Foto’s uitbeelden 1 Doel: de leerlingen kunnen een eenvoudige handeling uitbeelden in houding en mimiek Benodigdheden: een fototoestel Ruimte: in het klaslokaal Voorbereiding: geen De kinderen zitten in een hoefijzeropstelling, omdat er iets gaan gebeuren vooraan in de klas. Iedereen moet dat goed kunnen zien. Vraag wie van de kinderen een houding aan kan nemen alsof hij op een foto staat terwijl hij zijn tanden poetst. U neemt zelf het fototoestel in de hand en doet alsof u een foto maakt van het kind terwijl hij de houding aanneemt. Vraag aan de kijkers om de ogen te sluiten, terwijl het kind de houding aanneemt. U vraagt ook aan de kinderen om heel stil te zijn, omdat ze de ogen weer mogen openen als de klik van het fototoestel hebben gehoord (op dit moment klikt u dus het fototoestel in, zodat het net lijkt alsof de foto genomen is). Het kind blijft wel staan en met elkaar gaan we erover praten. Is de houding duidelijk, zijn er aanpassingen nodig om het nog duidelijker te maken, wie heeft er een andere manier om het te laten zien? Bedenk zo nog een paar eenvoudige opdrachten. Enkele voorbeelden zijn: - je zit te lezen - je drinkt een beker melk - je bent aan het voetballen - je likt aan een ijsje - enz. Tip: praat niet teveel bij deze opdracht, omdat het de bedoeling is dat er snel een ‘tableau’ ontstaat. gemaakt door Sanne Versnel
Foto’s uitbeelden 2 Benodigdheden: het fototoestel Ruimte: het klaslokaal Voorbereiding: geen Als de eerste opdracht is geweest en u wenst een kleine uitbreiding, dan is dit de goede opdracht. Geef weer een eenvoudige opdracht om als een foto te laten zien. Bijvoorbeeld iemand die klaarstaat om in het water te duiken. ‘Stel je voor dat er meer mensen op dit plaatje te zien waren. Wat zou je dan nog meer kunnen zien? Wie kan een houding aannemen alsof hij ook op dat plaatje staat?' Breidt het plaatje uit totdat er ongeveer 4 of 5 kinderen aan deelnemen. Tip: ook nu neemt het fototoestel een belangrijke rol in. Het is een teken dat de andere kinderen naar de houding mogen kijken, maar het is ook heel ‘echt’. Het is net alsof de meester/juf een echte foto van jou maakt!
gemaakt door Sanne Versnel
Op vakantie 1 Doel: de leerlingen kunnen iets uitbeelden in beweging, houding, gebaar en mimiek Benodigdheden: geen Ruimte: in het klaslokaal Voorbereiding: geen Deze les kan goed in de eerste week na de zomervakantie gegeven worden. Je zit met de kinderen in de kring. Je voert een kort gesprekje over de zomervakantie. ‘Wie is er weg geweest? Waar naartoe? Wat kun je doen in de vakantie?’ Je gaat vervolgens zelf iets uitbeelden wat je in de vakantie hebt gedaan en je vraagt na afloop aan de kinderen of ze konden zien wat het was. Het is dan de bedoeling dat er een simpele handeling wordt uitgevoerd, zoals zwemmen of lezen of in de zon liggen op een handdoek. Je vraagt aan de kinderen wie er ook zoiets kan laten zien. Er mag slechts 1 ding per persoon worden uitgebeeld. Het is de bedoeling dat bij deze activiteit alle kinderen aan bod komen om iets uit te beelden.
gemaakt door Sanne Versnel
Op vakantie 2 Variatie Doel: de leerlingen kunnen iets uitbeelden in beweging, houding, gebaar en mimiek Benodigdheden: de kaartjes met de namen van beroepen Ruimte: in het klaslokaal Voorbereiding: geen Als de zomervakantie achter de rug is en de eerste schoolweken zijn geweest, dan kun je deze opdracht natuurlijk niet meer uitvoeren. Maar er zijn wel allerlei variaties te bedenken. Zo zou je een wintersportvakantie uit kunnen beelden met sneeuwballen gooien, skiën of sleeën. Een ander idee is om beroepen uit te gaan beelden, als dat een thema is dat wordt behandeld in de klas. Elk kind kan dan een beroep uitbeelden. Het is dan wel het eenvoudigst als je daarvoor kaartjes gebruikt, waar de beroepen op staan (zie de gekleurde kaartjes die bij deze opdracht gebruikt kunnen worden)
gemaakt door Sanne Versnel
De ansichtkaarten Doel: de ontwikkeling en verwoording van de fantasie en emoties Benodigdheden: de kaartjes met plaatjes Ruimte: in het klaslokaal Voorbereiding: geen Je laat verschillende kaarten zien aan de kinderen. Deze kun je neerleggen op een kijktafel of je kunt ze zelf laten zien aan de kinderen. Het is aan te bevelen om dit in de kring te doen. Vervolgens kiezen de kinderen een kaart die hen het meest aanspreekt. Als er met een klein groepje gewerkt wordt, kan ieder kind 1 kaart kiezen. Bij een grotere groep kan er gewerkt worden in kleine groepjes. Er volgt een klassengesprek. Hierbij heeft de leerkracht een begeleidende rol. De kinderen laten de gekozen kaart zien aan de klas. Je kunt vragen stellen als: • • • • • • •
Waarom heb je voor die kaart gekozen? Wat kun je allemaal zien op de kaart? Wat vind je mooi aan de kaart of juist niet zo mooi? Is het een vrolijke kaart of verdrietig? Word jij er blij of verdrietig van en hoe komt dat, denk je? Bv. bij de kaart met huilende baby… Waarom zou de baby huilen? Hoe kun je zien dat de baby verdrietig is? Bv. bij de kaart met de vlag… Waarom zou de vlag uithangen?
Door gerichter vragen te stellen, komt de fantasie meer op gang. (Zoals de laatste 3 vragen.) gemaakt door Sanne Versnel
z.o.z. Het is dus de bedoeling dat de kinderen zich inleven in de kaart en hierover met elkaar praten. De verbeelding / fantasie moet op gang komen. Stel dus vragen aan alle kinderen en laat de kinderen ook echt tegen elkaar praten. Zo kan er wellicht een vorm van discussie ontstaan. Een kaart kan bij verschillende kinderen immers verschillende emoties oproepen. Als er voldoende tijd is, kun je de kinderen een dialoog of monoloog laten spelen naar aanleiding van de kaart. Of juist een korte scène waarin niet gepraat mag worden, maar waar wel emoties in moeten worden uitgebeeld. Dit gaat al wat stapjes verder. Aan jou de keus! (Kan ook als latere verwerking van dit korte spel. Dan kunt u dit spel zien als een introductie.) De kinderen reflecteren op de korte scènes. • • • •
Wat hebben we gezien? Hoe konden wij zien dat Truusje verdrietig was en Klaasje boos? Kunnen jullie dat beschrijven? Klopt dat met wat jullie wilden laten zien? (Aan de spelers) Wie heeft er een heel ander idee gekregen bij de kaart?
gemaakt door Sanne Versnel
De voorwerpen 1 Doel: het uitbeelden van emoties door middel van een gekozen voorwerp Benodigdheden: verschillende voorwerpen Ruimte: in het klaslokaal Voorbereiding: geen De voorwerpen zijn aanleiding voor een korte scène voor 1 of meerdere kinderen. U kunt bepalen wie welk voorwerp krijgt, door ze zelf uit te delen. De kinderen kunnen ze ook zelf uitkiezen. Naar aanleiding van het gekozen voorwerp, bedenken de kinderen een korte scène. Ze mogen zelf kiezen of er in de scène gepraat wordt. (Monoloog of dialoog.) Als daar te weinig tijd voor is, kunnen de kinderen ook een verhaal bedenken en later vertellen aan de klas. Zowel bij het spel als bij het verhaal zijn de emoties belangrijk! (Verdrietig, blij, boos, verliefd, verlegen etc. ) Na de scène wordt er kort gereflecteerd. Mogelijke vragen: • • • • •
Wat hebben we gezien? Hoe konden wij bv. zien dat Truusje verdrietig was en Klaasje boos? Kunnen jullie dat beschrijven? Welke rol speelde het voorwerp? Evt. Wat was er mee aan de hand? Klopt dat met wat jullie wilden laten zien? (Aan de spelers) Wie heeft er een heel ander idee gekregen bij het voorwerp? gemaakt door Sanne Versnel
De voorwerpen 2 Variatie Doel: het uitbeelden van verschillende situaties door middel van een gekozen voorwerp Benodigdheden: verschillende voorwerpen Ruimte: in het klaslokaal Voorbereiding: geen Je kunt er ook voor kiezen om 1 voorwerp uit de doos te halen en hiermee een inspringverhaal te spelen. Twee kinderen beginnen te spelen. Zij hebben een idee gekregen naar aanleiding van het voorwerp. (Bv. de zonnebril.) Je laat ze enige tijd spelen. In de scène moet duidelijk worden: WIE: Wie ben ik? WAAR: Waar ben ik? WAT: Wat doe ik? / Wat is er aan de hand? Na enige tijd klap je in je handen. Er wordt 1 kind uit de scène gehaald en er wordt een nieuw kind ingestuurd. Dit kind speelt de scène verder, zonder te overleggen met de ander. Het is de bedoeling dat de drie W’s zijn veranderd. We zijn dus ineens in een heel ander verhaal! (Natuurlijk kun je er ook voor kiezen om het verhaal juist door te laten spelen.) De leerkracht probeert de kinderen het verhaal helemaal zelf te laten bedenken. Na enige tijd geef je aan dat ze er een eind aan moeten gaan maken. De kinderen spelen nooit een half verhaal!
gemaakt door Sanne Versnel
Muziek 1 Doel: emoties en verhaal kunnen uitbeelden door middel van muziek Benodigdheden: de cd met muziek Ruimte: in het klaslokaal Voorbereiding: zorg voor een radio in de klas In de doos bevindt zich een cd met 8 verschillende soorten muziek. Hieronder staat een overzicht om wat voor soort muziek het gaat: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Speelse muziek Kermis muziek Boeven muziek Enge geluiden in een bos Perzische muziek Achtervolging's tune Muziek bij een eng spookhuis Vrolijke muziek
Laat de kinderen een eigen plekje in het lokaal kiezen, waarbij ze genoeg ruimte hebben. Vertel de kinderen dat ze zo meteen wat muziek gaan horen. De bedoeling is dat de kinderen een bepaald gevoel krijgen of creëren bij de muziek. De kinderen gaan dit vervolgens uitbeelden. Ze kunnen daarvoor het hele lokaal gebruiken. Je kiest een fragment uit en dit speel je af (in het kort). Daarbij let je op het spel van de kinderen. Na afloop bespreek je met de kinderen welke gevoelens er naar boven kwamen. Je vraagt een aantal gemaakt door Sanne Versnel
kinderen of ze hun gevoel bij de muziek willen uitbeelden. Aan de andere kinderen vraag je of het duidelijk is wat er gespeeld wordt. Vervolgens speel je de overige muziekfragmenten af (je bepaalt zelf welke fragmenten). Je laat steeds aan het einde van een fragment een aantal kinderen hun verhaal uitspelen.
gemaakt door Sanne Versnel
Muziek 2 Variatie Doel: emoties en verhaal kunnen uitbeelden door middel van muziek Benodigdheden: de cd met muziek Ruimte: in het klaslokaal Voorbereiding: zorg voor een radio in de klas Je kunt er ook voor kiezen om de kinderen zelf een muziekfragment te laten kiezen (nadat ze deze allemaal hebben gehoord). Je kunt dit bijvoorbeeld doen door de kinderen de fragmenten één voor één te laten horen en ze naar voren laten komen als ze het betreffende nummer kiezen. Je moet er wel voor zorgen dat het gelijkwaardige groepjes worden. Vervolgens kunnen de groepjes aan de slag om bij het muziekfragmentje een verhaal te maken. De verschillende groepjes staan verdeeld over het lokaal. Ze moeten rekening houden met de emoties die de muziek oproept en deze in hun verhaal ook uitbeelden. Nadat de kinderen hebben geoefend laat je ze om de beurt hun verhaal uitbeelden. De toeschouwers geven achteraf een korte reflectie. Mogelijke vragen die je de toeschouwers laat beantwoorden: - Wat werd er uitgebeeld? - Welke emoties kwamen aan bod? - Was het duidelijk waar het verhaal zich afspeelde? - Enz.
gemaakt door Sanne Versnel
De emotiebus Doel: het laten zien van verschillende emoties (expressie) Benodigdheden: een pet voor de chauffeur Ruimte: in het klaslokaal Voorbereiding: geen Je maakt van een aantal stoelen een kleine bus. Vervolgens ga je er zelf in zitten als chauffeur, natuurlijk met de pet op. Je legt aan de kinderen uit hoe het spel werkt: - Er stapt steeds één kind de bus in. Dat kind heeft een bepaalde emotie: blij, verdrietig, boos, bang, verliefd… - Alle andere inzittenden nemen de emotie over van de persoon die als laatst in de bus gestapt is. - Na een tijdje rijden (met die emotie) stapt er weer een volgend kind in met een andere emotie, deze wordt dan door de rest van de inzittenden overgenomen. - Als de bus vol is moet de persoon die er het langst inzit er weer uit. Dit moet je zelf in de gaten houden. Je kunt natuurlijk ook een ander kind de chauffeur laten zijn, die kan dan ook weer een nieuwe emotie met zich meebrengen. Als afsluiting kun je met de kinderen bespreken welke emoties er allemaal aan bod zijn geweest. Hoe voelde je je? En hoe kon je zien dat iemand zich blij, boos, verdrietig enzovoorts voelde?
gemaakt door Sanne Versnel
Uitbeelden Doel: zich kunnen uiten, improviseren en een situatie uitbeelden en herkennen. Benodigdheden: situatiekaartjes Ruimte: in het klaslokaal/speellokaal Voorbereiding: geen Je maakt een ruimte voor de klas, een soort ‘toneeltje’. Alle kinderen moeten zo zitten dat ze het ‘toneel’ goed kunnen zien. Als inleiding begin je zelf iets uit te beelden. De kinderen zullen aandachtig kijken ‘Wat is de meester/juf nu weer aan het doen?’. Daarna vraag je de kinderen wat ze zagen, wat was jij aan het doen? Vervolgens laat je de kinderen de stapel kaartjes zien en vertel je de kinderen dat op elk kaartje een andere situatie staat. Om de beurt komt er een kind naar voren, trekt een kaartje en beeldt vervolgens uit wat er op dat kaartje staat. Degene die het goed geraden heeft mag naar voren komen om het volgende kaartje te trekken. Het is ook belangrijk dat je de kinderen steeds laat vertellen hoe ze konden zien wat de ander aan het uitbeelden was.
gemaakt door Sanne Versnel