse macht. Het nieuwe leven is niet af te dwingen en daarom is de kerk niet uit op het militair veroveren van de wereld. Om deze reden heb ik het christelijk geloof in mijn oratie getypeerd als een minderheidsreligie: de christelijke gemeenschap is principieel altijd te kwalificeren als minderheid.4 Daarmee bedoel ik niet dat het christendom altijd numeriek een minderheid is, maar dat zij — zelfs bij een meerderheid — een gemeenschap is die zich principieel kenmerkt door een minderheidsattitude. Zij is er niet op uit een mogelijke numerieke meerderheid te vertalen naar een machtspositie, maar weet zich geroepen ten dienste van anderen in de wereld aanwezig te zijn. Christelijk geloof als totaalconcept Het voorgaande impliceert niet dat de kerk zich uit de wereld terugtrekt in een soort verinnerlijkte spiritualiteit. Het Koninkrijk van Christus is weliswaar anders van karakter dan de heerschappij van deze wereld, maar is niettemin zeer concreet en ‘aards’ van gestalte. Die nieuwe werkelijkheid, waarvan de christelijke gemeenschap getuige is door wat zij is en doet, doortrekt als gist en zout de maatschappij. Dat heeft een grote impact en brengt uiteindelijk meer teweeg dan welke overheid ook. Het leidt tot een transformatie die van binnenuit komt en nooit met dwang is op te leggen. De christelijke gemeenschap heeft daarmee allereerst een profetische taak. Dat betekent dat zij alle macht en machten ter verantwoording roept en voorhoudt dat er een andere werkelijkheid is. Zij waarschuwt Gods werk en mensenwerk niet met elkaar te verwarren, wijst op het recht van God en maakt duidelijk dat elke macht zich ten opzichte van de schepper zal moeten verantwoorden. In de tweede plaats getuigt de kerk van het Rijk van Christus door het nieuwe leven daadwerkelijk uit te leven, door te leven uit de principes van dat Rijk. De kerk moet een levende illustratie zijn van hoe het in het Rijk van God toegaat, in liefde, vergeving en vernieuwing. Tot slot nodigt de kerk mensen, machten en gemeenschappen uit Jezus te erkennen als de Koning van het leven. Dit alles is gebeurd in het publieke domein. Het nieuwe leven dat Christus geeft is geen privézaak, maar transformeert het maatschappelijke leven. Daarin is dus ook het christendom een totaalconcept, net als de islam: het heeft alles te maken met hoe een mens leeft en met welke politieke en economische keuzes hij of zij maakt.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 183
01-12-2008 22:23:04
De kracht van de tolerantie
184 Religie moet afzien van macht Religieuze uniciteit en religieuze exclusiviteit verdragen zich alleen met een vreedzame maatschappij als religie afziet van macht. Dit is de belangrijkste conclusie uit mijn betoog. Daarmee heb ik in zekere zin wel Voor een totalitaire gepleit voor de afroming van de maatschappelijke pluraliteit. Voor levensbeschouwing is alleen een totalitaire levensbeschouwing, ruimte in een totalitaire die zich aan anderen desnoods met samenleving geweld wil opleggen, is alleen ruimte in een totalitaire samenleving. Als mensen moeten worden gedwongen in een verondersteld heilzaam spoor, roept dat bij mij de vraag op of dat spoor wel zo heilzaam is. Dit alles leidt voor mij tot een aantal maatschappelijke consequenties. Vragen aan de christelijke gemeenschap Een aantal malen heb ik betoogd dat de kerk geen aanspraak maakt op macht en het nieuwe leven gestalte geeft. In werkelijkheid is dat echter lang niet altijd het geval (geweest). Het gaat hier dus niet om een beschrijving van een zichtbare realiteit, maar om een appèl. Wanneer ik tegen één van mijn kinderen die over de schreef gaat, zeg: ‘Dat doe je niet!’, dan is dat in wezen hetzelfde. Hij doet het namelijk wel, hij heeft het net gedaan. Mijn reactie is een appèl, dat hij dat niet kan doen. Zo geldt dat ook voor de kerk. Mijn betoog is een appèl aan de christelijke gemeenschap om te zijn wat ze is of ten diepste zou moeten zijn; om eerlijk te kijken waar zij menselijk werk heeft verward met God werk; waar zij zich op onchristelijke wijze heeft verbonden met aardse macht; waar zij in een onheilig triomfalisme is vergeten dat haar Koning voor het nieuwe leven heeft geleden en is gestorven. De kerk kan dus alleen maar heel bescheiden in de politieke maatschappij aanwezig zijn. Vragen aan christelijke politiek Mijn betoog nodigt de christelijke politiek uit zich opnieuw te bezinnen op haar wezen. Heeft christelijke politiek in wezen geleid tot een vermenging van religie en macht, die geen recht doet aan het evangelie van de gekruisigde Messias en daardoor aan de wereld en vooral ook aan de islamitische wereld een verkeerd beeld van God heeft laten zien? Hoe kunnen christenen maatschappelijk betrokken zijn, hun taak bij de overheid vervullen, zonder het evangelie te verwarren met macht?
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 184
01-12-2008 22:23:05
Bernard Reitsma Zoutend zout behoeft geen macht
185 Vragen aan de islamitische gemeenschap Zoals mijn betoog een appèl is voor de kerk, is het dat evenzeer voor de islam. Wat is de verhouding tussen de islam als religie en de islam als macht? Wordt de huidige situatie, waarin moslims een minderheid vormen in een westerse niet-islamitische samenleving, gezien als een tijdelijke fase die zich uiteindelijk niet met de essentie van de islam verdraagt en idealiter moet leiden tot een islamitische samenleving? Of is deze situatie een mogelijk nieuwe vorm van moslim zijn? Vragen voor een ontmoeting Ten diepste is mijn betoog een appèl aan kerk en moskee om een werkelijke dialoog aan te gaan over deze vragen van religie, macht en geweld. Dit gesprek moet verder gaan dan een pragmatisch zoeken naar wegen om met elkaar in vrede te leven. Het moet gaan over de maatschappelijke betekenis van de geloofsinhoud. Dit gesprek wordt nog te weinig gevoerd.
Noten
1 De aanwezigheid van liberale stromingen binnen islam en christendom, die wegsturen van een exclusieve positie en hun eigen bronnen pluraal interpreteren, doet niets af aan het geschetste dilemma. Het gaat immers om de nietliberale stromingen, die zowel binnen de islam als binnen het christendom sterk in aantal toenemen. Het aantal moslims dat de bronnen van de islam herontdekt, groeit, het aantal christenen dat tot de evangelicale traditie behoort, die de uniciteit van Christus sterk benadrukt, al evenzeer.
2 Vgl. B.J.G. Reitsma, De kerk in de context van de islam: macht of minderheid? Amsterdam 2008, p. 21. De volledige tekst van de rede is te vinden op de website van het evangelisch-theologisch tijdschrift Soteria, op http://www.soteria.nl/Oratie.pdf. Daar is ook een uitvoerige argumentatie te vinden. 3 In Rom. 13 gaat Paulus expliciet in op deze voorlopigheid van de overheid. Haar taak is het recht te handhaven in een onrechtvaardige wereld. 4 Cf. Reitsma, De kerk in de context van de islam, p. 19, 20.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 185
01-12-2008 22:23:05
186
Het bijdetijdse denken van Cyprianus en Augustinus: Eerlijk zelfbeeld schraagt tolerantie Het is een oude gedachte: kerkvaders hebben intolerantie in de hand gewerkt al voordat dat woord na de godsdienstoorlogen in de zestiende en zeventiende eeuw zijn betekenis kreeg. Door hun nadruk op de kerk als ‘heilige rest’ lijken zij zich onverdraagzaam op te stellen tegenover andere bevolkingsgroepen of geestelijke stromingen. Het doel van deze bijdrage is aan te tonen dat deze gedachte een misvatting is. Bij Cyprianus en Augustinus blijkt tolerantie noodzakelijk, voor zowel de geloofwaardigheid van christenen als het elan en de kwaliteit van een gemeenschap. Tolerantie sluit bij hen paradoxalerwijs veroordeling niet uit. Gezamenlijk dragen de wil tot confrontatie én de tolerantie avant la lettre bij aan de kracht en het elan van een (kerk)volk. door Paul van Geest Hoogleraar patristiek aan de Vrije Universiteit Amsterdam en de Universiteit van Tilburg.
Cyprianus als grondlegger van de onverdraagzaamheid? In de derde eeuw na Christus hadden de christenvervolgingen in NoordAfrika niet alleen maar heiligen en martelaren voortgebracht die weigerden de keizer en zijn Romeinse goden te erkennen. Er waren sacrificati geweest, christenen die uit angst voor het verlies van hun bezittingen aan de romeinse goden hadden geofferd, en thurificati, die om dezelfde
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 186
01-12-2008 22:23:05
Paul van Geest Het bijdetijdse denken van Cyprianus en Augustinus: Eerlijk zelfbeeld schraagt tolerantie
187 reden wierook voor het altaar van de goden hadden gebrand.1 Cyprianus, de zelfbewuste bisschop van Carthago, had zich rond 250 aanvankelijk meedogenloos tegenover zijn zwakkere broeders en zusters opgesteld. Toen de keizerlijke vervolgingen een tijdje uitbleven, schreef hij het onaanvaardbaar te vinden dat de sacrificati, thurificati en andere gevallenen (lapsi) zomaar konden terugkeren in de kerk. Hun kerkverlating zag hij als een zuivering van de kerk die door God zelf was gewild.2 Het kaf was nu gescheiden van het koren. In eerste instantie werkte Cyprianus dus een zekere mate van intolerantie tegen de lapsi in de hand, voordat het woord de huidige betekenis was verleend. Cyprianus keerde later op zijn schreden terug. Op last van de steeds invloedrijker wordende bisschop van Rome, Stephanus, aanvaardde hij dat de lapsi weer konden terugkeren in de moederkerk zonder opnieuw te worden gedoopt.3 Maar de gedachten uit zijn vroegere periode werden een eeuw later, na een volgende christenvervolging, in Noord-Afrika hernomen door de zogenoemde donatisten.4 De leden van dit meer regionaal georiënteerde kerkgenootschap identificeerden zich destijds met de christenen die in eerdere perioden van vervolging hadden geweigerd de Schrift te verkwanselen en de eed van trouw aan de keizer te zweren. Lezing van Cyprianus’ werk sterkte hen in het besef dat zij de uitverkorenen bleven, als zij maar niet in contact kwamen met anderen buiten hun kerk. Zij ontleenden aan Cyprianus het beeld van de kerk als ark van Noach. Binnen de ark hield het doopwater de aanwezigen zuiver. Daarbuiten dobberde de rest van de mensheid rond in de vervuilde wateren van een kwaadaardige wereld. Contact met deze rest hield besmettingsgevaar in. De donatisten streefden dus op grond van hun vermeende zuiverheid een zeker isolationisme na, dat als al dan niet gezocht gevolg de onverdraagzaamheid tegen ‘de anderen’ inhield.5 Rond 390 beklijfde bij hen de gedachte dat ook de katholieken besmet waren. Katholieken steunden immers op het gezag van de keizer bij de consolidering van hun wereldwijd verspreide kerk en distantieerden zich dus niet van de wereld en de spanningsvelden in de wereld, die de hebzucht en de hoogmoed in mensen aanwakkerden.6 Hoewel dit moeilijk te bewijzen viel werden zij gelijkgesteld met de verkwanselaars, die een eeuw eerder de heilige boeken hadden afgegeven aan de keizerlijke beambten.7 Verdraagzaam of niet? Augustinus’ reactie Kerkvader Augustinus had furieus op de donatisten gereageerd. Hij vond de donatistische gedachte dat goede mensen in een gemeenschap wel eens besmet zouden kunnen raken door de kwaden, eenvoudig onaanvaardbaar.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 187
01-12-2008 22:23:05
De kracht van de tolerantie
188 Was de kerk dan al niet veel eerder te gronde gegaan? Had Simon Magus al niet eerder vertoefd in de kerk zonder dat zij teloor was gegaan?8 Omdat de donatisten zich baseerden op werken van Cyprianus, sloeg Augustinus ze om de oren met citaten uit het oeuvre van de door hem eveneens zeer bewonderde bisschop van Carthago. Rond 390 had hij al ingezien dat de kracht van een gemeenschap gelegen was in het besef van verbondenheid. Een tiental jaren later begint hij een offensief tegen de donatisten, die in zijn idee de kracht van de kerk ondermijnen door zichzelf hooghartig buiten te sluiten. Ten eerste houdt Augustinus de donatisten voor dat Cyprianus niet besmet is geraakt door zijn omgang met hebzuchtige en leugenachtige bisschoppen om hem heen.9 Hij vermeed het contact met hen zelfs niet, vergaderde met hen en nam met hen deel aan de eucharistie.10 Hoewel Paulus de Korinthiërs aanraadde niet met zondaars te eten (I Kor. 5:11) — klaarblijkelijk een citaat waarmee de donatisten hun afscheiding legitimeerden — acht Augustinus de eenheid van een gemeenschap van groter belang.11 De kerk werd immers gezien als een lichaam. En een lichaam kan niet aan scheuring ten prooi vallen. Cyprianus had in de ogen van Augustinus dus geen keus: hij moest omwille van de heelheid van dit lichaam de eenheid boven alles stellen én slechte mensen in de gemeenschap vóór alles tolereren, maar ze hierbinnen wel berispen.12 De claim van de donatisten zich te moeten afscheiden omwille van de zuiverheid en het voortbestaan van de ware kerk, acht Augustinus op grond van de woorden van hun eigen kampioen dus volstrekt ongegrond. Al zijn sommige daden strafbaar en gedragingen laakbaar, dan nog is er geen reden mensen mensen volledig en voor altijd uit een gemeenschap te sluiten. De onomstotelijkheid van de gemeenschap maakt dat de veroordeling van daden of gedragingen niet mag samenvallen met de veroordeling van het ‘slechte’ individu. De zonde wordt aan de kaak gesteld; de zondaar als zodanig nooit. De zonde wordt niet verdragen, de zondaar altijd. Wat deze vroegchristelijke vorm van tolerantie in de hand werkte, was, ten tweede, een gedachte die vooral door Augustinus zelf ontwikkelde. In zijn Belijdenissen verzucht hij aan het einde van het introspectieve gedeelte dat hij zichzelf een vraag geworden is.13 Zijn confronterende ‘reis naar binnen’ deed hem onder andere inzien dat niemand zijn eigen drijfveren kent, als hij een oordeel of veroordelingen over iemand anders uitspreekt. Niemand kent zichzelf volledig. Omdat mensen zichzelf onvoldoende kennen én er bovendien van moeten uitgaan dat zij in woord en gedachte, doen en laten, nu eenmaal niet perfect zijn, is het hun eenvoudig niet toegestaan om een vernietigend oordeel over anderen uit te spreken. Is de meinedige, dronken, echtbrekende, slavenhandelende christen goed,
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 188
01-12-2008 22:23:05
Paul van Geest Het bijdetijdse denken van Cyprianus en Augustinus: Eerlijk zelfbeeld schraagt tolerantie.
189 omdat hij formeel tot de kerk, het lichaam van Christus behoort? Nee dus. Augustinus noemt hem de slechtste van alle mensen, juist omdat hij formeel tot de gemeenschap van de kerk behoort, maar niet doet wat van hem mag worden verwacht.14 Maar is de christen volmaakt die zich verre houdt van al deze zaken? Dat is voor Augustinus ook niet het geval. Ook deze ‘volmaakte’ zal het kaf nog van het koren moeten scheiden in zijn drijfMen mag over niemand veren en verlangens. Augustinus citeert Cyprianus regelmatig als oordelen met het doel hem van hij op grond van dit laatste zegt dat de gemeenschap te isoleren men over niemand mag oordelen met het doel hem van de gemeen15 schap te isoleren. Niemand op aarde is immers in staat een ander volledig te kennen en op waarde te schatten. Bovendien is het uitgesloten dat de beoordelaar zijn eigen drijfveren volledig kent. Alleen daarom al hebben zogenoemde zondaars het recht zich in de gemeenschap van de kerk te bevinden. Augustinus brengt tegen de donatisten in dat het van hoogmoedigheid en een vals zelfbeeld getuigt mensen buiten te sluiten op grond van de gedachte ze zelf tot de geprivilegieerden te behoren. Hij benadrukt dat het niet aan de mens is te beoordelen wie een vaas van goud of zilver is en wie een vaas van hout of aardewerk (2 Tim 2: 20).16 Zo tracht hij tolerantie te bewerkstelligen, al voordat het woord na de zestiende- en zeventiende-eeuwse godsdienstoorlogen in Europa de huidige betekenis kreeg. Augustinus in het heden Paul Ricoeur heeft in verband met de ontwikkeling van zijn zogenoemde tolerantiecurve ervoor gepleit inspiratie te zoeken bij de klassieke en de joods-christelijke cultuur.17 Dat dit een goede suggestie is, bewijst ook het denken van Cyprianus en Augustinus over de verdraagzaamheid. Voor beide kerkvaders ligt de kracht van een gemeenschap in deze grondhouding en deugd besloten. Op haar beurt wordt de tolerantie vooral geschraagd door een eerlijk zelfbeeld. Daarnaast houden zij vooral hun formeel zuiver en correcte tegenstanders voor dat de werkelijkheid nooit mag worden versimpeld tot een tegenstelling tussen de vermeende loepzuivere mensen, die vinden dat ze met elkaar een aantal eigenschappen voor altijd delen, en de zogenoemde besmette bevolkingsgroepen, die op grond van een aantal externe kenmerken worden buitengesloten. Beide patres leren dat mensen zelf in onverdraagzaamheid vervallen als zij de vermeende onzuiverheid van anderen aan de kaak stellen en minachten. Het isolationisme dat hiervan het gevolg is, gaat gepaard met het onvermogen zichzelf te relativeren.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 189
01-12-2008 22:23:05
De kracht van de tolerantie
190 Behalve tot isolement leidt dit ook tot een in hun ogen deerniswekkend soort hoogmoed. Opvallend is verder dat beide kerkvaders niemand buiten hun gemeenschap willen sluiten, hoezeer mensen in hun feitelijk gedrag afwijken van de morele normen die aan het lidmaatschap van deze gemeenschap zijn gesteld. Tolerant zijn beide kerkvaders in de zin die er in de zestiende en zeventiende eeuw aan gegeven is, omdat zij vóór alles in de verschillende levensvoeringen van mensen geen aanleiding zagen hen te bannen uit de vinculum unitatis: de verbondenheid tussen mensen die niet alleen wordt beleden en genotuleerd, maar ook ervaren. Hun vorm van verdraagzaamheid gaat paradoxalerwijs echter wel gepaard met de mogelijkheid de gedragingen, de zeden en de gewoonten aan de kaak te stellen die in meer of mindere mate strijdig zijn met de ethische normen en evangelische Patristische waarden die in de traditie de christelijke gemeenschap haar gestalte, verdraagzaamheid gaat elan en aanzien hebben gegeven. gepaard met het streven te Hun idee van verdraagzaamheid oordelen, omwille van de houdt niet in dat men omwille van versteviging van de band de lieve vrede of, synoniem, uit onverschilligheid nalaat anderen tussen mensen normen en waarden voor te houden die bij naleving de cohesie in de gemeenschap juist versterken. Een dergelijke vorm van onverschilligheid zou in hun idee juist het tegendeel bewerkstelligen van het uiteindelijke doel van verdraagzaamheid: eenheid en harmonie in de gemeenschap. In de patristische tolerantieopvatting is dus geen sprake van een onverschillig, conflictmijdend, relativistisch of apathisch soort gedogen. De patristische verdraagzaamheid gaat gepaard met het streven te oordelen, maar wel omwille van de versteviging van de band tussen de mensen die deel uitmaken van de gemeenschap. Het inzicht dat tolerantie wordt bewerkstelligd omdat de neiging tot oordelen een uitnodiging tot een grondige zelfevaluatie behelsde, is vooral aan Augustinus te danken. Inzicht in de eigen drijfveren en de ruis hierin, sinds de eerste mensen al veroorzaakt door onzekerheid, angst, hoogmoed of agressie, leidt in de patristische periode tot een besef van de eigen onvolmaaktheid. Ook hierop is tolerantie gebaseerd. Het al te gemakzuchtig kwalificeren van mensen als uitsluitend dom, hoogmoedig, zondig, onverdraagzaam of gevaarlijk, is schier onmogelijk als men zich in het innerlijk een spiegel heeft voorgehouden en zichzelf als verre van volmaakt onderkent. Juist de vertrouwdheid met de waarheid die in het evangelie
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 190
01-12-2008 22:23:06
Paul van Geest Het bijdetijdse denken van Cyprianus en Augustinus: Eerlijk zelfbeeld schraagt tolerantie.
191 oplicht, bewerkt het tegendeel van morele superioriteit. Integendeel: deze waarheid bewerkt juist een bewustzijn om te blijven proberen de ander te verdragen en te begrijpen. Maar paradoxalerwijs leidt dit nooit tot een fundamentele relativering van zijn waarheid. Juist die waarheid houdt hun voor om voor alles de eenheid te bewaren en dus voor alles in het dagelijks leven de verdraagzaamheid zelf te belichamen.
Noten
1 Cf. bijvoorbeeld E. Gibbon, Verval en ondergang van het Romeinse Rijk (Antwerpen-Amsterdam 2000), 215-254 (vert.). 2 Cyprianus, Epistula 55.11. 3 Cf. Cyprianus, Epistula 59. 4 Zie voor de geschiedenis van de donatisten bijvoorbeeld S. Lancel, `Donatistae’, in: A. Mayer (ed.), K.-H. Chelius, A. Grote (red.), Augustinus-Lexikon. Basel, 1986-… Dl. 2, fasc. 3/ 4 (Basel 1999), kol. 606-622. 5 Cf. het relaas hierover van Augustinus, Epistula ad Catholicos de secta donatistarum. Ed. M. Petschenig (CSEL 51), 19-41 en 52, 231-322 inz. 240-241. 6 Cf. Augustinus, Contra epistulam Parmeniani libri tres, 1.8.13. 7 Cf. Acta Martyrum Saturnini presbyteri, Felicis, Dativi, Ampelii et aliorum in: Patrologia Latina. Ed. J.P. Migne. dl. 8 (Paris 1844), kol. 688-703, inz. 690. 8 Cf. Augustinus, Ad Cresconium 2.15.18. 9 Cf. bijvoorbeeld Augustinus, Contra Gaudentium Donatistarum episcopum 8.8; Cyprianus, De Lapsis 6. 10 Augustinus, Ad Cresconium, 4.26.33. Cf. Cyprianus, Epistula 73.14.
11 Cf. Augustinus, Contra epistulam Parmeniani libri tres, 2.2.8; 2.2.10. 12 Augustinus, De baptismo 7. 26. 51 (‘Respondemus: Quomodo auditur avarus, et raptor, et fenerator, et homicida? An isti non sunt peccatores? quos tamen Cyprianus in Catholica obiurgat, et tolerat’). 13 Augustinus, Confessiones 10.23: ‘Quaestio mihi factus sum’. 14 Augustinus, Enarratio in Psalmum XXX, sermo II, 6. 15 Cf. bijvoorbeeld Augustinus, De baptismo 2. 6. 7 (‘dicente Cypriano: Neminem iudicantes, aut a iure communionis aliquem, si diversum senserit, amoventes’). 16 Augustinus, Contra Gaudentium Donatistarum episcopum 3.3; Augustinus, De baptismo 2. 7. 10 (‘Tu quis es, qui iudices alienum servum?’). 17 Cf. Th.W.A. de Wit, ‘De trivialisering van de tolerantie: Zowel ‘te veel’ als ‘te weinig’ bedreigt de verdraagzaamheid’, in: M. ten Hooven (red.), De lege tolerantie. Over vrijheid en vrijblijvendheid in Nederland (Amsterdam 2002, tweede druk), 83-104, inzonderheid 86-90.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 191
01-12-2008 22:23:06
192
De waarde van christelijke waarden Het is een schrale troost dat de religie in Nederland aan een terugkeer bezig is, hoewel zij niet terug is op het niveau waarop zij zich enige decennia geleden bevond. Hoe aantrekkelijk de positie van een gideonsbende ook kan zijn, in de politiek gaat het om het verschil tussen gelijk hebben en gelijk krijgen. Bij de besluitvorming zal veelal de macht van het stemmental van andersdenkenden de doorslag geven. Daardoor verdwijnt die christelijke traditie als zodanig niet, maar speelt zij wel een kleinere rol in de vormgeving van onze samenleving op basis van politieke besluiten. door Onno Ruding Oud-minister van financiën, voorzitter van de raad van toezicht van het Centre for European Policy Studies, lid van de pauselijke raad Justitia et Pax.
Democratie Er heerst al lang consensus over de noodzaak dat onze samenleving functioneert als een democratie. Er heerst echter geen consensus over de vraag naar de essentiële elementen van een democratie. Piet Hein Donner meent: ‘De meerderheid telt. Dat is nu juist de essentie van de democratie.’1 Vanzelfsprekend vormt beslissing bij meerderheid een essentieel element. De vraag is echter of dit element het enige is waar het om gaat in de democratie. Naast dit meerderheidsprincipe zijn de waarden gebaseerd op ‘het geloof ’ in ruime zin, essentieel voor een goed functionerende democratie. Bovendien dient zij stevige plechtankers te bevatten voor het in voldoende mate veiligstellen van de belangen en standpunten van minderheden. Verwijzing naar ‘het geloof ’ leidt echter niet tot eenduidige injecties in het politieke debat, dat nu eenmaal de kern is van de praktische interpretatie en toepassing van de beginselen van de democratie.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 192
01-12-2008 22:23:06
Onno Ruding De waarde van christelijke waarden
193 Kardinaal Ratzinger, de huidige paus Benedictus XVI, beschrijft twee basisstandpunten: ‘Aan de ene kant vinden we het radicaal relativistische standpunt dat het begrip van het goede (en dus ook van het ware) geheel los wil zien van de politiek omdat het de vrijheid bedreigt. … Deze opvatting staat tegenover een andere: dat de waarheid niet een product is van de politiek (van de meerderheid), maar daaraan voorafgaat en haar pad verlicht. Politiek is pas dan gerechtvaardigd en vrijheidsbevorderend, wanneer ze ten dienste staat van een systeem van waarden en rechten zoals het verstand ons ingeeft.’2 Ratzinger trekt een vergelijking met Pontius Pilatus die een vorm van democratie hanteert die zich niet baseert op waarden en waarheid, maar op procedures. Impliciet verwijst hij hier in kritische zin naar referenda als politieke volksuitspraken in een democratisch rechtssysteem op basis van rechtstreekse vertegenwoordiging, waarmee ook wij in Nederland onlangs enige onbevredigende ervaringen hebben opgedaan. Pilatus besluit als sceptische politicus zich rechtstreeks tot het volk te richten en gedraagt zich daardoor volgens Ratzinger als een ‘waarachtige’ democraat: ‘Omdat hij niet weet wat gerechtigheid is, laat hij de meerderheid daarover beslissen.’3 Ratzinger waarschuwt terecht dat men zeer voorzichtig moet zijn met de gedachte dat in de democratie slechts de meerderheid beslissingen neemt en slechts de overtuiging van de meerderheid van de burgers de bron van het recht is.’4 Lieven Boeve geeft een verhelderende aanvullende analyse: ‘Tegen het liberale vrijheidsdenken en relativisme, betoogt Ratzinger dat democratie slechts kan functioneren als ze niet op zichzelf draait, maar gebed zit in een breder levensbeschouwelijk kader van waarden en principes. Democratie is immers geen waarde, geen ideaal op zichzelf, het is gewoon in de praktijk het beste systeem gebleken om het menselijk samenleven vorm te geven. Het noodzakelijke relativisme dat de democratie veronderVelen zien vrijheid als het stelt, kan dus niet absoluut zijn. (Beslissings)macht moet immers hoogste goed en bejegenen steeds gekoppeld blijven aan recht, waarheid met wantrouwen dat op zijn beurt berust op ethische grondslagen, op een morele consensus.’5 De waarschuwing klinkt door voor een eenzijdige nadruk op het liberale zelfbeschikkingsrecht en individualisme en het radicale relativisme van de meerderheidsdemocratie.6 Kardinaal Ratzinger analyseert de kernbegrippen vrijheid en waarheid voor het bewustzijn van de moderne mensheid.7 Hij constateert dat velen vrijheid nu ongeveer als het hoogste goed zien en waarheid bejegenen
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 193
01-12-2008 22:23:06
De kracht van de tolerantie
194 met wantrouwen. Ratzinger verwijst naar Maarten Luther die al 500 jaar geleden de waarde van vrijheid onderschreef in Von der Freiheit eines Christenmenschen. Hij voegt daar echter aan toe dat de toen teweeggebrachte bevrijdingsbeweging beperkt bleef tot het religieuze domein, dus vrijheid voor de individuele mens binnen de kerk. ‘Waar die bevrijdingsbeweging ook tot politiek programma werd gemaakt, zoals in de Boerenoorlogen en in de Doperse Beweging, heeft Luther zich heftig verzet. Op politiek terrein werd met de vorming van staatskerken de macht van de seculaire autoriteit juist vergroot en versterkt.’ Ratzinger onderscheidt twee stromingen in de daarna van grote politiek-maatschappelijke betekenis geworden verlichting: ‘De meer natuurrechtelijk georiënteerde Angelsaksische richting, die neigt naar de constitutionele monarchie als het enige realistische systeem van vrijheid; met daartegenover de radicale opvatting van Rousseau, die uiteindelijk in volledige anarchie uitmondt.’ Hij concludeert, met het oog op die anarchistische variant van vrijheid en ook op de ineenstorting van het marxisme als politiek-economisch systeem, dat vrijheid zonder waarheid geen vrijheid is. Ook afwezigheid van recht en orde betekent volgens hem afwezigheid van vrijheid. Uiteindelijk komt Ratzinger tot de slotsom dat ook nu religie een cruciale rol dient te spelen: ‘De rede moet luisteren naar de grote religieuze overleveringen … Er is geen grote filosofie die niet leeft van het luisteren naar en putten uit religieuze tradities.’ Hij ziet dit als koerscorrecties die nodig zijn op het erfgoed van de Verlichting: ‘Wij moeten afscheid nemen van de droom van de absolute autonomie van de menselijke rede en de bijbehorende zelfgenoegzaamheid.’ Het zou gewenst zijn dat de christelijke kerken in de landen in West-Europa waar grote spanningen bestaan als gevolg van omvangrijke immigratie van moslims, nog duidelijker hun stem doen horen in het politieke en het algemeen-maatschappelijke debat over de moeilijke vraag van de juiste mate van tolerantie tussen autochtonen en allochtonen, tussen christenen en moslims. Verdraagzaamheid is terecht één van de pijlers van de christelijke leer en ook van de westerse samenleving, hoewel gedurende vele eeuwen niet alle christenen die tolerantie hebben nageleefd. Er is echter behoefte aan meer duidelijkheid over wat die tolerantie precies inhoudt en hoe ver zij in de praktijk wel en niet moet gaan. Het is hierbij van belang dat tolerantie aan beide kanten moet worden toegepast, door zowel de meerderheid (bijvoorbeeld autochtone bevolkingsgroepen) als de minderheid (bijvoorbeeld allochtone bevolkingsgroepen). En ook dat de plicht tot het eigen tolerant gedrag geenszins inhoudt de plicht tot een tolerante reactie op niet-tolerant gedrag van anderen. Natuurlijk moet het recht van vrije meningsuiting worden gehandhaafd, maar dit mag
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 194
01-12-2008 22:23:07
Onno Ruding De waarde van christelijke waarden
195 geen vrijbrief verschaffen tot het onbeperkt uiten van meningen die door anderen als zware beledigingen worden beschouwd. Zelfbeheersing is onmisbaar wil een democratie goed kunnen functioneren. Christelijke waarden versus verlichting en humanisme Van belang hierbij is ook of men de politiek en de democratie als absolute doeleinden ziet voor onze samenleving die in abstracto kunnen worden gedefinieerd en toegepast. In feite zijn het echter mensen als individuen die democratie en politiek als belangrijke instrumenten (moeten) gebruiken om een samenleving te bereiken die naar hun individuele — en dus persoonlijke en subjectieve — opvattingen de beste is. Die opvattingen behoeven een plechtanker in wezenlijke waarden die helpen bij (politieke) keuzes inzake moeilijke kwesties met veelal morele afwegingen. Rede en kennis van wetenschappen kunnen daarbij een handleiding geven, maar meestal niet in voldoende mate. Zelfs godsdienst kan niet altijd de enige handleiding verschaffen. Het kernpunt in deze discussie is of men al dan niet de these aanhangt dat zowel de verlichting, de rede en het humanisme, dus niet-godsdienstige stromingen, als de judeo-christelijke traditie onze Europese identiteit, cultuur en waarden hebben bepaald. Voor velen zijn die wezenlijke waarden louter de christelijke waarden. Voor vele anderen zijn dat louter de waarden van de verlichting, de rede en het humanisme. Voor weer anderen, en ik behoor tot die groep, is dat een combinatie van beide pijlers. Naast de inhoudelijke motivering voor die combinatie, die is gelegen in de kwaliteit van elk van die twee pijlers, dient zich de noodzaak aan in een democratische samenleving te streven naar een politiek werkbaar resultaat, waarin een grote meerderheid zich geheel of grotendeels kan vinden. Zowel langs de lijn van de christelijke traditie — denk aan Augustinus en Thomas van Aquino — als dankzij de verlichting, hebben de beschaving en cultuur van Europa een fundament in het denken van de Grieks-Romeinse klassieke schrijvers en denkers. Ik behoor niet tot degenen die louter tegenstellingen zien tussen die twee pijlers, in de zin dat zij elkaar wederzijds altijd (moeten) uitsluiten. Die benadering heeft wel lang bestaan in leidende kringen van christelijke kerken. Vele aanhangers van de verlichtingsidealen streven aan de andere kant naar verwijdering van de godsdienst uit de politiek, of in het geval van de verlichtingsatheïst Herman Philipse zelfs uit de samenleving. Bisschop Van Luyn wijst erop dat ‘het niet dankzij de politiek (is), en evenmin dankzij de democratische rechtsstaat, dat de wezenlijke humane waarden ontstaan. Die waarden danken hun ontstaan en gelding
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 195
01-12-2008 22:23:07
De kracht van de tolerantie
196 niet aan de politiek en de democratische rechtsstaat, maar moeten daarin wel worden beschermd en gegarandeerd worden’.8 Francis Fukuyama is een vertegenwoordiger van de these dat ‘Europa tot de Eerste Wereldoorlog een duidelijke culturele identiteit (had), die losstond van de gefabriceerde nationale identiteiten en gestoeld was op de traditie van het De katholieke kerk kent een Europese Humanisme’.9 Ik acht die veelgehoorde stelling dat de problematische geschiedenis Europese identiteit, cultuur en in haar verhouding tot waarden louter zijn gebaseerd op democratie en staat het humanisme inhoudelijk en historisch onhoudbaar. Anderen nemen een soortgelijke stelling in als Fukuyama, maar noemen de verlichting als de enige pijler voor Europa’s identiteit, cultuur en waarden. Afhankelijk van de gehanteerde definities zijn humanisme en verlichting grosso modo nauw verwant, waarbij ik veronderstel dat Fukuyama c.s. bij humanisme niet denken aan de christenhumanistische stroming van Erasmus.10 De rooms-katholieke kerk heeft een problematische geschiedenis gekend in haar verhouding tot zowel de democratie als de staat.11 Na de middeleeuwen, waarin de kerk overal in West-Europa de dominante factor was, kreeg de staat zijn nationale, soevereine status bij de Vrede van Westfalen in 1648, toen de Europese wereldlijke machten besloten een einde te maken aan de catastrofale Dertigjarige Oorlog met al zijn godsdiensttwisten. Het begrip nationale soevereine staat werd werkelijkheid door differentiatie of segmentatie, op basis van het principe cuius regio, eius religio: de nationale soeverein bepaalt de leidende (staats)godsdienst in zijn land. Paus Innocentius X verklaarde dit verdrag toen nietig en verwerpelijk. Nog lang daarna heeft de katholieke kerk ook de democratie als politiek systeem verworpen, en dan vooral de essentiële elementen van een liberaaldemocratische rechtsorde, zoals de vrijheid van godsdienst, de democratische besluitvorming bij meerderheid en de scheiding van kerk en staat. Dit gebeurde nogmaals expliciet in 1864, in de Syllabus Errorum van paus Pius IX. Pas tijdens het Tweede Vaticaanse Concilie in 1963 heeft paus Johannes XXIII, in zijn encycliek Pacem in Terris, de moderne politieke principes en specifiek de mensenrechten als doelstelling aanvaard. In 1965 heeft paus Paulus VI, in zijn encycliek Dignitatis Humanae, godsdienstvrijheid expliciet erkend als een grondrecht, gevestigd in de menselijke waardigheid. Vanaf dat moment is de aanpak van de katholieke kerk op dit terrein omgeslagen, en heeft zij in veel landen actief het proces van democratisering gesteund en absolutistische regimes bestreden.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 196
01-12-2008 22:23:07
Onno Ruding De waarde van christelijke waarden
197 Europese unie Het is belangrijk dat wij, burgers van Europa, ook in het kader van de Europese integratie deze vraagstukken rondom waarden centraal stellen. Hoewel zij vanzelfsprekend niet louter christenen aangaan, behoren zij wel speciale aandacht en prioriteit te geven aan wat een Group of the Wise heeft geschreven in een nota van maart 2007 aan de Europese (rooms-katholieke) bisschoppen van COMECE ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de EU en de Verdragen van Rome.12 De titel raakt de kern: A Europe of Values. The ethical dimension of the European Union. De nota stelt dat het Europese project allereerst is gegrondvest op waarden en op een ethische benadering van leven en samenleving. Elke gemeenschap die is gebaseerd op de wet, dient ook gebaseerd te zijn op waarden. In het geval van de EU zijn deze waarden niet exclusief christelijk, maar zij zijn wel diep geworteld in de christelijke traditie. De nota eindigt met de hartenkreet dat de EU zich meer bewust moet worden van de sterkte van de waarden die de EU karakteriseren, zoals menselijke waardigheid, vrede, vrijheid, democratie, tolerantie, diversiteit, subsidiariteit, solidariteit en het streven naar het bonum commune, oftewel het algemeen belang. Deze onderliggende waarden wortelen diep in tweeduizend jaar christelijke traditie, evenals in de tradities van andere geloven en filosofieën, aldus de nota. De nota wijst erop dat de EU deze menselijke waarden overal op het Europese continent heeft kunnen consolideren, óók in Oost-Europese landen waar voorheen geweld en onderdrukking heersten. Het deed mij speciaal genoegen dat de nota ook beklemtoont dat de gemeenschappelijke munt, de euro, door de financiële en begrotingsdiscipline die zij vereist, een referentiepunt is voor een eerlijke relatie van de huidige generatie tot de volgende, omdat aldus wordt voorkomen dat die generatie van onze (klein)kinderen door de last van onze (staats)schulden wordt bedolven.13 Dat is een onmisbare vorm van rentmeesterschap. Van deze visie is een deel terechtgekomen in de Verklaring van Berlijn.14 Deze verklaring van Europese regeringsleiders bij de vijftigste verjaardag van de EU spreekt van het ‘streven naar vrede en vrijheid, naar democratie en rechtsstatelijkheid, naar wederzijds respect en verantwoordelijkheidsbesef, naar welvaart en veiligheid, naar verdraagzaamheid en participatie, rechtvaardigheid en solidariteit’. De verklaring spreekt wel van onze gemeenschappelijke Europese idealen maar niet van Europese waarden, en evenmin van christelijke of christelijk-joodse wortels van Europa. In de Verklaring van Rome van COMECE was daartoe wel een oproep gedaan.15 De bisschoppen vroegen de EU-regeringsleiders om in hun verklaring
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 197
01-12-2008 22:23:07
De kracht van de tolerantie
198 bescherming van de institutionele rechten van kerken en geloofsgemeenschappen op te nemen en expliciete erkenning van de christelijke wortels (heritage) van ons continent. Eerder was een poging in dezelfde richting gedaan, ook al zonder veel succes. De preambule van de ontwerp-Europese Grondwet van 2005, later vervangen door het ontwerp-Verdrag van Lissabon, bevatte een algemene tekst die een slap aftreksel vormde van datgene wat de voorstanders van verwijzing naar de christelijke of joods-christelijke wortels en tradities van Europa bepleitten: ‘Geïnspireerd door de culturele, religieuze en humanistische tradities van Europa …’ 16 Het is duidelijk dat de politieke en maatschappelijke invloed van de kerken en godsdiensten in het algemeen, en de christelijke in het bijzonder, niet meer van voldoende gewicht is om dergelijke standpunten aanvaard te krijgen in Europa, enkele lidstaten uitgezonderd. Bovendien voerden sommige lidstaten als argument aan dat de scheiding van kerk en staat en het seculiere karakter van de staat een dergelijke verwijzing in de EU-verklaring niet toestaan. Vooral Frankrijk met zijn laïcité huldigde dat standpunt. Zoals uiteengezet, acht ik dit argument niet sterk als het gaat om een verwijzing naar historische ontwikkelingen. Godsdienst, economie en de ‘sociale quaestie’ De ‘sociale quaestie’ is één van de belangrijkste vraagstukken in de samenleving waarin de christelijke kerken een rol hebben gespeeld en nog spelen. Vooral de katholieke kerk heeft hieraan, ook politiek, actief richting gegeven sinds Rerum Novarum (1891), de eerste van de encyclieken die de sociale leer van de kerk vertolken. Het is duidelijk dat dit op mondiale schaal gebeurde, althans in dat deel van de wereld waar de kerk grote invloed had, en dat dit vanuit één centraal punt werd geleid, niet verrassend Rome, via uitspraken van de paus zelf, in de centralistische traditie van de katholieke kerk. Mede daardoor is het effect zo groot. Natuurlijk deden ook nationale katholieke leiders, zowel geestelijken als leken, mee in het politieke en sociale debat in ieder land, zo ook in Nederland, maar Rome zet de hoofdlijnen uit. Deze aanpak stelt wel de delicate vraag aan de orde of op dit terrein de subsidiariteit (een beginsel dat terecht een belangrijke plaats heeft in de katholieke traditie) kennelijk geen prioritaire rol speelt. Na een eeuw met een reeks van sociale encyclieken met belangrijke invloed op de politieke besluitvorming in vele landen, vooral inzake de sociale wetgeving, heeft paus Johannes Paulus II in 1991 met de encycliek Centesimus Annus een imponerende bijdrage geleverd. Hij gaf een mo-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 198
01-12-2008 22:23:07
Onno Ruding De waarde van christelijke waarden
199 derne visie op onze samenleving. Deze vindt weliswaar haar fundament in lang bestaande christelijke uitgangspunten, vooral de menselijke waardigheid en het common good, maar geeft de staat een passende rol, evenals markt, kapitaal en arbeid, sociale partners en individuele werknemers en managers, in een wereld na de val van de Muur waarin de democratie, de rechtsstaat en een vorm van kapitalistisch economisch systeem op basis van sociale markteconomie cruciale elementen vormen.17De encycliek aanvaardt het concept van liberal democracy, met de socialemarkteconomie als het model dat, zij het onder een aantal randvoorwaarden, het beste past in de missie en de gerechtigheid die de kerk nastreeft. Het is de vraag of er naast de relatie godsdienst-politiek ook een relatie godsdienst-economie bestaat. Er wordt dikwijls een negatieve correlatie tussen islam en economische welvaart en groei geconstateerd, wat als één der verklaringen wordt gezien voor de problemen tussen islamitische en christelijke, westerse landen en bevolkingsgroepen. Ik zie wel een zekere relevantie in deze vergelijking, maar wijs erop dat islamitische landen een aantal eeuwen geleden een economische welvaart en cultuur kenden die veelal die in de westerse of christelijke landen overtrof. Max Weber heeft in de jaren 1904-1920 zijn beroemd geworden these geformuleerd dat er een positieve correlatie tussen geloof en economische ontwikkeling bestaat die met name zichtbaar is in het protestantisme.18 Het calvinistische christendom vormt de basis voor de moderniteit in de economische belevingsvorm van de westerse wereld. Weber beklemtoont het belang van het protestantisme voor het creëren van morele en politieke condities voor de groei van ondernemingen en productie op kapitalistische basis. Hij associeert de protestantse cultuur en mentaliteit met hard werken, spaarzaamheid, ascetisch gedrag, waardering voor de ondernemer en voor winst. Webers visie op de positieve economische en sociale effecten van het protestantisme bevat veel waardevolle elementen, maar zij is toch eenzijdig en niet voldoende overtuigend. Eén van de punten van kritiek betreft de generalisatie van het protestantisme. Weber beperkt zijn lofzang tot calvinisten en puriteinse sektes in Engeland, Schotland en Amerika. De lutheranen bijvoorbeeld passen niet in dit patroon; zij komen er bij Weber slecht van af. Bovendien heeft Michael Novak van katholieke zijde een overtuigende, contra-analyse op economisch-historisch terrein gepresenteerd.19 Hij beschrijft de positieve effecten van de katholieke geloofsleer en -praktijk op de economie, vooral in de periode na de middeleeuwen en na de re formatie.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 199
01-12-2008 22:23:08
De kracht van de tolerantie
200 Kerk en staat De scheiding van kerk en staat is één van de argumenten die tegen een rol van kerken en godsdiensten in de politiek worden gehanteerd. Ik vind dat argument niet sterk. Het principe van scheiding van kerk en staat, dat vooral sinds de verlichting van de achttiende eeuw wordt nagestreefd, is van groot belang en verdient steun. Dit is zeker het geval in het licht van de ervaringen in een aantal Europese landen, waar in vroeger eeuwen De terechte eis van scheiding de vermenging van kerk en staat niet alleen tot de vorming van een van kerk en staat is te rijmen staatskerk heeft geleid, maar ook met een rol voor godsdienst in tot discriminatie van de burgers die de politiek niet tot die staatskerk behoorden en daarom niet in vrijheid hun godsdienst konden uitoefenen. Dit gold ook voor het toenmalige Nederland. Ook nu kent Europa nog een aantal landen met een staatskerk, ook al is de vrijheid van godsdienst daar niet meer in het geding. Ik zie echter niet in waarom die terechte eisen van scheiding van kerk en staat en van vrijheid van godsdienst, niet te rijmen zouden zijn met een rol voor godsdienst in de politiek, in de vorm van het functioneren van politieke partijen op godsdienstige grondslag.20 Sophie van Bijsterveld wijst erop dat kerk en staat gescheiden zijn, maar dat zij zich niet in gescheiden werelden bewegen.21 ‘Indirecte beïnvloeding via het waarde- en normenpatroon van de burgers is er uiteraard wel’. De schrijver José Casanova bekritiseert de visie dat verenigbaarheid van religie met moderniteit als voorwaarde zou vereisen dat religie en gelovigen zich moeten aanpassen aan het secularisme.22 Hij betoogt daarentegen ‘dat publieke religie verenigbaar is met moderniteit, mits deze religie niet het ondermijnen van de democratische rechtsstaat voorstaat’. Erik Borgman voegt hieraan toe dat de combinatie van de recente opleving van religie (althans de belangstelling voor religie) en voortgaande secularisering laat zien ‘dat secularisering en presentie van religie elkaar niet uitsluiten’.23 Hij wijst erop dat de toenemende demografische betekenis van moslims in onze samenleving impliceert dat ‘het publieke domein intrinsiek met religie verbonden is’. Er worden ook andere argumenten gehanteerd. Zij komen van atheïsten die tegen iedere godsdienst zijn en dus ook tegen godsdienstige elementen in het politieke leven. Ik kan daar kort over zijn. Zij hebben het recht hun opvattingen uit te dragen, ook politiek, maar zij mogen niet verlangen dat diegenen die wel in een God geloven en dat ook uitdragen, daarin bij hun politieke activiteiten worden belemmerd.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 200
01-12-2008 22:23:08
Onno Ruding De waarde van christelijke waarden
201 Een ander argument tegen een rol van religie in de politiek betreft de negatieve effecten die christelijke kerken en hun lidmaten gedurende vele eeuwen hebben teweeggebracht in de politiek en de samenleving in het algemeen, in hun eigen land en internationaal. Er wordt gewezen op godsdienstoorlogen in Europa, inquisitie, onverdraagzaamheid en nog veel meer.24 Helaas is er veel waar van die bezwaren en kritiek. Toch dient dit niet te leiden — met erkenning van die ernstige fouten in het verleden — tot het ontzeggen van het morele recht, of erger nog: het juridische recht van aanhangers van die kerken en geloofsgemeenschappen om als mensen van goede wil te proberen een positieve inbreng in de politiek en samenleving te hebben, door toepassing van de goede elementen van diezelfde kerken en godsdiensten die voorheen soms hebben gefaald. Er blijkt overigens geen negatieve correlatie te bestaan tussen de staatsrechtelijke voorkeur van bepaalde landen voor scheiding van kerk en staat en de mate waarin in datzelfde land de burgers godsdienstig zijn.25 Bisschop Van Luyn raakt de kern: ‘De scheiding van kerk en staat, die een groot goed is, houdt geen scheiding in van geloof en politiek’.26 Politici en wetenschappers in vele landen pleiten niettemin tegen politieke partijen op godsdienstige grondslag. Onlangs brak Michael Ignatieff daarvoor een lans in het kader van verbetering van integratie van verschillende bevolkingsgroepen: ‘Het belangrijkste instituut voor de politieke assimilatie van multiculturele groepen is de breed gedragen politieke middenpartij. Het is voor het politiek welslagen van het multiculturele project namelijk essentieel dat groepen zich politiek niet verenigen langs etnische of godsdienstige lijnen. Op lange termijn is de grootste bedreiging voor de stabiliteit van multiculturele maatschappijen niet de multi-etniciteit zelf, maar de politieke polarisatie van etniciteit en godsdienst.’ 27 Ik heb sympathie voor delen van Ignatieffs analyse, maar meen dat in de praktijk een andere aanpak een goede bijdrage kan leveren aan de oplossing van de problemen van de integratie. Hoewel Nederland jarenlang ernstige fouten heeft gemaakt in de (non)integratie van allochtonen in onze samenleving, zie ik in puur partijpolitiek opzicht enige lichtpunten. In tegenstelling tot Ignatieffs vrees blijken islamitische inwoners van Turkse en Marokkaanse afkomst zich niet politiek te organiseren in partijen op islamitische grondslag. Gevestigde partijen, zowel op godsdienstige als op niet-godsdienstige grondslag, bevorderen dat burgers uit die twee allochtone groepen lid worden en zelfs tot het parlement doordringen. Ik kan hier niet uitvoerig ingaan op de relaties tussen godsdienst, verlichting, democratie en tolerantie. Slechts een paar opmerkingen inzake Nederland. Jonathan Israel heeft erop gewezen dat de wortels van de verlichting niet in het Frankrijk of Engeland van de achttiende eeuw lagen,
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 201
01-12-2008 22:23:08
De kracht van de tolerantie
202 maar in de Nederlanden van de zeventiende eeuw, en wel vooral bij de immigrantenfilosofen Baruch de Spinoza en Pierre Bayle.28 Israel meent dat de opstand tegen Spanje het begin legde van de idee van volkssoevereiniteit, vrijheid van denken en tolerantie, later leidend tot de kernwaarden van de internationale verlichting: vrijheid, gelijkheid en democratie. Margriet de Moor ziet echter de andere kant van de veel geprezen tolerantie in ons land in de zeventiende eeuw: ‘Tolerantie wordt vaak in één adem genoemd met respect, maar aan onze tolerantie, die haar wortels in de 16de en 17de eeuw heeft, ligt geen respect ten grondslag, integendeel: wij hebben de religie van de ander gehaat, katholieken en calvinisten hadden over en weer geen greintje respect voor de opvattingen van de andere kant…’29 De oplossing die toen werd gevonden om de strijdende partijen vreedzaam te laten samenleven, hield in dat de vijandige subculturen zoveel mogelijk voor elkaar vreemd bleven, hetgeen later uitmondde in een verzuilde samenleving waarin de zuilen grotendeels een separaat leven leidden. Ook Fukuyama staat kritisch tegenover de veelgeprezen historische tolerantie van de Nederlanders en de politiek in Nederland: ‘Nederland was multicultureel zonder naar integratie te streven, wat goed past bij een samenleving die traditioneel georganiseerd was in afzonderlijke protestantse, katholieke en socialistische zuilen’.30 Een recente studie van de Europese denktank CEPS over de problemen van de islam in Europa, pleit ervoor het godsdienstige aspect van de islam minder centraal te stellen dan wij veelal doen. CEPS wil meer gewicht toekennen aan de politieke en sociale redenen die ten grondslag liggen aan geweld en terroristische daden die in Europa uit naam van de islam worden bedreven.31 De oplossing dient primair te worden gevonden in de politieke sfeer, bijvoorbeeld ‘door mogelijkheden van politieke participatie te bieden in de Europese woonlanden’ van de islamitische allochtonen, en niet louter op godsdienstig gebied met interreligieuze dialoog. Olivier Roy, één van de schrijvers van de CEPS-studie, betoogt dat zowel het multiculturele model als de integratie- en assimilatiemodellen voor de nieuwe moslimgemeenschappen in de Europese landen hebben gefaald. Hij wil op dit terrein een ontkoppeling (disconnection) bevorderen tussen religie en cultuur. Het gaat, zo stelt hij, primair om problemen met betrekking tot de identiteit en niet om problemen met een godsdienstig of cultureel karakter. Daarom acht Roy de interreligieuze en de interculturele dialoog, hoewel zeker van belang, ondergeschikt aan de politieke dialoog en aan participatie. Zijn prioriteit wijkt af van die van bisschop Van Luyn die de interculturele dialoog urgenter vindt in onze samenleving met groeiende minderheden.32 Maar ook Van Luyn constateert dat het vinden van oplossingen een politieke opgave betreft die derhalve de dialoog tussen politiek en geloof noodza-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 202
01-12-2008 22:23:08
Onno Ruding De waarde van christelijke waarden
203 kelijk maakt. Ik acht beide vormen van dialoog onmisbaar. De beste aanpak in de praktijk is waarschijnlijk: beginnen met de interreligieuze en interculturele contacten en daarna die tussen geloof en politiek. Wat betreft de politiek is zowel dialoog als participatie nodig. Invloed van kerken en religies Het is volgens Jürgen Habermas in veel Westerse landen duidelijk waarneembaar dat ‘kerken en geloofsgemeenschappen zich in toenemende mate zijn gaan beperken tot hun kerntaak, namelijk de praktische zielzorg, en dat ze hun omvattende competenties op andere maatschappelijke gebieden moesten opgeven. Tegelijkertijd heeft de uitoefening van het geloof zich in individueler vormen teruggetrokken.’33 Habermas constateert desondanks dat ‘de geloofsgemeenschappen ook in grotendeels geseculariseerde samenlevingen relevante bijdragen leveren aan de politieke menings- en wilsvorming’.34 Fukuyama beklemtoont daarentegen de overtuiging van ‘het moderne liberalisme dat godsdienstig geloof moet worden ondergebracht in een sfeer van particulier geloof …’.35 Criteria en ‘waarden’ met een ander karakter hebben tegenwoordig bij grote groepen in de samenleving prioriteit gekregen: eenzijdige gerichtheid op eigenbelang, economische belangen of kortetermijnbelangen. Deze oriëntatie kan in gunstige zin een ‘liberaal’ fundament krijgen in de betekenis van het ‘verlichte eigenbelang’ op grond waarvan volgens Adam Smith de markt functioneert. Dit eigenbelang en de markt zijn niet immoreel maar wel amoreel; om die reden mogen zij niet de énige leidraad zijn voor het functioneren van onze samenleving en voor ons persoonlijk handelen.36 Van diverse kanten wordt internationaal als één van de verklaringen voor het herstel van de rol van de religie in het politieke debat aangegeven dat scheiding van kerk en staat bevorderlijk werkt op de gezondheid van geloof en geloofsgemeenschappen, juist als gevolg van de grotere autonomie die kerkgenootschappen genieten door die scheiding van kerk en staat.37 De Franse observator van de Amerikaanse samenleving, Alexis de Tocqueville constateerde al in de jaren dertig van de negentiende eeuw dat de religie bloeide in een liberaal-democratische staat.38 Tocqueville beklemtoonde de belangrijke rol van de godsdienst(en) in de Amerikaanse samenleving, maar ook het belang van een scheiding van geloof en politiek. Hans Joas haalt de Amerikaanse protestantse godsdienstsocioloog Peter Berger aan die stelt dat de lange traditie in Amerika van godsdienstige pluraliteit de verklaring vormt voor de voortdurende religieuze vitaliteit van de VS.39 Joas voegt hieraan toe dat deze religieuze vitaliteit niet het
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 203
01-12-2008 22:23:08
De kracht van de tolerantie
204 resultaat is van de puriteinse wortels in het Nieuw-Engeland van de zeventiende en achttiende eeuw, maar van de constitutionele scheiding van staat en kerk die laat in de achttiende eeuw in de VS is vastgelegd. Door het pluralisme van godsdienstige gemeenschappen is een gezonde concurrentie ontstaan op de markt van vraag naar en aanbod van religie. In ons eigen land beklemtoonde een belangrijke vertegenwoordiger van de sociaaldemocratische politieke hoofdstroming, Amsterdams burgemeester Job Cohen, het belang van de relatie tussen religie en sociaaldemocratie. Hij achtte een ‘omgekeerde doorbraak’ noodzakelijk, om een ‘morele herijking’ te bewerkstelligen van begrippen die voor sociaaldemocraten van belang zijn, zoals solidariteit, gelijkheid, gerechtigheid, naastenliefde en verantwoordelijkheid.40 Bisschop Van Luyn heeft een goede samenvatting gegeven van de motieven die van diverse zijden zijn genoemd voor die hernieuwde aandacht voor het belang van religie voor de samenleving.41 Volgens hem is in de eerste plaats het behoren tot een geloofsgemeenschap of een religie van belang voor de cohesie in de samenleving, als binding en tegenwicht tegen steeds verder doorschietende individualisering. Ook kardinaal Ratzinger heeft op dit gevaar van te ver gaande individualisering gewezen, volgens hem het gevolg van een eenzijdige invloed van de verlichting. Van Luyn meent in de tweede plaats dat de kerken maatwerk kunnen leveren in de sociale hulpverlening aan kwetsbaren in de samenleving. ‘De evangelische werken van barmhartigheid zijn complementair aan de structuren van rechtvaardigheid waarvoor de staat verantwoordelijk is’, schrijft hij. Tot slot kunnen religieuze overtuigingen volgens hem ertoe bijdragen dat het vacuüm wordt opgevuld in het uitdragen en overbrengen van waarden en normen, traditioneel een domein van kerk en geloof. Hij constateert terecht dat die hernieuwde aandacht samenhangt met de opkomst van een ‘zelfbewuste, expansieve en zelfs deels fundamentalistische islam’ en de toenemende aanwezigheid van deze godsdienst en cultuur in WestEuropa. Daaraan voeg ik, ter relativering, echter toe dat deze hernieuwde aandacht vanwege de islam veelal niet als positief voor de godsdiensten in het algemeen wordt beschouwd. De hernieuwde aandacht voor religie in Europa is verrassend, daar bij ons geloof en godsdienstuitoefening bij de meeste christelijke groeperingen aan betekenis hebben ingeboet. Habermas, die zich jarenlang zeer kritisch en zelfs negatief heeft opgesteld jegens de rol van de godsdienst in samenleving en politiek, heeft onlangs een positievere houding aangenomen. Hij stelt nu dat de bewering twijfelachtig is volgens welke de godsdienst aan betekenis zou hebben ingeboet.42 ‘De lange tijd onaangevochten stelling dat er een nauw verband bestaat tussen de modernisering van
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 204
01-12-2008 22:23:09
Onno Ruding De waarde van christelijke waarden
205 de samenleving en de secularisering van de bevolking, vindt tegenwoordig steeds minder aanhangers onder sociologen.’ Hij ziet deze resurgence of religion als een wereldwijde tendens. Habermas’ gewijzigde inzichten zouden zijn teweeggebracht door de terroristische actie in 2001: ‘Op 11 september is de spanning tussen seculiere samenleving en religie geëxploKerkelijke leiders zijn deerd.’ Hij keert zich ook tegen de ideeën van de filosoof John Rawls terughoudend geworden in het dat religieuze argumenten niet in debat over maatschappelijke de publieke sfeer thuishoren.43 vraagstukken Ik constateer in Nederland gedurende de laatste decennia terughoudendheid van kerkelijke leiders om zich actief te mengen in publieke en politieke debatten over belangrijke maatschappelijke vraagstukken. Terwijl die interventies in de periode tot de jaren zestig veelal erg uitgesproken of dominant waren, vooral van de kant van de bisschoppen, is er nu sprake van een tegenovergestelde houding. Deels als gevolg van de interne verdeeldheid van christelijke voormannen en deels als gevolg van het verminderde maatschappelijke en politieke gewicht van hun uitspraken, is een situatie ontstaan waarin de rol van de religies — en vooral de rol van de kerken als godsdienstige organisaties — in Nederland en ook in bijna alle andere landen in Europa sterk in betekenis is afgenomen. Johan Huizinga heeft in zijn laatste boeken een somber beeld van de wereld rond 1940 geschetst.44 Hij was pessimistisch over de toekomst. Een kernpunt in zijn analyse betrof de rol van de staat: die is amoreel en zonder ethische normen. Hij vond de staat kennelijk onmachtig om in die ‘bezeten’ wereld en later, in die ‘geschonden’ wereld, de Europese mensheid op het goede pad te houden, dan wel te brengen. Aarzelend stelde hij de vraag of een herleving van het christelijk geloof hiertoe wél een bijdrage zou kunnen leveren en of die herleving waarschijnlijk was. Hij had zijn hoop gesteld op de homines bonae voluntatis, maar die categorie was helaas niet de dominante factor in die jaren. Realisme, optimisme en pessimisme Het aantal landen in Europa waar politieke partijen met een expliciet, hoewel niet noodzakelijkerwijs exclusief christelijk karakter in het parlement zijn vertegenwoordigd, is op dit moment weliswaar aanzienlijk, maar het totale gewicht aan zetels is nu duidelijk geringer dan enige decennia geleden. Niettemin is duidelijk dat partijen op christelijke grondslag nog een flinke rol in de politiek in Europa spelen, ook in het Europees Parlement.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 205
01-12-2008 22:23:09
De kracht van de tolerantie
206 Ook als men de visie aanhangt dat de christelijke godsdienst en de christelijke traditie cruciale pijlers van onze huidige samenleving vormen en een grote bijdrage leveren aan het functioneren van ons politiek-democratische systeem, blijft de confrontatie met moeilijke vragen. Wat betreft de invloed van religies en christelijke waarden in de politiek moet primair worden gekeken naar politieke partijen en naar kerken of godsdienstige groeperingen. Hoewel ook de meningen van individuele personen van groot belang zijn, komen deze meestal niet direct tot uiting in het politieke debat. Moeten de individuele deelnemers aan de politieke besluitvorming hun aanhankelijkheid aan die christelijke wortels tot uitdrukking brengen in een lidmaatschap van een politieke partij op godsdienstige of christelijke grondslag? Zij zijn — vanzelfsprekend zeggen wij nu, een halve eeuw na het mandement van de bisschoppen — vrij in hun keuze. Het zal niet verrassen dat ik de voorkeur geef aan die keuze in bovengenoemde richting, maar anderen kunnen wellicht evenveel bereiken in een andersoortige politieke partij, hoewel mij dat niet gemakkelijk lijkt. Terwijl een ruime meerderheid van de niet-christenen én christenen in West-Europa tegenwoordig pogingen van religieuze leiders tot beïnvloeding van het stemgedrag en van de politieke besluitvorming niet meer passend vindt, en het gezag van kerkleiders als spreekbuis van grote bevolkingsgroepen duidelijk is gedaald, blijkt uit een studie van Joep de Hart en Paul Dekker dat ongeveer een derde van de Nederlanders wel een ‘gidsfunctie’ voor religie bij het politieke handelen steunt.45 Dat percentage is weinig veranderd in de afgelopen decennia. Blijft de invloed van dit christelijke erfgoed nog van grote betekenis, nu het aantal leden van godsdienstige gemeenschappen of het aantal mensen dat wordt geïnspireerd door de inhoud van de christelijke leer en tradities is omgeslagen van een duidelijke meerderheid in de bevolking in een minderheid? Ik heb op termijn mijn twijfels over die vraag. Het is daarbij wel belangrijk, hoewel niet essentieel, of die aanhankelijkheid van degenen die zich nog wél laten leiden door die christelijke grondslagen, tot uiting komt in de keuze voor een partij op religieuze grondslag, of dat zij aan een andere partij hun voorkeur geven. Mijn twijfels betreffen niet het inhoudelijke en kwalitatieve aspect, en ook niet of dat geluid geïnspireerd op de christelijke grondslag nog wel wordt verkondigd en gehoord in de samenleving en in het politieke debat. Het probleem zit eerder in het praktische en kwantitatieve punt dat bij de (politieke) besluitvorming veelal de macht van het stemmental van andersdenkenden de doorslag geeft. Daardoor verdwijnt die christelijke traditie als zodanig niet, maar speelt zij wel een kleinere rol in de feitelijke vormgeving van onze samenleving op basis van politieke besluiten. Het is wel van
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 206
01-12-2008 22:23:09
Onno Ruding De waarde van christelijke waarden
207 belang, hoewel het niet veel verandert aan de ontwikkeling waar het hier om gaat, of het (politieke) gewicht verschuift naar aanhangers van verlichting of humanisme die ten principale de godsdienst uit onze samenleving willen verwijderen, of naar groepen die zonder principes populistische of extreme of nihilistische lokroepen volgen. Het is een (schrale) troost dat deskundigen constateren dat het met die afbrokkeling meevalt en dat de religie in Nederland aan een terugkeer bezig is, hoewel de religie hier duidelijk niet terug is op het (kwantitatieve) niveau waar zij zich enige decennia geleden bevond. Wim van de Donk en Petra Jonkers wijzen erop dat die terugkeer plaatsvindt in voornamelijk moderne varianten die sterk afwijken van de traditionele, institutionele vormen.46 Er is sprake van deïnstitutionalisering en individualisering van de traditionele religies: ‘Die zijn in hun instituties, gezag en ledental wel degelijk sterk ondermijnd geraakt.’ Er blijken wel fluctuaties in die rol van de religie(s) in samenleving en politiek op te treden, maar op lange termijn is die ontwikkeling, althans in West-Europa, zorgelijk. Natuurlijk bevat de positie van een gideonsbende aantrekkelijke kanten en natuurlijk kan men op morele gronden sterk staan, maar er is een verschil tussen gelijk hebben en gelijk krijgen, juist in de politiek. Ik hoop dat de optimisten gelijk krijgen. ‘Zonder geloof geen democratie’ is een aansprekende en aantrekkelijke leuze maar zij kan die van een roepende in de woestijn worden.47 Wij lopen gelukkig nog niet in die woestijn maar het gras is niet meer zo dik gezaaid.
Noten
1 J.P.H. Donner, Interview in Vrij Nederland, 16 september 2006. Hij staat niet alleen. Zie H.W. von der Dunk in zijn Karl-Popperlezing van 12 oktober 2005 (opgenomen in Nexus, 2006, nummer 44, blz. 187-206): ‘Democratie komt neer op het gelijk van de meerderheid.’ 2 Joseph Ratzinger, ‘Wat is waarheid. De betekenis van religieuze en zedelijke waarden in de pluralistische maatschappij’, opgenomen in: Waarden in tijden van ommekeer, Tielt, 2005; herdruk in CDV, zomer 2006, blz. 105-119. 3 Ratzinger, op. cit., blz. 109. 4 Ratzinger, op. cit. , blz. 112. 5 Lieven Boeve, ‘Democratie openbaart de waarde niet.’, CDV, zomer 2006, blz. 102-105. 6 Boeve, op. cit. blz. 104. 7 Joseph Ratzinger Geloof, Waarheid en
8
9 10
11
Tolerantie. Het christendom en de Wereldgodsdiensten; Tielt, 2005/2008, blz. 187-207. A.H. van Luyn, Politiek en metapolitiek. Gewetensvol in de Randstad. Kampen 2008, blz. 121-122. Francis Fukuyama, ‘Op zoek naar identiteit’, Nexus, 2008, nummer 50, blz. 626. Anderen ruimen terecht wél een plaats in voor Erasmus in hun analyse van de geschiedenis en de waarden van het humanisme. Zie bijvoorbeeld Peter Pulzer, ‘Humanisme, godsdienst en tolerantie’, Nexus, 2008, nummer 50, blz. 151-155 en Michael Ignatieff, ‘Een politiek humanisme voor de 21ste eeuw’, Nexus, 2008, nummer 50, blz. 399-400. Zie o.a. Daniel Philpott, ‘The Catholic Wave, Journal of Democracy (The Johns Hopkins University Press), April 2004 (volume 15, nummer 2), blz. 32-46, en Lieven Boeve, op.cit., blz. 102-105.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 207
01-12-2008 22:23:09
De kracht van de tolerantie
208 12 Commission of the Bishops’ Conferences of the European Community in Brussels, met als huidige voorzitter bisschop Van Luyn van Rotterdam. 13 In dezelfde zin: H.O.C.R. Ruding, ‘Staatsschuld als morele last’, voordracht voor de katholieke Raad voor Kerk en Samenleving, Tilburg, 16 oktober 1989, Serie economische ethiek nr. 2, Assen, 1989. 14 Verklaring van de 27 Europese regeringsleiders bij de 50ste verjaardag van de EU, 25 maart 2007. 15 Verklaring aan het einde van het Europese Congres van COMECE, Values and Perspectives for Europe. 50 years of the Treaties of Rome, Rome, 23-25 maart 2007. 16 Het Europa Manifest. Verder met Europa van het CDA, van 20 mei 2006, spreekt over Europa ‘… met een identiteit die is geworteld in de gezamenlijke joodschristelijke traditie’. 17 Zie het Compendium van de sociale doctrine van de kerk, pauselijke raad Justitia et Pax, Rome, 2004. Ter bevordering van een evenwichtige benadering is er op diverse plaatsen buiten Rome terecht op gewezen dat er in de katholieke kerk nog meer bestaat dan deze ‘sociale leer’ van Rome, met name de eeuwenoude sociale tradities van de kerk zoals de caritas en zorg voor de medemensen, zowel lokaal als wereldwijd, via de missie. Zie ook H.O.C.R. Ruding, ‘Het gaat om meer dan geld alleen’, Amsterdam, 2003, deel V, christelijk-sociaal beleid, blz. 231-283 en vooral ‘De Paus als profeet over economie en kapitalisme’ (inzake Centesimus Annus), blz. 233-242. 18 Max Weber, ‘Protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus, Engelse vertaling: The protestant Ethic and the Spirit of Capitalism, (1920), Londen, 2007. 19 Michael Novak, The Catholic Ethic and the Spirit of Capitalism New York, 1993. Zie ook R.H. Tawney, Religion and the Rise of Capitalism (1926), Londen, 1984. 20 Zie Jürgen Habermas, ‘Een ´postseculiere´ samenleving: wat betekent dit?’, Nexus, 2008, nummer 50, blz. 284.
21 Sophie van Bijsterveld, ‘Scheiding van kerk en staat: een klassieke norm in een moderne tijd’, WRR-publicatie Geloven in het publieke domein, Amsterdam-Den Haag, 2006, blz. 249. 22 José Casanova, ‘Public Religions in the Modern World’, Chicago/Londen, 1994, geciteerd in Yolande Jansen: Laïcité in het licht van de geschiedenis van de Franse assimilatie-politiek, WRR-publicatie, op.cit., blz. 275. 23 Erik Borgman, ‘De onlosmakelijke verbondenheid van religie en publiek domein: pleidooi voor een ‘omgekeerde doorbraak’, WRR-publicatie, op.cit. , blz. 315-332. 24 Habermas, 2008, op.cit. blz. 284. 25 Fukuyama, 2008, op. cit., blz. 626. Hij constateert dat ‘Amerikanen individueel veel godsdienstiger zijn dan Europeanen’ maar ook dat ‘over het geheel genomen de scheiding tussen kerk en staat in de VS strenger wordt volgehouden dan in Europa’. 26 Van Luyn, 2008, op. cit., blz 128. 27 Ignatieff, 2008, op. cit., blz. 399-400. 28 Jonathan I. Israel, Radical Enlightenment, Oxford, 2001; Enlightenment Contested, Oxford, 2006 en ‘De nationale geschiedenis is een mijnenveld’, interview in Elsevier, 7 juli 2007. 29 Margriet de Moor, ‘Alarmglocken die am Herzen hängen’, Chervel, Seeliger, 2007, blz. 211 (aangehaald in Jürgen Habermas, 2008, op, cit., blz. 284). 30 Fukuyama, 2008, op. cit., blz. 627. 31 European islam. Challenges for Public Policy and Society. Centre for European Policy Studies, Brussel, November 2007, blz. 4-8. Zie ook Olivier Roy, Globalized islam. The Search for a new Ummah, New York, 2004. 32 Van Luyn, 2008, op. cit., blz. 134-139. 33 Habermas, 2008, op. cit. , blz. 281. 34 Habermas, 2008, op. cit., blz. 289. 35 Fukuyama, 2008, op.cit. blz. 619. 36 H.O.C.R. Ruding, Markt en Moraal, Soesterberg, 2004, blz. 18 en 34. 37 Philpott, 2004, op. cit. blz. 41 en Casanova, 1994, op.cit. 38 Alexis de Tocqueville, Democracy in America (1835).
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 208
01-12-2008 22:23:10
Onno Ruding De waarde van christelijke waarden
209 39 Hans Joas, ‘Religion in the age of contingency’ (2004), WRR-publicatie, op.cit., blz. 59. Zie ook: Peter Berger, ‘A far glory: the quest for faith in an age of credulity’, New York, 1992. 40 Job Cohen, ‘Geloof en Politiek’, verslag van studiedag van de Wiardi Beckman Stichting van de PvdA op 9 juni 2006, in Socialisme en Democratie, 63 (2006) 7/8. 41 A.H. van Luyn, Burgemeesterslezing te Den Haag, 4 december 2006, later opgenomen in ‘Politiek en Metapolitiek, Gewetensvol in de Randstad’, op. cit., blz. 119-139. 42 Habermas, 2008, op.cit., blz. 279-291. 43 Geciteerd door Borgman, op. cit., blz. 323. Zie ook Jürgen Habermas, Strukturwandel der Öffentlichkeit, Frankfurt, 1962 en Glauben und Wissen, Frankfurt, 2001, blz. 9-31. 44 Johan Huizinga,In de schaduwen van morgen, Haarlem, 1935 (1939 zevende druk), blz. 1 en 131 en ‘Geschonden we-
reld’, Haarlem, 1945, blz. 141-143 en 205. Zie ook J.L. Heldring, ‘Christendom als cultureel fenomeen’, NRC Handelsblad, 31 januari 2008 die verwijst naar een opstel uit 1939: ‘Mensch und die Kultur’ waarin Huizinga schrijft: ‘Een ernstig en actief herstel van het christendom … zou in staat zijn … de geestesgesteldheid te wekken die onontbeerlijk is voor een waarachtige beschaving.’ Huizinga laat echter in het midden of hij meent dat een dergelijk herstel nabij is. 45 Joep de Hart en Paul Dekker: ‘Kerken in de Nederlandse civil society: institutionele grondslag en individuele inspiratiebron’, WRR-publicatie, op.cit., blz. 159. 46 Wim van de Donk en Petra Jonkers, Geloven in het publieke domein: een introductie van deze verkenning, WRRpublicatie, op.cit. , blz. 13-22. 47 Erik Borgman, Gabriël van den Brink en Thijs Jansen, ‘De waarheid zal U vrijmaken’, CDV, zomer 2006, blz. 18-20.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 209
01-12-2008 22:23:10
210
De kracht van de ontmoeting In gesprek met Ad Alblas & Abraham Soetendorp door Marcel ten Hooven Hoofdredacteur van Christen Democratische Verkenningen.
Op uitnodiging van dominee Ad Alblas verzorgt rabbijn Soetendorp met enige regelmaat de dienst in de Hooglandse kerk in Leiden. De unieke gebeurtenis draagt voor beiden de boodschap uit dat de wereldgodsdiensten hun bestaansrecht verspelen als ze niet bijdragen aan vrede, tolerantie en respect. Soetendorp heeft dezelfde ervaring in zijn broederschap met imam Ilyasi: ‘I need you.’ Op de ochtend van het gesprek met rabbijn Abraham Soetendorp en dominee Ad Alblas wankelt de ‘Dag van het respect’, waarvan de rabbijn één van de initiatiefnemers is. Op deze dag bezoeken vertegenwoordigers van verschillende religies en levensovertuigingen de scholen om te vertellen over hun kijk op het menselijk bestaan. De bedoeling is dat dankzij verdiepend inzicht in andermans levensvisie, over en weer ook meer respect ontstaat. Maar deze keer hangt er een schaduw over de ‘Dag van het respect’ nu de PVV van Geert Wilders de aanval heeft geopend. Aanleiding is een ongenuanceerde, te kort door de bocht geformuleerde zin in het bijbehorende lesmateriaal, waarin Wilders’ anti-islamitische pamfletfilm Fitna in één adem wordt genoemd met Hitlers Mein
Kampf. De fractie van Wilders trekt alle registers open, ongetwijfeld ook met enige wraakzucht over Soetendorps eerdere kritiek op Fitna en over diens oproep de film niet uit te zenden. Het gesprek met Soetendorp en Alblas zal uiteindelijk van de vroege ochtend tot diep in de middag duren, doordat de rabbijn het telkens moet onderbreken voor telefonisch crisisberaad. Soetendorp kan zich voor het hoofd slaan dat hij het lesboekje van te voren niet goed heeft gelezen, waardoor de gewraakte zin hem is ontgaan, maar hij is ook aangedaan door de verbale agressie die één ongelukkig geformuleerde zin blijkt te kunnen oproepen. Blijkt uit dit voorval dat de ‘Dag van het respect’ een politiek van goede bedoelingen is, gedoemd om te mislukken in de confron-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 210
01-12-2008 22:23:10
De kracht van de ontmoeting In gesprek met Ad Alblas & Abraham Soetendorp
tatie met de harde tegenstellingen in de dagelijkse praktijk? Of geeft Soetendorp de moed niet op? Uit zijn verhaal in het gesprek met Alblas blijkt de diepere bedoeling van de ‘Dag van het respect’. Soetendorp gelooft in de kracht van de ontmoeting. Ook zelf, in contacten
Ik heb niet de luxe om pessimist te zijn met christenen, moslims, hindoes en anderen, heeft hij ervaren dat mensen die in hun geloofswereld ver van elkaar afstaan en om die reden zelfs elkaars vijanden zouden kunnen zijn, in de reële wereld tot elkaar kunnen komen. Zo zijn vele vriendschappen in zijn leven tot stand gekomen, ook die met Alblas, voorganger in de binnenstadsgemeente van de Protestantse Gemeente te Leiden. Wat antwoordt u degene die u een verstokte optimist noemt? SOETENDORP ‘Dan zeg ik: ’’Daar heb je gelijk in.’’ Ik heb niet de luxe om pessimist te zijn. Ook in de moeilijkste van de moeilijke tijden, moeten we proberen de tegenstander in de ogen te kijken, in de hoop en de verwachting dat hij onze vriend of vriendin wordt. En dat kan. Dat kan in Korea, dat kan Congo, dat kan in Israël. Ik ken zoveel prachtige mensen die in die kracht blijven geloven, met gevaar voor eigen leven, in de meest onmenselijke omstandigheden. Hun invloed lijkt wellicht beperkt, maar kan ontzagwekkend zijn. Wanneer in Israël en Palestina families van de mensen die zijn omgekomen in die oorlog, uiteindelijk naar elkaar toe gaan om elkaar te ontmoeten, de
families aan beide zijden van de strijd, dan gaat daar een kracht vanuit die niet te meten is. Mensen die elkaar oog in oog aankijken. Dat kan het beslissende verschil maken. Daar ben ik van overtuigd.’ ALBLAS ‘Wat is het verschil tussen dag en nacht? Wanneer weet je dat de dag aanbreekt? Dat is het moment waarop je in het aangezicht van de ander je broeder herkent. Dat is precies waar het over gaat. Anders is er gewoon geen toekomst. Als je over toekomst spreekt dan is er alleen op die manier toekomst.’ ‘Inderdaad, er is geen alternatief voor optimisme, ook al is dat misschien verstokt optimisme. Ik zou niet zonder kunnen. Zie het beeld voor je van een grote kabel die is stukgetrokken, met nog maar twee draadjes die vastzitten. Knopen die handel! Dat is mijn aard, dat is ook mijn geloof. Net als jij, Abraham, voel ik weliswaar steeds meer de pijn van het onvolmaakte, van de gemiste kansen en de gemiste mogelijkheden, maar ik geloof ook in de toekomst. Elke nieuwe dag kan iets nieuws brengen en dat geeft een ieder de verantwoordelijkheid er wat van te maken. Ik vind dat echt een hoopvolle gedachte.’
foto: dirk hol
211
In de genen gebakken Ook de vriendschap tussen Soetendorp en Alblas ontstond uit de kracht van de ontmoeting. De wens om als jood de ander in de ogen te kijken zit Soetendorp in de genen gebakken. Zijn vader Jacob was met dominee Kleis Kroon na de oorlog één van de initiatiefnemers voor méér contact tussen joden en christenen, om vooroordelen over en weer te kunnen bestrijden. In de pioniersjaren van die beweging waren zij nogal eenzaam. SOETENDORP ‘Ik herinner me nog een autorit in een klein Volkswagentje. Kleis
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 211
01-12-2008 22:23:10
De kracht van de tolerantie
212 reed en maakte een onverwachtse wending, waarbij dat hele autootje heen en weer schokte. Toen zei mijn vader: ’’Wees nou voorzichtig, Kleis, want als wij verongelukken, is het joods-christelijke gesprek op slag afgelopen.’’ Kleis en mijn vader wilden die banden aangaan, juist na de Shoah, juist omwille van het bewustzijn wat er kán gebeuren in het hart van Nederland en ook in het hart van een christelijke gemeenschap. Zij wilden een verbondschap vormen dat niet uit elkaar is te rukken. Kleis Kroon kwam altijd bij ons thuis. Hij stotterde wat. Gek was dat. Hij sprak zo goed en tegelijkertijd stotterde hij een beetje. Hij ging een keer bij mij zitten vroeg me hem te helpen bij het lezen van Hebreeuws. Toen zei ik: ’’Ik ben maar een jongetje…’’, waarop hij antwoordde: ’’Dat was Jezus ook.’’. Hij had humor, was een levensgenieter en hield ook van een mooi glas wijn.’ • • • Sinds eind jaren zestig spreekt Soetendorp met enige regelmaat in een christelijke kerk. Van meet af aan is hij gast van protestanten in Amstelveen, later gevolgd door kerken overal in het land, en sinds een paar jaar gaat hij met enige regelmaat voor in de kerk waar Alblas staat, de Hooglandse kerk in Leiden. Het initiatief ging uit van de dominee, na een ontmoeting met Soetendorp. Bij die gelegenheid herkenden zij, naar eigen zeggen, direct geestverwanten in elkaar, met gelijkgestemde ideeën over tolerantie en de omgang van verschillende gelovigen en nietgelovigen met elkaar. • • • ALBLAS ‘Het begint in Israël, begin jaren negentig. Hoeveel ik ook had gelezen over Auschwitz, daar ben ik ben ik nog meer onder de indruk geraakt van alle verhalen over het lot van de joden. Ik ervoer in Israël echt een soort bekering. Toen ik daar liep en luisterde, wist ik als nooit tevoren dat het chris-
tendom onopgeefbaar is verbonden met Israël, met het land, het volk, de geschiedenis en ook met Gods openbaring aan dit volk. Dat is lange tijd niet erkend, zeg maar gerust ontkend, zeker in de orthodox-protestantse kring waaruit ik voortkom. Ik wist na die reis zeker dat ik daarin verandering wilde brengen.’ Hoe is dat ontkend? Waar doelt u precies op? ALBLAS ‘Door bijvoorbeeld de vervangingsgedachte, de idee dat de kerk het nieuwe Godsvolk zou zijn. Dat is de meest beschamende gedachte. Maar de ontkenning blijkt ook uit de praktijk in de katholieke kerk om nooit uit het Oude Testament te lezen, alleen uit het evangelie. Die praktijk is principieel onjuist. In die kerk zou ik niet kunnen blijven. Dat was het inzicht dat groeide toen ik in de heuvels van Tiberias sliep, onopgeefbaar verbonden met de last en de enorme pijn van het verleden. Wat is er in naam van het christendom niet allemaal aan onrecht geschied? Ik kan de ontmoeting met Abraham en anderen niet aangaan zonder iets daarvan in het achterhoofd, het besef van een aandeel in de schuld.’ ‘Dat schiep een verplichting. Ik moest iets doen, samen met mijn gemeente. We zijn toen in Leiden naar de synagoge getogen, bij die kleine orthodoxe gemeenschap binnengestapt, en hebben gevraagd wat we voor elkaar zouden kunnen betekenen. “Waarom zouden we?”, was de eerste reactie. Op suggestie van Leo Levie, de secretaris van de joodse gemeente, is toen niettemin de gedachte opgekomen aan parallelle bijeenkomsten, in de synagoge en in de kerk, ter herdenking van de jodenvervolging. We hebben de dienst bij ons in de kerk opgezet alsof onze joodse stadgenoten erbij waren, dus zonder liturgische
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 212
01-12-2008 22:23:10
De kracht van de ontmoeting In gesprek met Ad Alblas & Abraham Soetendorp
foto: dirk hol
213
Piet de Boer legde de omhelzing van Alblas en Soetendorp in een beeldje vast. elementen die als belemmerend ervaren zouden kunnen worden.’ ‘Een volgende stap was dat ik met Soetendorp belde, om hem te vragen bij ons voor te gaan. Dat was voor mij een hele stap, om iemand anders in mijn dienst te laten voorgaan. Ik ervaar elke keer weer hoe indringend het is dat een rabbijn voorgaat in een christelijke eredienst. Hoe indringend het is dat een rabbijn leest, zingt, en uiteindelijk ook de zegen geeft. Dat emotioneert mij iedere keer weer. Soetendorp is er altijd, ook als hij er niet in den lijve is. Dat hebben we uitgedrukt met een zevenarmige kandelaar die brandt. Als de eredienst begint, brandt de kandelaar al en elke zondagmorgen brengen wij het licht van de kandelaar naar de Christuskaars. Dat is iets wat de mensen iedere zondag weer zien.’ ‘Ook deze ervaring leert mij dat tolerantie niet alleen betekent dat je de ander de plaats gunt die hij inneemt, maar ook dat je helpt
die plek goed te maken. Het moet een good place to be worden. Anders is tolerantie niet volwaardig. En dan kom je eigenlijk gauw op Soetendorps woorden over respect. Als de grote godsdiensten niet bijdragen aan de vrede, de tolerantie en het respect, geen stenen aandragen voor de hoop, dan hebben ze geen bestaansrecht. Dat heeft Abraham mij gezegd en ik heb hem nogal fanatiek nagesproken in mijn eigen nieuwjaarsviering.’ ‘Maar samenleven met anderen is niet alleen een kwestie van tolerantie, voor mij althans niet. De wortels liggen nog wat dieper. Als christen zie ik het zo dat ik niet kan geloven zonder de joodse geschiedenis. Het christendom is ontstaan, niet gesticht. Het is, wat Paulus noemt, een wilde rank op een stam. Dat verbindt mij als christen in diepe bescheidenheid met het verleden. Het is een diepe solidariteit. Ik zou nooit iets over de joden kunnen zeggen zonder deze solidariteit te ervaren. En dat vind ik wat minder in
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 213
01-12-2008 22:23:12
De kracht van de tolerantie
214 het strakke denken, in de christelijke gemeente al helemaal niet en evenmin bij sommige orthodoxe joden. Maar toch is dit het wat ons verbindt. We mogen samen naar het aangezicht van God kijken. Dat is de diepe religieuze verbondenheid die ik ervaar.’ ‘Ik heb destijds een paar keer gebeld of ik bij Abraham kon langskomen. Dan kreeg ik het secretariaat van zijn gemeente in Den Haag aan de telefoon en die zei dat Abraham
Die eerste ontmoeting zou een half uurtje duren, maar na anderhalf uur vroeg Abraham: ’Waar kwam je ook alweer voor?’ het erg druk had. Tja, dat wist ik wel, maar ik wist ook van joodse vrienden dat de aanhouder bij Abraham wint. Uiteindelijk kon ik hem bezoeken. Die eerste ontmoeting zou op zijn hoogst een half uurtje kunnen duren, was me verteld, maar na anderhalf uur vroeg Abraham: ’’Waar kwam je ook alweer voor?’’ We waren in een flow van verbondenheid en diep persoonlijk vertrouwen geraakt. Zo heb ik het althans ervaren. Al in dat eerste gesprek groeide de zielsverwantschap. Vandaar dat na de eerste keer dat hij in Leiden was voorgegaan, toen hij van de kansel afdaalde nadat hij zo vol vuur en zo vol geest had gesproken, ik hem als vanzelf omarmde. Jij bent één van ons. Dat is wat is uitgedrukt in dat beeldje van Piet de Boer, waarmee uw fotograaf Dirk Hol Abraham en mij heeft gefotografeerd.’ Rabbijn Soetendorp, hoe hebt u de ontmoeting met Alblas ervaren? Wat bracht u ertoe ‘ja’ te zeggen op zijn verzoek bij hem de dienst te verzorgen?
SOETENDORP ‘Wanneer we spreken over de verhouding tussen jodendom en christendom, dan hebben we het over de verhouding tussen joden en christenen persoonlijk. Dat geldt ook voor mij. In de oorlog ben ik gered door een rooms-katholiek echtpaar uit Velp. De man, mijn pleegvader, is gedood op de laatste dag voor de bevrijding. Dat waren mensen die alles deden om een onbekend kind, een joods kind te redden, samen met een meisje. Een verhaal dat steeds weer, hoe vaak ik het ook vertel, andere kanten heeft. Bij mijn afscheid als rabbijn kreeg ik een telefoontje van een vrouw uit Arnhem, dat mij nog iets wilde vertellen. Zij kwam in datzelfde huis in Velp, 10 of 11 jaar oud, en toen stonden mijn moeke en haar man Bertus voor de vreselijke beslissing of zij kon blijven. Dat kon gewoon niet. We waren al met veel, in dat kleine huis. Toen kwam zij bij andere mensen terecht, in Oss, bij wie het goed toeven was, maar ook daar kon zij niet blijven. Haar volgende onderduikadres was vreselijk. Zij is daar behandeld als een soort Assepoester, door een vreselijke pleegmoeder. Toch, ze had de oorlog niet overleefd als ze in Oss was gebleven. Binnen 24 uur na haar vertrek is dat huis onder vuur genomen en zijn alle inwoners omgekomen.’ ‘Ik ben al in 1970 ertoe gekomen om in een christelijke kerk voor te gaan. Dat was toen een pioniersdaad en nu, veertig jaar later, is het nog steeds een pioniersdaad. Dat is geen oordeel, hoor, noch een veroordeling, ik stel het gewoon vast. Collega’s van mij spreken wel in de kerk, maar voorgaan, de plaats innemen die ik in de kerk van Ad inneem, nee, dat doen ze niet. Ook ik, erken ik, moet nog steeds een drempel over. In 1970 mocht ik de mis openen in de Mozes en Aäronkerk aan het Waterlooplein. Toen ik in de kerk was en naar boven keek, zag ik dat enorme kruis en dat enorme Christusbeeld.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 214
01-12-2008 22:23:12
De kracht van de ontmoeting In gesprek met Ad Alblas & Abraham Soetendorp
215 Moest ik daaronder spreken? ’’Het spijt me’’, zei de pastor. ’’In een kerk uit deze eeuw zou het heel anders zijn. Dan zou het maar een klein kruis zijn geweest.’’ Ik antwoordde: ’’Sorry, dat had ik niet moeten zeggen. Ik voel me beschaamd. Natuurlijk ga ik daar spreken.’’ Maar ik besefte goed wat ik eigenlijk aan het doen was, dat ik weer die drempel van die kerk over moest. Toen belde ook nog mijn vader. ’’Wat ga je nu weer doen? Er is een brief verspreid in de stad daarin staat dat een rabbijn de mis zal verzorgen.’’’ ‘Ik weet nog dat ik bij de kerk aankwam en allerlei mensen van de joodse gemeenten zag staan. Die wilden het demasqué van de liberale rabbijn wel meemaken, van die jongen die zich toch al zo druk maakte in het openbaar. In mei 1970 had ik, met geheven vuist, vanwege de hongersnood in Biafra geroepen dat we moesten staken zolang de honger daar voortduurde. In het journaal was steeds dat beeld van die geheven vuist te zien. De voorzitter van de joodse gemeente riep mij de volgende dag ter verantwoording: ’’We hebben een rabbijn aangesteld, geen stakingsleider.’’ Enfin, ik kom de Mozes en Aäronkerk binnen, kijk naar boven en zie een grote lege plek. ’’Ja, het heeft ons drie dagen gekost, maar we hebben het kruis weggenomen’’, zegt de pastor.’ ‘Of ik bij Ad ook de drempel over moest? Hij kwam bij mij en ik zag een broeder. Dat is één van de wonderen uit mijn leven. Ik had dat gevoel in mijn eerste ontmoeting met Karen Armstrong, ik had het de eerste keer dat ik Ad sprak.’ Dominee Alblas, hebt u dat ook zo ervaren? Dat in uw ontmoeting de drempel tussen twee religies is overschreden? ALBLAS ‘Ja, één van geest zijn, ook al sta je in verschillende tradities. Die drempel is al genomen in de eerste seconden dat
we elkaar zagen. Soetendorp zei net dat de ontmoeting tussen godsdiensten altijd een ontmoeting tussen gelovige mensen is. Dat hebben we ook kunnen overdragen op de mensen in mijn gemeente, ook al begreep men eerst niet zo goed waar ik mee bezig was en wat jij, Abraham, bij ons deed.’ Aan welke voorwaarden moet zo’n ontmoeting tussen twee geloven voldoen? Welke basis van overeenstemming en geestverwantschap moet er zijn om de kloof te dichten? We hebben het hier over tolerantie die meer is dan onverschillig tegenover elkaar staan. ALBLAS ‘Reflectie, zelfreflectie, kennis nemen van de ander en diens levensovertuiging. Je moet iets weten voordat je het ook kunt begrijpen. Ook nodig is innerlijke openheid om andere gedachten dan die van jezelf te bekloppen, je ook eigen te maken, maar dan wel zonder je eigen standpunten te laten wegsmelten. Je moet het vreemde in het vreemde overwinnen, om het zo te zeggen, maar dat vergt wel dat je zelf goed weet waar je staat. Door deze ontmoeting met Abraham ben ik meer in mijn eigen voetsporen gaan staan, al heb ik wel momenten gehad dat ik me afvroeg of ik niet voor het joodse geloof moest kiezen. Nu moet ik natuurlijk niet vergeten dat ik voorganger ben in de gemeente, en dus verantwoordelijkheid draag voor alle processen die ik ontketen op het moment dat ik iets ongebruikelijks doe, iets wat mensen in mijn gemeente misschien raar vinden, ongepast.’ ‘In mijn geloof wordt het exclusivisme van Jezus vaak aangeduid als dé weg. Jezus is dé weg, de enige weg. Ik vind dat fundamentalistisch. Als je de klemtoon anders legt en zegt: ’’Jezus is de wég’’, dan heb je een basaal woordje te pakken uit de tradities die christenen en joden tezamen hebben. De eerste
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 215
01-12-2008 22:23:12
De kracht van de tolerantie
216 christenen heetten ’’mensen van de weg’’, dat waren joden. En daar komt bij dat Jezus jood is gebleven. Ik hoor Jezus zeggen dat hij niets anders wilde doen dan de Thora doorleven. De verschillen vallen weg, als je dat als uitgangspunt neemt.’ Soetendorp, u hebt in Noord-India contact met moslims gelegd. SOETENDORP ‘Ik was in november 2007 in Amritsar, de stad van de gouden tempel en van de sikhtraditie, voor een conferentie met wetenschappers van verschillende godsdiensten en spirituele tradities. Ik kwam binnen in dat marmeren conferentiegebouw en zag iemand die gekleed was als een imam. We keken elkaar aan. Ik zette mijn koffers neer, en iemand kwam naar me toe en zei dat de imam mij graag wilde ontmoeten, imam Ilyasi, die net in Israël was geweest. Ik liet mijn koffers staan en ontmoette hem. Hij was secretaris-generaal van de organisatie van imams in India, waar nog altijd meer dan 200 miljoen moslims wonen. We zaten even aan een tafeltje, dronken wat thee, en hij vertelde mij zijn verhaal. Hij had in Israël de opperrabbijn ontmoet, naast een aantal politieke leiders. Terwijl hij aan het spreken was zag ik zo’n vanzelfsprekende nobiliteit. Hij vertelde dat hij een storm over zich heen kreeg, en ook felle bedreigingen, toen hij in eigen kring meldde dat hij op uitnodiging van een joodse organisatie naar Israël wilde gaan. Hij, zijn kinderen, zijn vrouw en zijn vader, allemaal werden ze bedreigd. Toch had hij geen moment geaarzeld.’ ‘Terwijl hij met mij sprak, kwam Jonathan Sacks, de opperrabbijn van Engeland, binnen. We begroetten elkaar en ik zei: ’’Kom erbij, dit gesprek is ook voor jou.’’ Sacks luisterde en ik zag dat het hem ontroerde. Hij stond op en kuste de imam, deze En-
gelsman, van nature zo gereserveerd als een Engelsman kan zijn. Ik gaf hem de zegen.’ ‘Later spraken Ilyasi en ik over intieme dingen, ook over de Shoah, over antisemitisme, over islamfobie. En over die rijkdom van onze tradities. Hij zei op een gegeven moment: ’’Jij bent een broeder van wie ik niet wist dat ik ‘m kwijt was, maar die ik nu weer heb teruggevonden.’’ Het werd een innige band.’ ‘Hij heeft gesproken bij mijn afscheid als rabbijn, hij heeft mijn gezin ontmoet, zoals ik ook zijn vrouw en kinderen heb ontmoet in zijn huis in New Delhi. Hij heeft me daar meegenomen naar een madrassa, een koranschool. Het was heel heet buiten. Ik zat even te wachten en toen kwam Ilyasi die me zei dat zijn studenten mij wilden horen. Dat was een heel bijzondere ontmoeting. U moet zich voorstellen dat als Ilyasi binnenkomt, iemand met grote autoriteit de ruimte betreedt. En dan komt hij met de man die hij als zijn broer beschouwt en die broer blijkt een rabbijn te zijn.’ ‘Ik stond daar, keek en zag alleen ogen die neergeslagen waren. In de ogen van deze koranstudenten was ik de duivel in eigen persoon, de man die alles wat men heeft gehoord over de joden en Israël personifieert. Deze kinderen worden uit de armoede gerukt, krijgen wat eten, kleren en een huis, maar ook veel indoctrinatie. Ik dacht dat ik die muur niet zou kunnen slechten en tegelijkertijd zag ik die enorme kans, die zegening om daar te mogen staan. Ik keek naar die kinderen en werd overmand door emotie, er kwamen tranen. Door mijn tranen heen zei ik: ‘Mijn eerste naam is Sjalom, vrede. Ik ga voor jullie zingen.’’ Terwijl ik zong en Ilyasi mijn woorden vertaalde, zag ik hun ogen opengaan, letterlijk opengaan. En toen kon ik alles zeggen. Het was maar kort, maar de weg was open gegaan. Wat is nou de weg? De weg is wanneer het hart open gaat, dan is
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 216
01-12-2008 22:23:12
De kracht van de ontmoeting In gesprek met Ad Alblas & Abraham Soetendorp
217 er een weg tussen het ene hart en het andere hart. Dat is een vanzelfsprekende weg.’ ‘In die conferentie waar ik Ilyasi ontmoette, waar hij naast mij zat, heb ik geprobeerd te formuleren wat daar, op de Madrassa tot uiting kwam. Ilyasi en mij werd gevraagd wat de dialoog voor ons betekende. Ik keek naar de mensen om mij heen, oude bekenden, maar ook mijn nieuwe vriend Ilyasi, en vertelde over onze ontmoeting. Drie woorden geven de kracht van deze ontmoeting aan, zei ik: ’’I need you.’’ Eenvoudige woorden, maar woorden met vuur. Ik heb jou nodig, want zonder jou kom ik te kort.’ Ongeveer tezelfdertijd vergeleek Wilders de koran met Mein Kampf en zei hij dat het boek moest worden verboden. ‘Dan is geen dialoog meer mogelijk. Er zijn mensen in de wereld — daar reken ik Wilders niet toe! — die uit zijn op verwoesting van alles wat verbondenheid en liefde is. Zij kunnen misbruik maken van onrust die ontstaat. Daaraan kunnen wij tegenwicht bieden door in onze discussies en meningsverschillen respect te tonen, opdat wij niet tegen elkaar kunnen worden uitgespeeld of gebruikt door mensen met onzalige bedoelingen. Er is alleen een basis voor vrede als we ondanks alle verscheidenheid tussen de wereldgodsdiensten, tóch proberen de verbondenheid tussen mensen te zien. Dat is de kracht van de ontmoeting.’ ‘Aan het begin van mijn tocht, toen ik een
jaar of 25 was, en had gesproken in een kerk, maakte ik mee dat iemand opstond en zei: ’’U probeert ons onze Jezus af te nemen.’’ In dezelfde tijd werd ik gevraagd om voor een sessie van de hervormde synode een causerie te houden over het jodendom. ’’Causerie’’, het woord alleen al… Na de pauze stond een rij dominees bij de microfoon en de één na de ander zei: ’’En toch bid ik tot God dat Hij u de ogen opent.’’ Het zou wel eens kunnen, Ad, dat wat jij en ik hebben mogen opbouwen samen, onze bescheiden bijdrage aan een betere toekomst is. Als ik dan zie hoe jij in jouw kerk staat en mij welkom heet, dan is dat van groot belang. Je bent een voorganger die tegelijkertijd niet zó ver vooruitloopt dat hij zijn pastorale verantwoordelijkheid binnen de gemeente verloochent of het contact met zijn gemeente verliest.’ ‘Het is als het ware een ritueel, als ik op zondag naar jouw kerk ga. Je haalt mij op een afgesproken plaats in Leiden op, anders verdwaal ik, en we gaan dan samen naar de Hooglandse kerk. Allemaal van die kleine dingen die mij emotioneren. Dan komen we daar binnen, de kerk is vol, jij vertelt over mijn komst, ik praat met de kinderen in de kerk en dan verzorg ik de dienst. Na afloop is er de ontlading. Er zijn tranen, veel tranen in die kerk. Er is ook veel gelach. Onze omhelzing is natuurlijk, zoals die van Ilyasi en mij natuurlijk was, omdat zij een broederschap uitdrukt. En dan hoop ik dat wat er in de mens gebeurt, ook in de gemeenschap gebeurt. Ik blijf een verstokte optimist.’
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 217
01-12-2008 22:23:13
218
SGP verandert door politiek van actieve tolerantie De SGP sluit vrouwen uit van passief kiesrecht. Wat te doen in deze kwestie, waarbij zowel de vrijheid van godsdienst als het non-discriminatiebeginsel in het geding is? Voor een verbetering van de positie van vrouwen biedt verbod, noch passieve tolerantie soelaas. Alleen door het onder protest en voortdurend debat ruimte bieden aan een partij die vrouwen ten aanzien van een essentieel grondrecht discrimineert, worden veranderingen ten goede afgedwongen. door Ineke Bakker Directeur van Stichting Oikos. Van 1995-2007 was zij algemeen secretaris van de Raad van Kerken in Nederland.
Hebben politieke partijen die vrouwen op religieuze gronden het actief en/of passief kiesrecht weigeren, in Nederland bestaansrecht? Moeten we in Nederland partijen tolereren die zelf niet democratisch zijn en zelfs mensenrechten schenden? Het zijn spannende vragen rond de relatie tussen godsdienstvrijheid, Het standpunt van de SGP democratie en tolerantie. Op de biedt een prachtige casus voor achtergrond van de recente discuseen bezinning op de relatie sies speelt ongetwijfeld de angst tussen godsdienstvrijheid, voor een groeiende invloed van conservatieve islamitische groepetolerantie en vrouwenrechten ringen. Lopen vrouwen het risico het zo moeizaam verworven kiesrecht weer te verliezen?1 Hoe ver moet de tolerantie van een samenleving gaan tegenover intoleranten? Is vrijheid van godsdienst een vrijbrief voor discriminatie?
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 218
01-12-2008 22:23:13
Ineke Bakker SGP verandert door politiek van actieve tolerantie
219 Dit zijn geen theoretische vragen, al betreffen ze niet zozeer islamitische partijen in ons land. Bij mijn weten is er in Nederland geen landelijke islamitische partij die vrouwen uitsluit van het kiesrecht. Er is wel een christelijke partij die vrouwen op religieuze gronden het passief kiesrecht onthoudt. Daarmee biedt het standpunt van deze partij, de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP), een prachtige casus voor een bezinning op de relatie tussen vrijheid van godsdienst, tolerantie en de rechten van vrouwen. Religie Wie de geschiedenis van religies bestudeert, kan bijna niet anders dan concluderen dat de meeste nauwelijks raad weten met vrouwen. De houding tegenover vrouwen is op haar best ambivalent. Op allerlei manieren worden in de verschillende religies regels en rollen voor vrouwen vastgelegd, opvallend veel meer dan voor mannen. De regels variëren van kledingvoorschriften tot gedragsregels bij bepaalde belangrijke gebeurtenissen als geboortes en huwelijken. Religies bevestigen en legitimeren daarmee doorgaans de in de betreffende samenleving heersende culturele gewoonten. Ze doen dat met één van de sterkste argumenten: namelijk dat dit gebod of verbod de wil van God, Allah of een andere hogere macht is. Vooral de seksualiteit van vrouwen is door de eeuwen heen onderwerp van inperking en controle geweest. Maar ook het innemen van belangrijke posities in de religieuze instituten of de samenleving is vrouwen vaak verboden. Anderzijds zijn er in alle religies ook vele voorbeelden van stromingen en van individuele vrouwen en mannen die de onderdrukking van vrouwen hebben bestreden en de positie van vrouwen juist hebben versterkt. Veel vrouwen hebben troost en steun ervaren in hun geloof, en hun identiteit en levensdoel in één van de religies gevonden. En onmiskenbaar is er in alle wereldreligies sinds het begin van de twintigste eeuw een proces van religieuze emancipatie op gang gekomen.2 Standpunten als die van de SGP worden in steeds sterkere mate bestreden. In Nederland zijn het niet alleen de emancipatie van vrouwen, maar ook ontwikkelingen als de voortgaande individualisering en secularisering die daarbij een rol spelen. De toenemende diversiteit in de samenleving roept de vraag op in hoeverre mensen met zeer uiteenlopende religieuze, levensbeschouwelijke en politieke overtuigingen kunnen samenleven zonder dat dit tot geweld of heftige conflicten leidt. Tolerantie Daarmee komt tolerantie in beeld. Nederland geldt als een land waar al eeuwen vrijheid van godsdienst en meningsuiting bestaat. De wortels daar-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 219
01-12-2008 22:23:13
De kracht van de tolerantie
220 van liggen in de religieuze conflicten uit de zestiende eeuw. In 1579 werd de Unie van Utrecht gesloten, waarin voor het eerst de vrijheid van godsdienst en geweten werd vastgelegd. Deze unie is, wat betreft politieke tolerantie, een mijlpaal in de wereldgeschiedenis.3 Naast de erkenning van het belang van religieuze pluraliteit, die werd versterkt door de ervaringen van onderdrukking, speelden ook pragmatische overwegingen een rol. Interessant is dat tolerantie geen neutraal begrip is.4 De invulling van het begrip wordt mede bepaald door iemands religie of levensbeschouwing, maatschappij visie of waarheidsopvatting. De brochure Overtuigd tolerant. Een bijdrage aan de bezinning over tolerantie van de beraadgroep ethische vragen van de Raad van Kerken in Nederland5 illustreert mooi hoe zelfs binnen de christelijke traditie de verschillende kerkgenootschappen — dankzij traditie, ervaringen en theologie — eigen invullingen van het begrip tolerantie kennen. Staat bij rooms-katholieken de verbondenheid van alle mensen centraal, bij protestanten ligt de nadruk meer op de vrijheid van het individu. Remonstranten hechten zeer aan verdraagzaamheid, misschien wel juist omdat zijzelf in 1619 slachtoffer waren van onverdraagzaamheid in de toenmalige gereformeerde kerk. Doopsgezinden kennen geen systematische doordenking van het begrip tolerantie, maar dankzij hun nadruk op de vijandliefde kreeg het begrip bij hen vooral praktisch vorm. In dezelfde brochure wordt een onderscheid gemaakt tussen twee vormen van tolerantie. Passieve tolerantie betekent dat mensen fatsoenlijk met elkaar omgaan, zonder het gedrag of de opvattingen van anderen te verketteren of onmogelijk te maken. Zo blijven conflicten binnen de perken. Actieve tolerantie gaat een stap verder. Die vereist kennis en begrip van de ander, vraagt om dialoog en een actieve betrokkenheid op elkaar. Tolerantie is dan aandachtige ontmoeting, waarbij je zo goed en eerlijk mogelijk probeert te begrijpen waarom de ander anders denkt, handelt, oordeelt en gelooft. Actieve tolerantie is bepaald niet gemakkelijk, het kan zelfs pijnlijk zijn. Want een mens zal soms meningen of gedragingen moeten accepteren die ingaan tegen de diepste eigen overtuigingen. Maar juist in een democratie verdienen rechten van minderheden — ook van minderheden met verfoeilijke opvattingen of rare gewoontes — ruimte en bescherming, althans voor zover deze meningen en gedragingen binnen de marges van de wet blijven. Dat brengt ons bij de concrete feiten van de SGP-casus. De feiten De SGP is sinds de oprichting in 1918 van mening dat vrouwen op religieuze gronden moeten worden uitgesloten van het actief en passief kiesrecht,
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 220
01-12-2008 22:23:13
Ineke Bakker SGP verandert door politiek van actieve tolerantie
221 het partijlidmaatschap en van bestuursfuncties in de partij. In artikel 10 van het Program van Beginselen6 wordt het actief kiesrecht echter aan het geweten van vrouwen overgelaten. Vanwege deze discriminatie van vrouwen spant de Stichting proefprocessenfonds Clara Wichmann een rechtszaak aan tegen de staat en de SGP. In september 2005 oordeelt de Haagse rechtbank dat de Nederlandse overheid onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij de SGP geen subsidie meer mag verlenen. Door ratificering van het VN-Vrouwenverdrag heeft Nederland zich verplicht passende maatregelen te nemen om discriminatie van vrouwen in het politieke leven uit te bannen. De rechtbank is van mening dat Nederland deze verplichtingen niet is nagekomen. Op grond van dit vonnis heeft de staat de subsidie voor de SGP voor 2006 ingetrokken. Op 24 juni 2006 besluit een partijvergadering van de SGP in Gouda een voorstel van het hoofdbestuur aan te nemen om vrouwen het lidmaatschap van de partij toe te staan. Politieke functies en ook het passief kiesrecht blijven echter alleen aan mannen voorbehouden. Intussen gaat de SGP in beroep tegen het intrekken van de subsidie bij de sector bestuursrecht van de rechtbank in Den Haag. De rechtbank verwerpt dat beroep, maar in hoger beroep heeft de Raad van State op 5 december 2007 uitgesproken dat het ministerie van Binnenlandse Zaken de SGP alsnog subsidie moet verlenen. De Raad is van oordeel dat het Vrouwenverdrag niet dwingt tot het buiten toepassing laten van de Wet subsidiëring politieke partijen. De SGP krijgt dus weer subsidie. De staat was echter al eerder in beroep gegaan tegen het vonnis van de rechtbank bij het Gerechtshof in Den Haag. Nauwelijks twee weken na de uitspraak van de Raad van State oordeelt ook het Gerechtshof op 20 december 2007 dat de overheid de SGP subsidie moet verlenen. Maar het hof bekrachtigt wel het vonnis van de rechtbank in Den Haag dat de Staat onrechtmatig handelt door niet op te treden tegen de discriminatie van vrouwen door de SGP. Het hof geeft een zeer uitvoerige verantwoording en verwijst onder meer naar de Grondwet, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en naar het VN-Vrouwenverdrag als basis voor zijn oordeel. Het hof is van mening dat de Nederlandse staat effectieve maatregelen moet nemen om de discriminatie van vrouwen door de SGP tegen te gaan. Deze situatie vergt nadere regelgeving, maar over de precieze invulling daarvan doet het hof geen uitspraken. Het hof geeft een uitgebreide toelichting waarom dit vonnis de vrijheid van godsdienst niet wezenlijk aantast. Hooguit wordt het grondrecht op godsdienstvrijheid ‘in de buitenste schil’ geraakt. Het hof hecht vooral groot belang aan de omstandigheid ‘dat de discriminatie zich niet afspeelt in private verhoudingen, maar zich manifesteert en zijn uitwerking heeft in de kern van ons democratisch bestel,
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 221
01-12-2008 22:23:14
De kracht van de tolerantie
222 namelijk bij de verkiezingen voor gemeenteraad, provinciale staten en parlement. Anders dan bijvoorbeeld een gezelligheidsvereniging of sportclub, vervullen politieke partijen een essentiële rol in het kiesstelsel. (…) De democratische rechtsstaat wordt op fundamentele wijze aangetast indien zijn vertegenwoordigende organen — ook al is het maar voor een deel — tot stand zijn gekomen op een wijze waarbij een essentieel grondrecht, het verbod op discriminatie van vrouwen, wordt geschonden’. Daarom weegt handhaving van het discriminatieverbod het zwaarst, naar de afweging van het hof. Inmiddels is de staat — volgens een persbericht van 7 maart 2008 — in cassatie gegaan tegen de uitspraak van het hof, waarbij onder andere de vraag naar de onderlinge verhouding tussen de grondrechten, zoals het discriminatieverbod en het passief kiesrecht tegenover de vrijheid van godsdienst, vereniging en meningsuiting, aan de orde moet komen. Met andere woorden: wordt vervolgd. Wat het zwaarst weegt De gerechtelijke uitspraken laten zien dat het om ingewikkelde afwegingen van grondrechten en belangen gaat. Dat de afwegingen betrekking hebben op het functioneren van de democratie, maakt de kwestie nog delicater. Laten we daarom eerst maar kijken welke redeneringen er theoretisch te volgen zijn. De eerste is dat discriminatie van vrouwen een zodanig ernstige schending is van een fundamenteel grondrecht dat de SGP verboden moet worden. Dat is het standpunt van het Clara Wichmannfonds, dat aandringt op een verbod van de SGP. Partijen die het vrouwenkiesrecht verwerpen, schenden internationale verdragen en horen niet thuis in een democratie. Vrijheid van godsdienst is daaraan ondergeschikt. Een tweede redenering laat de vrijheid van godsdienst zwaarder wegen dan de discriminatie van vrouwen. Niet omdat men voor discriminatie is, maar omdat vrijheid van godsdienst een uiterst belangrijk recht is en er alternatieven zijn. Vrouwen hoeven geen lid van de SGP te worden, er zijn genoeg andere partijen. Zolang de SGP maar toelaat dat andere partijen vrouwen wel het kiesrecht gunnen, mag zij zelf exclusief zijn. Er is immers verschil tussen exclusiviteit en intolerantie. Zolang de SGP andere partijen niet dwarsboomt, mag zij haar beleid voortzetten.7 Afgezien van deze twee redeneringen zijn er nog minstens twee andere, sterk verwante benaderingswijzen. Zo valt te betogen dat in een democratische rechtsstaat een grote ruimte gelaten moet worden aan partijen om hun meningen te uiten. Juist standpunten en visies van minderheden moe-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 222
01-12-2008 22:23:14
Ineke Bakker SGP verandert door politiek van actieve tolerantie
223 ten alle ruimte krijgen. Democratie staat of valt met de participatie van alle burgers en is gebaseerd op het gelijkheidsideaal. Het uitsluiten van vrouwen van politieke functies, ook al gaat het om functies binnen een politieke partij, is niet aanvaardbaar. Maar er moet wel worden onderscheiden tussen wat de SGP bepleit en wat zij in praktijk brengt. Dit is bijvoorbeeld de mening van prof. Wibren van der Burg. Hij pleit weliswaar niet voor een partijverbod, maar wel voor signalen als strafrechtelijke boetes en het intrekken van subsidies.8 Hij wijst bovendien op het belang van dialoog en discussie over de kwestie. Kort samengevat komt zijn redenering erop neer dat de SGP wel mag zeggen dat vrouwen niet thuis horen in de politiek, maar ze mag er niet naar handelen. Deze redenering ligt dicht aan tegen die van het gerechtshof in zijn vonnis van 20 december 2007, dat immers ook het belang van de democratische rechtsstaat, waarbij de vertegenwoordiging door partijen zonder discriminatie tot stand moet komen, stelt boven de vrijheid van godsdienst. Het hof meent dan ook dat de staat maatregelen moet treffen, al wordt niet gevraagd de subsidie stop te zetten. Een verwante redenering volgt filosoof Ger Groot. Hij gaat eveneens uit van het grote belang van het vrije debat in een democratie, maar gaat een stap verder door te stellen dat de grondslag van de moderne democratie vraagt om een onbegrensde tolerantie jegens elke politieke stem die daarin opklinkt, ook wanneer zij met die grondslag in strijd is.9 Er mag dus niet alleen vrijuit worden gesproken, maar ook gehandeld, althans voor zover men binnen de grenzen van de wet blijft. Groot betoogt dat vrijheid van meningsuiting voor politieke partijen bijna absoluut is, wil het democratisch staatsbestel de tak niet afzagen waarop het zelf zit. Politieke partijen hebben een uitzonderlijke status, omdat zij de kanalen zijn via welke de volkssoevereiniteit wordt uitgeoefend. Democratie veronderstelt dan ook de grootst mogelijke vrijheid Juist het gegeven dat er van politieke meningsvorming en in een open en tolerante meninguiting. Politieke partijen samenleving zelfs ruimte is zijn juist de vrijplaatsen waar de voor de intoleranten, is haar uiteenlopende meningen van het volk stem krijgen. Hij wijst op de ‘hachelijkste paradox’ Noord-Ierse politieke partij Sinn Fein die is verbonden met terroristische organisaties en toch niet werd verboden. Zolang deze partijen geen geweld gebruiken, horen zij ruimte te krijgen. Men mag van partijen wel eisen dat zij geen geweld gebruiken, maar niet dat zij het antidiscriminatie- of tolerantiebeginsel eerbiedigen. Groot erkent wel dat juist het gegeven dat er in een open en tolerante samenleving zelfs ruimte is voor
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 223
01-12-2008 22:23:14
De kracht van de tolerantie
224 de intoleranten, haar ‘hachelijkste paradox’10 is. Maar binnen deze ruimte van formele tolerantie staat het ieder vrij standpunten van anderen die men onverdraaglijk vindt, inhoudelijk geheel niet te tolereren en frontaal te verwerpen. Ook Groot pleit voor debat. Hoewel de standpunten van Van der Burg en Groot dicht bij elkaar liggen, is er toch een verschil. Terwijl de uitzonderlijke status van politieke partijen bij Van der Burg reden is om de SGP sancties op te leggen — al pleit hij niet voor een verbod —, komt Groot op grond van de erkenning van dezelfde uitzonderlijke status juist tot de grootst mogelijke terughoudendheid om in te grijpen. Feministisch perspectief Vanuit feministisch perspectief is belangrijk welke benadering uiteindelijk de meeste kans biedt om de positie van vrouwen te versterken. De geschiedenis van de strijd om het vrouwenkiesrecht leert dat er verschillende strategieën zijn en dat tal van factoren het verloop bepalen.11 De inbreng van vrouwen zelf (en van mannelijke bondgenoten) is daarbij van groot belang. Veranderingen van binnenuit hebben meer draagvlak dan veranderingen die onder druk van buiten tot stand komen. Bij van buitenaf opgelegde verplichtingen bestaat het risico dat een partij in een isolement raakt en radicaliseert. Juist tolerantie van minderheden — zelfs minderheden met verwerpelijke opvattingen — versterkt de democratie. Met partijverboden schiet niemand iets op.12 Daarom vind ik het uitstekend dat het Clara Wichmannfonds de SGP voor de rechter daagt, maar ik ben tegelijkertijd blij dat de rechter de partij niet verbiedt. Hoewel ik de opvatting van de SGP een schending vind van mensenrechten en van het christelijk Godsbeeld en niet zal rusten om deze opvatting met argumenten te bestrijden, vind ik een verbod van de partij geen oplossing. Principieel niet, omdat juist in een democratie zoveel mogelijk ruimte moet blijven voor afwijkende opvattingen, zelfs van overtuigingen die anderen discrimineren. Hierin ben ik het eens met Wibren van der Burg en Ger Groot. En evenals zij ben ik van mening dat hier alleen sprake kan zijn van actieve tolerantie, van tolerantie die gepaard gaat met voortdurende discussie en debat. Om de SGP zonder enige discussie haar discriminerende opvattingen en praktijken te laten voortzetten — omdat zij toelaat dat andere partijen wel het vrouwenkiesrecht hanteren — is mij te gemakzuchtig. Voor passieve tolerantie is geen plaats. Juist omdat het om ernstige vormen van discriminatie gaat, is een voortdurend debat en zelfs protest noodzakelijk. De rechtszaken bieden daarvoor concrete aanknopingspunten. Dat Van der Burg het debat wil versterken met bijvoorbeeld het opleggen van
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 224
01-12-2008 22:23:14
Ineke Bakker SGP verandert door politiek van actieve tolerantie
225 strafrechtelijke boetes of het intrekken van de subsidie lijkt sympathiek, maar vertroebelt uiteindelijk de discussie omdat er gemakkelijk een element van chantage in sluipt: ‘Als jij niet vindt wat ik vind, trek ik je zakgeld/subsidie in’. Zo kom ik uit bij de hachelijkste paradox van Ger Groot: ruimte laten voor een partij die vrouwen ten aanzien van een essentieel grondrecht discrimineert. De SGP de ruimte laten en tolereren, onder voortdurende discussie en protest, is inderdaad hachelijk. Maar anderzijds is het risico ook weer niet zo groot. En het zou strategisch nog wel eens de beste keuze kunnen zijn. Immers, recente ontwikkelingen in de SGP bieden een bescheiden positief perspectief. De partij heeft niet alleen het lidmaatschap opengesteld voor vrouwen, maar onlangs ook het theocratisch ideaal opgegeven en de democratische rechtsstaat als uitgangspunt aanvaard. Dit is belangrijk, omdat de SGP weliswaar haar exclusieve standpunt handhaaft, maar toelaat dat andere partijen wel vrouwen verkiesbaar stellen. Dat was natuurlijk al de praktijk, maar nu is deze tolerantie van SGP-zijde bij wijze van spreken ‘democratisch verankerd’. Dit is winst. En, eerlijk gezegd, heb ik alle vertrouwen in al die jonge steeds beter opgeleide vrouwen in SGPgezinnen. Ooit zullen zij hun rechten opeisen, op hun eigen manier, met eigen argumenten. Op de paar eeuwen die de strijd voor het vrouwenkiesrecht al duurt, maken die paar jaar ook niet uit.13
Noten
1 Zie voor een overzicht van deze strijd wereldwijd: Ségolène Samouiller en Kareen Jabre, De inzet van stemrecht en deelname van vrouwen aan de politiek, in: Christine Ockrent (red.), Zwartboek. De positie van vrouwen wereldwijd. Amsterdam: Artemis & co 2007 p. 347-376. Overigens kennen de meeste islamitische landen stemrecht voor vrouwen. In Pakistan en Indonesië bekleden vrouwen sinds jaren vooraanstaande functies in de politiek. 2 C. Cornille, Vrouwen in de wereldgodsdiensten. Teksten, tradities en recente ontwikkelingen. Rotterdam: Lemniscaat 1994 p. 176 3 Jan Willem Sap, Voor de vrije Nederlanden en de eer van God: Politieke tolerantie in de zestiende eeuw. In: Marcel ten Hooven (red.), De lege tolerantie. Over vrijheid en vrijblijvendheid in Nederland. Amsterdam: Boom 2001,2002 p. 41-59
4 Marcel ten Hooven spreekt over ‘lege’ tolerantie en bedoelt daarmee een ‘moreel ongeladen vorm van tolerantie’; deze is onwerkbaar in een veelvormige en veelkleurige samenleving als de onze. Marcel ten Hooven (red.), De lege tolerantie p. 14 5 Raad van Kerken in Nederland, Overtuigd tolerant. Een bijdrage aan de bezinning over tolerantie. Amersfoort 2004 6 2e gewijzigde druk uit 2003 7 Dit standpunt kan afgeleid worden uit de oratie Exclusiviteit en (in)tolerantie: schurende relaties tussen recht en religie van prof.mr. F.T. Oldenhuis aan de Rijksuniversiteit Groningen, 23 mei 2006 8 Wibren van der Burg, Over religie, moraal en politiek. Een vrijzinnig alternatief. Kampen: Uitg. Ten Have 2005 p. 160-161 9 Zo: Ger Groot in: Aanstoot en sluipend gif: Tolerantie, democratie en het gareel van politieke partijen in: Marcel ten Hooven, a.w. p. 202-210.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 225
01-12-2008 22:23:14
De kracht van de tolerantie
226 10 a.w. p. 206 11 Samouiller en Jabre onderscheiden een revolutionaire benadering die zich baseert op gelijke rechten voor mannen en vrouwen en een reformistische of utilitaristische benadering die de specifieke kwaliteiten van vrouwen benadrukt. Beide benaderingen achten zij niet met elkaar in tegenspraak, a.w. p.351-353. 12 De theoloog Erik Borgman herinnert eraan dat Thorbecke, de grondlegger van de Nederlandse parlementaire democratie, katholieken, toen deze nog niet voor democratie waren, toch stemrecht gaf. Katholieken werden
democraten door in de democratie mee te doen (in Liturgiekrant 2008 van IKV Pax Christi). 13 Tot de Millennium Ontwikkelingsdoelen, waartoe in 2000 regeringsleiders zich hebben verplicht deze in 2015 gerealiseerd te hebben, behoren ook gelijke rechten voor mannen en vrouwen. Eén van de indicatoren om die gelijkheid vast te stellen, is de deelname van vrouwen in nationale parlementen. Thans is Rwanda het land met de meeste vrouwelijke parlementsleden, gevolgd door de Scandinavische landen. Zie http://www. undp.org/publications/MDG_Report_ 2008_En.pdfm
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 226
01-12-2008 22:23:15
227
Koffie met een c: de kracht van soft drugsbeleid Gedogen is geen zwaktebod: het steunt op de wil en het vermogen van burgers om zichzelf of elkaar in de hand te houden. Wat drank, tabak en drugs betreft, heeft dat lange tijd goed gewerkt: bevolkingsgroepen stelden er een eer in hun middelengebruik te matigen of geheel te stoppen. Vandaag de dag staat het gedogen van softdrugs ter discussie. Dat is niet ten onrechte, want drugs en drugshandelaars zijn gevaarlijk. Maar even gevaarlijk is de suggestie dat er een maatschappij in het verschiet ligt waar psychoactieve middelen eens en voor al onschadelijk zijn gemaakt. Wie af wil van het vermaledijde gedogen, moet klare wijn schenken. door David Bos De auteur is docent Geschiedenis van het christendom aan de Universiteit Utrecht en docent aan International School for Humanities and Social Sciences van de Universiteit van Amsterdam. Tot voor kort was hij hoofdredacteur van het Maandblad Geestelijke volksgezondheid.
Nederlanders kunnen goed tegen drank. Niet dat je hen gerust met een glas of wat op kunt laten rijden, maar ze blijven nuchter als ze kennisnemen van andermans inname. Als hun ter ore komt dat het staatshoofd, bijvoorbeeld, wel eens een slokje meer neemt dan het ambt van haar eist, zijn ze eerder vertederd dan geschokt. En als ze horen dat zij op goede voet staat met een drankfabrikant, concluderen ze tevreden dat de Kroon weet wat er in de wereld te koop is. Zelfs als ze horen dat zij weleens rookt, zal het hun een zorg zijn of ze daarbij inhaleert. ‘Laat dat mens toch,’ denken ze; ook waar het gaat om een ongekroond hoofd. Eigenlijk kunnen Nederlanders iets te goed tegen drank. Als er in het nachtelijk uitgaansleven weer eens iemand is doodgemept, gaan ze de
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 227
01-12-2008 22:23:15
De kracht van de tolerantie
228 straat op met fakkels, knuffels, lieveheersbeestjestegels en geplastificeerde spreuken die rijmen op zinloos, harteloos, goddeloos en sprakeloos, maar vrijwel nooit op laveloos. Ze verheffen hun stem tegen de toestand van de wereld, de mensheid of de natie, maar niet tegen de kennelijke staat van de daders. Dat die laatsten al aan de bar over de schreef gingen, gaat er bij veel Nederlanders niet in. Dronkenschap is geen excuus, vinden ze, en daarom kan het volgens hen ook geen oorzaak van wandaden wezen. In dat opzicht lijken ze (bien étonné…) op voorvechters van vrij vuurwapenbezit die zeggen dat niet wapens, maar enkel mensen doden. Vooral Nederlandse jongeren verdragen veel drank. Naar eigen zeggen is slechts 6 procent van de 15- en 16-jarigen twintig keer of meer in zijn korte leven dronken geweest. Dit is weliswaar iets meer dan in wijnrijke landen als Frankrijk, Griekenland en Portugal (3 procent) alsook Italië (5), maar een tikkeltje minder dan in België en de VS (beide 7), aanmerkelijk minder dan in Duitsland, Noorwegen en Zweden (respectievelijk 12, 14 en 17), en veel, maar dan ook veel minder dan in het Verenigd Koninkrijk en Ierland (respectievelijk 27 en 30), om maar te zwijgen van Denemarken (36 procent).1 Voor men een lofzang aanheft op de standvastigheid van de vaderlandse jeugd (wie siste daar ‘VOC-mentaliteit’?) is het dienstig om nog wat andere cijfers in ogenschouw te nemen. Daaruit blijkt dat er inderdaad ‘iets rot is in het Denenrijk’: de helft van de 15- en 16-jarigen aldaar heeft al veertig of meer drankjes achter de kiezen. Maar in Nederland is dat percentage nauwelijks lager en, wat zorgelijker is, een kwart van de jongeren heeft in de afgelopen maand minstens tien alcoholische versnaperingen gehad. Dat is twee keer zo veel als in Denemarken, Duitsland, Griekenland en Italië, ruim drie keer zo veel als in Frankrijk en Portugal, zes keer zo veel als in de VS en zelfs 25 keer zo veel als in Zweden. ‘De Nederlandse jeugd is de zuipschuit van Europa’, zei toenmalig minister Hoogervorst van VWS na het bekend worden van deze cijfers. Veel indruk lijken zijn woorden niet te hebben gemaakt. Nederlanders schrikken van ‘comazuipen’ en andere vormen van tienerdronkenschap, maar ze zijn er moeilijk van te overtuigen dat drinken sowieso slecht is voor onvolwassen breinen en lijven. Dat valt hun niet kwalijk te nemen, want decennialang zijn ze bestookt met heerlijk onheldere boodschappen van overheidsdiensten en hofleveranciers. Die verzwegen tot voor kort dat het gevaar van alcohol niet alleen schuilt in de bedwelmende, ontremmende en verslavende werking, maar ook in de giftigheid ervan. Zo zond ‘3VO’ een paar jaar geleden hilarische reclamespotjes uit, over groepjes toeterzatte voetballers, studentes en golfers die dankzij de nuchtere Bob in hun midden toch veilig in hun nest belandden. Die spotjes werden van de buis
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 228
01-12-2008 22:23:15
David Bos Koffie met een c: de kracht van soft drugsbeleid
229 en uit de bios gehaald, maar blijkbaar spoken ze nog velen door het hoofd. Drank, daar kon je mee thuiskomen. Vrijwillige zelfbeteugeling Hoe komen Nederlanders aan hun alcoholtolerantie? De vraag zo stellen is haar beantwoorden: ze vloeit natuurlijk voort uit een eeuwenlange traditie van vrijheidszin, verdraagzaamheid en een verzetje op zijn tijd. Al in de zestiende eeuw verbaasden buitenlandse bezoekers zich over de onmatigheid van de bewoners dezer streken. Op Engelse spotprenten werd de Hollander getekend als een mannetje dat zich hult in een lege ton, tollend van de drank. De uitdrukking Dutch courage, Hollandse jenevermoed, spreekt van het innemen hier te lande — door vrouwen, mannen en kinderen — en niet alleen van alcohol. ‘De geur van de Republiek der Nederlanden was de geur van tabak’, schrijft de Britse historicus Simon Schama, en zijn Nederlandse collega A.Th. van Deursen merkt op dat de Goudse pijp al gauw een even herkenbaar embleem van de Nederlandse natie was als tulp, kaas en trekschuit. Werd er in de Republiek werkelijk meer gezopen en gepaft dan in omringende landen? De observaties van buitenlandse reizigers waren misschien slechts bedoeld ter adstructie van dat andere verschijnsel waarover velen zich verbaasden: dat Noord-Nederlandse burgers, vrouwen en kinderen incluis, zo’n grote mond hadden.2 Omstreeks 1750 werd er in Engeland aanmerkelijk meer gedronken dan in de Republiek: niet 7 maar 19 liter per hoofd van de bevolking. Van die 19 liters per jaar was echter slechts een tiende gedistilleerd, terwijl dat gold voor de helft van de 7 liters die hier te lande achterover werden geslagen. Nederlanders dronken dus bijna twee keer zo veel sterke drank als Engelsen. Op hun beurt moesten ze echter hun meerderen erkennen in de inwoners van Amerika (toen nog een kolonie), die gemiddeld bijna 6 van hun 12 twaalf liters per jaar in gedistilleerde vorm wegklokten. De VS schonk rond 1800 het levenslicht aan de eerste matigingsgenootschappen, verenigingen voor zelfbeteugeling. Hier te lande verschenen ze vanaf 1835, al gauw in een landelijk verband, de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Sterken Drank. Dat afschaffersgenootschap werd gedomineerd door predikanten. Zij maakten ongeveer een derde van de plaatselijke en landelijke bestuurders uit.3 Met hun morele en intellectuele gezag waren ze bij uitstek geschikt om het volk tot matigheid te bewegen. De drankbestrijding van haar kant was geknipt voor predikanten. Zij konden uiting geven aan sociale bewogenheid, zonder zich te hoeven wagen aan maatschappijkritiek. Grote offers vergde het evenmin. Toen de hervormde ds. C. Hooijer rond 1850
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 229
01-12-2008 22:23:15
De kracht van de tolerantie
230 afschaffer was geworden, schonk hij in plaats van een bittertje voortaan een sober glas madera.4 Alleen sterke, gedistilleerde drank was namelijk uit den boze; gegiste dranken als bier en wijn heetten onschadelijk of zelfs het zedelijk alternatief. Zo noemde de rechtzinnige ds. Ottho Gerhard Heldring weliswaar jenever erger dan de cholera (1838), maar stelde hij voor om de accijns op bier af te schaffen. Zijn liberale doopsgezin‘Bij den chocoladeketel en de de ambtgenoot Anthony Winkler Prins hoopte het volk zelfs aan de water-en-melkkaraf kweekt wijn te krijgen. ge geen geslacht van kloeke Toen de Amsterdamse predikant calvinisten’ C.S. Adama van Scheltema zich in 1861 ontpopte als geheelonthouder, ontmoette hij overal onbegrip: wat was er mis met een beschaafd glaasje wijn of likeur? Ook Abraham Kuyper zag daar geen been in. Toen sommigen er aanstoot aan namen dat men wijn had geschonken bij het diner ter opening van de Vrije Universiteit (1880), stelde hij onvervroren: ‘Bij den chocoladeketel en de water-en-melkkaraf kweekt ge geen geslacht van kloeke Calvinisten.’5 Iets verder ging de ultracalvinistische splintergroep van de Bakkerianen. Volgens haar was geheelonthouding godslasterlijk, daar het neerkwam op het versmaden van een gift van de Schepper. Drank werd de inzet van morele rivaliteit tussen volksdelen De hooguit pragmatische betrokkenheid van Nederlandse predikanten bij de drankbestrijding verschilt hemelsbreed van het verbond tussen protestantisme en drankbestrijding dat onderwijl in Amerika tot stand kwam. Terwijl hier te lande geen enkel kerkgenootschap zelfs maar op matiging aandrong, werd geheelonthouding daar niet alleen een sociaal distinctiemiddel (waarmee inmiddels gevestigde Amerikanen zich onderscheidden van nieuwkomers uit Zuid- en Oost-Europa) maar ook een schibbolet van het ware geloof. Een wedergeboren christen kon het niet maken te drinken. Geheelonthouders vereenzelvigden drank zozeer met het kwaad, ja met de Boze, dat ze geen maat meer konden houden: ze moesten en zouden abstinentie opleggen aan heel de samenleving. Hun symbolic crusade (om met Joseph Gusfield te spreken) leidde na de Eerste Wereldoorlog tot Prohibition — de befaamde drooglegging van kust tot kust. Dat was een klinkende politieke overwinning (‘Protestant over Catholic, rural over urban, tradition over modernity, the middle class over both the lower and the upper’) die echter al spoedig verkeerde in een nederlaag. De hoofdprijs ging naar de maffia, die in deze jaren een imperium bouwde op illegale drankproductie.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 230
01-12-2008 22:23:15
David Bos Koffie met een c: de kracht van soft drugsbeleid
231 Nederlandse drankbestrijders vierden hun eerste politieke succes in 1881, toen de verkrijgbaarheid van alcohol bij wet werd beperkt (door vergunningen en openingstijden) en gemeenteraden werden verplicht te vergaderen in een raadszaal in plaats van een dranklokaal. Vervolgens won de beweging aan omvang en kracht, juist doordat ze uiteenviel. Want hoe ging dat in verzuilend Nederland? Naast de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken (zoals ze nu heette) kwamen er verenigingen van protestanten, katholieken en socialisten. Anders dan in andere Europese landen, ontwikkelden laatstgenoemden zich zelfs tot de vurigste geheelonthouders: ‘Arbeiders die denken, drinken niet; arbeiders die drinken, denken niet.’ Drank werd zo de inzet van morele rivaliteit tussen volksdelen, die elk blijk wilden geven van zelfbeheersing en alle andere deugden die daaruit voortvloeiden: ‘Toe vader, blijf thuis!’ Ook voor Nederlandse geheelonthouders kreeg abstinentie dus een levensbeschouwelijke bijsmaak, maar ze taalden ze er niet naar om hun (met pure wilskracht verworven) deugdzaamheid als wet op te leggen aan andersdrinkenden. Vrijwillig afzien was de sport. De competitie leidde ertoe dat het drankgebruik in Nederland kelderde, een drastischer gedragsverandering dan die in de Verenigde Staten. Maar in het derde kwart van de twintigste eeuw, na jaren van tucht en ascese, was het daar opeens mee gedaan. De aardigheid raakte ervan af, nu de zuilen veel minder met elkaar rivaliseerden, en toen vanaf 1958 de lonen explodeerden, verviel ook de noodzaak. Een fors deel van de nieuwe welvaart werd achterovergeslagen. Dat baarde de autoriteiten niet veel zorgen want het gebeurde grotendeels in vertrouwde omgeving: vader ging niet uit, maar haalde Henkes in huis en liet moeder niet op een droogje zitten. Een ander rokertje, bekend in kringen van bohémiens en wereldreizigers Interessant genoeg ging de toename van de alcoholconsumptie gepaard met een minstens zo forse afname van het percentage rokers. Onder mannen althans daalde dat tussen 1960 en 1980, zonder veel aandrang van hogerhand, van bijna 90 procent tot iets meer dan de helft. Waarom gaven mannen het roken eraan? Omdat ze moesten voldoen aan een nieuw ideaal van sportiviteit en fitheid? Omdat de distinctiewaarde van niet-drinken was overgegaan op niet-roken? Of omdat tabaksgebruik zijn vroegere functie van gender marker had verloren? Nu steeds meer vrouwen rookten (alleen al tussen 1960 en 1965 een toename van 30 naar 40 procent) was er geen mannelijke eer meer mee te behalen. Pijp en sigaar alsook pruimta-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 231
01-12-2008 22:23:16
De kracht van de tolerantie
232 bak bleven weliswaar voorbehouden aan het sterke geslacht, maar golden alleen al daarom als hopeloos ouderwets. Eigenlijk hadden de jonge revolutionairen van de jaren zestig moeten stoppen met roken. Dan hadden ze bewezen dat ze superieur waren aan de zittende generatie, die misschien wel van de drank, maar niet van tabak kon afblijven; de verachtelijke generatie van bukshag en Worteltje Boven. Toen stoppen niet lukte, hoe hard antirookmagiër Robert Jasper Grootveld het establishment ook uithoestte, zochten ze het in een ander rokertje, dat tot dan toe alleen bekend was in kringen van bohémiens en wereldreizigers. Het ging van mond tot mond, vooral in de tweede helft van de jaren zestig.6 Toen in 1970 een groot popfestival plaats zou vinden in het Kralingse Bos (de Nederlandse weerklank van Woodstock) voorzag het bevoegd gezag dat daar flink zou worden gedeald en geblowd. Ook wist het dat het daar, vanwege de overmacht van jongeren, niets aan zou kunnen doen. Wat was wijsheid? Niets doen.7 Besloten werd dat de politie niet zou ingrijpen, maar enkel observeren. Dit experiment slaagde wonderwel, want ofschoon er inderdaad veel werd verhandeld en verstookt, bleven de lieve vrede en de openbare orde bewaard. Op den duur bleek onthouding echter niet voldoende. Jongerencentra zagen hun bezoekers in handen vallen van duistere sujetten, die naast marihuanasigaretten nog veel koppiger spul in de aanbieding hadden. Daarom lieten ze één handelaar toe, op voorwaarde dat deze zich strikt zou beperken tot cannabis. Uit deze figuur van de huisdealer ontstonden na verloop van tijd coffeeshops: een voorziening buiten de deur (de eerste was Mellow Yellow) maar nog altijd geschikt om de jeugd van de straat, en dus uit de buurt van harddrugs te houden. Nette jongens en meisjes staken op Waarom stond de Nederlandse overheid dat toe? In de eerste plaats, zo stelt de Amsterdamse socioloog Justus Uitermark, omdat softdruggebruik niet werd geassocieerd met een etnische minderheid, een onderklasse of een anderszins marginale groepering.8 Het waren vaak jongens en meisjes van goede komaf die een stickie opstaken. Het bekendste voorbeeld was Koos Zwart, zoon van minister Irene Vorrink, die op de VARA-radio wekelijks de cannabisprijzen omriep.9 Bovendien werkten in die jaren veel sociologen op de ministeries van Justitie en van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. Zij hadden geleerd om zich niet alleen af te vragen waarom sommige mensen de wet overtraden of anderszins afweken van de norm, maar ook hoe die wet of norm ooit tot stand was gekomen: ‘Deviance
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 232
01-12-2008 22:23:16
David Bos Koffie met een c: de kracht van soft drugsbeleid
233 […] is always the result of enterprise.’10 Daardoor zag men geen heil in een war on drugs. Een derde reden, die hier niet ongenoemd mag blijven, was de ontzuiling. In 1967 stemden nog maar 7 van de 10 katholieken katholiek, en behaalden de confessionele partijen samen voor het eerst sinds 1918 minder dan de helft van de Kamerzetels. De KVP verloor in drie jaar tijd meer dan de helft van haar leden, en slaagde volstrekt niet in het aantrekken van jonge leden en stemmers. Die betonrot in de katholieke zuil doordrong confessionele partijen ervan dat ze toenadering moesten zoeken tot elkaar Coffeeshops hebben wat en tot de jeugdcultuur, bijvoorbeeld door geen drama te maken van softgemeen met de huiskerken van drugs.11 De coffeeshop komt dus katholieken ten tijde van de voort uit dezelfde ontwikkeling als Republiek het CDA. Dat de Nederlandse overheid besloot om cannabis door de vingers te zien, is misschien ook te danken aan haar lange ervaring met gedogen. Coffeeshops hebben nogal wat gemeen met de huiskerken van katholieken en andere religieuze minderheden ten tijde van de Republiek. Schuilkerken worden die bedehuizen vaak genoemd, maar die naam is misleidend. De Amsterdamse autoriteiten wisten drommels goed wat er voorviel in Ons’ Lieve Heer op Solder, bijvoorbeeld, maar ze tolereerden deze inbreuk op het alleenrecht der publieke kerk, zij het op zekere voorwaarden: niet adverteren, geen opruiende praatjes verkopen, geen overlast bezorgen, afblijven van de jeugd en recognitiegelden betalen.12 Rechtlijnige calvinisten in binnen- en buitenland spraken schande van dit gedogen van levensgevaarlijke papen en ketters: de Republiek, zeiden ze, maakte haar gereformeerde principes ondergeschikt aan handel. Toch is gedogen lang geen exclusief Nederlands verschijnsel. Ook in andere landen wordt het al eeuwenlang met succes toegepast, zoals bij vrouwen die een kind te vondeling leggen.13 Vervolging van zulke ontaarde moeders zou ernstiger schade kunnen aanrichten dan het gewraakte misdrijf.14 Wanneer daar een strenge straf op staat, komen zij immers in de verleiding om hun kind niet achter te laten op een plaats waar het veilig ligt en snel zal worden gevonden (bijvoorbeeld een hotellobby) maar op een plaats waar zijzelf ongezien kunnen wegkomen (bijvoorbeeld een parkeerterrein). Gedogen is een gruwel in de ogen van rule creators die de wet met ijzeren vuist gehandhaafd willen zien. Rule enforcers daarentegen ontkomen er vaak niet aan. Al in 1963 constateerde de Amerikaanse socioloog Howard Becker, die dit begrippenpaar muntte, ‘…that police do not consider the use
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 233
01-12-2008 22:23:16
De kracht van de tolerantie
234 of marihuana to be as important a problem or as dangerous a practive as the use of opiate drugs’.15 Cannabis geen onschuldig goedje Wie de komende tijd een duit in het zakje wil doen over het Nederlandse drugsbeleid, moet eerst maar eens het jaarverslag 2008 van het Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugsverslaving lezen. Het is online beschikbaar (www.emcdda.eu) in 23 talen, dus dat kan het probleem niet wezen. Lastig is wel dat dit voor Nederlanders nogal saaie lectuur is. We komen er namelijk nauwelijks in voor. Dat is even slikken voor een bipolaire natie, die vastbesloten is om zichzelf heel goed of juist heel slecht te vinden. Internationaal vergelijkend onderzoek wijst uit dat ons drugsgebruik op of onder het gemiddelde ligt. Alleen wat het gebruik van ecstasy onder jongvolwassenen betreft, worden we genoemd onder de landen met de hoogste prevalentie, maar met 2,7 procent halen we het niet bij Tsjechië (7,7), het Verenigd Koninkrijk (3,9) en Estland (3,7 procent).16 Zelfs het percentage jongvolwassen cannabisgebruikers vertoont een slaapverwekkende stabiliteit en matigheid: hoger dan in Griekenland, Zweden en Finland, maar lager dan in Denemarken en Duitsland, en zelfs veel lager dan in het Verenigd Koninkrijk, Italië, Frankrijk en vooral Spanje, om maar te zwijgen van big mouth USA.17 Wat drugsgebruik betreft, steekt Nederland uit in onuitstekendheid. Dat is het onuitstaanbare van het Nederlandse drugsbeleid: vanuit het oogpunt van volksgezondheid valt er weinig op aan te merken. Zijn er dan geen problemen? Wis en waarachtig wel. In de eerste plaats is cannabis geen onschuldig goedje. Veelgebruik ondermijnt school- of arbeidsprestaties en kan leiden tot geestelijke of zelfs lichamelijke afhankelijkheid. Erger nog, bij sommige adolescenten die daar een aangeboren kwetsbaarheid voor hebben, lijkt blowen een risicofactor voor schizofrenie.18 Dit klemt temeer daar hedendaagse cannabis veel sterker is dan in de jaren zeventig, toen het Nederlandse beleid vorm kreeg. Tussen 2000 en 2004 verdrievoudigde het gemiddelde thc-niveau van nederwiet. Sindsdien is het weer fors gedaald (van 20 naar 16 procent), maar het onderscheid tussen hard en softdrugs is niet meer zo duidelijk als het eerst was. In de tweede plaats trekt Nederland met zijn afwijkende beleid drugsbeluste toeristen aan. Dat leidt tot spanningen met buurstaten, maar ook tussen de Nederlandse overheid en haar burgers, en tussen rijk en gemeenten. Veel drugstoeristen gedragen zich namelijk roekeloos en onbeschoft: ze gebruiken alles door elkaar en bezorgen burgers (vooral in grensstreken) buitensporig veel overlast.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 234
01-12-2008 22:23:16
David Bos Koffie met een c: de kracht van soft drugsbeleid
235 In de derde plaats voedt het Nederlandse gedoogbeleid georganiseerde criminaliteit. Coffeeshops bieden een vaste afzetmogelijkheid voor cannabiskwekers. Die laatsten zijn niet alleen nominaal criminelen (omdat kweken verboden is) maar vaak ook echt zware jongens. Er valt met cannabis namelijk grof geld te verdienen, hoe veel plantages er jaarlijks ook worden opgerold — ja zelfs mede daardoor: bij gelijkblijvende vraag leidt vermindering van het aanbod tot stijging van de prijs. Deze drie problemen vragen stuk voor stuk om een oplossing, maar één oplossing is niet gemakkelijk te vinden, want deze drie wijzen niet in dezelfde richting. Gezien het eerstgenoemde probleem lijkt er reden om gedogen in te ruilen voor vervolgen. Het is echter zeer de vraag of dat het gewenste effect zou hebben, want als softdrugs worden verboden, worden ze licht verdrongen door hardere varianten: ‘…every ban on the supply and consumption of an intoxicant will have the effect that the intoxicant will be supplied in higher concentrations, while users will gravitate towards the most efficient techniques of consumption.’19 Gezien het laatstgenoemde probleem lijkt er juist reden om het vervolgen van henneptelers in te ruilen voor legalisering of regulering. Ook de gevolgen daarvan zijn ongewis: het zou ertoe kunnen leiden dat blowen in Nederland net zo gewoon wordt als drinken. Zeker is dat Fair Trade Nederwiet zou stuiten op ernstige bezwaren van andere Europese landen. Nu al kan een gemeente als Maastricht geen coffeeshop verplaatsen zonder te botsen met buurlanden (en het regeerakkoord, dat belooft om coffeeshops op gepaste afstand van scholen en grenzen te houden). Moet het gedogen van cannabis plaatsmaken voor legalisering en regulering, of juist voor vervolging? In het eerstgenoemde geval zou cannabis een soortgelijke status krijgen als alcohol; in het laatstgenoemde geval daarentegen dezelfde status als hard drugs. Bij dat laatste dient men echter niet te denken aan een betrekkelijk weinig gebruikt paardenmiddel als heroïne, maar aan de opium van het jonge volk: ecstasy. Ondanks het actief vervolgen van dealers zowel als producenten wordt die partydrug hier in Nederland veel gebruikt én vervaardigd, zo’n 70 procent van de wereldproductie. Dat zou ook met cannabis kunnen gebeuren. Drugs zijn gevaarlijk, maar gevaarlijk is ook de suggestie dat er een maatschappij in het verschiet ligt waar psychoactieve middelen eens en voor al onschadelijk zijn gemaakt. Wie af wil van het vermaledijde gedogen, moet dus zeggen welke kant het dan wel op moet. Dat kan ook, want de afgelopen jaren zijn duizelingwekkende bedragen besteed aan het nauwkeurig meten en documenteren van drugsgebruik en drugsbeleid in geïndustrialiseerde landen. Al die gegevens zijn beschikbaar (www.emcdda.eu). Van politici en andere opinieleiders die een einde willen maken
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 235
01-12-2008 22:23:16
De kracht van de tolerantie
236 aan het gedogen, mag daarom een duidelijke uitspraak worden verwacht: aan welk ander land, al dan niet in Europa, zou Nederland een voorbeeld moeten nemen?
Noten
1 ESPAD, geciteerd op http://www.trimbos.nl/default23220.html 2 Rob van Ginkel, Notities over Nederlanders. Amsterdam / Meppel: Boom 2001. 3 Jan Willem Gerritsen, De politieke economie van de roes. Amsterdam, UAP 1993, pp.159-167. 4 Hooijer-Bruins, Dominees-dochter, II, p. 16. 5 De Heraut, nr. 154; geciteerd in Rullmann, Bibliografie, II, p. 33. 6 Hans Righart, De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict. Amsterdam: Amsterdam Academic Archive 2006 (orig. 1995), pp. 192-196. 7 Thomas R. Rochon, The Netherlands. Negotiating Sovereignty in an Interdependent World. Boulder, Colo.: Westview 1999. 8 Justus Uitermark, The origins and future of the Dutch approach towards drugs. Journal of Drug Issues, 2004, pp. 511-532 (http://justusuitermark.nl). 9 James C. Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw. Nederland in de jaren zestig. Amsterdam / Meppel: Boom 1995, p. 139. 10 Howard S. Becker, Outsiders. Studies in
11
12 13
14
15 16 17
18
19
the Sociology of Deviance. New York / London: Free Press 1963, p. 162. Piet de Rooy, Republiek van rivaliteiten. Nederland sinds 1813. Amsterdam: Mets & Schilt 2002, p. 250. Vergelijk de hedendaagse ‘AHOJ-G’ criteria voor coffeeshops. Ministerie van Justitie, Grenzen aan gedogen.. Tweede Kamer, 1996-1997, 25 085. Chrisje Brandts, The Fine Art of Regulated Tolerance. Journal of Law and Society, 25 (1998), 621-635. Becker, Outsiders, p. 161. EMCDDA, Jaarrapport 2008, p. 58, tabel 4. EMCDDA, Jaarrapport 2008, p. 46, grafiek 4; zie ook http://www.trimbos. nl/default23126.html. Zie o.a. ‘Vergroot cannabis het risico op schizofrenie?’, Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 59 (2004), 1043-1050 (samenvatting van twee meta-analyses, met commentaar van prof. W. van den Brink en, anderzijds, drs. C. Henquet en prof. J. van Os). Jan Willem Gerritsen, The Control of Fuddle and Flash. A Sociological History of the Regulation of Alcohol and Opiates. Leiden / Boston: Brill 2000, p. 254
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 236
01-12-2008 22:23:17
237
Culturele kloof tussen Marokkaanse gezinnen en het onderwijs is groter dan ooit De kloof tussen Marokkaanse ouders en het Nederlandse onderwijs lijkt in de afgelopen 35 jaar eerder groter dan kleiner te zijn geworden. Waren de ouders in de periode na de gezinshereniging nog hoopvol gestemd over de kansen van hun kinderen in het onderwijs, nu leeft er onvrede over het culturele klimaat in de Nederlandse samenleving. Toch zullen Marokkaanse ouders veel Nederlanders aan hun zijde vinden als ze een dialoog willen voeren over het gebrek aan structuur, kwaliteit en discipline op scholen, de doorgeschoten gedoogcultuur en de seksualisering van de openbare ruimte. door Lotty Eldering1 Emeritus hoogleraar interculturele pedagogiek aan de Universiteit Leiden.
De meeste pedagogen gaan er tegenwoordig van uit dat de opvoeding en de ontwikkeling van kinderen niet alleen worden beïnvloed door het kind zelf en zijn of haar ouders, maar ook door de omgeving buiten het gezin. Bronfenbrenner was één van de eerste psychologen die bepleitten systematisch aandacht te schenken aan de invloed van de wijdere omgeving op kinderen. Hij dacht hierbij aan de school, de lokale gemeenschap of het netwerk waarvan ouders en later ook kinderen deel uitmaken, en zelfs het overheidsbeleid en het culturele ideeënstelsel waarop dit is gebaseerd (Eldering, 2008). De omgeving waarin kinderen opgroeien, verandert voortdurend. Kinderen van nu worden heel anders opgevoed dan kinderen van meer dan een halve eeuw geleden.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 237
01-12-2008 22:23:17
De kracht van de tolerantie
238 Ruim 65 jaar geleden groeide ik op als oudste van zes kinderen in een traditioneel protestants gezin met een vader als kostwinner en een moeder als huisvrouw. Mijn moeder was in veel opzichten afhankelijk van mijn vader en wij hadden als kinderen nog minder in te brengen. Om in pedagogische termen te spreken, het was bij ons meer een bevelhuishouding dan een onderhandelingshuishouding. Echtscheiding kwam in ons milieu bijna niet voor, dat was een schande en bovendien, waar moest je als vrouw zonder eigen inkomsten heen? Ongehuwd samenwonen — smalend hokken genoemd — en ongehuwde zwangerschap leidden tot roddel en gezichtsverlies van het gezin in de lokale religieuze gemeenschap. Echt een traditioneel Marokkaans gezin zou je nu zeggen. Langzamerhand heeft zowel op school als in het gezin het hiërarchische opvoedingsmodel plaatsgemaakt voor een onderhandelingsmodel. De nieuwste mode in het onderwijs is dat kinderen zelf hun leertraject uitzetten en de leerkracht niet meer dan een informele begeleider is. Autochtoon Nederlandse gezinnen hebben deze veranderingen in een geleidelijk tempo meegemaakt. De Marokkaanse gezinnen die in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw naar Nederland kwamen, werden echter abrupt met een totaal andere opvoedingscultuur geconfronteerd. Inmiddels zijn we enkele decennia verder. De Marokkaanse kinderen die nu naar het basisonderwijs gaan, zijn bijna allemaal in Nederland geboren en hun ouders hebben voor het merendeel hier onderwijs gevolgd. Is de culturele kloof tussen de Marokkaanse gezinnen en het Nederlandse onderwijs in deze periode kleiner geworden? De opvoeding van Marokkaanse kinderen 35 jaar geleden In de jaren zeventig van de vorige eeuw deed ik mijn eerste onderzoek onder Marokkaanse gezinnen in Nederland (Van den Berg-Eldering, 1978). Dit onderzoek vond plaats in de periode dat de Marokkaanse buitenlandse werknemers, toen nog gastarbeiders genoemd, hun gezin naar Nederland haalden. Ruim twee jaar heb ik 45 Marokkaanse gezinnen gevolgd en geïnterviewd in het Marokkaans-Arabisch. Met enkele gezinnen heb ik nog steeds contact. Uit gesprekken met Marokkaanse vaders en moeders over de achtergronden voor de gezinshereniging bleek dat de afwezigheid van de mannen op den duur ontwrichtend werkte op het functioneren en welzijn van de achterblijvende gezinnen. De vrouwen waren zeer beperkt in hun bewegingsvrijheid buitenshuis. Sommige vrouwen kwamen helemaal niet buiten of mochten alleen onder begeleiding van hun schoonmoeder op bezoek of naar het badhuis gaan. Dit leidde bij jonge echtparen vaak tot huwelijksproblemen en uiteindelijk verstoting.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 238
01-12-2008 22:23:17
Lotty Eldering Culturele kloof tussen Marokkaanse gezinnen en het onderwijs is groter dan ooit
239 In gezinnen met opgroeiende kinderen ontstond een andere problematiek. Zolang de vader in het buitenland verbleef, werden het toezicht en de controle op het gedrag van de kinderen buitenshuis overgenomen door andere (mannelijke) familieleden, zoals een opa of oom, en soms een oudere broer. Veel gezinnen verhuisden na verloop van tijd van het platteland naar de stad om de kinderen de mogelijkheid te geven onderwijs te volgen. Daar ging het vaak helemaal mis. De jongens spijbelden, vooral als ze op school niet konden meekomen; ze haalden kattenkwaad uit. Problemen met de opgroeiende zoons vormden dan ook een belangrijke reden om het gezin naar Nederland te halen. Welke ook de reden voor gezinshereniging was, bij geen van de gezinnen was sprake van een weloverwogen keuze voor permanente vestiging in Nederland. Uit hun leefwijze en bestedingspatroon concludeerde ik evenwel dat de meeste gezinnen permanent in Nederland zouden blijven. Daarom luidde één van de stellingen bij mijn proefschrift: ‘Er moet alles aan gedaan worden om te bevorderen dat buitenlandse werknemers en hun gezinnen op volwaardige wijze kunnen participeren in de Nederlandse samenleving. Het is daarom van belang hen te verplichten goed Nederland te leren’ (Van den Berg-Eldering, 1978). Deze stelling heeft weliswaar alle landelijke dagbladen gehaald, maar de politici van toen hadden er geen trek in. De politieke partijen kozen de gemakkelijkste weg door ervan uit te gaan dat de buitenlandse werknemers, ook al hadden ze hun gezin naar Nederland laten komen, op den duur allemaal weer zouden terugkeren naar hun land van herkomst. Sinds enkele jaren worden de immigranten van de eerste generatie, de zogenoemde oudkomers, verplicht Nederlands te leren. Mosterd na de maaltijd, naar mijn idee. De Marokkaanse ouders hadden hoge verwachtingen van het Nederlandse onderwijs aan hun kinderen. Zij hadden aanvankelijk helemaal geen behoefte aan onderwijs in de eigen taal en cultuur. Vrij snel na de komst van de Marokkaanse gezinnen naar Nederland manifesteerden zich echter allerlei problemen met de schoolgaande kinderen, variërend van schoolverzuim, diefstal en agressie tot bendevorming. Dit betrof zowel het basis- als het voortgezet onderwijs (zie ook Werdmölder, 1986). Ik wil dit illustreren met een casus uit mijn proefschrift van 30 jaar geleden. Het betreft een bijeenkomst van Marokkaanse vaders en Nederlandse onderwijzers van een school. De aanleiding tot de bijeenkomst was de vermissing van een portemonnee van één van de onderwijzeressen. Omdat vrij snel na de ontdekking van de diefstal de verdenking op de Marokkaanse jongens viel, had de politie, die door het hoofd van de school was ingelicht, alle Marokkaanse kinderen meegenomen naar het bureau. De Marokkaanse ouders waren hierover zeer gebelgd. Ze waren van mening
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 239
01-12-2008 22:23:17
De kracht van de tolerantie
240 dat de leerkrachten gelegenheid hadden gegeven tot diefstal en daarna de politie op hun dak hadden gestuurd. Er werd besloten een Marokkaanse ouderavond te beleggen om de problemen te bespreken. ‘Tijdens de discussie met de Nederlandse onderwijzers brachten de Marokkaanse vaders hun grieven naar voren. De vader van het jongetje dat fl. 100 uit de portemonnaie had weggenomen, vroeg de onderwijzers geen tassen achter te laten in de klas. Hij beschreef de situatie als volgt: “Onze kinderen zijn moeilijk, ze zijn jarenlang zonder toezicht van hun vader opgegroeid. Nu zijn ze hier en geven jullie gelegenheid tot stelen, maar wij, vaders zijn uiteindelijk de dupe. Wij moeten die fl. 100 terugbetalen van ons weekloon van nog geen fl. 300.” Een andere vader zei: “Jullie moeten onze kinderen slaag geven of opsluiten als ze ongehoorzaam zijn”. Toen de onderwijzers hierop antwoordden dat ze dat niet mochten doen, zei de vader: “Jullie moeten meer afstand bewaren tot onze kinderen, niet meer met ze grappen, laten voelen wie de baas is.” (Van den Berg-Eldering, 1978, 137) Dit voorbeeld laat zien dat: * Marokkaanse vaders zich zeer betrokken voelden bij het onderwijs aan hun kinderen en het initiatief namen gezamenlijk actie te ondernemen; * Marokkaanse vaders, hoewel zij voor het merendeel analfabeet waren en weinig kennis hadden van het Nederlandse onderwijs, een goede analyse konden geven van de problemen met hun kinderen in het Nederlandse onderwijs; * de problematiek met Marokkaanse leerlingen niet alleen het gevolg was van taalverschil en taalachterstand, maar ook van de culturele kloof tussen gezin en school. Band met Marokko na gezinshereniging Veel Marokkaanse gezinnen stonden in de eerste jaren na de gezinshereniging met het ene been in Nederland — zij werkten en woonden immers hier — en met het andere been in de Marokkaanse samenleving. De meeste Marokkaanse mannen waren nog verantwoordelijk voor het levensonderhoud van ouders en andere familieleden in Marokko. Ook in religieus opzicht bleef men met de familie in Marokko verbonden. De Marokkaanse gemeenschap in Nederland bestond toen vooral uit jonge gezinnen. De feesten ter gelegenheid van de geboorte van een kind werden vaak in Nederland gevierd, maar voor de besnijdenis van een zoon of het huwelijk van een dochter ging men naar Marokko. Ten slotte investeerde een aantal Marokkaanse gezinnen, nadat ze de belangrijkste schulden van de gezinshereniging hadden afgelost, weer in huisvesting in Marokko. Dat was voor mij als onderzoeker een verras-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 240
01-12-2008 22:23:17
Lotty Eldering Culturele kloof tussen Marokkaanse gezinnen en het onderwijs is groter dan ooit
241 sing. Wanneer ik naar de reden hiervan vroeg, antwoordden zij met een groot gezin een pied-à-terre nodig te hebben voor de vakanties in Marokko. Sommigen zeiden er rekening mee te houden dat zij op den duur als ‘ongewenste gasten’ ons land zouden moeten verlaten. Een vooruitziende blik? Inmiddels wonen deze gezinnen al meer dan 35 jaar in Nederland en groeit de derde generatie Marokkaanse kinderen op. Hoe kijken Marokkaanse ouders nu tegen het Nederlandse onderwijs aan? Voelen zij zich meer verbonden met de Nederlandse dan met de Marokkaanse samenleving en cultuur? In de afgelopen decennia is de Marokkaanse gemeenschap in Nederland volgroeid. Het aantal Marokkanen is als gevolg van natuurlijke aanwas en de komst van huwelijkspartners (gezinsvorming) naar Nederland sterk toegenomen. Verder heeft de gemeenschap een meer evenwichtige leeftijdsopbouw gekregen. Terwijl de Marokkaanse families vroeger meestal slechts twee generaties telden, bestaan de meeste Marokkaanse families van nu uit drie of meer generaties. Veel Marokkaanse kinderen groeien op met ouders, grootouders, ooms en tantes, neven en nichten in hun naaste omgeving. Dit geldt overigens ook voor Turkse kinderen in Nederland. De huidige Marokkaanse gemeenschap bestaat uit uitgebreide netwerken van familieleden, streekgenoten en vrienden. Binnen deze netwerken speelt zich een actief cultureel en religieus leven af. Zo worden Marokkaanse kinderen nu van jongs af aan in álle aspecten van de islam opgevoed. Zij leren de reinheidsvoorschriften, gaan met hun vader naar de moskee, vasten vanaf de puberteit en maken alle rituelen en feesten in de levensloop mee. In mijn proefschrift van 1978 schreef ik dat de islam een bindende factor vormt; dit is anno 2008 eerder sterker dan zwakker geworden. Marokkanen voelen zich in de eerste plaats moslim, daarna pas Marokkaan en/of Nederlander. Dit geldt zowel voor de volwassenen als de jongeren. Dit is in het migratieproces een normale ontwikkeling, die men ook kan waarnemen bij Nederlanders die na de Tweede Wereldoorlog naar Canada of Australië zijn geëmigreerd. Ook bij de Nederlandse gemeenschappen overzee is de religie een bindende factor gebleven. De feitelijke band met Marokko is echter minder sterk geworden. Het aantal familieleden in Marokko sterft langzamerhand uit en men richt zich meer op familie in Nederland of Europa (Eldering, 2008). Opvattingen over opvoeding en onderwijs in Nederland De tweede generatie Marokkanen heeft een grotere kennis van de Nederlandse samenleving en het onderwijs dan hun ouders. Zij zijn voor het merendeel hier naar school geweest en beheersen de Nederlandse taal.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 241
01-12-2008 22:23:18
De kracht van de tolerantie
242 Meer dan de helft van hen is echter gehuwd met een partner uit Marokko, bij voorkeur iemand uit de eigen familie, het dorp of de regio van herkomst van de (groot)ouders. Deze huwelijken zijn doorgaans gearrangeerd door familie, en de partners hebben nauwelijks gelegenheid gehad elkaar te leren kennen (Hooghiemstra, 2003). Huwelijken binnen de familie hebben in het land van herkomst een lange traditie en zijn voor Marokkanen in Marokko en Europa nog steeds interessant, omdat dit de enige mogelijkheid is een verblijfsvergunning te verkrijgen. Het echtscheidingspercentage onder deze transnationale echtparen is echter erg hoog. De kinderen uit deze huwelijken leren thuis het Marokkaans-Arabisch of Berbers als hun eerste taal. Dit is de reden waarom zelfs derde generatie Marokkaanse kleuters een achterstand in beheersing van de Nederlandse taal hebben aan het begin van hun schoolloopbaan. Hoewel zij voor het merendeel hier zijn geboren en getogen, bestaat er nog steeds een grote culturele kloof tussen de huidige Marokkaanse ouders en het Nederlandse onderwijs. Hoewel zij onderwijs nog steeds heel belangrijk vinden, hebben Marokkaanse ouders een fundamenteel gevoel van ontevredenheid over het onderwijs aan hun kinderen en over de opvoedingsprincipes in de Nederlandse (en Belgische) samenleving. Hermans (2004) concludeert op grond van gesprekken met Marokkaanse ouders in hun eigen taal, dat zij hun eigen manier van opvoeden veel beter vinden dan de Nederlandse of Belgische. Zíj leren hun kinderen ten minste respect te hebben voor hun ouders en zij besteden meer aandacht aan moraliteit, zoals het hebben van schaamte (hashma) en het onderscheid tussen goed en kwaad. Europeanen daarentegen voeden hun kinderen op met een lakse moraal en te veel vrijheid. Sterker nog, Marokkaanse ouders vinden dat het onderwijs de opvoeding thuis ondermijnt. Onder het mom van integratie probeert het onderwijs kinderen op jonge leeftijd los te maken van hun ouders en cultuur. Daarom bestaat bij veel Marokkaanse ouders weerstand tegen voorschools (taal)onderwijs. Een tweede punt van kritiek van ouders is dat de Arabische taal en cultuur, en godsdienst in het onderwijs niet (meer) serieus genomen worden. Godsdienst heeft in het Westen zijn belang als leidraad verloren. Marokkanen zijn trots op hun land van herkomst en cultuur en zij ergeren zich aan de stereotypen bij Nederlanders over hun cultuur. Een veelvoorkomend rijtje stereotypen: patriarchale cultuur, autoritaire opvoeding, lijfstraffen voor kinderen, onderdrukking van vrouwen, polygynie (met meer dan één vrouw getrouwd zijn). Verder beklagen Marokkaanse ouders zich over racisme en discriminatie in het onderwijs. Zij vinden paternalisme in het onderwijs(beleid) echter nog gevaarlijker: ‘Omdat het zich voordoet als een positieve en
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 242
01-12-2008 22:23:18
Lotty Eldering Culturele kloof tussen Marokkaanse gezinnen en het onderwijs is groter dan ooit
243 menselijke benadering die zich afzet tegen racisme, maar in feite evenzeer uitgaat van een gevoel van superioriteit ‘ (Hermans, 2004, 44). Marokkaanse ouders zijn op de hoogte van de publieke discussies over hen, waarin zij worden afgeschilderd in termen van problemen, achterstanden en achterlijkheid. Daarom zijn Marokkaanse ouders, volgens Hermans, overgestapt van een positie van verliezers op een positie van opposanten. Dit geeft hen een positief zelfbeeld en kan de basis vormen voor protest en collectieve actie. Mijn ervaringen bevestigen het beeld dat Hermans beschrijft in algemenere zin. Na mijn emeritaat in 2002 ben ik een aantal Marokkaanse gezinnen uit mijn eerste onderzoek weer gaan opzoeken. Opvallend is dat de ouders van toen mij heel hartelijk ontvingen, maar dat hun kinderen, die in 1978 jong of nog niet geboren waren, mij met een zeker wantrouwen bekeken. Zij zagen mij primair als representant van de Nederlandse samenleving en cultuur. Vaak moest ik verantwoording afleggen en discussies voeren over het optreden van bepaalde politici, zoals Ayaan Hirsi Ali en Wilders. Het gedogen en zelfs toejuichen van de standpunten en activiteiten van deze politici, zoals de film Submission van Ayaan Hirsi Ali en de film Fitna van Wilders, heeft de kloof tussen de Marokkaanse en autochtone Nederlanders alleen maar vergroot (Eldering, 2008). Ook uit recent onderzoek onder autochtone en allochtone, in het bijzonder Marokkaanse, jongeren blijkt dat de culturele afstand tussen deze beide groepen jongeren is toegenomen sinds 11 september 2001. Merkwaardig genoeg geldt dit vooral voor laag opgeleide autochtone jongeren en hoog opgeleide allochtone jongeren (Entzinger, 2008; De Koning, 2008). Ik wacht met spanning af hoe de Marokkaanse gezinnen reageren op het feit dat lokale en landelijke politici hebben meegevaren in de Gay Parade van 2008. Zal dit voor veel Marokkaanse Nederlanders een symbool zijn dat de jaarlijkse Gay Parade officieel regeringsbeleid is geworden? een ingrijpend veranderde samenleving De culturele kloof tussen Marokkaanse ouders en het Nederlandse onderwijs lijkt in de afgelopen 35 jaar eerder groter en dieper dan kleiner te zijn geworden. Waren de ouders in de periode na de gezinshereniging nog hoopvol gestemd over de kansen van hun kinderen in het onderwijs, nu leeft er een grote onvrede onder Marokkaanse ouders, met name over de culturele rol van het Nederlandse onderwijs en het culturele klimaat in de Nederlandse samenleving. Dit is veroorzaakt door verschillende factoren. In de eerste plaats is de Nederlandse samenleving de afgelopen 35 jaar in-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 243
01-12-2008 22:23:18
De kracht van de tolerantie
244 grijpend veranderd. De gedoogcultuur op het terrein van drugs heeft vaste voet aan de grond gekregen, de jeugdcultuur is geseksualiseerd en ondergedompeld in alcoholmisbruik, en de tolerantie ten aanzien van seksueel gedrag in het publieke domein en de media is sterk toegenomen. Een tweede belangrijke factor is het sterk opkomende moslimfundamentalisme in de landen van het Midden-Oosten en in Europa, waardoor de westerse wereld zich, vooral na de aanslagen van 11 september 2001, bedreigd voelt. Het is niet eenvoudig de kloof tussen de Marokkaanse en autochtone gemeenschap en specifiek het onderwijs te dichten. Dat vraagt studie en overleg. Ik beperk mij hierbij tot twee aanbevelingen. Volgens de integratiepsycholoog Berry (1997) is de wens tot participatie aan de ontvangende samenleving met behoud van de eigen culturele identiteit een gezonde acculturatiestrategie, beter dan totale assimilatie. In Nederland streefde men in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw in beleidskringen ook naar integratie met behoud van de eigen culturele identiteit. Deze veelgebruikte integratieslogan is gebaseerd op de veronderstelling dat het publieke en privédomein twee gescheiden werelden zijn, elk met een eigen cultuur. In werkelijkheid is dit een fictie en beïnvloeden het publieke en het privédomein elkaar over en weer. De cultuur van het publieke domein is de uitkomst van een onderhandelingsproces tussen belangengroeperingen en politieke partijen. Hierdoor verandert de cultuur van het publieke domein voortdurend. Daarom zouden de allochtone groeperingen — in dit geval Marokkaanse ouders — zich moeten organiseren en collectief gaan participeren in de onderhandelingen over de cultuur van het publieke domein, inclusief het onderwijs, aldus de politiek socioloog Rex (1991). De Marokkaanse gemeenschap en de beleidsbepalende Nederlandse gemeenschap vinden hun eigen waarden en normen superieur. Dat is een goed uitgangspunt voor een dialoog tussen de autochtone en de allochtone groeperingen. Deze dialoog zal meer moeten inhouden dan de slogan waarmee de groepering van Wilders stemmen probeert te winnen: Aanpassen of opLaten we een jaar lang geen krassen. Maar de dialoog moet er ook niet toe leiden dat er een houding publieke discussie voeren van vergaande tolerantie ten aanzien over de islam, nu elke nuance van steeds nieuwe religieuze eisen ontbreekt ontstaat, zoals de mogelijkheid een boerka op straat, op school of zelfs op het werk te dragen. Beide uitersten passen niet in de Nederlandse culturele traditie van overleg en zoeken naar wat gemeenschappelijk is, maar gaan uit van dwang en onoverbrugbare verschillen.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 244
01-12-2008 22:23:18
Lotty Eldering Culturele kloof tussen Marokkaanse gezinnen en het onderwijs is groter dan ooit
245 Wanneer Marokkaanse ouders een dialoog willen voeren over het gebrek aan structuur, kwaliteit en discipline op scholen, en over de doorgeschoten gedoogcultuur, de seksualisering van de jeugdcultuur en de grote tolerantie van seksualiteit in de openbare ruimte, zullen zij waarschijnlijk veel Nederlanders aan hun zijde vinden. Een tweede aanbeveling is om ten minste een jaar lang geen publieke discussies te voeren over de islam. Veel politici en andere ‘deskundige’ opiniemakers in de media zijn niet in staat gebleken om op een genuanceerde manier over dit onderwerp te discussiëren. De stereotype benadering van dit onderwerp heeft geen enkele bijdrage geleverd aan het verbeteren van de verhoudingen tussen autochtone Nederlanders en moslims sinds 11 september 2001, integendeel.
Literatuur
Berg-Eldering, Lotty van den (1978). Marokkaanse gezinnen in Nederland. Alphen aan den Rijn; Samsom Uitgeverij. Berry, John W. (1997). Immigration, acculturation and adaptation. Applied Psychology: An International Review, (46 (1), pp. 5-68. Eldering, Lotty (2008). Cultuur en Opvoeding (5e druk). Rotterdam; Lemniscaat. Entzinger, H. & Dourleijn, E. (2008). De lat steeds hoger: De leefwereld van jongeren in een Multi-etnische stad. Assen; Van Gorcum. Hermans, Philip (2004). Contranarratieven van Marokkaanse ouders: een weerwoord op discriminatie, paternalisme en stigmatisering. Migrantenstudies, 20e jaargang, nr. 1, pp 36-53.
Hooghiemstra, Erna (2003). Trouwen over de grens. Achtergronden van partnerkeuze van Turken en Marokkanen in Nederland. Den Haag; Sociaal en Cultureel Planbureau. Koning, Martijn de (2008). De ‘zuivere’ islam. Amsterdam; Bert Bakker. Rex, J. (1991). The political sociology of a multi-cultural society. European Journal of Intercultural Studies, 2(1), pp. 28-44. Werdmölder, Hans (1986). Van vriendenkring tot randgroep. Marokkaanse jongeren in een oude stadwijk. Het Wereldvenster. Werdmölder, Hans (2005). Marokkaanse lieverdjes. Crimineel en hinderlijk gedrag onder Marokkaanse jongeren. Uitgeverij Balans.
Noot
1 Dit artikel is gebaseerd op een voordracht gehouden op 23 april 2008 ter gelegenheid van de uitreiking van de SMVP publieksprijs 2007 aan dr. Hans Werdmölder voor zijn boek Marokkaanse lieverdjes.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 245
01-12-2008 22:23:19
246
Staatsliberalisme is ideologische dwingelandij De staat is niet neutraal als een bepaalde visie van seculier staatsliberalisme wordt opgelegd aan nieuwkomers. We verwachten van hen dat ze een specifieke invulling van de kernwaarden van de Nederlandse rechtsstaat onderschrijven, terwijl er onder autochtonen bepaald geen consensus over de invulling van die waarden bestaat. door Thomas Spijkerboer Hoogleraar migratierecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
In 1793 schreef Immanuel Kant dat de staat alleen als doel heeft om het voortbestaan van de gemeenschap te garanderen. Over de vraag wat geluk is bestaan immers zoveel tegenstrijdige en wisselende illusies dat vaste principes op dat punt onmogelijk zijn. De staat moet zich daar dus buiten houden en de samenleving zo regelen dat daarbinnen iedereen zijn eigen geluk mag najagen, zolang hij maar geen inbreuk maakt op de rechten en vrijheden van anderen.1 Hiermee bracht Kant één van de meest fundamentele ideeën van het liberalisme onder woorden. De staat bemoeit zich niet met de vraag wat het goede leven is. De staat moet bewerkstelligen dat zijn burgers dat zelf kunnen doen. Dit idee is nog steeds geldig. Toch is hierop al een lange traditie van geldige kritiek. Eén van de hoofdlijnen van de kritiek richt zich op Kants idee dat de staat neutraal kan en moet zijn. Dat is, vindt deze kritische traditie, allebei onjuist. Ten eerste. Als de staat zich afzijdig houdt terwijl burgers ongelijk zijn, dan handhaaft hij — grof gezegd — het recht van de sterkste. Zonder overheidsingrijpen kunnen bijvoorbeeld patriarchen hun gang gaan binnen het gezin. De staat heeft daar eens temeer mee te maken omdat het privaatrechtelijke systeem waarbinnen gezinnen functioneren door de staat is
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 246
01-12-2008 22:23:19
Thomas Spijkerboer Staatsliberalisme is ideologische dwingelandij
247 gemaakt. De staat moet dus bijvoorbeeld kiezen of echtscheiding mogelijk is, op welke gronden en hoe het geld dan wordt verdeeld. De staat moet beslissen of ongelijke sekseverhoudingen worden aangepakt — iets waarbij tegenwoordig overigens vooral aan moslims wordt gedacht. De staat kán dus helemaal niet neutraal zijn. Als vrouwen worden mishandeld, is niks doen een keuze. De tweede lijn in de kritiek op Kants idee van een neutrale staat beweert dat de staat ook helemaal niet neutraal móet zijn. Als de staat wordt geconfronteerd met onderdrukking in gezinnen, dan behoort hij in te grijpen, en mag hij niet zogenaamd neutraal langs de zijlijn blijven staan. De kritische traditie stelt, kortom, dat de staat wel opvattingen over het geluk moet hebben — in dit voorbeeld: over gelijkheid van mannen De staat moet neutraal en vrouwen. Ook deze traditie is liberaal, maar richt zich minder op zijn, en kan dat vrijheid, en meer op gelijkheid. tegelijkertijd niet zijn De waarde van de liberale manier van denken ligt hierin, dat de spanning tussen Kants oorspronkelijke idee van de neutraliteit van de staat, en van de traditie van kritiek daarop, in stand blijft. De staat moet neutraal zijn, en kan dat tegelijkertijd niet zijn. Het is allebei waar, en het moet allebei waar blijven. Om praktische redenen moeten mensen wier beroep het is het land te besturen, dagelijks keuzes maken, waarbij zij een middenpositie tussen neutraliteit en engagement zullen innemen. Maar wie het hoofd helder houdt, weet dat evenwicht onmogelijk is, dat elke tussenpositie uiteindelijk weer moet worden verlaten, omdat zij niet bestand is tegen de geldige kritiek van de ene of de andere traditie, en soms zelfs van beide tegelijk. Het hoog houden van die spanning, het onderstrepen van de onoplosbaarheid ervan, de onzekerheid en scepsis waar dat toe leidt, daarin ligt de beste bescherming tegen autocratie, of, erger nog, tegen totalitarisme. De bedreiging van de liberale staatsvorm wordt vandaag de dag geacht vooral van ‘buiten’ te komen. Het gaat om terreur, die soms inderdaad extern is (Al-Kaida), maar soms van eigen bodem (de Hofstadgroep). Een andere angst betreft staatsrechtelijke überfremdung. De islam zou teveel concessies lospeuteren (handen geven, opstaan voor de rechtbank, de boerka). En misschien komt er ooit een democratische meerderheid die de sharia wil invoeren. Ook daarbij kun je je de vraag stellen of deze verschijnselen wel van ‘buiten’ komen, maar dat is nu even het punt niet. Deze bedreigingen van de liberale staatsvorm worden bestreden met wat ik voorstel staatsliberalisme te noemen: het opleggen van liberale ideeën over geluk die op dit moment in Nederland dominant zijn. We zien
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 247
01-12-2008 22:23:19
De kracht van de tolerantie
248 het bij trivialiteiten als handen schudden, opstaan, en kleding — wettelijke kledingvoorschriften zijn niet meer voorbehouden aan Allahs eigen republiek Iran. We zien het ook bij de nieuwe inburgeringwetgeving. De Wet inburgering was volstrekt ideologisch van aard. Hij werd met vrijwel algemene stemmen aangenomen in het parlement, en leidde ertoe dat de inburgering vrijwel tot stilstand kwam. De wetgever was zo druk geweest met het roeren van de ideologische trom dat uitvoerbaarheid te veel gevraagd was. Alle Nederlandse politieke partijen, met een mogelijke uitzondering voor de ChristenUnie, maakten in de periode tussen 2004 (toen het rapport van de Parlementaire Enquêtecommissie Integratiebeleid werd gepubliceerd) en 2007 (toen de Wet inburgering in werking trad) de wending van een dunne visie op secularisme naar een dikke visie daarop.2 De dunne visie op secularisme, die tot voor een paar jaar ook binnen de VVD nog een stevige poot aan de grond had, is vooral procedureel van aard. Het secularisme is in deze visie een stelsel van regels dat, uitgaande van de scheiding van kerk en staat, bepaalt welke plaats de godsdienst heeft in het publieke leven. Het gaat dus niet om een bepaalde filosofie of geestesgesteldheid, maar om een regeling die uiteindelijk politiek van aard is, omdat de regelgever het laatste woord heeft. De ChristenUnie beroept zich soms op deze opvatting van het secularisme; de partij hamert erop dat de overheid zich niet met de opvattingen van haar burgers mag bemoeien. De andere partijen hebben de dikke visie op secularisme omhelsd. Deze niet-procedurele, maar filosofische variant stelt dat uit dit beginsel een bepaalde inhoudelijke filosofie voortvloeit. De VVD stelt daarbij zelfbeschikking centraal, terwijl GroenLinks op emancipatie koerst. De VVD stelt, onder aanroeping van Frits Bolkestein, dat het daarbij gaat om ‘de morele waarheid’. Op grond van deze waarheid wordt geëist dat migranten de fundamentele waarden die geacht worden ten grondslag te liggen aan de Nederlandse samenleving, niet alleen respecteren (dus: accepteren dat dit de spelregels zijn), maar ook dat ze die zelf onderschrijven. In de debatten die over de inburgeringwetgeving werden gevoerd, valt op dat wel wordt beweerd dat het gaat om datgene wat ons bindt. Maar telkens wordt benadrukt dat het nu juist de vraag is of deze waarden iedereen wel binden — er zijn immers groepen in de samenleving die aan de kant staan, die niet meedoen, die vatbaar zijn voor radicalisering, en waarvan het nu juist de vraag is of zij zich ook wel gebonden voelen door die waarden. De formulering van de fundamentele waarden heeft als doel om de gebondenen (‘ons’) af te zetten tegen degenen van wie het nog maar de vraag is of zij gebonden zijn.3 De waarden waar het om gaat, zijn overigens beperkt: democratie en rechtsstaat, scheiding van kerk en staat, gelijkheid van man en vrouw. Op
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 248
01-12-2008 22:23:19
Thomas Spijkerboer Staatsliberalisme is ideologische dwingelandij
249 deze punten wordt in de debatten een coherent, universeel/westers/Nederlands standpunt verondersteld. Dat gaat alleen goed zolang je er niet te lang bij nadenkt. Zo zijn er talloze manieren waarop een kennelijk goedgekeurde scheiding van kerk en staat vorm kan krijgen. De scheiding is in Frankrijk vergaand, terwijl het Britse staatshoofd ook hoofd van de staatskerk is, en Amerikaanse presidentskandidaten om het hardst de zegen van de Allerhoogste afsmeken.4 Ook aardig is het om eens precies te kijken naar de gelijkheid van mannen en vrouwen. Men krijgt uit de politieke debatten de indruk dat de emancipatie van Nederlandse vrouwen klaar is. Juist omdat zij zo geëmancipeerd zijn, moeten zij de vrijheid hebben om op het hoogst originele en individuele idee te komen om zich aan man en kinderen te wijden — daaruit blijkt echte vrijheid. De notitie van de VVD-fractie in de Tweede Kamer, die als vertrekpunt fungeerde bij het inburgeringdebat, is interessant op het punt van de arbeidsparticipatie van vrouwen. Bij allochtone vrouwen blijft die, aldus de partij, achter door culturele belemmeringen. De VVD is erg voor arbeidsparticipatie, en stelt ‘de warmte van werk’ tegenover ‘de kilte van de uitkering’. Maar bij werk blijkt de partij toch vooral het oog te hebben gehad op mannen. De partij vindt namelijk dat, in het bijzonder voor vrouwen uit islamitische culturen, werk belangrijk is voor integratie en emancipatie, om te vervolgen dat werk ook voor hen geen plicht, maar een recht is. Deze zinsnede vooronderstelt dat vrouwen getrouwd zijn of bij hun ouders wonen. Immers, als zij alleenstaand zijn en zelfstandig wonen, is werken wel degelijk een plicht, omdat zij anders afhankelijk zouden zijn van een uitkering. Uit de stelling dat werken voor vrouwen geen plicht is maar een recht, blijkt dat er een financieel verantwoordelijke vader of echtgenoot wordt verondersteld. Zodra het gaat om expliciete normen is de VVD erg voor gelijkheid. Maar de partij veronderstelt daarbij dat vrouwen niet zelfstandig hoeven te zijn, maar kunnen kiezen tussen afhankelijkheid en zelfstandigheid. Daaruit blijkt dat de gelijkheid van mannen en vrouwen nog niet helemaal is doorgedrongen. Het lijkt misschien een beetje lelijk om hier de VVD op de hak te nemen, de betreffende paragraaf had van veel andere partijen afkomstig kunnen zijn.5 Wat hiermee gezegd wil zijn is dit. Nederlandse politieke partijen (de ChristenUnie incluis, die voor de Wet inburgering stemde) eist van migranten dat zij het eens zijn met kernwaarden van de Nederlandse samenleving. Daarmee wordt een coherentie gesuggereerd die er niet is. De scheiding van kerk en staat kan op veel manieren vorm krijgen — christelijke politieke partijen of staatskerken hoeven niet te zijn uitgesloten. De gelijkheid van mannen en vrouwen blijkt ook vrij oubollige opvattingen te kunnen inhouden. Ondanks deze autochtone verdeeldheid wordt gesteld
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 249
01-12-2008 22:23:19
De kracht van de tolerantie
250 dat er op deze punten een échte scheiding is tussen oude en nieuwe Nederlanders. Om die op te heffen, zouden de nieuwe Nederlanders de Nederlandse fundamentele normen moeten onderschrijven. Met de deconfiture van de Wet inburgering is hieraan geen eind gekomen. Binnenkort wordt het voor mensen die tot Nederlander worden genaturaliseerd, verplicht om bij hun naturalisatie een zogenoemde verklaring van verbondenheid af te leggen. De nieuwe Nederlander verklaart dan de grondwettelijke orde van het Koninkrijk en haar rechten en vrijheden te respecteren, en de plichten van het staatsburgerschap getrouw te vervullen. Hoewel een strikt juridische interpretatie mogelijk is die de schade beperkt houdt (wordt hier meer van de naturalisandus gevergd dan Van ‘oude’ Nederlanders zich aan de wet te houden?) wekt dit toch wel sterk de indruk dat alleen kunnen we het wel hebben als trouwe liberalen goed genoeg zijn ze geen respect hebben voor om Nederlander te worden. Van de grondwettelijke orde, maar ‘oude’ Nederlanders kunnen we het van ‘nieuwe’ Nederlanders wel hebben als ze geen respect hebben voor de grondwettelijke orde willen we dat niet — zo hebben Fortuyn, Wilders en de SGP problemen met artikel 1 van de Grondwet (het gelijkheidsbeginsel), zij het om uiteenlopende redenen. Maar van ‘nieuwe’ Nederlanders willen we dat niet. Ook lijkt het de bedoeling dat mensen die een islamitisch democratisch appèl willen oprichten, moeite zullen hebben met de verklaring van verbondenheid. We willen de Grondwet beschermen tegen mensen die zich erop willen beroepen op een manier die ons niet zint. De spanning tussen de plicht van de staat om neutraal te blijven en de plicht van de staat om niet neutraal te zijn, wordt dezer dagen opgelost ten gunste van het tweede. De staat wordt wel erg niet-neutraal. Eén bepaalde visie op het liberalisme wordt opgelegd: secularisme, het gelijkheidsbeginsel wordt in sommige opzichten (mannen en vrouwen) verabsoluteerd, en in andere opzichten (godsdienst) juist in twijfel getrokken. Mensen als Cliteur, Scheffer, Ellian en Schnabel hebben (althans als het om de islam gaat) even geen behoefte aan een neutrale staat, en eisen bescherming van het liberalisme door Kants ideaal van neutraliteit minder gewicht te geven. Nu zijn er natuurlijk ook reële bedreigingen: 11 september, Fortuyn, Van Gogh; en de bedreigingen van Hirsi Ali, Wilders en Verdonk zijn niet ingebeeld, evenmin als de korter durende bedreigingen van Melkert en Rosenmöller. Maar het liberalisme wordt ook steeds door zichzelf bedreigd. Als we doorgaan mensen te bevrijden door hen de rechte leer op te
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 250
01-12-2008 22:23:20
Thomas Spijkerboer Staatsliberalisme is ideologische dwingelandij
251 dringen, raken we de essentiële spanning tussen neutraliteit en partijdigheid kwijt. De staat kan en mag inderdaad niet neutraal zijn; maar je moet daar niet in doorslaan en een seculiere staat afkondigen — een soort Iran, maar dan anders. De staat moet ook wel neutraal zijn. Die spanning moet telkens opnieuw onderstreept worden: een ‘neutrale’ staat laat onderdrukking gebeuren; een partijdige staat is een ideologische dwingeland. In dit spanningsveld is geen evenwicht. Elke tussenpositie die wordt ingenomen is voorlopig, en blijkt altijd weer tekort te schieten. Als de staatsliberalen hun zin krijgen, worden de bedreigingen misschien afgewend, maar heeft het liberalisme dat het verdedigen waard was, tegelijkertijd het onderspit gedolven.
Noten
1 Immanuel Kant, ‘On the Common Saying: ‘This May be True in Theory, But it Does Not Apply in Practice’, in Kant: Political Writings 79 (Hans Reiss ed., H.B. Nisbet trans., 1991 (1793)). 2 Zie voor dit onderscheid Olivier Roy: La Laícité face à l’islam, Stock, Parijs 2005, p. 10-12. Ik ga voorbij aan het onderscheid dat Roy maakt tussen laïcité en secularisme, dat me voor de Nederlandse context niet van direct belang lijkt.
3 Zie uitgebreider mijn Zeker weten. Inburgering en de fundamenten van het Nederlandse politieke bestel, Sdu, Den Haag 2007. Vgl. Willem Schinkel: Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet tot een theorie voorbij de maatschappij, tweede verbeterde druk, Klement, Kampen 2008. 4 Zie op dit punt nader B.P. Vermeulen: Vrijheid, gelijkheid, burgerschap, Sdu, Den Haag 2007. 5 Zie nader Zeker weten, p. 55.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 251
01-12-2008 22:23:20
252
De eerste stappen naar een seculiere theocratie Nederland is een keurige rechtsstaat. Niettemin doen het verlangen naar een enkelvoudige, monoculturele gedragscode, de roep om orde en fatsoen en de zorg om ‘eigen’ cultuurwaarden denken aan wat zich in de moslimwereld al twintig jaar afspeelt. Daar spreekt men van een tendens naar theocratie. Nederland zou met zijn pluralistische traditie beter moeten weten. door Maurits Berger Hoogleraar Islam in de hedendaagse Westerse wereld aan de Universiteit Leiden.
De minister van onderwijs wil een boerkaverbod uitvaardigen op scholen.1 Parlementariër Verdonk is voorstander van verplichte fatsoensnormen, zoals het schudden van de hand bij een ontmoeting.2 Een advocaat die niet wil opstaan voor de rechter wegens geloofsredenen zou daar alsnog toe moeten worden verplicht.3 Wat hebben deze voorvallen uit het recente verleden gemeen? Ten eerste gaat het om gedragingen die door religie — in dit geval de islam — worden voorgeschreven, maar die door velen worden ervaren als storend of als hinderlijk gedrag. Ten tweede dat er juridisch wordt gereageerd op deze gedragingen, namelijk door ze te verbieden (als ze islamitisch zijn) of juist te gebieden (als ze het niet zijn). Hier nu lijkt sprake van een nieuwe trend. Een trend, bovendien, die verontrustend is, omdat hij vaak wordt verweven met moraliteit en fatsoen, of zelfs het behoud van de ‘eigen’ cultuurwaarden. Regulering daarvan kan al snel leiden tot situaties die wij zo afkeuren in enkele islamitische landen.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 252
01-12-2008 22:23:20
Maurits Berger De eerste stappen naar een seculiere theocratie
253 Sociaal of religieus De genoemde voorbeelden staan niet op zichzelf. Religieuze uitingen, met name die van moslims, zijn al enkele jaren een bron van onvrede onder anders- of niet-gelovigen. Het gaat dan niet zozeer om gedragingen waarmee moslims afwijken van anderen, zoals halal slachten of het navolgen van de vastenmaand ramadan, maar om gedragingen die worden ervaren als belemmerend voor de omgang met anderen: docenten die geen hand willen geven, leraressen die een boerka willen dragen, verpleegsters die geen mannen willen wassen, leraren-in-opleiding die geen muziek- of sportles willen volgen, de weigering deel te nemen aan bijeenkomsten waar alcohol wordt geschonken, enzovoort. De ‘islamitische’ gedragingen wekken irritatie, maar vooral ook verwarring omdat ze moeilijk te duiden zijn. Gaat het hier om de vrijheid van religie? Wellicht. Er wordt ook wel gesuggereerd dat het gaat om provocaties, of dat sprake is een nieuwe vorm van islam. Vast staat namelijk dat het een nieuw verschijnsel is. Immers, zes, zeven jaar geleden hoorde men niet van dit soort gevallen. De vraag naar de achtergronden van de religieuze rechtvaardiging doet er echter niet toe. Want welke maatstaf van de islam wil men gebruiken? Zelfs moslims zijn er niet uit. Sommigen menen dat de hoofddoek volgens de islam verplicht is, anderen menen op grond van dezelfde islam dat zulks niet het geval is. En zelfs als in de hele wereld advocaten die moslim zijn opstaan voor de rechtbank,4 dan doet dit niet af aan het religieuze argument van de eenling die meent dat het op grond van de islam niet mag. Hij staat alleen in zijn interpretatie, dat wel, maar is religie juist volgens westerse maatstaven niet een individuele aangelegenheid? Religie helpt ons dus niet veel verder. Integendeel, religie lijkt bij uitstek het perfecte argument om nagenoeg alle soorten gedragingen te rechtvaardigen.5 Het enige dat vaststaat is dat sprake is van een sociale Bijna alle conflicten rond ‘de gedraging, een omgangsvorm, al dan niet gerechtvaardigd met reliislam’ in Nederland hebben te gie of levensovertuiging. Dat is op maken met omgangsvormen zich veelzeggend. Want bijna alle conflicten en misverstanden die zich voordoen ten aanzien van ‘de islam’ in Nederland hebben te maken met omgangsvormen. Ze gaan niet om ‘grote’ onderwerpen als de oprichting van islamitische politieke partijen (wat toegestaan zou zijn in het Nederlandse democratische bestel) of activiteiten van islamitische organisaties (die in het algemeen juist gericht zijn op integratie en emancipatie), of
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 253
01-12-2008 22:23:20
De kracht van de tolerantie
254 invoering van de sharia (waarvoor onder Nederlandse moslims nauwelijks animo bestaat).6 Alleen de bouw van moskeeën zou men kunnen noemen als iets dat de gemoederen in beroering kan brengen. Maar afgezien daarvan betreffen de incidenten die de krantenkoppen halen, nagenoeg altijd gedragingen van individuele personen. Schadecriterium Gedragingen dus, maar wel gedragingen die worden ervaren als hinderlijk, lastig, storend of zelfs beledigend. De confrontatie met een vrouw met gezichtssluier is voor de gemiddelde Nederlander een schok. Sommigen zien het als een afwijzing van henzelf, anderen daarentegen als een zelfopgelegde uiting van vrouwenonderdrukking. Maar in alle gevallen wordt het ervaren als iets wat verwerpelijk is. (Overigens moeten we ons realiseren dat een aantal jaren geleden nog dezelfde schok werd ervaren bij hoofddoeken, maar dat deze inmiddels tot op zekere hoogte aanvaard lijken te zijn.) 7 Hier nu lijkt sprake te zijn van een kentering in het Nederlandse liberalisme — of tolerantie, als men dat zo wil noemen. In Nederland was tot zekere hoogte het schadecriterium van John Stuart Mill heersend: iedereen heeft de vrijheid te doen wat hij of zij wil, mits dat geen schade toebrengt aan anderen, waarbij schade wordt beschouwd in de ruime zin van het woord, wat dus meer omvat dan letsel. Maar nu wordt zelfs dat ruime schadecriterium opgerekt en omvat het ook gedrag dat storend is. Men wenst niet te worden geconfronteerd met gedrag dat onwelgevallig is, ook als dit gedrag geen directe schade toebrengt. Het gaat niet aan om hier een psychoanalytisch verhaal te houden over de Nederlandse ego’s die wellicht minder kunnen verdragen dan voorheen, die eerder persoonlijk zijn gekrenkt dan voorheen, of zich eerder láten krenken. Het volstaat vast te stellen dat de tolerantiegrens is gedaald. Waar het hier om gaat is de wijze waarop deze grens wordt getrokken, namelijk door regels. De juridische reacties op ongewenste ‘islamitische’ gedragingen zijn tweeërlei. Sommigen wensen niet met dit soort gedragingen te worden geconfronteerd en verlangen dat zij uit het publieke domein worden verwijderd (=verboden). Dit noem ik de Fransseculiere reactie. Anderen zien deze gedragingen als een aantasting van de autochtone en dominante cultuur, en wensen deze beschermd te zien door haar bij wet vast te leggen (=geboden). Dit noem ik de seculier-theocratische reactie. De laatste term vereist nadere toelichting, al was het maar omdat sprake lijkt te zijn van een contradictio in terminis.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 254
01-12-2008 22:23:20
Maurits Berger De eerste stappen naar een seculiere theocratie
255 Moraal en fatsoen Maar eerst moet wel nadrukkelijk onderscheid worden gemaakt tussen gedrag dat iemand onderscheidt dan wel uitsluit van zijn omgeving (nietsociaal gedrag) en hufterigheid, botheid en brutaliteit (asociaal gedrag). De ‘islamitische’ gedragingen vallen in de eerste categorie (ofschoon ze kunnen samengaan met de tweede categorie als ze op botte of gewelddadige wijze worden afgedwongen). De tweede categorie daarentegen wordt in Nederland misschien wel als groter probleem ervaren, en het is op deze categorie dat de normen en waarden van Balkenende betrekking hebben. Nederland staat hierin overigens niet alleen. In Engeland is men zelfs zover gegaan om in 2003 de Wet tegen antisociaal gedrag (Anti-social Behaviour Act) aan te nemen. In Nederland worden oplossingen voor dit soort problemen vooralsnog vooral op gemeentelijk niveau gezocht. Het is daarom des te opvallender dat er in Nederland zoveel enthousiasme bestaat voor het optreden tegen het relatief gering aantal problemen met gedragingen die islamitisch worden verantwoord. Zoals gezegd zijn niet-sociaal en asociaal gedrag twee verschillende gedragingen, maar de onvrede erover wordt regelmatig samengevat onder de noemer moraal en fatsoen, of, liever, het ontbreken daarvan. Het moreel verval van de samenleving is iets dat Nederland al enige tijd bezig houdt.8 De hartenkreet ‘moet kunnen’ of zelfs de typische Nederlandse tautologie ‘dat moet mogen’ heeft plaats gemaakt voor een verontwaardigd ‘kan dat allemaal zomaar?’ en ‘dat moet niet mogen’. Deze reacties zijn begrijpelijk en vaak gerechtvaardigd. Er is immers regelmatig sprake van sociaal gedrag dat niet door de beugel kan. Dit is soms ook het geval bij ‘islamiHet is onwenselijk dat tische’ gedragingen. Het is echter de vraag of deze simen sociale gedragingen tuaties gediend zijn met een wettebij wet regelt lijke maatregel. Het is zonder meer begrijpelijk dat men niet gediend is van volledig verhulde vrouwen die hun kinderen van school komen halen, of die op gesprek komen bij de woningbouwcommissie of de sociale dienst. Maar zoals gezegd gaat het hier om een sociale gedraging, en het is onwenselijk dat men sociale gedragingen bij wet regelt. Sterker nog, het is niet alleen onwenselijk, het druist in tegen fundamentele waarden van de Nederlandse rechtsstaat. Deze waarden houden in dat een overheid regelingen uitvaardigt om de samenleving te ordenen, maar daarbij zo min mogelijk ingrijpt in de individuele invullingen van persoonlijk gedrag. Keuze van kleding, haar-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 255
01-12-2008 22:23:20
De kracht van de tolerantie
256 stijl, eet- en drinkgewoonten, seksuele preferenties, het behoort tot de essentiële vrijheden van het individu. En jawel, de uiting van deze vrijheid kan dusdanig storend zijn dat de omgeving duidelijk maakt er niets van te moeten hebben. Maar de overheid dient zeer terughoudend te zijn in het wettelijk optreden in dit soort kwesties. Om principiële redenen, maar ook omdat het in de praktijk verstrekkende gevolgen kan hebben. Dergelijke gedragingen reguleren of verbieden is de eerste stap naar een overheid die gedrag voorschrijft. We hoeven hiervoor maar te kijken naar enkele moslimlanden. Islamitische wereld In de meeste moslimlanden is sinds eind jaren zeventig sprake van opkomend islamitisch fundamentalisme en van zijn politieke variant, het islamisme. In deze ontwikkelingen staat de oproep tot moraal en fatsoen centraal. Dit is een gevolg van de breed beleefde onvrede over het gebrek aan democratie en corruptie, maar ook over omgangsvormen in het algemeen. De fixatie op de islam als oplossing werd bovendien versterkt door de dominante positie van het westen — politiek, militair, economisch, cultureel — die werd ervaren als een bedreiging voor de eigen cultuur. Gepoogd werd de eigen ‘islamitische’ cultuur veilig te stellen door haar op te leggen als de dominante cultuur. In enkele moslimlanden gebeurde dit door invoering van islamitische wetgeving, en dan met name islamitisch strafrecht,9 maar ook door regels betreffende gedrag: hoe te kleden, hoe te groeten, de scheiding van mannen en vrouwen in de openbare ruimte, een alcoholverbod. Het bekendste voorbeeld is Saudi-Arabië, dat vanaf de stichting in 1932 een strenge scheiding tussen mannen en vrouwen oplegt, vrouwen verplicht een hoofddoek te dragen en hen verbiedt auto te rijden. Een speciaal aangesteld korps van de religieuze politie ziet hierop streng toe. Lange tijd stond Saudi-Arabië hierin alleen, maar vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw gingen ook Iran, Pakistan en Sudan ertoe over om soortgelijke gedragscodes van staatswege op te leggen. In diverse moslimlanden waar de staat niet in islamitische gedragsregels heeft voorzien, worden herhaaldelijk pogingen ondernomen om sociale normen af te dwingen via de rechter. Egypte, Koeweit, Bangladesh, Pakistan en Indonesië zijn slechts enkele voorbeelden. Het komt dan voor dat men een boek of film wil laten verbieden door de rechter omdat het ‘anti-islamitisch’ ofwel beledigend voor de islam zou zijn. Soms is het de overheid die dat initiatief neemt, maar het gebeurt ook regelmatig dat een burger naar de rechtbank stapt om een regisseur of schrijver aan te klagen.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 256
01-12-2008 22:23:21
Maurits Berger De eerste stappen naar een seculiere theocratie
257 Overigens zijn deze pogingen in het algemeen niet succesvol, maar drukken ze wel een stempel op de samenleving. Seculiere theocratie Deze gebeurtenissen lijken weinig overeenkomsten te hebben met die in Nederland. Toch zijn er parallellen. De roep om waarden en normen en om orde en fatsoen, de wens tot een enkelvoudige monoculturele gedragscode die desnoods bij regelgeving moet worden afgedwongen en de gang naar de rechter als bepaalde gedragingen niet aanstaan — het lijkt verontrustend veel op wat al meer dan twintig jaar plaats vindt in de moslimwereld. Natuurlijk is Nederland een keurige rechtsstaat, en hebben wij niet te maken met de excessen die we in enkele moslimlanden waarnemen. Maar toch: het verbieden van bepaalde gedragingen (boerkaverbod), of juist het voorschrijven van een monoculturele gedragscode (Verdonk) gaat wel in die richting. Want of het voorschrijven van bepaalde gedragingen (al dan niet door het verbieden van gedragingen) nu religieus of seculier gemotiveerd is, in beide gevallen gaat het om de onderwerping aan een enkelvoudige monoculturele gedragscode. In het geval van een religieuze gedragscode noemt men dat een theocratie. In het andere geval is eigenlijk sprake van een seculiere theocratie. Nederland zou met zijn pluralistische traditie beter moeten weten.
Noten
1 Brief aan de Tweede Kamer, Gelaatsbedekkende kleding op scholen’, 8 september 2008 2 Rita Verdonk in Knevel & Van den Brink op 26 augustus 2008. 3 De Rechtbank van Rotterdam meende dat dit niet verplicht was; het CDA meent van wel (‘Het kan niet zo zijn dat één individu met extreme ideeën de algemene omgangsvormen onderuit kan halen’, zei CDA-Kamerlid Sybrand van Haersma Buma), evenals de VVD, ‘Cultuurrelativisme ten top,’ meende VVD-Kamerlid Henk Kamp). Deze zienswijze werd later bevestigd door Willem Bekkers van de Orde van Advocaten op Radio 1 Journaal, 6 september 2008. 4 Jan Michiel Otto, ‘Ook moslims staan op voor de rechter’ in NRC Handelsblad, 12 september 2008.
5 Zo kreeg een man op in januari 2007 een identiteitskaart van de gemeente Hellevoetsluis waarin hij geschminkt en gekleed is als ‘de Joker’ uit de Batmanfilms. Zijn argument dat deze uitdossing behoorde tot zijn levensovertuiging was voor de gemeente overtuigend, althans niet weerlegbaar. 6 Zie: M.S. Berger, ‘Sharia in Canada. An example for the Netherlands?’ in: Crossing Borders, Den Haag: Kluwer Rechtswetenschappelijke Publicaties, 2005 7 In februari 2003 schreef hoofdredacteur Cisca Dresselhuys van maandblad Opzij: ‘Het is geen nieuws dat ik allang een tegenstandster ben van de hoofddoek, laat staan van de chador. Niet omdat ik last heb van “zo’n stukje textiel”, zoals Hedy d’Ancona het ooit nonchalant noemde, maar omdat ik het verwerpelijk vind dat vrouwen door middel van hun bedekkende kleding de mannelijke
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 257
01-12-2008 22:23:21
De kracht van de tolerantie
258 seksualiteit in goede banen moeten leiden. Dat vond en vind ik vrouwonderdrukkend.’ 8 Minister-president Balkenende gebruikte de term ‘normen en waarden’. Minister Verhagen sprak onlangs over
‘morele schaarste’ (toespraak bij de opening van het academisch jaar aan de Universiteit Leiden, 1 september 2008). 9 Het islamitische strafrecht is van toepassing in Saudi-Arabië, Iran, Pakistan, Sudan, Noord-Nigeria, Jemen en Libië.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 258
01-12-2008 22:23:21
259
Hoe anders mag je nog zijn in Nederland? De bescherming die gemeenschappen ondervinden van rechten als de godsdienstvrijheid en de vrijheid van onderwijs is óók in het belang van het individu. Elk individu is tegelijkertijd een gemeenschapsdier dat de ruimte wil om zich met gelijkgezinden te organiseren. Daarom is zijn vrijheid pas compleet als hij naast individuele vrijheidsrechten, zoals de bescherming tegen discriminatie, ook verzekerd is van beschermende rechten voor zijn gemeenschap. De ‘liberale jihad’ tegen deze rechten is daarom niet in het belang van het individu. door Marcel ten Hooven Hoofdredacteur van Christen Democratische Verkenningen.
Hoe anders mag je nog zijn? 1 De vrijheid is geen rustig bezit meer, nu zij het brandpunt vormt van een toenemende polarisatie in de samenleving. Misschien wel voor het eerst sinds de Pacificatie van 1917, lijkt het maatschappelijk bestel te wankelen waarin religieuze en culturele veelvormigheid een waarde op zichzelf is en een ieder de ruimte heeft om tot zijn recht te komen. Hoe anders mag je nog zijn in Nederland? De grondrechten die het domein van religieuze, culturele of etnische minderheidsgroepen beschermen, zoals de vrijheid ven onderwijs, van godsdienst en van vereniging, zijn niet meer onomstreden. De critici voeren aan dat ze een belemmering vormen voor de emancipatie van het individu tot een vrije persoon die zich heeft onttrokken aan de dwang van de groep of het gezag van een geloof. In deze zienswijze is daarom een beknotting van deze grondrechten gerechtvaardigd.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 259
01-12-2008 22:23:21
De kracht van de tolerantie
260 Het andere kamp werpt tegen dat een beperking van het recht om eigen scholen te stichten, de eigen godsdienst te belijden en zich te verenigen met gelijkgezinden, neerkomt op dwang zich te conformeren aan de mores van de moderne tijd, ook als deze tegen de diepste overtuiging ingaan. In politieke zin uit dit antagonisme zich in een radicalisering van de liberalen, vooral de VVD. Terwijl de orthodox-religieuze ChristenUnie gematigder is dan ooit en met haar compromisbereidheid een spilpositie in het kabinet heeft veroverd, stelt de VVD zich geharnast op. Het vertrek Terwijl de orthodox-religieuze van de activiste Hirsi Ali, noch de breuk met de extreme nationalisten ChristenUnie gematigder is Wilders en Verdonk heeft daar veel dan ooit stelt de VVD zich aan veranderd. Sinds 2004 geldt als geharnast op officiële beleidslijn van de VVD-fractie dat de vrijheid van het individu van groter belang is dan de vrijheid van culturele, etnische of religieuze gemeenschappen om het leven naar eigen inzicht in te richten. ‘Onderdrukking van een cultuur of een religie kan de bevrijding van het individu zijn’, schreef de fractie toen.2 Voormalig VVD-leider Frits Bolkestein acht deze repressie gerechtvaardigd omdat de liberalen volgens hem de ‘morele waarheid’ aan hun kant hebben.3 Bij zijn opvolger Mark Rutte uit de bekeringsdrang tegenover orthodoxe gelovigen zich in een onversaagde strijd voor een absoluut recht op vrije meningsuiting. Elke discussie over mogelijke grenzen aan de vrijheid van meningsuiting acht hij ongewenst omdat dit debat zelf volgens hem al een beperking van dat recht inhoudt.4 Alles moet gezegd kunnen worden, ook als dat anderen raakt in hun diepste gevoelens of overtuiging. Rutte beijverde zich daarom in de zomer van 2008 voor een expositie in de Tweede Kamer van werk van de aangehouden spottekenaar Gregorius Nekschot, óók van de tekening waarop Mohammed Anne Frank verkracht. Rutte legitimeert daarmee de ontwikkeling waarbij de habitus van de burger die weet dat hij het publieke domein met anderen deelt en zich daarom beheerst, plaats maakt voor ongeremdheid, onwil zich in de ander in te leven en desinteresse in het culturele verschil. De scheidslijn valt samen met die tussen religieus en niet-religieus. Die tegenstelling is verhard onder invloed van het zichtbaar worden van de islam in de polder. Tegenstanders van religie zien in de islam wederom hun idee bevestigd dat een geloof tot de primitieve wereld behoort, waar niet de rede maar het gevoel of de intuïtie de toon zet. In het spoor van de islamkritiek is ook de verdraagzaamheid tegenover het christendom tanende en staan de grondrechten waarmee minder-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 260
01-12-2008 22:23:21
Marcel ten Hooven Hoe anders mag je nog zijn in Nederland
261 heden hun eigen domein beschermen onder druk. De voorstanders van inperking van deze rechten voeren aan dat er met de komst van de islam in Nederland iets wezenlijks is veranderd. De vrijheid van godsdienst, onderwijs en vereniging biedt, in de omstandigheden van nu, bescherming aan praktijken waarin de vrouw niet gelijk is met de man en de homo niet met de hetero. Dat is weliswaar niet anders bij orthodoxe christenen, maar het verschil is dat met hen de verbondenheid van een gedeelde taal, geschiedenis en cultuur bestaat. Dat geeft een andere verstandhouding dan met nietwesterse immigranten, met wie zo’n gemeenschappelijke basis ontbreekt. Bij hen, zo luidt het argument, kan de beschermende schil die deze grondrechten rond het eigen domein optrekken, een langdurige bestendiging van de tweederangs positie van vrouwen en homo’s teweegbrengen, waarover geen discussie mogelijk is. Een schijntegenstelling De strekking van het betoog in dit hoofdstuk is dat hier in zekere mate sprake is van een schijntegenstelling. De bescherming die gemeenschappen ondervinden van de grondwettelijke vrijheidsrechten is óók in het belang van het individu. Elk individu is tegelijkertijd een gemeenschapsdier dat de ruimte wil om zich met gelijkgezinden te organiseren. Daarom is zijn vrijheid pas compleet als hij naast individuele vrijheidsrechten, zoals de bescherming tegen discriminatie, ook verzekerd is van beschermende rechten voor zijn gemeenschap. Dat geldt voor vrijdenkers en individualisten niet minder dan voor anderen. Aan de hand van de moraal van zelfbeschikking hebben ook zij gaandeweg een repertoire aan waarden en normen opgebouwd dat zij het beschermen waard zullen vinden. Vrijheidsrechten die het eigen domein van gelijkgestemde groepen burgers beschermen, zijn daarom niet zozeer een luxe die we ons wellicht niet meer kunnen veroorloven na de komst van de islam, als wel een essentiële voorwaarde voor een volwaardige democratie. Ze vormen de constitutionele uitdrukking van de Nederlandse tolerantiecultuur, waarvan de kerngedachte luidt dat iedereen dezelfde ruimte moet hebben om naar eigen overtuiging te leven. Persoonlijke autonomie, oftewel het recht eigen keuzes te maken, is de waarde die in deze cultuur is vervat. Wederkerigheid speelt een essentiële rol. Tolerantie vergt over en weer de bereidheid het zelfgekozen leven van de ander te respecteren, zelfs als hij keuzes maakt die haaks staan op de eigen opvattingen over goed en kwaad en daarom eigenlijk onverdraaglijk zijn. Dat is de last van de vrijheid. Die wordt des te zwaarder, naarmate de ander verder van je afstaat en je de neiging moet onderdrukken hem naar jouw favoriete patroon te dwingen. Daarmee zou
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 261
01-12-2008 22:23:21
De kracht van de tolerantie
262 het principe van wederkerigheid, onlosmakelijk met tolerantie verbonden, worden geschonden. De journalist Frits Abrahams onderstreepte dat belang van wederkerigheid in de kwestie rond de anti-islamfilm Fitna van Wilders. Abrahams vond Wilders’ uitnodiging aan moslims om na de vertoning van Fitna met hem in debat te treden nogal ongeloofwaardig: ‘Hij heeft de moslims steeds als de builenpest gemeden, maar hij vindt dat hij ze nu lang genoeg heeft gesard en beledigd om een vruchtbare discussie met ze aan te gaan. Vergelijk het met uw buurman die jarenlang zijn rotzooi over uw muurtje heeft gekieperd en dan opeens poeslief vraagt: Mag ik u een kopje thee aanbieden in mijn achtertuin?’ De boodschap van de politicus is telkens weer dat moslims in hun rechten tot tweederangsburgers moeten worden gedegradeerd, zolang zij hun geloof niet afleggen. Tot dan toe verdienen zij volgens Wilders, in tegenstelling tot andere Nederlanders, geen vrijheid van onderwijs en moeten hun rechten op vereniging en vrije godsdienstbeleving aan banden worden gelegd. Niet meer veilig in het isolement Lange tijd was de vrijheid om je godsdienst te belijden, eigen scholen te stichten en je met gelijkgezinden te verenigen onomstreden. Hoewel het debat over een van de vrijheidsrechten af en toe oplaaide, bleek dat naderhand steevast een korte oprisping van oude tegenstellingen te zijn geweest, meer bedoeld als spektakel voor de bühne en spoedig gesmoord in de pacificerende consensus over het Nederlandse bestel.5 Het Kamerdebat over de wet gelijke behandeling in februari 1993 bood een eerste aanwijzing dat er iets aan het schuiven was in die consensus. De toenmalig minister van binnenlandse zaken, Ien Dales (PvdA), trok daarin een scherpe scheidslijn met SGP en de voorlopers van de ChristenUnie, het GPV en de RPF, door te verklaren dat zij niet meer wenste te praten met partijen die homoseksualiteit als een zonde beschouwen. Nadat haar geestverwant Joop den Uyl de SGP al eens had bestempeld als een ‘a-democratische partij’6, diskwalificeerde Dales alle drie de orthodox christelijke partijen nu voor het gemeen overleg in de Kamer. ‘Zoiets raakt je in het diepst van je bestaan’, zo omschreef SGP-leider Bas van der Vlies naderhand zijn gevoel van vervreemding.7 De gebeurtenis kreeg een extra dramatische lading doordat Dales als lesbienne en belijdend lid van de hervormde kerk in twee opzichten ook persoonlijk betrokken was. SGP, GPV en RPF beoordeelden de aanvaarding van de wet gelijke behandeling als ‘een zwarte dag in de rechtsstaat’, in de woorden van RPF-fractieleider Meindert Leerling. Hun pijn zat in de mogelijkheid om de rechter
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 262
01-12-2008 22:23:22
Marcel ten Hooven Hoe anders mag je nog zijn in Nederland
263 te laten oordelen over een reformatorische school die een homoseksuele docent weert of ontslaat. In Van der Vlies’ zienswijze baande de overheid daarmee voor zichzelf de weg om door te dringen tot het eigen domein van de orthodox gereformeerden, die zich tot dan toe beschermd achtten door de vrijheid van onderwijs: ‘We voelen ons niet meer veilig in het isolement.’ Grote woorden, achteraf bezien, zeker in het licht van wat komen zou. In de praktijk blijken de reformatorische scholen uit de voeten te kunnen met de wet gelijke behandeling en hebben zij de nodige speelruimte voor een eigen personeelsbeleid behouden. In de tussenliggende jaren is de consensus over de pacificatiedemocratie nochtans verder verstoord geraakt, zeker na ‘elf september’ en de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh. Gaandeweg is duidelijk geworden hoe diep deze drama’s hebben ingegrepen in de Nederlandse tolerantiecultuur. Niet alleen de islamitische orthodoxie, ook de christelijke kan rekenen op toenemende weerstand. Dat is niet zonder repercussies gebleven voor de waardering van de grondrechten waarin deze cultuur haar rechtstatelijke uitdrukking kreeg. De kortste weg naar de Verlichting De VVD maakte in februari 2005 duidelijk wat de praktische betekenis is van haar standpunt dat ‘onderdrukking van een cultuur of een religie de bevrijding van het individu kan zijn’. Eerder handelde vooral het toenmalige liberale Hirsi Ali ernaar, radicaal en activistisch, op grond van haar overtuiging dat moslims alleen in de westerse samenleving kunnen integreren als zij de ‘kortste weg naar de Verlichting’ inslaan en hun geloof afleggen. Nu plaatsten de auteurs van het liberale manifest ‘Om de vrijheid’ de emancipatie van het individu boven tolerantie van een anti-emancipatoire cultuur of religie als de islam of het orthodoxe protestantisme. Zij maakten duidelijk dat onder het regime dat het VVD-manifest voorstaat, een politieke partij als de SGP voor haar voortbestaan moet vrezen, evenals orthodox-gereformeerde en -islamitische scholen en verenigingen. Ook zullen religieuze voorlieden met hun uitlatingen op hun tellen moeten passen. Deze koers kreeg in het manifest concreet vorm in het voorstel het non-discriminatiegebod in artikel 1 van de Grondwet bovengeschikt te verklaren aan de vrijheid van onderwijs, godsdienst en vereniging. Een school, vereniging of persoon die zich op zo’n grondrecht beroept om discriminerende opvattingen uit te dragen verliest dan zijn recht. Vanuit het oogpunt van liberalen geredeneerd, is het niet verwonderlijk dat zij deze rangschikking van de grondrechten voorstaan. Vrijwaring van discriminatie is essentieel voor het individu om zich in vrijheid te kunnen ont-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 263
01-12-2008 22:23:22
De kracht van de tolerantie
264 plooien. In hun visie is de vrijheid van vereniging, godsdienst en onderwijs veeleer van belang voor groepen, om de identiteit die hen bindt te kunnen ontwikkelen en beschermen. In liberale kring is het een breed gedragen visie dat de emancipatie van het individu vereist dat het zich losmaakt uit groepen. Liberalen als Hirsi Ali gaan nog een stap verder, met hun opvatting dat moslims alleen kunnen emanciperen als zij hun religieuze identiteit afleggen. Een van de auteurs van het manifest, Geert Dales, zei het zo: ‘Het gaat ons om de tegenstelling tussen individuele vrijheid en het harnas van de collectiviteit.’ In zo’n zienswijze op emancipatie is het logisch het non-discriminatiegebod te plaatsen boven de grondrechten die groepen tegen inmenging van buiten beschermen. Desgevraagd noemde Dales enkele voorbeelden van de effecten die deze rangschikking van de grondrechten in de praktijk zal hebben. Elke school die zich bezondigt aan ‘religieuze intolerantie’ loopt het risico op sluiting. Dales liet er geen misverstand over bestaan dat zijn commissie niet alleen op islamitische scholen het oog had maar ook op orthodox-gereformeerde. Dat maakte zijn voorbeeld duidelijk: ‘Ik heb het ook over scholen waar de leerlingen te horen krijgen dat homoseksualiteit een zonde is.’8 Liberaal etatisme De voorbeelden maken duidelijk dat beperking of afschaffing van de grondrechten in het onderwijs, de godsdienst of het verenigingsleven, onherroepelijk een vergroting van de staatsmacht met zich meebrengt. Spiegelbeeldig bezien vrijwaren deze grondrechten het eigen domein van minderheden van ingrijpen van de overheid. Dat etatisme bij de liberalen, in antwoord op wat zij zien als geloofsdwang, is niet van vandaag of gisteren. In het debat over zijn Schoolwet van 1878, waarin hij elke bekostiging van het christelijk onderwijs principieel afwees, zei de liberale leider Kappeyne van de Coppello dat bij elke concessie aan dat principe ‘geloofsverschil’ zou zegevieren over ‘de staatsgemeenschap’.9 De liberalen mochten volgens hem nooit toegeven aan de aandrang van christelijke zijde om bijzonder en openbaar onderwijs gelijk te behandelen: ‘Priesterheerschappij en kerkelijke onverdraagzaamheid zouden dan in ons land de boventoon voeren.’ Zijn tegenstrever Abraham Kuyper, de voorman van de antirevolutionairen, brandmerkte Kappeynes wet als ‘de scherpe resolutie’. In De Standaard schreef hij dat de bijzondere school nog nooit ‘op zóó barbaarse wijze van de stoep is afgedrongen’.10 Het etatisme van Kappeyne bleek uit zijn pleidooi om met staatsmacht de maatschappij te hervormen. Hij meende dat de staat de opdracht had
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 264
01-12-2008 22:23:22
Marcel ten Hooven Hoe anders mag je nog zijn in Nederland
265 het klerikalisme met wortel en tak uit te roeien, onder meer door de zeggenschap over het onderwijs geheel aan de overheid te geven. Ruim honderd jaar later klonk een echo van Kappeyne in de waarschuwing van Wilders en Hirsi Ali voor ‘godsdienstwaanzinnigen’ op islamitische scholen, tegen wie een ‘liberale jihad’ op zijn plaats was.11 Een opschorting van een grondrecht als de vrijheid van onderwijs was volgens hen bij misbruik van dat recht geboden. Naderhand zette Hirsi Ali nog een stap verder, met haar pleidooi voor afschaffing van de onderwijsvrijheid.12 De radicale liberalen, aanhanDe vraag is wel of zo’n van gers van de oude idee van de ene, staatswege verordende uitbanonverdeelde staat, willen dat Nening van de religie niet evenderland een voorbeeld neemt aan zeer een levensbeschouwelijke de Franse laïcité, een specifieke uitleg van de scheiding van kerk en keuze impliceert staat, die inhoudt dat de staat de ‘neutraliteit’ van het publieke domein waarborgt door het te vrijwaren van elke uiting van religie. De trouw van nieuwkomers aan hun religieuze gemeenschap boven de nationale is laïcisten een doorn in het oog. Zij wensen dat de loyaliteit van iedere ingezetene uitgaat naar de staat en de nationale symbolen van Nederland. Behalve het weren van godsdienstige symbolen uit de openbaarheid, houdt laïcisme dus ook de verheffing van de staat tot symbool van de eenheid in. In deze visie houdt de vrijheid van godsdienst, onderwijs en vereniging de segregatie in stand en mogen zij daarom worden ingeperkt. De voorstanders van deze aanpak beroepen zich doorgaans op het principe van de scheiding van kerk en staat en plaatsen zich in de Franse traditie van het laïcisme. In die specifieke uitleg van het scheidingsbeginsel moet de staat de neutraliteit van het publieke domein waarborgen. Ook de staat zelf heet dan neutraal te zijn. In de Franse definitie springen twee onderliggende opvattingen in het oog. In de eerste plaats dat de neutraliteit van het publieke domein vereist dat het vrij is van religieuze uitingen. In deze zienswijze is religie een privékwestie en dient zij omwille van de neutraliteit van de openbaarheid achter de voordeur te blijven. Om die reden heeft Frankrijk in 2004 besloten tot een verbod van de hoofddoek, het keppeltje en het kruis op scholen. De vraag is wel of zo’n van staatswege verordende uitbanning van de religie niet evenzeer een levensbeschouwelijke keuze impliceert, en dus allesbehalve een keuze voor neutraliteit is. Gelovigen zullen dat staatshandelen en ook de staat zelf eerder als partijdig dan als neutraal ervaren. In de tweede plaats valt op dat Frankrijk alles buitenshuis rekent tot het
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 265
01-12-2008 22:23:22
De kracht van de tolerantie
266 publieke domein waar de staat regeert, ook scholen. De gedachte dat scholen behoren aan de samenleving, met gemeenschappen van uiteenlopende levensbeschouwelijke snit, is vreemd aan de Franse traditie waarin de republiek zelf als één gemeenschap geldt. In Frankrijk is de burger waarlijk een staatsburger. Buitenshuis wordt van hem loyaliteit aan de beginselen van de republiek verwacht, niet aan de specifieke principes van een groep met een eigen identiteit. Wat die republikeinse beginselen zijn, staat in de eerste zin van artikel 1 van de Grondwet: ‘Frankrijk is een ondeelbare, seculiere, democratische en sociale Republiek’. In Frankrijk is het laïcisme een breed aanvaard beginsel. De staat heeft zich door de eeuwen heen een plaats verworven in de belevingswereld van de Franse burger. Het laïcisme past bij de republikeinse traditie van Frankrijk, met zijn centralistische en activistische staat. Tussen staat en individu staat in Frankrijk een zwak maatschappelijk middenveld. Zelfstandige samenlevingsverbanden met eigen rechten verdragen zich lastig met het beginsel van de ondeelbaarheid van de staat.13 Die Franse traditie staat haaks op die van Nederland, met zijn zwakke centraal gezag, zijn brede middenveld en zijn rechtsstatelijke waarborgen voor pluriformiteit. In dit licht lijkt een keuze voor het ‘Franse model’ in Nederland niet verstandig, alleen al vanwege de breuk met de traditie die zo’n keuze inhoudt. De grondlegger van het westerse politieke systeem, Montesquieu, waarschuwde al dat het verval van een staatsvorm begint met het verval van zijn beginsel: ‘Ook de wetgever dient zich dus te voegen naar de geest van de natie.’14 Hans Daalder, éminence grise onder de Nederlandse politicologen, ziet twee tegengestelde ontwikkelingsprocessen in de moderne democratieën. Aan de ene kant onderscheidt hij stelsels die voortkomen uit een pluralistische staatstraditie, zoals het Nederlandse, en aan de andere kant stelsels die de ervaring van absolutistische staatsvorming en revoluties ondergingen, zoals het Franse. In zo’n stelsel staan de gemeenschappen en de staat steevast op gespannen voet met elkaar.15 In essentie is de tegenstelling tussen de twee stelsels terug te voeren tot de reikwijdte van de staat, een klassiek vraagstuk in de democratie-theorieën. Over de noodzaak van de staat bestaat weinig verschil van mening. De Britse filosoof Thomas Hobbes was al in de zeventiende eeuw duidelijk over het menselijk leven zonder de staat: ‘Solitary, poor, nasty, brutish and short.’16 Maar daarmee houdt de overeenstemming op. Politieke discussies zijn in veel gevallen terug te voeren tot verschillende opvattingen over de grenzen van de staat. Rechtsfilosoof Paul Cliteur meent dat in een tijd waarin de samenleving door de massa-immigratie uit elkaar dreigt te vallen, de staat verder mag gaan in het disciplineren van gemeenschappen dan voorheen: ‘In deze historische fase is het stimuleren van religieuze en etnische
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 266
01-12-2008 22:23:22
Marcel ten Hooven Hoe anders mag je nog zijn in Nederland
267 pluriformiteit misschien niet de meest verstandige overheidsstrategie. Religie stimuleert immers cohesie binnen de groep, zelden tussen de groepen.’17 Hij juicht daarom het laïcistische Franse beginsel toe om elke ingezetene op te voeden tot staatsburger. De commissie onder leiding van Bernard Stasi die in 2003 in opdracht van de Franse regering een rapport schreef over een laïcistische politiek in de moderne tijd, formuleert dat principe als volgt: ‘De laïcité berust op een uitgesproken visie op het burgerschap. Dat stijgt uit boven het feit dat iemand lid is van een gemeenschap, een geloofsrichting of een volk.’18 Het accepteren van multiculturele verschillen verdraagt zich slecht met de opvoeding tot staatsburger. De aanhangers van het laïcisme willen daarom dat de staat in het publieke domein een zekere mate van conformisme handhaaft. Dat verklaart waarom Hirsi Ali de staat een taak toedichtte in het exact verordonneren waar ‘opzichtige religieuze tekens’ gedragen mogen worden en waar niet.19 Het misverstand over de scheiding van kerk en staat Het debat tussen voor- en tegenstanders van laïcisme in Nederland laat zien dat weinig andere politieke begrippen zo verschillend worden uitgelegd, of zelfs misverstaan als de scheiding van kerk en staat. Een veel gemaakte interpretatiefout is dat dit beginsel ook een scheiding van geloof en politiek impliceert. Het tegendeel is het geval. Kerk en staat moeten van elkaar zijn gescheiden om te voorkomen dat de een macht over de ander uitoefent. Juist dankzij dat principe kunnen gelovige politici zich met hun religieuze overtuiging in het politieke debat mengen. Hun tegenstanders hoeven niet bevreesd te zijn dat de staat de kerk ooit de bevoegdheid geeft andersdenkenden met dwang in het gareel te brengen. En evenzeer dankzij de scheiding van kerk en staat kunnen ongelovige politici de spot drijven met religie. Gelovigen kunnen er gerust op zijn dat een antireligieus offensief nooit gepaard zal gaan met maatregelen van de staat die hun kerk onder curatele stellen of gelovigen in hun religieuze vrijheid beperken. De ‘Franse’ en de ‘Nederlandse’ zienswijze op het scheidingsbeginsel vinden we terug in redes van president Chirac en burgemeester Cohen. Hoewel beiden pleiten voor een staat die vrij is van banden met een kerk, trekken ze tegengestelde conclusies uit dat principe. In de ogen van de Franse president is een harmonieuze samenleving van verschillende religies alleen mogelijk als de staat garandeert dat gelovigen hun religie achter de voordeur beleven. Chirac ziet de school als een ‘republikeins heiligdom’ waar ‘religieuze kleding en andere tekenen van aanhorigheid’, zoals een hoofddoek, een keppeltje of een groot kruis, taboe
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 267
01-12-2008 22:23:23
De kracht van de tolerantie
268 zijn. De president zei dat eind 200320, in een toespraak waarin hij een verbod op het dragen van deze religieuze kentekenen op school afkondigde. Burgemeester Cohen acht deze visie op de scheiding van kerk en staat juist in strijd met dat beginsel. Een staat die zijn macht gebruikt om religieuze uitingen te verbannen naar de privésfeer handelt in zijn ogen allesbehalve onpartijdig. Het kenmerk van een seculiere, onpartijdige staat is volgens hem dat hij een publieke ruimPolitici die afschaffing van te waarborgt waarin ongelovigen de vrijheid van onderwijs én gelovigen zich op hun manier bepleiten geven aan dat zij kunnen uiten, zonder tussenkomst de scholen het domein van de van de staat. Tegen deze achtergrond is het staat beschouwen verklaarbaar dat Cohen en Chirac tegengestelde conclusies trekken over de religieuze vrijheid op scholen. ‘Pas op met het verbieden van islamitische scholen en stel geen godsdienstpolitie in’, aldus Cohen.21 Deze tegengestelde conclusies over de plaats van religie in het openbare leven kunnen ons behulpzaam zijn om het gedachtegoed te duiden van Nederlandse politici die afschaffing van de vrijheid van onderwijs bepleiten met een beroep op de noodzaak de kerk te scheiden van de staat. Ze geven daarmee aan dat zij net als de Fransen de scholen als het domein van de staat beschouwen. Afschaffing van de onderwijsvrijheid houdt dan in dat de staat terugneemt wat haar toebehoort. Beperking van de vrijheid van onderwijs, vereniging en godsdienst brengt de staat op het domein dat in de Nederlandse traditie is voorbehouden aan de gemeenschappen, met hun eigen organisaties en verbanden. In deze tijd heet dat het maatschappelijk middenveld, in de achttiende eeuw spraken we van de ‘tusschenmacht’ of het ‘middenlighaam’.22 Zó oud is de idee dat een buffer is vereist tussen individu en staat, om de eerste tegen de laatste te beschermen. De gedachte is dat het individu geen partij is voor de staat, als het erop aan komt. De tegenstelling tussen de Nederlandse en Franse traditie is terug te voeren op het gedachtegoed van twee denkers uit de Verlichting, JeanJacques Rousseau en Charles-Louis baron de Montesquieu. De zelfbenoemde navolgers van de Verlichting in deze tijd suggereren niet zelden een grotere unanimiteit onder de verlichtingsfilosofen, de Philosophes, dan er in werkelijkheid bestond. Rousseau ging in zijn denken over de staatsorde uit van het individu en het volk. Montesquieu daarentegen hechtte groot belang aan de ‘corps intermédiaires’ met hun eigen rechten. De tegenstelling tussen Rousseau en Montesquieu is voor ons onverminderd herken-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 268
01-12-2008 22:23:23
Marcel ten Hooven Hoe anders mag je nog zijn in Nederland
269 baar, en dat is niet verwonderlijk. In het politieke dispuut van onze dagen staan zij volgens wie alleen het individu rechten heeft en de gemeenschappen niet, tegenover hen die menen dat het individu niet zonder zijn gemeenschap kan om vrij te zijn. Kern van het denken van Montesquieu (1689-1755) is dat een democratie niet als vanzelf met vrijheid gepaard gaat.23 Vrijheid vereist dat geen enkele partij of institutie in staat is tot machtsmisbruik. Alles heeft maat en beperking nodig, ook de macht. Hij grondt die gedachte op de notie dat iedereen die macht heeft, geneigd is door te gaan tot hij op een grens stuit. Het voorkomen van machtsmisbruik vergt dus het zorgvuldig trekken van die grenzen, door tegenover elke macht een tegenmacht te stellen. Dit gedachtegoed bracht hem tot de overtuiging dat de macht zowel binnen de staat moet worden gedeeld, als tussen de staat en de intermediaire machten. Voor de deling binnen de staat ontwierp hij de trias politica, het leerstuk van de scheiding van de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht binnen het geheel van de staat. Voor de tweede machtenscheiding had hij het oog gericht op de adel, de clerus en magistratuur, de intermediaire machten uit zijn tijd. De paradox van de assimilatie In onze tijd zijn de intermediaire machten met grondrechten afgeschermd van de overheid, uiteraard binnen de grenzen die de standaardformulering ‘behoudend ieders verantwoordelijkheid voor de wet’ in de Nederlandse Grondwet aangeeft. De filosofe Yolande Jansen schetst wat er gebeurt als de overheid in het kader van een assimilatiepolitiek de grondrechten van gemeenschappen inperkt. Zij doet dat in het verkennende rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) Geloven in het publieke domein.24 Op basis van het standaardwerk van Hannah Arendt over het totalitarisme beschrijft Jansen de ‘paradox van de assimilatie’. De Franse joden kregen in de negentiende eeuw van hun overheid nooit helemaal het vertrouwen als staatsburger, hoe tegemoetkomend zij zich ook toonden jegens de eis van de staat om in de publieke sfeer afstand te doen van kledingstukken, gebruiken en andere tekenen van hun eigen identiteit. Het eind van het liedje kwam tot uitdrukking in de woorden van een afgevaardigde in de Assemblée: ‘We moeten alle vernederende tekens die hen als joden onderscheiden, vernietigen, zodat hun kleding, hun uiterlijk verschijnen ons toont dat ze medeburgers zijn.’ Die cirkelgang van steeds verder opgeschroefde eisen tot aanpassing zal altijd ontstaan, concludeert Jansen, doordat in een assimilatiepolitiek
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 269
01-12-2008 22:23:23
De kracht van de tolerantie
270 de nadruk ligt op het anders zijn van een bepaalde groep burgers. Bijna als vanzelf mondt dat uit in een fixatie voor elk teken van dat afwijkende. De uitsluitende werking van een assimilatiepolitiek, concludeert Jansen, ligt besloten in het mechanisme dat de meerderheid altijd wel een teken van het anders zijn van minderheden zal vinden, domweg als zij besluit dat dit er is. De geschiedenis van de Franse joden laat ook zien hoeveel belang minderheden hebben bij de mogelijkheid hun eigen domein te beschermen tegen een staat die conformisme nastreeft. De Franse staat had een broertje dood aan vrije verbanden van burgers, waarin zij zich organiseerden De Franse staat had een om hun eigen levensstijl te cultivebroertje dood aan vrije ren, en wilde deze zoveel mogelijk verbanden van burgers verzwakken, soms zelf verbieden. Het argument was dat zulke organisaties de emancipatie van alle Fransen tot staatsburger in de weg stonden. De staat had het vooral voorzien op de joden, een van de best georganiseerde minderheden. Volgens WRR-voorzitter Wim van de Donk onderstreept die geschiedenis de waarde van rechten die de geestelijke vrijheid van minderheden waarborgen en hun organisaties beschermen tegen inmenging van de staat. Ook hij doelt op de vrijheid van vereniging, onderwijs en godsdienst. Tegen deze achtergrond vraagt Van de Donk zich af of het verstandig is de discriminatie van de vrouw in de SGP aan te pakken op een wijze die de vrijheid van vereniging inperkt.25 Deed de Raad van State begin december 2007 nog een uitspraak die gunstig uitpakte voor de SGP, het Haagse Gerechtshof verordonneerde later die maand dat de staat een ‘passende maatregel’ moet nemen om de SGP te dwingen vrouwen in bestuursfuncties toe te laten. Minister Ter Horst (binnenlandse zaken) concludeerde daarop dat die maatregel in de praktijk haast niets anders kan zijn dan een verbod van de SGP. Ze zei daar niets voor te voelen. Dat is terecht. Meer dan dat de staat normen aan andersdenkenden oplegt, past het bij de traditie van een pluriforme samenleving als de Nederlandse om met elkaar in debat te blijven over botsende denkbeelden, zelfs als het over een zo wezenlijke norm als de gelijkberechtiging van de vrouw gaat. Het fenomeen van de botsende grondrechten is eerder een kwaliteit dan een probleem van de democratie. In een volwassen democratie mag zichtbaar zijn dat er altijd debat mogelijk blijft, ook over cruciale vraagstukken. Het is een teken van democratische armoede om zulke conflicten uit het publieke domein te weren door te zeggen: ’Zó hoort u te denken.’ Wie daartoe zijn toevlucht neemt, schudt op een al te gemakzuchtige wijze de last van de vrijheid van zich af.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 270
01-12-2008 22:23:23
Marcel ten Hooven Hoe anders mag je nog zijn in Nederland
271
Noten
1 Dit artikel is een voorpublicatie uit: Publieke gerechtigheid. Over geloof en ethiek in politiek en maatschappij. Opstellen ter nagedachtenis aan Kees Klop. Een deel van dit artikel is eerder gepubliceerd in Ongewenste goden. Over de publieke rol van religie in Nederland. Amsterdam: SUN (2006). 2 VVD-fractie in de Tweede Kamer, ‘Integratie van niet-westerse migranten in Nederland’. Den Haag, 21 februari 2004. 3 Frits Bolkestein, John Rawls: de Aristoteles van de multiculturele verzorgingsstaat. Rawlslezing uitgesproken op 21 november 2003 in Utrecht, 5. 4 VVD-fractieleider Mark Rutte in het debat over de aanhouding van de spottekenaar Gregorius Nekschot op 20 mei 2008. Handelingen 2007-2008, nr. 85, Tweede Kamer, pag. 6010-6037. 5 Te denken valt aan het Tweede-Kamerdebat in december 1995 over de uitspraak van VVD-minister Dijkstal (binnenlandse zaken) dat hij artikel 23 van de Grondwet, over de onderwijsvrijheid, zou willen schrappen. De commotie over die uitspraak was gauw geluwd. Dat geldt ook voor de discussie rond de SGP-partijvergadering in Putten in 1993, waarop de staatkundig gereformeerden voor het eerst formeel vastlegden dat vrouwen geen lid van de SGP kunnen zijn. 6 Joop den Uyl, Negentig jaar sociaal-democratie’’, in: Socialisme en Democratie 41 (7/8). Amsterdam : Wiardi Beckman Stichting (1984), 233-237. 7 Trouw, 12 maart 1993. 8 Trouw, 28 februari 2005. 9 Mr. P. J. Oud, Honderd jaren. Assen: Van Gorcum (1946), 118. 10 Oud (1946), 118.
11 NRC Handelsblad, 12 april 2003. 12 God in de Nederlandse politiek, jaarboek parlementaire geschiedenis 2005. Den Haag: SDU Uitgevers (2005), 123. Een verkorte weergave van het interview met Hirsi Ali staat in Trouw, 22 november 2005. 13 Eimert van Middelkoop, ‘Het hoofddoekje van Chirac’, Nederlands Dagblad, 2 januari 2004. 14 Charles de Montesquieu, Over de geest der wetten. Amsterdam: Boom (1998), 80. 15 Hans Daalder, Politiek en historie. Amsterdam: Bert Bakker (1990), 71. 16 Thomas Hobbes, Leviathan. Oxford: Oxford University Press (1998), XLIII 17 Paul Cliteur, De neutrale staat, het bijzonder onderwijs en de multiculturele samenleving. Oratie bij de aanvaarding van het hoogleraarschap in de encyclopedie van de rechtswetenschap aan de Universiteit van Leiden. 28 mei 2004. http://law.leidenuniv.nl/org/metajuridica/index.php3?m=22&c=148. 18 Commissie-Stasi, Laïcité et République. Parijs (2003). www.fil-info-France.com/ dossiers/ 19 Ayaan Hirsi Ali, ‘Hoezo uiting van trots?’ NRC Handelsblad, 13 april 2004. 20 Jacques Chirac, Over de scheiding van kerk en staat. Rede uitgesproken op 17 december 2003, op het Elysée. www. elysee.fr 21 Job Cohen in de Willem van Oranjelezing, 1 juni 2004. 22 Daalder (1990), 68. 23 Daalder (1990), 104. 24 W.B.H.J. van de Donk, A.P. Jonkers, G.J. Kronjee en R.J.J.M. Plum (red.), Geloven in het publieke domein. Verkenningen vaneen dubbele transformatie. Amsterdam: Amsterdam University Press (2006). 25 Vrij Nederland, 19 januari 2008.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 271
01-12-2008 22:23:24
272
Het recht van de buurman leert lessen over tolerantie Tolerantie is in het recht noodzakelijkerwijs geen welomlijnd begrip. In Angelsaksische rechtsstelsels gaan juristen voor de invulling van open normen op zoek naar de buurman, in overdrachtelijke zin. De buurmantest kan uitkomst bieden, maar zonder inzicht in wat de ander beweegt, zal hij falen. door Alex Geert Castermans Hoogleraar burgerlijk recht aan de Universiteit Leiden.Oud-voorzitter van de commissie gelijke behandeling.
Tolerantie in het recht Wees verdraagzaam. Er is geen wet die definieert wat dit gebod inhoudt. Er zijn formele regels als: ‘behandel gelijke gevallen gelijk’, of ‘discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan’ (artikel 1 van de Grondwet). Dergelijke bepalingen zeggen weinig over de mate waarin de één de ander moet verdragen. In Angelsaksische rechtsstelsels gaan juristen voor de invulling van bepaalde — in de regel door rechters geformuleerde — open normen op zoek naar de buurman, in overdrachtelijke zin: is degene met wie iemand te maken heeft te vergelijken met een buurman, en zo ja, met welke belangen zou hij dan rekening hebben moeten houden? De buurman is een bruikbare figuur om regels tastbaar te maken. Iedereen heeft er wel één en kan zich een voorstelling maken van de dilemma’s van buren die last van elkaar hebben en tegelijkertijd op elkaar zijn aangewezen. Maar voor een onderzoek naar tolerantie in het recht is niet alleen het beeld van de buurman aanlokkelijk. Ook de rechtsverhouding tussen buren van vlees en bloed is het bekijken waard. Wetgever en rechterlijke macht hebben zich altijd moeten bezighouden met zomerse burenconflicten. Juist in die context komt het vaak aan op de vraag wat mensen van elkaar mogen vragen en moeten verdragen.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 272
01-12-2008 22:23:24
Alex Geert Castermans Het recht van de buurman leert lessen over tolerantie
273 Daarom volgt een verkenning van de tolerantie in het recht langs de lijnen van het burenrecht. Na een introductie van de buurmantest en een uitwerking van de criteria voor onrechtmatige hinder, komen achtereenvolgens aan bod de gelovige buur, de noodzaak om open te zijn over geloofskwesties en goed nabuurschap op de werkvloer. De buurmantest Tachtig jaar geleden bezocht mevrouw Donaghue met een vriendin het Wellmeadow Café in Paisley. De vriendin trakteerde op ijsdrank, waarbij ginger beer moest worden gegoten. Uit de fles vloeide niet alleen ginger beer, maar ook de restanten van een slang in staat van ontbinding. Mevrouw Donaghue — die al eerder uit die fles had gedronken — kreeg buikpijn. Ze leed ook emotional distress als gevolg van de gruwelijke aanblik van wat er van de slang over was. Ze vorderde schadevergoeding van Stevenson, de producent van het gemberbier. In Engeland en Schotland was het destijds een lastige kwestie. Waarom zou Stevenson aansprakelijk zijn voor deze schade zonder dat er sprake was van een contractuele rechtsverhouding tussen hem en Donaghue? Eén van de lawlords, Atkin, vroeg zich af wanneer een morele plicht rechtsplicht wordt: ‘The rule that you are to love your neighbour becomes in law, you must not injure your neighbour; and the lawyer’s question, Who is my neighbour? receives a restricted reply. You must take reasonable care to avoid acts or omissions which you can reasonably foresee would be likely to injure your neighbour. Who, then, in law is my neighbour? The answer seems to be - persons who are so closely and directly affected by my act that I ought reasonably to have them in contemplation as being so affected when I am directing my mind to the acts or omissions which are called in question.’1 De ultieme test voor het bepalen van de mate van zorg die burgers elkaar verschuldigd zijn, is de buurmantest. Mevrouw Donaghue gold in het recht als Stevensons buurvrouw. Stevenson zakte voor de test en moest £ 200 schadevergoeding betalen. Een goede buur De zoektocht naar de mate van zorg wordt concreet indien werkelijk buren in het geding zijn. Klassiek is de zaak van mijnheer Nobel. Hij woonde met zijn gezin op het Lucas Bolwerk 9 in Utrecht en dat was geen genoe-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 273
01-12-2008 22:23:24
De kracht van de tolerantie
274 gen met de studentenvereniging Unitas als buur. Tot Nobels ergernissen behoorden: het herhaaldelijk en bijzonderlijk in de voor de nachtrust bestemde tijd schreeuwen, stampen, bonzen en slaan met stoelen en andere meubelen tegen vloeren en muren, zonder redelijk doel. Mevrouw Nobel, zwanger, werd er zenuwachtig van. Toen zij van een zoon was bevallen, organiseerde de vereniging met veel ophef een geboortefeest, waarbij rumoer werd gemaakt als nooit te voren. Nobel wenste schadevergoeding. Bij het hof ving hij bot, omdat hij geen ‘op geld waardeerbare’ schade zou hebben geleden. Nobel wendde zich tot de Hoge Raad, die op oudejaarsdag van 1937 de beslissing van het hof vernietigde.2 De regel die hier in het geding was, is niet of Nobel jegens Unitas tolerantie is verschuldigd. Het gaat om het spiegelbeeld ervan. Niemand mag aan zijn buren op onrechtmatige wijze hinder toebrengen, zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun.3 Maar hinder en tolerantie worden vaak in één adem genoemd: elke inbreuk op het genot van huis en grond moet in zijn context worden beoordeeld, om te kunnen In een dichtbevolkt land moet vaststellen of die inbreuk al of niet moet worden getolereerd.4 een zekere mate van hinder Wat onrechtmatige hinder is, worden geduld hangt af van de omstandigheden. We leven in een dichtbevolkt land. Daarom moet een zekere mate van hinder worden geduld. Heel veel verschillende belangen strijden om het gebruik van de schaarse grond. Een violist produceert geluid. Spoorlijnen, vliegvelden en voetbalstadions genereren ook lawaai. Het kan zijn dat de buurman van de violist maatregelen kan afdwingen om de geluidsoverlast te verminderen, terwijl hij het geraas van treinen en vliegtuigen verdraagt of moet verdragen. Toen met zuidzuidwestenwind onkruidzaden terecht kwamen tussen de in potten gekweekte producten van een boomkwekerij, rees de vraag of de buurman van wiens perceel het onkruid kwam, hiervoor verantwoordelijk was. Een andere kweker zag de opbrengst van zijn kas teruglopen, omdat de ruiten waren verduisterd door bijenspat. Was de imker verantwoordelijk? Voor het antwoord op beide vragen zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade. Voorts is relevant of de buurman zijn perceel al op eenzelfde manier beheerde, of de imker zijn bijenkasten al had voordat de kweker zich met zijn huidige teelt vestigde.5 Ook telt mee of zij bereid zijn maatregelen te treffen om de hinder of de daardoor veroorzaakte schade te beperken.6 Een tolerantieplicht wordt eerder aange-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 274
01-12-2008 22:23:24
Alex Geert Castermans Het recht van de buurman leert lessen over tolerantie
275 nomen, naarmate het offer om hinder te voorkomen groter is of de met de hinder samenhangende maatschappelijke belangen zwaarder wegen.7 Wie een tijd lang zo aardig is dat hij het gestamp, de muziek of de uitdijende struiken van de buren verdraagt, mag in beginsel terugkomen van zijn welwillendheid. Tolerantie verplicht niet, aldus de enige wettelijke bepaling waarin tolerantie wordt genoemd: artikel 2262 van de Franse Code Civil: ‘Les actes (…) de simple tolérance ne peuvent fonder ni possession ni prescription.’ ‘Simple tolérance’ werd vertaald met ‘eenvoudig gedoogen’. Dit gedogen mocht ook in Nederland niet worden afgestraft met het ontstaan van een verplichting tot gedogen. De desbetreffende bepaling keerde niet terug in het in 1992 ingevoerde Burgerlijk Wetboek. Aangenomen mag worden dat de regel ook zonder uitdrukkelijke bepaling geldt. Een gelovige buur Geldt de buurmantest, met al zijn nuances, ook als de godsdienst van de buren in het geding is? Hij bleef buiten toepassing toen de gemeente Tilburg de kerkklokken van de H. Margarita Maria Alacoque tot zwijgen wilde brengen ten behoeve van de omwonenden die zich om kwart over zeven ’s morgens ongestoord nog een keer wilden omdraaien in bed. Het milieuvoorschrift waarop de gemeente zich beriep, bleek niet te zijn gegeven voor geluid ten behoeve van — zoals dat heet — ‘het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten en lijkplechtigheden, alsmede geluid in verband met het houden van deze bijeenkomsten of plechtigheden’.8 Maar als de omwonenden zich rechtstreeks tot de kerk wenden, worden partijen wel aan de buurmantest onderworpen. De klok van de gereformeerde gemeente van Leerdam beierde te hard, vond de buurman. De hinder die hij ondervond en de beperking van zijn recht op respect voor zijn woning en zijn privéleven, stonden tegenover de vrijheid van godsdienst die — gelet op het oproepen tot het belijden van de godsdienst of het bijwonen van een kerkdienst — met het luiden van de kerkklok was gemoeid. Volgens de rechtbank Dordrecht woog de vrijheid van godsdienst zwaarder. Klokgelui is algemeen aanvaard, oordeelde zij, ook in een woonomgeving. Voorts kon het geluidsniveau van de klok niet op verantwoorde wijze worden teruggebracht zonder afbreuk te doen aan de functie ervan. Bovendien luidde de gereformeerde gemeente haar klok minder lang dan andere kerkgenootschappen plegen te doen. Zij had de duur vrijwillig beperkt tot 7 minuten voor de aanvang van kerkdiensten en ongeveer 5 minuten na afloop van een rouw- of huwelijksdienst. Weliswaar woonde de buurman
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 275
01-12-2008 22:23:24
De kracht van de tolerantie
276 al in zijn woning voordat het kerkgebouw werd gebouwd en overschreed de klok bepaalde waarden voor geluidsoverlast, toch vond de rechtbank de overschrijdingen niet fors genoeg om de hinder onrechtmatig te achten.9 De rechtbank woog verschillende omstandigheden die bekend zijn uit de hinderjurisprudentie mee: het bij de hinder betrokken belang (de uitoefening van de godsdienstvrijheid, de oproep tot belijden of bijeenkomen) en de bereidheid de hinder te beperken (korter luiden). Zij week op één punt uitdrukkelijk af, door geen gewicht toe te kennen aan de omstandigheid dat de buurman er al woonde vóórdat de geloofsgemeenschap zich vestigde. Zo werden de leden van de gereformeerde gemeente in staat gesteld hun leven in vrijheid naar eigen overtuiging in te richten, ook al bereikten zij met hun oproep ook inwoners van Leerdam die zich de zondagsrust anders voorstellen of mensen bij wie de oproep negatieve associaties wekt. De kerk was a new kid on the block, maar behoefde zich niet gedeisd te houden. De vraag rijst of een rechter deze lijn van redeneren ook zal volgen als het om een moskee gaat. De bestuursrechter moet zich nogal eens buigen over de onterecht gebleken vrees van toekomstige buren dat de gebruiker van de moskee een geluidsinstallatie gaat gebruiken voor het oproepen tot gebed.10 Zou de burgerlijke rechter net zo ferm vasthouden aan de godsdienstvrijheid als de rechtbank Dordrecht deed? Zou hij ook deze oproep tot gebed ‘algemeen aanvaard achten’ en ook nog eens voorbijgegaan aan het feit dat de buren er al woonden voordat de moskee werd gebouwd? Of zou hij geneigd zijn terug te grijpen op de algemene jurisprudentie, waarin relevant wordt geacht wie er eerder was, degene die hindert, of zijn buurman? Een open huis Buren moeten elkaar in staat stellen verdraagzaam te zijn. Zolang de voordeur dicht blijft, kan er van nabuurschap geen sprake zijn. Het recht verbindt gevolgen aan het gebrek aan communicatie. Een werknemer die wil dat zijn werkgever rekening houdt met godsdienstvoorschriften, zal de werkgever moeten helpen zijn verzoek te begrijpen, zo volgt uit een recente uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het hof vond het niet onredelijk dat de werkgever een disciplinaire maatregel nam, toen de werknemer vrij wilde om een islamitisch feest te vieren en zonder toestemming wegbleef. In dat geval ontbrak enige concretisering van de aanspraak van de werknemer, die buiten de gebruikelijke aanspraken lag. Het hof was er niet van overtuigd dat het handelen van déze man was ingegeven door een godsdienst. Zijn beroep op het
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 276
01-12-2008 22:23:25
Alex Geert Castermans Het recht van de buurman leert lessen over tolerantie
277 islamitisch geloof was gewoonweg niet geloofwaardig. Uit niets bleek dat hij dat geloof beleed of participeerde in enigerlei geloofsgemeenschap.11 De gelovige werknemer moet voorts bereid zijn om de gevolgen van zijn geloofsuiting te bespreken. Een man liet bij zijn sollicitatie blijken dat hij vanwege zijn geloof in het openbaar geen hand geeft aan een persoon van het andere geslacht. De werkgever vond handen schudden niet een breekpunt. Hij had al een medewerker in dienst die geen handen schudde vanwege zijn geloof; met hem had hij een werkbare oplossing gezocht en gevonden. Vanwege de aard van de functie, waarbij het contact met publiek voorop stond en waarbij ook fysiek contact niet kon worden uitgesloten, wou de werkgever met de sollicitant de mogelijkheden inventariseren om hem in dienst te kunnen nemen. Maar de man was niet bereid naar oplossingen te zoeken en met alternatieven te komen. Vanwege de opstelling en de houding van de man tijdens het gesprek, besloot de werkgever hem geen arbeidsovereenkomst aan te bieden. In zo’n geval kan de werkgever niet worden tegengeworpen dat hij de sollicitatieprocedure met verzoeker heeft stopgezet.12 De werknemer die niet uitgaat van de gelijkwaardigheid van man en vrouw, mag de deur worden gewezen, ook al druist de van hem gevraagde wellevendheid in tegen zijn geloof. De plicht van de werkgever te waken over de gelijke behandeling van mannen en vrouwen gaat dan voor.13 Dit is de lijn die de Commissie Gelijke Behandeling de afgelopen jaren heeft gevolgd en tot zover volgt de rechter haar spoor in de enkele uitspraak die er is. Verschil is er ter zake van de positie van de werknemer, man of vrouw, die de gelijkwaardigheid van man en vrouw onderschrijft en daarnaar handelt door lichamelijk contact met beiden te mijden. Mag hij of zij van de werkgever verwachten dat hij serieus onderzoekt of en zo ja hoe voor deze opvatting ruimte is op de werkvloer ruimte? Ja, aldus de Commissie Gelijke Behandeling in twee kritisch ontvangen oordelen.14 Nee, aldus de rechtbank Rotterdam, over de man die klantmanager wilde worden bij de sociale dienst.15 De rechtbank overwoog dat de gemeente ervoor had kunnen kiezen voor te schrijven dat klantmanagers niemand de hand schudden of een bepaalde klantmanager dat niet hoeft te doen. Zij onderkende dat op die manier onderscheid tussen mannen en vrouwen wordt voorkomen. Niettemin ging het de rechtbank te ver afbreuk te doen aan de vrijheid van de gemeente de in Nederland gebruikelijke begroetings- en beleefdheidsvorm jegens alle burgers in acht te nemen. De door de gemeente afgedwongen en door de rechter aanvaarde eenvormigheid in omgangsvormen is aanlokkelijk, vanwege de duidelijkheid. Vooral op scholen is het prettig als leerlingen op eenvoudige wijze kan worden verteld hoe zij zich moeten gedragen, en als leraren zich kunnen
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 277
01-12-2008 22:23:25
De kracht van de tolerantie
278 verlaten op een consistente lijn. Er kleeft echter ook een bezwaar aan. Voor elke deelnemer aan het maatschappelijk verkeer is het belangrijk een ontvanger te hebben voor wat de ander drijft, ongeacht geslacht, afkomst, godsdienst, seksuele voorkeur of wat ook. Het streven naar eenvormigheid bij de begroeting en het hameren op het belang van de eenvormigheid, moedigt de ontvankelijkheid en waardering voor verschil niet aan. Integendeel, andere wijzen van begroeting, waarbij niettemin de fundamentele waarden (zoals gelijke behandeling van mannen en vrouwen) in acht worden genomen, laten de gemeente en de rechtbank uitdrukkelijk buiten beschouwing. Dat is een gemiste kans. Gelet op het door de wetgever herhaaldelijk onderstreepte belang om een tegenwicht te vormen tegen vooroordelen of gevoeligheden — die verband houden met iemands anders zijn — ligt het voor de hand een lans te breken voor een alternatieve gedachtegang, geïnspireerd door het aloude burenrecht.16 Een buurman op het werk Een man weigert handen te schudden. Wie op het werk is zijn buurman? Welke vrijheid mag hij zich jegens hem permitteren, wanneer moet hij zich inhouden? Van belang is te letten op de aard, de ernst en de duur van het ongemak dat voortvloeit uit het weigeren van een hand. Het staat of valt met hoe iemand te werk gaat. Eén van de leden van het Koninklijk Huis schudt geen handen en kondigt dit van te voren bij brief aan. Naar het waarom kan de geadresseerde slechts gissen, maar de aankondiging wordt zonder morren gerespecteerd. Wie per ongeluk toch zijn hand aanbiedt, voelt het schaamrood op de kaken. Niet iedereen is in de gelegenheid per brief aan te kondigen dat hij of zij liever geen handen schudt. Er zijn alternatieven, met woorden en gebaren, hoffelijke en sympathieke, die eventueel ongemak terstond neutraliseren. Eigenlijk is het een kwestie van doen, en daarbij niet alleen letten op de eerste begroeting, maar ook op het verloop van de bijeenkomst. Bij de tweede begroeting ontbreekt het verrassingseffect en zullen de ervaringen van de eerste bijeenkomst de boventoon voeren. Met andere woorden, er is geen reden de aard, de ernst en de duur van het ongemak op voorhand vast te stellen. Het valt te verwachten dat uiteindelijk de aandacht niet uitgaat naar de wijze van begroeting maar naar de persoon die begroet wordt en naar wat hij zegt en doet. Het ongemak kan worden gerelativeerd door één persoon en één ontmoeting in ogenschouw te nemen. Wat nu als de één zus gaat doen en de ander zo, of hele hordes het handen schudden voor gezien houden? De ernstige vraag is of het recht zich hiermee bezig zou moeten houden, zo
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 278
01-12-2008 22:23:25
Alex Geert Castermans Het recht van de buurman leert lessen over tolerantie
279 lang de fundamentele beginselen van de democratische rechtsstaat niet in het geding zijn. Het is een open deur dat omgangsvormen naar tijd en plaats wisselen. In 1940 werd nog geleerd dat er over handen geven geen vaste regels voor alle voorkomende gevallen bestaan, omdat veel afhangt van de ‘geaardheid’ en ‘den maatschappelijken stand van de persoon, die men tegenover zich heeft’. De indruk was dat er over het algemeen teveel handen werden gegeven. Bij twijfel geen hand uitsteken, luidde de raad, omdat dit gebaar ‘soms als opdringerig kan worden vertolkt’.17 Is dan van belang dat op de werkvloer het handen schudden de norm is ten tijde van de binnenkomst van een medewerker die geen fysiek contact wil? In het burenrecht geldt de tijdsvolgorde wel als belangrijke omstandigheid. Een nieuwe buur Een nieuwe buur moet oud moet oud gebruik tolereren. Langs gebruik tolereren deze lijn werd de docente op een middelbare school de maat genomen, toen zij na een dienstverband van een jaar niet langer handen wilde schudden. Toen zij in dienst trad, hanteerde de school het geven van handen uitdrukkelijk als instrument om een veilige onderwijsomgeving te creëren, ter bevestiging van de onderlinge relatie en bijvoorbeeld ter beslechting van een ruzie. Het stond de docente dan ook niet vrij een ander instrument te hanteren.18 Een andere lijn is evenwel verdedigbaar, zoals bleek uit de Leerdamse casus, waarin de kerkklok van de gereformeerde gemeente mocht gaan luiden, ook al woonde de buurman die er last van had daar al langer dan de klok er hing. Steun hiervoor is te vinden in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het hof buigt zich met enige regelmaat over de vraag of een inbreuk op bepaalde mensenrechten, zoals de verenigingsvrijheid of de vrijheid van meningsuiting, noodzakelijk is in een democratische samenleving. Het overweegt dan steevast: ‘(P)luralism, tolerance and broadmindedness are hallmarks of a ‘democratic society’ (…). Although individual interests must on occasion be subordinated to those of a group, democracy does not simply mean that the views of a majority must always prevail: a balance must be achieved which ensures the fair and proper treatment of minorities and avoids any abuse of a dominant position.’19 Juist in een democratische samenleving moet ruimte zijn voor nieuwe gebruiken, naast de oude. Die ruimte zou worden afgesloten, indien oude buren geen rekening zouden behoeven te houden met de nieuwe.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 279
01-12-2008 22:23:25
De kracht van de tolerantie
280 In het burenrecht wordt ook gewicht toegekend aan de bereidheid van de overlastbezorger om het anders te doen en wordt gekeken naar het offer dat van hem wordt gevraagd. Het offer dat de gelovige werknemer zich moet getroosten in een seculiere werkomgeving, is te aanvaarden dat collega’s en klanten zijn geloofsstandpunt niet delen. Voorts moet hij hen de vrijheid laten een ander standpunt in te nemen.20 Kan van hem ook worden geëist dat hij zich naar het andere standpunt gedraagt, in strijd met zijn eigen geloofsregels? Ja, als de genoemde fundamentele beginselen in het geding zijn. Maar als die niet aan de orde zijn, zal de vraag eerder negatief worden beantwoord, naar mate de ernst en de duur van het ‘ongemak’ geringer is. Ten slotte kunnen de maatschappelijke belangen worden meegewogen. Al naar gelang de context waarin de vraag wordt gesteld en de maatschappelijke rol die de vraagsteller speelt, verschilt het maatschappelijk belang dat als argument in de weegschaal wordt gelegd. Het uitgangspunt van formele wetgeving dat iemands godsdienst geen belemmering mag vormen voor deelname aan het maatschappelijk leven, geeft de belangen die hiermee samenhangen bijzonder gewicht. Voor omgangsvormen geldt dat sociale conventies het maatschappelijk verkeer vergemakkelijken, maar ook dat sommige fundamentele beginselen er juist op gericht zijn te voorkomen dat mensen door heersende sociale conventies worden buitengesloten. Buurmantest kan uitkomst bieden Hoever reikt de eis van verdraagzaamheid in het recht? De buurmantest kan uitkomst bieden. Welbeproefde vragen en de antwoorden daarop maken de posities van de betrokken partijen duidelijk. Zij stellen de rechter in staat te schipperen tussen de mores van een studentenvereniging — waaraan hij wellicht met weemoed terugdenkt — en de belangen van het buurgezin bij een vredig stadsleven. Hij zal daarbij niet snel in algemeenheden vervallen, omdat hij door de vragen wordt gedwongen te kijken aan beide kanten van de perceelgrens. Wat hij daar tegenkomt verschilt van geval tot geval. Tolerantie in het recht is noodzakelijkerwijs geen welomlijnd begrip. Het gebod verdraagzaam te zijn richt zich zowel op de buren als op de rechter, en spoort hen aan te erkennen dat mensen vrij zijn in hun geloofs- of levensovertuiging. Daarbij gelden in de kern slechts twee harde eisen. Ten eerste zal degene die zich op een geloofs- of levensovertuiging beroept, de ander in de gelegenheid moeten stellen hiervan kennis te nemen. Zonder dat valt er niets te verdragen. Ten tweede zullen alle betrokkenen, buren en rechter, zich moeten openstellen voor wat de ander of voor wat de partijen beweegt. Zonder inzicht daarin is de buurmantest gedoemd te falen.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 280
01-12-2008 22:23:25
Alex Geert Castermans Het recht van de buurman leert lessen over tolerantie
281
Noten
1 House of Lords, Donoghue v Stevenson, All ER Rep 1; [1932] AC 562. 2 HR 31 december 1937, NJ 1938, 517. Tegenwoordig zou zo’n zaak ook door de gemeente kunnen worden opgelost, met een beroep op de algemene politieverordening; zie Raad van State 16 oktober 2002, LJN AE8977. 3 Artikel 5:37 BW. 4 Advocaat-generaal Huydecoper, onderdeel 7 van zijn conclusie voor HR 18 juni 2004, LJN AP1872. 5 HR 3 mei 1991, NJ 1991, 476; HR 18 september 1998, NJ 1999, 69. 6 HR 21 oktober 2005, NJ 2006, 418, r.o. 3.2. 7 HR 18 juni 2004, LJN AP 1872, r.o. 3.5.1-3. 8 Rb Breda 26 november 2007, 07 / 3956 GEMWT, LJN BB8689. 9 Rb Dordrecht 10 november 2004, 46901 HA ZA 02-2761, LJN AR5750. 10 Raad van State 13 februari 2008, 200704627/1, LJN BC4236 (er was geen externe geluidsinstallatie); Rb Arnhem 13 december 2007, AWB 07/1696, LJN BC0280 (de gemeente kan tegen overlast optreden met een beroep op de Wet openbare manifestaties). 11 EHRM 13 april 2006, Kosteski t. Macedonië, EHRC 2006, 73; m.nt. J.H. Gerards. 12 CGB 11 oktober 2007, oordeel 2007-180. 13 CGB 5 maart 2002, oordeel 2002-22; in dezelfde zin. Rechtbank Rotterdam 6 augustus 2008, 289300 / HA ZA 07-1924; LJN BD9643.
14 CGB 5 oktober 2006, oordeel 2006-202 en CGB 7 november 2006, oordeel 2006-220 en 2006-221. 15 Rechtbank Rotterdam 6 augustus 2008, 289300 / HA ZA 07-1924; LJN BD9643. Zij hield uitdrukkelijk geen rekening met de bereidheid van de man mannen en vrouwen op gelijke wijze te begroeten. 16 De mate waarin gevoelens van angst betekenis toekomt hangt onder meer af van of en in hoeverre de vrees objectief zijn grond vindt in een reële dreiging. HR 20 oktober 2006, NJ 2007, 3, r.o. 3.7.8. 17 Amy Groskamp-ten Have, Hoe hoort het eigenlijk, Amsterdam: H.J.W. Becht 1940, p. 141-143. De bewerker van de nieuwe drukken, Van Ditshuyzen, ziet handen schudden als de Nederlandse norm; zij ziet omgangsvormen vooral als een kwestie van geven en nemen, van rekening houden met elkaar. Daarom zullen de regels altijd weer veranderen en zich aanpassen aan nieuwe omstandigheden. Zie: www. ad.nl/utrecht/stad/article792412.ece. 18 Vergelijk Rb Utrecht 30 augustus 2007, SBR 07/184, SBR 07/1116 en SBR 07/1332; LJN BB2648. 19 EHRM 6 februari 2007, EHRC 2007/60 m.nt. Dajo de Prins 20 F.T. Oldenhuis, Exclusiviteit en (in)tolerantie; schurende relaties tussen recht en religie, oratie RU Groningen 2006, Deventer, Kluwer 2008, p. 22.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 281
01-12-2008 22:23:26
282
Peter van Lier
Kleine emotieleer op zaterdag: hoe (pure lust) een vrouw hangend over de reling van het balkon tien hoog een kleedje beeldbepalend uitklopt en hoe (roekeloos maar vastbesloten) het stof richting weilandenreeks aan de overkant van de snelweg een op de rug liggend schaap zijn boer steeds maar laat denken aan: geschatte kilo’s slachtafval?
Peter van Lier (1960) publiceerde een filosofisch essay, een roman in dichtvorm en vier poëziebundels, waarvan de laatste in 2007 verscheen onder de titel Zes wenken voor muggen aan de deur. Deze bundel werd verkozen tot Poëzieclubkeuze najaar 2007.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 282
01-12-2008 22:23:26
283
De actualiteit van Spinoza (Amsterdam 1632-Den Haag 1677) door Henri Krop Hoogleraar wijsbegeerte aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Van zijn hand verscheen een (lovend ontvangen) vertaling van de Ethica van Spinoza.
Vrijheid van denken onmisbaar voor ware vroomheid en vrede in de staat In de herfst van 2006 werd de canon van de Nederlandse cultuur en geschiedenis vastgesteld. In de toelichtende tekst schrijft de Commissie Van Oostrom dat Spinoza is opgenomen vanwege ‘zijn maatschappelijk belang door zijn pleidooi voor godsdiensttolerantie en de vrijheid van meningsuiting’. Verder wordt gesproken van ‘zijn vooraanstaande plaats in de geschiedenis van de filosofie’ en van ‘een denken dat geen filosofie is om wille van de filosofie, maar de mensen leert hoe ze verlichting van hun lijden kunnen vinden’. Zijn wijsbegeerte heeft, met andere woorden, vooral een praktisch doel en is een wellevenskunst zoals de zestiendeeeuwse dichter Coornhert het noemde. Het eerste argument om aan Spinoza een bijzondere betekenis in de geschiedenis van Nederland te geven, namelijk zijn pleidooi voor tolerantie en vrijheid van meningsuiting, is niet nieuw. Al in het prospectus voor een standbeeld van de wijsgeer te Den Haag, dat in 1880 in de aanwezigheid van allerlei
hoogwaardigheidsbekleders werd onthuld, signaleerde men zijn wereldfaam, die hem tot ons trots bezit maakte en zijn ‘zedelijke grootheid die het resultaat is van zijn onvermoeibaar streven naar waarheid en vrijheid
Spinoza is in de canon opgenomen vanwege ‘zijn pleidooi voor godsdiensttolerantie en de vrijheid van meningsuiting’ van denken’. Over zijn betekenis bestond consensus, ook al verhief zich in orthodoxprotestantse kring een enkele stem tegen een nationaal eerbetoon aan de filosoof. De Leidse ethisch theoloog J.H. Gunning (18291905) bijvoorbeeld meende dat Spinoza’s onpersoonlijk godsbegrip onvermijdelijk tot een universeel determinisme leidde en
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 283
01-12-2008 22:23:26
De actualiteit van Spinoza Henri Krop
284 een ontkenning van de menselijke vrijheid: alleen door naar de stem van het evangelie te luisteren was een werkelijk vrije samenleving mogelijk. In De Standaard liet Abraham Kuyper kritiek leveren op Spinoza’s politieke denkbeelden. Doordat recht en macht daarin aan elkaar gelijk waren gesteld, zouden zij niet tot een werkelijk vrije staat kunnen leiden. Zowel de voor- als tegenstanders van Spinoza in de negentiende eeuw begrepen echter zijn filosofie in het licht van het zogenoemde protestantse principe, namelijk de overtuiging dat de vrijheid van geweten, denken en belijden essentieel is voor elk waarachtig geloof. De strijd voor deze vrijheid was eigen aan ons volk, omdat zij niet alleen ten grondslag lag aan de hervorming maar ook aan de opstand tegen de Spaanse tirannie. De Leidse filosoof G.J.P.J. Bolland, de eerste voorzitter van de Vereniging Het Spinozahuis, legde in zijn inwijdingsrede van het herstelde huisje van Spinoza in Rijnsburg (1899) eveneens de nadruk op de nauwe band tussen de vrijheidszin van het spinozisme en van het protestantisme. Beide zouden zich onderscheiden van het autoritaire en onverdraagzame rooms-katholicisme, dat daarom in de nationale identiteit niet zou kunnen worden geïntegreerd. Niets is echter minder spinozistisch dan deze negentiende-eeuwse ‘papenvreterij’, want volgens de wijsgeer zijn alle godsdiensten — van de lichtste vrijzinnigheid tot de zwaarste orthodoxie — en zelfs het fundamentalisme in beginsel maatschappelijk gezien even waardevol, zodat de overheid met een gerust hart elke leer of godsdienstige overtuiging kan tolereren. Zijn ideeën over het wezen van de godsdienst maken het overbodig dat een overheid ‘republikeinse waarden’ actief propageert. Een strikte laicité, die programmatisch elke religieuze uiting in de openbaarheid wil tegengaan, zou hij zelfs ongewenst hebben gevonden.
De brede tolerantie van alle levensbeschouwingen veronderstelt op geen enkele wijze een normatieve traditie als bepalende Leitkultur, of men deze nu als christelijk, joodschristelijk, humanistisch of seculier-verlicht omschrijft. Toch is Spinoza’s begrip van tolerantie niet leeg, want niet álles wat mensen doen moet worden getolereerd. Voor hem bestaan er wel degelijk normen voor het handelen van mensen, die de overheid ook tegen een beroep op een hogere religieuze waarheid moet handhaven. Dit geldt des te meer daar Spinoza de overheid toekende wat men in de zeventiende eeuw het ius circa sacra noemde, het recht zich met de kerkelijke organisatie in de breedste zin van het woord te bemoeien. De vrijheid van denken Tolerantie is in verband met Spinoza een ongelukkige term, omdat hij het woord in de moderne zin niet gebruikt. Het Latijnse tolerantia, of zijn synoniem patientia, in het Nederlands dulding of lijdzaamheid, was in de oudheid een door de stoa gepropageerde deugd die de mens in staat stelde een ongunstig lot moedig en zonder klagen te dragen. Pas toen in de moderne tijd de Europese maatschappijen door de reformatie met godsdienstige diversiteit werden geconfronteerd, kreeg het woord de huidige sociaalpolitieke betekenis. Er bleef echter de overtuiging dat wat toegelaten moest worden op zichzelf genomen een kwaad is. Hobbes, die net als Spinoza als atheïst te boek stond, gaf daarom de vorst het recht te bepalen welke godsdienstige opvattingen toelaatbaar waren en welke niet. Ook volgens John Locke in Tolerantia (Gouda 1689) gaat het om het verdragen van iets wat op zich niet goed is. Lockes uitgangspunt is godsdienstig, namelijk dat elke gelovige verplicht is om met de middelen naar het heil
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 284
01-12-2008 22:23:27
De actualiteit van Spinoza Henri Krop
285 te streven. Als de overheid zeker zou weten welke weg tot het heil leidt, zou zij verplicht zijn deze de burgers eventueel met geweld te wijzen. Locke ontkent echter dat een staat over deze kennis beschikt. In de landen van het Europa van zijn tijd propageerde elke regering immers een andere godsdienst. Al zou de overheid de objectieve godsdienstige waarheid kennen, dan nog zou zij niet weten of deze ook voor mij geldt, want het is niet de overheid, maar God die de mensen het heil geeft. Het individuele geweten is daarom voor ieder mens de enige betrouwbare gids. Het theologische uitgangspunt van Locke betekent wel dat noodzakelijk enkele groepen van tolerantie zijn uitgesloten. Ten eerste zij die naar eigen zeggen überhaupt niet naar het eeuwig heil streven zoals atheïsten, humanisten en onverschilligen. Verder sluit Locke de katholieken uit, want zij zijn zelf niet tolerant en daarom een bedreiging voor de maatschappij. Spinoza daarentegen is niet geïnteresseerd in het concept van tolerantie. Weliswaar schetst hij in de onvoltooide Politieke verhandeling de situatie die Locke voor ogen had, namelijk een staatskerk, waartoe alle regenten zouden moeten behoren om conflicten te vermijden, terwijl andere religies werden geduld en, zoals in de republiek toen gebruikelijk was, schuilkerken mochten bouwen. Het gaat hem echter om de vrijheid van filosoferen. Volgens de ondertitel van het Theologisch-politiek Tractaat (anoniem in het Latijn gepubliceerd in 1670, een Nederlandse vertaling achtte Spinoza te riskant) zou deze vrijheid niet alleen verenigbaar met de ware vroomheid (religiositeit) zijn maar ook met de vrede in de staat. Voor beide is zij zelfs onmisbaar. Het eerste punt bewijst Spinoza in de eerste zestien hoofdstukken door een analyse van het verschijnsel religie. Alle godsdiensten bestaan volgens hem in de kern
uit gehoorzaamheid en naastenliefde, dat wil zeggen uit een bepaald sociaal gedrag. Wat mensen daarbij denken is tot op grote hoogte willekeurig. De voorstellingen van God lopen daarom sterk uiteen. De reden is dat de religie een zaak is van de verbeelding, met name die van de profeten. Ieder moet daarom de vrijheid hebben God zo te denken dat hij het beste toegerust is voor waarop het in het geloof aankomt, namelijk liefde en gerechtigheid. Vanwege deze morele kern van alle godsdiensten, vormen zij in principe voor de samenleving geen bedreiging en is er voor de overheid geen enkele reden zich met de inhoud van godsdiensten te bemoeien. Spinoza meent dat de ervaring zijn gelijk bewijst. Dit is de portee van zijn bekende lofrede op Amsterdam aan het slot van het Theologisch-politiek Tractaat. In deze stad zouden overheid en burgers alleen in het gedrag zijn geïnteresseerd en niet in wat mensen geloven en welke waarden zij zeggen te hebben. Verondersteld in het voorbeeld is wat andere radicale denkers uit deze periode expliciet zeggen, namelijk dat deze religieuze vrijheid de grondslag legde voor de rijkdom van de stad in de Gouden Eeuw. Spinoza kent aan de religie een morele waarde toe, maar waar deze ontbreekt en zij aan maatschappij of individuen afbreuk doet, bestempelt Spinoza deze geloofsvoorstellingen als bijgeloof. Het tweede deel van het Theologisch-politiek Tractaat gaat over de vrijheid van filosoferen en de politiek. In de ogen van Spinoza zijn staten en samenlevingen verschijnselen die even natuurlijk zijn als de regens of de zwaartekracht. Alle activiteit van dingen is afhankelijk van de conatus ervan, dat is de kracht en de macht die het heeft om te blijven bestaan en voor zijn voortbestaan te zorgen. Bij de mens veroorzaakt de conatus de drang om te doen wat voor ons nut heeft en tot voordeel strekt. Omdat wij samen in
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 285
01-12-2008 22:23:27
De actualiteit van Spinoza Henri Krop
286 de strijd om het bestaan sterker staan, sluiten de mensen zich uit egoïstische motieven aaneen in een staat. Naar de gewoonte van zijn tijd spreekt Spinoza wel over een sociaal verdrag dat de burgers zijn overeengekomen om een staat te stichten. Wij houden ons echter niet aan de wetten vanwege een fictieve afspraak, maar omdat we denken daarmee op den duur beter af te zijn. Met andere woorden: wij gehoorzamen de overheid omdat ons eigenbelang daardoor uiteindelijk het beste gediend is. Dat veronderstelt overigens dat de wetten worden gehandhaafd, ook al is dat voor ons op korte termijn onaangenaam. De staat heeft, net als de burgers, een eigen conatus die de som is van de individuele strevingen in het bestaan te volharden. Dit betekent dat een staat met de meeste macht, die dus het meest zijn eigenbelang kan dienen, een staat is waar zijn belang parallel loopt met dat van de burgers. Volgens Spinoza gebeurt dat vooral in een democratie. Dat is de reden dat hij deze de beste, dat wil zeggen de effectiefste staatsvorm acht. In een democratie zijn de bestuurders geen heiligen die alles voor het algemene belang opofferen; Spinoza was geen utopist. Democratie is echter een systeem waar de overheid uit eigenbelang wordt gedwongen rekening te houden met het belang van de burgers. In zijn ogen is de democratie de stabielste staatsvorm, omdat zij het beste past bij de menselijke natuur, die door de conatus tot een sociaal egoïsme wordt aangezet. Waar bij Locke de burgers gelijk zijn in geestelijk opzicht, omdat zij allen even competent zijn op religieus gebied, zijn volgens Spinoza alle mensen gelijk in politiek en ethisch opzicht: zij alleen zijn voor hun eigenbelang ter zake kundig. Natuurlijk dacht Spinoza bij het woord democratie niet aan de huidige parlementaire democratie met algemeen stemrecht.
Hij had de steden van de republiek voor ogen die door een elite van regenten werden bestuurd, maar omdat de steden niet over een eigen leger en politiemacht beschikten, waren zij in de praktijk afhankelijk van de publieke opinie. ‘Als ieder even gemakkelijk over gedachten zou kunnen heersen als over tongen, dan zou iedereen veilig kunnen regeren’, waarschuwde hij in het Theologischpolitiek Tractaat de regenten. Spinoza noemt een democratie een staatsvorm waar de burgers geen slaven, maar onderdanen zijn. Het verschil is dat men geen slaaf is in een staat waar de wetten op de rede zijn gebaseerd en de burgers de gelegenheid hebben volgens de voorschriften van de rede te leven. Dat klinkt idealistisch, maar redelijk is in beginsel een leefwijze die het eigenbelang dient. Hoe meer mensen bij de besluitvorming zijn betrokken, aldus Spinoza, hoe kleiner de kans dat men tot iets besluit dat de belangen van de burgers schaadt. De vrijheid van filosoferen is volgens Spinoza de vrijheid te denken wat men wil en te zeggen wat men denkt. Deze denkvrijheid komt aan de burgers toe, omdat zij onmogelijk te onderdrukken valt. Hoe
De vrijheid van meningsuiting is geen absoluut recht dat kan worden opgeëist ‘ook al gaat de wereld te gronde’ dictatoriaal een bewind ook is, of hoe zeer men voor de regeerders religieuze eerbied koestert, in de praktijk is het altijd geweest: zoveel hoofden, zoveel zinnen. De vrijheid van meningsuiting is niet alleen een te tolereren kwaad, maar vertegenwoordigt een grote waarde. Zonder haar ontstaan allerlei bestuurlijke misstanden als corruptie en
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 286
01-12-2008 22:23:27
De actualiteit van Spinoza Henri Krop
287 vleierei. Uiteindelijk verliest men zonder de vrijheid van meningsuiting het respect voor de wet. Gefundeerde kritiek op de maatregelen van de overheid leidt verder tot verbetering van het bestuur. Geen absoluut recht De vrijheid van meningsuiting is volgens Spinoza geen absoluut recht dat kan worden opgeëist ‘ook al gaat de wereld te gronde’. Hij staat buiten het latere spreken over de natuur- en grondrechten van de burger. Rechten zonder macht zijn een lege huls en zou men zo’n denkbeeldig recht opeisen tegen de staat, dan is men, volgens Spinoza, een oproerkraaier en rebel. Spinoza denkt hier vooral aan de predikanten. Hen een absoluut recht op meningsuiting toestaan is in strijd met zijn filosofie van de conatus en politiek onverstandig. De overheid kan uit eigenbelang niet toestaan dat de ene groep
burgers uit naam van een godsdienst of een levensovertuiging wordt opgehitst tegen een andere groep en zo het bestaan van de staat in gevaar brengen. In zo’n geval, zo zegt Spinoza, zijn woorden daden en moeten als zodanig worden beoordeeld. Ook zijn eigen filosofie onderwerpt hij geheel consequent aan het oordeel van de overheid. Als zij schadelijk zou zijn voor het algemeen welzijn dan moet men zijn boek als ongeschreven beschouwen. Natuurlijk zijn deze slotwoorden van het Theologisch-politiek Traktaat grotendeels een kwestie van berekening, maar niet helemaal. Zijn filosofie is praktisch en wil de mens de weg tot geluk wijzen, zonder de ene absolute theologie door de andere te vervangen. In Nederland hebben we momenteel geen problemen meer met censuur, maar uit Spinoza’s ideeën over de wisselwerking tussen democratie en vrijheid van meningsuiting blijkt dat tolerantie altijd haar grenzen heeft.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 287
01-12-2008 22:23:27
CDV [winter 2008].indd 288
01-12-2008 22:23:27
Boeken
CDV [winter 2008].indd 289
01-12-2008 22:23:28
290
Sjaak Koenis Het verlangen naar cultuur Uitgeverij Van Gennep | 2008 | 296 pp. | ¤ 22,50 | ISBN 9789055159062
Academisch boek dat om confrontatie met christendemocratische beginselen vraagt door Arie Oostlander Oud-directeur Wetenschappelijk Instituut voor het CDA en oud-lid Europees Parlement.
b o e k e n
Enkele jaren geleden verscheen op CDA-affiches in een klein hoekje de Nederlandse driekleur. Dit drukte iets uit van een nostalgie naar nationale geborgenheid, warme oude vaderlandse symbolen, wastobbe en groene zeep. Over dat soort cultuur gaat het boek van Sjaak Koenis. Ten overvloede prijkt er een trots VOC-schip op het kaft. Ja, dat waren nog eens tijden! De ondertitel van het boek is: ‘Nederland en het einde van het geloof in een moderne politiek’. ‘Moderne politiek’ staat voor de kille, kleurloze verzakelijking en technocratie die ooit zo braaf door de predikanten van de doorbraak werd gepropageerd, en die haar hedendaagse bekroning vindt in de cleane, gestandaardiseerde wereld van doctorandus Dorknoper. • • • Koenis neemt de begrippen cultuur en modern als tegenstellingen. Modern staat voor
de filosofie van de autonome mens die geen regels van buiten af, laat staan van boven, accepteert. Het individu dat geen gemeenschap zoekt, noch een gemeenschappelijke ethiek of moraal. Die leeft bij de stelling ‘een mens is pas mens als ie geen mens meer nodig heeft’ (zoals een scholier het concept van het autonome individu eens typeerde). Wie naar cultuur verlangt, zoekt juist wél gemeenschap en een gemeenschap stichtende moraal. Die zoekt naar wat ons met elkaar verbindt, waarden, identiteit. Daar hoort een inrichting van de samenleving bij die ruimte biedt aan zingeving, inspiratie, pluralisme. • • • Het is best een gecompliceerd en naar mijn mening wat overladen boek dat in een jargon geschreven is dat niet iedereen zal liggen. Maar er is een aantal aardige boodschappen in te vinden. De ondertitel stelt dat het geloof in een moderne politiek, zoals Koenis die definieert, op zijn eind loopt en dat dat gevolgen heeft voor Nederland. Zo’n twintig jaar geleden heb ik in CDV al eens een ‘In memoriam voor de individualisering’ geschreven. Dat is niet zo bijzonder omdat
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 290
01-12-2008 22:23:29
Arie Oostlander bespreekt Het Verlangen naar Cultuur
291 onze filosofie al vanouds niet van kale individuen uitgaat, maar van de, van meet aan met sociale en ethische aspecten toegeruste en in relatie levende persoon. Het modernisme is bovendien uitgesproken secularistisch. Bijzonder is wel dat de periode van paars beleid het ongelijk van het autonomistisch individualisme als het ware zelf uit het ongerijmde heeft bewezen. De paarse modernen zouden eens korte metten maken met de waarden,
We weten nu dat de secularisatiehypothese de status van dogma der modernen nooit zal verdienen en zeker met dat moralisme van christelijk georiënteerde politiek. De ook niet zo moralistische Fortuyn zag op het eind van paars echter géén moderne zegeningen, maar slechts puinhopen. Voor en na hem zijn er al velen die, al of niet tandenknarsend, de terugkeer van de religie in het openbare leven hebben moeten constateren. We weten nu dat de secularisatiehypothese (‘vooruitgang impliceert geloofsafval’) de status van dogma der modernen nooit zal verdienen. In Nederland heeft men erg lang geloof gehecht aan de secularisatiehypothese, zowel in niet-kerkelijke als kerkelijke kring. Dat is nog bijna dagelijks aan het algemene spraakgebruik te merken. Bijna overal elders in deze wereld is godsdienst nooit weg geweest en neemt het belang van religie toe. Dat er een wijd verbreid proces van maatschappelijke desintegratie plaats vindt, kan ieder zien. Maar meestal wordt niet opgemerkt dat het door Koenis modern genoemde verlies aan verbondenheid met kerk, partij en vakbond niet alleen voor religieuze verbanden gold, maar ook voor seculiere. Daar slaat de afvalligheid mogelijk nog
harder toe. Al in de jaren tachtig kwam de Wiardi Beckman Stichting van de PvdA met titels als ‘De ontkerkelijking van de PvdA’, ‘Socialisme op sterk water’. Een hyperseculiere beweging als die van D66 had de ongebondenheid zelfs als wezenskenmerk, wat aan het beperkte ledenbestand te zien is. Bij maatschappelijke organisaties is dit ook aan de orde. Een grappig voorbeeld verstrekte een ouderpaar dat zich erover beklaagde dat het de kinderen zondags niet meer mee kon krijgen naar het nudistenkamp. Hebben deze voorbeelden met vooruitgang te maken? Koenis meent dat ook het CDA zijn ankers en onderlinge verbondenheid kwijt was. Inderdaad heeft dat gedreigd, maar we hebben elkaar destijds weten te overtuigen van de betekenis van de christendemocratische tradities. De sociale leer van de rooms-katholieke kerk bleek niet verouderd; het Rijnlandse model was springlevend, zozeer zelfs dat ook anderen zich ermee identificeerden. De christelijke wijsbegeerte, zoals onder meer onderwezen aan de VU, en andere christelijk geïnspireerde input, bleek van waarde bij de beantwoording van nieuwe vragen. Zo kwamen wij weer aan ons ‘grote verhaal’, waar de anderen met lege handen achterbleven. We kregen weer een nieuw Program van Uitgangspunten. Minder dogmatisch bedoeld dan vroeger, maar wel herkenbaar als een stap verder in de christendemocratische traditie. Zo is in principe het sturend vermogen van de christendemocratie bevestigd. Het moderne proces van geestelijke en ideologische vervlakking zoals Koenis dat ziet, bleek een feit, maar nog het meest in niet-godsdienstige kringen. Hun ‘grote verhalen’ zijn inderdaad aan hun eind. Het pijnlijkst beseft men dat in PvdA-kringen. Koenis schrijft terecht dat er steeds minder arbeiders zijn, dat de ideologische veren zijn afgeschud en dat de oogmerken vervagen.
b o e k e n
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 291
01-12-2008 22:23:29
Arie Oostlander bespreekt Het Verlangen naar Cultuur
292
b o e k e n
‘Waartoe is de PvdA nog in de politiek’. Paars toonde aan hoezeer de sociaaldemocratie en het liberalisme, conform de moderniseringsthese, al zijn geconvergeerd tot één vlak verhaal. • • • Koenis ziet wel dat aan de rationele vervlakking die hij signaleert, grenzen moeten worden gesteld. En die zijn te vinden in religie. Die zorgt voor samenhang in een maatschappij, zo spreekt hij Durkheim na. Besef van transcendentie (een betrouwbare God) maakt de schepping toegankelijk voor wetenschappelijk onderzoek; het monotheïsme leidt tot systematisering van ethische regels (‘inclusief denken’); en het calvinistische ethos maakt het kapitalisme mogelijk (Berger). Koenis zou ook naar het strenge monotheïsme van de islam kunnen verwijzen. Daarmee wilde Mohammed de maatschappelijke chaos van het heidense polytheïsme van zijn tijd uitroeien. Boeiend om nog eens te beseffen hoezeer godsdienst structureel onmisbaar is in een samenleving en in de politiek. In Nederland heeft de godsdienst in politiek en samenleving een bijzondere institutionele vorm gekregen: de verzuiling. Koenis ziet daar terecht de tegenvoeter van het modernisme in. In de verzuiling werd niet naar convergentie van overtuigingen in de richting van een rationele, verzakelijkte eenheidsopvatting gewerkt (‘Bij de AVRO zit je goed’). De meestal negatief bedoelde term verzuiling slaat mijns inziens overigens op verstarring van iets wat oorspronkelijk een vorm van maatschappelijk initiatief is, geleid door godsdienstig of levensbeschouwelijk geïnspireerde verenigingen. Toen die aan religieuze diepgang en gedrevenheid verloren, werden de betreffende instituties min of meer zelfgenoegzame, de achterban bedienende machtsbolwerken. Dat was op zich een vorm van secularisatie.
Koenis wijst op iets soortgelijks. Hij stelt dat secularisatie niet het gevolg is van verwerping van geloofsinhouden, maar van verschuivingen in de sociale plaats van de religie, scheiding van religie en maatschappij. Je zou kunnen zeggen van ontzuiling. De vervlakking waarin dat resulteert, roept de behoefte op aan mogelijkheden om je in de maatschappij te verankeren, ergens bij te horen, je met iets te identificeren; het verlangen naar cultuur, iets om voor te gáán. Door die verschuiving zijn we dat kwijtgeraakt. Het lijkt wel alsof Koenis de herinnering wil oproepen aan figuren zoals Abraham Kuyper. ‘Die hadden iets’. Kuyper richtte zich uitdrukkelijk op kerstening van de Nederlandse cultuur. Het ging hem niet direct om het winnen van zielen, maar om instituties als een partij of een universiteit. Hij riep alvast de antirevolutionaire richting uit tot vertegenwoordiger van ‘de (de, niet een) grondtoon van ons volkskarakter’. Dat was stellig geen sociologische vaststelling maar een klaroenstoot, niet gericht op een achterban of op een zuil, maar op de Nederlandse cultuur in volle breedte. Dat is het aardige van het Nederlandse culturalisme: we zijn een volk van louter minderheden, die het van elkaar waarderen dat iedere minderheid zich met een eigen visie op de maatschappij vereenzelvigt en van daaruit een dienst aan het algemeen welzijn levert. Een pluraliteit aan culturele profielen waarbij burgers zich thuis voelen en waardoor ze in actie komen. De diverse bevolkingsdelen hebben het recht op hun eigen identificatie met ons land; iedere groep zijn eigen canon. Het is prima als we werken aan een gemeenschappelijke basis voor onderling debat, dat bindt ons als Nederlanders. Maar daarnaast hebben we nog een reeks van andere identificaties door de groepen waartoe we behoren. Dat dempt de neiging tot nationalisme, zegt Koenis. Het
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 292
01-12-2008 22:23:29
Arie Oostlander bespreekt Het Verlangen naar Cultuur
293 zou geen recht doen aan de werkelijkheid als de katholieke visie op de Tachtigjarige Oorlog gelijk zou zijn aan de protestantse of de liberale. Voor zover deze canons verschillen inhouden in politieke visies op het te dienen algemeen welzijn, is het goed om ze politiek te erkennen. Op de historische ervaring van overlappend politiek inzicht berust de fusie van het CDA. Iets anders wordt het als groepen het dienen van het belang van de eigen achterban als hoofdtaak zien en niet het algemeen belang. Dan vertroebelt de politiek, het kan zelfs gevaarlijk worden zoals de ervaring in Bosnië en Herzegovina leert. Zeker als CDA’ er voel je je dan verplicht om het ‘confessionele’, maar in feite etnische en clangebonden karakter van partijen te bestrijden. • • • Koenis ziet in dat een ontwikkeling naar een homogener Nederland de identificatie van de burger niet bevordert. Gegeven de verscheidenheid kunnen we ons eerder verheugen in het feit dat er bij ons alleen minderheden zijn. Minister Brinkman zei eens: ‘Het karakteristieke van de Nederlandse cultuur is het brede internationale aanbod.’ Door dat cultureel pluralisme kan er bij ons zoveel en daar zijn we trots op. Vanuit Nederlands gezichtspunt is het verre van onvermijdelijk dat culturen met elkaar op de vuist gaan, zoals Huntington en Ad Verbrugge menen. Het gevaar van hun stellingen is dat allerlei geweld quasi wetenschappelijk wordt gerechtvaardigd. Prilic, de zogenaamde minister-president van het illegale republiekje Herzeg-Bosna (nu in de gevangenis in Den Haag) bezondigde zich daaraan. Hij kon zelfs na de wrede oorlog in Bosnië enthousiast praten over het culturele rendement van de etnische zuiveringen. Bij de beoordeling van werken als die van Huntington moet je je steeds afvragen: voor welke wandaden fungeren ze als excuus of
justificatie? Koenis citeert met instemming Ignatieff die waarschuwt: ‘Nationalisme schept gemeenschappen van angst.’ Dit geldt ook voor Nederland. Het CDA kan weten dat ‘inclusief denken’ en ‘wat gij wilt dat u geschiedt doe dat ook een ander’ het nationalisme moeten overstijgen. • • • Nederland staat voor de opdracht nieuwe minderheden met eigen cultuur te integreren. Zij verschillen ten dele van migranten in voorbije eeuwen die bewust op onze relatieve godsdienstvrijheid afkwamen. Nu zijn er velen die bepaald niet op onze cultuur afkomen. Kunnen zij een plaats vinden? Vanuit christendemocratische traditie zijn zij (o.a. vanuit het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA) gewezen op het grondwettelijk recht om eigen scholen te stichten, op ruimte in de media. Hier blijkt Koenis grenzen te stellen die door zijn politieke doelstellingen worden bepaald. Als vanwege de spreiding van nieuwe burgers in bepaalde stadsdelen zwarte scholen ontstaan, wil hij artikel 23 van de Grondwet gaan herzien. Als socioloog zou hij moeten weten dat artikel 23 hiermee weinig heeft te maken. Hij zal toch geen ongelijke behandeling voor de Grondwet willen? Alleen vrijheden voor de openbare school, zonder ‘verhaal’? De zorg voor de samenhang van de Nederlandse samenleving is begrijpelijk. Er moet immers een gemeenschappelijk platform blijven waarop we elkaar als Nederlanders erkennen. Iedere levensbeschouwelijke stroming zal zijn eigen canon van waarden hebben. Daarmee hebben we altijd goed kunnen leven. Er zijn grenzen die voor ieder gelden en die we samen hebben geformuleerd. Die worden in politieke zin voor burgers aangegeven in de Grondwet. Instemming daarmee mag worden geëist van iedereen die de ambitie heeft Nederlander te worden. Daarin komen pluralisme, toleran-
b o e k e n
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 293
01-12-2008 22:23:30
Arie Oostlander bespreekt Het Verlangen naar Cultuur
294 tie, respect voor de menselijke waardigheid, gelijkheid voor de wet en maatschappelijke vrijheden op een evenwichtige wijze aan de orde. Ze geeft aan hoe we in ons land met elkaar omgaan. Nederland heeft een lange traditie van verdediging van de rechtsstaat en de internationale rechtsorde. Dat hoort
Bij Koenis wordt de keuze tussen principes en politieke visies geneutraliseerd tot kwesties van smaak
b o e k e n
allemaal tot onze gedeelde politieke cultuur. Het is terecht dat Koenis niet verder wil gaan dan dat (op de ontsporing bij artikel 23 na). Hij bestrijdt daarmee Ad Verbrugge die dat juridische kader maar oppervlakkig vindt en verder wil gaan: delen in de zelfde religie of levensgevoel, bezieling, geworteldheid, doorvoeling. ‘Voor Verbrugge die… gelooft dat alleen in oorlog cultuur haar ware aard toont (pag 237), is Europa van een verpletterende leegheid en saaiheid.’ Een gevaarlijke reden om tegen Europa te zijn. Tevens een gevaarlijk standpunt ten opzichte van de verhoudingen in minderhedenland. Zo horen de ‘zwarten’ er nooit bij. • • • Koenis is niet altijd duidelijk over zijn eigen positie: een derde weg, ergens tussen de modernisten en de culturalisten in? Bij lezing valt op hoezeer een academische benadering
verschilt van die van de christendemocratische politiek. Dit brengt op zich al verschil van inzicht mee. Twee voorbeelden. Koenis praat liever over stijlen dan over principes en maatschappijbeelden die aan de politiek ten grondslag liggen. Marktgeoriënteerd beleid tegenover sociaaldemocratische oriëntatie op de overheid wordt bij hem de bedrijfskundige tegenover de bestuurskundige stijl. Zo onderscheidt hij nog een reeks stijlen die in ganzenmars op het politieke toneel verschijnen (onder andere de gemeenschapsstijl die hij het CDA toeschrijft). Hierdoor wordt de keuze tussen principes en politieke visies geneutraliseerd tot kwesties van smaak. Dat klinkt prettig waardevrij voor een universitair instituut. Een tweede punt is de visie op religie als een aparte sector. Als in de theologische exegese de nadruk gaat vallen op de betekenis en de zin van Bijbelverhalen in plaats van op de veronderstelde feitelijkheid, dan ziet hij dat als een concessie aan de moderniteit. De Bijbel zit echter vol van vermaningen om de rituelen hun vervulling te laten vinden in het gewenste sociale en op rechtvaardigheid gerichte gedrag (bijvoorbeeld in Amos 5:21). Die twee zijn dus religieus vervlochten. De visie op het recht heeft een religieuze inbedding. Daarover is met Koenis vast een goed gesprek mogelijk. Want boeiend blijft hoezeer hij afstand neemt van de verzakelijking in de politiek en hoe hij de religie ziet. Confrontatie met christendemocratische literatuur zou de dialoog aanzienlijk kunnen verrijken.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 294
01-12-2008 22:23:30
295
Peter Cuyvers Het proletarische gezin. De toekomst van de vrouwelijke kostwinner Scriptum | 2008 | 240 pp. | ¤ 22,50 | ISBN 9789055945337
Al te zorgeloos over het spitsuurgezin en de ploetermoeder door Monic Slingerland Redacteur dagblad Trouw.
Waar is zoveel liefde en zoveel verdriet, zoveel geluk en zoveel verlies te vinden als binnen het gezin? Drama’s spelen zich er af, hoogte- en dieptepunten, binnen die hechte verhoudingen, waar mensen afhankelijk zijn van elkaar voor eerste levensbehoeften als liefde, nabijheid, eten, drinken, ergens thuis zijn. In die hechte samenlevingsvorm zijn geld en genegenheid verstrengeld. Ongelijksoortige grootheden dus, al was het maar omdat de politiek op de ene wel vat heeft en op de andere helemaal niet. Het lastige is dat die twee verschillende ingrediënten elkaar ook nog beïnvloeden. Als we de liefde geheel buiten beschouwing laten, is een gezin vooral een stel familieleden van twee generaties die samen werken om te blijven bestaan. Ze werken voor elkaar, voor zichzelf, voor de gemeenschap.
Hun doel is in leven te blijven en zichzelf voort te zetten. Een gezin is geslaagd als de jongste generatie zelf weer een nieuw gezin begint. Liefde valt niet te sturen, werk wel. Zodra het om werk gaat, om praktische tijdsbesteding van gezinsleden die wat oplevert, komt de overheid in beeld. Gezinspolitiek kan niet anders dan zich hierop richten. Dat kan zijn door een verbod op betaalde arbeid, zoals dat in Nederland lange tijd (tot 1957) gold voor gehuwde vrouwen. Een verbod dat te zien is als een poging om toch via die ene stuurbare factor de andere ongrijpbare factor te beïnvloeden. De overheid organiseerde de liefde van moeders voor hun kinderen door die moeders verplicht thuis te laten zijn. Ingrijpen in het bestaan door het aanbieden van georganiseerde kinderopvang. Een recent middel om toch die moeilijk te sturen factor liefde te beïnvloeden, is het verplicht stellen van echtscheidingsbemiddeling wanneer er kinderen in het spel zijn. In zijn opmerkelijke pamflet ’Het proletarische gezin, de toekomst van de vrouwelijke kostwinner’, laat de pedagoog Peter Cuyvers
b o e k e n
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 295
01-12-2008 22:23:31
Monic Slingerland bespreekt Het proletarische gezin. De toekomst van de vrouwelijke kostwinner
296
b o e k e n
de factor liefde zo veel mogelijk buiten beschouwing en concentreert hij zich op het gezin als leef- en vooral werkgemeenschap van ouders en kinderen. In de visie van Cuyvers is dat gezin bijna een ongeleid projectiel dat onverstoorbaar een eigen koers vaart en waarop overheden nauwelijks vat kunnen krijgen. Zijn sympathie ligt duidelijk meer aan de kant van het gezin dan bij de overheid. In zijn beschrijving is het gezin een instrumentele eenheid. Cuyvers schetst de essentie: ouders, soms grootouders, en kinderen eten uit dezelfde voederbak en hebben elkaar nodig om dat te kunnen doen. Op twee manieren brengt Cuyvers zichzelf in een moeilijke positie. Niet alleen relativeert hij, maar ook nog is hij een optimist, misschien een extra handicap. Het is aan zijn stijl te merken dat Cuyvers echt iets van het hart moet. Hij heeft een eigen visie en als lid van de Gezinsraad (van 1988 tot 2000) was hij blijkbaar nogal een buitenbeentje. Dat leverde hem in ieder geval wel de uitnodiging op om in 2002 de Nationale Jeugdlezing te houden, onder de titel ’Vertrouw de ouders’. Beleidsorganen bestaan dankzij problematiseren. Relativeren bedreigt hen in hun bestaan, dat mag duidelijk zijn. Dat relativeren is typerend voor historici — Cuyvers’ vak is historische pedagogiek. Hij schetst lange lijnen, duizend jaar terug, vijfhonderd jaar vooruit. En relativeert vervolgens alle ophef over spitsuur, samengesteld gezin en echtscheiding weg. Zijn boodschap is duidelijk: waarom al die drukte? Dachten jullie dat jullie de eersten in de geschiedenis van de mensheid zijn die kinderen opvoeden en ook nog de kost verdienen? Dachten jullie dat er vroeger, met de sterfte in kraambed en andere ziektes, geen gebroken gezinnen waren, die aan elkaar gelijmd als stiefgezinnen verder gingen? Daar heeft hij natuurlijk een punt.
Nu is Cuyvers niet tegen problematiseren, hij is tegen problematiseren met de verkeerde argumenten. Cuyvers toont aan dat het problematiseren van het gezin deels is gebaseerd op mythen, op onjuiste veronderstellingen over het verleden en zelfs het heden. Statistiek is daarbij een onbetrouwbaar instrument, liet Cuyvers bij andere gelegenheden weten. Cijfers zeggen weinig over het welbevinden van mensen. In dit boek concentreert Cuyvers zich op beeldvorming. Er is een tijd geweest, schetst hij, het was in de jaren zestig en zeventig, dat een weldenkend mens tegen het gezin hoorde te zijn. Het moest worden afgeschaft, het was ouderwets, een knellend keurslijf van verplicht samenleven. Mao en Den Uyl hebben het geprobeerd, schrijft Cuyvers, maar gelukkig is dat mislukt. Eigenlijk zegt hij: laat gezinnen hun gang gaan, dan komt het goed met de samenleving en verdwijnt menig probleem. Neem de vergrijzing. Als vrouwen net zoveel kinderen krijgen als ze zelf willen, dan is het hele probleem van de onevenwichtige bevolkingsopbouw opgelost. Mannen houden het kindertal laag. Geef vrouwen hun zin, en het komt goed. Ook als het om de arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen gaat, ziet Cuyvers de toekomst zonnig tegemoet: er zijn genoeg vrouwen die de kost willen verdienen, er komen steeds meer vrouwen die graag de kost verdienen, die zelfs kostwinner zijn. Dat gaat vanzelf verder, de overheid hoeft daarin niet te pushen en moet ook niet remmen of er een probleem van maken. Hij haalt zijn argument uit het verleden. Het is bijna altijd gebruikelijk geweest dat vrouwen werkten. Vroeger waren alleen aristocratische dames vrijgesteld van betaalde arbeid, en later, in het burgerlijke gezin, alle getrouwde vrouwen, maar dat was maar een korte periode. Niets nieuws onder de zon,
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 296
01-12-2008 22:23:31
Monic Slingerland bespreekt Het proletarische gezin. De toekomst van de vrouwelijke kostwinner
297 de werkende vrouw is een traditioneel verschijnsel. Cuyvers gelooft dus in een zelfregulerend mechanisme van het gezin, de ’stille kracht van de samenleving’. Nu kost het niet veel moeite om van het gezin een probleem te maken. Om meteen maar de meest dramatische cijfers te noemen: in Nederland worden per jaar naar schatting enkele tientallen kinderen door hun ouders gedood, vaak na mishandeling. Jeugdzorg heeft lange wachtlijsten en schiet bovendien geregeld zelf in de fout bij de zorg voor kinderen die al niet veilig zijn bij hun ouders. Iets minder dramatisch: tot 1999 gingen vooral stellen zonder kinderen uit elkaar. Sinds 1999 betreft meer dan de helft van alle scheidingen ouders met kinderen. Jaarlijks maken 60.000 kinderen mee dat hun ouders uit elkaar gaan. En bij voorzieningen voor ouders die buitenshuis werken: de capaciteit van de kinderopvang in Nederland loopt achter bij de behoefte en ook ver achter bij die in landen om ons heen. Vandaar termen als spitsuurgezin en ploetermoeder. Het probleem van de opvang van jonge kinderen met twee werkende ouders noemt Cuyvers ook. Daar
Iemand in zijn positie, de optimist die veel problemen wegrelativeert, heeft sterke argumenten nodig ziet hij een taak voor de overheid. De hoofdboodschap van Cuyvers is dat het in het hedendaagse gezin goed toeven is voor kinderen en dat dat wel zo zal blijven. Vooral als de overheid eerst dat erkent en zich er daarna pas mee gaat bemoeien.
Nu heeft Cuyvers op een aantal belangrijke punten beslist het gelijk aan zijn kant. Ouders besteden nu meer aandacht aan hun kinderen dan vroeger. De betrokkenheid van ouders bij de school van hun kind is groter dan ooit. Maar iemand in zijn positie, de optimist die veel problemen wegrelativeert, heeft heel sterke argumenten nodig om de fronsrimpels in de bezorgde hoofden van beleidsmakers weg te werken. Cuyvers doet zijn best, 240 bladzijden lang. Hij gebruikt daarbij niet alleen de lange historische lijnen, die hij, in zijn eigen termen, kort door de bocht beschrijft. Hij gebruikt daarbij ook de grapjes en niet ter zake doende uitwijdingen die aan de borreltafel de stemming erin brengen en het gehoor mild en toegeeflijk stemmen. In een boek werkt dat toch anders. Daar werken losse flodders soms averechts. Net is de lezer bekomen van paaldansende advocates en Andre Rieu, of de Tokkies komen voorbij met John Kennedy in hun kielzog. De al te losse pols van Cuyvers maakt soms rare missers, bijvoorbeeld als het over kerken gaat en over heiligen. Antonius wordt Thomas, en met het anglicisme bedoelt hij vast de anglicaanse kerk. Allemaal weg te relativeren als niet belangrijk voor het onderwerp, maar het maakt het er niet sterker op. Voor goed nieuws zijn harde argumenten nodig, hardere argumenten dan bij slecht nieuws. Daarom is het jammer dat Cuyvers teveel leunt op losse flodders en de ietwat pesterige boodschap aan zijn lezers dat ze zich niks moeten verbeelden, omdat ze net zulke proletariërs zijn als hun voorgangers van vijf eeuwen terug en dat ze zich bovendien zorgen maken om niks. Het lijkt wel of zijn eigenlijke onderwerp niet het gezin is, maar dat hij zijn betoog hierover gebruikt om vaandeldragers van socialistisch Nederland stevig op hun nummer te zetten. Cuyvers stapte ooit kwaad op bij de PvdA.
b o e k e n
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 297
01-12-2008 22:23:31
Monic Slingerland bespreekt Het proletarische gezin. De toekomst van de vrouwelijke kostwinner
298
b o e k e n
Het moderne gezin, zegt Cuyvers, is een stelletje proletariërs. Zonder bezit, maar met kinderen en daarom investeren ouders van nu veel in hun nageslacht, meer dan ooit. Proletariërs hebben niets, maar huren alles. Ook moderne proletariërs. Kijk maar: een huis via hypotheek van de bank, een auto via de leasemaatschappij, de mobiele telefoon via de provider en werknemers verhuren zich aan hun werkgever tegen een zeker uurloon. Zij verkeren in dezelfde positie als boeren in de middeleeuwen die land pachtten van hun heer. Niets nieuws onder de zon. Zelfs niet als het gaat om de taakverdeling tussen mannen en vrouwen. Op een boerderij is die taakverdeling net zo flexibel als in het moderne gezin. In agrarische gezinnen helpen moeders ook met melken en oogsten, en letten vaders op de kinderen. In het moderne proletarische huishouden koken vaders ook of lopen ze achter de kinderwagen, terwijl moeder in een eigen bedrijf flink geld verdient. Dat we denken dat het moderne gezin zo nieuw is, komt doordat er, zij het maar heel even, een tijd is geweest dat moeders verplicht thuis zat, vader buitenshuis de kost verdiende en de kinderen buiten schooltijd altijd thuis waren. Dat burgerlijke gezin is maatgevend geworden in de beeldvorming, maar wie verder terugkijkt in de geschiedenis ziet hoe onterecht dat is. Cuyvers heeft daarin helemaal gelijk. Toch overtuigt zijn pamflet niet, hoewel ik een aantal inzichten met hem deel. Zijn schets van ouderliefde is me te rooskleurig. Als al die moderne ouders hun kinderen en hun gezin zo enorm belangrijk vinden, waarom gaan ze dan toch scheiden, 33.000 stellen per jaar? Ook dat aantal relativeert Cuyvers: per jaar gaat niet meer dan 1 op de 10 stellen met kinderen uit elkaar. Hij vindt dat weinig, ik vind dat veel. Per jaar 10
procent, maar we moeten de aantallen wel jaar na jaar bij elkaar optellen. Kinderen van gescheiden ouders blijven altijd kinderen van gescheiden ouders. Ook als het vijf jaar geleden is. Ook als ze boven de 18 zijn. Ook als hun alleenstaande moeder opnieuw trouwt. Dus hoeveel kinderen met zo’n ervaring zijn er na tien jaar? En wat betekent dat? De statistiek kan inderdaad nooit goed weergeven wat dat betekent voor de kijk van kinderen op zoiets als liefde. Eén ding is zeker: het is zelden de keus van de kinderen dat ouders uit elkaar gaan, zeker niet van jonge kinderen. Maakt het voor kinderen uit of ze een ouder kwijtraken door dood of door scheiding? Wat is erger: dat een vader zomaar sterft na een ziekte, of dat vader zomaar weggaat omdat hij niet meer van de moeder van zijn kinderen houdt? Liefde is iets geworden waarvoor steeds weer gekozen moet en ook kan worden. Die vergrote vrijheid zorgt er in elk geval voor dat er een andere instabiliteit is dan vroeger. De grote vraag is of gezinsleden van deze grotere vrijheid gelukkiger worden. Cuyvers gooit in zijn boek alle gezinsleden zo’n beetje op een hoop, hij maakt nauwelijks onderscheid tussen kinderen, moeders en vaders. We zijn allen proletariërs, en daarmee houdt de analyse op. Ik kan meegaan met Cuyvers dat in het moderne proletarische gezin de ouderliefde meer bloeit dan ooit. Maar het egoïsme van ouders krijgt net zoveel ruimte. Het gezin is georganiseerde liefde van ouders voor hun kinderen, schrijft Cuyvers. Scheiding is georganiseerde eigenliefde van ouders, zet ik daar tegenover, gezien het aantal ouders dat het gezinsverband verbreekt, zonder dat daar harde redenen voor zijn, zoals geweld. Ouders die gaan scheiden, kiezen meer voor zichzelf dan voor hun kinderen. Ze kunnen die keuze maken, mede doordat tegenwoor-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 298
01-12-2008 22:23:31
Monic Slingerland bespreekt Het proletarische gezin. De toekomst van de vrouwelijke kostwinner
299 dig vaak beide ouders de kost verdienen en niet meer financieel van elkaar afhankelijk zijn, maar vooral voor de genegenheid. Daar is niets aan te doen, liefde laat zich niet sturen en de overheid kan ouders niet dwingen om meer van hun kinderen te houden dan van zichzelf.
De komende tien jaar zullen we zien wat er gebeurt met al die kinderen van gescheiden ouders, die last en de ervaring van al te vluchtige genegenheid met zich mee nemen, hun eigen gezin in, waar ze, als Cuyvers gelijk krijgt, vooral voor om de liefde bij elkaar blijven en niet om het geld.
b o e k e n
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 299
01-12-2008 22:23:31
300
Dick Houtman, Peter Achterberg, Anton Derks Farewell to the Leftist Working Class Transaction Publishers | 2008 | 144 pp. | ¤ 32,95 | ISBN 9781412806930
Actuele klassenstrijd op rechts door Frank van den Heuvel Lid van de redactie van Christen Democratische Verkenningen.
b o e k e n
Twee Nederlandse en een Belgische socioloog beschrijven in een niet al te uitvoerig boek wat er de laatste decennia aan de hand is met de linkse onderklasse. Of moeten we tegenwoordig spreken over de rechtse onderklasse? Of klinkt onderklasse te stigmatiserend? De kern van het boek is dat de voormalige linkse arbeidersklasse zich in ieder geval heeft afgekeerd van de traditionele linkse partijen. De belangrijkste reden is dat mensen in het algemeen steeds meer cultureel in plaats van economisch gemotiveerd stemmen. In wezen is het een fenomeen dat we al lang in de Verenigde Staten zien, met het traditionele verschil tussen de red states en de blue states. De staten in het Zuiden en het Midden-Westen stemmen overwegend Republikeins en de Westkust en de Oostkust Democratisch. Traditie versus kosmopolitisme. Wel zien we door het kiesmannensysteem in de VS dat kandidaat Obama een gat kon slaan in deze traditie. Hij wist ook
in Republikeins gebied, in de conservatieve arbeidersklasse, winst te behalen. • • • Ook in Nederland zien we dat de mensen bij de laatste landelijke verkiezingen (november 2006) meer cultureel gemotiveerd stemden. Of, zoals ik eerder aangaf in NRC Handelsblad: het was een strijd tussen de Randstad en de provincie, tussen de grachtengordel en de rest van Nederland, tussen kosmopolitisch en nationaal gericht, tussen voormalig paars en de meer traditionele partijen.1 Zo kon het zijn dat Wilders, SP, ChristenUnie en CDA wonnen en D66, VVD en PvdA fors verloren. En dat vooral partijen als GroenLinks en D66 (en tot op zekere hoogte ook PvdA) aantrekkelijk bleken voor de blanke elite. De stelling van Houtman c.s. ging echter voor een deel niet op. Inderdaad ging een deel van de voormalig linkse arbeidersklasse naar de rechtse PVV van Wilders, maar een zeer groot deel ging naar de SP. Toch past ook dit bij nader inzien in de analyse en de data van Houtman c.s., omdat de SP economisch links is, maar cultureel rechts, conservatief. Dat appelleerde aan de mensen die zich bij de PvdA al langer niet meer thuis voelden. Ook voormalige communisten waren al lang ontheemd bij de elitaire anti-
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 300
01-12-2008 22:23:32
Frank van den Heuvel bespreekt Farewell to the Leftist Working Class
301 militaristische, vegetarische, kosmopolitische wereldverbeteraars van GroenLinks en zitten nu bij de SP. We zien steeds vaker binnen en buiten het parlement dat SP en Wilders vechten om de gewone man die niks moet hebben van Den Haag, establishment en de vermeende bevoordeling van de buitenlanders. Of, zoals Wilders het bij de laatste politieke beschouwingen scherp zei: ‘Men heeft genoeg van het handelen van oud-minister Herfkens, de bespiegelingen van Geert Mak en de Al Gores van deze wereld, die praten voor een kleine elitaire groep terwijl de echte problemen niet worden aangepakt.’ Wilders past in de analyse van de auteurs die de linkse arbeidersklasse voor een groot deel naar de veiligheid van rechtse populisten zien lopen. Of naar de soepel lopende zinnen van charismatische sprekers, van Fortuyn tot Le Pen in Frankrijk, van, tot voor kort, Jörg Haider van Oostenrijks conservatief rechts tot Filip Dewinter van Vlaams Belang, die inspeelt op het gevoel dat de Waalse nietsnut Vlaanderen inpikt. De teksten en programma’s zijn vaak niet te ingewikkeld. Ook niet omdat het opleidingsniveau van de achterban waarop wordt gemikt over het algemeen laag is, zo blijkt eveneens uit onderzoek van Houtman c.s. Interessant is daarbij de presentatie van de voorlieden van deze rechtse bewegingen. Allemaal kleden deze aanvoerders zich onberispelijk. Ze ‘verlagen’ zich juist niet tot jasje zonder das, maar gaan strak in pak en das gekleed. Fortuyn, Wilders en Berlusconi, die zich ook graag richt tot de gewone man, dwepen met hun uiterlijk en aandacht. En het boeiende is dat hun dat juist status geeft. Meer in algemene zin verwacht het volk dat hun voorlieden onberispelijk gekleed gaan. Ze zijn niet meer geloofwaardig wanneer ze hun das afdoen. Toen ging het niet voor niets mis bij VVD-leider Rutte en bij Wouter Bos. Tekenend is dat het gezag van Rutte en Bos,
inmiddels weer met das, terug is. Uitzondering is wanneer de aanvoerder zelf uit de arbeidersklasse van de achterban voortkomt, zoals Jan Marijnissen. • • • In een uitvoerige analyse in NRC Handelsblad naar aanleiding van het boek over The Leftist Working Class (Dirk Vlasblom, 21/11/08) gaat Vlasblom in op de achterliggende gedachten van Houtman c.s. Ook vertaalt hij de analyse naar de Nederlandse politieke situatie en refereert hij aan de opmars van Rita Verdonks Trots op Nederland. Inmiddels is deze opmars weer gestopt. Wellicht ziet de potentiële achterban Verdonk als oud-minister toch niet echt als iemand die succesvol het establishment kan aanvallen. Interessant is dat Vlasblom zich in zijn analyse verbaast over de voormalig communistische klasse die nu de ruk naar rechts maakt. Maar misschien is die ruk naar rechts helemaal niet zo vreemd. Drie Europese landen — Rusland, Italië en Frankrijk — hebben sterke communistische partijen en bewegingen gekend. Het ging hier om massale volksbewegingen die achter leiders, communistische leiders aanliepen. Mensen die deze bewegingen steunden wilden gezag, een sterke man. En wat zien we nu in deze drie landen: sterke leiders, die zich graag laten bejubelen door het volk: Poetin, Berlusconi en Sarkozy. En alle drie kunnen bogen op forse steun bij de arbeidersklasse. Ze roepen traditionele waarden op en nationale trots. In Nederland noemen we deze partijen (hier vertegenwoordigd door SP, PVV en CU) de heimweepartijen. De arbeidersklasse die ziet dat de wereld groot en onoverzichtelijk wordt en dat de allochtoon in ‘zijn’ land meer aandacht krijgt en gepamperd wordt en waarvan de jeugd, generaliserend, rotzooi trapt, voelt zich tekort gedaan. SP, Wilders en Dewinter spelen daar op in. Deze
b o e k e n
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 301
01-12-2008 22:23:32
302
b o e k e n
achterban wil weer houvast en overzicht en dan grijpen deze leiders naar tradities, vlaggen en conservatisme. Terug naar de volksbewegingen van Rusland, Italië en Frankrijk. Wanneer we verder teruggaan in de historie van deze landen zien we daar, veel meer dan in de Angelsaksische en Scandinavische landen en ook meer dan traditioneel bij ons, reeksen van sterke mannen. In Rusland was de tsaar lang absoluut vorst, gevolgd door dictators als Stalin. In Italië hadden we Garibaldi en Mussolini, die de volksbeweging op de been brachten en leidden. Frankrijk heeft een historie van absoluut regerende Lodewijken, Napoleon, Pétain en De Gaulle. Houtman c.s. maken een goede analyse, maar in wezen zien we dat hun arbeidersklasse al vele eeuwen gecharmeerd is van rechtse leiders, die met simpele boodschappen het volk wisten te overtuigen. Buiten Europa zien we, bij de peronistische beweging in Argentinië, ook rechtse, sterke leiders die de gewone man wisten te mobiliseren. Al deze rechtse, populistische leiders maken handig gebruik van het feit dat linkse leiders in Europa zaken als derde wereld, milieu, feminisme en dierenbevrijdingsfront belangrijker vonden dan houvast voor hun achterban. De achterban, vol van onzekerheid en angst voor al het nieuwe en onbekende, herkende zich niet meer in de leiders van links die de tijd en de luxe hadden zich met dieren en milieu bezig te houden, terwijl ‘hun mensen’ het moeilijk hadden. Heeft het CDA ook last van deze beweging? In zekere zin. De SP is al jaren sterk in de traditioneel katholieke gebieden, waar de oude KVP als enige echte catch allpartij tot in de jaren zestig soeverein was. De katholieke adel en de arme katholieke
Noot
zandgrondboeren en arbeiders stemden KVP. De laatste verkiezingen zien we dat de katholieke arbeidersklasse, ook al zijn ze niet meer dagelijks katholiek praktiserend, naar de SP is gegaan. De SP wordt wel eens de ‘radicale vleugel van de KVP’ genoemd. En wanneer we zien hoe begrippen als subsidiariteit en solidariteit terugkomen bij de SP, dan zien we de roots nog terug. Misschien wil een deel van deze roomse SP-achterban inderdaad terug naar de KVP van de overzichtelijke jaren vijftig? In het verlengde daarvan: enkele weken geleden dienden de SGP en de SP samen een motie in om de Winkelsluitingswet voor de zondagen te beperken. Heimwee naar rust en overzicht en niet dat elitair gewinkel op zondag, wat goed is voor het grootwinkelbedrijf, maar niet voor de kleine middenstander. • • • Afrondend: een boeiend boek. Het is goed dat deze sociologen een al jaren zichtbaar fenomeen nu wetenschappelijk uitleggen en verklaren. Wanneer je naar de bruine, kleine cafés in de grote steden van Nederland gaat, kun je overigens dezelfde data verzamelen. Daar, in Scheveningen, Amsterdam en Rotterdam-Zuid, kun je de autochtone onderklasse van Nederland, die zich bekneld en ondergewaardeerd voelt, horen. Den Haag luistert niet naar ze, de wereld is ingewikkeld geworden en ze hebben een hang naar overzicht. Er is al zoveel van ze afgepakt of verdwenen. En dan raakt het deze mensen die iedere week in hun kleine buurtcafé komen, nog eens extra dat ‘Den Haag’ hen ook nog eens verbiedt te roken in hun eigen café, hun laatste houvast op een vertrouwde plek met hun eigen mensen. En zelfs daar hoort Den Haag niet dat achter het sjekkie dat ze daar willen roken, nog veel meer schuil gaat.
1 Frank van den Heuvel, ‘De Provincie komt eindelijk in Opstand’, NRC Handelsblad 16/11/06.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 302
01-12-2008 22:23:32
303
Marcia Luyten Ziende blind in de sauna. Hoe onze politiek, economie en cultuur ‘Afrikaanse’ trekken krijgen Uitgeverij Lemniscaat | 2008 | 220 pp. | ¤ 17,50 | ISBN 9789047700357
Stucwerk om onvoltooide revolutie van 1968 te redden door Willem Bouwman Historicus en redacteur Nederlands Dagblad.
Nederlanders zijn vanouds geïnteresseerd in de mening van buitenstaanders over wie ze zijn en waar het met hen heengaat. Dat komt goed uit, want de eeuwen door trok er een stoet van buitenlandse reizigers door de Lage Landen, die zelden onaangedaan bleven door wat ze zagen. De allereerste beschrijving van het land komt van één van hen, de Romein Plinius de Oudere: ‘Er woont daar een armzalig volk op hoge terpen en eigenhandig gebouwde stellages, ze lijken op schipbreukelingen wanneer het water is geweken.’ Tweeduizend jaar later wonen de Nederlanders veilig achter dikke dijken, maar nog altijd voelen ze zich als schipbreukelingen bedreigd, door het stijgende water, en meer nog door zinnebeeldige golven als ‘de golf van immigranten’ en ‘de golf van criminaliteit’. Sinds de jaren zestig zien conservatieven en sommige christenen het land door
libertijnse bandeloosheid worden verzwolgen. Ze menen dat de banden van geloof en gemeenschap zijn doorbroken en dat mores en manieren worden geminacht, omdat de vrijheid ongeremd en hoogst individueel wordt genoten. Deze bezwaarden tegen de geest van de jaren zestig leven in een andere wereld dan Marcia Luyten, een nieuwe waarnemer van buitenaf. Zij is geboren in 1971, viert de jaren zestig elke dag en vindt dat seks, drugs en nachtleven spelenderwijs mogen worden uitgeprobeerd. ‘Ik kan zijn wie ik wil zijn zonder te worden gehinderd door sociale controle, stand, klasse of religieus milieu.’ In 2001 verhuisde Luyten naar Rwanda, toen Ad Melkert en Hans Dijkstal nog geloofden dat de paarse coalitie na de verkiezingen van 2002 zou worden voortgezet en Pim Fortuyn dwarse columns in het weekblad Elsevier schreef. Twee jaar en twee verkiezingen later keerde Luyten naar Nederland terug en leek alles veranderd. Fortuyn was vermoord, Melkert vergeten en in de politiek was de wellevendheid verdwenen. De leider van de fortuynisten zei dat zijn partij niet voor ‘Pietje Paardenlul’ het kabinet zou steunen.
b o e k e n
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 303
01-12-2008 22:23:33
Willem Bouwman bespreekt Ziende blind in de sauna. Hoe onze politiek, economie en cultuur ‘Afrikaanse’ trekken krijgen
304
b o e k e n
In de krakerssauna die Luyten geregeld bezocht, en waar alles kon en mocht behalve blote vrouwen bekijken, keken mannen nu naar vrouwen, ze vielen hen lastig en joegen hen de sauna uit. De vanzelfsprekende norm van vroeger, ‘ziende blind in de sauna’, bestond niet meer. Luyten, kind van de jaren zestig, leerde twee dingen: vrijheid bestaat bij de gratie van strikte codes, voorschriften en zelfcorrectie, en een optimale ordening raakt zomaar in verval. Zelfs de puurste vrucht van de jaren zestig, de sauna waarin iedereen onbekommerd zichzelf kon zijn, werd bedorven door de schimmel van de zelfzucht. Wat er in de sauna in het klein gebeurde, gebeurt er in de samenleving in het groot, betoogt Luyten in Ziende blind in de sauna, een kritische en intelligente analyse van Nederland sinds Fortuyn. Zij meent dat de burger is geobsedeerd door materiële belangen en dat hij de regels en afspraken die noodzakelijk zijn voor een open samenleving, minacht. Aandeelhouders jagen op persoonlijke winst op korte termijn en negeren het bedrijfsbelang. Politici zijn idolen zonder visie, ze willen slechts de volgende verkiezingen winnen. Bestuurders gaan uit van de gedachte ‘je bent wat je hebt’ en geven zich over aan zelfverrijking, zodat zorgmanagers jaarlijks tonnen verdienen en bejaarden in hun vuil verkommeren. Hun inhaligheid is uitgezaaid naar de brede samenleving, waar bedriegen, bedotten en frauderen bijna de norm in het zakelijk verkeer zijn geworden. In 2005 bleek de verzekeringsfraude twee keer zo groot als in 1995: één miljard euro, 8 procent van de omzet aan premies. Kamerleden zien zich als stem van misnoegde burgers en vertreden beproefde parlementaire regels door een minister uit te maken voor leugenaar. Geert Wilders, leider van een partij zonder leden, is het idool van velen.
Het klinkt allemaal nogal klagerig en overdreven, maar Luyten documenteert en argumenteert uitstekend, waardoor haar betoog geen moment in gejeremieer ontaardt, maar hoe langer hoe meer beklemt en benauwt. Het is ook een ontluisterend betoog, doordat Luyten voortdurend overeenkomsten aanwijst met de situatie in Afrika, die ze van nabij kent. Ook daar denken burgers uitsluitend op korte termijn, draait de politiek om personen, en krijgt men meer gedaan met goede contacten dan met het naleven van de regels en het volgen van de procedures. • • • Luyten gebruikt Afrika als contrastkleur en als referentiepunt, want ondanks alle overeenkomsten hebben de problemen in Afrika en Nederland verschillende wortels. In Afrika gaan ze terug op het eeuwenoude systeem van het patrimonialisme: wie macht vergaart, gebruikt de middelen die hij beheert om zijn macht in stand te houden en te vergroten, door zijn aanhang baantjes en bescherming te bieden. Zo erg is het in Nederland nog niet, meent Luyten, en of het ooit zo ver zal komen, hangt af van wat er met de erfenis van de jaren zestig gebeurt. Zij meent dat de generatie van 1968, de soixant-huitards, de oude ethische horizon heeft verlegd door vrijheid, individualiteit en authenticiteit tot norm voor samenleven te verheffen. Helaas is het daarbij gebleven en hebben de soixant-huitards zich nauwelijks bezonnen op de bijbehorende mores. Hoe kan de verworven vrijheid gehandhaafd blijven, in de sauna en in de samenleving? Luyten: ‘We hebben de knellende banden van geloof en gemeenschap verbroken. Ruimte voor onszelf veroverd. Meer plezier in het leven gekregen.’ Maar daar bleef het bij, het project van de jaren zestig is onafgemaakt. Om te voorkomen dat de vrijheid aan zichzelf ten
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 304
01-12-2008 22:23:33
Willem Bouwman bespreekt Ziende blind in de sauna. Hoe onze politiek, economie en cultuur ‘Afrikaanse’ trekken krijgen
305 onder gaat, moeten er regels komen om op een correcte manier van de vrijheid gebruik te maken, zodat die nog lang kan voortbestaan. De juiste middelen zijn nodig, de stijgijzers om ‘de hoogste begaanbare regionen van de vrijheid’ te betreden. Dit is geen retoriek, want Luyten schrijft puntsgewijs welke karaktereigenschappen nodig zijn om de vrijheid in haar hoogste vorm te smaken: de wijsheid om kwaliteit hoger aan te slaan dan kwantiteit, gevoel voor rechtvaardigheid, zelfbeheersing en zelfcorrectie, en ten slotte kritische zin en zelfverzekerdheid zonder arrogantie. • • • Luyten analyseert zorgvuldig en afgewogen, maar zodra ze tot de kern komt, de erfenis van 1968, krijgt haar toon een apodictische klank, alsof de zaak boven alle twijfel verheven is en geen verdere uitleg behoeft. Toch is dat niet zo. De jaren zestig en de revolutie van 1968 zijn diffuse begrippen, die weinig betekenen zolang hun inhoud en uitwerking niet scherp worden omschreven. Luyten doet dat niet, waardoor de vraag rijst of ongebreideld winstbejag, sociaal wantrouwen, kortetermijndenken, uitholling van instituties en al die andere kwalen die Luyten kundig benoemt en analyseert, inderdaad de onbedoelde gevolgen van een onvoltooide revolutie zijn. Sterker, uit de historische parallellen die Luyten zelf trekt, blijkt dat die kwalen altijd op de loer liggen en toeslaan zodra mensen zich niet meer hoeven in te houden. Luyten verwijst enkele keren naar de socioloog Max Weber. Hij zei dat godvrezende gelovigen een sober en ijverig leven leiden, rijk worden, van God vervreemden en zich ten slotte overgeven aan genotzucht en inhaligheid. Het mensbeeld dat hierachter schuilgaat, is vrij somber. De mens is een zelfzuchtig wezen dat alleen door strenge regels aan zichzelf voorbij leert zien. De geschiedenis levert
daarvan vele voorbeelden, zoals het ongebreidelde kapitalisme dat in de jaren twintig aan de Krach van Wallstreet voorafging. Luyten beaamt het min of meer. De misvatting dat het autonome individu van nature geneigd zou zijn tot ingewikkelde mores die bij vrijheid horen, noemt ze de ‘standaardfout van na de jaren zestig’. Maar haar correcties blijven stucwerk: het aanleren van karaktereigenschappen die de hoogste vrijheid schragen, is slechts enkelen gegeven, omdat ze zoveel zelfinzicht en volharding vragen. • • • Een andere waarnemer van buiten, de Duitser Ernest Zahn, zag dit scherper dan Marcia Luyten. In Regenten, rebellen en reformatoren. Een visie op Nederland en de Nederlanders (1989) noteert hij dat het kapitalistische denken in Nederland nooit een geestelijk tehuis gevonden heeft als in Engeland en Noord-Amerika, en nooit moreel gesteund werd door de kerken. Nederlandse dominees en theologen geselden het kapitalisme nog harder dan de socialisten. Gerbrandy noemde het kapitalisme in zijn jonge jaren ‘mammonistisch, kaïnachtig en dictatoriaal’. En nog in 1975 klaagde de president-directeur van Shell dat hij bijna de kerk was uitgelopen, omdat de dominee zei dat hebzucht de drijfveer is van het bedrijfsleven en dat grote ondernemingen de onrechtvaardigheid in de hand werken. ‘In welk ander land zou een topmanager zich zoveel aantrekken van een preek?’, vroeg Zahn zich af. Nederland kent een lange christelijke traditie van kritiek op de uitwassen van het kapitalisme en het vrijemarktdenken. Die traditie raakte ondergesneeuwd, doordat de kerken als gevolg van de secularisatie naar de marge zijn gedrongen. Maar ze hebben goud in handen, en dat goud kunnen ze te gelde maken door die oude traditie op te delven en onbekommerd de zelfzucht en
b o e k e n
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 305
01-12-2008 22:23:33
306 inhaligheid van deze tijd te hekelen, zoals eens Gerbrandy, de dominees en de oudtestamentische profeten deden. Die christelijk geïnspireerde maatschappijkritiek is niet het voorrecht van chris-
De vergeten erfenis van de socialistische en christelijke maatschappijkritiek moet worden teruggevonden telijke politieke partijen. Ook socialisten hoeven maar even terug in het verleden te
gaan om een vlammend, geestelijk protest tegen de corrumperende werking van de welvaart te horen. Ds. Willem Banning, de partijideoloog van de PvdA in de jaren veertig en vijftig, schreef in 1957: ‘Vroeger kon je nog zeggen: dat vervloekte kapitalisme, die bekrompen burgerlijke geest met zijn in zich zelf verzadigde eindigheid. Moet ik nu niet óók zeggen: die vervloekte welvaart…? Hebben wij dáárvoor de socialistische strijd gestreden? Voor de verzadiging?’ De revolutie van 1968 hoeft niet afgemaakt te worden. De vergeten erfenis van de socialistische en christelijke maatschappijkritiek moet worden teruggevonden.
b o e k e n
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 306
01-12-2008 22:23:33
307
Hans Ludo van Mierlo Gepast en ongepast geld. Een zoektocht naar het geweten van banken Scriptum | 2008 | 248 pp. | ¤ 19,95 | ISBN 978 90 5594 6242
Noblesse oblige door Frank van den Heuvel Lid van de redactie van Christen Democratische Verkenningen.
Bankieren is en blijft een mooi vak. Ik heb ruim dertien jaar gewerkt bij verschillende banken, waaronder een aantal jaren als collega van Hans Ludo van Mierlo. Zijn boek is herkenbaar, correct en een aansporing voor mensen in de financiële dienstverlening. En inderdaad, misschien moeten mensen die werkzaam zijn in deze sector nog net iets alerter zijn op betrouwbaarheid en het waarmaken van vertrouwen. Vertrouwen is uiteindelijk de belangrijkste asset van een bank. Wat betreft dat vertrouwen het volgende. Toen ik zelf jaren geleden bij Rabobank werkte, heb ik voor de Raad van Bestuur een notitie geschreven over enkele risico’s. In dat kader trok ik een parallel met de verkiezingen die Pim Fortuyn net had gewonnen door twee gevestigde partijen te halveren. De PvdA en de VVD werden weggevaagd. het vertrouwen in deze twee partijen en hun mensen was verdwenen en het alternatief, Fortuyn, lonkte. In mijn notitie
heb ik geschreven dat de bank dit risico dagelijks loopt. Diezelfde kiezer is namelijk klant, rekeninghouder, spaarder bij de Rabobank. Wanneer hij geen vertrouwen meer heeft in Rabobank en er een interessant, (ogenschijnlijk) betrouwbaar alternatief is, dan kan hij zo opstappen. Als een kwart van de klanten verdwijnt, heeft de bank al een fors probleem. Er is één verschil: kiezen en switchen van politieke partij doe je eens in de vier jaar, maar switchen van bank kan elke dag. Het onrealistische scenario dat ik schetste, zou nooit gebeuren bij een stevige Nederlandse bank. Het is inderdaad niet gebeurd bij Rabobank, maar nagenoeg exact wel bij Fortis en enkele andere financiële instellingen in de wereld. Politici en bankiers zitten met hetzelfde dilemma: hoe behoud ik het vertrouwen van de mensen? • • • Hans Ludo van Mierlo schrijft niet, hij vertelt. Hij vertelt vanuit zijn beleving, ervaringen en kennis (communicatiedeskundige, journalist) over zijn verblijf in de bancaire wereld. Beschreven wordt hoe de maatschappelijke positionering van banken de afgelopen twintig jaar totaal is veranderd en dat er nog veel is te winnen. Ineens moeten
b o e k e n
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 307
01-12-2008 22:23:34
Frank van den Heuvel bespreekt Gepast en ongepast geld, Een zoektocht naar het geweten van banken
308
b o e k e n
bankiers ook verstand hebben van clusterbommen, palmolie, mensenrechten, milieu en de al dan niet wenselijkheid van het financieren van wapens, erotica en sigaretten. En natuurlijk, Rabobank, die opgericht is door de maatschappij, zit er van oudsher heel anders in dan een beursgenoteerde bank. Ook in deze hectische tijden zien we dat. Duidelijk is dat banken en bankiers niet meer wegkomen met de uitspraak dat het hun zaak niet is hoe iets is georganiseerd of geproduceerd. Men moet op zijn minst redelijk onderzoek doen. De banken zelf zijn dus veranderd en de omgeving is veranderd. In deze interactie zijn ook enorm veel spelregels, regelgeving, toezicht en andere zaken opgetuigd. Voor een belangrijk deel terecht, maar voor een deel ook weer niet. Ook Van Mierlo vraagt zich dat regelmatig af en geeft tussen de regels door aan dat regelgeving uiteindelijk niet de oplossing is. Het is meer dan ‘niet doen wat bij wet verboden is’. Het gaat om morele zaken, om de geest en niet de letter van de wet. Bankiers hebben in deze altijd een eigen verantwoordelijkheid. En het is ook lastig wanneer Nederland geen boycot heeft tegen Birma en de bank toch een bedrijf financiert dat daar actief is. Geen wet die het belemmert. Overigens creëert een overvloed aan regels ook een zekere schijnzekerheid. • • • Van Mierlo schetst bijvoorbeeld de dilemma’s bij palmolieplantages. Moeten Europeanen die zelf de oerbossen van Midden-Europa hebben omgehakt, protesteren tegen het ontbossen van Sumatra, omdat daar voor onder anderen Westerse consumenten palmolie wordt geproduceerd? Mogen wij daartegen zijn wanneer de Indonesiërs onderwijs, zorg, welvaart, huizen kunnen realiseren door deze verdiensten? Het zijn lastige discussies. Van Mierlo geeft een inkijk hoe het aan de bestuurstafels en in de
kredietcommissies verloopt. En het is ook lastig. Zelf herinner ik me het concrete geval dat de bank geen wapens wilde financieren, maar toen ik vroeg waarom de legertrucks van DAF wel, was het stil. Of toen ik zei dat het vreemd is dat de bank niet de sigarettenindustrie financiert, maar wel de tabaksboeren in Java. Als het eerste succesvol is, dan merkt die tweede groep dat ook. Zo hebben banken en verzekeraars elk dilemma’s. Het is geen wiskunde. En het is gemakkelijk vanaf de zijlijn te oordelen over de intensieve varkenshouderij, maar het is anders wanneer je als lid van de kredietcommissie moet oordelen over een uitbreiding van een concrete bedrijfsfinanciering van ¤ 50.000 voor een jonge boer die met moeite overeind blijft in een concurrerende markt, waar de overheid talloze regels oplegt en het publiek, dat goedkoop vlees wil hebben, zijn grote stal afkeurt. En met de wetenschap dat, als Rabobank hem deze financiering niet verstrekt, geen enkele bank het nog zal doen. Dit betekent dan het einde van een familiebedrijf van vele generaties. Het is hetzelfde als de gemakkelijke grachtengordeloordelen over nertsenfokkerijen, de jacht en andere zaken die tussen Rokin en Rijksmuseum niet spelen. En dan is het goed, en dat beschrijft Van Mierlo ook, dat veel banken niet meteen weglopen en dan maar niet financieren, maar meedenken hoe wel te financieren om hun klanten, ook stakeholders, te helpen, want maatschappelijk bankieren is niet wegrennen als het even lastig wordt. Van Mierlo beschrijft ook dat banken anders zijn dan niet-gouvernementele organisaties (ngo’s). Dit klinkt logisch, maar veel mensen zien dat niet zo. Ngo’s hebben als one issuepartijen het voordeel dat ze veel kunnen en mogen roepen, maar zelf geen bedrijf met medewerkers en een economische positie in stand hoeven te houden. Een bank moet het allemaal ook nog uitvoeren.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 308
01-12-2008 22:23:34
Frank van den Heuvel bespreekt Gepast en ongepast geld, Een zoektocht naar het geweten van banken
309 Het is hetzelfde dilemma als tussen energiebedrijven en milieubeweging. De twee zijn het nagenoeg over alles eens: de complete energieopwekking moet duurzaam zijn. Het enige verschil is het tempo waarin dit moet gebeuren. Dit verschil zit hem erin dat de milieubeweging dingen enkel hoeft te roepen en dat de energiebedrijven de plannen ook nog moeten uitvoeren. Dit aspect ontslaat energiebedrijven en banken niet van hun plichten, maar geeft wel aan dat uitvoering niet altijd meteen kan en verantwoord is. Een lastig punt is voor Van Mierlo de onderzoeksplicht voor banken. Hoe ver moet die gaan? Bankiers zijn geen politieagenten die eindeloos ver terug kunnen gaan in de keten. Moet een bankier ook de toeleveranciers van haar klanten onderzoeken? Ook hier is redelijkheid op haar plaats. • • • Het is goed dat Van Mierlo geen enkele bank diskwalificeert. Elke bank heeft haar goede kanten en, natuurlijk, haar verbeterpunten. Natuurlijk zijn er de witte raven als Triodos Bank en ASN Bank, die alleen duurzaamheid en prachtige zaken financieren. Twee kanttekeningen. Ze kunnen dit doen omdat andere banken de rest financieren. En ASN Bank is wel onderdeel van het grote SNS Reaal. En dan lijkt ASN Bank meer een marketingvehikel om dit segment te winnen voor SNS. Terecht behandelt Van Mierlo ook de positie van de klant, zeker ook van de klant als belegger die eigenlijk niet wil beleggen in een bedrijf, maar rendement op kopen/verkopen wil maken. Ook de klant, de belegger is toe aan een morele herijking. En dat is logisch, want banken richten zich op klanten; ze verzinnen niet alles zelf. Het is hetzelfde als bij voedsel. Als er maar een grote vraag is naar (duurder) biologisch vlees, zullen de boeren daar wel voor zorgen. Boeren kunnen ook rekenen! Ook de drang van consumen-
ten om maar eindeloos te lenen en zichzelf hiermee in de problemen te brengen, stelt Van Mierlo aan de orde. Mensen hebben een eigen verantwoordelijkheid. Naast dit alles moeten we bedenken dat banken ook nog bedrijven zijn die bedrijfseconomisch verantwoord moeten opereren en oog moeten hebben voor het eigen rendement. Een voorbeeld uit mijn tijd was de opmerking van een klant dat Rabobank als maatschappelijk betrokken bank wel een fors lager tarief zou hebben bij de financiering van zijn school. Ik zei hem dat ook Rabobank primair een bank is en daarnaast maatschappelijk betrokken. De financiering is zakelijk, maar daarnaast kan de bank veel doen, zeker voor een school. Ook de oudste coöperaties zijn economische vehikels die de zakelijkheid niet uit het oog hebben verloren. • • • Van Mierlo geeft aan hoe hij in twee decennia bewustwording ziet en helpt ontstaan: meedenken bij concrete financieringen, omgaan met ngo’s en demonstranten, gesprekken voeren met politici, durf en moed tonen in een nieuwjaarsspeech of een kredietaanvraag afwijzen. Het geeft aan dat iedere organisatie verschillende kwaliteiten in huis moet hebben. Naast de technische en financiële specialisten ook mensen met een andere kijk op de werkelijkheid; tegen de zelfgenoegzaamheid en de bedrijfsblindheid. Het werkt in het bankwezen, bij bedrijven, bij de overheid en misschien ook wel in de politiek. Voor bankiers blijft steeds belangrijk: openheid en uitleggen hoe ze de zaken aanpakken en waarom. Een mooi voorbeeld vind ik de uitleg van de reden dat ING de Formule 1 sponsort. Natuurlijk vervuilt de autosport, gaf de woordvoerder aan, maar binnen de wereld van de Formule 1 is een enorme drive om zo zuinig mogelijk te rijden met zo licht mogelijk materiaal, om tijd en materiaal te kunnen besparen. Al deze uitvindingen
b o e k e n
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 309
01-12-2008 22:23:34
Frank van den Heuvel bespreekt Gepast en ongepast geld, Een zoektocht naar het geweten van banken
310 kunnen op grote schaal worden toegepast en dragen zo bij aan een beter milieu. • • • De auteur heeft mij verzekerd dat in de nieuwe editie de vele type- en taalfouten eruit zijn en dat, voor zover dat ooit kan,
Van Mierlo stelt verschillende keren dat er van een ‘morele crisis’ sprake is en durft zelfs de stelling aan dat bankiers geen geweten hebben de actueelste ontwikkelingen zijn meegenomen zijn. Dit laatste is wel nodig, omdat in mijn uitgave Fortis nog een an-
dere status heeft dan in werkelijkheid. Het benadrukt de actualiteit van het boek en het bankwezen zelf. Voor bankiers én voor niet-bankiers geeft Van Mierlo aan waar bij financiële instellingen de knelpunten zitten in morele vraagstukken. Hij stelt verschillende keren dat er van een morele crisis sprake is en durft zelfs de stelling aan dat bankiers geen geweten hebben. Dit is, denk ik, te ruim gesteld. Ook Van Mierlo beschrijft genoeg zaken waaruit blijkt dat veel bankiers gelukkig wel nadenken over knelpunten en mogelijke oplossingen. Het boek is de moeite waard, ook als bemoediging voor de mensen die nu denken dat alle bankiers graaiers en kille zakenlui zijn zonder maatschappelijk besef, want dat is niet juist. Verbetering kan inderdaad natuurlijk altijd, want noblesse oblige.
b o e k e n
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 310
01-12-2008 22:23:35
311
door Nachoem M. Wijnberg Nachoem M. Wijnberg (Amsterdam, 1961) schrijft gedichten — laatstverschenen bundel Het leven van (Contact, 2008) — en romans — laatstverschenen roman De opvolging (Contact, 2005). Hij ontving diverse prijzen voor zijn werk, waaronder de Jan Campertprijs en, laatstelijk, de Ida Gerhardtprijs. Hij is daarnaast werkzaam als hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam Business School.
Abraham en twee engelen De zon hoog in de lucht, God en twee engelen komen op bezoek bij Abraham, eten wat hij in haast voor hen klaarmaakt. Een van de twee engelen is Jezus, de ander wil net als Jezus door de straten van Jeruzalem mogen lopen; een van de twee engelen ruilt van plaats met Isaak, op de top van de berg. Een van de twee engelen houdt Jakob een hele nacht lang vast, als het niet telt; als het ochtend wordt loopt hij weg, Jakob ziet dat hij niet sneller kan lopen.
Christen Democratische Verkenningen | Winter 2008
CDV [winter 2008].indd 311
01-12-2008 22:23:35
CDV [winter 2008].indd 312
01-12-2008 22:23:35