capita selecta
De invloed van hormonale therapie op het cognitief functioneren van patiënten met het mammacarcinoom C.M.T.Schilder, S.C.Linn, F.S.A.M.van Dam en S.B.Schagen
– Preklinische en klinische studies geven aanwijzingen dat oestrogenen van belang zijn voor het functioneren van de hersenen en de cognitieve functies. Aangezien hormonale therapieën voor het mammacarcinoom oestrogeenconcentraties sterk doen dalen of oestrogeenreceptoren blokkeren is het denkbaar dat deze middelen eveneens de cognitieve functies beïnvloeden. – Er is hiernaar op kleine schaal onderzoek gedaan, maar veel studies hebben methodologische tekortkomingen. – Negatieve effecten van ovariëctomie en luteïniserend-hormoon-‘releasing’-hormoon(LHRH)-analoga op het verbale geheugen en het werkgeheugen zijn het meest consistent aangetoond, echter uitsluitend in kleine studies. Ook anastrozol en tamoxifen lijken enige negatieve invloed te hebben op de cognitie, maar goed opgezette onderzoeken ontbreken. – Over de invloed van de aromataseremmers exemestaan en letrozol zijn nog geen gegevens. – Raloxifeen, dat geen duidelijke voordelen bleek te bieden boven tamoxifen en mogelijk niet verder zal worden ontwikkeld voor mammacarcinoombehandeling, heeft geen nadelige invloed op het cognitief functioneren. – Het is nog onduidelijk of de gevonden effecten tijdelijk of blijvend zijn en in hoeverre leeftijd, menopauzale status en behandelingsduur samenhangen met de ernst van de cognitieve effecten. Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:494-8
Hormonale therapie voor mammacarcinoom kan invloed uitoefenen op de cognitieve functies, zoals geheugen, concentratie, taalfuncties en informatieverwerkingssnelheid. Het vermoeden dat hormonale therapie de cognitieve functies kan beïnvloeden is een gevolg van de toenemende kennis over de rol die oestrogenen spelen bij deze functies. In dit artikel vermelden wij de bevindingen van literatuuronderzoek. Wij verzamelden literatuur met behulp van PubMed en gebruikten als zoekstrategie: (surgical menopause OR LHRH OR GnRH OR aromatase inhibitor OR tamoxifen OR raloxifene) AND (cognitive OR memory). Als limieten gebruikten wij ‘human’ en ‘female’; wij hanteerden geen tijdlimiet. de invloed van oestrogenen op het cognitief functioneren Oestrogenen beïnvloeden niet alleen de reproductieve functies, maar ook vele andere fysiologische processen, zoals processen die van belang zijn voor de botdichtheid en de Nederlands Kanker Instituut-Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis, Plesmanlaan 121, 1066 CX Amsterdam. Afd. Psychosociaal Onderzoek en Epidemiologie: mw.drs.C.M.T.Schilder (tevens: onderzoeker in opleiding) en mw.dr.S.B.Schagen, psychologen; hr.prof.dr.F.S.A.M.van Dam, emeritus hoogleraar Psychologie. Afd. Medisch-oncologische Disciplines: mw.dr.S.C.Linn, internist. Correspondentieadres: mw.drs.C.M.T.Schilder (
[email protected]).
494
cardiovasculaire functies.1 In toenemende mate wordt duidelijk dat oestrogenen daarnaast invloed hebben op het centrale zenuwstelsel. Het is bijvoorbeeld bekend dat oestrogeenreceptoren aanwezig zijn in hersengebieden die belangrijk zijn voor cognitieve functies, zoals de hippocampus en delen van de cerebrale cortex. Ook zijn er aanwijzingen dat oestrogenen een gunstig effect hebben op neurotransmitters.2 Uit onderzoek met diermodellen blijkt voorts dat ze de hersenen beschermen tegen ischemische schade en de overleving van hersencellen gunstig lijken te beïnvloeden.3 Onderzoek naar de invloed van therapie met hormoonsuppletie op de cognitieve functies bij postmenopauzale vrouwen geeft tegenstrijdige resultaten. In het verleden werden in vele, soms kleine studies gunstige resultaten gevonden op de cognitieve prestaties en de kans op dementie.4 5 Echter, in een grote gerandomiseerde placebogecontroleerde studie onder vrouwen ouder dan 65 jaar werd juist een verhoogd risico voor cognitieve problemen en dementie gevonden.6 7 Sommigen verklaren deze tegenstrijdige resultaten door aan te nemen dat oestrogeensuppletie alleen binnen een bepaalde levensperiode, namelijk een beperkt aantal jaren na het begin van de menopauze, een gunstige invloed heeft op de cognitieve functies.8 9
Ned Tijdschr Geneeskd. 2008 1 maart;152(9)
de invloed van hormonale therapie voor het mammacarcinoom op het cognitief functioneren Over de invloed van oestrogenen op de cognitieve functies is veel literatuur verschenen. De invloed van hormonale therapie voor hormoongevoelig mammacarcinoom op de cognitie is echter nog niet op grote schaal onderzocht. Het is evenwel denkbaar dat ook hormonale therapie van invloed is op het cognitief functioneren. Hormonale therapie verlaagt immers serumconcentraties van oestrogeen, bijvoorbeeld als de eierstokken chirurgisch worden verwijderd of als behandeling wordt gegeven met luteïniserend-hormoon-‘releasing’-hormoon(LHRH)-analoga of aromataseremmers. Bovendien kunnen met hormonale therapie oestrogeenreceptoren in het tumorweefsel worden geblokkeerd (bijvoorbeeld met tamoxifen en raloxifeen). Ook chemotherapie kan gevolgen hebben voor de oestrogeenconcentraties, omdat deze een premature menopauze kan induceren. De cognitieve effecten zouden afhankelijk kunnen zijn van het werkingsmechanisme (verlaging van de oestrogeenconcentratie dan wel blokkering van de oestrogeenreceptor), de reversibiliteit van de daling van de oestrogeenconcentratie en de menopauzale status van de patiënt vóór de behandeling. Chirurgische verwijdering van de eierstokken. Een reeds lang bestaande behandelwijze is het induceren van de menopauze door het chirurgisch verwijderen van de eierstokken (ovariëctomie) of het bestralen daarvan. Momenteel wordt een dubbelzijdige ovariëctomie soms toegepast bij adjuvante of palliatieve behandelingen om een premenopauzale vrouw permanent in de overgang te brengen, zodat LHRHanalogoninjecties niet nodig zijn. Daarnaast wordt toepassing van deze ingreep besproken met ‘breast cancer’(BRCA)1- of BRCA2-mutatiedraagsters, omdat deze de kans op borstkanker met ongeveer 50% vermindert en de kans op eierstokkanker vrijwel elimineert (een risico van ongeveer 7% in de rest van het leven).10 11 Er zijn 4 kleine studies gedaan naar de invloed van een chirurgisch geïnduceerde menopauze op de cognitieve functies, niet bij mammacarcinoompatiënten, maar bij vrouwen met goedaardige afwijkingen.12-15 In alle studies werd gevonden dat vrouwen die na ovariëctomie hormoonsubstitutietherapie kregen beter presteerden op cognitieve taken (vooral verbale geheugentaken) dan vrouwen die placebo of geen hormoonsubstitutietherapie kregen, of gezonde vrouwen. LHRH-analoga. Een reversibele methode om de oestrogeenwaarden sterk te doen dalen is het gebruik van LHRHanaloga. Bij premenopauzale vrouwen wordt hieraan wel tamoxifen toegevoegd, bijvoorbeeld als adjuvante behandeling indien chemotherapie ongewenst is.16 Alleen als er metastasen zijn, is aangetoond dat toevoeging van een
LHRH-analogon aan tamoxifen een overlevingsvoordeel oplevert.17 Deze toepassing wordt momenteel in een aantal studies onderzocht en ook vergeleken met de combinatie van een LHRH-analogon en een aromataseremmer.18 De 3 studies naar de effecten van LHRH-analoga op het cognitief functioneren zijn uitgevoerd met vrouwen met goedaardige aandoeningen of gezonde vrijwilligsters.19-21 In 2 studies werden prestatieverminderingen gevonden op tests voor verbaal geheugen en werkgeheugen, maar de studie met gezonde vrijwilligsters toonde geen enkel effect. Aromataseremmers. Aromataseremmers inactiveren het enzym aromatase, waardoor de omzetting van androgenen in oestrogenen wordt verhinderd en oestrogeenconcentraties dalen tot nauwelijks detecteerbare spiegels. Aromataseremmers, zoals anastrozol, exemestaan en letrozol, worden steeds meer voorgeschreven aan postmenopauzale vrouwen. Bij premenopauzale vrouwen stimuleren ze de ovulatie en zijn ze alleen werkzaam als de eierstokken geïnactiveerd zijn met chirurgie, radiotherapie of LHRHanaloga.22 Bij de combinatie van aromataseremmers en LHRH-analoga is de therapietrouw dus bijzonder belangrijk. De effectiviteit van deze combinatie wordt momenteel onderzocht in enkele studies.18 Of aromataseremmers van invloed zijn op de cognitieve functies, is nog nauwelijks onderzocht. In 1 studie participeerden naast anastrozolgebruiksters ook patiënten die tamoxifen of een combinatie van beide gebruikten.23 Gebruiksters van hormonale therapie presteerden slechter dan gezonde controlepersonen op tests voor verbaal geheugen en informatieverwerkingssnelheid. Helaas werd in dit onderzoek geen uitspraak gedaan over eventuele verschillen in cognitieve effecten tussen tamoxifen en anastrozol. In een pilotstudie, gepubliceerd in een abstract, presteerden anastrozolgebruiksters minder goed dan tamoxifengebruiksters op tests voor verbaal en visueel geheugen.24 Tamoxifen. Tamoxifen wordt al sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw gebruikt bij de behandeling van het mammacarcinoom. Dit middel veroorzaakt geen daling van oestrogeenconcentraties, maar blokkeert oestrogeenreceptoren in het tumorweefsel, waardoor oestrogeen geen groeibevorderende werking kan uitoefenen.25 Tamoxifen behoort tot de zogenaamde ‘selective estrogen receptor modulators’ (SERM’s), middelen met zowel oestrogene als anti-oestrogene eigenschappen. Tamoxifen heeft een anti-oestrogene werking op het borstweefsel, maar een oestrogene werking op de botten en het endometrium. De invloed van tamoxifen op de cognitieve functies is onderzocht in 5 onderling sterk verschillende studies. Behalve in bovengenoemde studies waarin ook anastrozolgebruiksters participeerden,23 24 is de invloed van tamoxifengebruik in heden en verleden op de cognitieve functies ook nagegaan met 3 tests die per post werden opgestuurd.26 Er werd
Ned Tijdschr Geneeskd. 2008 1 maart;152(9)
495
weinig verschil in de testscores gevonden tussen patiënten die tamoxifen gebruiken, patiënten die in het verleden met het middel waren behandeld en patiënten die het nooit hadden gebruikt. Wel bleken méér patiënten die 5 jaar of langer tamoxifen hadden gebruikt hun huisarts te bezoeken wegens geheugenklachten dan patiënten die nooit met tamoxifen waren behandeld. In een studie waarin gebruik werd gemaakt van zowel neuropsychologische tests als positronemissietomografie (PET) en MRI-scans presteerden tamoxifengebruiksters slechter op een verbale taak dan oestrogeengebruiksters en controlepersonen.27 Op PET-scans werden bij tamoxifengebruiksters in de frontaalkwab verspreide gebieden van hypometabolisme gevonden in vergelijking met de andere groepen. Op MRI-scans werd bij tamoxifengebruiksters een kleiner volume van de rechter hippocampus gevonden dan bij oestrogeengebruiksters, maar dit verschil was statistisch niet significant. Een studie met behulp van magnetische-resonantiespectrografie suggereert juist een neuroprotectieve werking van tamoxifen.28 Er werden lagere concentraties gevonden van myo-inositol (een marker die in verband wordt gebracht met hersenschade) bij zowel tamoxifen- als oestrogeengebruiksters in vergelijking met gezonde controlepatiënten. Tussen deze 3 groepen waren geen verschillen voor 3 andere markers, noch voor de resultaten van 3 cognitieve tests. Overigens is er kritiek op de interpretatie van deze onderzoeksresultaten.29 Benadrukt wordt dat er ook andere verklaringen mogelijk zijn voor de lagere myo-inositolconcentraties bij tamoxifengebruiksters, waardoor de neuroprotectieve werking onzeker blijft. Raloxifeen. Anders dan bij tamoxifen is de invloed van raloxifeen, een andere SERM, op de cognitieve functies onderwerp geweest van grote, goed opgezette studies.30-32 Het profiel van oestrogene en anti-oestrogene kwaliteiten verschilt van dat van tamoxifen: raloxifeen heeft een antioestrogene werking op borst- en endometriumweefsel, en een oestrogeen effect op botweefsel. Raloxifeen is in de Verenigde Staten in een grote preventiestudie onderzocht, maar duidelijke voordelen ten opzichte van tamoxifen werden niet gevonden.33 Hierdoor is het onduidelijk of dit middel verder ontwikkeld zal worden voor de behandeling en preventie van het mammacarcinoom. Aangezien het vooral wordt gebruikt bij osteoporose, zijn de cognitieve studies uitgevoerd met die patiëntengroep. Er werden geen schadelijke effecten op de cognitieve functies gevonden.30 31 Sterker nog, raloxifeen in een dosering van 120 mg/dag verkleint de kans op het ontstaan van cognitieve stoornissen (‘mild cognitive impairment’) met 33%.32
496
beschouwing Een aanzienlijk percentage van de patiënten met mammacarcinoom komt in aanmerking voor een vorm van hormonale therapie. Deze therapieën doen ofwel de oestrogeenconcentraties sterk dalen (zoals ovariëctomie en het gebruik van LHRH-analoga en aromataseremmers) ofwel blokkeren het groeibevorderende effect van oestrogenen (bijvoorbeeld het gebruik van tamoxifen). Hoewel steeds duidelijker wordt dat oestrogenen een rol spelen bij het cognitief functioneren, is de invloed van hormonale therapieën op de cognitieve functies slechts op beperkte schaal onderzocht, waardoor het nog te vroeg is om definitieve conclusies te trekken en aanbevelingen te doen. De studies naar de cognitieve effecten van ovariëctomie en LHRH-analoga zijn in principe goed opgezet en laten eensluidend negatieve effecten zien op vooral het verbale geheugen en het werkgeheugen. De studies zijn echter uitgevoerd met zeer kleine groepen proefpersonen, waarvan mammacarcinoompatiënten geen deel uitmaakten. De studies naar tamoxifen en anastrozol wijzen op een negatieve invloed op geheugen en informatieverwerkingssnelheid, maar zijn kwalitatief nog onvoldoende (het betreft onderzoeken met kleine groepen, een transversale opzet of verschillende meetinstrumenten). Raloxifeen is grondig onderzocht en liet geen nadelige invloed op de cognitie zien. In een dosering van 120 mg/dag lijkt het zelfs de kans op cognitieve problemen en dementie te verkleinen. Over de invloed van de aromataseremmers exemestaan en letrozol zijn nog geen gegevens bekend. In hoeverre effecten die gevonden zijn klinisch relevant zijn, is nog onvoldoende uitgezocht. Bekend is dat de invloed van licht verslechterde cognitieve functies afhangt van de mate waarin er in het dagelijks leven een beroep op wordt gedaan. Die invloed kan dus in principe van vrouw tot vrouw sterk verschillen. Ook is nog onvoldoende duidelijk in hoeverre ziektegerelateerde factoren en stemmingsfactoren (bijvoorbeeld depressie en vermoeidheid) het cognitief functioneren van met hormonale therapie behandelde patiënten beïnvloeden. Uit studies naar de cognitieve effecten van chemotherapie komt herhaaldelijk naar voren dat gerapporteerde angst, depressie en vermoeidheid niet samenhangen met cognitieve beperkingen zoals die zijn gevonden met tests, maar wel sterk samenhangen met ervaren klachten over het geheugen en het concentratievermogen.34 Voorts is nog onduidelijk of de gevonden effecten van hormonale therapie tijdelijk of blijvend zijn en of de duur van de behandeling, de leeftijd van de gebruikster en de menopauzale status vóór de behandeling samenhangen met de ernst van de cognitieve effecten. Momenteel wordt in het Nederlands Kanker Instituut een longitudinaal onderzoek uitgevoerd naar de invloed van tamoxifen en exemestaan op
Ned Tijdschr Geneeskd. 2008 1 maart;152(9)
het cognitief functioneren om enkele van de vele openstaande vragen te beantwoorden. Een overzichtstabel van de besproken studies is als digitale bijlage beschikbaar (www.ntvg.nl). Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: dit onderzoek, uitgevoerd in het Nederlands Kanker Instituut, werd mogelijk gemaakt door een onafhankelijke onderzoeksbeurs van Pfizer.
Aanvaard op 22 oktober 2007
Literatuur 1 2
3
4
5
6
7
8 9
10
11
12
13
14
Deroo BJ, Korach KS. Estrogen receptors and human disease. J Clin Invest. 2006;116:561-70. Norbury R, Cutter WJ, Compton J, Robertson DM, Craig M, Whitehead M, et al. The neuroprotective effects of estrogen on the aging brain. Exp Gerontol. 2003;38:109-17. Wise PM. Estrogen therapy: does it help or hurt the adult and aging brain? Insights derived from animal models. Neuroscience. 2006; 138:831-5. LeBlanc ES, Janowsky J, Chan BK, Nelson HD. Hormone replacement therapy and cognition: systematic review and meta-analysis. JAMA. 2001;285:1489-99. Zandi PP, Carlson MC, Plassman BL, Welsh-Bohmer KA, Mayer LS, Steffens DC, et al. Hormone replacement therapy and incidence of Alzheimer disease in older women: the Cache County study. JAMA. 2002;288:2123-9. Espeland MA, Rapp SR, Shumaker SA, Brunner R, Manson JE, Sherwin BB, et al. Conjugated equine estrogens and global cognitive function in postmenopausal women. Women’s health initiative memory study. JAMA. 2004;291:2959-68. Shumaker SA, Legault C, Kuller L, Rapp SR, Thal L, Lane DS, et al. Conjugated equine estrogens and incidence of probable dementia and mild cognitive impairment in postmenopausal women. Women’s health initiative memory study. JAMA. 2004;291:2947-58. Maki PM. Potential importance of early initiation of hormone therapy for cognitive benefit. Menopause. 2006;13:6-7. MacLennan AH, Henderson VW, Paine BJ, Mathias J, Ramsay EN, Ryan P, et al. Hormone therapy, timing of initiation, and cognition in women aged older than 60 years: the REMEMBER pilot study. Menopause. 2006;13:28-36. Rebbeck TR, Lynch HT, Neuhausen SL, Narod SA, Veer L van ’t, Garber JE, et al. Prophylactic oophorectomy in carriers of BRCA1 or BRCA2 mutations. N Engl J Med. 2002;346:1616-22. Kauff ND, Satagopan JM, Robson ME, Scheuer L, Hensley M, Hudis CA, et al. Risk-reducing salpingo-oophorectomy in women with a BRCA1 or BRCA2 mutation. N Engl J Med. 2002;346:1609-15. Sherwin BB. Estrogen and/or androgen replacement therapy and cognitive functioning in surgically menopausal women. Psychoneuroendocrinology. 1988;13:345-57. Phillips SM, Sherwin BB. Effects of estrogen on memory function in surgically menopausal women. Psychoneuroendocrinology. 1992;17: 485-95. Verghese J, Kuslansky G, Katz MJ, Sliwinski M, Crystal HA, Buschke H, et al. Cognitive performance in surgically menopausal women on estrogen. Neurology. 2000;55:872-4.
15 Farrag AK, Khedr EM, Abdel-Aleem H, Rageh TA. Effect of surgical menopause on cognitive functions. Dement Geriatr Cogn Disord. 2002;13:193-8. 16 Richtlijn Mammacarcinoom: screening en diagnostiek. Utrecht: Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO/Vereniging van Integrale Kankercentra en Nationaal Borstkanker Overleg Nederland; 2005. 17 Klijn JG, Blamey RW, Boccardo F, Tominaga T, Duchateau L, Sylvester R. Combined tamoxifen and luteinizing hormone-releasing hormone (LHRH) agonist versus LHRH agonist alone in premenopausal advanced breast cancer: a meta-analysis of four randomized trials. Combined Hormone Agents Trialists’ Group and the European Organization for Research and Treatment of Cancer. J Clin Oncol. 2001; 19:343-53. 18 Dellapasqua S, Colleoni M, Gelber RD, Goldhirsch A. Adjuvant endocrine therapy for premenopausal women with early breast cancer. J Clin Oncol. 2005;23:1736-50. 19 Sherwin BB, Tulandi T. ‘Add-back’ estrogen reverses cognitive deficits induced by a gonadotropin-releasing hormone agonist in women with leiomyomata uteri. J Clin Endocrinol Metab. 1996;81:2545-9. 20 Owens JF, Matthews KA, Everson SA. Cognitive function effects of suppressing ovarian hormones in young women. Menopause. 2002; 9:227-35. 21 Grigorova M, Sherwin BB, Tulandi T. Effects of treatment with leuprolide acetate depot on working memory and executive functions in young premenopausal women. Psychoneuroendocrinology. 2006;31: 935-47. 22 Smith IE, Dowsett M, Yap YS, Walsh G, Lønning PE, Santen RJ, et al. Adjuvant aromatase inhibitors for early breast cancer after chemotherapy-induced amenorrhoea: caution and suggested guidelines. J Clin Oncol. 2006;24:2444-7. 23 Jenkins V, Shilling V, Fallowfield L, Howell A, Hutton S. Does hormone therapy for the treatment of breast cancer have a detrimental effect on memory and cognition? A pilot study. Psychooncology. 2004; 13:61-6. 24 Bender CM, Sereika SM, Ryan CM, Casillo FE, Vogel VG, Berga SL, et al. Memory impairments with anastrozole versus tamoxifen therapy in women with early stage breast cancer. Breast Cancer Res Treat. 2005;94(Suppl 1):S274-84. 25 Osborne CK, Zhao H, Fuqua SA. Selective estrogen receptor modulators: structure, function, and clinical use. J Clin Oncol. 2000;18: 3172-86. 26 Paganini-Hill A, Clark LJ. Preliminary assessment of cognitive function in breast cancer patients treated with tamoxifen. Breast Cancer Res Treat. 2000;64:165-76. 27 Eberling JL, Wu C, Tong-Turnbeaugh R, Jagust WJ. Estrogen- and tamoxifen-associated effects on brain structure and function. Neuroimage. 2004;21:364-71. 28 Ernst T, Chang L, Cooray D, Salvador C, Jovicich J, Walot I, et al. The effects of tamoxifen and estrogen on brain metabolism in elderly women. J Natl Cancer Inst. 2002;94:592-7. 29 Ganz PA, Castellon SA, Silverman DH. Estrogen, tamoxifen, and the brain. J Natl Cancer Inst. 2002;94:547-9. 30 Nickelsen T, Lufkin EG, Riggs BL, Cox DA, Crook TH. Raloxifene hydrochloride, a selective estrogen receptor modulator: safety assessment of effects on cognitive function and mood in postmenopausal women. Psychoneuroendocrinology. 1999;24:115-28. 31 Yaffe K, Krueger K, Sarkar S, Grady D, Barrett-Connor E, Cox DA, et al. Cognitive function in postmenopausal women treated with raloxifene. N Engl J Med. 2001;344:1207-13. 32 Yaffe K, Krueger K, Cummings SR, Blackwell T, Henderson VW, Sarkar S, et al. Effect of raloxifene on prevention of dementia and cognitive impairment in older women: the Multiple outcomes of raloxifene evaluation (MORE) randomized trial. Am J Psychiatry. 2005;162:683-90. 33 Vogel VG, Costantino JP, Wickerham DL, Cronin WM, Cecchini RS, Atkins JN, et al. Effects of tamoxifen vs raloxifene on the risk of developing invasive breast cancer and other disease outcomes: the NSABP study of tamoxifen and raloxifene (STAR) P-2 trial. JAMA. 2006;295:2727-41.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2008 1 maart;152(9)
497
34 Castellon SA, Silverman DH, Ganz PA. Breast cancer treatment and cognitive functioning: current status and future challenges in assessment. Breast Cancer Res Treat. 2005;92:199-206.
Abstract The effect of hormone therapy on cognitive function in patients with breast cancer – Preclinical and clinical studies suggest that oestrogens have an important role in brain functioning and cognitive ability. Given that hormone therapies for breast cancer reduce oestrogen levels or block oestrogen receptors, it is conceivable that these agents also influence cognitive function.
498
–
Several small studies have been conducted to address this issue, but many of them are methodologically insufficient. – The negative effects of oophorectomy and luteinising hormonereleasing hormone (LHRH) analogues on verbal memory and working memory have been demonstrated the most consistently, albeit only in small studies. Anastrozole and tamoxifen also appear to exert some negative effect on cognition, but well-designed studies are lacking. – No data are available on the influence of the aromatase inhibitors exemestane and letrozole on cognitive function. – Raloxifene, a drug that has no obvious advantages over tamoxifen and will likely not be developed further for breast cancer treatment, has no negative influence on cognitive functioning. – It remains unclear whether the observed effects are transient or permanent, and to what extent age, menopausal status and duration of therapy influence the severity of cognitive effects. Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:494-8
Ned Tijdschr Geneeskd. 2008 1 maart;152(9)