1
2015 Bachelor eindwerkstuk Moderne Letterkunde Nederlandse Taal en Cultuur
De Koperen Tuin als kunstenaarsroman
Esther van Batenburg 3967964 Begeleider: dr. W. Smulders
15 juni 2015
2
Samenvatting scriptie Vóór de Romantiek is er van de kunstenaar zoals wij die heden ten dage kennen, geen sprake. De kunstenaar is dan slechts een ambachtsman, die geen persoonlijke erkenning krijgt voor het werk dat hij aflevert. Met de opkomst van de Duitse Sturm und Drang, waarin het scheppend genie centraal staat, verandert dit beeld van de kunstenaar. De kunstenaar begint ruimte voor zichzelf op te eisen en wordt een scheppend subject. Maarten Doorman signaleert in zijn boek De Romantische Orde (2004) de grote invloed van de Romantiek op de samenleving. Deze invloed is vandaag de dag nog steeds merkbaar. Doorman noemt vier ontwikkelingen die de romantische kunstenaar hebben gevormd tot wat hij is: 1. Het spontane creatieve vermogen van de kunstenaar krijgt de ruimte; 2. Een kunstwerk wordt een uiting van diepe zielenroerselen en er wordt een verschuiving gemaakt van imitatie naar expressie; 3. De cultus van het genie komt op. Een kunstenaar heeft een dusdanige positie verworven dat hij zichzelf kan permitteren het imago van een eenzaam en miskend genie aan te meten; 4. De laatste ontwikkeling gaat met de derde samen: de kunstenaar is volledig autonoom geworden. Hij heeft geen beroep meer, hij heeft een roeping. In de kunstenaarsroman speelt deze romantische kunstenaar de hoofdrol.
In mijn scriptie onderzoek ik de roman De Koperen Tuin (1950) van Simon Vestdijk. De drie personages die centraal staan, zijn de musicus Henri Cuperus, zijn pianoleerling Nol Rieske en Trix, de dochter van Cuperus. Mijn hoofdvraag is: is De Koperen Tuin een kunstenaarsroman? Deze vraag heb ik beantwoord door de thema’s, motieven en personages te analyseren en vervolgens de vergelijking te maken tussen mijn theoretisch kader en de roman. Henri Cuperus voldoet aan alle kenmerken van het kunstenaarschap en bij Nol Rieske is duidelijk tweestrijd te zien tussen de burgerlijke en de antiburgerlijke kant in hem. Daaruit zou men kunnen concluderen dat De Koperen Tuin een kunstenaarsroman is. De mogelijkheid bestaat echter dat De Koperen Tuin als kunstroman gezien kan worden. De opera Carmen neemt namelijk een prominente plek in binnen deze roman.
3
Inhoudsopgave
1. Inleiding……………………………………………………………………………………..4 1.1 Methode en verantwoording.……………………………………………………....6 2. Theoretisch kader…………………………………………………………………………...7 2.1 De opkomst van de Romantiek……………………………………………………7 2.2 Kunstenaars in de Romantiek…………………………………………………….10 2.3 Kunstenaarsromans……………………………………………………………….13 2.4 De kunstenaar als middelaar……………………………………………………...15 3. Analyse en interpretatie……………………………………………………………………17 3.1 Samenvatting van De Koperen Tuin……………………………………………...17 3.2 Verteller…………………………………………………………………………...19 3.3 Thema´s…………………………………………………………………………...20 3.3.1 De burger en de artiest………………………………………………….20 3.3.2 Liefde…………………………………………………………………...24 3.3.3 Muziek…………………………………………………………………..25 3.4 Motieven………………………………………………………………………….27 3.4.1 De Carmen……………………………………………………………...27 3.4.2 Het koper……………………………………………………………….30 3.4.3 De Tuin…………………………………………………………………31 3.5 Wie is het hoofdpersonage?...................................................................................32 3.6 De Koperen Tuin als kunstenaarsroman………………………………………….34 3.6.1 De expressieve kunstenaar werkt vanuit het onderbewuste …………...35 3.6.2. Het tevergeefs streven naar een ideaal………………………………...36 3.6.3. Het genie voelt zich onbegrepen door zijn medemens………………...37 3.6.4. De kunstenaar heeft een tragische levensloop…………………………38 4. Conclusie………………………………………………………………………………….39 5. Bibliografie………………………………………………………………………………..40
4
1. Inleiding Een schets van een karikaturale hedendaagse kunstenaar zal eruit zien als: een warrige excentriekeling met een penseel of een pen achter zijn oor. Hij werkt vaak intuïtief en gaat zelden netjes gekleed. Een dromerig type dat een linkse hobby uitvoert. Maar waar komt dit algemeen heersende beeld vandaan? Dit beeld is het gevolg van grootschalige maatschappelijke veranderingen in de negentiende eeuw. Samen met deze veranderingen verandert ook de positie die de kunstenaar inneemt binnen deze maatschappij. De kunstenaar wordt een romantische kunstenaar, die zijn eigen regels bepaalt. Oude kunstregels worden op de schop genomen en conventies worden omver gegooid. De kunstenaar is een geniale excentriekeling geworden.
In haar boek Être Artiste (2005) zegt Nathalie Heinich het volgende: “Op het gebied van de muziek en de literatuur zijn de veranderingen lange tijd uitgebleven. Pas in de Romantiek zien we de opkomst van de grote poëet en de geniale musicus. Ook hier zie je een ‘singularité artistique’, alleen dan in grootheid van de artiesten. De musici en letterkundigen zijn uitzonderlijk in hun grootheid. En ook zij worden artiesten genoemd, omdat zij voldoen aan het régime de singularité: ze zijn individueel, origineel en uitzonderlijk” (Être Artiste [uittreksel] 58).
Uit bovenstaand citaat blijkt dat musici ook tot de romantische kunstenaars behoren. In mijn onderzoek analyseer ik De Koperen Tuin van Simon Vestdijk (1950). De belangrijkste personages uit dit boek zijn de musicus en dirigent Henri Cuperus, diens pianoleerling Nol en de dochter van Cuperus, Trix. Deze roman is in slechts één artikel in één zin benoemd als kunstenaarsroman: “Ondanks de complexe termen blijft de muzikaal ongeschoolde lezer in staat om deze modernistische kunstenaarsroman te begrijpen” (Fobelets 11). Het artikel is geschreven door Glen Fobelets is verschenen in de Vestdijkkroniek van 2009. Waarom Fobelets dit werk een kunstenaarsroman noemt, wordt niet nader toegelicht en de term lijkt daarom uit de lucht gegrepen te zijn.
5
Het doel van mijn onderzoek is om te bepalen of De Koperen Tuin daadwerkelijk een kunstenaarsroman is, en of het in de lange traditie van kunstenaarsromans past. Daarom luidt de hoofdvraag:
Is De Koperen Tuin van Simon Vestdijk een kunstenaarsroman?
Eerst onderzoek ik hoe de kunstenaarsroman is ontstaan en wat deze precies inhoudt. Vervolgens ga ik De Koperen Tuin analyseren op de volgende aspecten: thema’s, motieven en personages. Tot slot haal ik uit mijn eerder gemaakte theoretisch kader de kenmerken van wat een romantische kunstenaar precies inhoudt. Aan de hand van deze kenmerken wordt gekeken in hoeverre De Koperen Tuin een kunstenaarsroman genoemd kan worden. In de conclusie kom ik terug op de hoofdvraag die ik dan met behulp van mijn interpretatiehoofdstuk beantwoord.
6
1.1 Methode en verantwoording Voor de secundaire literatuur van het theoretisch kader heb ik de literatuur van de leeslijst Kunstenaarsromans gebruikt. Deze heb ik in blok 3 van het cursusjaar 2014-2015 afgerond onder begeleiding van dr. W. Smulders. Over deze roman zelf is veel literatuur verschenen. Daar heb ik in mijn scriptie gebruik van gemaakt ter ondersteuning van de beschrijving van de thematiek en de motieven. Zo is de beschrijving van de thematiek gebaseerd op het artikel van P. Kralt uit het Lexicon van Literaire Werken (1989). Ik heb voor de uitwerking van het motief ‘de Carmen’ vooronderzoek gedaan. Ik heb hiervoor het boek van Rob Schouten Iets verhevens en onuitsprekelijks (1988) gebruikt om de parallellen tussen de opera Carmen en De Koperen Tuin in kaart te brengen. Vanaf 1973 tot en met 2009 zijn in het tijdschrift de “Vestdijkkroniek” veel artikelen verschenen over De Koperen Tuin. Drie van deze artikelen heb ik gebruikt ter ondersteuning van mijn betoog over de verdere motieven in de roman. Dit zijn: “De muziek in De Koperen Tuin” (1974) door J. Pop, “Het magische koper” (1974) door L. Albell-van Soest en “Tuinbeelden” (1974) door Hella Haasse. Ook heb ik secundaire literatuur gebruikt om mij te plaatsen in een debat dat woedt onder de critici, namelijk: wie is het hoofdpersonage van deze roman? Dit debat is grotendeels samengevat door J.J. Oversteegen in zijn artikel “Elf maal de koperen tuin: Kritische reakties bij de verschijning van een nieuwe Vestdijk.” (1974), eveneens verschenen in de “Vestdijkkroniek”. Voor de analyse van De Koperen Tuin als kunstenaarsroman heb ik de kenmerken uit het theoretisch kader gebruikt en deze heb ik teruggekoppeld naar het interpretatiehoofdstuk. Het merendeel van de door mij geraadpleegde secundaire literatuur heb ik gevonden in de Universiteitsbibliotheek in de binnenstad van Utrecht. Het citaat van Nathalie Heinich komt uit een uittreksel over haar boek Être artiste: Les Transformations Du Statut Des Peintres Et Des Sculpteurs (2005). Dit uittreksel is mij aangereikt door dr. W. Smulders. Het boek van Rob Schouten, Iets verhevens en onuitsprekelijks (1988), heb ik via Google Books geraadpleegd. Een uitgebreide titelbeschrijving is opgenomen in de bibliografie aan het einde van dit eindwerkstuk.
7
2. Theoretisch Kader
2.1 De opkomst van de Romantiek De Romantiek vindt zijn oorsprong in Duitsland bij Johann Gottfried Herder. Hij legt de grondbeginselen voor de stroming die Sturm und Drang gaat heten. Herder zoekt naar het scheppende geheel van de wereld. Safranski beschrijft dit in zijn boek Romantiek, een Duitse affaire. Herder vindt het scheppende niet in de rede, want “zij werkt met begrippen van causaliteit en kan daarom het scheppende geheel niet begrijpen. Waarom niet? Causale verbanden zijn voorspelbaar, scheppende niet” (Safranski 20). Safranski stelt verder dat Herder daarom naar een taal zoekt die past bij het leven en haar mysterieuze beweeglijkheid. Hiervoor zouden begrippen niet meer volstaan, maar zouden metaforen gepaster zijn. Deze filosofie van Herder heeft de cultus van de Sturm und Drang geïnspireerd. Het genie is een zeer belangrijk aspect van de Sturm und Drang. Er ontstaat een ware cultus rondom dit begrip. “Het genie gaat daar door voor iemand bij wie het leven vrij kan stromen en zijn scheppende kracht ten volle kan ontplooien” (Safranski 21). Hij is zeer zelfverzekerd en bezield en dit is exact wat de Sturm und Drang wil. Het geniale zit diep verborgen in de mens en men hoeft slechts te wachten tot dit naar boven komt. Juist in Duitsland is ruimte voor dit vernieuwende beeld van de mens en de wereld. Dit komt doordat het land geografisch en sociaal-politiek bijzonder in elkaar zit. Duitsland is versnipperd in kleine steden en staten, en heeft een gebrek aan belangrijke centra. Volgens Safranski: “Duitsland kende geen politieke macht die tot de verbeelding sprak, geen grote hoofdstad met haar labyrintische mysteries, geen kolonies die het verlangen naar afgelegen streken en avonturen in de buitenwereld wekten. Alles was versnipperd, benauwd en klein” (Safranski 49). Dit zorgt ervoor dat er een aanzienlijk isolement heerst in het land, waardoor de behoefte ontstaat aan gezelschap buiten het leven van alledag om. Dit gezelschap wordt gevonden in boeken. De mensen willen hun leven spiegelen aan de literatuur die zij lezen en het zo meer drama geven. Zo ontstaat langzaam de behoefte aan mysterie in literatuur. Deze ontwikkeling vindt plaats ten tijde van de Verlichting en is hiervan een tegenhanger. Waar de Verlichting ratio en empirie voorop stelt, zo is er bij de bevolking interesse voor het mysterieuze en onverklaarbare. Zoals Safranski signaleert: “De algehele stemming was veranderd, men schiep weer genoegen in het raadselachtige, het geloof in de transparantie en berekenbaarheid van de wereld was zwakker geworden. […] Dat de vooruitgang altijd het
8
betere brengt, begint men te betwijfelen” (Safranski 52). Dit alles verdringt de rationele geest. Het lot begint een grote rol te spelen in boeken. Het zorgt ervoor dat mensen geestelijk diep vallen of tot grote hoogtes klimmen. Ontnuchterende verklaringen van de wetenschap van de Verlichting worden nu ondergeschikt gemaakt aan de fascinerende aantrekkingskracht van het mysterie. Om zo veel mogelijk verwikkelingen en mysteriën te kunnen vertellen, begint de roman meer in beeld te komen. Met een roman is de auteur in staat het geheel aan ontwikkelingen, problemen, beschrijvingen en theorieën te bevatten. De Sturm und Drang is dan al overgegaan in de vroege Romantiek, en dit komt door een revolutie in Duitsland. In Duitsland ontstaat de revolutie niet van onderaf, maar van bovenaf. De intellectuele burger begint deze opstand. Binnen een paar jaar stort het oude verbond van staten en staatjes ineen. Veel intellectuelen zien de revolutie als hun revolutie, omdat het veelal hun eigen denkbeelden zijn die in daden omgezet worden. De jonge romantici als Schleiermacher, Fichte, Hegel en Schelling horen tot deze vernieuwende garde. Bork en Laan stellen in hun boek Van Romantiek tot Postmodernisme dat de Duitse Romantiek ‘officieel’ begint in het jaar 1798, bij de oprichting van het tijdschrift Athanaeum, de spreekbuis van de romantici. De Sturm und Drang stelt als tegenhanger van de Verlichting het onbekende en mysterieuze voorop. Aanhangers kunnen zich niet vinden in het veranderende, mechanisch wordende wereldbeeld. Ze voelen zich niet thuis in de ‘onttoverde’ tijd waarin ze leven. De onttovering van de wereld wordt in Safranski op twee manieren uitgelegd: in de eerste plaats worden met de empirische wetenschappen steeds grotere delen van de werkelijkheid verklaarbaar en rationeel. In de tweede plaats zijn de levenssfeer en de wereld van arbeid in toenemende mate rationalistisch georganiseerd. Romantici proberen te ontsnappen aan deze werkelijkheid door zich niet te richten op het materiële, maar op het geestelijke. Zij proberen een ideale wereld te scheppen en in dit streven botsen zij vaak met de rauwe werkelijkheid. De kloof tussen ideaal en werkelijkheid leidt tot Weltschmerz, of melancholie. De natuur, het liefst ongerept, is het toevluchtsoord voor romantici en middel om een hogere zielentoestand te bereiken. Opvallend is dat met deze zielentoestand geen ruimte is voor religie. Bij romantici gaat religie niet om christelijke religie. Het betreft de religie van de fantasie. Een openbaringsreligie leent zich namelijk niet voor het spel van de verbeeldingskracht. Het moet een religie zijn die zelf uit dat spel voortvloeit. Het doel is om religie in esthetica te transformeren. Romantici vechten tegen de geobjectiveerde werkelijkheid door het subject voorop te stellen. Zij zien hun eigen ik als het enige middel waardoor de werkelijkheid gekend kan
9
worden. De subjectieve belevenis van de wereld is vaak het onderwerp van romantische kunstwerken. Om deze belevenis goed over te kunnen brengen, is spontaniteit en creativiteit nodig. Het subject zorgt echter ook voor problemen: “Het eigen ik is sinds de romantiek bepaald geen transparante aangelegenheid meer en verbergt zich in paradoxen. […] Het paradoxale van het romantische subject schuilt in het door Carus genoemde onbewuste, dat het ik principieel onkenbaar maakt. […] Tegelijkertijd ontkomt het subject er niet aan zich in zichzelf te verdiepen, want wie niet probeert aan de verborgen verlangens en wensen tegemoet te komen, dan wel ze te sublimeren, wordt vroeg of laat het slachtoffer van deze verlangens. Het subject dient met het authentieke zelf samen te vallen terwijl het er nooit achter kan komen wat dit precies is” (Doorman 33).
Het onbewuste in de mens zorgt er dus voor dat de mens zichzelf nooit helemaal zal leren kennen. Immers, het onbewuste blijft onbewust. Het paradoxale is dat de romanticus zichzelf wel als doel stelt om tot het diepste van zijn ziel door te dringen en zo tot het ‘hogere’ te komen: “Toen de dichters zich eenmaal op het eigen ik begonnen te werpen en het esthetische ideaal van expressie naar voren kwam om dit nieuw ontdekte gebied te exploreren, bleek de eigen ziel een afgrond, een onmetelijk grottenstelsel van verlangens dat talloze gruwelen verborg, maar ook onverwachte schatten” (Doorman 32, 33). Eerder is al kort genoemd dat romantische kunstenaars streven naar een ideaal, of het ‘hogere’. Een andere term hiervoor is het sublieme. Het sublieme is een ultieme ervaring, of zoals in Doorman: “[…] de dubbelzinnige ervaring dat we een idee van gevaar of pijn hebben, zonder werkelijk in die omstandigheden te verkeren; een mengsel van afgrijzen en verrukking. Iets als huiver en de ontroering door het besef daar boven te staan, of er althans niet aan onderdoor te gaan” (Doorman 152).
Dit brengt grenzeloosheid met zich mee, omdat men nu werkelijk alles kan ervaren wat men wil. Deze ervaring moet alleen nog opgeroepen worden, en dit probeert de romantische kunstenaar te zoeken in zijn werk. De regels van de traditionele klassieke kunsten volstaan niet meer om het sublieme te bewerkstelligen, daarom worden oude kunstconventies van het Classicisme opgeschort. Het Classicisme grijpt terug op de Griekse en Romeinse kunst en vernieuwing en verbeelding
10
wordt ontmoedigd. Romantici willen hun eigen onderwerpen kunnen kiezen en willen niet gebonden zijn aan regels en gewoontes. In kunst wordt alles weer mogelijk: “Kunst is, net als elk spel, autonoom. Ze kent regels, maar die legt ze zichzelf op. […] Kunst is dus ten eerste spel, ten tweede doel op zich en ten derde compenseert ze wat Schiller als de specifieke deformatie van de burgerlijke maatschappij analyseert: het ontwikkelde systeem van arbeidsdeling.” (Safranski 44).
2.2 Kunstenaars in de Romantiek De nieuwe ‘regels’ worden bedacht door de kunstenaars zelf. Volgens het vorige citaat maakt kunst haar eigen regels, maar degenen die verantwoordelijk zijn voor de kunst, dat zijn uiteindelijk de kunstenaars. Zij hebben alle vrijheid om te doen wat zij willen en daar maken ze gretig gebruik van. Maar de kunstenaars hebben niet altijd zo veel vrijheid gehad. Zij hebben geleidelijk hun positie moeten verwerven in de maatschappij. Kunstenaars zelf zijn niet in beeld tot het eind van de achttiende eeuw. Tot die tijd staan alleen kunstwerken centraal. De makers doen er niet toe. Pas met de opkomst van de Romantiek begint dit te veranderen. Doorman signaleert dat deze verandering gelijk loopt met de veranderende perceptie op de kunst zelf. De term ‘kunst’ begint pas aan het eind van de achttiende eeuw de huidige betekenis te krijgen. Voor die tijd werd er onderscheid gemaakt in fysieke vaardigheden en de zogenaamde vrije kunsten. Deze kunsten hadden vooral met de hersenen te maken: grammatica, mathica, rhetorica, dialectica, arithmetica, geometria, astronomia en musica. Een kunstschilder was dus in de eerste plaats een ambachtsman en geen kunstenaar. Dit begint te veranderen wanneer sommige kunstenaars geen genoegen meer nemen met de status van ambachtsman. Nathalie Heinich heeft in haar boek Het Van Gogh Effect de ontwikkeling van de status van de kunstenaar in de maatschappij onderzocht, specifiek de status van schilders. Zij stelt dat de kunstenaars gezien willen worden als artiest, maar dat de maatschappij daar nog niet aan toe is. De kunstenaars besluiten samen te gaan werken, zodat zij een nieuw kunstenaarsideaal kunnen scheppen. Dit leidt tot het stichten van schilder- en beeldhouwacademies. Deze academies hebben een zeer strenge toelatingsprocedure, om zo binnen de kunstenaarswereld een elite tot stand te laten komen. In deze kleine wereld kan wél gesproken worden van een kunstenaarscarrière:
11
“Hun succes werd niet afgemeten aan de reeks maatschappelijke posities van de persoon, maar aan de voorspoed van een atelier, het aantal opdrachten, het aantal medewerkers, de welgesteldheid van de baas en zijn gezin, en eventueel aan de waarde – weliswaar van groot gewicht, maar zeer slecht te schatten – van de bekendheid bij zijn kunstbroeders, de achting van collega’s” (Van Gogh 105).
Met de opkomst van de schilderselite verandert ook de positie van de kunstenaar ten opzichte van de buitenwereld. De maker van het werk wordt ook voor kopers belangrijk, men gaat niet slechts voor het werk betalen, maar ook voor het talent van de maker. Hierdoor zet de kunstenaar steeds vaker zijn handtekening op zijn schilderijen. Volgens Heinich speelt niet alleen de academie een prominente rol, ook de verandering van het schildersmateriaal zorgt voor het uit de schaduw stappen van de kunstenaar. Schildersverf komt in tubes vrij beschikbaar, waardoor het gemakkelijker is om schilderijen te maken. Veel meer mensen schilderen en hierdoor vervaagt de grens tussen beroepsschilders en amateurs. Als gevolg van de toename van het aantal schilders komt er een splitsing in genres, die te vergelijken zijn met de splitsing tussen het Classicisme en de Romantiek. De historieschilder houdt vast aan de canon en de pure kunstenaar gaat op zoek naar originaliteit, vernieuwing en individualiteit. De pure kunstenaar wordt de latere romantische kunstenaar. Door de toename van onderlinge concurrentie en de daarop volgende crisis in de kunstwereld heeft deze veel terrein weten te winnen. Er is behoefte aan vernieuwingen en dat is precies wat de romantische kunstenaar wil. De pure kunstenaar neemt de markt van vraag en aanbod over. Hierdoor verovert hij vrijwel de gehele kunstwereld. Er is nu ruimte om de regels van het Classicisme weg te gooien en eigen regels te bedenken. De traditie wordt verworpen. Dit heeft tot gevolg dat er steeds meer ‘gewone’ kunstenaars komen die niet hebben gestudeerd. Vanaf nu is de kunstenaar een creatief persoon dat zijn eigen gevoel voorop kan stellen in de kunst. Deze ontwikkeling gaat nog verder tot het moment dat de kunstenaar tot een held verwordt. “Met de opkomst van de verbeelding, van het expressie-ideaal en van de geniecultus in de achttiende eeuw, en met het toenemend belang van het sublieme, wordt het overtreden van regels en het overschrijden van grenzen inherent aan kunst. Talloze, veelal eeuwenoude opvattingen over kunst gaan aan diggelen” (Doorman 161).
12
Doorman heeft vier ontwikkelingen op rij gezet die ervoor zorgen dat de romantische kunstenaar meer ruimte en autoriteit krijgt. De eerste is de opkomst van de verbeeldingskracht. Verbeelding is tot in de achttiende eeuw onbelangrijk en wordt niet gewaardeerd. Verzinnen ligt dan nog dicht bij liegen. Het criterium is imitatie, het navolgen van de klassieke idealen. De mogelijkheid nieuwe dingen uit te vinden is onacceptabel, tenzij het gebruikt wordt om de oude kunsten te vervolmaken. In Engeland komt de positieve waardering voor verbeeldingskracht naar voren na eindeloze debatten. Het spontane creatieve vermogen van de kunstenaar neemt meer ruimte in en verzinnen is niet meer liegen, maar een alternatieve waarheid spreken. De scheppende activiteit van de natuur wordt gelijkgesteld aan de scheppende activiteit van de mens. De romantische verbeelding is een uiting van diepe zielenroerselen. Dat de kunsten de stemming van de kunstenaar uitdrukken, betekent een revolutie. De subjectieve stemming van de kunstenaar staat centraal en dit geeft de kunstenaar aanzienlijk meer invloed op de kunst. Een tweede ontwikkeling is het ontstaan van expressie in de kunsten. De verbeelding wordt iets wat de wereld transformeert door het onzichtbare zichtbaar te maken. “In alle ware kunst, aldus Novalis in zijn Fragmente, wordt iets geestelijks verwezenlijkt, ‘van binnen naar buiten’; elk kunstwerk is het zichtbaar resultaat van een ik, een manifestatie van het innerlijk” (Doorman 127). De verschuiving van imitatie naar expressie hangt met deze manifestatie samen. Hierdoor komen er nieuwe vragen over de kunstenaar als persoon. Men kan zich nu afvragen of het werk van diens verbeelding serieus genomen kan worden. Er valt namelijk niet vast te stellen of de kunstenaar eerlijk is. Verbeelding en de spontaniteit die daarbij hoort, wordt nu een kwaliteitskenmerk. De gemoedstoestand van de kunstenaar wordt belangrijk en daarmee wint hij meer terrein. De derde ontwikkeling heeft kunnen plaatsvinden door de eerste twee ontwikkelingen: de kunstenaar heeft al een dusdanige positie veroverd dat hij tot een cultus verheven wordt. Hier gaat het genie uit de Sturm und Drang weer een rol spelen. De kunstenaar wordt gezien als een genie dat boven alle regels verheven is. Inspiratie is zijn leidraad. “Steeds meer werd het de scheppende kracht van de kunstenaar die bepaalde wat wenselijk was of niet” (Doorman 132). Aan het genie kleeft iets bovennatuurlijks, omdat de gedachte dat God niet meer de enige schepper is, betekent dat de wereld niet af is. Het genie is dus iemand die naast God de wereld vormt. Genie zijn gaat altijd met leed gepaard, hij is immers zoekende naar een ideaal. Eenzaamheid en miskenning horen bij de kunstenaar. Dit imago meet hij zichzelf ook graag aan en hij dramatiseert zichzelf hiermee om zichzelf nog meer als kunstenaar te profileren.
13
De laatste ontwikkeling gaat samen met de drie eerdere ontwikkelingen: de autonome positie van de romantische kunstenaar. De kunstenaar is nu volledig onafhankelijk geworden en dit komt door bovenstaande drie ontwikkelingen. De burgerij wordt het publiek van de kunstenaar maar tegelijk veracht de kunstenaar deze mensen, omdat hij zich ver verheven voelt boven hen. De kunstenaar heeft geen beroep meer, hij heeft een roeping. “De kunstenaar ontleent zijn nieuwe identiteit zelfs ten dele aan zijn minachting voor de burger, een verzet dat hem in de loop van de negentiende eeuw tot bohémien zal maken” (Doorman 133). De burger, zijn publiek, is problematisch voor hem. De kunstenaar is overtuigd van zijn verhevenheid boven de massa en kan zich niet voorstellen dat de ‘gewone mens’ ooit de diepe gevoelens zal kunnen ervaren die hij dagelijks ervaart. Ook dit heeft een zekere dramatiek: “De eenzame kunstenaar die zijn publiek niet begrijpt en het daarom juist provoceert; die voor dit publiek wegvlucht en het tegelijk zelf op de vlucht jaagt; die in dienst is van dit publiek en toch weet dat hij er torenhoog boven is verheven” (Doorman 196).
Nu is de rol van de kunstenaar zoals beschreven in de inleiding compleet. Heinich zegt in haar boek Être Artiste treffend dat het er niet om gaat dat men een artiest is, maar dat men zich als artiest gedraagt. De presentatie van de artiest als persoon telt nu evenveel als het oeuvre dat deze artiest maakt. Nieuwe regels worden gezocht en oude grenzen worden overschreden. Maar de persoonlijke vrijheid die de kunstenaar zich permitteert, brengt problemen met zich mee. Conventies die eerder een belemmering waren voor de vrijheid, gooit de kunstenaar aan de kant om zelf zijn normen te stellen. En “als de regels verdwijnen, hoe kun je ze dan nog met voeten treden?” (Doorman 162). Romantische schilders lossen dit probleem op door ongebruikte symbolen uit de middeleeuwen, de barok of de renaissance in een nieuwe context toe te passen. Zo hoeven ze geen nieuwe regels te bedenken of oude met voeten te treden, maar gebruiken ze regels die niemand meer kent.
2.3 Kunstenaarsromans Deze wereldvreemde, excentrieke, eenzame en gedreven kunstenaars krijgen naast hun rol als genie in het echte leven ook een rol in romans. Deze zogeheten kunstenaarsromans maken deel uit van de Romantiek, en groeien in deze stroming uit tot een groot genre. Volgens Tim Graas, auteur van het artikel “Kunstenaarsromans en Kunstenaarsnovellen”, vindt de kunstenaarsroman net als de Romantiek zijn oorsprong in de Duitse Sturm und Drang. “De
14
eerste echte kunstenaarsromans werden geschreven tegen het einde van de achttiende eeuw” (Graas 152) en Wilhelm Heinses Ardinghello und die glückseeligen Inseln uit 1787 wordt algemeen beschouwd als voorbeeld voor en begin van het genre. “Met Ardinghello heeft Heinse het portret getekend van de geniale, in een roes scheppende kunstenaar met Übermensch-achtige trekken, die zich volledig vrij voelt en zich niet gebonden acht aan de wetten en normen die voor gewone stervelingen geldig zijn” (Graas 153). Hier wordt dus exact de kunstenaar beschreven die ten tijde van de Romantiek zijn intrede doet. In Nederland is de Romantiek nooit volledig van de grond gekomen, maar toch verschijnen er kunstenaarsromans. Romantiek heerste slechts in zeer beperkte mate en Nederland heeft bijna niets van de ontwikkelingen in Duitsland overgenomen. Volgens Bork en Laan komt dit omdat het poëticale denken aan het begin van de negentiende eeuw nog beheerst wordt door het afschermen van de identiteit van de Nederlandse cultuur en letterkunde tegen invloeden van buitenaf. Omdat Nederland een relatief klein land is, wil men koste wat kost de eigen literatuur en cultuur beschermen. Het nationaal gevoel moet behouden blijven en Nederland moet trots zijn op wat het zelf aan literatuur kan produceren. Bepaalde aspecten als bijvoorbeeld nostalgiegevoelens worden daarom extra gecultiveerd. Invloed van buitenaf zou funest zijn voor de ‘zuiverheid’ van de Nederlandse literatuur. De historische roman krijgt echter wél voet aan de grond. Eerst wordt het genre als onverantwoord gezien omdat er onwaarheden in zouden worden verkondigd. In Nederland heerst het beeld dan nog heel sterk dat verzinnen als liegen gezien wordt. Na Sara Burgerhart van Wolff en Deken verwerft het genre wat prestige. De reden waarom de historische roman hier wordt vermeld, is omdat het artikel “Kunstenaarsromans en Kunstenaarsnovellen” stelt dat de opkomst van de kunstenaarsroman in Nederland nauw samenhangt met de opkomst van de historische roman. In de kunstenaarsroman staat de romantische kunstenaar centraal zoals die hierboven beschreven is. Marieke Zwaving vat in haar artikel “Schrijven en Schilderen” het karakter van de kunstenaar in de kunstenaarsroman als volgt samen: “De romantische kunstenaar is excentriek (in uiterlijk en gedrag), geniaal, gedreven, eenzaam en arm: hij vertoont vaak een neiging tot krankzinnigheid” (Zwaving 45). De kunstenaars verachten de maatschappij waaraan ze zich niet kunnen aanpassen en ze voelen zich te groot voor de wereld, waardoor ze zich onbegrepen voelen. De geniale kunstenaar heeft een tragische levensgeschiedenis en kan niet aan de waanzin ontsnappen.
15
2.4 De kunstenaar als middelaar In “Schrijven en Schilderen” is vastgesteld dat het beeld van de romantische kunstenaar nog vrij lang blijft bestaan. “In de eerste helft van de twintigste eeuw overheerst het romantische kunstenaarsbeeld” (Zwaving 45). Het beeld van de kunstenaar als genie dat leeft voor en lijdt onder kunst blijft echter niet bestaan. Het verzet tegen het grote belang van de kunstenaar vindt volgens Doorman vooral plaats in de filosofie. Volgens Schopenhauer: “In de eerste plaats gaat het bij hem in de kunst om het schouwen van de platoonse Ideeën, die losstaan van individualiteit en veranderlijkheid” (Doorman 135). Deze Ideeën zijn universeel en onveranderlijk. Kunst gaat volgens Schopenhauer om esthetische objecten en niet om de kunstenaar. Dit verzet dringt door tot in de kunsten, waardoor stromingen als abstracte kunst en dadaïsme de kans krijgen. Daarbij verdwijnt de kunstenaar uit beeld en gaat het slechts om de kunst zelf. Ook in de literatuur is er een afrekening met het romantische kunstenaarschap. Dit heeft vooral te maken met taal. De dichter kan namelijk niet meer helemaal origineel zijn omdat de taal al bestaat. Een zeer individuele expressie is dan praktisch onmogelijk: “De wereld is in taal vervat, de dichter doet uit de taal van de wereld slechts een greep die door de lezer weer vertaald wordt – van expressie is in zo’n opvatting hoegenaamd geen sprake meer, noch van een meer dan marginale individuele bijdrage van de kunstenaar” (Doorman 138). De kunstenaar wordt meer en meer slechts middelaar. De kunstenaar is niet meer van even groot belang als het kunstwerk dat hij produceert en hoeft zich niet per se als kunstenaar te cultiveren. Opvallend is wel dat, ondanks dat hij niet meer gezien wordt als romantisch, hij nog steeds aandacht moet besteden aan zijn imago. Kunstenaars worden nog altijd beoordeeld op hun persoonlijkheid. In De Romantische Orde wordt duidelijk dat de aandacht voor de kunstenaar nog steeds aanwezig is, vooral in de vorm van interviews, biografieën en nieuwsberichten. Volgens Zwaving is de trend van de afzwakkende positie van de kunstenaar ook waar te nemen in de kunstenaarsromans. Na de Tweede Wereldoorlog wordt het beeld van de romantische kunstenaar in de romans steeds minder sterk. Zwaving geeft een overzicht van de romans verschenen tussen 1960 en 1990, en hierin wordt duidelijk dat in romans als Ik Jan Cremer (1964) van Jan Cremer, Turks Fruit (1969) van Jan Wolkers en Gimmick! (1989) van Joost Zwagerman, de romantische kunstenaar gaandeweg minder integer wordt. Hij verlangt naar erkenning meer dan hij verlangt naar het zoeken naar de ultieme romantische ervaring.
16
Kunstenaarsclichés worden verworpen door ze te karikaturiseren, alles gaat draaien om sociale contacten binnen de kunstenaarswereld. “Met de verschijning van de roman Gimmick! wordt rigoureus afgerekend met de romantische kunstopvatting. De levensstijl van de kunstenaars uit deze roman komt overeen met die van geslaagde managers, het kunstwerk wordt gereduceerd tot een product waarvan de realisering uitbesteed kan worden. De kunstenaars zijn producenten die zich voornamelijk bezighouden met het zoeken van lucratieve afzetmarkten. Het scheppen van kunst is in eerste plaats aantrekkelijk vanwege de kans op rijkdom en roem. De liefde voor de kunst is geheel verdwenen. De kunstenaars die in deze romans beschreven worden zijn nuchtere jongens, die het kunstenaarschap in toenemende mate beschouwen als een middel om ‘het te maken’” (Zwaving 46, 47).
De kunstenaar heeft sinds de achttiende eeuw een grote ontwikkeling doorgemaakt. Niet alleen in het echte leven is zijn positie keer op keer veranderd, ook in de kunstenaarsromans krijgt de positie van de kunstenaar met veranderingen te maken. De kunstenaar als persoon is uit de onzichtbaarheid gekomen en heeft zich in de Romantiek gecultiveerd tot een wereldvreemde excentriekeling op zoek naar het hogere. Later is dit romantische beeld afgezwakt en heden bestaat de kunstenaar naast zijn werk nog in het openbaar in de vorm van biografieën en interviews. De kunstenaar als personage is vanaf het begin van de kunstenaarsromans als romantische figuur neergezet, maar ook dit is veranderd. Van tragische figuur die alleen voor de kunst leeft, is hij een nuchtere zakenman geworden die kunst slechts ziet als middel om geld mee te verdienen.
17
3. Analyse en interpretatie
3.1 Samenvatting van De Koperen Tuin Nol Rieske is de zoon van een vooraanstaand rechter. Hij woont met zijn broer Chris en zijn ouders in een groot huis in de stad die aangeduid wordt als W…, waarschijnlijk wordt hier Weulnerdam mee bedoeld, ofwel Leeuwarden. In deze stad bevindt zich ook de Tuin, waarschijnlijk de werkelijk bestaande Prinsentuin. Nol wordt door zijn moeder naar deze Tuin meegenomen als er een concert is. Hij raakt gefascineerd door de opzwepende muziek maar vooral door de dirigent die het orkest leidt. Voor hij het weet, staat hij te dansen op de mars Stars and Stripes van de componist Sousa. Dan grijpt een meisje hem vast en samen dansen ze verder. Even snel als het begonnen is, eindigt het. Nol wil meer weten over de dirigent, het meisje is hij eigenlijk al vergeten. De dirigent heet Henri Cuperus en hij komt erachter dat het meisje diens dochter Trix is. Cuperus is pianist en dirigent en het gerucht gaat dat hij een alcoholist is. Op een dag besluit Nol dat hij pianoles van Cuperus wil krijgen en Cuperus begint hem een keer per week les te geven bij Nol thuis. Af en toe speelt Cuperus met veel fouten, en vaak blijft hij langer dan nodig is om Nols moeder even te kunnen zien. Op een dag biedt Cuperus Nols moeder bloemen aan maar zij weigert deze. Daarop stormt Cuperus de deur uit, maar niet zonder eerst het dienstmeisje te zoenen. Hierna dient Cuperus zijn ontslag in middels een ontslagbrief. Dit doet zijn reputatie (die toch al niet best was) geen goed en hij raakt hierdoor aan de grond. Zijn leerlingen raakt hij kwijt. Nadat Nol hem na een tijd tegenkomt op straat, zegt hij tegen zijn ouders dat hij weer les van Cuperus wil krijgen. Nol besluit geld in te zamelen om hem te helpen uit de armoede te komen, en dit werkt. Hij krijgt weer les van Cuperus, nu bij Cuperus thuis. Dit gaat nog jaren door, en Cuperus ziet Nol als zijn zoon. Nol ziet Trix in die jaren slechts een paar keer, maar vergeet haar na elke ontmoeting ogenblikkelijk. De opera Carmen gaat opgevoerd worden in W… en Nol mag de repetities bijwonen. Trix speelt mee in deze opera. Cuperus is gevraagd deze opera te begeleiden en werkt zeer hard aan de opera. Nol leert veel in deze periode. Een week voor de generale repetitie staat half W… op de schaatsbaan. Daar ziet Nol Trix schaatsen met Vellinga, een journalist van de plaatselijke krant. Op het moment dat Trix even alleen schaatst, komt Nol naast haar rijden. Het is op dat moment dat hij zich realiseert dat hij verliefd op haar is geweest vanaf het moment van de dans.
18
De uitvoering van de Carmen verloopt moeizaam. De hoofdrolzanger is verkouden, het orkest speelt vals en tot overmaat van ramp ontstaat er ruzie tussen Cuperus en het publiek. Trix wordt dronken gevoerd en tegen haar wil in meegenomen door Vellinga naar zijn huis. Twee dagen na deze opvoering zoekt Nol Cuperus op en treft deze dronken en wentelend in zelfbeklag aan. Hij is zeer verbitterd geworden. Na een jaar loopt Nol eens langs het huis van Cuperus en hoort daar de klanken van de Carmenmuziek uit de piano komen. Nol gaat overmand door emotie tegen een muur zitten en blijft luisteren, waarna hij moet huilen. Trix komt naar buiten en ze omhelzen elkaar. Ze geven allebei toe dat ze altijd van elkaar gehouden hebben. Hierna schrijft ze hem echter een brief waarin staat dat ze elkaar maar beter kunnen vergeten. Nol begint aan zijn studententijd en verliest Trix en Cuperus een tijd uit het oog. Hij gaat medicijnen studeren in een naburige stad en gaat het huis uit. Dan komt hem ter ore dat Trix in de Sociëteit van de Tuin als dienstmeid werkt en verkering heeft met Vellinga. Met zijn broer en zijn vader gaat Nol eten in die Sociëteit bij de Tuin en hier raakt Nol in gesprek met Trix. Zo komt hij erachter dat Cuperus een delirium heeft en ernstig ziek is. Wanneer Nol naar hem toe gaat, belet Trix Nol om afscheid van Cuperus te nemen omdat haar vader allerlei negatieve dingen uitkraamt over haar. Die nacht overlijdt Cuperus. Drie jaar lang ziet hij Trix niet, en in deze drie jaar begint Nol een relatie met plaatsgenoot Jantje de Ridder, die na een jaar weer eindigt. Nol doet zijn kandidaats in de zomer. Vlak daarna hoort hij dat zijn moeder op sterven ligt in het ziekenhuis. De hartkwaal waar zij aan leed, wordt steeds erger. Nol bedrinkt zich in de Sociëteit bij de Tuin en Trix is zijn serveerster. Die avond raakt hij zo dronken dat hij ziek wordt. Dezelfde nacht als dat dit incident plaatsvindt, overlijdt zijn moeder. Maar in plaats van dat Nol hierom rouwt, gaat hij naar Vellinga om te vragen of hij bereid is met Trix te trouwen. Dit is Vellinga niet: hij vermeldt dat zijn relatie met Trix verbroken is. Dan neemt Nol het heft in eigen hand en gaat naar Trix toe om haar ten huwelijk te vragen. Ze heeft tijd nodig om na te denken, zegt ze. De volgende dag blijkt dat Trix is overleden aan een zelf toegediende overdosis arsenicum. Hier komt Nol achter doordat hij opnieuw bij Trix’ huis aanbelt. Ze heeft een afscheidsbrief voor Nol achtergelaten waarin staat dat hun liefde nooit had kunnen slagen. Als hij de deur van het huis uitloopt, hoort hij de Carmenmelodie. Nol is zo in de war dat hij ruzie maakt met een voorbijganger. Radeloos loopt Nol verder over straat en besluit dan de vier mannen met wie Trix ooit een verhouding heeft gehad, in te lichten. Dit zijn Stienstra, Caspers, Dijkhuizen en Vellinga. Na dit gedaan te hebben, loopt hij naar de Tuin.
19
3.2 Verteller Het hoofdpersonage van De Koperen Tuin is Nol Rieske. Hij is tevens de verteller in ik-vorm. Een verteller begeeft zich altijd in de wereld van de personages, maar de personages kunnen niet bij de wereld van de verteller komen. De personages weten niet dat er over hen verteld wordt. Er is daarom sprake van eenrichtingsverkeer. Dit eenrichtingsverkeer lijkt in deze roman niet aan de orde, omdat de verteller ook het personage is. Maar ook hier houdt dit eenzijdige contact van verteller naar personage stand. De jongere Nol, hier het personage, weet namelijk niet dat de oudere Nol, hier de verteller, later over hem zal vertellen. De jongere Nol kan dus niet bij de verteller komen. Dit levert direct een interessant fenomeen op. De ik-figuur is namelijk vertellend én belevend. Want hoewel verteller en personage dezelfde persoon lijken te zijn, hebben ze toch twee rollen toebedeeld gekregen. De jonge Nol is de belevende ik, hij maakt de gebeurtenissen tenslotte mee. Maar boven deze Nol staat nog een instantie, namelijk de vertellende ik. Hij vertelt over de gebeurtenissen die de jonge Nol beleeft. Verteller en personage lijken hetzelfde, maar hebben in het verhaal twee rollen gekregen, namelijk die van de verteller en van de belever. De oudere Nol spreekt alsof hij zijn levensgeschiedenis vertelt, maar hij komt bijna nergens expliciet naar voren als verteller. Hij is vooral op de achtergrond aanwezig. De plaatsen in de roman waarin hij zichzelf wél op de voorgrond plaatst, hebben opvallend genoeg allemaal te maken met Cuperus en Trix. In het volgende fragment bijvoorbeeld heeft Nol net het idee opgevat voor Cuperus geld in te zamelen: “Nog steeds spookte mij door het hoofd, dat zelfs honderd gulden – de limiet der kinderlijke verbeeldingskracht – een affront zouden zijn; maar misschien toch meer wanneer men het losweg aanbood dan wanneer men het werkelijk gaf, in een envelop” (Vestdijk 81). De vertellende Nol levert hier commentaar op zijn jongere zelf. Ook wanneer Nol de lezer aanspreekt, is dat in relatie tot Cuperus: “Het kan zijn, dat de lezer van deze bladzijden mij anders ziet, maar ik heb dan ook voornamelijk het oog op dat éne gelukkige jaar, dat eindigde op een zoele dag in het laatst van april” (Vestdijk 143). Deze dag waar Nol over spreekt, is de dag waarop hij Cuperus de Carmen voor het laatst hoort spelen. Het is ook dan, dat Trix hem een brief schrijft waarin ze zegt dat ze elkaar maar beter niet meer kunnen zien. Blijkbaar zijn Cuperus en Trix zo belangrijk voor Nol, dat hij voor hen de vertelsituatie wil doorbreken, de lezer aanspreekt en commentaar levert op het verhaal. Hoe het komt dat deze twee personages zo verweven zijn met Nol en zo veel invloed op hem hebben, zelfs na hun dood, zal duidelijk worden na verdere analyse.
20
3.3 Thema’s Uit De Koperen Tuin is een aantal thema’s te destilleren. De thema’s die in dit hoofdstuk naar voren komen, zijn gebaseerd op het stuk van Piet Kralt over deze roman in het Lexicon van Literaire Werken. Hij schrijft hierin het volgende: “De Koperen Tuin is zowel een muziekroman als een liefdesroman. Dat zal duidelijk zijn. Het boek is ook een sociale roman […]” (Kralt 6). Met ‘een sociale roman’ bedoelt Kralt dat er een spanning te merken is tussen burgerlijkheid en antiburgerlijkheid. De drie hoofdthema’s die dus centraal zullen staan, zijn (anti)burgerlijkheid, liefde en muziek.
3.3.1 De burger en de artiest
De burger Nol Rieske komt uit een goed milieu; zijn vader is rechter, er is genoeg geld en het gezin heeft een groot huis. Hijzelf is “een blozende, gezonde jongeman geworden, breedgeschouderd, gehecht aan mijn moeder, van wier blos niet zoveel goed meer viel te berichten, en met een misschien opmerkelijk vermogen om mij te beheersen en uit te stellen datgene waar een ander op aanvliegt” (Vestdijk 143). Heel W… lijkt een goed milieu voorop te stellen. De dienstmeid die Nols ouders in huis hebben, doet haar werk zodat moeder zich met haar hobby’s bezig kan houden. Slechts één keer wordt een naaister van Nols moeder genoemd. Het feit dat Trix serveerster is op de Sociëteit, wordt met enige minachting medegedeeld: “Met een gedwongen glimlachje vervolgde zij: ‘Dan moet ik je nòg iets vertellen. Je weet misschien niet, dat ze op de Sociëteit in de Tuin in betrekking is, niet als dienster geloof ik, meer om toezicht te houden […]’” (Vestdijk 155). Als Nol en Chris naar de universiteit gaan, is daar meer dan genoeg geld voor. Chris wil zijn vader achterna gaan door rechten te studeren. Nol studeert medicijnen, wat zijn vader ernstig betreurt omdat hij dit niet ziet als een studie met status. Vader Rieske is zelf het toonbeeld van een burgerlijke man. Zoals Roger Henrard signaleert in zijn artikel over burgerlijkheid in De Koperen Tuin, is Rieske “een droog en plichtsgetrouw rechter, op zichzelf teruggetrokken en ongevoelig voor het geroddel; een jurist in hart en nieren, die alle gebeurtenissen gadeslaat met de ogen van een nuchtere, passieloze en onbevooroordeelde rechtsgeleerde” (Henrard 26).
21
In de gemeenschap in W… heerst strenge sociale controle. Wanneer Cuperus de dienstmeid van Nols ouders zoent, weet W… het direct. Hij verliest zijn baantjes en het bezorgt Trix ook een slechte naam. Nol kan niet aan deze burgerlijkheid ontsnappen. Zoals Henrard ook citeert uit De Koperen Tuin: “Waren die ellendige burgerlijke sancties er niet, die ook mij blijkbaar in het bloed zaten, dan… […]” (Vestdijk 247). Hij is zich terdege bewust van de sociale controle die heerst in W… maar er zijn ook burgerlijke trekken in Nol zelf te vinden. Nol voelt zich vrij snel superieur aan andere mensen en heeft de neiging om heerszuchtige trekjes te tonen. Als kind wil hij beter zijn dan Chris, en Nol voelt zich ook verheven boven Cuperus als ze spreken over Cuperus’ vele verliefdheden: “[…] en in het hoofd roem en eer en miskenning, en een knappe winkeliersdochter, op wie hij zo juist verliefd geworden meende te zijn. Ik voelde mij tamelijk superieur” (Vestdijk 147, 148). Ook is Nol “beleefd en gesteld op fatsoen, beschaving en inachtneming van de burgerlijke gedragscode” (Henrard 29). Het burgerlijke neemt dus een aanzienlijke rol in zijn leven in.
De artiest Maar Nol is niet alleen maar de brave burger die conform de sociale regels van W… leeft. Niet voor niets wordt Nol gegrepen door de klanken van het orkest dat hij in de Tuin hoort: “[…] thans echter oversprankeld door het geraaskal van een hoge piccolo, een opgewonden getierelier, waarbij ik had willen fluiten en schreeuwen en lachen en huilen, en dat, tot het tremolerend einde uitgespeeld, op staande voet werd afgelost door de barse aanvangsvloek […]” (Vestdijk 22). Hij kent een zeer gevoelige kant. Ondanks zijn burgerlijke afkomst kiest Nol ervoor zich met muziek bezig te houden. De muziek laat hem tot en met het einde van de roman niet los. Zijn gevoel leidt hem voor een groot deel en schaamteloos laat hij passie, hartstocht en verdriet door zijn lijf stromen. In de nacht waarin Cuperus net is overleden, is dit het duidelijkst weergegeven: “Maar die nacht kwam de inzinking, die mij misschien al maanden had bedreigd. Het verdriet kwam uit mijn ingewanden op als een bol lauw vuur, en ik moest in mijn kussen bijten om het niet uit te schreeuwen. Als een razende sloeg ik mijzelf, niet uit woede of verontwaardiging om wat het lot mij scheen te willen toebedélen, maar om mij te beheersen: iets wat ik altijd had gedaan, iets wat zelfs tot de voornaamste prestaties van mijn leven had behoord. Even goed had ik mij kunnen willen beheersen tegenover de onmiddellijke gevolgen van een steek in mijn maag. Want uit die maag steeg het op, het was iets lichamelijks wat ik ervoer; zuiver
22
geestelijk verdriet bestaat niet. Deze weeë, rauwe ellende was enkel door de zwaarste druk op de maagstreek tot bedaren te brengen. Een tijdlang lag ik voorover over de rand van het bed, in de hoop dat overgeven mij zou kunnen helpen. Trix zag ik als een slachtoffer, waarvan wist ik niet; ik haatte haar niet, liefhebben deed ik haar nauwelijks nog, al besefte ik, dat de foltering, die ik doorstond, de liefde was in haar opperste vorm, zoals het lichaam die ervaart. Men kon sterven, het hart kon stoppen, niet minder dan bij een delirium tremens” (Vestdijk 176).
Deze passage laat het overweldigende, allesverterende, verwoestende verdriet van Nol zien. De burgerlijke, verstandige en rustige kant is nu op de achtergrond geraakt. Nol heeft een hekel aan de bekrompenheid van W… Hij ziet de hypocrisie van de mensen. Trix hoort bij het ‘lagere’ volk. Zij is de dochter van een drankzuchtige muzikant en werkt in de Sociëteit in de bediening. Ondanks dat er op haar wordt neergekeken, krijgt zij toch affaires met maar liefst vier mannen die juist bij deze bekrompen burgerij horen. Nol walgt van deze hypocrisie. Hij wil met Trix trouwen om iedereen eens de les te lezen.
Antiburgerlijkheid is dus ook terug te vinden in het gezin van Cuperus. Niet alleen Trix, maar ook Cuperus zelf volgt niet de conventie die wordt verwacht van hem in W… “Hij stond daar geheel alleen en veegde zich het voorhoofd af met een witte zakdoek. Zijn gezicht leek mij rood, hij droeg een zwarte snor, zijn houding was die van iemand die de wereld veroveren gaat” (Vestdijk 21). Wat Nol ziet als hij Cuperus voor het eerst aanschouwt is het eerste wat de lezer over hem te lezen krijgt: Cuperus heeft een uiterlijk alsof hij de wereld gaat veroveren. Vertaald naar een fysieke houding zal hij er dus imposant, breed en overtuigend hebben uitgezien. Heel anders dan het kleinburgerlijke waar W… aan gewend is. Cuperus is een vreemde eend in de bijt. Zijn leven verloopt al moeizaam voordat Nol hem voor het eerst ontmoet: “Cuperus bleek een afschuwelijke nederlaag te hebben geleden. Niet tegenover de t.b.c., waaraan zijn vrouw leed, niet tegenover zijn dochtertje, dat hij niet ‘aankon’, maar tegenover de muziek, de muziektent, de Tuin, het publiek en het Bestuur” (Vestdijk 28). Met zijn ziekelijke vrouw, geruchten over zijn drankgebruik, een moeilijk gezin en het falen in zijn beroep, wordt direct de toon gezet voor een tragische levensgeschiedenis. Cuperus is de kunstenaar die botst met de saaie advocaten, bankiers, zakenmannen en handelaren.
23
Conflict tussen het burgerlijke en het antiburgerlijke
In De Koperen Tuin heerst een conflict tussen het burgerlijke en het antiburgerlijke. Dit conflict levert frictie op tussen bijvoorbeeld Cuperus en de rest van W… Maar het grootste conflict vindt plaats binnen één persoon, namelijk Nol. Hij zit tussen twee werelden in. Enerzijds is er de burgerlijke, rationele en medische wereld waar hij zich binnen W… en zijn studie beweegt, en anderzijds de muzikale gevoelswereld waar Cuperus en Trix toe behoren. Dit conflict is duidelijk zichtbaar bij de ziekte van Nols moeder. Nol is een student medicijnen, maar juist wanneer verwacht wordt dat hij in medische termen vervalt, gebruikt hij muziekmetaforen zoals beschreven in onderstaand citaat. Zijn moeder ligt in dit citaat in het ziekenhuis vanwege haar hartkwaal. Hij beschrijft haar hart als volgt: “Bij haar stelde ik mij dit vernuftig samengestelde, van jongs af aan afgebeulde orgaan voor als
een
schrikachtige
vuist,
die zich
steeds
spande
en
ontspande,
duizenden,
honderdduizenden malen achtereen, presto, prestissimo, en in de rustigste aller nachten nog allegro con brio, - om zich dan plotseling te ontspannen tot een hand, en deze hand werd aan de dood gereikt, een royaal gebaar, dat niemand zou kunnen weigeren” (Vestdijk 187, 188).
Hier lijkt hij dus in conflict te zijn met de wetenschap. Het wordt hem blijkbaar te veel als hij medische termen moet gebruiken. Ondanks zijn wetenschappelijke achtergrond valt hij bij een aangrijpende gebeurtenis als de ziekte van zijn moeder terug op wat hij van Cuperus geleerd heeft. Wanneer het gevoel bij Nol de overhand krijgt, neemt ook de muziek het over. Nog een voorbeeld van het conflict tussen het burgerlijke en het antiburgerlijke is wanneer Trix aan Nol vraagt om de nacht door te brengen met haar. Hij heeft haar dan net ten huwelijk gevraagd. Hij weigert, met als argument dat W… het dan zal weten: “‘Ja, en dan ook: als ik vannacht hier blijf, weet morgen de hele stad het, met al die lui hier in huis’” (Vestdijk 243). Als hij de volgende ochtend bij Trix aanbelt, heeft zij zelfmoord gepleegd. Hij verwijt zichzelf dat hij niet bij haar is gebleven. Zijn burgerlijk handelen heeft er dus indirect voor gezorgd dat Trix sterft en dat beseft Nol zelf ook: “Ik heb de grootste misdaad van mijn leven begaan, alleen om de goede naam van je huis…” (Vestdijk 261). Hij zal zichzelf deze fout altijd blijven verwijten.
24
3.3.2 Liefde
Het tweede thema van De Koperen Tuin is liefde. Nol houdt al van Trix sinds de dag dat ze als kinderen samen dansten op de muziek in de Tuin. Zij maakt hem onzeker, laat hem wanhopen, smachten, boos zijn, gelukkig zijn en bedroefd: “Een wereld van woede brak in mij open, en in die woede lag besloten mijn liefde voor haar, die zelf woedend was geweest van het ene jaar op het andere, oud voor haar tijd door woede, diep gewond, uiterlijk koel en schamper, - o, hoe goed begreep ik haar!” (Vestdijk 226). Zijn liefde voor haar is gecompliceerd en omdat zij hem steeds afwijst, weet hij van wanhoop niet meer wat hij moet doen. Wanneer hij eenmaal beseft dat hij altijd al verliefd op haar is geweest, wil hij haar met hart en ziel de rest van zijn leven bij zich houden, maar zij wil hem niet omdat ze denkt dat ze hem alleen maar ongelukkig zal maken. Zij beseft hun klassenverschil maar al te goed en vindt niet dat ze uit het juiste milieu komt om met hem te kunnen trouwen. Wanneer hij het op de spits drijft en haar ten huwelijk vraagt, pleegt zij zelfmoord. Gedurende de roman zijn er al voortekenen die deze ongunstige afloop voorspellen. Het eerste is een droom die Nol heeft in het begin van het verhaal: Nol ligt samen met een krokodil in de vijver van de Tuin. De bek van de krokodil staat sinds de middeleeuwen symbool als poort naar de hel. De krokodil blaast vuur en rook uit en Trix komt naderbij. Nol ligt naast de krokodil, hij is er zelf vermoedelijk ook eentje. Trix loopt op de hel af; dit voorspelt dat Nol haar ondergang zal worden. De krokodil begint te zinken en Nol schrikt wakker: “Naast mij lag wederom de krokodil, thans in het donker, en ik voelde hoe snel hij zonk en met welk een vreselijk innerlijk lijden om het vergeefse van wat hij had nagestreefd. Zelfs toen ik met een gil wakkerschrok, was het nog niet tot mij doorgedrongen, dat ik mèt hem de verstikkingsdood tegemoet zonk” (Vestdijk 48).
Andersom is hetzelfde aan de gang. Doordat Trix op de krokodil en Nol afloopt, beginnen ze allebei te zinken. Zij wordt ook Nols ondergang. Het vergeefse dat in het citaat naar voren komt, heeft betrekking op de krokodil die Trix wil pakken. Het pakken zal hem nooit lukken, Nol zal Trix nooit weten te krijgen. In deze droom ligt vrijwel alle tragiek van hun liefde besloten. In de loop van de roman worden de aanwijzingen steeds duidelijker. Nols moeder zegt over het moment van de dans: “[…] want zij wist, dat ik daar met mijn noodlot danste, zo slim was mijn moeder wel” (Vestdijk 197). Op de een na laatste bladzijde van de roman blikt Nol zelf
25
terug op het moment. Hij denkt wederom terug aan zijn moeder: “Daar op die hoogten vormden kunstmatige rotsen een niet te strenge drempel naar een klein dal, en in dit dal was iets voorgevallen tussen kinderen, dat door niemand was opgemerkt dan door haar, die daar al een teken in had menen te zien” (Vestdijk 287). Trix is Nols noodlot, hij is gedoemd haar altijd vergeefs na te jagen. Zelfs positieve uitingen van Nol over zijn liefde hebben een ondertoon van doem in zich: “Mijn liefde was tegen alles bestand, en overwon alles. Ik daagde de wereld uit mij verschijnselen te zenden, die er afbreuk aan zouden doen” (Vestdijk 228). Nol is van het slagen van hun relatie overtuigd wanneer hij haar net ten huwelijk heeft gevraagd. Dat slaat echter zeer snel om. Nog op dezelfde pagina denkt hij dat hij het geluk niet zal vinden: “Ik zou zeer ongelukkig worden. Ik vergat het weer, en leefde nog maar in deze oneindige tegenwoordigheid van iets dat [letterlijk geciteerd, E.v.B.] ik niet zelf was en dat meer mijzelf was dan mijn eigen persoon” (Vestdijk 228, 229). Deze continue twijfel aan zichzelf, aan haar en aan hun liefde blijft tot het eind toe voortbestaan. Gelukkig wordt hij nooit, maar hij stopt niet met er naar te streven. Behalve liefde voor Trix ervaart Nol ook een liefde voor de muziek. En dat is het derde thema van De Koperen Tuin.
3.3.3 Muziek
Muziek is het grootste thema; zowel (anti)burgerlijkheid als liefde hebben zeer direct te maken met dit derde thema. De artistieke muzikant in Nol worstelt met de burgerlijke kant in hem. En ook de liefde is terug te leiden naar de muziek. Hij houdt van de muziek. Hij heeft er gevoel voor en hij vindt muziek prachtig. Opvallend is dat Nol alleen geëmotioneerd raakt wanneer Cuperus bij de muziek betrokken is, direct (als pianist) of indirect (als dirigent). Nol kan in intense vervoering raken door een muziekstuk. Dit is terug te zien in de uitvoerige beschrijvingen van muziek: “De Barcarolle van Chopin heb ik later beter (ook vlugger: geen voordeel) gehoord dan van hem, maar nooit meer met die meeslepende passie, die op de voorlaatste bladzij klom en klom tot een soort monumentale en toch serene razernij, waarbij hij de bassen aansloeg als een vorst en de harmonisch sterk wisselende melodie, opgezweept door chromatisch stijgende trillers, uitzong als een verlorene” (Vestdijk 88).
In deze passage speelt Cuperus nog eens een muziekstuk aan Nol voor:
26
“Zelfs voor de oren van ongeoefenden als ik zondigde hij eigenlijk voortdurend tegen de techniek, maar nooit stuntelig of ontsierend, en nooit in de diepe, dragende bastonen, en zijn aanslag, zijn voordracht, zijn macht over de ziel van deze muziek was van een meesterschap, dat mij tot een kruipende bewonderaar maakte, een slaaf, een kleine, suffe ellendeling” (Vestdijk 77).
De klanken van muziek gaan onder Nols huid zitten, ze grijpen hem en laten hem niet meer los. Ook al speelt Cuperus verre van foutloos, hij kan niets fout doen in de ogen van Nol. Nol aanbidt Cuperus op muzikaal gebied en zijn muziek heeft als effect dat hij zich volledig wil onderwerpen aan hem. Hij kan zelfs huilen om een stuk: “‘Waarom huil je, Nol?’ ‘Dat kun je niet zien,’ prevelde ik.” (Vestdijk 145). Hij heeft in deze passage zelfs niet door dat hij begonnen is met huilen. Hij zit hier op de stoep voor Cuperus’ huis en luistert naar de klanken van de pianomuziek, gespeeld door Cuperus. Dat Nol slechts om de muziek van Cuperus lijkt te geven, wordt extra duidelijk omdat de pianomuziek van Chris, Nols broer, ook wordt beschreven door Nol: “Hij herhaalde alles tot hij het nòg niet kon. Bepaalde sonatines van Clementi kan ik nog niet horen zonder een wee gevoel in de maagstreek; zij vervolgden mij tot in de slaap en vermengden zich met het bellen van boten die er misschien niet waren” (Vestdijk 12). Chris staat in schril contrast met Cuperus als het om muziek gaat.
Cuperus, de kunstenaar in deze roman, heeft een haat-liefdeverhouding met de muziek. Vaak behelst deze verhouding meer haat dan liefde. Muziek is iets waaronder Cuperus slechts lijkt te lijden. Enkele keren geeft de muziek Cuperus enige voldoening. Zijn eigen spel kan hem dan in vervoering brengen: “Dan knikte hij druk en snel, en in een blije glimlach lag open en weerloos zijn gezicht, hoezeer de ogen nog schenen te loensen, wat misschien toch voornamelijk berustte op het dichtknijpen van het ene en een spel van rimpels rondom het andere. […] Tijdens de 19-e maat, - de teruglopende tegenstem in de onderhand, - sloot hij de ogen, fronste het voorhoofd, en wiegde het gehele lichaam, éen maal, twee maal, een onweerstaanbare golving, die zich aan de muziek scheen mede te delen” (Vestdijk 78).
Als Cuperus speelt, voelt hij zich vrij. Hij is zich niet meer bewust van zijn omgeving en laat zich meevoeren door de klanken van zijn eigen werk. Hieruit spreekt het gevoel waarmee
27
Cuperus de muziekstukken laat klinken. Bij bepaalde passages zit Cuperus opgetogen mee te knikken, zonder dat hij dit zelf doorheeft. Het is ook de vrijheid die hij zichzelf permitteert om dit te doen; hij voelt zich onbelemmerd omdat de muziek vrijelijk kan stromen. De kunst kan hem dus in deze staat van euforie brengen, hoewel dit slechts zelden gebeurt. Wanneer de Carmen in beeld komt, gebeurt dit duidelijk wel: “Zoveel achter elkaar had ik hem nog nooit horen spreken. Veel gedronken kon hij niet hebben: het was het klimmende enthousiasme voor de muziek, dat hem aanvuurde, voor deze Carmen, en de vrouw die de Carmen ‘maken’ zou” (Vestdijk 103). Maar meestal gaat hij gebukt onder de last van muziek: “Hij maakte een paar fouten; speelde alles opnieuw, de tegenstem van de 13-e maat af sterker accentuerend. De vleugel zong, hij gebruikte minder pedaal dan de eerste maal, het getokkel van de begeleiding klonk exact en verfijnd, en hoewel hij tegen het slot mistroostig het hoofd schudde, wist ik, dat er weer eens een wonder was geschied op dit instrument, en dat dit geen Wagner was” (Vestdijk 104). Het is het mistroostig hoofdschudden dat kenmerkend is voor Cuperus’ eeuwige ontevredenheid met wat hij in de muziek presteert.
3.4 Motieven In Het Leven van Teksten staat de volgende definitie van een verhaalmotief: “Een motief is de kleinste informatie-eenheid in een vertelling, en kan betrekking hebben op personages, handelingen, plaatsen, enz.” (Rigney 169). Het is iets wat herhaaldelijk terugkeert en een diepere betekenis heeft. In De Koperen Tuin zijn drie van deze motieven met een symbolische of diepere betekenis aan te wijzen. Dit zijn de opera Carmen, het koper en de Tuin.
3.4.1 De Carmen
Dat de Carmen door Vestdijk gekozen is om een rol te spelen in het verhaal is niet toevallig. Rob Schouten heeft al eerder in zijn boek Iets verhevens en onuitsprekelijks de parallellen gevonden tussen het verhaal van De Koperen Tuin en de wereldberoemde opera van Bizet. Trix lijkt volgens Schouten qua uiterlijk totaal niet op de hoofdpersoon Carmen, maar zij wordt net als Carmen “als een sletje van goede wille neergezet” (Schouten). Don José, een
28
korporaal, wordt smoorverliefd op de losbandige Carmen. Nol ondergaat dit lot in De Koperen Tuin. De affaire die Carmen krijgt met Escamillo de stierenvechter, is te vergelijken met de affaire die Trix krijgt met Vellinga. Don José steekt aan het einde van de opera Carmen dood. Daar lijkt de vergelijking op te houden omdat Trix zichzelf om het leven heeft gebracht. Maar het is indirect Nols schuld dat Trix sterft, omdat hij er bewust voor kiest om niet de nacht met haar door te brengen. Zijn sociale status is voor hem meer waard dan zijn verhouding met Trix. In dat opzicht zijn zowel Don José als Nol allebei verantwoordelijk voor de dood van degene die ze aanbeden hebben. In hoofdlijnen zijn dit de parallellen tussen de twee verhalen. Schouten heeft ook kleinere overeenkomsten ontdekt. Trix is namelijk een vechtersbaas in haar jeugd. Ze slaat en schopt herhaaldelijk andere kinderen om ze weg te jagen. In de Carmen gaat het gerucht dat Carmen met een ander meisje heeft gevochten. En zowel Nol als Don José hebben een moeder die op sterven komt te liggen.
De Koperen Tuin vertoont niet geheel toevallig zo veel kenmerken van de Carmen. De opera speelt een grotere rol in het geheel. De Carmen doet meer met het verhaal dan slechts te dienen als opera. Het is van grote invloed op de personages; het staat symbool voor niets dan ellende. Cuperus verkeert eerst in een staat van euforie als hij hoort dat hij de Carmen mag begeleiden. De Carmen blijkt voor Cuperus een lange weg vol kuilen en hobbels te worden, met aan het einde een steile afgrond. Deze opera staat zo centraal in Cuperus’ leven, dat heel zijn wezen ervan afhangt. Het is alsof hij voorvoelt dat als hij dit niet volbrengt, alles verloren is. In afwachting van de naderende Carmenopvoering raakt de aanvankelijk zo enthousiaste musicus in een diep dal: “Voor de vleugel zat Cuperus met de hand onder het hoofd, zijn ellebogen drukten de toetsen. Zijn gezicht was bijna onherkenbaar. Ofschoon hij de ogen half geopend hield, zag of herkende hij mij niet” (Vestdijk 125). De opvoering zelf is één grote ramp. Cuperus maakt tussen de bedrijven door zelfs ruzie met het publiek en wordt dan uitgemaakt voor dronkenlap. De opera waar hij zo veel aan heeft gegeven, richt hem nu ten gronde: “Met Cuperus ging het bergafwaarts. Iedereen zei dit, en men liet het geschieden, als een natuurramp van lichtelijk aanstootgevend karakter” (Vestdijk 151). De Carmen is de katalysator van het geestelijk en lichamelijk achteruitgaan van Cuperus. Hij was weer in aanzien gestegen bij de bevolking van W… nadat zijn pianolessen hervat werden. Daarom werd hij gevraagd om de Carmen in te studeren. Ironisch is dat hij deze opera toegewezen kreeg juist omdat het weer goed met hem gaat, maar het hem vervolgens fataal wordt. Hij gaat vol vuur en passie met de opera aan de slag, maar wordt zeer
29
mistroostig als het moment van opvoeren nadert. Na de opvoering sluit hij zich in zijn huis op, gaat nog meer drinken en sterft uiteindelijk. De muziek komt ook op cruciale passages voor in verband met de relatie tussen Nol en Trix. Wanneer Nol zich voor het eerst realiseert dat hij altijd al verliefd op Trix geweest is, speelt de Carmen door zijn hoofd: “Die jongens had zij in de buik getrapt, en nu zong zij de Frasquita uit de opera Carmen, en liet niets na om mij op mijn nummer te zetten, en… o ja, zo was het natuurlijk, ik was natuurlijk verliefd op haar, altijd verliefd op haar geweest […]” (Vestdijk 117). De Carmen wordt gebruikt om te laten zien hoe zeer Trix gegroeid is ten opzichte van vroeger. Was zij vroeger nog een onstuimig meisje dat graag vocht, nu is zij een vrouw. En met dit besef, dat zij nu volwassen is geworden, wordt ook Nols lot bezegeld. Hij houdt van haar. De Carmen klinkt ook als Trix voor het eerst haar liefde aan Nol betuigt. Degene door wie de Carmen dan vertolkt wordt is Cuperus. Alle drie zijn zij op dat moment met de Carmen verbonden. Het moment van het verklaren van de liefde aan Nol is een belangrijk moment; voor het eerst erkent Trix dat zij van hem houdt. Nu lijkt de zaak voor Nol niet zo hopeloos als voorheen en Nol vraagt Trix uiteindelijk ten huwelijk. De Carmen is ook dan niet ver weg; vlak voor Nol aanbelt bij haar thuis klinkt de derde akte Frasquita, een vrolijke en oppervlakkige melodie. Ook na het sterven van Trix echoot de Carmen door de roman, alweer hetzelfde wijsje: “Mijn hoofd snorde als een motor, zonder dat dit ook maar enige afbreuk deed aan de luchtige Carmenmuziek uit de derde acte, die mij ook in de keuken zelden verlaten kan hebben” (Vestdijk 264). Dat juist dit wijsje speelt, is ook een voorteken van misère. Zoals J. Pop in 1974 in de “Vestdijkkroniek” zegt: “Voor wie de tekst van de opera kent is het een macabere verwijzing: onmiddellijk na dit vrolijke wijsje leest Carmen in de kaarten dat de dood haar wacht…” (Pop 45). De Carmen staat voor zowel Nol en Trix als voor Cuperus voor een negatief symbool. De Carmen laat Cuperus hem ten onder gaan. En elke keer als de opera klinkt, wordt er een volgende, desastreuze, stap gezet in de ingewikkelde relatie van Nol en Trix. Omdat de Carmen zo veel ruimte krijgt, kan verdedigd worden dat De Koperen Tuin voor het grootste deel om deze opera draait. De desastreuze gebeurtenissen vinden plaats terwijl de opera steeds klinkt, de gebeurtenissen worden dus letterlijk begeleid door de muziek. Hier wordt in de conclusie op teruggekomen.
30
3.4.2 Het koper
Het koper in De Koperen Tuin duidt in eerste instantie op het koper van de blazers van het orkest dat Nol voor het eerst in de Tuin hoort. Zo raakt het koper al vroeg in zijn jeugd verbonden met de muziek en met Trix, met wie hij op deze muziek danst. Later in de roman komt het koper ook terug, dan op de nacht waarin Nol zich bedrinkt in de Tuin als zijn moeder stervende is: “Toen zag ik opeens al die instrumenten, en ik hoorde die mars, en de zon schitterde in het koper […] Koper is mooier en eenvoudiger, ook vrolijker dan goud. De Carmen was een koperen opera… […] De Tuin is nòg van koper, nu in het najaar, maar daar let niemand op, en voor ons is hij nu van zilver: niet het duurste, maar wel het bijzonderste, edelste metaal. Het metaal van het afscheid” (Vestdijk 200).
Als zilver het metaal van het afscheid is, impliceert Nol hier dat koper het metaal van het begin is, van de ontmoeting tussen Nol en Trix. Opvallend is dat Nol zegt dat de Carmen een koperen opera is. Nol is dol op de muziek van de Carmen en doet Cuperus zelfs versteld staan met een mooie interpretatie van de muziek. Het koper waarmee de Carmen vergeleken wordt, is in dit verband zeer positief. Aan het einde van de roman wordt een laatste keer van koper gesproken door Nol: “Hoeveel bomen waren daar niet, die ik nog nimmer had aanschouwd, en nu in oktober waren zij zwart en vochtig en muf onder hun koperen gebladerte, zodat ik hun doodzieke geuren meende te ruiken waar ik stond” (Vestdijk 287). Hier is een ontwikkeling in te ontdekken. Het koper op de dag van de dans met Trix is beter dan goud. Als Nol met Trix danst en hij gelukkig is, dan blinkt het koper. De koperen Carmen is een heel mooie opera, maar heeft ook een triest verhaal. Hiermee wordt het koper in genuanceerdere context geplaatst. Aan het eind van de roman is het koper niet meer mooi en schitterend, maar staat het symbool voor de bomen die doodziek en rottend in de Tuin staan. Als zijn moeder, Cuperus en Trix dood zijn en hij door de Tuin slentert, dan is het koper muf en vochtig. In de loop van het verhaal krijgt het koper een steeds negatievere betekenis. Met het koper wordt niet het materiaal zelf bedoeld; het is een metafoor voor de negatieve ontwikkeling van het verhaal. Het koper heeft nog één andere betekenis. Het Latijnse woord voor koper is Cuprum en Cuperus’ naam lijkt hier sterk op. Maar hier houdt de vergelijking niet op. Lenie Abell-van Soest heeft in de “Vestdijkkroniek” een artikel geschreven over “Het magische koper” in De
31
Koperen Tuin. Zij schrijft hierin: “In de alchemie dankt sol, de zon, of het goud, zijn roodachtige kleur aan de vermenging met koper, dat afkomstig is van “Kypris” (Venus); het schijnt daaraan vitale krachten te kunnen ontlenen die zich als gunstige of ongunstige, hogere of lagere energieën kunnen ontplooien” (Albell-van Soest 10). Niet alleen is Cuperus dus afgeleid van Cuprum (koper), maar ook van Kypris, wat Venus betekent. Cuperus kan in De Koperen Tuin gezien worden als degene aan wie kracht en energie ontleend wordt. In lijn van het citaat zou Nol dus gezien kunnen worden als de zon. De zon krijgt namelijk zijn kracht van het koper van Venus en Nol krijgt in de roman zijn kracht van Cuperus. Cuperus vormt hem als persoon en als muzikant. Net als dat het koper aan het einde van het verhaal zijn glans verliest, gaat Cuperus ten onder. In Cuperus’ naam ligt zijn lot al vast. In de titel van de roman wordt het veranderlijke koper verbonden aan de Tuin.
3.4.3 De Tuin
De Tuin is niet zomaar een tuin; hij wordt door Nol beschreven als een magische plek waar hij graag naar terugkeert: “Vroegere, sporadische bezoeken aan dit oord, in lente of zomer (nooit op zondagmiddag), hadden mij altijd enigszins plechtig gestemd, en in de tijd van mijn pianolessen ging ik erheen als ter bedevaart” (Vestdijk 69). Nol ervaart de Tuin als zijn bedevaartsoord in de lente en zomer. De Tuin staat er dan prachtig bij, met overal groen, vogels, verborgen paadjes, heuvels. In schril contrast daarmee staan zijn bezoeken aan de Tuin aan het einde van de roman. Nol is dan gedesillusioneerd en gehard geraakt door de dood van Cuperus, zijn moeder en Trix. De Tuin is nu geen heilige grond meer, badend in het zonlicht, maar een vervallen stuk grond. Voorheen ging hij altijd in de lente en de zomer naar de Tuin, maar nu is het herfst. De bomen zijn kaal en alles is nat. De geuren van de Tuin zijn die van rotting en verval en hij zegt: “Schuin voor mij uit lag het oude park, eenzaam, barok opgehoogd, door vermaak ontheiligd, en toch een heiligdom van jaren her” (Vestdijk 287). Zijn heiligdom is het niet meer, zijn Tuin is bezoedeld door herinneringen en gebeurtenissen. Toch herkent Nol deze nog als de heilige grond van vroeger maar hij beseft goed dat veel nu verloren is. ‘Door vermaak ontheiligd’ doelt vermoedelijk op het concert dat gegeven is door Cuperus op de dag dat hij door zijn moeder werd meegenomen naar de Tuin en voor het eerst kennismaakte met Trix. Nadat Nol naar dit concert heeft geluisterd, zijn alle gebeurtenissen in werking gezet die zijn hele verdere leven zullen beheersen. Ook wanneer Nols moeder op sterven ligt, een andere tragische gebeurtenis in Nols leven, is de Tuin niet ver weg. “Het was zo’n klein ziekenhuis, het onze. Het aardigste aan dit
32
gebouwtje was zijn hagelwitte kleur, en ook, dat het aan de singel lag, schuin tegenover de Tuin” (Vestdijk 190). De Tuin is net als de Carmen, hoewel minder prominent aanwezig, een symbool voor de ellende in Nols leven. Hella Haasse zegt in haar artikel “Tuinbeelden” (1974), ook verschenen in de “Vestdijkkroniek”: “In de Tuin, op die dag, gebeurt het voor Nol essentiële in zijn leven: de ontmoeting met de muziek, Cuperus, Trix, en vooral met de niet-burger, de anti-burger, de dichter, in hemzelf” (Haasse 5). Met deze ontmoeting is het conflict van het burgerlijke met het antiburgerlijke in Nol begonnen. In de Tuin heeft Nols antiburgerlijke kant voor het eerst de ruimte gekregen. Door de muziek en Cuperus heeft deze artistieke kant zijn leven lang kunnen groeien. De Tuin wakkert echter ook burgerlijkheid aan. Niet bij Nol, maar bij Trix. De antiburgerlijke Trix wordt nu middels de Tuin in een burgerlijke positie geduwd; zij keert na haar kinderjaren terug naar de Tuin als dienster. Zij staat nu in dienst van de Tuin, mede door haar wordt het restaurant daar draaiende gehouden. De Tuin is deel van haar leven geworden, op een burgerlijke manier. De bevolking van W… kijkt daar met minachting op neer. De antiburgerlijke Trix ziet hierdoor nóg duidelijker het verschil in stand tussen Nol en haar. Juist omdat zij dichter naar de burgerlijke kant is gekomen door een burgerlijke positie te bekleden, wordt het standsverschil des te duidelijker zichtbaar. Zij is ‘slechts’ een serveerster en hij is een student. Dit inzicht wordt haar uiteindelijk fataal. De Tuin is uiteindelijk voor Nol en Trix een negatieve ruimte. Het enige moment waarop zij samen gelukkig waren, was het moment waarop de mars van Sousa klonk.
3.5 Wie is het hoofdpersonage? In diverse artikelen is gedebatteerd over wie nu het hoofdpersonage is van De Koperen Tuin. Kralt stelt dat Nol het hoofdpersonage is. Er wordt in zijn artikel ook nauwelijks gesproken over Cuperus. Zijn verhandeling gaat louter over Nol en diens liefdesproblematiek met Trix. De mening dat Nol het hoofdpersonage is, wordt niet gedeeld door Gomperts. Gomperts wordt geciteerd in het artikel van Oversteegen uit de “Vestdijkkroniek”: “Nol Rieske is daar nog jong, een vrij passief waarnemer en de bijzonder plastisch en overtuigend uitgebeelde Cuperus neemt de centrale plaats in” (Gomperts in Oversteegen 56). Hij stelt hier zelfs dat Nol de zwakke positie inneemt in de roman. Ook Van der Woude vindt Cuperus het hoofdpersonage: “Van der Woude zegt expliciet dat Cuperus ‘in feite’ (!) de hoofdpersoon is” (Oversteegen 60). Er is echter nog een derde kandidaat voor het ‘hoofdpersoonschap’ te
33
vinden. M. van Hattum schrijft in haar artikel “De koperen tuin: van Paradijs tot Golgotha”: “[…] kan voor ons een reden zijn om in Trix de hoofdpersoon van Vestdijks roman te zien” (Hattum 40). Op de vraag wie nu het echte hoofdpersonage is, is geen eenduidig antwoord te vinden. De onderlinge verhoudingen van de personages zijn wél goed te bepalen. Cuperus lijkt onaangedaan te zijn door de aanwezigheid van Nol en Trix in zijn leven. Nol noemt hij herhaaldelijk zijn zoon, maar toont geen verdere vaderlijke affectie. Cuperus geeft geen enkel teken dat hij meer genegenheid verwacht of wil geven. Ook al is Cuperus de leermeester van Nol en leert hij Nol alles wat hij zelf weet op gebied van muziek, toch lijkt Cuperus niet emotioneel betrokken te zijn bij Nol. Hij laat zich aanleunen dat Nol tot het obsessieve af tegen Cuperus opkijkt: “Hij kreeg een enorme invloed op mij; ik liep zoals hij liep, een beetje militair; ik probeerde te loensen zonder te loensen; ik probeerde sigaren te roken, met heilloos gevolg. Doordat ik zijn weldoener geworden was, voelde ik mij des te meer verplicht mijn ziel ondergeschikt te maken aan de zijne” (Vestdijk 87). Nol neemt aan het einde van de roman zelfs – onbewust – diens drankgebruik over: “[…] bedronk ik mij op mijn kamer op afdoende wijze, zij het ook aanvankelijk eerder uit kwaadaardigheid dan uit wanhoop” (Vestdijk 159). Nadat zijn moeder en Trix gestorven zijn, bedrinkt hij zich een paar keer aan de jenever.
De verhouding tussen Cuperus en zijn dochter lijkt net zo ongelijkwaardig te zijn als die tussen Cuperus en Nol. Cuperus kijkt nauwelijks naar Trix om terwijl zij dagelijks worstelt met het feit dat zij de dochter van de drankzuchtige musicus is. Zij verwijt haar vader dat hij haar niet heeft beschermd heeft tegen Vellinga in de nacht die volgde op de opvoering van de Carmen. Vellinga heeft toen gebruik gemaakt van haar onvermogen om helder te denken en heeft haar meegenomen naar zijn huis. Cuperus heeft de avances van Vellinga gezien, maar heeft niet ingegrepen. Hij heeft toen niet gehandeld als beschermende en liefhebbende vader. Ook lijkt het of Cuperus door de liefdesrelatie tussen Nol en Trix nauwelijks aangedaan is. Hij rept er met geen woord over tegen Nol of Trix. Af en toe komt Trix ter sprake, maar niet vaak. Als hij eens over haar praat, is dit vooral op zakelijke toon: “Over Trix bleef hij zeer in het vage, zelfs toen ik hem over de mars van Sousa had verteld en het dansen: ‘Trix, o ja, jammer dat ze niet zingen wil; ze vecht liever, ofschoon dat de laatste tijd
34
wat schijnt te luwen… Jammer, ze heeft goed materiaal’” (Vestdijk 91). Zeer afwezig en bijna ongeïnteresseerd is zijn toon. Het is alsof hij het niet over zijn dochter heeft, maar over een potentiële muziekleerling van hem. Nol zit tussen burgerlijkheid en antiburgerlijkheid in en dit levert spanning op binnenin hemzelf. Trix past in de antiburgerlijkheid en dit levert spanning op tussen hen. Of Nol in de burgerlijkheid past of niet, heeft alles te maken met Cuperus. Hij is de drijvende kracht die Nol en Trix met elkaar laat conflicteren. Cuperus is een voorwaarde voor het bestaan van dit conflict. Zonder Cuperus zou Nol nooit de drang hebben gevoeld om piano te willen spelen. Zonder Cuperus zou de eerste dag in de Tuin er heel anders hebben uitgezien. Immers: Trix zou daar niet geweest zijn om met Nol op de muziek van Sousa te dansen. Deze muziek zou daar in de eerste plaats niet eens geklonken hebben. Cuperus bepaalt het klimaat waarin het conflict tussen Trix en Nol plaatsvindt. Reeds eerder vermeld is het citaat van Albell-van Soest: “In de alchemie dankt sol, de zon, of het goud, zijn roodachtige kleur aan de vermenging met koper, dat afkomstig is van “Kypris” (Venus); het schijnt daaraan vitale krachten te kunnen ontlenen die zich als gunstige of ongunstige, hogere of lagere energieën kunnen ontplooien” (Albell-van Soest 10). Ofwel: Cuperus haalt krachten in anderen naar boven die zowel positief als negatief kunnen uitpakken. In Nol heeft hij de positieve kracht van de muziek naar boven gehaald, maar hij is zich daardoor ook bewust geworden van zijn burgerlijke positie. Trix laat hij stralen als zangeres in de Carmen, maar hij heeft haar ook zijn milieu meegegeven waardoor Trix en Nol nooit nader tot elkaar zullen komen. Het is dus vooral Cuperus, die de mensen om hem heen beïnvloedt. Hij is de magneet die iedereen aantrekt en waardoor de problematische relatie tussen Nol en Trix een prominente plek krijgt binnen het verhaal. De onduidelijkheid van wie het hoofdpersonage is, wordt hiermee verklaard. Cuperus zorgt ervoor dat de personages om hem heen dusdanig beïnvloed worden dat niet hij, maar zij een centrale positie innemen binnen De Koperen Tuin. Hij staat als het ware in een centrumloze centrumpositie.
3.6 De Koperen Tuin als kunstenaarsroman In het hoofdstuk 2 is een aantal kenmerken van romantische kunstenaars op een rij gezet. Deze kenmerken zijn voor de analyse van De Koperen Tuin als kunstenaarsroman als volgt ingedeeld: 1) de expressieve kunstenaar werkt vanuit het onderbewuste en het gevoel;
35
2) hij streeft tevergeefs naar een ideaal; 3) hij is een genie dat zich onbegrepen voelt door zijn medemens; 4) hij heeft een tragische levensloop. Deze vier kenmerken zullen als leidraad worden gebruikt voor deze analyse. Deze kenmerken zijn deels uitgewerkt door naar de reeds gemaakte interpretatie te verwijzen en zijn deels gebaseerd op nieuwe fragmenten uit de roman die niet bij de algemene thematiek van de roman passen, maar wel betrekking hebben op het kunstenaarschap.
3.6.1 De expressieve kunstenaar werkt vanuit het onderbewuste en het gevoel
Het eerste punt heeft zowel betrekking op Nol als op Cuperus. Nol kent de vaktermen van de muziek en doet Cuperus versteld staan met zijn interpretatie van de Carmen: “Had ik soms niet intuïtief aangevoeld, dat het tweede intermezzo, het liefdesintermezzo, hout vergde en geen kattedarmen?” (Vestdijk 110). Nols pianospel wordt zelden beschreven en het lijkt of hij tegen het einde van het verhaal geen muziekstuk meer aanraakt. Maar de muziekpassages zijn in De Koperen Tuin met zeer veel kennis en kunde beschreven. Deze beschrijvingen komen van de oudere Nol, die als verteller het hele verhaal als het ware componeert. Nol is geen actieve kunstenaar die veel pianospeelt en daarbij vanuit het onderbewuste expressief te werk gaat, maar hij leeft wel vanuit zijn gevoel en intuïtie. De expressie en het onderbewuste zijn veel duidelijker aanwezig bij Cuperus. Wanneer Cuperus achter de piano zit en een stuk speelt, wiegt hij heen en weer. Dit wiegen van het lichaam lijkt onbewust te gebeuren. Ook knikt hij soms opgetogen mee zonder dat hij dit doorheeft. Ongeremd laat hij zijn vingers het werk doen. Dat Cuperus leeft vanuit zijn gevoel, blijkt ook uit zijn ontgoocheling na de Carmenopvoering: “Spelen wilde hij niet meer voor me, de Carmen had hij in een hoek getrapt; ik kon les bij hem blijven nemen, maar ik moest weten, dat hij een volkomen gedesillusioneerd man was; wanneer dat inspirerend op me werkte, à la bonheur” (Vestdijk 141). In dit citaat lijkt Cuperus zelfs de draak te steken met de Romantiek. Hij erkent dat hij totaal ontgoocheld is, maar suggereert ook dat iemand als hij, ten prooi gevallen aan de tragiek van het vak, een inspiratie zou kunnen zijn voor anderen. Volgens romantici kan inspiratie in alles zitten. Inspiratie is de leidraad van de romanticus. Beweren dat de romanticus zelf ook inspiratie kan zijn, is een paradoxale bewering en van Cuperus een scherts. Inspiratie heeft Cuperus te over:
36
“Gecomponeerd had hij niet, iets wat even teleurstellend leek, maar in zekere zin toch bij hem paste: ik althans kon mij hem niet voorstellen, kriebelige noten schrijvend op leeg papier, en lange tijd het potlood tussen de lippen houdend, als hij niet verder wist. Hij was, om zo te zeggen, te aanhoudend geïnspireerd voor componeren” (Vestdijk 89).
Ook dit lijkt bijna een parodie te zijn op de Romantiek: iemand is zo geïnspireerd dat hij zelfs niets meer kan presteren. Zijn persoonlijkheid is zo groots dat zij overstroomt en niet in banen te leiden is; voor componeren is immers discipline nodig. Om een partituur samen te stellen moet men georganiseerd te werk gaan en Cuperus’ wezen is hiervoor te onstuimig. Er wordt verder niet over godsdienst gesproken in de roman, maar één keer wordt er een toespeling gemaakt op hoeveel muziek voor Cuperus betekent. In feite is muziek zijn religie: “Over de dood had hij eigenlijk nooit met mij gesproken, en ik geloof niet, dat hij er een religieuze overtuiging op nahield, al zal hij in de periode van de orgels en de kerkkoortjes wel eens een beetje gehuicheld hebben. Al het religieuze, zo stelde ik mij voor, werd bij hem opgeslorpt door muziek” (Vestdijk 179).
3.6.2. Het tevergeefs streven naar een ideaal
Nol en Cuperus streven allebei naar een ideaal. Allebei bereiken ze dit ideaal niet. Nol blijft onvermoeibaar vechten voor de liefde van Trix, terwijl zij hem blijft afwijzen met het argument dat het nooit iets zal worden. Het noodlottige van deze jacht naar zijn ultieme geluk is typerend voor een romantisch kunstenaar. Als hij haar bijna weet te krijgen, pleegt zij zelfmoord. Zijn levensdoel is niet gehaald. Vlak voor het einde valt alles in duigen. Cuperus´ ideaal is minder gemakkelijk te vatten. Dat dit ideaal in de muziek ligt, is duidelijk. Wat het is waar hij naar streeft, wordt slechts impliciet duidelijk gemaakt: “[…] en hoewel hij tegen het slot mistroostig het hoofd schudde, wist ik, dat er weer eens een wonder was geschied op dit instrument, en dat dit geen Wagner was” (Vestdijk 104). Zijn streven is hoogstwaarschijnlijk perfectie; hij wil de perfecte muziek spelen. Het komt vaak voor dat iedereen tevreden is met wat hij muzikaal gepresteerd heeft, behalve hijzelf. Zo zal hij zijn ideaal nooit kunnen bereiken.
37
3.6.3. Het genie voelt zich onbegrepen door zijn medemens
Opvallend is het volgende citaat. Nol is hier op vakantie in de bergen van Duitsland met Chris en zijn vader: “In hun gezelschap had ik mij geen minuut verveeld, maar toen ik het sneeuwgebergte voor mijzelf alleen had, moest ik mij wel afvragen, of deze ingenomenheid met mensen, die mij zo weinig te zeggen hadden, niet een teken kon zijn van naderende verkilling, sluipende verburgerlijking” (Vestdijk 187).
Bijna letterlijk verwoordt bovenstaand citaat wat een romantisch kunstenaar verafschuwt. Een romantisch kunstenaar verafschuwt de burgerij en is zo veel mogelijk antiburgerlijk. Hij snapt de wereld met de mensen niet en distantieert zich zo veel mogelijk hiervan. Ook Nol is blijkbaar bang voor de burgerlijkheid die steeds dichterbij lijkt te komen. Kunstenaars gaan reizen om aan dit burgerlijke te ontsnappen. En ook dit wordt bijna letterlijk door Nol verteld terwijl hij op vakantie is: “Gevaarlijke klauterpartijen zouden mij tijdelijk kunnen genezen van deze onvrede. Maar ik waagde niets. Ik reisde terug naar Nederland” (Vestdijk 187). Heel even proeft Nol aan het reizen maar hij besluit van deze mogelijkheid af te zien, en reist weer terug naar Nederland. Nols antiburgerlijke kant komt sterk naar voren, maar geen moment wordt hij een genie genoemd. Cuperus wordt wél met een genie geassocieerd: “‘Maar die Carmenopvoering was wat hèm betrof geen mislukking. Ik heb slechter dirigenten gezien.’ ‘Gevallen grootheid,’ zei mijn vader” (Vestdijk 167). Nols vader noemt Cuperus een ‘gevallen grootheid’. Niet eerder is Cuperus aangeduid als grootheid of, vergelijkbaar, als genie. Eén keer nog komt deze benaming voor, nu door Cuperus zelf gebruikt op zijn sterfbed als hij over zichzelf praat in derde persoon. Hij verkeert dan in een delirium: “‘Bij de Carmenopvoering heeft hij nog gevochten, de eerste in W… die op het toneel gevochten heeft, en toen was het afgelopen met Henri Cuperus, die door sommige mensen…’ – met een onbeschrijfelijke hoogmoed en minachting in zijn stem herhaalde hij de woorden – ‘door sommige mensen voor een genie werd gehouden…’” (Vestdijk 171).
38
Het sarcasme is duidelijk voelbaar in de laatste opmerking, en hiermee zet Cuperus zichzelf neer als een miskend genie. Een romantisch genie kampt altijd met leed, eenzaamheid en miskenning en dit is precies waar Cuperus mee te maken heeft.
3.6.4. De kunstenaar heeft een tragische levensloop
Nols levensloop is tot op zekere hoogte tragisch te noemen. Vanaf het moment dat hij beseft dat hij verliefd is op Trix, wil hij er alles aan doen om haar geliefde te worden. Hun relatie is echter gedoemd te mislukken en uiteindelijk sterft zij. Nol is hier diep ongelukkig door. Hij komt echter uit een goede familie, heeft een goede muziekopleiding en kan studeren van het geld van zijn ouders. Deze burgerlijke kant van Nol kent geen tragiek, deze is slechts voorbehouden aan zijn gevoelige kant. Cuperus’ leven verloopt met veel meer tegenslagen. Zijn vrouw heeft t.b.c., hij is aan de drank en hij kan nooit tevreden zijn met zijn muziek. Zijn dochter Trix distantieert zich van hem. In W… wordt hij getolereerd maar nooit echt geaccepteerd. Uiteindelijk is zijn dood even tragisch als zijn levensloop: hij sterft vanwege de drank. Tragisch is dat hij niet sterft aan een overdosis, maar juist aan de gevolgen van het te lang nuchter zijn. Op het allerlaatste moment heeft hij nog een poging gedaan om te ontnuchteren, maar deze poging heeft jammerlijk gefaald.
39
4. Conclusie In de inleiding is de vraag gesteld: is De Koperen Tuin van Simon Vestdijk een kunstenaarsroman? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, is gekeken naar de thema’s, motieven en personages in de roman. Vervolgens zijn de kenmerken van een romantisch kunstenaar genoemd in het theoretisch kader. Deze kenmerken zijn vergeleken met de roman. Hieruit is het volgende te concluderen: Er zijn drie verschillende posities aan te wijzen in De Koperen Tuin: Cuperus is een antiburgerlijke romantische kunstenaar en heeft geen aspiratie om dit te veranderen. Hij is een typisch romantische kunstenaar. Hij voldoet aan alle kenmerken van een romanticus, zoals deze beschreven zijn in het hoofdstuk 2. Trix is net als Cuperus antiburgerlijk, maar wil een andere maatschappelijke positie om bij Nol te kunnen horen. Zich bewust van haar zwakke maatschappelijke positie, pleegt zij zelfmoord. Nol is burgerlijk én antiburgerlijk. Hij kan niet kiezen waar hij bij wil horen, en heeft voortdurend last van zijn twijfel. Het enige wat Nol tegenhoudt, is zijn worsteling met het burgerlijke. Nol verwezenlijkt de innerlijke strijd tussen de maatschappij en de muziek. Hoewel Nol Rieske een goede kandidaat is voor het hoofdpersonage, toont dit onderzoek aan dat Cuperus zó belangrijk is voor de andere personages, dat hij het verhaal draagt en een prominente plek inneemt in het verhaal. Daarmee voldoet de roman aan het hoofdkenmerk van de kunstenaarsroman; een romantische kunstenaar staat centraal. Op de hoofdvraag is echter geen eenduidig antwoord te geven. De Koperen Tuin past dus in het genre van de kunstenaarsroman, maar is door de prominente rol die kunst inneemt ook een kunstroman te noemen. De rol die de Carmen speelt, is namelijk opmerkelijk. Uit hoofdstuk 3 blijkt de centrale positie die de Carmen in de roman inneemt. De musicus Cuperus staat in de roman in een centrumloze centrumpositie, hij heeft een grote invloed op de personages. De Carmen zorgt voor de tragiek in het verhaal en begeleidt de gebeurtenissen. Cuperus is de kunstenaar, de Carmen is de kunst.
40
5. Bibliografie Albell-van Soest, L. “Het magische koper.” Vestdijkkroniek. Nummer 5. Amsterdam: Thespa Uitgeverij, 1974: 10-15. Print.
Bork, G.J. Van, and N. Laan (red.). Van Romantiek Tot Postmodernisme: Opvattingen over Nederlandse Literatuur. Bussum: Coutinho, 2010. Print.
Doorman, Maarten. De Romantische Orde. Amsterdam: Bakker, 2004. Print. Fobelets, Glen. “Opera van een onmogelijke liefde: Het modernisme in De Koperen Tuin.” Vestdijkkroniek. Nummer 112. Heelsum: Vestdijkkring, 2009: 9-25.
Graas, Tim. "Kunstenaarsromans En Kunstenaarsnovellen." Met Eigen Ogen. Opstellen Aangeboden Door Leerlingen En Medewerkers Aan Hans Jaffé. (1984): 151-61. Print. Haasse, Hella. “Tuinbeelden.” Vestdijkkroniek. Nummer 5. Amsterdam: Thespa Uitgeverij, 1974: 2-9. Print. Hattum, van M. “De koperen tuin: van Paradijs tot Golgotha.” Vestdijkkroniek. Nummer 15. Amsterdam: Thespa Uitgeverij, 1977: 35-40. Print. Heinich, Nathalie. Être Artiste: Les Transformations Du Statut Des Peintres Et Des Sculpteurs. Paris: Klincksieck, 2005. Print. Henrard, Roger. “De Koperen Tuin, Een Burgerlijke Roman.” Vestdijkkroniek. Nummer 86. Tilburg: Drukkerij H. Gianotten, 1995: 21-34. Print. Kralt, Piet. “De Koperen Tuin.” Uit: Lexicon Van Literaire Werken: Besprekingen Van Nederlandstalige Literaire Werken 1900-heden. Samengesteld door Ton Anbeek. Deel 13. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1989. Print.
41
Nathalie Heinich, Être artiste. Les transformations du statut des peintres et des sculpteurs. Klincksieck: Paris, 2005. [In Nederlandse vertaling samengevat, Utrecht, 2007]
Oversteegen, J.J. “Elf maal de koperen tuin: Kritische reakties bij de verschijning van een nieuwe Vestdijk.” Vestdijkkroniek. Nummer 5. Amsterdam: Thespa Uitgeverij, 1974: 55-63. Print. Pop, J. “De muziek in De Koperen Tuin.” Vestdijkkroniek. Nummer 5. Amsterdam: Thespa Uitgeverij, 1974: 40-46. Print.
Safranski, Rudiger. Romantiek: Een Duitse Affaire. [Vertaling Mark Wildschut] Amsterdam: Atlas, 2009. Print.
Schouten, Rob. Iets verhevens en onuitsprekelijks. Amsterdam: De Bezige Bij, 1988. Web, via Google Books. Geraadpleegd op 12 juni 2015.
Vestdijk, Simon. De Koperen Tuin. ´s Gravenhage: Nijgh & Van Ditmar, 1983. Print.
Wurth, Kiene, en Ann Rigney. Het Leven Van Teksten: Een Inleiding Tot De Literatuurwetenschap. Amsterdam: Amsterdam UP, 2009. Print.
Zwaving, Marieke. "Schrijven En Schilderen. Abel Golaerts Als Kunstenaarsroman." De Kantieke Schoolmeester. Halfjaarlijks Tijdschrift Voor De Boonstudie 6.7 (1994): 45-69. Print.
De
afbeelding
op
het
voorblad
van
dit
eindwerkstuk
komt
van
de
website
https://www.flickr.com/photos/vestdijk-beeldbank/8219726585. Geraadpleegd op 14 juni 2015. De originele ansichtkaart zou een schenking zijn geweest van Wim Hazeu aan de Vestdijkkring.