De jonge Psychose Ordinaire in de instelling. Verhandeling over het falen van de ‘blinde’ kliniek.
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2009 – 2010 Eerste examenperiode gevallenstudies in de psychoanalytische therapie
Glenda Vercauteren - 20052444 - 2de Master in de klinische psychologie
De jonge psychose ordinaire in instellingen Verhandeling over het falen van de ‘blinde’ kliniek
Inleiding De motivatie voor deze verhandeling is gebaseerd op een casus die zacht gezegd mijn denken over het klinische veld voorgoed veranderd heeft. Maar ook op de jongeren die voor hem kwamen en achter hem zullen komen. Deze zijn mede het slachtoffer van iets wat we op zijn best een neurotisch gebaseerde instelling kunnen noemen. Maar eigenlijk is dit een instelling zonder ruggengraat. Zonder enig oog voor de structuur van jongeren, of zelfs hun particulariteit. Ik trachtte mij te troosten met het idee dat ik een afschuwelijke stageplaats had. Maar na enkele maanden begon ik te beseffen dat veel plaatsen niet veel beter waren. Mijn stageplaats stond verbijsterend genoeg hoog aangeschreven in het veld. Geen bemoedigend vooruitzicht. Als ik zeg dat deze instelling gebaseerd is op de neurose ben ik eigenlijk nog te gul. Soms deed het me denken aan T. Coraghessan Boyle‟s „road to wellville” (Boyle, 1993). Waar iedereen de nieuwste trend in de kliniek volgt zonder dat daar enige logica aan vast hangt. In de verfilming van het boek zie je mooi hoe men vreemde praktijken beoefend waarvan men de werkzaamheid niet snapt maar deze wel veronderstelt (Parker, 1994). Zo ook in deze instelling. Sommige „behandelingen‟ bestaande uit een protocollair programma, hadden zelfs een soort magische kantje. Eentje daarvan mochten de stagiaires niet uitvoeren want het zou veel te delicaat zijn. Dit protocollair programma werd veel uitgevoerd zonder dat men stilstond bij wat eigenlijk werkzaam was. Daardoor moest het strikt uitgevoerd worden om werkzaam te kunnen zijn. Daarin lag het delicate aan dit programma. De strikte en blinde uitvoering ervan. Het is vergelijkbaar met een blinde man die door zijn huis loopt. Alles heeft een strikte plaats en hij telt zijn stappen. Waarbij hij misschien uitwijkt voor meubelen die er al jaren niet meer staan. Voor iemand die ziet, is het lopen door het huis een veel vlotter en logischer gebeuren.
Er was totale blindheid voor de overdracht en de mogelijkheid dat het betreffende programma biedt: om voor één keer het levensverhaal te mogen vertellen. Buiten dit programma is er weinig of geen plaats voor de particulariteit van de jongeren. Zeker niet in de lagen van zij die zouden moeten „behandelen‟. Het is een triest verhaal, onze hulpverlening. De neurose gebaseerde instelling, helpt ook de neurose niet. Alleen weet deze hierin te overleven, en baant zich vaak ook zelf een weg naar een beter leven. Het soort jongeren dat er het meeste onder lijdt is die met de psychotische structuur. Eén die er met moeite kan overleven. Hun structuur is niet welkom in dit soort instellingen. Zij moet dan ook talloze afwijzingen doorstaan. Het grootste slachtoffer is de psychose ordinaire. Zij die waanarm zijn. Bij een psychoticus met duidelijke hallucinaties of een sterk uitgebouwd waansysteem gaat al heel snel een bel rinkelen. Doorverwijzingen gebeuren gerichter en met wat geluk komt hij een competente hulpverlener tegen die de psychose weet te waarderen. Maar de psychose ordinaire blijft plakken in de MPI‟s waar men hem probeert te genezen van zijn onaangepastheid. En de methode die men gebruikt, is hem overtuigen van zijn onaangepastheid aan het sociale. Ze bieden hem „handvaten‟ om zich wél aan te passen. Met andere woorden: ze dringen de neurotische denkwijze op. Wat niet alleen gedoemd is om te falen, maar dit getuigt ook nog eens van weinig respect voor de psychoticus (Libbrecht, 1996) .
De Casus De eerste dagen van mijn stage was ik nog niet echt op de hoogte van deze blinde vlek. Ik leerde de werking kennen, deed mee aan hun interne opleidingen en hoorde er vaak zeggen dat men best opgezet was met mijn voorkeur voor het psychoanalytische kader. Mijn mentor uitte zelfs de wens de psychoanalyse te leren via mij. Ik vond dat een nogal gigantische taak. Eén die ook nooit heb durven opnemen. Zeker niet toen ze me vertelde dat ze de boeken van Paul Verhaeghe las omwille van zijn “symbolisme”. Het eerste teken van problemen was de komst van Benny. We werden gewaarschuwd vanuit verschillende kanalen dat dit een zeer gevaarlijke jongen was. Amper 13 jaar en deze jongen had meer instellingen gezien dan waar de sociale kaart van op de hoogte is dat ze bestaan. Ik begon bij deze jongen aan een dossierstudie. Het eerste wat mij opviel was de diagnose die voor deze jongen
gemaakt was. “Extreme ADHD”. Wat ik op dat moment extreem vond was dat niemand een deftige diagnose had gemaakt van deze jongen. Wat nog meer verbaasde was dat niemand objectie had tegen deze diagnose. Wat insinueerde deze „diagnose‟? Voor mij was het een bekentenis van het niet te weten en ook niet te willen weten wat er met deze jongen aan de hand was. Wat het ook insinueerde was dat de hulpverleners als het ware in hun diagnose een kreet om hulp gaven. Hij was „extreem‟. Hij was niet normaal en bijgevolg ook niet te behandelen. Dat was de enige conclusie waar andere centra toe konden komen. Met de daarna onvermijdelijke apotheose van de afwijzing. Een tweede shock was de medicatie die gegeven werd aan deze jongen. En de afschuwelijke dosissen waarmee deze jongen onder de duim gehouden werd. Toen de psychiater van onze instelling deze chemische dwangbuis ontwaarde wilde hij dit onmiddellijk aanpassen. Maar door selffulfilling prophecy‟s leek het bewezen dat deze jongen niet zonder de „hulp‟ van medicatie kon. De eerste keer dat ik Benny in levende lijve zag, bemerkte ik een drang bij mezelf. Ik wilde deze jongen bijeen houden. Ik had het gevoel alsof zijn lichaam uit elkaar viel. Hij beweegt door het leven alsof er een kracht in hem zit die willekeurig en onsymmetrisch controle uitoefent op arbitraire delen van zijn lichaam. Diezelfde kracht laat hem sporadisch en plots in de steek waardoor hij neerstort en zijn lichaam ondersteund met het dichtst bijzijnde meubel of deurpost. Het geluid van zijn instortende lichaam verzorgd hij zelf. Soms letterlijk het geluid van een instorting, soms een zucht. De zin die deze jongen schatrijk zou maken moest hij er een euro voor krijgen elke keer als hij hem hoort, is: “Doe toch normaal!” Wat meteen impliceert waar Benny niet mee begaan is: de norm. Benny plast met de deur open. Kauwt met zijn mond open, krabt zich ongegeneerd aan de genitaliën en laat overal scheten. Dat laatste vind hij het amusantste omdat hij daar iedereen mee op zijn paard krijgt. Benny is vrolijk en welbespraakt. Hij is intelligent en weet dit ook goed uit te spelen. Benny is duidelijk een kind van de instelling. Hij heeft een enorm testgedrag waarmee hij de opvoeders het bloed vanonder de nagels krijgt.
Al snel ging de molen van de vergelijking draaien. Opvoeders en psychologen begonnen voormalige jongeren te herkennen in Benny. „net als…‟ en die had een ernstige gedragsstoornis dus Benny ook. Ik ga niet in op de accuraatheid van de
diagnose van Benny zijn zo genoemde voorganger. Waar ik wel op in wil gaan is het lot van de voorganger. Deze werd in de instelling gehouden tot zijn gedrag onhoudbaar werd en hij terug overgeleverd werd aan de moeder die er op tragischer wijze, wanhopig mee van de ene instelling naar de andere instelling sleept. Daarbovenop is deze jongere ondertussen 18 en zijn er veel deuren gesloten voor hem. Ik wil ook niet betwisten dat Benny zijn gedrag gestoord is. Als we met gestoord bedoelen dat het sociaal onaanvaardbaar gedrag is. Maar wat ik wel betwist, is de bruikbaarheid van de diagnose „gedragstoornis‟. Hoe helpen wij deze jongere daarmee. En alle jongeren die dat label zo gemakkelijk krijgen. Gedragstoornis impliceert dat we het gedrag moeten aanpassen en dat hiermee alles opgelost zou zijn. Niets is minder waar in het geval van Benny. Zijn gedrag is een uiting van zijn denken. Een denken dat niet opereert vanuit dezelfde illusie van waaruit het onze komt. De illusie dat we elkaar begrijpen. Dat wij weten wat het wil zeggen als iemand ons vraagt: “doe eens normaal”. Benny lacht openlijk met deze uitdrukking. Hij vertelde mij eens dat hij het stom vond dat ze hem vroegen om normaal te doen. Hij zei me dat hij had horen zeggen dat Tim zijn gedrag normaal was. Tim was een kleine tengere jongen die door het slaafje te spelen van de grote jongens, hoopte aanzien te verkrijgen. Hij zei mij daarop, dat als dat normaal is, hij dat zeker niet wilde zijn. Heel vroeg merkte ik al dat Benny anders omging met de taal. Ik herinnerde mij uit de gevallenstudies het verhaal van een beroemde schrijver die een onleesbaar boek schreef. Deze man was psychotisch en vond het hilarisch hoe de neurotische mens overal betekenis in zocht. Zo ook Benny. Ook hij vond het hilarisch om ons op de inconsistentie en gaten in ons spreken te wijzen. Maar hij raakte ook gefrustreerd als hij je betrapte op het proberen interpreteren van zijn spreken. Hij zuchtte dan dat hij niet begreep waarom wij altijd en overal iets in moeten zoeken. Een voorbeeld daarvan is zijn „ik zie u graag‟. Ik vroeg hem eens waarom hij dat telkens zei als ik op dienst kwam. Ik merkte hem op dat zo‟n uitspraak toch wel zeer beladen was. Hij gromde en zei dat hij bedoelde dat hij blij werd als hij zag dat ik er was. Niet dat hij van mij hield! Opnieuw was hij verontwaardigd door mijn interpretatie. Heel vroeg vermoedde ik bij Benny de psychotische structuur. Vooral de psychose ordinaire leek het meeste bij hem aan te sluiten.
Mijn werk met Benny is alles behalve vlekkeloos. In mijn onwetendheid en beginnelingen-praktijk zal ik zeker fouten gemaakt hebben met Benny. De grootste fout was het aanvaarden van een protocollair programma. Het was ook het enige wat ik mocht doen. Ik ging met Benny werken rond zijn agressie. Benny vertoonde de laatste tijd enorm veel gewelddadige crisissen. Het protocol was het antwoord dat geformuleerd werd. Ik stond niet achter deze behandeling. Zeker niet omdat ik de psychotische structuur al vermoedde en wist dat dit soort programma‟s een subject monddood maken. Het programma komt er eigenlijk op neer om jongeren een aantal stappen uit te leggen om ruzie of conflict te vermijden of geweldloos op te lossen. Ik vermoedde dat ik bij Benny geen schade zou aanrichten met dit programma. Ik zag er de kans in om hem te ontmoeten en hem te leren kennen. Niets was minder waar. Ook al leed Benny geen schade onder de behandeling, onze verhouding wel. Waar ik aanvankelijk een veilige buitenstaander was in de leefgroep, werd ik nu een soort leerkracht. Ik moest spreken en hij moest luisteren. In essentie komen dit soort programma‟s daarop neer en zouden eigenlijk gegeven moeten worden door leerkrachten, indien we ervan uitgaan dat ze werkzaam zijn. Bijgevolg sprak Benny ook niet meer. Zijn enthousiasme voor het werken met mij verdween en hij ging zelfs in verzet en boycotte het programma. Aanvankelijk toen ik Benny aansprak om hem te melden dat wij samen gingen werken, was hij opgetogen. Hij zei blij te zijn dat er eindelijk iemand naar hem wilde luisteren. Hij begon dan ook meteen uitvoerig te praten over wat zijn leven zuur maakte in de instelling. Het kwam neer op de ‟ander‟. Hij wilde dat ik luisterde naar zijn verhalen over hoe de ander hem probeerde te hebben. Dit kwam niet aan bod in onze eigenlijke sessies. Gelukkigerwijze gaf Benny mij aan dat dit niet werkte, op een manier waarop ik het niet kon ontkennen. Maar Benny keerde zich niet tegen mij. Ik verliet het programma en stopte met voorbereidingen. Een beetje uit een vermoeidheid. Ik wist niet meer wat Benny te bieden. Ik besloot Benny te laten zien wat hij te bieden had en er gewoon te zijn voor hem. Elke week opnieuw. Benny keerde. Hij plaatste zich nu ook nààst mij in de sessies. Hij vertelde mij dat hij graag met mij sprak omdat ik niet vroeg naar alles en omdat ik hem gezegd had dat hij geheimen mocht hebben. Benny begon te spreken tegen mij.
Hierin heb ik meerdere fouten gemaakt. Ik wilde begrijpen. Maar uiteraard slaagde ik daar niet in. Zoals Lacan zegt: ”Gardez-vous de comprendre”. Begrijpen is fundamenteel miskennen van de psychose (Libbrecht, 1996). Het spreken bracht mij niet zoveel verder. Maar onze verhouding veranderde wel. Ik werd een getuige op de zijlijn. Een onpartijdig persoon waar Benny langzaam zijn logica aan uit de doeken deed. Ik heb niet de arrogantie te denken dat ik in enkele maanden Benny zijn volledige logica zou krijgen voorgeschoteld. Maar was dankbaar voor elke centimeter dat Benny mij wou geven. Met meer tijd en meer ervaring zou ik Benny kunnen geven hebben wat een psychoticus nodig heeft: ruimte voor het spreken. Het falen van de ‘blinde’ instelling Benny was slechts een oogopener van hoe het misloopt in instellingen zoals dit MPI. Alles is neurose-gebaseerd. En elke jongere krijgt een algemene praktijk voorgeschoteld. Op mijn stageplaats heerste er dan ook nog de illusie dat een protocol „personaliseren‟ ervoor zorgde dat de „subjectiviteit‟ meer aan bot kwam. Maar er zitten een aantal fatale fouten in deze denkwijze. Een protocollair programma personaliseren wil zeggen dat de maker van het programma de jongere zijn „persoonlijkheid‟ interpreteert en het programma op die manier aanpast. Bijgevolg wordt het subject al buitenspel gezet. Daarbovenop blijft het programma gebaseerd op dezelfde verhouding. Het subject vertellen waar hij niet “normaal” of “aangepast“ is, om hem vervolgens te vertellen, leren, hoe het wel te zijn. Het accent ligt hier op het weten. De meesterpositie zit in deze programma‟s ingebakken. Opnieuw zijn het vooral de psychotische subjecten die hier het meeste onder lijden. Zoals ik al eerder aangaf zal het neurotische subject met deze aanpak hier en daar wel iets oppikken. De psychose zal in deze soorten van therapie vaak de hulpverlener op de kast jagen. In het geval van Benny deed hij de oefeningen mooi mee, vulde alles in en begreep de methodes. Maar buiten de “therapie” vertoonde hij geen inzicht of verbetering. Vele zien hier de onwil in van het subject. Maar wat zich manifesteert is onze onwil om het subject zijn particulariteit te gunnen. In plaats daarvan dringen wij onze doelen en onze projecten op aan het subject en leggen de verantwoordelijkheid voor het falen van deze projecten weer bij datzelfde subject. Waarna de afwijzing volgt. Zoals Zenoni stelt kunnen wij niet antwoorden op de vragen van het subject met ons
project. Een instelling moet een object zijn waarvan het subject zich kan bedienen voor zijn project (Zenoni, 1991). Tussen de lijnen zien we nog een extra probleem: de verwachtingen van het team. Vrijwel alle protocollaire programma‟s zijn gemaakt om het team te dienen. Deze programma‟s draaien rond sociaal onaangepast gedrag. Het is redelijk gemakkelijk om te vervallen in de verleidingen van het team. Men wil een „teamplayer‟ zijn. Men wil het team helpen het gemakkelijk te maken door het sociaal onaangepast gedrag van het subject aan banden leggen. De link tussen het gedrag van de jongeren na uw sessie is snel gemaakt. “Hij is een uur na uw sessie in crisis gegaan, wat heb je er tegen gezegd?”. In een instelling zonder oog voor de psychoanalyse is dit zelfs volledig ingeburgerd. De psycholoog staat volledig in dienst van het team. Gedrag dat niet aanvaard kan worden of begrepen is moet door de psycholoog stilgelegd worden. Dit is natuurlijk gedoemd om te falen. Een groot deel van de populatie opvoedend personeel is hierdoor ervan overtuigd dat zijn psycholoog volledig incompetent is. Vaak zelfs dat alle psychologen incompetent zijn. Dit is een vicieuze cirkel. Psychologen voelen zich aangevallen in hun competentie en proberen als tegenbeweging te doen wat er gevraagd wordt: Het onaangepast gedrag stilleggen. En opnieuw binnen deze dynamiek, wordt de subjectiviteit genekt. Odile Bernard Desoria in L. Vander Vennet (Vennet, (niet gepubliceerde tekst)) merkt dit ook op. Zij stelt dat de bedoeling van een analyticus volledig anders ligt dan wat het team verwacht. Een analyticus viseert geen genezing of aanpassing, maar gaat op zoek naar een “subjectieve waarheid van een verlangend subject”. Vaak zorgt dit zelfs voor het tegenovergestelde van wat het team wilde. In plaats van ondersteuning krijgen ze een extra belasting. De “wervelwind” dat een verlangend subject met zich meebrengt. Ik illustreer dit met een voorbeeld van Benny. Toen hij eenmaal begon te spreken tegen mij, ontwaarde ik ook iets van een verlangen. Benny was op zoek naar een „echte‟ vriend. Een nobele vriend die zijn eer respecteerde. Meer kon hij daar niet over zeggen. Hierin bemerken wij terug het psychotisch subject. Het verlangen is niet gephalliseerd. Er kan geen verschuiving optreden in wat een echte vriend betekend. Benny kan er niet over elaboreren of aan een neuroticus verduidelijken wat hij daarmee bedoeld. Hij snapt ook niet goed wat er niet te begrijpen valt aan een „echte vriend‟. Ook al is het geen gephalliseerd verlangen. Ik geloof dat een psychoticus zeker ook een verlangend subject kan zijn. Ook al is er geen tekort in de taal voor
Benny. Hij ervaart tekorten in zijn leven. Benny heeft geen vrienden, sterker nog, iedereen haat hem. Zijn zoektocht naar een echte vriend is voor hem een oplossing. In mijn mening, is dat wat hem weghoudt van de melancholie. De dag van deze sessie waar Benny mij vertelde over zijn verlangens leek mij een zeer geslaagde dag. En dat was het ook. Maar nog geen uur na onze sessie stak Benny een metalen pen door een jongen zijn voorarm. De link met mijn sessie was al snel gelegd. „Gelukkig‟ werd ik niet schuldig bevonden, alleen incompetent. Benny‟s uiting van zijn verlangen of het tot besef komen van zijn verlangen had iets aan het werk gezet. Benny zijn agressie werd gertriggerd door een „nepvriend‟. „Nepvrienden‟ respecteren volgens zijn logica, niet zijn eer. Dus Benny moet zijn eer beschermen. Ik zou liegen als ik zou zeggen dat het mij volledig koud laat wat het team van mij denkt. Je voelt je inderdaad incompetent als je voor het team een regressie in gedrag teweeg brengt. En je vergeet snel de vooruitgang die je op analytisch vlak gemaakt hebt. Wat ik wel moet nuanceren is de positie van het team. Ook al blijf ik bij mijn punt dat de psychose en in dit geval een psychose ordinaire, slecht „behandeld‟ wordt in neurotisch gebaseerde instellingen, die geen oog hebben voor structuren en overdrachten. Toch wil ik de sterkte van een team even belichten. Zij werken zonder enig besef van structuren en verhoudingen. Toch hebben ze vaak een instinct ontwikkeld dat voor de jongeren, zelfs psychotische jongeren zeer behulpzaam is. Zo bieden ze jongeren zoals Benny zekerheid. Duidelijke afspraken en consequent opvolgen van gedrag zorgt voor een voorspelbare omgeving die de grilligheid van de ander lamlegt. In het geval van Benny zag je duidelijk dat zijn leefgroep een rustpunt was voor hem. Hoe meer gestructureerd de activiteiten, hoe rustiger Benny was. Voorspelbaarheid is voor een psychoticus zeer belangrijk. Aangezien hij de „metafoor van de vader‟ niet aanvaard heeft, heeft hij zich bijgevolg niet ingeschreven in onze conventies en normen. Waar wij ons vrij kunnen begeven in het verschuiven van betekenissen en het hanteren van metaforen, is voor hun het woord het ding. Bijgevolg zijn wij neuroticussen ontzettend onbegrijpbaar en grillig. Wat bedoelen wij met “doe eens normaal” als „normaal‟ telkens iets anders wil zeggen? Een onvoorspelbare ander is een gevaarlijke ander. Daarom brengt het de psychoticus rust als wij hem een voorspelbaarheid gunnen. In het geval van Benny hebben ze hem zelfs gehoord. Benny stelde de vraag naar vrienden na een tijdje ook in het team. Zij schreven hem in bij de scouts. Het feit dat
mensen in de scouts niet in een instelling zitten, is voor Benny genoeg bewijs dat hij daar een echte vriend kan vinden. Hij is binnen de scoutsgroep best geliefd en lijkt hem daar de positie te hebben gevonden van de creatieve scout. Het team heeft Benny ingeschreven in het sociale gebeuren. Hem niet overgelaten aan zijn isolement binnen het centrum. Ik geloof dat dit een goede stap is voor Benny. Maar te midden van deze positieve punten van het team kan ik het niet laten om toch enkele bemerkingen te maken. Jongeren worden al snel objecten. Het lijkt alsof het team snel een programma activeert op basis van hun ervaring. De jongere lijkt op een vorige jongere en die hebben we zo behandeld. Hun „behandeling‟ bestaat dan meestal ook uit het controleren van onaangepast gedrag. Op zich moet dit gebeuren om de structuur en veiligheid van de werking te garanderen. Aan de andere kant legt het ook iets lam. Ook al dat men wel oog heeft voor de oorzaak van het gedrag of symptoom heeft men zelden oog voor de betekenis ervan.
Een andere psychoticus, laten we hem Jim noemen, begon op een gegeven moment sterk te hallucineren. Hij sprak tegen bomen, deze gesprekken waren geheim. Hij wilde niet zeggen wat hij ze vertelde. Maar hij wilde wel vertellen over zijn toch wel al redelijk uitgebouwde waansysteem. Zo waren er goede en slechte geesten. Goede waren witte vlekken die soms wat op kant leken. Slechte ware lege plekken. De goede beschermden hem. Maar je moest het van ze vragen. Hij zei warmte uit te stralen waardoor hij ze kon oproepen om hem te beschermen. Hij was de enige die ze kon zien. Ze hadden zijn hulp nodig. Maar ze hadden hem nog niet gezegd waarom. Het team was een beetje in paniek. Jim vertelde zijn wanen aan iedereen die het wilde horen. Mijn eerste reactie was om de wanen in te perken. Ik zei Jim dat hij erover mocht praten maar niet met alle opvoeders, en andere jongeren, enkel met zijn mentor. En ook enkel tijdens een kamer halfuur. Dit leek zijn toegenomen bizar gedrag ook een beetje te begrenzen. Toch bleef de paniek bij het team aanwezig. Jim‟s gedrag werd met argusogen bekeken. Overgeanalyseerd. Waardoor iedereen dacht te zien dat Jim er enkel maar op achteruitging. De psychiater kreeg een nogal dringende vraag en Jim zijn bizar gedrag werd platgelegd met een extra dosis Risperdal ®. Jim ging er voor het team op vooruit. Hij vertelde niet meer over zijn wanen en was veel stiller. Jim staarde voor zich uit als er geen geplande activiteiten waren. En had telkens iemand nodig om iets te doen. Om zichzelf vorm te geven. Wat er aan het team voorbij was gegaan, was het doel van Jim‟s symptoom.
Jim hallucineerde om zichzelf een plaats te geven. Zijn hallucinaties waren een oplossing tegen zijn anders nogal melancholische symptomen. Wat de meesten ook niet zagen was wanneer zijn hallucinaties het sterkst werden. Of wanneer hij er getuigen voor begon te vragen (voordien kunnen we niet met zekerheid stellen dat hij geen hallucinaties had). Op dat moment „speelden zijn gescheiden ouders een beetje de zwarte piet door‟. Zijn moeder is gehandicapt en niet kapitaalkrachtig en kon Jim niet goed disciplineren. De vader, een mooie sterke man met veel geld, vond zijn psychotische zoon een beetje de vlek op zijn anderzijds perfecte nieuwe gezin. Beiden probeerden de weekendregelingen aan te passen zodat ze zo min mogelijk van Jim zagen. Voor Jim moet dit zeer moeilijk geweest zijn. De ander reduceert hem tot niets. Dus Jim gaf zichzelf een plaats. Jim herviel in eerder melancholische symptomen. Weglopen van school, zonder doel het bos in. En het meest kenmerkende, het niet bestaan zonder de blik van de ander. Als Jim alleen was deed hij niets anders dan voor zich uitstaren. Op zijn kamer wapende hij zich tegen dit niemand zijn, door zijn muziek net iets te luid te zetten. Zodat een buurman tegen de muur bonkt, of een opvoeder komt zeggen dat het stiller moet. Jammer genoeg zijn deze symptomen voor opvoeders niet ernstig genoeg om ermee te werken of om het zelfs te melden op een vergadering. Met Jim ging het in elke vergadering zeer goed. Het verschil Ik wil niet de psychoanalyse boven alles prijzen. Maar in mijn korte ervaring in het veld heb ik geleerd dat het eigenlijk de enige respectvolle manier is van omgaan met cliënten. Zeker met jongeren. Zicht op hun structuur en hun symptomen kunnen toelaten in een vroeg stadium in te grijpen. Daar waar er wanen ontwikkelen kunnen we ze ondersteunen. Voorkomen dat ze een kwaadaardige route nemen. Ook bied de psychoanalyse ons de mogelijkheid om de betekenis van gedrag en symptomen te zien. Zonder daar enkel naar het causale te kijken. “Zijn ouders dumpen hem, het zal van de stress zijn”. Waarom kiest een jongere een bepaalde uitweg? Wat verlangt deze jongere? Hoe zit zijn logica ineen? Wat is zijn project en hoe kunnen wij hem ondersteunen? De psychoanalytische visie laat ons ook toe om tot het besef te komen dat het vaak wij zijn die een probleem hebben. Afstappen van het idee dat wij weten hoe het moet en dat wij dit opdragen aan anderen die onze denkwijze niet omarmen. Een manier om jongeren een subject te laten zijn. Ze hun plaats laten vinden.
Dit is niet mogelijk in een blinde „kliniek‟. Deze die zich vastgereden heeft in discussies tussen behavioristen, constructivisten, cognitivisten, enzovoort. Waar men meer tijd steekt in het geven van een label dan naar het kijken wat de vraag is van een jongere. De vraag die vaak heel eenvoudig neerkomt op: “hoor mij, zie mij, laat mij iemand zijn”. Een vraag die vrijwel altijd beantwoordt wordt met wat de jongere niet is, en wat hij zou moeten zijn. Een antwoord dat het meteen onmogelijk maakt om gehoord te worden. Zolang deze instellingen geen oog krijgen voor structuren en blind blijven werken, gaan deze jongeren dezelfde toekomst tegemoet. Ze worden onder de duim gehouden, zolang de medicatie en de gedragsregulatie werkt. Of ze vinden zelf een oplossing, of ze worden onhoudbaar. Op onhoudbaarheid volgt de afwijzing opnieuw en opnieuw. Tot ze na talloze crisisopvangen en knelpuntdossieren een hulpverlener tegenkomen die wel naar hun structuur kijkt. En respect heeft voor ze. Opnieuw wens ik de vergelijking te maken met een blinde man in zijn huis. Door de stappen te tellen en alles hetzelfde te houden zal de blinde man wel zijn successen weten te behalen. Maar op onvoorspelbare elementen heeft hij geen antwoord. Al wat er nodig is, is een binnengeslopen hond en de man gaat plat op zijn bek. Evenals de „blinde„ instelling plat op zijn bek gaat in het „behandelen‟ van de psychose.
Bibliografie André, S. La pulsion chez le schizophrène . Réflexions à partir des ouvrages de Louis Wolfson. In Clinique des psychoses.
Boyle, T. C. (1993). The road to welville. New York: Viking press.
Libbrecht, K. (1996). LAcan over de psychose:een bijzondere klinische benadering.
Parker, A. (Regisseur). (1994). Road to wellville [Film].
Vennet, L. V. ((niet gepubliceerde tekst)). Institutie en overdracht.
Wolfson, L. (sd). Le schizo et les langues.
Zenoni, A. (1991, mei 25). Clinique psychoanalytique en instution.