Een experimenteel onderzoek naar
“de invloed van spatiële ordening van informatie achter de hyperlinks op het onthouden van de informatie en de hyperlinklocaties.”
Masterscriptie Fatih Aksoy S492470 Universiteit van Tilburg Faculteit Geesteswetenschappen Opleiding Bedrijfscommunicatie en Digitale Media Begeleiding: Dr. R. Cozijn & Dr. F. Maes
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Inhoudsopgave Voorwoord.......................................................................................................... 4 Samenvatting ..................................................................................................... 5 1
Theoretisch kader ........................................................................................ 6 1.1 Aanleiding tot het onderzoek ..................................................................... 6 1.2 Internet .................................................................................................. 8 1.3 Hypertekst en hyperlink ............................................................................ 8 1.3.1 Geschiedenis van Hypertekst .............................................................. 8 1.3.2 Wat is hypertekst?............................................................................10 1.3.3 De verwerking van hypertekst............................................................10 1.3.4 Hyperlink-taxonomieën .....................................................................12 1.4 Cognitieve verwerking .............................................................................14 1.4.1 Informatieverwerking en mentale modellen .........................................14 1.4.2 Spatial framework analysis ................................................................17 1.5 Spatiële verwerking van hypertekst ...........................................................18 1.6 Informatiestructuur .................................................................................21 1.7 Vraagstelling ..........................................................................................22 1.7.1 Hypothesen .....................................................................................24
2
Materiaalonderzoek ................................................................................... 27 2.1 Materiaal................................................................................................27 2.2 Proefpersonen ........................................................................................28 2.3 Instrumentatie........................................................................................28 2.4 Design ...................................................................................................28 2.5 Procedure...............................................................................................28 2.6 Verwerking van de gegevens ....................................................................29 2.7 Resultaten materiaalonderzoek .................................................................30
3
Onderzoeksopzet ....................................................................................... 32 3.1 Materiaal................................................................................................33 3.2 Proefpersonen ........................................................................................34 3.3 Design ...................................................................................................34 3.4 Procedure...............................................................................................35 3.4.1 Mondelinge en algemene instructie .....................................................35 3.4.2 Taak 1: Leertaak ..............................................................................36 3.4.3 Taak 2: Antwoordtaak .......................................................................36 3.3.4 Taak 3: Zoektaak .............................................................................37 3.4.5 Afronding ........................................................................................38
4
Resultaten ................................................................................................. 39 4.1 Antwoordtaak: Onthouden van de informatie achter de hyperlinks (taak 2) ....40 4.1.1 Algemeen: Hypothese 1 Verticaal versus random conditie .....................40 4.1.2 Spatiële locatie: Deelhypothesen 1.a – 1.e ..........................................41 4.2 Zoektaak: Onthouden van de locaties van de hyperlinks (taak 3) ..................44 4.2.1 Algemeen: Hypothese 2 verticaal versus random conditie ......................44 4.2.2 Spatiële locatie: Deelhypothesen 2.a – 2.e ..........................................46 4.2.3 Het zoekpatroon: Hypothese 3 ...........................................................49 4.3 Samenvatting van de resultaten................................................................52
5
Conclusie, discussie en aanbevelingen....................................................... 54 5.1 Conclusie....................................................................................................54 5.2 Discussie ....................................................................................................54 5.3 Aanbevelingen.............................................................................................57
2
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Literatuur ......................................................................................................... 61 Bijlagen ............................................................................................................ 63 Bijlage A: Ruwe selectie .....................................................................................63 Bijlage B: Instructiepagina voor het vooronderzoek ...............................................64 Bijlage C: Resultaten materiaalonderzoek ............................................................65 Bijlage D: Omschrijvingen van de 16 landen.........................................................67 Bijlage E: Instructies experiment ........................................................................71 Bijlage F: Overzicht van het aantal goede antwoorden per land...............................73
3
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Voorwoord Als afronding van de opleiding Bedrijfscommunicatie en digitale media, aan de Faculteit Communicatie en Cultuur, ben ik de afgelopen maanden bezig geweest met deze afstudeerscriptie. Als ik twee jaar geleden, na het afronden van mijn HBO-opleiding, wist hoe zwaar het zou gaan worden wat betreft het schrijven van een scriptie, was ik waarschijnlijk gaan werken in plaats van studeren. Alhoewel gezien het resultaat van mijn keuze die ik toen gemaakt heb kan ik zeggen dat ik zeer tevreden ben over het afgelopen twee jaar en uiteraard over deze scriptie. De wetenschappelijke manier van onderzoeken, analyseren en het rapporteren van alle gegevens verschilt enorm met de HBO-opleiding. Ik ben vaak tegen een muur aangelopen gedurende deze afstudeerperiode. Op basis van deze ervaring weet ik hoe belangrijk het is om een goede begeleider te hebben. Dankzij Reinier Cozijn, mijn begeleider tijdens mijn afstudeerperiode, heb ik complete betonnen muren omver geduwd als het ware. Ondanks dat hij zelf veel te doen had, heeft hij toch de tijd kunnen reserveren om mij te helpen en te begeleiden. Hiervoor gaat mijn grootste dank uit naar Reinier Cozijn. Daarnaast wil ik mijn ouders bedanken, dat zij mij de kans hebben gegeven om zo lang te studeren en mijn vriendin voor haar steun. Fatih Aksoy Bergen op Zoom, augustus 2007
4
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Samenvatting Hyperlinks leveren de gebruikers van bijvoorbeeld internet visuele, semantische, pragmatische en spatiële informatie. Over de spatiële informatie is nog relatief weinig onderzoek gedaan. Dit onderzoek houdt zich bezig met de spatiële verwerking van een hyperlink. De spatiële verwerking van de hyperlinks heeft betrekking op de informatie achter de hyperlinks en de locaties van de hyperlinks op het beeldscherm en ten opzichte van de andere hyperlinks op het beeldscherm. De hoofdvraag in dit onderzoek is: “Wat is de invloed van de spatiële ordening van informatie achter de hyperlinks op het onthouden van de informatie achter de hyperlinks en op het onthouden van de locaties van de hyperlinks.” De spatiële verwerking is onderzocht aan de hand van een al dan niet aanwezige spatiële ordening van informatie achter de hyperlinks. De twee assen van de Spatial Framework Analyses theorie van Franklin en Tversky (1990) diende als basis voor dit onderzoek, namelijk de boven-onder as en de links-rechts as. Op basis van deze theorie werd in dit onderzoek vanuit gegaan dat op een beeldscherm de bovenkant dominanter is dan de onderkant en linkerkant dominanter is dan de rechterkant. Over het algemeen is de boven-onder as dominanter dan de links-rechts as. In dit onderzoek zijn ook andere spatiële locaties tegenover elkaar gezet, namelijk de boven + onder as versus het midden, links + rechts versus het midden en de hoekpunten versus de rest van de hyperlinklocaties. In het onderzoek is een rechthoekige hyperlinkstructuur gebruikt met 16 hyperlinks. Achter elke hyperlink stond een omschrijving van het land. Het experiment bestond uit drie taken. Taak 1 was de leerfase, waarin de proefpersonen de informatie moesten leren. In taak 2 moesten beweringen over de landen beantwoord worden en in taak 3, de zoektaak, moesten de locaties van de landen gezocht en teruggevonden worden. De proefpersonen hadden hier drie pogingen voor. De resultaten wezen uit dat de spatiële ordening van informatie invloed had op bepaalde spatiële locaties, maar niet allemaal. De proefpersonen bleken in de antwoordtaak van het experiment de informatie op de boven as + onder as beter te onthouden in vergelijking met het midden van de hyperlinkstructuur. De spatiële ordening bleek ook invloed te hebben op de hoekpunten. De spatiële ordening van informatie had totaal geen invloed op het onthouden van de locaties van de hyperlinks (zoektaak). Wat zeer interessant is, was dat de spatiële ordening invloed lijkt te hebben op het zoekgedrag van de proefpersonen. Het blijkt dat de proefpersonen meer in kolommen zochten (van boven naar beneden en andersom) dan in rijen (van links naar rechts en andersom). In het zoekgedrag lijkt het alsof de proefpersonen in dezelfde richting opzoeken als de spatiële ordening (verticaal) van de informatie achter de hyperlinks. Uit analyse bleek dat er sprake is van een trend wat betreft de interactie (zoek)richting x conditie.
5
Scriptie
Fatih Aksoy
1
Theoretisch kader
1.1
Aanleiding tot het onderzoek
Augustus 2007
Het internet is niet meer weg te denken uit de samenleving. Er komen steeds nieuwe gebruikers bij (particulieren en bedrijven) en dit zorgt vooral voor de groei van het internet in de grootte. Er is enorm veel informatie beschikbaar op het internet en dit zorgt voor een probleem tijdens het zoeken naar de juiste informatie. De informatie op het internet is beschikbaar in de vorm van hypertekst. Hypertekst is een informatiesysteem dat is opgebouwd uit individuele stukken informatie (in de vorm van teksten, figuren, animaties of geluid). Deze stukken informatie zijn aan elkaar gekoppeld met behulp van hyperlinks. In tegenstelling tot gewone papieren teksten waar de pagina’s in een vaste volgorde staan en de lezer lineair door de tekst heen gestuurd wordt, bepaalt de lezer bij hyperteksten zelf in welke volgorde hij de gekoppelde documenten leest. Het verwerken van hypertekst is daarom niet-lineair. Een persoon die een gewone tekst leest maakt drie niveau’s van tekstrepresentatie (van Dijk en Kintsch, 1983): als eerst een oppervlaktepresentatie van de letterlijke bewoording van een tekst, als tweede een tekstbasis (semantische representatie) van de betekenis van de zinnen in de tekst en de relaties tussen die zinnen en als derde een situatiemodel (situationele representatie) van de werkelijkheid die beschreven wordt door de tekst. Het niet-lineaire karakter van digitale teksten voegt een nieuwe component toe aan de tekstrepresentatie in het tekstverwerkingsproces namelijk een spatiële representatie. Een hyperlink is een verbinding in hypertekst naar andere stukken informatie. De informatie achter de hyperlinks is als het ware verborgen en verdeeld over verschillende pagina’s die door hyperlinks aan elkaar verbonden zijn. Dit netwerk van hyperlinks zorgt ervoor dat de gebruiker telkens een keuze maakt en zich “beweegt” (interactie en navigatie) door de stukken informatie. Deze bewegingsvrijheid als gevolg van het niet-lineaire karakter van digitale teksten zorgt ervoor dat de lezer de locatie van de zojuist verwerkte informatie zelf in relatie moet brengen met de gehele informatie. Als dit niet lukt, bestaat het risico om verdwaald (gedesoriënteerd) te raken binnen de hypertekst. Hierdoor is het verwerken van hypertekst een stuk moeilijker dan het verwerken van gewone papieren tekst. Volgens Otter en Johnson (2000) is desoriëntatie een van de belangrijkste problemen die gebruikers ervaren tijdens het navigeren door hypertekst-systemen. Gebruikers missen het locatiegevoel en het richtingsgevoel in niet-lineaire teksten. Om verdwaling te voorkomen is het belangrijk dat de lezer zich een beeld vormt van de spatiële representatie van de tekst. De uitdrukking “spatiële representatie” is een samensmelting van twee onderzoeksgebieden. “Spatiële” heeft betrekking op het onderzoeksgebied
van
hyperlinks.
“Representatie”
heeft
betrekking
op
het
onderzoeksgebied betreffende de mentale modellen (representaties).
6
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Er is tot op heden weinig onderzoek gedaan naar de spatiële eigenschappen van hypertekst en hyperlinks. In eerdere onderzoeken zijn vaak alle eigenschappen tezamen onderzocht
(met
name
de
visuele,
semantische,
pragmatische
en
structurele
eigenschappen). Het betreft bijvoorbeeld de effectiviteit van verschillende soorten hyperlinks op de navigatie binnen websites. Daarnaast is veel onderzoek gedaan naar mentale modellen oftewel de mentale representaties die mensen zich vormen van de informatie wanneer zij navigeren op een website. In deze studies gaat men zelden in op de spatiële eigenschappen van hypertekst en hyperlinks. Bovendien zijn bijna al deze onderzoeken uitgevoerd aan de hand van bestaande websites, waarbij de resultaten van de ene website niet hoeven te gelden voor de andere website. Om verschillende variabelen van bestaande websites onder controle te krijgen (zoals de kleur, het lettertype en het gebruik van plaatjes) wordt in dit onderzoek gewerkt vanuit een experimentele, virtuele omgeving. Die virtuele omgeving beperkt zich hier tot de positie van de hyperlink zowel op het beeldscherm als ten opzichte van de andere hyperlinks binnen dat scherm. Daarmee wordt ecologische validiteit (levensechtheid) ingeleverd maar controleerbaarheid van data en resultaten gewonnen. In de experimentele omgeving zal de invloed van de spatiële ordening van informatie achter de hyperlinks onderzocht worden in tegenstelling tot eerdere onderzoeken waarbij alle eigenschappen tezamen werden onderzocht.
7
Scriptie
1.2 Het
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Internet internet
is
een
groot
openbaar
netwerk
van
computernetwerken
(een
computernetwerk is een communicatiesysteem tussen twee of meer computers). Tegenwoordig maakt het internet het mogelijk om met een computer in verbinding te staan met miljoenen andere computers. De oorsprong van het internet is te vinden in Arpanet toen vier Amerikaanse universiteiten hun netwerken met elkaar verbonden. Deze vier universiteiten werkten toen namelijk voor Arpa (Advanced Research Projects Agency, een onderdeel van het Amerikaanse ministerie van defensie). Arpanet werd ontwikkeld als
reactie
op
de
technische
ontwikkeling
van
de
USSR
met
het
Spoetnik
ruimtevaartprogramma. Na het ontstaan van Arpanet begon het internet zich uit te breiden naar andere universiteiten, het bedrijfsleven, overheden en particulieren. De meest gebruikte toepassing van internet is het World Wide Web (www of het internet) en e-mail (oorspronkelijk ontwikkeld om onderling berichten uit te wisselen onder Arpanet gebruikers). Voor 1993 waren vele netwerken met elkaar verbonden, maar de gegevens in de netwerken nog niet. Dit betekende dat een gebruiker alle netwerken één voor één moest afgaan om informatie te zoeken. Als gevolg hiervan is in 1993 het web ontstaan. Het web zorgde voor een rechtstreekse verbinding (hyperlink) tussen de gegevens in de verschillende netwerken (Van Driel, 2001). Het wereldwijde web (www) maakt gebruik van het Hypertekst Transfer Protocol (http). Op het web zijn de documenten gemaakt in HTML (Hypertekst Markup Language). Het is een taal voor de opmaak van documenten, die vooral gebruikt wordt op het internet om webpagina’s te tonen via een webbrowser. Het internet is ondertussen dusdanig gegroeid dat het lastig vast te stellen is hoe groot het internet is. Op basis van de resultaten van de zoekmachines Google, Yahoo Search, MSN Search, en Ask is onlangs een schatting gepresenteerd door Kunder (2006). Dat onderzoek komt uit op circa 14,3 miljard webpagina’s. 1.3
Hypertekst en hyperlink
In deze paragraaf wordt de geschiedenis van hypertekst besproken, wat hypertekst is, de verwerking van hypertekst en hyperlinks en de soorten hyperlinks. 1.3.1 Geschiedenis van Hypertekst De toenemende populariteit van het web heeft ertoe geleid dat hypertekst algemeen bekend werd. Minder bekend is echter dat het concept hypertekst veel eerder bestond dan het web en dat daar al langer wetenschappelijk onderzoek naar werd gedaan.
8
Scriptie
Fatih Aksoy
Hypertekst
heeft
een
verrassend
lange
Augustus 2007
geschiedenis.
Een
vroegere
computerwetenschapper in 1945, Vannevar Bush, was waarschijnlijk de eerste die op papier speculeerde over hypertekst, alhoewel de term hypertekst pas twee decennia later gebruikt zou worden. Bush keek eerst naar de manier waarop mensen denken, namelijk associatief. Terwijl mensen over het ene thema nadenken springen de gedachten onmiddellijk naar het volgende thema. Dit bracht Bush tot de constructie van een systeem voor het associatief verbinden van informatie, de 'memex' (memory extension). Nog voor het digitale tijdperk waren er ook auteurs die met pen en papier zich probeerden te ontworstelen aan de lineariteit.
Julio Cortazar construeerde in Hopscotch in 1966 meervoudige leespaden die zich steeds verder vertakken. Het boek kan zelfs volledig van achter naar voren worden gelezen.
In 1987 knipte George Perec in La vie mode d'emploi de verhalen in stukken die elkaar konden doorkruisen en met elkaar konden interacteren.
Ook
de
teksten
van
encyclopedieën
zijn bijvoorbeeld
zo
georganiseerd
dat
er
meervoudige paden bestaan van het ene artikel naar het andere, de links worden aangegeven door de referenties aan het eind van een artikel. Door de digitalisering van de tekstuele, grafische, auditieve en visuele informatie, beschikt de huidige generatie schrijvers over de middelen om de lineariteit achter zich te laten. Hypertekst kan dus gezien worden als een uitbreiding van oudere experimenten om teksten op een nieuwe manier te organiseren. De term hypertekst werd officieel geboren in 1965, dus ruim voor de uitvinding van het internet (Boechler, 2001). In de jaren’ 60 filosofeerde Ted Nelson over hypertekst als een instrument waarmee je alle soorten informatie toegankelijk kunt maken voor iedere computergebruiker. Nelson introduceerde ook de term hypermedia, die niet alleen tekst omvat maar ook plaatjes, grafieken, geluid en film. In 1967 stelde Nelson een globaal hypermedia systeem voor, Xanadu, waarin de hele wereldliteratuur met elkaar verbonden zou worden. Halverwege de jaren '80 ontwikkelde Bill Atkinson samen met Dan Winkler het eerste computerprogramma waarmee hypertekst op een relatief eenvoudige
wijze
konden
worden
vormgegeven,
namelijk
'Hypercard'.
Met
dit
programma konden stapels kaarten worden geconstrueerd. De kaarten kunnen over en weer naar elkaar verwijzen. Door op een bepaalde plaats op de kaart te klikken ga je naar een andere kaart. Tim Berners-Lee stelde in 1989 een hypertekstsysteem voor om efficiënte informatiedeling mogelijk te maken. De belangrijkste voorstellen die hij deed waren:
een standaard gebruikersinterface die toegang verleende aan gebruikers tot alle soorten computers;
9
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
een schema voor deze interface om toegang te krijgen tot diverse typen documenten en informatieprotocollen;
een voorziening voor universele toegang waardoor elke gebruiker op het netwerk toegang krijgt tot elk soort informatie.
Tegen het einde van 1990 werden de laatste aanpassingen gedaan aan het prototype gebruikersinterface op een Next computer die later het World Wide Web (www) werd genoemd. In januari 1992 werd de www-interface voor het publiek toegankelijk. In 1993 waren de eerste grafische interfaces beschikbaar die clients of browsers werden genoemd voor het Windows systeem en de Macintosh (Benschop, 2006). Webbrowsers, zoals de internet explorer van Microsoft, Mozilla Firefox en Netscape, stellen de gebruikers in staat om webpagina’s te bekijken. Het overzicht over het ontstaan van internet en het ontstaan van hypertekst, geeft een duidelijk beeld van twee ontwikkelingen (hypertekst en internet) die op den duur als het ware één zijn geworden. Zonder het principe van een hypertekst, en dus ook zonder hyperlinks, zou het World Wide Web namelijk niet bestaan. 1.3.2 Wat is hypertekst? Een document, opgemaakt met HTML, waarin informatie is georganiseerd met behulp van hyperlinks wordt hypertekst genoemd (Kamperbeek, 2000). Hypertekst nodigt uit om tekst niet-lineair te verwerken en dat betekent dat de structuur van digitale teksten geen vaste volgorde kent in tijd en gebruik. Het niet-lineaire karakter van digitale teksten is een cruciaal verschil met gewone teksten (op papier, zoals een boek). Hyperlinks verwijzen naar stukken informatie in hetzelfde of een zelfde soort systeem. Hyperlinks zijn dus verwijzingen naar andere stukken informatie, die een inhoudelijke relatie hebben met het vertrekpunt van die link en relevantie hebben met betrekking tot de inhoud en context van dat vertrekpunt. Dankzij deze hyperlinks zijn webpagina’s over de hele wereld tot een web geweven. De volgende paragraaf gaat in op de verwerking van hypertekst en over eventuele risico’s. 1.3.3 De verwerking van hypertekst Hypertekst biedt niet alleen nieuwe mogelijkheden maar draagt ook risico’s met zich mee. Hypertekst bevat interactieve teksten. Dat wil zeggen dat hypertekst een gebruiker de keuze voorlegt om een bepaalde route af te leggen. Er is bewegingsvrijheid die bij papieren teksten niet voorkomt. Deze bewegingsvrijheid als gevolg van het niet-lineaire karakter van digitale teksten zorgt ervoor dat de lezer de locatie van de zojuist verwerkte informatie zelf in relatie moet brengen met de gehele informatie. Als dit niet lukt, bestaat het risico om verdwaald (gedesoriënteerd) te raken binnen de hypertekst. Dit is een van de belangrijkste problemen van hypertekst, maar toch zijn er slechts weinig pogingen ondernomen om het te kwantificeren (Otter en Johnson, 2000). De verdwaling binnen 10
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
hypertekst is het gevolg van slechte navigatie. Bij papieren teksten is er geen sprake van slechte navigatie, omdat men precies weet waar men is, dankzij de paginanummers, kop- en voettekst waarin de hoofdstuktitel wordt herhaald. Bovendien kan men aan de fysieke dikte van het aantal pagina's inschatten hoeveel men al gelezen heeft en hoever men nog te gaan heeft. Bij het lezen van een hypertekst vanaf het computerscherm is het veel moeilijker om zich te oriënteren. Men krijgt geen duidelijke indicaties van waar men is, omdat digitale documenten geen fysiek gescheiden pagina’s hebben en de pagina's niet genummerd zijn. Daarom weet men vaak niet precies hoeveel men al gelezen heeft en hoeveel er nog te wachten staat. Alleen de scrollbar binnen een document aan de rechterkant van het scherm geeft een globale indicatie waar het actuele scherm gelokaliseerd is tussen het begin en het einde van een document. Bij hypertekst moet rekening gehouden worden met de onervarenheid van de gebruikers. Lezers ervaren verdwaling omdat ze 'niet weten waar ze zijn' in relatie tot het begin en het einde van digitale tekst (of tot de gehele informatie). Een goede webpagina moet twee belangrijke kenmerken hebben, namelijk inhoud en navigatie. Als de inhoud onvoldoende is, is navigatie zinloos en als de inhoud goed is, mag een goede navigatie niet ontbreken, omdat anders deze inhoud niet gevonden kan worden. De gebruiker moet ondersteund
worden
door
navigatiesystemen
bij
het
natuurlijke navigatiegedrag.
Ontwerpers van webpagina’s moeten anticiperen op het navigatiegedrag van gebruikers en de inhoud (informatie) presenteren op basis van deze anticipaties. Volgens Nielsen (1999) moet een goed navigatieontwerp antwoord geven op drie fundamentele navigatievragen van gebruikers, namelijk
Waar ben ik?
Waar kom ik vandaan?
Waar kan ik naartoe?
Naast de drie fundamentele navigatievragen zijn er belangrijke kenmerken waar een goede navigatie voor de gebruiker aan moet voldoen (Manhaeve, 2000). Een goede navigatie:
is redundant, dat wil zeggen geeft meer informatie dan vereist wordt;
is duidelijk;
biedt context aan (waar kom ik vandaan, waar kan ik naartoe, welke pagina is dit?);
is niet directioneel, dat wil zeggen dat hij de gebruiker geen te volgen pad oplegt;
brengt de gebruiker snel naar de gewenste informatie;
ondersteunt alle gebruikers, niet alleen diegenen die de nieuwste technologieën gebruiken;
werkt altijd.
11
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
De technieken die gebruikt worden om de navigatie soepel te laten verlopen zijn gebaseerd op hypertekst. Voorbeelden van die technieken zijn sitemaps (een overzicht van de webpagina's behorend bij een site), breadcrumbs (een overzicht van het afgelegde pad binnen een website), overall menu’s (een algemeen menu of overzicht op een website), e.d. Met behulp van hyperlinks wordt de inhoud van hypertekst georganiseerd om verdwaling te voorkomen. De volgende paragraaf 2.2.4 behandelt de verschillende soorten hyperlinks die in hypertekst gebruikt worden om digitale teksten te structureren. 1.3.4 Hyperlink-taxonomieën Deze paragraaf beschrijft in hoofdlijnen een aantal theorieën wat betreft de classificering van verschillende hyperlinks. De verschillende indelingen van hyperlinks vullen elkaar eerder aan dan dat ze elkaar uitsluiten. De indelingen zijn er om meer inzicht te geven in de verschillende mogelijkheden van hyperlinks om structuur aan te brengen binnen hypertekst. Als volgt worden de theorieën van De Rose (1989), Baron et al. (1996), Lewis et al. (1999), Harrison (2002) en Mohageg (1992) weergegeven. De indeling van De Rose (1989) is vooral gebaseerd op de relaties die er bestaan tussen de bronlocatie en doellocatie. De Rose deelt hyperlinks in Extensional en Intensional hyperlinks. Extensional hyperlinks worden individueel gepresenteerd in bijvoorbeeld een hyperlinkmenu terwijl Intensional hyperlinks een logische relatie weergeven tussen de hyperlink en de tekst (maken deel uit van de tekst, zijn in de tekst opgenomen). Extensional hyperlinks wordt verdeeld naar relational en inclusive hyperlinks. Een voorbeeld van relational hyperlinks is de Associative hyperlink die willekeurige delen van documenten met elkaar verbindt. De Rose (1989) gaat nog verder in het onderverdelen van deze hyperlinks, maar dit wordt hier niet behandeld, omdat het niet van belang is. Een tweede indeling van hyperlinks is de classificatie van Baron, Tague-Sutcliffe en Kinnucan
(1996).
Organizational
hyperlinks
zijn
bijvoorbeeld
inhoudstabellen
of
directionele aanwijzingen als volgende of vorige pagina. Content-based hyperlinks hebben betrekking op de inhoudelijke relatie tussen de knooppunten binnen een tekst. Het verschil met de indeling van de Rose (1989) is dat deze indeling gebaseerd is op de soort informatie dat een hyperlink geeft. Een derde indeling van hyperlinks is gemaakt door Lewis, Hall, Carr en De Roure (1999). Deze indeling is ongeveer gelijk aan de indeling van de Rose (1989), alleen is deze indeling tot
stand
webpagina’s
kan
gekomen vanuit verschillende
ontwerpmogelijkheden
van
het ontwerp
vormen
hyperlinks
perspectief.
aannemen
(Harrison
op
2002).
basis
De hypertekst van
Voorbeelden
op
verschillende zijn
Static
hyperlinks (verbinding van a naar b binnen een document), Dynamic hyperlinks (apart
12
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
hyperlink overzicht), Explicit hyperlinks (duidelijk zichtbare hyperlink, zoals een titel) en Implicit hyperlinks (niet direct zichtbaar, een in de tekst opgenomen hyperlink). Een vierde classificatie van hyperlinks komt voort vanuit de primaire functies van de hyperlinks volgens Harrison (2002). Deze classificatie is gebaseerd op twee principes namelijk dat hyperlinks semantisch van aard zijn en een retorisch doel hebben. Een ontwerper identificeert zich met zijn publiek en bedenkt op basis van zijn eigen intuïtie welke hyperlinks van belang en interessant zijn voor het publiek. Harrison stelt dat het niet mogelijk is om hypertekst te ontwerpen die niet idiosyncratisch is. Het blijft namelijk altijd een menselijke keus. De vijfde en laatste indeling van hyperlinks gaat ervan uit dat hyperlinks bepaalde structuurmethoden zijn, die gebruikt worden om knooppunten van informatie met elkaar te verbinden. Dit kan op vier manieren volgens Mohageg (1992), namelijk de lineaire structuur (vaste volgorde van hyperlinks), de hierarchische structuur (volgens rangorde), het netwerk (relationeel) en de combinatie structuur (combinatie van voorafgaande structuren). In praktijk zijn deze structuren niet eenvoudig toe te passen op webpagina’s. De structuur zou alleen te herkennen zijn bij een website die ondersteund wordt door een sitemap. Bovendien worden webpagina’s niet altijd volgens een vaste structuur gemaakt en zou er dus vaak sprake zijn van een combinatiestructuur. De beschreven indelingen hierboven geven elk een andere kijk op hyperlinks. De indeling van De Rose (1989) is vooral gebaseerd op de eigenschappen van hyperlinks die te maken hebben met de bron- en de doellocatie(s), waarbij het meer gericht is op de doellocatie. De indeling van Lewis, Hall, Carr en De Roure (1999) is ook gebaseerd op bronlocatie en doellocatie, maar meer vanuit het ontwerpoogpunt. Harrison (2002) beweert dat als een hyperlink twee items van informatie met elkaar verbindt, die link altijd een relatie heeft die semantisch is en een retorisch doel heeft. De indeling van Harrison geeft een goed beeld van welke functies een hyperlink kan hebben, maar laat een belangrijke eigenschap van een hyperlink onbeantwoord, namelijk de ruimtelijke positie van de hyperlink. De indeling van Baron, Tague-Sutcliffe en Kinnucan (1996) biedt ook een overzicht aan van verschillende functies van hyperlinks, maar laat de ruimtelijke positie ook buiten beschouwing. De laatste indeling van Mohageg (1992) is ruimtelijk (spatieel) gezien interessant, omdat de structuurtypen gevisualiseerd kunnen worden. In deze paragraaf is de geschiedenis van hypertekst besproken, wat hypertekst nu is, de verwerking van hypertekst en hyperlinks en de soorten hyperlinks. De volgende vraag die
gesteld
kan
worden
is
hoe
mensen
hypertekst
cognitief
verwerken
(informatieverwerking).
13
Scriptie
1.4
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Cognitieve verwerking
Deze paragraaf behandelt de vraag hoe mensen hypertekst cognitief verwerken. Als eerst worden de cognitieve theorieën van informatieverwerking beschreven om inzicht te geven in de werking van de menselijke cognitie. Er wordt gekeken naar de basisprincipes van het menselijke geheugen. Hierop volgt de ontwikkeling van mentale modellen. Hierna zijn de oriëntatiepunten op een webpagina aan de beurt, want deze vormen de basis voor een mentaal model. Hierbij wordt het Spatial Framework Analysis theorie beschreven. 1.4.1 Informatieverwerking en mentale modellen Het menselijke geheugen Aspecten die van belang zijn bij informatieverwerking hebben betrekking op de vraag hoe
mensen
informatie
verwerken,
opslaan
en
terugvinden.
Verschillende
wetenschappers hebben onderzoek gedaan naar het menselijke geheugen. Wat opvalt, is dat de theorieën elkaar overlappen. Er kan gesproken worden over de multi-store benadering van het geheugen (zie Figuur 1.1).
Figuur 1.1: Het multi-store model van het geheugen. Eysenck & Keane, p. 133, 1990
Informatie uit de omgeving wordt eerst opgevangen door het sensorische geheugen. Het opvangen kan gebeuren in verschillende modaliteiten (horen, zien, voelen, ruiken en proeven). Voor elke modaliteit is er een aparte opslagplaats in het sensorische geheugen. Er is een iconisch geheugen, voor de visuele stimuli, echoic geheugen voor de orale stimuli en haptic geheugen voor de tast. De tijd dat sensorgegevens in het geheugen blijven is zeer kort (verschillend per type stimulus). Dit voorkomt dat sensorische waarnemingen met elkaar interfereren. Er wordt echter wel geprobeerd om alle input te verwerken, maar de belangrijkere input heeft voorrang op de minder belangrijke (sensory gating). Dit is afhankelijk van de selectieve attentie (concentratie op informatie). Nadat er geconcentreerd wordt op informatie, wordt deze verplaatst naar het kortetermijn geheugen en daar opgeslagen. De informatie in het korte-termijn geheugen is echter maar tijdelijk beschikbaar en als deze informatie niet genoeg gerepeteerd of herhaald wordt, zal deze uiteindelijk vervangen worden door nieuwe informatie die vanuit het sensorisch geheugen naar het korte-termijn geheugen wordt verplaatst. Als de informatie uit het korte-termijn geheugen wel vaak genoeg herhaald en gerepeteerd
14
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
wordt, zal het uiteindelijk verplaatst worden naar het lange-termijn geheugen. Het langetermijn geheugen is het geheugen waar alles wat we “weten” wordt opgeslagen, zoals feiten, ervaringen, procedures, gedragsregels. Het korte-termijn geheugen is het enige soort geheugen waar bewuste informatieverwerking plaatsvindt. Een groot probleem is echter de beperkte capaciteit van het korte-termijn geheugen. Er zijn manieren om de capaciteit te verbeteren, zoals “chunken” (informatie opdelen in betekenisvolle stukken) of oefening. Twee populaire manieren om de capaciteit van het korte-termijn geheugen te onderzoeken zijn span measures en free recall. Bij span measures moeten proefpersonen bijvoorbeeld een reeks getallen onder de tien in de correcte volgorde reproduceren. Uit onderzoek is gebleken dat de capaciteit beperkt is tot ongeveer zeven bekende eenheden. Uit onderzoek van Eysenck en Keane (1990) blijkt dat de capaciteit van het geheugen beperkt is. In het geheugen speelt het recency-effect en het primacyeffect een rol volgens Eysenck en Keane. Het recency-effect is dat de laatst gepresenteerde items beter worden onthouden dan items in het midden van een lijst, omdat de informatie verser in het geheugen ligt en daarom makkelijk te reproduceren is. Bij het primacy-effect worden de items aan het begin van een lijst beter onthouden dan de items uit het midden van een lijst. De informatie die als eerste gepresenteerd wordt, biedt een eerste indruk van het geheel en op basis daarvan wordt een mentaal model van de lijst opgebouwd. Primacy- en recency-effecten zijn belangrijke factoren om rekening mee te houden, omdat deze invloed kunnen hebben op de resultaten. Wat ook van belang is voor dit onderzoek is het “chunken”. Dit is een manier om informatie te categoriseren tot een cluster, waardoor informatie gemakkelijker onthouden kan worden. De ontwikkeling van mentale modellen Mensen ontwikkelen (onbewust) mentale modellen. Mentale modellen zijn beelden, veronderstellingen en verhalen die mensen met zich meedragen. Ze hebben betrekking op onszelf, andere mensen, ons werk en allerlei andere aspecten van de wereld. Mensen kunnen als het ware niet navigeren zonder een mentale landkaart en al deze landkaarten zijn per definitie onvolledig. Mentale modellen sturen de handelingen van een persoon, beïnvloeden wat mensen waarnemen en zijn vaak impliciet en onbewust. Bij tekstverwerking worden ook mentale modellen gevormd, ofwel tekstrepresentaties. Iemand die een gewone tekst leest maakt drie niveau’s van tekstrepresentatie (van Dijk en Kintsch, 1983): als eerst een oppervlaktepresentatie van de letterlijke bewoording van een tekst, als tweede een tekstbasis (semantische representatie) van de betekenis van de zinnen in de tekst en de relaties tussen die zinnen en als derde een situatiemodel (situationele representatie) voor de werkelijkheid die beschreven wordt door de tekst. De
15
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
verwerking van digitale teksten zorgt voor een vierde representatie, namelijk de spatiële representatie. Of het nou papieren teksten betreft of digitale teksten, er worden mentale modellen gevormd. Volgens Dix, Finlay, Abowd en Beale (1997) hebben mentale modellen een aantal karakteristieken:
Ze vormen vaak maar een deel van het geheel;
Ze zijn onderhevig aan verandering;
Ze kunnen inconsistent zijn;
Ze zijn vaak niet-wetenschappelijk, maar gebaseerd op eigen gedachten en intuïties in plaats van op bewijs.
Bij het lezen van papieren documenten vormen gebruikers een mentaal model van de structuur van de tekst en de relaties binnen de tekst. Bovendien wordt ook gelet op bepaalde oriëntatiepunten waardoor informatie beter gevonden wordt. Volgens Otter en Johnson (2000) zijn deze oriëntatiepunten echter vaak afwezig in veel hyperteksten. Hierdoor is de kans dat gebruikers verdwaald raken binnen de hypertekst groter. Otter en Johnson noemen in hun artikel een onderzoek van Edwards en Hardman uit 1989, die concluderen in hun onderzoek dat als een gebruiker zich een slecht mentaal model heeft gevormd van een hypertekst, de gebruiker ook eerder verdwaalt in de hypertekst. In hypertekst selecteren gebruikers hyperlinks om nieuwe informatie te zoeken. Het mentale model van de gebruiker wordt gebaseerd op deze gekozen hyperlinks. De gebruikers van nieuwe systemen vergelijken hun eerdere ervaringen met andere systemen om een mentaal model te vormen van het nieuwe systeem (Norman 1983). Zo zal een gebruiker die voor het eerst een hypertekst leest, zijn mentaal model hiervan baseren op een model dat reeds bestaat over het lezen van papieren documenten. Gaandeweg zal dit nieuwe mentale model zich ontwikkelen naarmate hij meer ervaring opdoet met het lezen van hyperteksten. Gebruikers vormen een mentaal model van een hypertekst. Wat niet helemaal duidelijk is hoe dit mentale model precies tot stand komt en hoe websites het best ontworpen kunnen worden om een zo goed mogelijk mentaal model te vormen bij de gebruiker. Door het gebruik van websites met verschillende structuren bij het onderzoeken, is er geen consistent beeld. Volgens Rothkopf (1971) ondersteunt de bewustheid van de spatiële locatie het zoeken en terugvinden van informatie. Otter en Johnson noemen deze bewustheid van spatiële locatie oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten worden gezien als de basis van navigeren en het opbouwen van mentale modellen (ook in virtuele omgevingen). De volgende paragraaf geeft het belang weer van oriëntatiepunten in de ruimte en gaat in op de Spatial Framework Analysis theorie die een ruimtelijk perspectief biedt op basis van de drie verschillende assen die zijn opgesteld vanuit het eigen lichaam.
16
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
1.4.2 Spatial framework analysis Oriëntatiepunten op een webpagina vormen de basis voor een mentaal model. Deze oriëntatiepunten zijn letterlijke plaatsaanduidingen van de huidige positie (locaties van hyperlinks) in relatie tot de gehele structuur van de hypertekst, of van eerder bezochte locaties binnen de hypertekst. Er is weinig onderzoek gedaan naar de locaties van de hyperlinks op het beeldscherm. Er is wel onderzoek gedaan naar de spatiële verwerking van papieren teksten. Er zijn uiteenlopende ideeën over waar deze mentale modellen uit bestaan. Er is wel een redelijke overeenkomst dat deze mentale modellen spatiële relaties van objecten en personen bevatten en dat deze modellen vanzelf aangepast worden wanneer deze relaties veranderen. Het is de kennis van de spatiële wereld die het mogelijk maakt om in de wereld te navigeren. Locatie of plaats (ruimtelijk inzicht) is een van de dingen die erg goed onthouden worden. Franklin en Tversky (1990) beweren zelfs dat plaats (locatie) de basis is voor het vormen van een mentaal model. Als een persoon nog geen kennis heeft over een nieuwe omgeving, moet deze persoon vertrouwen op de aanwezige kennis om het gedrag sturen. Dit zal gebeuren op een manier die gebaseerd is op kennis uit eerdere vergelijkbare situaties en op een manier die aansluit bij de lichaamservaringen in ruimte (Tversky, Franklin, Taylor en Bryant, 1994). Spatiële kennis is een van de belangrijkste vormen van kennis die mensen gebruiken. Er zijn drie manieren van spatiële beschrijvingen, die nodig zijn voor het vormen van een spatieel mentaal model:
Deiktisch:
gebruikersgericht,
de
beschrijvingen
vinden
plaats
vanuit
het
perspectief van de persoon zelf.
Intrinsiek: objectgericht, vanuit het perspectief van een object in de omgeving wordt de situatie beschreven.
Extrinsiek: omgevingsgericht, de omgeving wordt in het algemeen beschreven dus niet vanuit de gebruiker zelf en ook niet vanuit een object in de omgeving.
Bij spatiële verwerking wordt uitgegaan van een tweedeling in gebruikersgeoriënteerde (deiktisch)
en
objectgeoriënteerde
(intrinsiek)
processen,
respectievelijk
het
egocentrische proces en het allocentrische proces (Millner en Goodale, 1995). Deze tweedeling is te vinden in de Spatial Framework Analysis theorie van Franklin en Tversky (1990) dat gebaseerd is op onderzoek naar virtuele (fysieke) omgevingen (verschillende perspectieven) en de Intrinsic Computation Analysis theorie van Bryant en Tversky (1999). De Spatial Framework Analysis gaat uit van het egocentrische proces (inside perspective). De Intrinsic Computation Analysis theorie gaat uit van het allocentrische proces (outside perspective), vanuit een ander of iets anders. De Spatial Framework Analysis theorie gaat ervan uit dat lezers een spatieel raamwerk vormen om teksten te begrijpen. Een spatieel raamwerk wordt gezien als een mentaal model dat de spatiële
17
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
relaties tussen objecten vaststelt met betrekking tot een persoon in de omgeving. Volgens de Spatial Framework Analysis is de toegankelijkheid van objecten afhankelijk van de richting van drie verschillende assen die zijn opgesteld vanuit het eigen lichaam:
boven-onder as (head-feet as)
voor-achter as (front-back as)
links-rechts as (left-right as)
De boven-onder as, dus van boven naar beneden, is de meest dominante as en geeft voor het onthouden het snelste resultaat, gevolgd door de voor-achter as en tenslotte de links-rechts as. Uit onderzoek is gebleken dat de Spatial Framework Analysis theorie twee andere theorieën over spatiële informatie verwerpt, namelijk het Equiavailability model en het Mental Transformation model. Het eerste model stelt dat de toegang tot informatie vanuit elk van de zes posities van de drie assen (boven, onder, voor, achter, links en rechts) even snel is wanneer er sprake is van een gelijke afstand tot het object. Het Mental Transformation model stelt dat de tijd om iets terug te vinden toeneemt bij een toename van de hoek van waaruit iets wordt waargenomen. Hoe groter de kijkhoek (horizontaal en of verticaal) van de gebruiker hoe moeilijker de toegankelijkheid van informatie en het onthouden van informatie. De Intrinsic Computation Analysis theorie gaat uit van het allocentrische proces (outside perspective). Voor dit onderzoek zou dat betekenen dat de gebruiker de hyperlinks op een beeldscherm niet vanuit zijn eigen perspectief bekijkt, maar ten opzichte van andere hyperlinks op het beeldscherm. Wanneer gebruikers mogen kiezen vanuit welk perspectief ze de situatie kunnen bekijken, geven zij de voorkeur aan het egocentrische proces, alhoewel er geen significant verschil is in het terugvinden wanneer zij de opdracht krijgen om van uit het andere perspectief uit te gaan (Bryant en Tversky, 1992). De Spatial Framework Analysis wordt toegepast op hypertekst. In dit onderzoek zal uitgegaan worden van de eerder vermelde resultaten waarbij de boven-onder as dominanter is dan de links-rechts as. 1.5
Spatiële verwerking van hypertekst
Wanneer mensen papieren teksten lezen, weten ze bij benadering vaak de locatie van de informatie te herinneren (Rothkopf 1971). De resultaten van het onderzoek van Rothkopf toonden aan dat de proefpersonen de locaties binnen een pagina en binnen een gehele papieren
tekst
wisten
te
reproduceren
zelfs
als
het
niet
gevraagd
was.
Dit
geheugenproces blijkt dus onbewust plaats te vinden. Bovendien bleek er een positieve samenhang tussen het onthouden van de locatie van de informatie binnen een pagina en de accuraatheid van het beantwoorden van de vragen over de tekst. Deze bewustheid van de spatiële locatie ondersteunt het zoeken en terugvinden van informatie, omdat
18
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
deze het zoekgebied aanzienlijk verkleint. Verder verbetert het ook het begrijpen van de informatie door het beter begrijpen van de structuur van het document, dus het beter vormen van een mentaal model en het beter kunnen herinneren van de inhoud van het document. Bij het lezen van een hypertekst wordt het de lezer moeilijker gemaakt om de spatiële locatie van informatie te reproduceren door de beperkingen in beeldschermformaat en het niet-lineaire karakter van hypertekst. Door het scrollen (navigeren op een webpagina met behulp van de computer-muis) in hyperdocumenten is er geen vaste relatie tussen de
locatie
van
de
informatie
en
bepaalde
referentiepunten
zoals
bepaalde
oriëntatiepunten (hoekpunten) op het scherm. Deze problemen worden groter naarmate het scherm kleiner wordt (O’Hara, Sellen & Bentley, 1999). In het onderzoek van Spoormakers (2003) waren de verwachtingen gebaseerd op de Spatial Framework Analysis theorie van Franklin en Tversky (1990). Er werd gekeken of de informatie en de locaties boven beter werden onthouden dan onder, links beter werd onthouden dan rechts en de hoekpunten beter werden onthouden dan de rest van de locaties van de hyperlinks. Zij heeft in haar onderzoek een virtuele omgeving gebruikt die bestond uit een veld van vier bij vier hyperlinks in de vorm van bollen. Achter deze hyperlinks was voor de proefpersonen onbekende informatie geplaatst over 16 verschillende soorten apen met een foto van de betreffende soort aap erbij. In de eerste fase van het experiment kregen de proefpersonen één voor één de informatie en de foto’s van deze apen te zien. Deze informatie moesten zij leren. In de tweede fase kregen de proefpersonen vragen over de apen en in de derde en laatste fase moesten zij de locaties van de hyperlinks zoals deze in de eerste fase getoond werden reproduceren. In de derde fase hadden de proefpersonen drie pogingen om de juiste hyperlinklocatie te vinden. De resultaten wezen uit dat de proefpersonen zich erg weinig over de apen konden herinneren. Voor het onthouden van de informatie achter de hyperlinks en voor het onthouden van de locaties van de hyperlinks waren er geen aanwijzingen dat de boven-as beter werd onthouden dan de onder-as en dat links beter werd onthouden dan rechts. Ook de hoekpunten werden niet beter onthouden dan de rest. Als verklaring hiervoor geeft Spoormakers aan dat de informatie over de apen te onbekend was bij de proefpersonen. Zij waren hierdoor zoveel bezig met het onthouden van deze informatie dat zij cognitief geen ruimte meer hadden om de locaties te onthouden. Wat Spoormakers echter wel vond was dat de proefpersonen bij het zoeken naar de juiste hyperlinklocaties de voorkeur hadden om dicht in de buurt te blijven zoeken van de hyperlink van hun eerste keus. Dus als zij geen idee hadden van de locatie kozen zij een
19
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
hyperlink en bleven dicht daaromheen zoeken. Bovendien bleek dat de proefpersonen een voorkeur hadden om links te beginnen met zoeken. De vraag die gesteld kan worden in het onderzoek van Spoormakers (2003) is of spatiële informatie wel een rol speelt als de informatie reeds bekend is. Goedegebure (2005) onderzocht dit in haar onderzoek. De opzet van de studie was identiek aan die van Spoormakers (2005). In het onderzoek van Goedegebure werd de voor de proefpersonen onbekende informatie over apen
vervangen door reeds bekende informatie (80%
bekendheid), namelijk sporten. De verwachting van Goedegebure was dat de verwerking van bekende informatie cognitief weinig moeite zou kosten. Er zou meer aandacht uitgaan naar het onthouden van de locaties, waardoor er meer spatiële voorkeuren gevonden zouden worden dan in het onderzoek van Spoormakers. Bovendien werden in haar onderzoek de hyperlinks aan de proefpersonen gepresenteerd in zowel een rechthoekige hyperlinkstructuur als in een cirkelvormige hyperlinkstructuur. De verwachting volgens haar was dat de proefpersonen de hyperlinks in een rechthoekige structuur beter zouden onthouden dan de hyperlinks in de cirkelvormige structuur, omdat een rechthoek vier markante punten heeft, namelijk de vier hoekpunten. Tenslotte kregen beide hyperlinkstructuren een conditie met en een conditie zonder sitemap. Een sitemap is een overzicht die de gebruiker meer zicht geeft op de inhoud of structuur van een website of de locatie waar men zich bevindt binnen de site. De verwachting was dat een constant zichtbare sitemap het mentale model van de proefpersonen ondersteunt en zo het onthouden van de informatie en de locaties vergemakkelijkt. De resultaten van de proefpersonen in de condities met sitemap bleken niet beter dan die van de proefpersonen in de condities zonder sitemap. De sitemap had noch voor het onthouden van de informatie achter de hyperlinks noch voor het onthouden van de locaties van de hyperlinks een effect. Volgens Goedegebure komt dit door dat de proefpersonen de sitemap niet hebben gebruikt als hulpmiddel om de locaties op te slaan. De resultaten van de proefpersonen in de conditie met de rechthoekige hyperlinkstructuur waren niet beter dan die van de proefpersonen in de conditie met de cirkelvormige hyperlinkstructuur. Dit gold zowel voor het onthouden van de informatie achter de hyperlinks als voor het onthouden van de locaties van de hyperlinks. Wel bleken er bij de proefpersonen in de rechthoekige hyperlinkstructuur meer spatiële voorkeuren te zijn voor het onthouden van de locaties van de hyperlinks dan bij die in de cirkelvormige hyperlinkstructuur. De visuele structuur van de hyperlinks had wel invloed op het onthouden van de hyperlinklocaties. De locaties van de markante punten werden in de rechthoek (hoekpunten) beduidend beter onthouden dan de rest van de locaties. De spatiële locatie van een hyperlink had geen enkel effect op het onthouden van de informatie achter de hyperlinks, maar wel op het onthouden van de
20
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
hyperlinklocaties. Er was een duidelijke voorkeur voor de boven- en de onder-as ten opzichte van het midden en een voorkeur voor links en rechts boven het midden, in beide hyperlinkstructuren. De reden waarom de informatie achter de hyperlinks niet was onthouden heeft volgens Goedegebure te maken met het feit dat de informatie totaal willekeurig zonder structuur aan de hyperlinks gekoppeld was. 1.6
Informatiestructuur
In voorafgaande onderzoeken van Spoormakers en Goedegebure was er geen sprake van een inhoudelijke structurering van informatie. Uit paragraaf 1.3 blijkt ook dat er veel onderzoek uitgevoerd is vanuit verschillende invalshoeken naar de verschillende soorten hyperlinks. Wat opvallend is, is dat vrijwel geen enkel onderzoek ingaat op de spatiële eigenschappen van de hyperlink in combinatie met een inhoudelijk gestructureerde informatie achter de hyperlinks. In deze paragraaf wordt de inhoudelijke structuur van de informatie besproken. Bovendien wordt gekeken of de spatiële eigenschap invloed heeft op de ontwikkeling van mentale modellen. Farris, Jones en Elgin (2002) bevestigen dat gebruikers een mentaal model vormen van hypertekst. In hun onderzoek laten zij in totaal veertig proefpersonen vrijuit een website exploreren die geen sitemap (een overzicht van de webpagina's behorend bij een site) bevat. De websites bevatten bij alle proefpersonen dezelfde inhoud. Het verschil zat in het aantal niveau’s binnen een connectiestructuur per conditie (er waren vier condities en ook vier groepen proefpersonen). Na een exploratieperiode werd de proefpersonen gevraagd om de connectiestructuur van de website tekenen. De resultaten wezen uit dat het merendeel van de proefpersonen niet de connectiestructuur tekende maar de conceptuele relaties binnen de website. Hieruit volgde dat de gebruikers niet onthielden hoe de pagina’s met elkaar verbonden waren, maar wel hoe de inhoud georganiseerd was. Op basis van deze resultaten nemen Farris, Jones en Elgin (2002) aan dat mentale modellen geen spatiële informatie bevatten. Zij stellen dat hypermedia geen richting en geen
diepte
kennen.
Verder
stellen
zij
dat
er
niet
bewogen
wordt
door
de
informatieruimte wanneer een gebruiker navigeert. Zij vinden de assumptie dat gebruikers steeds ‘dieper’ in een website terechtkomen te abstract en compleet anders dan in een fysieke omgeving. Het resultaat van hun onderzoek geeft echter geen sluitend bewijs dat gebruikers helemaal geen spatiële informatie gebruiken. Het geeft wel aan dat gebruikers de voorkeur geven aan conceptuele relaties in plaats van connectiestructuren bij het vormen van een mentaal model als zij daarin vrijgelaten worden. Bovendien is er een aantal kanttekeningen te plaatsen bij hun onderzoek, want het doel van de taak was in eerste instantie niet duidelijk voor de proefpersonen. Hiernaast was het onderzoek gericht op de dieptestructuur van websites en niet op de specifieke locaties van de
21
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
hyperlinks op het beeldscherm. Boechler (2001) geeft ook het belang aan van categorisering wat betreft mentale representaties van spatiële informatie. Het lijkt er dus op dat inhoudelijke structuur van de informatie een belangrijke factor is in de verwerking van hypertekst. In voorafgaande onderzoeken van Spoormakers (2003) en Goedegebure (2005) was er geen sprake van inhoudelijke structuur van informatie. Dit onderzoek probeert aan de hand van een bepaalde inhoudelijke structuur van informatie achter de hyperlinks juist er achter te komen hoe spatiële informatie (eigenschappen) van de hyperlinks, de opbouw van een mentaal model (mentale representatie) beïnvloedt als de informatie inhoudelijk gestructureerd is. 1.7
Vraagstelling
Net als de voorgaande onderzoeken van ( zie paragraaf 1.5) is dit onderzoek ook gericht op de invloed van spatiële eigenschappen van hyperlinks. De overeenkomst met de voorgaande onderzoeken betreft de virtuele omgeving die bestaat uit 16 hyperlinks in een rechthoekige hyperlinkstructuur (vier bij vier hyperlink-schema). De twee assen van de Spatial Framework Analysis theorie, namelijk de boven-onder as (head-feet) en linksrechts as (left-right) dienen als platform voor de keuze van de hyperlinkstructuur in dit experiment. Om over boven-onder en links-rechts as te kunnen spreken, moet de hyperlinkstructuur dusdanig worden neergezet, dat er op allebei de assen evenveel hyperlinks
worden
weergegeven.
Spoormakers
had
onderzocht
dat
een
hyperlinkstructuur van vier bij vier voor proefpersonen een hoeveelheid is die wel een spatiële voorkeur aan zou kunnen tonen. Een drie bij drie schema, dus negen hyperlinks, zou waarschijnlijk te weinig zijn om een spatiële voorkeur aan te geven. Hiernaast zou een schema van vijf bij vijf te veel zijn, omdat 25 hyperlinks te veel informatie biedt, waardoor proefproefpersonen bijna niets zullen onthouden. Een logische tussenweg is dus een vier bij vier hyperlinkstructuur. De informatie achter de 16 hyperlinks in dit onderzoek is bekende informatie over verschillende landen. In het onderzoek van Goedegebure (2005) had de spatiële locatie van een hyperlink geen enkel effect op het onthouden van de informatie achter de hyperlinks. Volgens Goedegebure heeft dit te maken met het feit dat de informatie totaal willekeurig zonder structuur aan de hyperlinks gekoppeld was. In dit onderzoek is er een inhoudelijke structuur van informatie aangebracht achter de hyperlinks. Er worden 16 landen aangeboden die inhoudelijk gestructureerd zijn in vier werelddelen. Er zijn dus vier landen per werelddeel gebruikt in het experiment. Deze structurering kan gezien worden als het “chunken” van informatie (zie paragraaf 2.3.1). De condities verschillen in de wijze waarop de informatie wordt aangeboden. De informatie kan op verschillende manieren geordend
worden
in
een vier
bij
vier
hyperlink-schema,
bijvoorbeeld
22
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
horizontaal, verticaal of geblokt. In dit onderzoek is gekozen voor een verticale ordening van de informatie. In de ene conditie wordt de informatie (per werelddeel) dus verticaal geordend aangeboden. In de vier bij vier hyperlink-schema staat elke kolom voor een werelddeel. In de andere conditie wordt de informatie helemaal random aangeboden. Concreter gezegd betreft het verschil tussen beide condities de spatiële ordening van de informatie achter de hyperlinks (verticaal geordend of random weergave van de 16 landen). De proefpersonen krijgen de spatiële ordening uiteraard niet te zien. De proefpersonen zien 16 hyperlink-bollen (associative hyperlinks die behoort tot de categorie Extensional hyperlinks, zie paragraaf 2.2.4). De verwachting is dat de proefpersonen in staat zijn om de informatiestructuur te achterhalen als de informatie achter de hyperlinks verticaal geordend zijn, maar niet als de informatie achter de hyperlinks ongeordend zijn. Deze kennis zal naar verwachting een positieve invloed hebben op het onthouden van de informatie achter de hyperlinks en ook op het onthouden van de locaties van de hyperlinks. Bovendien zal het zoekpatroon naar verwachting dan ook in de kolommen (verticaal) plaatsvinden, dus meer omhoog of omlaag in plaats van links of rechts zoekend. Wat betreft de spatiële locaties zijn de verwachtingen gebaseerd op de Spatial Framework Analysis theorie. De informatie achter de hyperlinks die boven in de hyperlinkstructuur
staan
en
de
locaties
van
de
hyperlinks
die
boven
in
de
hyperlinkstructuur staan worden beter onthouden dan de hyperlinks die onder in de hyperlinkstructuur staan. Hiernaast is de verwachting dat de informatie achter de hyperlinks die links in de hyperlinkstructuur staan en de locaties van de hyperlinks die links in de hyperlinkstructuur staan beter worden onthouden dan de hyperlinks die rechts in de hyperlinkstructuur staan. Bovendien krijgt de boven- en onder as de voorkeur tegenover het midden en linker- en rechter as ook tegenover het midden. Als laatst is de verwachting dat de resultaten op de hoekpunten beter zijn dan de resultaten ergens anders in de hyperlinkstructuur. Bij de analyses met betrekking tot de spatiële locaties zullen telkens de resultaten van de verticale conditie (met spatiële ordening van informatie) tegen de resultaten van de random conditie (zonder spatiële ordening van informatie) gezet worden. Naar aanleiding van het bovenstaande is de volgende hoofdvraag geformuleerd: “Wat is de invloed van de spatiële ordening van informatie achter de hyperlinks op het onthouden van de informatie achter de hyperlinks en op het onthouden van de locaties van de hyperlinks.”
23
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
1.7.1 Hypothesen Op basis van het theoretische kader zijn de hypothesen gesplitst naar de twee onderdelen in de hoofdvraag, namelijk hypothesen die betrekking hebben op het onthouden van de informatie achter de hyperlinks en hypothesen die betrekking hebben op het onthouden van de locaties van de hyperlinks. Elk onderdeel heeft een algemene hypothese (hypothese 1 en 2). Deze hypothesen hebben betrekking op de algemene resultaten per onderdeel verdeeld naar de verticale conditie en de random conditie. De deelhypothesen (1.a t/m 1.e en 2.a t/m 2.e) in beide onderdelen hebben betrekking op de resultaten per spatiële locatie. Hierbij wordt per analyse ook een verdeling gemaakt naar de verticale conditie en de random conditie. Voor het onderdeel het onthouden van de locaties van de hyperlinks is ook een hypothese geformuleerd wat betreft het zoekpatroon (hypothese 3). Onthouden van de informatie achter de hyperlinks Algemeen: verticaal versus random conditie 1 De informatie achter de hyperlink wordt in de conditie met spatiële ordening van informatie achter de hyperlinks beter onthouden dan in de conditie zonder spatiële ordening van informatie. De deelhypothesen 1.a tot en met 1.e behoren tot de algemene hypothese 1.
Deze
deelhypothesen hebben betrekking op de resultaten per spatiële locatie. Voor alle deelhypothesen geldt dat het betreffende resultaat sterker naar voren komt in de verticale conditie dan in de random conditie. Spatiële locaties Boven as versus onder as: 1.a De informatie achter de hyperlinks die boven in de hyperlinkstructuur staan wordt beter onthouden dan die achter de hyperlinks die onder in de hyperlinkstructuur staan. Boven as + onder as versus midden: 1.b De informatie achter de hyperlinks die boven + onder in de hyperlinkstructuur staan wordt beter onthouden dan die achter de hyperlinks die in het midden van de hyperlinkstructuur staan.
24
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Linker as versus rechter as: 1.c De Informatie achter de hyperlinks die links in de hyperlinkstructuur staan wordt beter onthouden dan die achter de hyperlinks die rechts in de hyperlinkstructuur staan. Linker as + rechter as versus midden: 1.d De Informatie achter de hyperlinks die links + rechts in de hyperlinkstructuur staan wordt beter onthouden dan
die achter de hyperlinks die in het midden van de
hyperlinkstructuur staan. Hoekpunten versus de rest: 1.e De Informatie achter de hyperlinks op de vier hoekpunten in de hyperlinkstructuur wordt beter onthouden dan die achter de hyperlinks die ergens anders in de hyperlinkstructuur staan. Onthouden van de locaties van de hyperlinks Algemeen: Verticaal versus random conditie 2 De locaties van de hyperlinks worden in de conditie met spatiële ordening van informatie beter onthouden dan in de conditie zonder spatiële ordening. De deelhypothesen 2.a tot en met 2.e behoren tot de algemene hypothese 2.
Deze
deelhypothesen hebben betrekking op de resultaten per spatiële locatie. Voor alle deelhypothesen geldt dat het betreffende resultaat sterker naar voren komt in de verticale conditie dan in de random conditie. Spatiële locaties Boven as versus onder as: 2.a De locaties van de hyperlinks die boven in de hyperlinkstructuur staan worden beter onthouden dan die van de hyperlinks die onder in de hyperlinkstructuur staan. Boven as + onder as versus midden: 2.b De locaties van de hyperlinks die boven + onder in de hyperlinkstructuur staan worden beter onthouden dan die van de hyperlinks die in het midden van de hyperlinkstructuur staan. Linker as versus rechter as: 2.c De locaties van de hyperlinks die links in de hyperlinkstructuur staan worden beter onthouden dan die van de hyperlinks die rechts in de hyperlinkstructuur staan.
25
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Linker as + rechter as versus midden: 2.d De locaties van de hyperlinks die links + rechts
in de hyperlinkstructuur staan
worden beter onthouden dan die van de hyperlinks die in het midden van de hyperlinkstructuur staan. Hoekpunten versus de rest: 2.e De locaties van de hyperlinks op de vier hoekpunten in de hyperlinkstructuur wordt beter onthouden dan die van de hyperlinks die op een andere locatie staan in de hyperlinkstructuur staan. Het zoekpatroon Deze hypothese heeft betrekking op het zoekgedrag in het onderdeel wat betreft het onthouden van de locaties van de hyperlinks. Hierbij hadden de proefpersonen drie pogingen om te juiste locatie van de hyperlink te vinden. In het andere onderdeel, het onthouden van de informatie achter de hyperlinks, hoeven de proefpersonen namelijk niet te zoeken. 3. Er wordt meer in kolommen gezocht dan in rijen in de conditie met spatiële ordening van informatie dan in de conditie zonder spatiële ordening van informatie.
26
Scriptie
2
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Materiaalonderzoek
Om er voor te zorgen dat bekende informatie werd gebruikt tijdens het experiment, was er een vooronderzoek gedaan naar de bekendheid van het materiaal. Het materiaal bestond uit het onderwerp landen. Er was gekozen voor landen, omdat hier veel informatie over te vinden is, zoals op televisie, in de kranten, op internet of in andere media. De bekendheid van de informatie had betrekking op algemene (uiteenlopende) informatie over de landen. Voor het experiment waren 16 landen nodig die verdeeld konden worden in vier clusters en waarvan een beschrijving kon worden gemaakt met daarin algemene (uiteenlopende) informatie. De clustering van de 16 landen was de categorisering van deze landen in vier werelddelen, namelijk Europa, Zuid-Amerika, Afrika en Azië. Om tot de selectie van de 16 landen te komen was in eerste instantie een ruwe selectie gemaakt van 24 landen (gekozen uit een overzicht van 60 landen uit de vier werelddelen). Na de ruwe selectie was de bekendheid van de 24 landen onderzocht. Deze 24 landen werden voorgelegd aan een andere groep proefpersonen. Na dit vooronderzoek wat betreft de bekendheid van de landen waren er 16 landen uit vier werelddelen geselecteerd, voor het daadwerkelijke experiment. 2.1
Materiaal
Voordat aan het materiaalonderzoek begonnen kon worden moest er eerst een ruwe selectie worden gemaakt van 24 landen. Tijdens de voorstudie werd aan 10 willekeurige personen een document voorgelegd met daarin 60 landen uit vier werelddelen. Deze landen waren afkomstig van twee websites1. Deze landen werden random gepresenteerd aan de proefpersonen (zie Bijlage A). De bedoeling was om de mate van (algemene) kennis in te schatten per land. Deze algemene kennis had betrekking op cultuur, klimaat, actueel nieuws, sporten (bv. voetbal), geografische ligging, vakantie, enzovoorts. Het inschatten van de eigen kennis gebeurde op basis van een tienpuntsschaal. Op basis van die schatting omcirkelden proefpersonen telkens het cijfer dat volgens hen een indicatie was van de kennis die zij bezaten over een land: 1 = zeer slecht, 2 = slecht, 3 = zeer onvoldoende, 4 = onvoldoende, 5 = bijna voldoende, 6 = voldoende, 7 = ruim voldoende, 8 = goed, 9 = zeer goed, 10 = uitmuntend. De verwerking van de gegevens uit de ruwe selectie resulteerde in een overzicht van landen met daarbij een gemiddelde score per land. De cijfers varieerden drastisch tussen de laagste score 1,7 voor Madagaskar en de hoogste score 9,7 voor Nederland. Uit deze 60 landen waren er 24 geselecteerd. De meeste landen die geselecteerd waren hadden een score tussen de 4,0 en 7,0. Dit betekende dat de proefpersonen niet veel maar ook niet weinig kennis hadden over het land. Deze 24 landen waren in te delen naar wereldgebieden, namelijk: Europa, Zuid1
http://www.allevakantielanden.nl/ en http://www.wikimedia.org/nl-portal/
27
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Amerika, Midden-Oosten en Azië. De gemiddelde scores per werelddeel was voor Europa 5,2 voor Zuid-Amerika 4,7 voor Midden-Oosten 5,0 en voor Azië 4,8 (zie Bijlage A). 2.2
Proefpersonen
Het vooronderzoek naar de bekendheid van de informatie over de 24 landen was uitgevoerd bij 42 proefpersonen. Al deze proefpersonen waren studenten aan de Universiteit van Tilburg. 25 Proefpersonen waren man en 16 proefpersonen waren vrouw. De leeftijd varieerde van 19 tot en met 29 jaar (gemiddeld 24 jaar). 2.3
Instrumentatie
De bekendheid van de informatie werd onderzocht door middel van een online vragenlijst die ontwikkeld was met behulp van de internetapplicatie WWStim. Deze vragenlijst bevatte zes vragen per land. De bedoeling was om categorieën te vinden waaruit algemene vragen ontwikkeld konden worden. De algemene vragen hadden betrekking op de hoofdstad, het aantal inwoners (schatting), de duur van de vliegreis ernaartoe (in uren), een algemeen bekende bezienswaardigheid, een algemeen bekend kenmerk van het land of haar inwoners en het werelddeel waarin het land zich bevindt. 2.4 De
Design volgorde
van
de
landen
in
de
online
vragenlijst
werd
per
proefpersoon
gerandomiseerd. Het risico dat proefpersonen bij de laatste landen niet hun best zouden doen en dus minder goede antwoorden zouden geven, werd hiermee tot een minimum beperkt. 2.5
Procedure
De online vragenlijst kon thuis ingevuld worden. De complete instructie voor de afname stond op de online vragenlijst. De procedure duurde gemiddeld 25 minuten. In geval van vragen vanuit de proefpersonen naar de bedoeling van dit onderzoek, werd verteld dat het een materiaalonderzoek betrof voor een experiment van een afstudeeronderzoek. Zodra de proefpersoon op de link had geklikt, kwam de proefpersoon op de hoofdpagina terecht. Door op het knopje start te klikken werd er een venster geopend met de online vragenlijst. In dit venster moest de proefpersoon als eerst persoonsgegevens invullen. Hierbij werd gevraagd naar de leeftijd, het geslacht en de opleiding. Na het invullen van de persoonsgegevens en drukken op OK knop, kwam de pagina met de instructie tevoorschijn (zie Bijlage B) In de instructie stond vermeld wat de proefpersonen moesten doen. De proefpersonen kregen 24 landen voorgelegd met telkens zes vragen per land. Deze vragen hadden betrekking op de hoofdstad, aantal inwoners, duur van de vliegreis, een algemeen bekende bezienswaardigheid, een algemene opvatting of kenmerk van het land of zijn inwoners en het werelddeel waarin het land zich bevond (zie paragraaf 2.1).
28
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
De proefpersonen werden geïnstrueerd om alle vragen te beantwoorden en als ze geen antwoord wisten een vraagteken te zetten bij de betreffende vraag. Er was bovendien nadrukkelijk vermeld dat de proefpersonen geen hulpmiddelen mochten gebruiken zoals het internet of andere informatiebronnen. Als de instructie was doorgelezen en op de knop Verder was gedrukt, werden de vragen per land weergegeven (zie figuur 2.1).
Figuur 2.1: De zes algemene vragen voor het land Japan.
Na het invullen van de vragen en het klikken op de knop ‘Verder’ verscheen het volgende land. Aan het einde van de vragenlijst werden de proefpersonen bedankt voor de medewerking en was er nog een mogelijkheid om te mailen naar de proefleider indien men vragen of opmerkingen had. 2.6
Verwerking van de gegevens
De antwoorden van de proefpersonen op de online vragenlijst, zijn gecontroleerd aan de hand van de omschrijvingen van de landen. Voor elk van de landen werd opgezocht wat de concrete informatie was (wikipedia.nl, google en reis-websites). De antwoorden werden gecategoriseerd naar goed, deels goed, fout of niets. Het antwoord werd goed gerekend als het identiek of bijna identiek was aan de concrete informatie en deels goed als het voor een deel overeenkwam met de omschrijving. Het antwoord werd fout gerekend als het totaal niet overeenkwam met de omschrijving. Vragen die niet beantwoord waren in de vragenlijst werden gescoord met “niets”. Uiteindelijk was de verhouding in percentages berekend tussen het aantal goede antwoorden, foute antwoorden en de antwoorden waarbij niets was ingevuld. De beoordeling van de antwoorden over de hoofdstad kon niet met “deels” gescoord worden, omdat het antwoord van de proefpersoon identiek moet zijn aan de hoofdstad van het betreffende land. De antwoorden met betrekking tot het aantal inwoners kon wel met “deels”
29
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
beoordeeld worden. Hierbij was uitgegaan dat het antwoord goed werd gerekend als het aantal binnen een marge van +/- 5% van het correcte antwoord lag. Als het antwoord binnen een marge van +/- 10% lag dan werd dit antwoord als “deels” beoordeeld. De antwoorden wat betreft bezienswaardigheden en de algemene kenmerken liepen zeer uiteen. Wat in ieder geval fout werd gerekend bij de bezienswaardigheden was de hoofdstad als enige antwoord. Eventuele andere steden waren wel goed gerekend. Kenmerken werden beoordeeld naar de mate van overeenkomst met de informatie op het internet en vooral naar de mate van overeenkomst met de antwoorden van andere proefpersonen. De antwoorden als koud, warm, groot, gezellig of dergelijke werden fout gerekend. De antwoorden bij regio konden ook deels goed worden beoordeeld. Brazilië behoort tot het wereldgebied Zuid-Amerika. Indien er alleen Amerika was ingevuld of Latijns-Amerika, waren deze antwoorden als “Deels” beoordeeld. 2.7
Resultaten materiaalonderzoek
Bijlage C geeft de resultaten weer wat betreft de bekendheid van de informatie in percentages per land en de gemiddelde scores in percentages per vraag. Uit de resultaten van het materiaalonderzoek bleek dat landen uit de categorie Midden-Oosten niet gebruikt kon worden voor de selectie van de uiteindelijk 16 landen. Er zijn wereldgebieden gebruikt als categorisering van de informatie (landen). Proefpersonen bleken landen uit het Midden-Oosten verschillend te categoriseren. De landen in het Midden-Oosten werden toegekend aan verschillende werelddelen zoals Europa, Azië en zelfs Afrika. Om die reden moest een andere categorie gekozen worden. De nieuwe landen die geselecteerd waren voor het onderzoek naar de bekendheid van de informatie waren gekozen uit de categorie Afrika (Zie Bijlage A). De landen Kenia en Ghana waren landen, die niet bij de ruwe selectie zaten, maar toch zijn meegenomen voor het materiaalonderzoek. Het onderzoek naar de bekendheid van de informatie over de landen in de categorie Afrika was schriftelijk uitgevoerd, waarbij 20 proefpersonen met pen papier de vragen invulden. In Bijlage C zijn de resultaten weergegeven wat betreft de bekendheid van de informatie over de landen in de categorie Afrika, in percentages per land en de gemiddelde scores in percentages per vraag. De totale gemiddelde scores van de landen in de categorie Afrika waren ongeveer gelijk aan de gemiddelde scores van de andere regio’s (zie Bijlage C). Bovendien zijn de antwoorden bij de vraag wat betreft de regio waarin het land zich bevindt correct ingevuld. De proefpersonen konden deze landen goed categoriseren. Op basis van de resultaten uit het materiaalonderzoek waren 16 landen geselecteerd die in het daadwerkelijke experiment gebruikt konden worden. Als criteria voor de selectie werd het percentage van de bekendheid gebruikt. Het minimum percentage van de gemiddelde bekendheid (aantal goed en deels goed) werd vastgesteld op 50% en de maximale percentage van de bekendheid op 70%. Ook was er
30
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
een grens gelegd wat betreft het maximale percentage van niet ingevuld, namelijk 20%. Ondanks dat twee landen niet aan deze criteria voldeden, namelijk Polen en Peru, zijn deze toch geselecteerd voor het daadwerkelijk onderzoek. De landen die aan de criteria voldeden (tussen de 50 % en 70% bekendheid) waren Portugal, Schotland, Polen, Kroatië (Europa), Brazilië, Suriname, Argentinië, Peru (Zuid-Amerika), Marokko, ZuidAfrika, Egypte, Tunesië (Afrika), China, Indonesië, Japan, India (Azië). In Tabel 2.1 staan de scores in percentages van de uiteindelijke selectie van 16 landen. Tabel 2.1: De scores (in percentages) van de beoordelingen over de 16 geselecteerde landen.
Goed
Deels
Totaal =
Fout
Goed + deels
Niet ingevuld
Portugal
45,3%
21%
66%
14,7%
19%
Schotland
57,6%
13,5%
71,1%
17%
11,9%
Polen
46,4%
12,7%
59,1%
16,3%
24,6%
Kroatië
42,9%
15,5%
58,4%
15,5%
27%
Brazilië
52,4%
17%
69,4%
25%
5,6%
Suriname
46,4%
15,9%
62,3%
22,6%
15,1%
Argentinië
49,7%
10,3%
60%
21%
19%
Peru
47,1%
5,6%
52,7%
17,9%
29,4%
Marokko
48,3%
20%
68,3%
22,5%
9,2%
Zuid-Afrika
46,7%
5,8%
52,5%
30%
17,5%
Egypte
60,8%
5,8%
66,6%
26,7%
6,7%
Tunesië
54,2%
8,3%
62,5%
18,3%
19,2%
China
60,7%
9,1%
69,8%
25,4%
4,8%
Indonesië
48%
7,5%
55,5%
25,4%
19,1%
Japan
55,9%
5,6%
60,5%
22,6%
15,9%
India
49,6%
7,5%
57,1%
27%
15,9%
Gemiddeld
50,7%
11,2%
61,9%
21,8%
16,3%
De 16 landen in Tabel 2.1 vormden samen het materiaal dat gebruikt werd in het daadwerkelijke experiment dat in het volgende hoofdstuk wordt besproken.
31
Scriptie
Fatih Aksoy
3
Augustus 2007
Onderzoeksopzet
In dit onderzoek is gekeken naar de invloed van de spatiële ordening van informatie achter de hyperlinks op de verwerking van de hyperlinks. Dit onderzoek heeft twee condities wat betreft de spatiële ordening. Een conditie zonder een spatiële ordening van informatie achter de hyperlinks (random-conditie) en een conditie met spatiële ordening van informatie achter de hyperlinks (verticale conditie). De proefpersonen kregen deze spatiële ordening van informatie niet te zien. De inhoudelijke structuur van de informatie achter de 16 hyperlinks in beide condities betrof 16 landen uit vier werelddelen, te weten Europa, Zuid-Amerika, Afrika en Azië (zie Tabel 3.1). De omschrijvingen van de landen waren redelijk bekend bij de proefpersonen. De bekendheid van de informatie was in het vooronderzoek vastgesteld op ongeveer 60% (zie Hoofdstuk 2). In Hoofdstuk 1 stond vermeld dat totaal onbekende informatie en informatie voor 80% bekend niet tot bijna niet
onthouden
werd
in
een
dergelijk
onderzoek.
Het
ontbreken
van
een
informatiestructuur zou hier de oorzaak van kunnen zijn. Bovendien zou het kunnen dat te bekende informatie (80%) niet onthouden werd door proefpersonen, omdat het geen of bijna geen nieuwe informatie aanleverde en de proefpersonen cognitief niet genoeg stimuleerde. Vandaar dat in dit onderzoek de bekendheid van de informatie was vastgesteld op 60% en een inhoudelijke structuur van de informatie aanwezig was in beide condities. De proefpersonen moesten drie taken uitvoeren, ongeacht de conditie. Bij de eerste taak, de leertaak, moesten de proefpersonen alle omschrijvingen doornemen. Bij de tweede taak, de antwoordtaak, moesten de proefpersonen 16 beweringen beoordelen door middel van op waar of onwaar te klikken. Bij de derde en laatste taak, de zoektaak, moesten de proefpersonen de juiste hyperlink zoeken en vinden. Hier werd namelijk gevraagd achter welke hyperlinklocatie het land stond beschreven. De proefpersonen kregen in de zoektaak drie pogingen. De verwachting was dat de proefpersonen in staat waren om de informatiestructuur van de redelijk bekende informatie achter de hyperlinks te achterhalen in de verticale conditie. Dit zou naar verwachting een positieve invloed hebben op het onthouden van de informatie achter de hyperlinks en op het onthouden van de locaties van de hyperlinks. Tabel 3.1: Overzicht van de clusters en de items.
Clusters
Items
Afrika
Marokko, Zuid-Amerika, Egypte, Tunesië
Europa
Portugal, Schotland, Polen, Kroatië
Zuid-Amerika
Brazilië, Suriname, Argentinië, Peru
Azië
China, Indonesië, Japan, India
32
Scriptie
3.1
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Materiaal
Voor de 16 landen die voortkwamen uit het vooronderzoek (zie Hoofdstuk 2) waren korte teksten geschreven. Het materiaal dat voor het experiment gebruikt was, bestond uit de omschrijvingen van de 16 landen. In de omschrijvingen stond voor elk land de hoofdstad, het aantal inwoners (schatting), de duur van de vliegreis ernaartoe (in uren), een algemeen bekende bezienswaardigheid, een algemeen bekend kenmerk van het land of haar inwoners en het werelddeel waarin het land zich bevindt (zie Bijlage D). Deze omschrijvingen zijn tot stand gekomen op basis van de antwoorden die de proefpersonen gaven in het vooronderzoek (zie paragraaf 2.6). Daarnaast was bij elk land een kenmerk opgenomen dat minder bekend was bij de proefpersonen. Dit kenmerk werd gebruikt in de leertaak van het experiment. Zo werd bijvoorbeeld in de omschrijving van Brazilië vermeld dat dit land de grootste exporteur ter wereld is van onder andere suiker en koffie: “De vliegreis naar Brasilia, de hoofdstad van Brazilië, duurt ongeveer 11 uur. Dit Zuid-Amerikaanse land heeft ongeveer 185 miljoen inwoners. Brazilië staat bekend om haar wereldberoemde jaarlijkse carnavalsparade in Rio de Janeiro, waar zich ook het 38 meter hoge standbeeld van Jezus bevindt. Verder is dit Zuid-Amerikaanse land de grootste exporteur ter wereld van onder andere suiker en koffie.”. In de omschrijving van Schotland was de jaarlijkse Highland Games, met paalwerpen als belangrijkste onderdeel, opgenomen in de tekst. De omschrijvingen waren zo consistent mogelijk gemaakt door rekening te houden met het aantal woorden van de omschrijvingen (gemiddeld 55 woorden). Hiernaast kwamen bepaalde begrippen twee keer voor in de omschrijvingen, namelijk de naam van het land en het werelddeel. Dit om nadruk te leggen op het land en werelddeel, waardoor de inhoudelijke structuur beter te achterhalen viel. De omschrijvingen van de 16 landen werden achter 16 hyperlinks geplaatst. De hyperlinks hadden de vorm van een bol. De 16 hyperlinks werden getoond in een rechthoekige hyperlinkstructuur van vier bij vier hyperlinks (zie Figuur 3.1). In taak 1 en taak 3 zagen de
proefpersonen
deze
hyperlinkstructuur
op
het
beeldscherm.
In
taak
2,
de
antwoordtaak, zagen de proefpersonen een bewering en een vlag op het beeldscherm per land. Hierbij moesten de proefpersonen 16 beweringen beoordelen. Deze beweringen waren afkomstig uit de omschrijvingen van de 16 landen. Per land zijn twee beweringen gemaakt, namelijk een ware bewering en een onware bewering. De onware beweringen waren samengesteld door een item uit de omschrijving van de landen, net iets anders te formuleren waardoor het onwaar werd. Aan de hand van deze beweringen werd gemeten in hoeverre de proefpersonen de informatie in de omschrijvingen hebben weten te onthouden. Argentinië had bijvoorbeeld als ware bewering dat de dans de tango afkomstig is uit Argentinië. De onware bewering was dat de dans de rumba afkomstig is uit Argentinië. Indonesië had als ware bewering dat het land uit vele eilanden bestaat. De onware bewering was dat Indonesië een groot eiland is.
33
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Figuur 3.1: Webpagina met de 16 hyperlinks in de rechthoekige hyperlinkstructuur.
3.2
Proefpersonen
Er deden in totaal 62 proefpersonen mee aan het experiment. Alle proefpersonen waren studenten van de Universiteit van Tilburg in de leeftijd van 18 tot 32 jaar (gemiddeld 25 jaar). In totaal waren er 36 vrouwelijke proefpersonen en 26 mannelijke proefpersonen. 3.3
Design
Bij het experiment was er sprake van een gerandomiseerd tussen-proefpersonen ontwerp. Alle proefpersonen werden willekeurig aan een conditie toegewezen en gelijkmatig over de twee condities verdeeld. In de conditie zonder spatiële ordening van informatie waren alle 16 landen per proefpersoon random toegewezen aan een locatie en in random volgorde weergeven. In de conditie met spatiële ordening van informatie werden de 16 landen niet volledig random weergegeven, maar in verticale (kolommen) clusters van vier. In dit geval werden de vier landen binnen dezelfde clusters per proefpersoon gerandomiseerd.
De
plaatsen
van
de
clusters
werden
ook
gerandomiseerd
per
proefpersoon. Wat betreft taak 2, de antwoordtaak kregen de proefpersonen per land een bewering te zien, dus 16 beweringen in totaal. De antwoordtaak was zo ingericht dat er acht ware beweringen en acht onware beweringen in een random volgorde werden voorgelegd. De acht ware en onware beweringen in de ene conditie werden precies gespiegeld voorgelegd in de andere conditie. In de ene conditie werd bijvoorbeeld de ware bewering van het land Indonesië gebruikt en in de andere conditie werd de onware bewering van Indonesië gebruikt. In de zoektaak werden de proefpersonen gevraagd om de hyperlinklocaties van de landen te vinden die zij in de leertaak hadden doorgenomen. De verdeling van de landen over de hyperlinkstructuur was in taak 1 en taak 3 hetzelfde. De volgorde voor het vinden van hyperlinklocaties was random bepaald in de zoektaak. 34
Scriptie
3.4
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Procedure
Het experiment was uitgevoerd in een experimenteeromgeving op de Universiteit van Tilburg, gebouw D, lokaal DZ11. In dit lokaal waren 15 computers beschikbaar. De computers hadden Windows 2000 als besturingssysteem en hadden 17 inch tft beeldschermen. Bij de afname van het experiment waren alleen de proefleider en de proefpersonen aanwezig. Bij elke afname waren meestal twee proefpersonen die tegelijk deelnamen aan het experiment. Één sessie vond plaats met zes proefpersonen tegelijk. Zes proefpersonen tegelijk was ook het maximaal aantal proefpersonen per sessie in verband met de kans op lawaai en andere aspecten die van negatieve invloed konden zijn op het experiment. Het proces van elke afname verliep hetzelfde. Na een mondelinge instructie en indien de proefpersoon geen vragen of opmerkingen had werd Internet Explorer gestart waarbij de proefleider inlogde op een webapplicatie
2
waarin het
experiment was geprogrammeerd en het experiment liet starten. Na het inloggen op de webapplicatie werd op de F11 knop gedrukt om de werkbalken van Internet Explorer tot minimum te beperken. In het experiment werd alleen gebruik gemaakt van de muis. Na de algemene instructie kon er begonnen worden aan de taken, waarbij iedere taak voorafgegaan werd door een korte instructie. 3.4.1 Mondelinge en algemene instructie De proefleider begon het experiment met een mondelinge instructie. Tijdens deze instructie werd verteld dat in dit onderzoek een nieuw leersysteem werd getoetst voor de medewerkers van een reisbureau, om deze snel van algemene informatie te kunnen voorzien. Hiernaast werden de drie taken onder de aandacht gebracht. Er werd nadrukkelijk verzocht om de informatie in de leertaak goed op te nemen, omdat in taak 2 en taak 3 hier vragen over werden gesteld. Dit was noodzakelijk om de proefpersoon op de informatie achter de hyperlinks te laten concentreren en niet op de locaties van de hyperlinks. Na de mondelinge instructie werd door de proefleider ingelogd op de webapplicatie en willekeurig een conditie toegewezen aan de proefpersoon. Hierna kon de proefpersoon beginnen door de persoonsgegevens in te vullen, zoals studie, leeftijd, geslacht en rechts- of linkshandigheid. Na deze gegevens ingevuld en op het knopje ‘verder’ geklikt te hebben, verscheen de algemene instructie. Hierin werd vermeld dat het nieuwe leersysteem bestond uit een veld van 16 hyperlinks in de vorm van bollen. Achter die links stonden 16 verschillende landen met een korte omschrijving en een afbeelding van de nationale vlag van het betreffende land. Tevens werd vermeld dat elke taak werd voorafgegaan door een korte instructie. In Bijlage E staat een overzicht van de complete instructie. Als de proefpersoon was begonnen met het experiment kon er niet meer teruggegaan worden naar eerdere pagina’s. 2
http://cclab.uvt.nl/ccexp1
35
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
3.4.2 Taak 1: Leertaak Na het lezen van de algemene instructie en de instructie van taak 1 kregen de proefpersonen 16 bollen te zien op het beeldscherm. Deze bollen veranderden van kleur nadat hierop geklikt en de omschrijving daarachter goed opgenomen was. De webapplicatie bepaalde de volgorde waarin de omschrijvingen werden doorgenomen. Er werd telkens een hyperlink aangegeven door middel van een raster eromheen waarop de proefpersoon kon klikken. Er mocht voldoende tijd genomen worden voor het lezen van de omschrijving. De proefpersonen kregen na elke omschrijving (zie Figuur 3.2) de pagina te zien met de 16 hyperlink-bollen totdat alle 16 bollen waren doorgenomen.
Figuur 3.2: Voorbeeld van webpagina met de omschrijving van Indonesië in taak 1.
3.4.3 Taak 2: Antwoordtaak Na het voltooien van taak 1 en het klikken op ‘verder’, kwam de instructie van taak 2 tevoorschijn. Na de instructie kregen de proefpersonen 16 beweringen te zien. De proefpersoon moest de bewering beoordelen door op de knop ‘Waar’ of ‘Onwaar’ te klikken
(zie
Figuur
3.3).
Nadat
alle
beweringen
beoordeeld
waren
konden
de
proefpersonen naar taak 3 door op de knop ‘Verder’ te klikken.
36
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Figuur 3.3: Voorbeeld webpagina in taak 2, waarbij de proefpersoon moest aangeven of de bewering ‘waar’ of ‘onwaar’ is.
3.3.4 Taak 3: Zoektaak Na de instructie van taak 3 doorgenomen te hebben kregen de proefpersonen het veld met de 16 hyerlink-bolllen te zien. Onder het veld stond een vraag vermeldt waarbij de proefpersonen
de
hyperlinklocaties
moesten
achterhalen
van
het
land
dat
de
proefpersoon in taak 1 had geleerd. De proefpersonen hadden drie pogingen om de juiste bol aan te klikken. Als de juiste bol werd aangeklikt verscheen de volgende vraag, maar wanneer een verkeerde bol werd aangeklikt, verscheen bij de tweede poging dezelfde vraag opnieuw (zie Figuur 3.4). Na een derde poging verscheen automatisch de volgende vraag. Als de derde poging voor Indonesië goed was stond er: “Dat is goed! Waar bevindt zich Schotland?”. Als de derde poging fout was stond er: “Dat is fout!
Waar
bevindt zich Schotland? Aan het einde van taak 3 werden de proefpersonen bedankt voor hun deelname aan het experiment.
37
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Figuur 3.4: Voorbeeld van een webpagina in taak 3 waarbij de proefpersoon, die de vorige zoekvraag fout had beantwoord, de locatie van Indonesië moest zien te achterhalen bij een tweede poging.
3.4.5 Afronding Tijdens de afname werd de proefpersoon (of meerdere proefpersonen) geobserveerd door de proefleider. Er werd een logboek bijgehouden met informatie, zoals hoeveel proefpersonen er tegelijk meededen aan het experiment. Begintijd en eindtijd werden ook genoteerd. In het logboek was bijgehouden of de proefpersoon geconcentreerd bezig was. Hiernaast werden eventuele gebeurtenissen opgeschreven die van invloed konden zijn op de concentratie van de proefpersoon. Het experiment duurde ongeveer 10-15 minuten. Indien de proefpersoon na het experiment nog vragen of opmerkingen had over het experiment, werd de achterliggende reden van het experiment uitgelegd.
38
Scriptie
4
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Resultaten
In dit hoofdstuk zijn de analyses beschreven die uitgevoerd zijn met de χ2 (Chi-kwadraat) toets en de Unianova toets (tussen-proefpersonen toetsing en binnen-proefpersonen toetsing). Er waren in totaal 62 proefpersonen in dit onderzoek. In de analyses waren de resultaten van 58 proefpersonen meegenomen (29 proefpersonen in de verticale conditie en 29 proefpersonen in de random conditie). De resultaten van vier proefpersonen waren weggelaten, omdat deze de kortste (onder 410 seconden) en de langste (over de 950 seconden) tijdsduur hadden tijdens het experiment. Ter verduidelijking van de analyses is de hyperlinkstructuur en de daarbij behorende nummering van de spatiële locaties weergegeven (boven, onder, links, rechts, midden, hoekpunten en de rijen en kolommen). Na deze uitleg zijn de analyses weergegeven van taak 2 in paragraaf 4.1 en de analyses van taak 3 in paragraaf 4.2. Nummering van hyperlinks De rechthoekige hyperlinkstructuur heeft een nummering van de hyperlinks die loopt van 1, linksboven tot en met 16, rechtsonder (zie figuur 4.1). In Tabel 4.1 zijn de hyperlinknummers toegekend aan de spatiële locaties. Hierin staat bijvoorbeeld welke hyperlinks tegenover elkaar staan bij de spatiële locatie boven-onder.
Figuur 4.1: De nummering van de 16 hyperlinks.
39
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Tabel 4.1: Overzicht van de spatiële locaties en de hyperlink- nummering.
Spatiële locaties
Hyperlink-nummering
Boven (B4+B8) vs onder (O4+O8)
1 t/m 8 vs 9 t/m 16
Boven (B4) + onder (O4) vs midden H
1 t/m 4 + 13 t/m 16 vs 5 t/m 12
Links (L4+L8) vs rechts (R4+R8)
1,2,5,6,9,10,13,14 vs 3,4,7,8,11,12,15,16
Links (L4) en rechts (R4) vs midden V
1,5,9,13 + 4,8,12,16 vs 2,3,6,7,10,11,14,15
Hoekpunten vs de rest
1,4,13,16 vs 2,3,5,6,7,8,9,10,11,12,14,15
De spatiële locaties die in de volgende paragrafen zijn besproken hebben betrekking op de hyperlink-nummers in Tabel 4.1. In Figuur 4.1 zijn ook de rijen en kolommen aangegeven. Deze rijen en kolommen komen in subparagraaf 4.2.4 ter sprake wat betreft het zoekpatroon. 4.1
Antwoordtaak: Onthouden van de informatie achter de hyperlinks (taak 2)
In subparagraaf 4.1.1 is in eerste instantie de analyse voor hypothese 1 behandeld. Er is gekeken naar het totaal aantal goede antwoorden tussen de verticale en de random conditie. Hierna wordt ook een overzicht gegeven van het totaal aantal goede antwoorden verdeeld per cluster in de verticale en random conditie.
In subparagraaf
4.1.2 worden de analyses weergegeven van de deelhypothesen 1.a tot en met 1.e. De beschrijving van de analyses gebeurt per spatiële locatie. De analyses van taak 2 hebben betrekking op de ware beweringen van het experiment. 4.1.1 Algemeen: Hypothese 1 Verticaal versus random conditie Hypothese 1 stelde dat de informatie achter de hyperlink beter wordt onthouden in de conditie met spatiële ordening van informatie achter de hyperlink dan in de conditie zonder spatiële ordening van informatie. In Tabel 4.2 is als eerst het aantal goede antwoorden op de ware beweringen per conditie en per cluster aangegeven. Dit is om te kijken of de spatiële ordening invloed heeft gehad per cluster op het onthouden van de informatie achter de hyperlinks. Tabel 4.2 geeft een overzicht van aantallen en percentages goede antwoorden op de ware beweringen per cluster en per conditie. Hierbij
moet
rekening
gehouden
worden
dat
de
percentages
per
conditie
de
verhoudingen zijn ten opzichte van het totale mogelijke goede antwoorden per cluster (n=58). De totale percentages per cluster in Tabel 4.2 is de verhouding ten opzichte van het aantal goede antwoorden op de ware beweringen (N=237). Tabel 4.3 heeft betrekking op hypothese 1, want hier zijn de algemene resultaten per conditie weergegeven.
40
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Tabel 4.2: Aantallen en percentages goede antwoorden op de beweringen in taak 2 per cluster. Conditie Cluster
Verticaal
Random
Totale % t.o.v. N=237
Afrika
37 (58,7%)
26 (41,3%)
63 (26,6%)
Europa
35 (57,4%)
26 (42,6%)
61 (25,7%)
Zuid-Amerika
32 (53,3%)
28 (46,7%)
60 (25,3%)
Azië
19 (35,8%)
34 (64,2%)
53 (22,4%)
De verschillen in beide condities per cluster bleken na analyse niet significant: χ2(1) = 0.958; p=0.811. Dit betekent dat de verdeling van de scores over de clusters willekeurig was. De spatiële ordening had per cluster geen invloed op het onthouden van de informatie achter de hyperlinks. Tabel 4.3 geeft een overzicht van het aantal goede antwoorden in zowel de verticale conditie als in de random conditie. In de antwoordtaak waren 464 goede antwoorden mogelijk op de ware beweringen, ongeacht de conditie. Per conditie waren er dus 232 goede antwoorden mogelijk op de ware beweringen. De percentages in beide condities zijn ten opzichte van het totale aantal mogelijke goede antwoorden per conditie (N=232) Tabel 4.3: Aantallen (percentages) goede antwoorden op de ware beweringen in de antwoordtaak. Conditie Verticaal
Random
Verhouding in % t.o.v. N=464
Aantal beweringen
232
232
464
Aantal goede antwoorden
123
114
237
Verhouding in %
53%
49,1%
51,1%
In Tabel 4.3 is te zien dat er in de antwoordtaak ongeveer evenveel goede antwoorden zijn gegeven in beide condities. Uit analyse blijkt dat het verschil niet significant is. Het verschil week niet af van kans: χ2(1) = 0.342; p =0.559. Hypothese 1 is niet bevestigd.
4.1.2 Spatiële locatie: Deelhypothesen 1.a – 1.e In deze subparagraaf zijn per spatiële locatie de analyses beschreven voor de deelhypothesen. In deze analyses zijn de scores uitgesplitst naar de verticale conditie en de random conditie. Het is namelijk van belang om te kijken of er spatiële voorkeur was en zo ja, aan welke conditie dat toegekend kon worden. In Tabel 4.4 staat een overzicht van de scores (aantal goede antwoorden op de ware beweringen) per spatiële locatie (assen) uitgesplitst naar beide condities. Alle percentages zijn ten opzichte van het totale aantal mogelijke antwoorden per as (N=232 en op de hoekpunten N=116).
41
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Tabel 4.4: Overzicht van het aantal goede antwoorden (in percentages) per spatiële locatie (assen) uitgesplitst naar beide condities. Conditie As
Verticaal
Random
Totaal % t.o.v. N=232
Boven (N=232)
58 (25%)
55 (23,7%)
113 (48,7%)
Onder (N=232)
65 (28%)
59 (25,4%)
124 (53,4%)
Boven + onder (N=232)
75 (32,3%)
61 (26,3%)
136 (58,6%)
Midden (N=232)
48 (20,7%)
53 (22,8%)
101(43,5%)
Links (N=232)
61 (26,3%)
63 (27,2%)
124 (53,4%)
Rechts (N=232)
62 (26,7%)
51 (22%)
113 (48,7%)
Links + rechts (N=232)
65 (28%)
53 (22,8%)
118 (50,8%)
Midden (N=232)
58 (25%)
61 (26,3%)
119 (51,3%)
Hoekpunten (N=116)
46 (39,7%)
29 (25%)
75 (64,7%)
Anders (N=348)
77 (22,1%)
85 (24,4%)
162 (46,5%)
Boven versus onder Hypothese 1.a stelde dat de informatie achter de hyperlinks die boven in de hyperlinkstructuur stonden beter werd onthouden dan de hyperlinks die onder in de hyperlinkstructuur stonden. Verticale conditie Het verschil tussen de goede antwoorden op de boven as en onder as was niet significant: χ2(1) = 0.062; p = 0.803. De verdeling van het aantal goede antwoorden was willekeurig. Deze hypothese is niet bevestigd. Random conditie Het verschil tussen de scores op de boven as en onder as is niet significant: χ2(1) = 0.861; p = 0.353. De verdeling van het aantal goede antwoorden was willekeurig. Deze hypothese is niet bevestigd. Boven as + onder as versus midden Hypothese 1.b beweerde dat de informatie achter de hyperlinks die boven + onder in de hyperlinkstructuur stonden beter werd onthouden dan de hyperlinks die in het midden van de hyperlinkstructuur stonden.
42
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Verticale conditie In Tabel 4.4 is te zien dat er in de antwoordtaak meer goede antwoorden zijn gegeven op de boven as + onder as dan in het midden bij de verticale conditie. Het verschil tussen de scores van beide spatiële locaties in de verticale is significant: χ2(1) = 5.927; p = 0.015. Deze hypothese is voor de verticale conditie wel bevestigd. Random conditie Wat betreft de random conditie was er op de boven as + onder as meer goede antwoorden gegeven dan in het midden van de hyperlinkstructuur. Het verschil tussen de scores op allebei de spatiële locaties van de random conditie is niet significant: χ2(1) = 0.884; p = 0.347. Deze hypothese is voor de random conditie niet bevestigd. Links versus rechts Hypothese
1.c
stelde
dat
de
informatie achter
de
hyperlinks
die
links in
de
hyperlinkstructuur stonden beter werd onthouden dan die van de hyperlinks die rechts in de hyperlinkstructuur stonden. Verticale conditie In Tabel 4.4 is te zien dat er in de antwoordtaak ongeveer evenveel goede antwoorden zijn op de linker as en op de rechter as bij de verticale conditie. Dit verschil tussen de scores is niet significant: χ2(1) = 0.142; p = 0.706. Deze hypothese is niet bevestigd. Random conditie Wat betreft de random conditie was er op de linker as meer goede antwoorden gegeven dan op de rechter as. Dit verschil tussen de scores van beide spatiële locaties van de random conditie is niet significant: χ2(1) = 0.703; p = 0.402. Deze hypothese is niet bevestigd. Links + rechts versus midden Hypothese 1.d beweerde dat de informatie achter de hyperlinks die links + rechts in de hyperlinkstructuur stonden beter werd onthouden dan die van de hyperlinks die in het midden van de hyperlinkstructuur stonden. Verticale conditie In Tabel 4.4 is te zien dat er in de antwoordtaak meer goede antwoorden waren op de linker as + rechter as dan in het midden. Dit verschil is niet significant: χ2(1) = 0.677; p = 0.411. Deze hypothese is niet bevestigd.
43
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Random conditie Wat betreft de random conditie was er in het midden van de hyperlinkstructuur meer goede antwoorden dan op de linker as + rechter as. Dit verschil tussen de scores van beide spatiële locaties van de random conditie is niet significant: χ2(1) = 0.561; p = 0.454. Deze hypothese is niet bevestigd. Hoekpunten versus de rest Hypothese 1.e stelde dat de informatie achter de hyperlinks op de vier hoekpunten in de hyperlinkstructuur beter werd onthouden dan de hyperlinks die ergens anders in de hyperlinkstructuur stonden. Verticale conditie Het verschil tussen de scores in Tabel 4.4 is significant: χ2(1) = 15.882; p = 0.000. De informatie achter de hyperlinks op de vier hoekpunten in de hyperlinkstructuur bij de verticale conditie werd beter onthouden dan de hyperlinks die ergens anders in de hyperlinkstructuur stonden. Random conditie Wat betreft de random conditie waren op de hoekpunten minder goede antwoorden dan op de rest van de hyperlinklocaties. Dit verschil tussen de scores van beide spatiële locaties van de random conditie is niet significant: χ2(1) = 0.012; p = 0.914. Deze hypothese is niet bevestigd. 4.2
Zoektaak: Onthouden van de locaties van de hyperlinks (taak 3)
In deze paragraaf worden de analyses van zoektaak weergegeven. In subparagraaf 4.2.1 Is de algemene analyse van hypothese 2 weergegeven. Hierbij is in eerste instantie gekeken naar de treffers in verhouding tot de cluster en daarna per poging. In subparagraaf 4.2.2 zijn de analyses beschreven van de deelhypothesen 2.a tot en met 2.e. De deelhypothesen hebben betrekking op de spatiële locaties. Per deelhypothese is een analyse uitgevoerd voor de verticale conditie en de random conditie. In paragraaf 4.2.3 is de analyse voor hypothese 3 dat betreft het zoekpatroon behandeld. 4.2.1 Algemeen: Hypothese 2 verticaal versus random conditie In deze subparagraaf is in eerste instantie een algemeen overzicht gegeven van de treffers per cluster. Hierbij is gekeken of per cluster een spatiële voorkeur was voor het vinden van bepaalde locaties in beide condities. Hierna zijn de treffers per conditie tegenover het aantal pogingen gezet. Als laatst is de analyse behandeld voor hypothese 2.
44
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Per cluster (werelddeel) In Tabel 4.5 is er gekeken naar de verhouding van het aantal treffers per cluster in beide condities. Hierbij moet rekening gehouden worden dat de percentages per conditie en per cluster de verhoudingen zijn ten opzichte van het totale aantal treffers per cluster. Het totale percentage per cluster in Tabel 4.5 is de verhouding ten opzichte van het totale aantal treffers ongeacht de conditie (N=225). Tabel 4.5: Overzicht van aantal treffers (juiste kliks) per conditie en per cluster. Conditie Cluster
Verticaal
Random
Totale % t.o.v. N=225
Afrika
23 (45,1%)
28 (54,9%)
51 (22,7%)
Europa
30 (47,6%)
33 (52,4%)
63 (28%)
Zuid-Amerika
20 (42,6%)
27 (57,4%)
47 (20,9%)
Azië
35 (54,7%)
29 (45,3%)
64 (28,4%)
De verschillen in beide condities per cluster bleken na analyse niet significant: χ2(1) = 0.541; p=0.462. Dit betekent dat de verdeling van het aantal treffers over de clusters willekeurig was. De spatiële ordening had per cluster geen invloed op het onthouden van de locaties van de hyperlinks. Per poging (drie pogingen) In Tabel 4.6 zijn de treffers in de zoektaak tegenover het aantal pogingen gezet per conditie. Er is gekeken of de spatiële ordening invloed had op het aantal treffers per poging. De percentages per conditie en per poging geeft de verhoudingen weer ten opzichte van het totale aantal treffers per poging. Het totale percentage per poging in Tabel 4.6 is de verhouding ten opzichte van het totale aantal treffers (N=225). Tabel 4.6: Overzicht van het aantal treffers per conditie (spatiële ordening) en per poging. Conditie Poging
Verticaal
Random
Verhouding in % t.o.v N=225
1
38 (43,7%)
49 (56,3%)
87 (38,7%)
2
34 (47,2%)
38 (52,8%)
72 (32%)
3
36 (54,5%)
30 (45,5)
66 (29,3%)
Eerste poging Het verschil in scores bij de eerste poging tussen beide condities is niet significant: χ2(1) = 1.298; p = 0.255. De spatiële ordening had geen invloed op het aantal treffers bij de eerste poging.
45
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Tweede poging Het verschil in scores bij de tweede poging tussen beide condities is niet significant: χ2(1) = 0.339; p = 0.560. De spatiële ordening had geen invloed op het aantal treffers bij de tweede poging. Derde poging Het verschil in scores bij de derde poging tussen beide condities is niet significant: χ2(1) = 0.300; p = 0.584. De spatiële ordening had geen invloed op het aantal treffers bij de derde poging. Hypothese 2: Verticaal versus random Hypothese 2 hield in dat de locatie van de hyperlink beter werd onthouden in de conditie met spatiële ordening van informatie achter de hyperlink dan in de conditie zonder spatiële ordening van informatie. Tabel 4.7 geeft een overzicht van het aantal treffers in zowel de verticale conditie als de random conditie. De percentages wat betreft het aantal treffers in Tabel 4.7 zijn in verhouding met het aantal pogingen per conditie en over het algemeen (totaal). Tabel 4.3: Aantallen (percentages) goede antwoorden op de ware beweringen in de antwoordtaak. Conditie Verticaal
Random
Verhouding in % t.o.v. N=2541
Aantal pogingen
1282
1259
2541
Aantal treffers
108
117
225
Verhouding in %
8,4%
9,3%
8,9%
Het verschil in het aantal treffers per conditie is niet significant: χ2(1) = 0.541; p = 0.462. Dit betekent dat de spatiële ordening, geen invloed had op het aantal treffers. De scores zijn in beide condities willekeurig verdeeld. Deze hypothese is niet bevestigd. 4.2.2 Spatiële locatie: Deelhypothesen 2.a – 2.e In Tabel 4.8 staat een overzicht van het aantal treffers per spatiële locatie (assen) uitgesplitst naar beide condities. Alle percentages in Tabel 4.8 in beide condities zijn ten opzichte van het totale aantal mogelijke treffers per spatiële locatie. De totale percentages van het aantal treffers per spatiële locatie zijn in verhouding met het totale aantal treffers (N=225).
46
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Tabel 4.8: Overzicht van het aantal treffers (in percentages) per spatiële locatie (assen) uitgesplitst naar beide condities. Conditie As
Verticaal
Random
Totaal % t.o.v. N=225
Boven
53 (46,9%)
60 (53,1%)
113 (50,2%)
Onder
55 (49,1%)
57 (50,9%)
112 (49,8%)
Boven + onder
46 (46%)
54 (54%)
100 (44,4%)
Midden
62 (49,6%)
63 (50,4%)
125 (55,6%)
Links
57 (47,9%)
62 (52,1%)
119 (52,9%)
Rechts
51 (48,1%)
55 (51,9%)
106 (47,1%)
Links + rechts
52 (48,6%)
55 (51,4%)
107 (47,5%)
Midden
56 (47,5%)
62 (52,5%)
118 (52,5%)
Hoekpunten
20 (45,5%)
24 (54,5%)
44 (19,6%)
Anders
80 (46,2%)
93 (53,8%)
173 (80,4%)
Boven en onder as Hypothese
2.a
beweerde
dat
de
locaties
van
de
hyperlinks
die
boven
in
de
hyperlinkstructuur stonden beter werden onthouden dan de hyperlinks die onder in de hyperlinkstructuur stonden. In Tabel 4.8 staat een overzicht van het aantal treffers op de boven- en onder as verdeeld over beide condities. Verticale conditie In Tabel 4.8 is te zien dat er in de zoektaak, ongeveer evenveel treffers zijn op de boven as als op de onder as bij de verticale conditie. Dit verschil is niet significant: χ2(1) = 0.017; p = 0.895. Deze hypothese is niet bevestigd. Random conditie In Tabel 4.9 is te zien dat er in de zoektaak, ongeveer evenveel treffers zijn op de boven as als op de onder as bij de random conditie. Dit verschil is niet significant: χ2(1) = 0.315; p = 0.575. Deze hypothese is niet bevestigd. Boven + onder versus midden Hypothese 2.b beweerde dat de locaties van de hyperlinks die boven + onder in de hyperlinkstructuur stonden beter werden onthouden dan de locaties van de hyperlinks die in het midden van de hyperlinkstructuur stonden.
47
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Verticale conditie Het verschil tussen de scores op allebei de spatiële locaties van de verticale conditie is niet significant: χ2(1) = 0.288; p = 0.591. De scores waren willekeurig verdeeld. Deze hypothese is niet bevestigd. Random conditie Het verschil tussen de scores op allebei de spatiële locaties van de random conditie is niet significant: χ2(1) = 0.109; p = 0.742. De scores waren willekeurig verdeeld. Deze hypothese is niet bevestigd. Links en rechts as Hypothese
2.c
beweerde dat
de
locaties
van
de hyperlinks
die links van
de
hyperlinkstructuur stonden beter werden onthouden dan de locaties van de hyperlinks die rechts van de hyperlinkstructuur stonden. Verticaal Het verschil tussen de scores op allebei de spatiële locaties van de verticale conditie is niet significant: χ2(1) = 0.229; p = 0.632. De scores op allebei de spatiële locaties waren willekeurig verdeeld. Deze hypothese is niet bevestigd. Random Bij toetsing bleek dat het verschil tussen de scores van allebei de spatiële locaties in de random conditie niet significant is: χ2(1) = 0.202; p = 0.653. De scores op allebei de spatiële locaties waren willekeurig verdeeld. Deze hypothese is niet bevestigd. Links + rechts versus midden Hypothese 2.d beweerde dat de locaties van de hyperlinks die links + rechts van de hyperlinkstructuur stonden beter werden onthouden dan de locaties van de hyperlinks die in het midden van de hyperlinkstructuur stonden. Verticaal Bij toetsing bleek dat er geen significante verschillen waren tussen de scores op de spatiële locaties: χ2(1) = 0.474; p = 0.491. De scores op allebei de spatiële locaties waren willekeurig verdeeld. Deze hypothese is niet bevestigd. Random Bij toetsing bleek dat er geen significante verschillen waren tussen de scores op allebei de spatiële locaties: χ2(1) = 0.129; p = 0.719. De scores op allebei de spatiële locaties waren willekeurig verdeeld. Deze hypothese is niet bevestigd.
48
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Hoekpunten versus de rest Hypothese 2.e stelde dat de locaties van de hyperlinks op de vier hoekpunten van de hyperlinkstructuur beter werden onthouden dan de hyperlinks die ergens anders in de hyperlinkstructuur stonden. Verticaal Het verschil tussen de scores op de hoekpunten en de scores ergens anders op de hyperlinkstructuur bij de verticale conditie is niet significant: χ2(1) = 0.157; p = 0.692. De scores op allebei de spatiële locaties waren willekeurig verdeeld. Deze hypothese is niet bevestigd. Random Bij toetsing bleek dat er geen significante verschillen waren: χ2(1) = 0.018; p = 0.893. De scores op allebei de spatiële locaties waren willekeurig verdeeld. Deze hypothese is niet bevestigd. 4.2.3 Het zoekpatroon: Hypothese 3 Hypothese 3 stelde dat er meer in kolommen gezocht werd dan in rijen in de conditie met spatiële ordening van informatie dan in de conditie zonder spatiële ordening van informatie. Hieronder is ter verduidelijking van het zoekpatroon de analyse beschreven voor de eerste poging en de tweede + derde poging. Tabel 4.9 geeft aan in welke rijen en kolommen de proefpersonen begonnen met het zoeken naar de juiste hyperlinklocatie (eerste poging). Vervolgens laat Tabel 4.10 zien in welke rijen of kolommen de proefpersonen zochten in de tweede en derde poging ten opzichte van de eerste poging. Tabel 4.11 geeft een overzicht van de gemiddelde scores wat betreft het zoekpatroon per conditie. Op basis van Tabel 4.11 wordt de analyse wat betreft hypothese 3 weergegeven. Tabel 4.9: Overzicht van het aantal kliks per rij en per kolom bij de eerste poging, ongeacht de conditie. Rij / kolom nummer
Zoekrichting Rij
Kolom
1
240
265
2
236
230
3
227
250
4
229
187
Totaal aantal kliks
932
932
49
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Rij eerste poging Uit Tabel 4.10 is af te leiden dat het aantal kliks per rij niet gelijk was. Indien het totaal aantal kliks willekeurig verdeeld was over de vier rijen, zou er op elke rij 233 keer geklikt zijn. Bij toetsing bleek dat er geen significante verschillen waren: χ2(3) = 0.472; p = 0.925. Dit betekent dat de verdeling van het aantal kliks over de vier rijen willekeurig was. Kolom eerste poging Uit de Tabel 4.10 is af te leiden dat het aantal kliks per kolom niet gelijk was. Indien het totale aantal kliks willekeurig verdeeld zou zijn over de vier kolommen, zou er op elke kolom 233 keer geklikt zijn. Bij toetsing bleek echter dat deze verschillen significant waren: χ2(3) = 14.755; p = 0.002. De verdeling van het aantal kliks over de kolommen was niet willekeurig. Er was sprake van een spatiële voorkeur bij de eerste poging. De eerste poging vond vooral plaats in de eerste, tweede en derde kolom. Tabel 4.11 laat zien in welke rijen of kolommen de proefpersonen zochten bij de tweede en derde poging. De getallen 0 tot en met 3 geven het aantal rijen en/of kolommen aan waarin de tweede en derde poging plaatsvond ten opzichte van de eerste poging. Hierbij kon een proefpersoon bij de tweede en derde poging in dezelfde kolom of rij zoeken als waar de proefpersoon begon bij de eerste poging. In dit geval is de proefpersoon 0 rijen of kolommen opgeschoven ten opzichte van de eerste poging. De proefpersoon kan maximaal drie rijen omhoog of drie kolommen omlaag schuiven ten opzichte van de eerste poging. Tabel 4.10: Overzicht van het aantal rijen en kolommen waarin de proefpersonen zochten, bij de tweede en derde poging, ongeacht de conditie. Rij / kolom nummer
Zoekrichting Rij
Kolom
0
432
577
1
762
728
2
310
228
3
105
76
Totaal aantal kliks
1609
1609
Op basis van de gegevens in Tabel 4.11, is in Tabel 4.12 de gemiddeldes aangegeven per zoekrichting (rij en kolom) en per conditie. Een laag gemiddelde bij de zoekrichting betekent dat de proefpersonen in dezelfde rij of kolom zochten.
50
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Tabel 4.11: Overzicht wat betreft het zoekpatroon van de proefpersonen bij de tweede en derde poging, verdeeld naar rijen en kolommen en per conditie. Conditie Zoekrichting
Verticaal
Random
Gemiddeld
Rij
1,10
1,00
1,05
Kolom
0,84
0,92
0,88
Rij: tweede en derde poging Op basis van een tussen-proefpersonen toetsing (variantie-analyse) bleek het verschil tussen de scores van beide condities niet significant: F(1,56) = 1.861; MSE= 0.51; p = 0.178. Het aantal kliks van de tweede en derde poging in Tabel 4.11 wat betreft de rijen waren willekeurig verdeeld. Kolom: tweede en derde poging Op basis van een tussen-proefpersonen toetsing (variantie-analyse) bleek het verschil tussen de scores van beide condities niet significant: F(1,56) = 1.417; MSE= 0.71; p = 0.239. Het aantal kliks van de tweede en derde poging in Tabel 4.11 wat betreft de kolommen waren willekeurig verdeeld. Richting x conditie Er is een variatie-analyse uitgevoerd met twee factoren, namelijk de richting (horizontale of verticale zoekpatroon) en de conditie (verticaal of random). De richting is binnenproefpersonen getoetst en de conditie is tussen-proefpersonen getoetst. Uit analyse bleek dat de richting significant is en de conditie niet significant is. Voor de interactie tussen de richting x conditie bleek dat er sprake was van een trend: F(1,56) = 2.829; MSE= 0.70; p = 0.098; n2 = 0.048. Het lijkt er dus op dat de spatiële ordening invloed heeft gehad op het zoekpatroon. In dit geval lijkt het alsof de proefpersonen in dezelfde richting zochten als de spatiële ordening (verticaal) van de informatie achter de hyperlinks. Het lijkt er op dat er sprake was van een omhoog-omlaag zoekpatroon, dus in kolommen.
51
Scriptie
4.3
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Samenvatting van de resultaten
In deze paragraaf is een beknopt overzicht gegeven van de resultaten. Per taak zijn de resultaten met betrekking tot de hypothesen beschreven. Taak 2: Onthouden van de informatie achter de hyperlinks Algemeen: Verticaal versus random conditie Hypothese 1: De informatie achter de hyperlink werd niet beter onthouden in de conditie met spatiële ordening van informatie achter de hyperlink dan in de conditie zonder spatiële ordening van informatie. Spatiële locaties: Boven versus onder Deelhypothese 1.a: De informatie achter de hyperlinks die boven in de hyperlinkstructuur stonden werd niet beter onthouden dan de hyperlinks die onder in de hyperlinkstructuur stonden. Dit geldt voor beide condities. Spatiële locaties: Boven + onder versus midden Deelhypothese 1.b: De informatie achter de hyperlinks die boven + onder in de hyperlinkstructuur stonden werd beter onthouden dan de hyperlinks die in het midden van de hyperlinkstructuur stonden. Dit geldt voor de verticale conditie. In de random conditie is dit niet het geval. Deze hypothese is deels bevestigd. Spatiële locaties: Links versus rechts Deelhypothese 1.c: De informatie achter de hyperlinks die links in de hyperlinkstructuur stonden werd niet beter onthouden dan die van de hyperlinks die rechts in de hyperlinkstructuur stonden. Dit geldt voor beide condities. Spatiële locaties: Links + rechts versus midden Deelhypothese 1.d: De informatie achter de hyperlinks die links + rechts in de hyperlinkstructuur stonden werd niet beter onthouden dan die van de hyperlinks die in het midden van de hyperlinkstructuur stonden. Dit geldt voor beide condities. Spatiële locaties: Hoekpunten versus de rest Deelhypothese 1.e: De informatie achter de hyperlinks op de vier hoekpunten in de hyperlinkstructuur werden beter onthouden dan de hyperlinks die ergens anders in de hyperlinkstructuur stonden. Dit geldt voor de verticale conditie. In de random conditie is dit niet het geval. Deze hypothese is deels bevestigd.
52
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Taak 3: Onthouden van de locaties van de hyperlinks Algemeen: Verticaal versus random conditie Hypothese 2: De locaties van de hyperlinks werden niet beter onthouden in de conditie met spatiële ordening van informatie achter de hyperlink dan in de conditie zonder spatiële ordening van informatie. Spatiële locaties: Boven versus onder Deelhypothese 2.a: De locaties van de hyperlinks die boven in de hyperlinkstructuur stonden
werden
niet
beter
onthouden
dan
de
hyperlinks
die
onder
in
de
in
de
hyperlinkstructuur stonden. Dit geldt voor beide condities. Spatiële locaties: Boven + onder versus midden Deelhypothese
2.b:
De
locaties
van
de
hyperlinks
die
boven
+
onder
hyperlinkstructuur stonden werden niet beter onthouden dan de locaties van de hyperlinks die in het midden van de hyperlinkstructuur stonden. Dit geldt voor beide condities. Spatiële locaties: Links versus rechts Deelhypothese 2.c: De locaties van de hyperlinks die links van de hyperlinkstructuur stonden werden niet beter onthouden dan de locaties van de hyperlinks die rechts van de hyperlinkstructuur stonden. Dit geldt voor beide condities. Spatiële locaties: Links + rechts versus midden Deelhypothese 2.d: De locaties van de hyperlinks die links + rechts van de hyperlinkstructuur stonden werden niet beter onthouden dan de locaties van de hyperlinks die in het midden van de hyperlinkstructuur stonden. Dit geldt voor beide condities. Spatiële locaties: Hoekpunten versus de rest Deelhypothese 2.e: De locaties van de hyperlinks op de vier hoekpunten van de hyperlinkstructuur werden niet beter onthouden dan de hyperlinks die ergens anders in de hyperlinkstructuur stonden. Dit geldt voor beide condities. Het zoekpatroon Hypothese 3: Het lijkt erop dat de proefpersonen meer in kolommen zochten dan in rijen in de conditie met spatiële ordening van informatie dan in de conditie zonder spatiële ordening van informatie. Deze hypothese is deels bevestigd, want er is namelijk sprake van een trend tussen de interactie richting x conditie.
53
Scriptie
5
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Conclusie, discussie en aanbevelingen
Op basis van de resultaten is in paragraaf 5.1 een conclusie getrokken. In paragraaf 5.2 staat de discussie waar specifieker is ingegaan op de conclusie. Hierbij is een terugkoppeling gemaakt naar de theorie. Bepaalde punten in de discussie zijn in paragraaf
5.3
concreter
beschreven
in
de
vorm
van
aanbevelingen
voor
vervolgonderzoek. 5.1 Conclusie Op basis van de hypothesen opgesteld in subparagraaf 1.7.1 is in dit onderzoek getracht een antwoord te vinden op de onderzoeksvraag: “Wat is de invloed van de spatiële ordening van informatie achter de hyperlinks op het onthouden van de informatie achter de hyperlinks en op het onthouden van de locaties van de hyperlinks.” In dit onderzoek heeft de aanwezigheid van de spatiële ordening beperkte invloed gehad op het onthouden van de informatie achter de hyperlinks en geen invloed gehad op het onthouden van de locaties van de hyperlinks. Het lijkt er op dat de spatiële ordening wel invloed heeft gehad op het zoekgedrag van de proefpersonen, tijdens het zoeken naar de juiste locaties van de hyperlinks. 5.2 Discussie Algemene resultaten In beide condities van het experiment was de informatie gestructureerd. Deze inhoudelijke structurering van de informatie was tot stand gekomen op basis van de theorieën van Farris, Jones en Elgin (2002) en naar aanleiding van het onderzoek van Goedegebure (2005) (zie Hoofdstuk 1). Het ontbreken van een informatiestructuur achter de hyperlinks was volgens Goedegebure namelijk de reden waarom de hyperlinkstructuur in haar onderzoek niet bepalend was voor het onthouden van de informatie achter de hyperlinks en het onthouden van locaties van de hyperlinks. In dit onderzoek had de aanwezigheid van de informatiestructuur, gekeken naar de algemene resultaten van de antwoordtaak, beperkte invloed op het onthouden van de informatie achter de hyperlinks. Bovendien had de informatiestructuur totaal geen invloed op het onthouden van de locaties van de hyperlinks. Dit zou te maken kunnen hebben met de inhoudelijke structuur van de informatie achter de hyperlinks. In dit onderzoek waren 16 landen gebruikt die verdeeld konden worden naar vier werelddelen. Het zou kunnen zijn dat de omschrijving van de landen teveel op elkaar leken. In het vervolg kan gekozen worden voor ook weer 16 items, waarbij deze verdeeld kunnen worden in vier categorieën. Alleen zouden dan duidelijk onderscheidbare categorieën gekozen kunnen worden die inhoudelijk minder met elkaar te maken, maar toch een bepaalde spatiële
54
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
ordening wel mogelijk maakt. Als voorbeeld kunnen vier items uit de categorie sporten gekozen kunnen worden, hiernaast vier items uit de categorie landen, vier items uit de categorie dieren en vier items uit de categorie gerechten. Op basis van deze 16 items zou er duidelijk onderscheid gemaakt kunnen worden van de categorieën en de spatiële ordening waardoor de proefpersonen mentaal op meer verschillende gebieden geprikkeld worden in plaats van een gebied. Boechler (2001) geeft het belang aan van duidelijke categorisatie op de organisatie van de mentale representaties van de spatiële informatie. Gekeken vanuit het perspectief van de proefpersoon zag deze telkens omschrijvingen van landen voorbij komen in de leertaak. Er werd helemaal geen aanleiding gegeven tot het achterhalen van de spatiële ordening, omdat de informatie op elkaar leek, het betrof allemaal landen, ondanks de aanwezigheid van de inhoudelijke structuur. Dat de spatiële ordening invloed had op een aantal spatiële locaties in de antwoordtaak en geen invloed had in de zoektaak kan ook liggen aan het ontbreken van perceptuele factoren
van
de
hyperlinkstructuur.
In
het
experiment
was
een
rechthoekige
hyperlinkstructuur gebruikt met 16 hyperlink-bollen (zie Hoofdstuk 3). Er was geen sprake van een duidelijke perceptuele markering van de spatiële ordening van de informatie achter de hyperlinks. De perceptuele markering kan gezien worden als een soort van aanwijzing (oriëntatie cue). Wanneer deze aanwijzingen ontbreken in hypertekst zou het moeilijker zijn om een goede mentale representatie op te bouwen van wat waar staat (Otter en Johnson, 2000). Door het ontbreken van een perceptuele markering werd ook geen aanleiding gegeven tot het achterhalen van de spatiële ordening. Een aanpassing van de hyperlinkstructuur met behulp van perceptuele markeringen zoals lijnen op de hyperlinkstructuur zou hier verandering in kunnen brengen. De vorm en de kleur van de hyperlinks zouden ook aangepast kunnen worden. De perceptuele markeringen zouden aanleiding kunnen geven om de spatiële ordening van de informatie achter de hyperlinks te achterhalen. Een
duidelijk
onderscheid
van
informatie
en
het
aanbrengen
van
perceptuele
markeringen in de hyperlinkstructuur zou kunnen leiden tot het beter onthouden van de informatie achter de hyperlinks en beter onthouden van de locaties van de hyperlinks. Spatiële locaties In het onderzoek van Goedegebure (2005) waren er wel spatiële voorkeuren gevonden voor het onthouden van de locaties van de hyperlinks (zie Hoofdstuk 1). De Spatial Framework Analysis theorie van Franklin en Tversky werd in haar onderzoek voor links versus rechts bevestigd. Ondanks dat er een informatiestructuur was in dit onderzoek had de aanwezigheid van de spatiële ordening van informatie achter de hyperlinks op
55
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
geen één spatiële locatie invloed gehad op het onthouden van de locaties van de hyperlinks. De spatiële ordening van de informatie had wel invloed op een aantal spatiële locaties wat betreft het onthouden van de informatie achter de hyperlinks. De informatie achter de hyperlinks werd op de spatiële locaties boven as + onder as beter onthouden in vergelijking met het midden van de hyperlinkstructuur. Hiernaast werd de informatie achter de hyperlinks die op de hoekpunten van de hyperlinkstructuur stonden beter onthouden dan de informatie achter de hyperlinks die ergens anders stonden in de hyperlinkstructuur. Dat de spatiële ordening invloed had op een aantal spatiële locaties in de antwoordtaak en geen invloed had in de zoektaak kan te maken hebben met de moeilijkheidsgraad van de beweringen. De verwachting was dat de beweringen even moeilijk waren in de antwoordtaak, maar na analyse bleek dat er verschillen waren in de moeilijkheidsgraad per land. In Bijlage F staat een overzicht van het aantal goede antwoorden per land. De proefpersonen hadden over het algemeen 51,1% goede antwoorden gegeven in de antwoordtaak, ongeacht de conditie (zie Hoofdstuk 4). Na analyse bleek dat de verschillen tussen het aantal goede antwoorden per land significant waren: χ2(3) = 104.101; p < 0.01. De moeilijkheidsgraad verschilde dus per land. De beweringen waren afkomstig uit de omschrijvingen van de landen achter de hyperlinks in de leertaak. Vanwege de verschillen in de moeilijkheidsgraad kan het zo zijn geweest dat de
proefpersonen
bij
sommige
omschrijvingen
meer
hun
best
deden
dan
bij
omschrijvingen die te makkelijk waren. Bij de omschrijvingen die moeilijk waren zouden de proefpersonen cognitief minder ruimte over hebben gehad om de locaties te onthouden en daardoor mogelijkerwijs niet in staat zijn geweest om de spatiële ordening te achterhalen. Dat de spatiële ordening geen invloed had in de zoektaak zou ook kunnen liggen aan de opbouw van de leertaak. In de leertaak moesten de proefpersonen in beide condities, een bepaald pad volgen waarbij de proefpersoon op een hyperlink klikte en daarachter de omschrijving las. Het opgelegde pad zou de vorming van een spatiële representatie kunnen hebben beïnvloed. Het exploreren en zelf laten bepalen in welke volgorde de hyperlinks gekozen worden zou van belang kunnen zijn voor de vorming van de representatie. Volgens Rothkopf (1971) ondersteunt de bewustheid van de spatiële locatie het zoeken en terugvinden van informatie. De proefpersonen zouden door zelf te exploreren een betere mentale representatie opbouwen van de locaties van de hyperlinks en de omschrijving achter de hyperlinks. Hierdoor zouden de proefpersonen de locaties van de hyperlinks beter onthouden.
56
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Zoekpatroon In Hoofdstuk 1 stond vermeld dat het onderzoek van Spoormakers (2003) spatiële voorkeuren vertoonde voor het zoeken naar de juiste locatie. In tegenstelling tot de verwachtingen werd in haar onderzoek in het midden van het rechthoekige veld het vaakst geklikt bij het zoeken naar de juiste locatie en men bleef zoeken in de buurt van de
eerste
keuze.
In
haar
onderzoek
was
er
tevens
geen
sprake
van
een
informatiestructuur. In dit onderzoek was er een interactie is tussen de zoekrichting en de conditie. Het bleek dat de proefpersonen meer in kolommen zochten (naar boven en beneden) dan in rijen (naar links en rechts) in de conditie met verticale ordening van informatie dan in de conditie zonder spatiële ordening van informatie. De proefpersonen zochten kennelijk in dezelfde richting als de spatiële ordening van de informatie achter de hyperlinks (verticaal). Vergeleken met het resultaat van Spoormakers (2003) leek het erop dat de spatiële ordening wel (onbewust) invloed had op het zoekgedrag, maar niet op het vinden van de juiste locaties van de hyperlinks (zie subparagraaf 4.2.2). Dat de proefpersonen de juiste locaties van de hyperlinks niet wisten te vinden zou kunnen komen door het feit dat er in de instructie van het experiment bewust niet is vermeld dat de proefpersonen de locaties van de hyperlinks moesten onthouden. In de instructie was alleen vermeld dat de proefpersonen de omschrijvingen goed moesten doornemen, omdat ze vragen zouden krijgen hierover. Het vermelden in de instructie dat de proefpersonen de locaties ook moeten onthouden zou kunnen leiden tot betere resultaten wat betreft het zoekgedrag naar de juiste hyperlinklocaties en ook het vinden van de juiste hyperlinklocaties. Daarnaast zou het ontbreken van interactiemogelijkheden in de leertaak van het experiment hier ook de oorzaak van kunnen zijn. De locaties bewust zelf laten kiezen door de proefpersonen in deze taak zou tot betere resultaten kunnen leiden, omdat ze zelfstandig en bewust een mentale representatie opbouwen van de inhoudelijke structuur van de informatie (locaties + de omschrijving achter de hyperlinks). Hierdoor zou een vergelijking gemaakt kunnen worden tussen het zoekgedrag in de zoektaak en het klikgedrag in de leertaak om te onderzoeken of de proefpersonen de spatiële ordening kunnen achterhalen. 5.3 Aanbevelingen Informatie De informatie achter de hyperlinks zou vervangen kunnen worden door nog duidelijke gestructureerde informatie. In het vervolg zou gekozen kunnen worden voor ook weer 16 items in vier categorieën, maar met duidelijk onderscheidbare categorieën, die inhoudelijk minder met elkaar gemeen hebben. Te denken valt aan categorieën als sporten, landen, dieren, gerechten, etc. Tevens zou inhoudelijk de moeilijkheidsgraad per item niet veel van elkaar mogen verschillen. Dit duidelijke onderscheid in de categorieën,
57
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
rekening houdend met de moeilijkheidgraad per item, zou kunnen leiden tot het beter onthouden van de informatie achter de hyperlinks en het beter onthouden van de locaties van de hyperlinks. Perceptuele factoren Gekeken naar dit onderzoek en eerder onderzoek (zie Hoofdstuk 1) wat betreft de spatiële verwerking van hyperlinks kan misschien een volgende stap worden gezet in het onderzoek naar de spatiële eigenschappen van hyperlinks. In dit onderzoek was er geen sprake van perceptuele markeringen (aanwijzingen) op het beeldscherm in relatie tot de hyperlinkstructuur. Wanneer deze aanwijzingen ontbreken in hypertekst zou het moeilijker zijn om een goede mentale representatie op te bouwen van wat waar staat (Otter en Johnson, 2000). In een vervolgonderzoek kunnen perceptuele markeringen geplaatst worden bij de hyperlinkstructuur (zie paragraaf 5.2). In dit geval kan de hyperlinkstructuur aangepast worden met horizontale lijnen langs de zijkant van de rechthoekige hyperlinkstructuur. Er zouden ook lijnen geplaatst kunnen worden tussen de hyperlinks om de spatiële ordening van informatie achter de hyperlinks aan te duiden. De vorm en de kleur van de hyperlinks zouden ook aangepast kunnen worden. Wat betreft de vorm zou een rechthoek gebruikt kunnen worden die horizontaal of verticaal ligt, afhankelijk van de spatiële ordening (verticaal of horizontaal).
Figuur 5.1: Overzicht van verschillende lijnen, vormen en kleuren voor de hyperlinks
Linksboven in Tabel 5.1 is een voorbeeld weergegeven van een hyperlinkstructuur met verticale lijnen. Deze verticale lijnen kunnen aanwijzingen zijn voor de spatiële ordening van de informatie achter de hyperlinks. Rechtsboven in Tabel 5.1 zijn er verticale lijnen gebruikt tussen de hyperlinks om de spatiële ordening aan te duiden. Linksonder in Tabel
58
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
5.1 zijn de hyperlinks in de vorm van langwerpige blokken weergegeven met een blauwe kleur. Deze weergave zou als een aanwijzing gezien kunnen worden voor de (verticale) spatiële ordening van de informatie achter de hyperlinks. Rechtsonder in Tabel 5.1 zijn de hyperlinks weergegeven in de vorm van brede blokken met een blauwe kleur. Deze brede blokken zijn aanwijzingen voor de horizontale spatiële ordening van de informatie achter de hyperlinks. De proefpersonen zouden door deze perceptuele markeringen (aanwijzingen) beter in staat zijn om de spatiële ordening van de informatie te achterhalen. Opbouw van de leertaak In plaats van een bepaald pad op te leggen in de leertaak, zouden de proefpersonen zelf de bewuste keuze kunnen maken om op een hyperlinklocatie te klikken (zie paragraaf 5.1). De verwachting is in dit geval dat het zoekgedrag van de proefpersonen spatiële voorkeuren vertonen, volgens het Spatial Framework Analyses theorie van Franklin en Tversky (1990) (zie Hoofdstuk 1). Dit kan bijdragen aan een betere opbouw van de mentale representaties en de spatiële informatie van hyperlinks. Dit zou tot betere resultaten kunnen leiden met betrekking tot de invloed van de spatiële ordening van informatie achter de hyperlinks op het onthouden van de informatie achter de hyperlinks en het onthouden van de locaties van de hyperlinks. Instructie Ondanks dat de proefpersonen geconcentreerd bezig waren tijdens de experimenten, gaven ze op het einde toch aan dat de zoektaak, waarbij de proefpersonen gevraagd werden naar de locaties van de hyperlinks, onverwacht en moeilijk was. In dit onderzoek werd de proefpersonen bewust niet verteld dat zij de locaties van de hyperlinks moesten onthouden in de leertaak. Indien dit wel het geval was, zou het aantal treffers veel hoger kunnen liggen en zouden proefpersonen de locaties van de hyperlinks beter onthouden. Spatiële ordening In dit onderzoek is er een verticale spatiële ordening toegepast op de rechthoekige hyperlinkstructuur. Er zijn ook andere mogelijkheden, zoals horizontaal of geblokt. Door deze verschillende mogelijkheden te onderzoeken wat betreft de spatiële ordening zouden misschien betere effecten naar voren kunnen komen voor wat betreft het onthouden van de informatie achter de hyperlinks en voor het onthouden van de locaties van de hyperlinks. In dit onderzoek bleek er een interactie te zijn tussen de richting en de conditie wat betreft het zoekgedrag, want er was sprake van een trend. De verwachting is dat dit effect ook plaatsvindt in een conditie met horizontale spatiële ordening van informatie achter de hyperlinks.
59
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Volgorde taken Om meer inzicht te krijgen in de invloed van de spatiële ordening van informatie achter de hyperlinks op het onthouden van de locatie van de hyperlinks, zouden de antwoordtaak en de zoektaak omgewisseld kunnen worden. De proefpersonen zouden dan na de leerfase direct beginnen met het zoeken naar de juiste locaties van de hyperlinks. In zo een situatie zou bij de instructie de vermelding dat proefpersonen de hyperlinklocaties moeten onthouden alsnog weggelaten kunnen worden, omdat de tijd tussen de leerfase en de zoekfase dan kort is en de informatie nog vers in het geheugen ligt. Dit kan voor meer treffers zorgen in de zoektaak en evidentie voor de invloed van de spatiële ordening. Hyperlinkstructuur De hyperlinkstructuur zou eventueel aangepast kunnen worden. De ontwikkelingen in technologische mogelijkheden wat betreft Windows Vista zorgen voor een nieuwe weergave van de internetbrowser, namelijk de drie dimensionale weergave. Een drie dimensionale hyperlinkstructuur zou een optie zijn in een onderzoek naar de invloed van de spatiële ordening van informatie achter de hyperlinks op bepaalde spatiële locaties. Zo zou ook de spatiële locatie voor – achter onderzocht kunnen worden. De verwachting in dit geval is dat de boven-onder as een grotere rol speelt dan de voor-achter as. Tot slot In dit onderzoek is de invloed van de spatiële ordening van gestructureerde informatie onderzocht op het onthouden van de informatie achter de hyperlinks en op het onthouden van de locaties van de hyperlinks. Op basis van vergelijkingen tussen dit onderzoek en eerder onderzoek blijkt dat de spatiële ordening invloed had op het onthouden van de informatie achter de hyperlinks. Alleen vond dit niet plaats op alle spatiële locaties. Hiernaast bleek in dit onderzoek de spatiële ordening geen invloed te hebben op het vinden van de juiste locaties van de hyperlinks, maar leek er wel een invloed te zijn op het zoekgedrag. De aanbevelingen hebben als doel om betere resultaten te verkrijgen in vervolgonderzoeken wat betreft de invloed van de spatiële ordening die uiteindelijk leiden tot een beter begrip van de spatiële eigenschappen van hyperlinks, waar tot nu toe nog weinig onderzoek naar is gedaan.
60
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Literatuur Baron, L., Tague-Sutcliffe, J., Kinnucan, M.T. (1996). Labelled, typed links as cues when reading hypertekst documents. Journal of the American Society for Information Science, 47 (12), p. 896-908. Benschop A. (2006). Eigenaardigheden van Cyberspace. Lineaire en Hypertekst. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Boechler, P.M. (2001). How spatial is Hyperspace? Interacting with Hypertekst Documents: Cognitive Processes and Concepts. Cyberpsychology and Behaviour, 4, (p. 23-46). Bryant, D.J., Tversky, B. (1999). Mental representations of perspective and spatial relations from diagrams and models. Journal of Experimental Psychology Learning, Memory and Cognition, 25 (1), p. 137-156. Bryant, D.J., Tversky, B. (1992). Assessing spatial frameworks with object and direction probes. Bulletin of the Psychonomic Society, 30 (1), 29-32. De Rose, S.J. (1989). Expanding the notion of links. In Proceedings of the Hypertekst ’89 Conference on Hypertekst, Pittsburgh, Pennsylvania, USA (p. 249-257), New York: ACM Press. Kintsch, W., van Dijk, T.A., (1983). Strategies of discourse comprehension. New York: Academic Press. Dix, A., Finlay, J., Abowd, G. & Beale, R. (1997). Human Computer Interaction. Berkshire: Meridian Coulour Repro Ltd. Driel, H. van (2001). Digitaal communiceren., Amsterdam: Uitgeverij Boom. Eysenck, M.W., Keane, M.T. (1990). Cognitive Psychology: A Student’s Handbook. Hove, UK: Lawrence Erlbaum Associates. Farris, J.S., Jones, K.S., Elgin, P.D. (2002). Users’ schemata of hypermedia: what is so ‘spatial’ about a website? Interacting with Computers, 14 (5), p. 487-502. Franklin, N., Tversky, B. (1990). Searching Imagined Environments. Journal of Experimental Psychology: General, 119 (1), p. 63-76. Furner, J., Ellis, D., Willett, P. (1999). Inter-Linker Consistency in the Manual Construction of Hypertekst Documents. ACM Computer Surveys, 31 (4). http://www.cs.brown.edu/memex/ACM_HypertekstTestbed/papers/44.html Goedegebure, M. (2005). Spatiële verwerking van hyperlinks: Een experimenteel onderzoek naar de invloed van sitemap, hyperlinkstructuur en spatiële locaties op de verwerking van hyperlinks. Tilburg: Universiteit van Tilburg. Harrison, C. (2002). Hypertekst Links: Whither Thou Goest and Why. First Monday, 7 (10). http://firstmonday.org/issues/issue7_10/harrison/index.html.
61
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Kamperbeek, J. (2000). Basishandboek HTML: websites maken met HTML. Utrecht: Bijleveld Press. Kunder, M. de (2006). Geschatte grootte van het geïndexeerde World Wide Web. Tilburg: Universiteit van Tilburg. Lewis, P.H., Hall, W., Carr, L.A., De Roure, D. (1999). The Significance of Linking. ACM Computer Surveys, 31 (4). http://www.cs.brown.edu/memex/ACM_HypertekstTestbed/papers/20.html Manhaeve, R. (2000). Het belang van heldere webnavigatie: verdwaald in hyperspace? Informatie: maandblad voor informatieverwerking, mei, p. 66-72. Milner, D.A., Goodale, M.A. (1995). The Visual Brain In Action. Oxford: Oxford University Press: http://psyche.cs.monash.edu.au/v4/psyche-4-12-milner.html Mohageg, M.J. (1992). The influence of hypertekst linking structures on the efficiency of information retrieval. Human factors, 34, (3) 351-367. Nielsen, J. (1999). Designing Web Usability. Indianapolis: New Riders. Norman, D.A. (1983). Some observations on mental models. In D. Gentner, A.L. Stevens (Eds.), Mental Models (p. 7-14). Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum. O’Hara, K., Sellen, A., Bentley, R. (1999). Supporting memory for spatial location while reading from small displays. CHI ‘99 Conference Proceedings: Human Factors in Computing Systems, Pittsburg, Pensylvania, USA (p. 220-222), New York: ACM Press. Otter, M., Johnson, H. (2000). Lost in hyperspace: metrics and mental models. Interacting with Computers, 13 (1), p. 1-40. Rothkopf, E.Z. (1971). Incidental memory for location of information in text. Journal of Verbal learning and Verbal Behavior, 10, p. 608-613. Spoormakers, M. (2003). Hyperlinks: een experimenteel onderzoek naar de invloed van de spatiële configuratie van hyperlinks. Tilburg: Universiteit van Tilburg. Tversky, B., Franklin, N., Taylor, H.A., Bryant, D.J. (1994). Spatial mental models from descriptions. Journal of the American Society for Information Science, 45 (9), p. 656-668.
62
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Bijlagen Bijlage A: Ruwe selectie In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van de 60 landen die waren gebruikt om tot een ruwe selectie te komen van 24 landen. Achter elk land was een tienpuntsschaal weergegeven. Een selectie van personen moesten bij elk land een schatting maken van de (algemene) kennis die zij bezaten met betrekking tot dat land: 1 = zeer slecht, 2 = slecht, 3 = zeer onvoldoende, 4 = onvoldoende, 5 = bijna voldoende, 6 = voldoende, 7 = ruim voldoende, 8 = goed, 9 = zeer goed, 10 = uitmuntend. In Tabel A.1 zijn de gemiddelde scores weergegeven van alle 60 landen. In Tabel A.2. zijn de 24 geselecteerde landen weergegeven met daarbij de gemiddelde scores per land. In hoofdstuk 2 is naar deze bijlage verwezen. Tabel A.1: Overzicht van de gemiddelde scores van 60 landen.
Regio Europa
Amerika
Midden Oosten
Azie
Land Turkije Irak Afghanistan Saoudi-arabie Israël Iran Syrië Jordanië Georgië
Land China Indonesië Japan India Thailand Vietnam Maleisië Taiwan Tibet
Score 5,7 5,6 4,9 4,9 4,0 3,7 3,1 2,7 2,5
3,8
Mongolië
2,3
3,6
Libanon
2,1
Land Nederland Engeland Duitsland Griekenland Italië Portugal Schotland Polen Kroatië
Score 9,7 7,1 6,9 6,9 6,4 5,3 4,5 4,3 3,9
Land USA Brazilië Colombia Argentinië Suriname Canada Curaçao Mexico Cuba
Score 7,1 6,0 5,0 5,0 4,8 4,4 4,7 4,3 3,9
Noorwegen
3,8
Chili
Tsjechië
3,7
Peru
Roemenië
3,6
Venezuela
3,0
Bulgarije
3,0
Costa Rica
2,7
Servië
3,0
Bolivia
2,2
Litouwen
2,2
Alaska
2,1
Letland
2,0
Honduras
2,0
Score 7,2 5,6 4,6 4,5 4,4 3,8 2,6 2,6 2,3
Afrika Land Marokko Egypte Zuid Afrika Tunesië Ivoorkust Libië Zimbabwe Madagaskar
Score 5,8 5,1 4,2 3,5 2,5 2,4 2,2 1,7
Tabel A.2: Overzicht van de gemiddelde scores van de 24 landen.
Regio Europa Land Italië Portugal Schotland Polen Griekenland Kroatië Gemiddeld
Score
Zuid- Amerika Land Score
Midden-Oosten Land Score
Azië Land
Score
6,4 5,3 4,5 4,3 6,9 3,9 5,2
Brazilië Colombia Argentinië Suriname Chili Peru Gemiddeld
Irak Afghanistan Saoedi-Arabië Israël Turkije Iran Gemiddeld
China Indonesië Japan India Thailand Vietnam Gemiddeld
5,8 5,7 4,9 4,9 4,0 3,7 4,8
6,0 5,0 5,0 4,8 3,8 3,6 4,7
5,6 4,6 4,5 4,4 7,2 3,8 5,0
63
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Bijlage B: Instructiepagina voor het vooronderzoek In deze bijlage is de instructiepagina weergegeven. Proefpersonen moesten eerst de instructie doornemen voordat ze aan het vooronderzoek konden beginnen. In hoofdstuk 3 is naar deze bijlage verwezen.
Figuur B.1: Weergave van de instructie pagina tijdens het vooronderzoek (materiaalonderzoek).
64
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Bijlage C: Resultaten materiaalonderzoek In deze bijlage zijn de gemiddelde scores in percentages weergegeven van verschillende resultaten uit het materiaalonderzoek. In hoofdstuk 2 is naar deze bijlage verwezen. Tabel C.1: De scores (in percentages) van de beoordelingen per land (24 landen).
Italië Portugal Schotland Polen Kroatië Griekenland Brazilië Suriname Argentinië Colombia Chili Peru Irak Israël Afghanistan Saoedi-Arabië Turkije Iran China Indonesië Japan India Vietnam Thailand Gemiddeld
Goed
Deels
71,4 45,3 57,6 46,4 42,9 64,3 52,4 46,4 49,7 39,4 42,9 47,1 45,2 50,8 46,1 39,3 57,9 35,3 60,7 48 55,9 49,6 38,5 47,2 49,2
11,5 21 13,5 12,7 15,5 18,3 17 15,9 10,3 8,3 7,5 5,6 17,1 13,9 10,3 9,9 11,9 11,1 9,1 7,5 5,6 7,5 4,8 6,8 11,6
Totaal = Goed + deels 82,9 66 71,1 59,1 58,4 82,6 69,4 62,3 60 47,7 50,4 52,7 62,3 64,7 56,4 49,2 69,8 46,4 69,8 55,5 60,5 57,1 43,3 54 60,8
Fout
Niet ingevuld
14,3 14,7 17 16,3 15,5 13,1 25 22,6 21 20,6 16,3 17,9 16,7 24,6 21,8 20,6 25,4 24,2 25,4 25,4 22,6 27 27,4 26,2 20,1
2,8 19 11,9 24,6 27 4,3 5,6 15,1 19 31,7 33,3 29,4 21 10,7 21,8 30,2 4,8 29,4 4,8 19,1 15,9 15,9 29,4 19,8 18,6
Tabel C.2: De gemiddelde scores in percentages per vragen over alle 24 landen.
Hoofdstad Aantal inwoners Vliegreis (uren) Bezienswaardgh. Algm. Kenmerk Regio Gemiddeld
Goed
Deels
72,4% 14,6% 32,2% 42,4% 57,3% 79,7% 49,8
0% 24,7% 14,3% 9,9% 17% 12,8% 13,1
Totaal = Goed + deels 72,4% 39,3% 46,5% 52,3% 74,3% 92,5% 62,9%
Fout
Niet ingevuld
10,4% 46,9% 48,8% 2,3% 2,7% 4,3% 19,2
17,2% 13,8% 4,7% 45,4% 23% 3,2% 17,9
65
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Tabel C.3: De scores in percentages van de beoordelingen per land uit de categorie Afrika.
Marokko Kenia Zuid-Afrika Tunesië Ghana Zimbabwe Egypte
Goed
Deels
48,3 32,5 46,7 54,2 28,3 25,8 60,8
20 % 13,3 % 5,8 % 8,3 % 10 % 4,2 % 5,8%
% % % % % % %
Totaal = Goed + deels 68,3 % 45,8 % 52,5 % 62,5 % 38,3 % 30 % 66,6%
Fout 22,5 % 27,5 % 30 % 18,3 % 20 % 27,5 % 26,7 %
Niet ingevuld 9,2 % 26,7 % 17,5 % 19,2 % 42 % 42,5% 6,7 %
Tabel C.4: De gemiddelde scores in percentages per vraag over de landen uit de categorie Afrika.
Hoofdstad Aantal inwoners Vliegreis (uren) Bezienswaardgh. Algm. Kenmerk Regio Gemiddeld
Goed
Deels
44,3% 12,9% 15%% 42,1% 48,6% 92,2% 50,3%
0% 18,6% 22,1% 7,9% 5,7% 4,3% 12%
Totaal = goed + deels 44,3% 31,5% 37,1% 50% 54,3% 85,7% 50,1%
Fout 12,2% 64,3% 61,5% 2,9% 2,8% 1,4% 21,2%
Niet ingevuld 42,2% 4,2% 1,4% 47,1% 42,9% 2,1% 16,6%
66
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Bijlage D: Omschrijvingen van de 16 landen In deze bijlage zijn de 16 landen per werelddeel weergegeven. Bij elk land staat een bewering (ware en onware) en een omschrijving wat betreft de hoofdstad, het aantal inwoners (schatting), de duur van de vliegreis ernaartoe (in uren), een algemeen bekende bezienswaardigheid, een algemeen bekend kenmerk van het land of zijn inwoners en het werelddeel waarin het land zich bevindt. De omschrijving van het land was de informatie achter de hyperlinks in het experiment. In hoofdstuk 3 is naar deze bijlage verwezen. Afrika: Marokko
Waar Onwaar
Zuid-Afrika
Waar Onwaar
Egypte
Waar Onwaar
Tunesië
Waar Onwaar
45 woorden Marokko ligt in Noord-Afrika en heeft ongeveer 33 miljoen inwoners. De vliegreis naar Rabat, de hoofdstad van dit islamitische land duurt ongeveer 3,5 uur. Marokko is een mooi land, maar tevens ook een belangrijk land voor de productie en de smokkel van softdrugs, namelijk hasj. Marokko is een belangrijk land voor de smokkel van hasj. Marokko is een belangrijk land voor de smokkel van opium.
44 woorden De vliegreis naar Kaapstad, de hoofdstad van Zuid-Afrika duurt circa 13 uur. Dit land heeft ongeveer 47 miljoen inwoners en een van de inwoners is Nelson Mandela (voormalig president). ZuidAfrika is ook bekend vanwege de ontdekking van diamanten en goud in de 19e eeuw. In Zuid-Afrika worden veel diamanten gevonden. Zuid-Afrika heeft veel kopermijnen.
61 woorden Egypte met als hoofdstad Cairo bevindt zich in het noordoosten van Afrika. De vliegreis naar dit islamitische land waar ongeveer 74 miljoen mensen wonen, duurt 5 uur. Egypte is bekend om de bouwwerken uit de oudheid, zoals de piramides in Gizeh en de sphinx in Memphis. De rivier de Nijl die door het land stroomt is de langste rivier van Afrika. De rivier de Nijl is de langste rivier van Afrika. De Egyptische sphinx bevindt zich in Gizeh.
73 woorden Tunesië ligt in Noord-Afrika en heeft ongeveer 10 miljoen inwoners. Dit islamitische land grenst aan de Middellandse Zee. De vliegreis naar Tunis, de hoofdstad van Tunesië, duurt ongeveer 4 uur. Het Noord-Afrikaanse land kent archeologische sites als die van Carthago dicht bij Tunis en El Djem met een indrukwekkend Romeins amfitheater. Naast de Sahara die deels in het binnenland ligt zijn verder de mooie, brede zandstranden aan de kust zeer de moeite waard. De Sahara ligt gedeeltelijk in Tunesië. Carthago heeft een indrukwekkend amfitheater.
67
Scriptie
Europa: Portugal
Waar Onwaar
Schotland
Waar Onwaar
Polen
Waar Onwaar
Kroatië
Waar Onwaar
Fatih Aksoy
Augustus 2007
58 woorden Portugal, met als hoofdstad Lissabon, is het meest westelijke land van Europa met ongeveer 10 miljoen inwoners. De vliegreis naar dit land duurt circa 2 uur. Een kenmerk van Portugal is dat het een lange Atlantische kust heeft. Bekende toeristische plaatsen zijn de stranden in de streek de Algarve en de havenstad Porto waar de portwijn vandaan komt. Portugal heeft een lange Atlantische kust. De portwijn komt uit de Portugese streek de Algarve.
69 woorden Schotland is het meest Noordwest-Europese land. De hoofdstad van Schotland is Edinburgh. De vliegreis naar dit NoordwestEuropese land, waar 5 miljoen mensen wonen, duurt ongeveer 1,5 uur. Kenmerkend voor dit land zijn de schotse rokken ofwel kilts, en de vele soorten whisky. In het binnenland trekt het diepe meer Loch Lomond veel bezoekers en ook komen veel toeristen af op de jaarlijkse Highland Games met paalwerpen als bekendste onderdeel. Paalwerpen is een onderdeel van de Schotse Highland Games. Loch Lomond is een meer aan de kust van Schotland.
50 woorden Polen is een Oost-Europese land met bijna 40 miljoen inwoners. De vliegreis naar Warschau, de hoofdstad van Polen duurt bijna 2 uur. Indrukwekkend in dit Oost-Europese land is het hoogste gebouw van de hoofdstad, het cultuurpaleis. Dit 273 meter hoge cultuurpaleis was een geschenk van Stalin uit de jaren ‘50. In Polen bevindt zich het 273 meter hoge cultuurpaleis. Het cultuurpaleis in Polen was een schenking van Lenin.
57 woorden Het Zuid-Europese land Kroatië is op een afstand van 2,5 uur vliegen. Kroatië heeft naar schatting 5 miljoen inwoners, waarvan een miljoen in de hoofdstad Zagreb wonen. Een belangrijke bezienswaardigheid in dit Zuid-Europese land is het nationale park Plitvice met haar grotten, meren en watervallen. De prachtige, oude kuststad Dubrovnik staat op de werelderfgoedlijst van de Unesco. Het nationale park Plitvice in Kroatië heeft veel exotische wilde dieren. Dubrovnik is een havenstad in Kroatië.
68
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Zuid-Amerika: Brazilië
Waar Onwaar Suriname
Waar Onwaar
59 woorden De vliegreis naar Brasilia, de hoofdstad van Brazilië, duurt ongeveer 11 uur. Dit Zuid-Amerikaanse land heeft ongeveer 185 miljoen inwoners. Brazilië staat bekend om haar wereldberoemde jaarlijkse carnavalsparade in Rio de Janeiro, waar zich ook het 38 meter hoge standbeeld van Jezus bevindt. Verder is dit ZuidAmerikaanse land de grootste exporteur ter wereld van onder andere suiker en koffie. In Rio de Janeiro in Brazilië staat een groot standbeeld van Jezus. Brazilië is wereldwijd de grootste importeur van suiker. 48 woorden Suriname is een voormalig Nederlandse kolonie in Zuid-Amerika met ongeveer 500.000 inwoners. De vliegreis naar de hoofdstad Paramaribo duurt circa 9 uur. Zuid-Amerikaanse Suriname staat bekend om de Colakreek (recreatiepark). Hij wordt colakreek genoemd omdat het water op cola lijkt, vanwege de bladeren die in het water vallen. De Colakreek in Suriname ontleent zijn kleur aan de bladeren die in het water vallen. De Colakreek in Suriname ontleent zijn kleur aan de donkere bodem.
Argentinië
47 woorden Argentinië ligt in Zuid-Amerika en is ongeveer 16 uur vliegen. Het aantal inwoners wordt geschat op bijna 40 miljoen. Dit ZuidAmerikaanse land Argentinië is vooral bekend om de tango, die is ontstaan in Buenos Aires. Bovendien is Máxima Zorreguieta, de prinses der Nederlanden ook van Argentijns afkomst.
Waar Onwaar
De dans de tango is afkomstig uit Argentinië. De dans de rumba is afkomstig uit Argentinië.
Peru
49 woorden vliegreis naar Lima, de hoofdstad van Zuid-Amerikaanse Peru duurt ongeveer 15 uur. Peru heeft ongeveer 27 miljoen inwoners. Dit Zuid-Amerikaanse land staat vooral bekend om de stad Machu Picchu. Dit was een stad van de Inca’s (indianenvolk) op 2350 meter hoogte die de Spaanse veroveraars nooit hebben kunnen vinden. De Inca’s hebben in Peru geleefd. Peru was ooit in handen van de Portugezen.
Waar Onwaar
69
Scriptie
Azië: China
Fatih Aksoy
Augustus 2007
51 woorden China ligt in Oost-Azië en heeft ongeveer 1,2 miljard inwoners. De vliegreis naar de hoofdstad Peking, duurt circa 9,5 uur. Dit OostAziatische land is bekend om de Chinese muur die ongeveer 6200 km lang is. Nog een opmerkelijk aspect van dit land is de eenkind-politiek die leidt tot veel gedwongen abortussen.
Waar Onwaar
In China mogen de gezinnen één kind hebben. In China kent de bevolking veel grote gezinnen.
Indonesië
48 woorden Indonesië was vroeger een Nederlandse kolonie. Dit Aziatische land heeft ongeveer 230 miljoen inwoners. De vliegreis naar Jakarta, de hoofdstad van Aziatische Indonesië duurt circa 14,5 uur. Dit islamitische land is bekend vanwege de vele eilanden, zoals Java, Sumatra (vijfde grootste eiland op de wereld) en Nieuw Guinea. Indonesië bestaat uit vele eilanden. Indonesië is één groot eiland.
Waar Onwaar
Japan
Waar Onwaar
India
Waar Onwaar
58 woorden Japan is een technologisch ver ontwikkeld Aziatische land met ongeveer 130 miljoen inwoners. De vliegreis naar Tokio, de hoofdstad van Japan duurt ongeveer 14 uur. Dit Aziatische land is onder andere bekend vanwege de sushi, dat voornamelijk bestaat uit rijst, rauwe vis en groenten. Verder trekt de bijzondere architectuur, zoals de tempels in het oude Nikko, veel toeristen. Japan staat bekend om zijn aparte architectuur. Sushi is een bekend Japans vleesgerecht.
65 woorden India, in Azië, heeft het op een na grootste aantal inwoners, namelijk 1 miljard. De vliegreis naar New Delhi, de hoofdstad van India duurt ongeveer 8,5 uur. Dit Aziatische land is bekend om de Taj Mahal, een 17e eeuws mausoleum, en de grootste filmindustrie in de wereld, namelijk Bollywood. Veel wandelaars komen af op de hoge bergen in het noorden die grenzen aan de Himalaya. De Taj Mahal in India is een 17e eeuws paleis. India heeft de op een na grootste filmindustrie ter wereld, namelijk Bollywood.
70
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Bijlage E: Instructies experiment In deze bijlage is de instructie beschreven. De proefleider gaf een algemene mondelinge instructie vooraf. Op het moment dat de proefpersonen begonnen met het experiment kregen zij op het beeldscherm ook een algemene instructie te zien. Tevens was er een aparte instructie voor elk deel van het experiment. In hoofdstuk 3 is er verwezen naar deze bijlage. Mondelinge instructie proefleider Dames en heren als eerst bedankt voor jullie medewerking. In dit onderzoek wordt een nieuw leersysteem getoetst voor de medewerkers van een reisbureau, om deze snel van algemene informatie te kunnen voorzien. De leeromgeving bestaat uit drie delen. Het eerste deel is de leerfase, waarbij de bedoeling is dat je GOED informatie opneemt. Neem er dus voldoende tijd voor. In deel twee en drie zullen vragen worden gesteld over de zojuist opgenomen informatie. Ieder deel begint met een korte instructie. Lees deze GOED door voordat je zelfstandig verder gaat. Wat betreft de huishoudelijke mededelingen: Als je klaar bent moet je nog even je ANR, NAAM en Handtekening neerzetten bij mij op het formulier. Probeer daarna alsjeblieft zo stil mogelijk het lokaal te verlaten. Als er vragen zijn kunnen die nu gesteld worden, want tijdens het onderzoek is daar geen gelegenheid voor. Nogmaals bedankt en veel succes! Algemene instructie (op beeldscherm) Dit nieuwe leersysteem is bedoeld om mensen die bij een reisbureau gaan werken snel enige algemene kennis bij te brengen over verschillende landen. De algemene informatie betreft een aantal aspecten van verschillende landen. Het leersysteem bestaat uit een veld van 16 hyperlinks in de vorm van bollen. Achter die links staan 16 verschillende landen met een korte omschrijving en een afbeelding van de nationale vlag van het betreffende land. Het systeem is opgedeeld in drie fasen. In de eerste fase kun je de omschrijvingen van de landen lezen, in de tweede en derde fase moet je vragen over de landen beantwoorden. Elk deel wordt voorafgegaan door een korte instructie. Lees elke instructie goed voor je doorgaat, want je kunt niet meer terug. Als je deze instructie begrepen hebt, kun je starten. Klik daartoe op ‘Verder’. Veel succes! Instructie deel 1 Dit eerste deel van het experiment is de leerfase. Er zijn 16 bollen te zien op het beeldscherm, waarvan eentje actief is. De actieve bol is te herkennen aan een kadertje om de bol. Als je op deze bol klikt, verschijnt er een korte omschrijving van een land en een afbeelding van de vlag. De omschrijving moet je goed doorlezen en ook de afbeelding moet je zo goed mogelijk proberen te onthouden. Wanneer je klaar bent met lezen en op 'Verder' klikt, verschijnt het scherm met de 16 bollen weer. De bol die je net gezien hebt, is dan van kleur veranderd en een andere bol is actief, wederom zichtbaar door de omkadering. Daar klik je weer op en de volgende omschrijving verschijnt. Op deze manier lees je achter elkaar alle omschrijvingen van de landen. Je mag zoveel tijd gebruiken als je wilt voor het lezen van de teksten. Eenmaal begonnen met het experiment kun je niet meer terug naar eerdere pagina's. Als je deze instructie begrepen hebt, kun je op ‘Verder’ klikken om te starten.
71
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Instructie deel 2 In het eerste deel van het experiment heb je alle omschrijvingen van de landen goed door moeten lezen. Nu zal er over ieder land een bewering verschijnen die je op zijn juistheid moet beoordelen. Baseer je oordelen op de teksten die je daarvoor hebt gelezen. Geef je oordeel over de beweringen weer door op ‘waar’ of op ‘onwaar’ te klikken. Als je je oordeel hebt gegeven, verschijnt de volgende bewering. Als je deze instructie begrepen hebt, klik je op ‘Verder’. Instructie deel 3 In dit laatste deel volgen ook vragen over de landen. Deze keer verschijnt elke vraag onder het veld met de 16 bollen. Jouw taak is om de bol aan te klikken waarachter volgens jou het antwoord zit, het juiste land die je in deel 1 hebt gezien. Je mag bij elke vraag drie keer proberen om de juiste bol te vinden. Als je de juiste bol aanklikt, verschijnt de volgende vraag. Als je een verkeerde bol aanklikt, verschijnt dezelfde vraag opnieuw. Na een derde poging verschijnt automatisch de volgende vraag. Denk bij elk antwoord goed na, maar werk in een redelijk tempo door. Als je de instructie begrepen hebt, klik je op ‘Verder’.
72
Scriptie
Fatih Aksoy
Augustus 2007
Bijlage F: Overzicht van het aantal goede antwoorden per land In deze bijlage is een overzicht weergegeven van het aantal goede antwoorden per land in de antwoordtaak. Naar deze bijlage is verwezen in Hoofdstuk 5. Tabel F.1: Overzicht van het aantal goede antwoorden (in percentages) tegenover het totale aantal (N=237) goede antwoorden ongeacht de conditie Landen Aantal goede antwoorden Marokko
27 (11,4%)
Zuid-Afrika
5 (2,1%)
Egypte
10 (4,2%)
Tunesië
21 (8,9%)
Portugal
23 (9,7%)
Schotland
25 (10,5%)
Polen
10 (4,2%)
Kroatië
3 (1,3%)
Brazilië
26 (11,0%)
Suriname
25 (10,5%)
Argentinië
2 (0,8%)
Peru
7 (3,0%)
China
1 (0,4%)
Indonesië
28 (11,8%)
Japan
6 (2,5%)
India
18 (7,6%)
Totaal
237 (100%)
73