De invloed van de opvoedingsstijl psychologische controle op sociale integratie bij adolescenten
Bachelorthesis Psychologie en Gezondheid Departement Ontwikkelingspsychologie Tilburg University
Juni 2014
Auteur: Milou van Hal ANR: 161873
Begeleider: Hana Hadiwijaya Tweede beoordelaar: Andreas Wismeijer
INVLOED VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE OP SOCIALE INTEGRATIE
2
Samenvatting Tot op heden is de opvoedingsstijl psychologische controle uitgebreid onderzocht met het te verwachten gedrag, zoals agressiviteit en prosociaal gedrag. Daarentegen is de informatie over psychologische controle met betrekking tot sociale integratie beperkt. Dit onderzoek richt zich daarom op de invloed van de opvoedingsstijl psychologische controle op sociale integratie bij mannelijke en vrouwelijke adolescenten. Aan dit onderzoek hebben 389 adolescenten deelgenomen (47.3% vrouw; Mage = 16.84; SD = 0.90). De deelnemende adolescenten hebben vier vragen uit de Klasgenoten Relatie Vragenlijst beantwoord over de relatie met zijn of haar klasgenoten. Tevens beantwoordden de adolescenten 15 uitspraken uit de Leuven Adolescent Perceived Parenting Scale over hun moeder met betrekking tot psychologische controle en responsiviteit. Uit de resultaten van de multipele regressie analyses kwam naar voren dat de opvoedingsstijl psychologische controle leidt tot een toename van sociale integratie bij adolescenten, F(2, 386) = 3.24, p = .01, b = .07. Daarnaast verschilt deze toename in sociale integratie niet tussen mannelijke en vrouwelijke adolescenten, F(3, 385) = 2.16, p = .91, b = -.01. Aan de hand van dit onderzoek wordt de kennis met betrekking tot de relatie tussen de opvoedingsstijl psychologische controle en sociale integratie bij adolescenten vergroot. Kernwoorden: psychologische controle, sociale integratie, opvoedingsstijl, invloed, adolescenten, geslachtsverschillen
INVLOED VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE OP SOCIALE INTEGRATIE
3
Abstract Over the years, the parenting style psychological control has been investigated with expected behaviour, for example aggression and prosocial behaviour. On the other hand the information about psychological control related to social integration is limited. Because of this, this study investigates the influence of the parenting style psychological control on social integration in male and female adolescents. In this study 389 adolescents participated (47.3% woman; Mage = 16.84; SD = 0.90). The participating adolescents had to answer four questions of the Klasgenoten Relatie Vragenlijst about their relationship with their classmates. The adolescents also responded to 15 statements of the Leuven Adolescent Perceived Parenting Scale about their mother on psychological control and responsiveness. The results of the multiple regression analysis revealed that the parenting style psychological control leads to an increased social integration of adolescents, F(2, 386) = 3.24, p = .01, b = .07. This increase in social integration does not differ between male and female adolescents, F(3, 385) = 2.16, p = .91, b = -.01. This study contributes to the knowledge on the relation between the parenting style psychological control and social integration in adolescents. Keywords: psychological control, social integration, parenting style, influence, adolescents, gender differences
INVLOED VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE OP SOCIALE INTEGRATIE
4
De invloed van de opvoedingsstijl psychologische controle op sociale integratie bij adolescenten Tijdens de adolescentie zijn individuen afhankelijk van hun sociale omgeving. Hierdoor neemt het belang en de mate van sociale integratie bij de adolescenten toe in vergelijking met de kinderjaren (Carson, 2013). Sociale integratie wordt door Seeman (1996) gedefinieerd als “de mate waarin men sociale banden en/of sociale connecties heeft” (Introduction, p. 442). Daarnaast kan sociale integratie worden geïnterpreteerd als het tegenovergestelde van sociaal isolement. Gedrag dat vaak bij sociaal isolement wordt vertoond, is terugtrekking uit sociale relaties en de samenleving. Deze sociale relaties worden sterk vertegenwoordigd door sociale netwerken. Zowel intieme relaties met vrienden en familie als formele relaties met andere individuen worden onder sociale netwerken verstaan. Door deze sociale relaties worden individuen sociaal opgenomen in de samenleving, waarin zij sociaal actief zijn (Seeman, 1996). Doordat men integreert in een sociaal netwerk bestaat er de mogelijkheid tot een positievere psychologische toestand, zoals erkenning van eigenwaarde en saamhorigheid. Bovendien vergroot terugtrekking uit en het verliezen van sociale relaties de depressieve klachten bij mensen (Kawachi & Berkman, 2001). Ook in eerder onderzoek van Berkman, Glass, Brissette, en Seeman (2000) en Seeman (1996) is het effect van sociale integratie op gezondheid onderzocht. Uit het onderzoek van Berkman et al. (2000) kan worden geconcludeerd dat het effect van sociale relaties op de gezondheid wordt veroorzaakt door geweld en trauma’s. Uit de resultaten van het onderzoek van Seeman (1996) komt naar voren dat sociale integratie leidt tot een verminderd sterfterisico. In tegenstelling tot deze resultaten, wordt in het onderzoek van Rook (1984) een negatief effect van sociale integratie op geestelijke gezondheid geconcludeerd, aangezien sociale integratie volgens dit onderzoek zorgt voor meer problematische interacties met andere individuen.
INVLOED VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE OP SOCIALE INTEGRATIE
5
De sociale integratie van een adolescent zou in tegenstelling tot de bovenstaande resultaten beïnvloed worden door de moeder-kind relatie (Kerns & Stevens, 1996). Opmerkelijk hieraan is de hechte band tussen een moeder en haar kind. Deze band wordt door diverse redenen als uitzonderlijk beschouwd. Eén van deze redenen is de grote mate van afhankelijkheid met betrekking tot de opstelling richting de moeder, die voornamelijk door de onzelfstandigheid in de kinderjaren plaatsvindt. Ten tweede wordt zowel de moeder als de vader door het kind als rolmodel gezien. Door deze bovenstaande redenen is de mate van sociale integratie van het kind sterk beïnvloedbaar (Umberson, 1992). Ter aanvulling van het bovenstaande onderzoek kan uit de resultaten van Kerns en Stevens (1996) worden geconcludeerd dat een sterke band van een adolescent met zijn of haar moeder resulteert in een hoge mate van sociale integratie in de samenleving. Daarnaast kwam uit het onderzoek van Deković en Meeus (1997) naar voren dat een positief zelfbeeld en ouderschap met warmte en ondersteuning bijdragen aan voldoening bij hun kinderen met betrekking tot relaties met leeftijdsgenoten. Tevens kan uit de resultaten geconcludeerd worden dat wanneer een adolescent een goede relatie heeft met zijn of haar ouders, dit leidt tot een positievere relatie met leeftijdsgenoten (Deković & Meeus, 1997). Onderzoek van Beyers en Goossens (2008) toonde aan dat ouderschap en de kwaliteit van de ouder-kind relatie invloed hebben op de identiteitsvorming van hun ontwikkelende kinderen. In de late adolescentie bevinden de adolescenten zich in de herstructurering van hun sociale relaties. Met betrekking tot deze socialisatie van de adolescenten zien ze hun ouders als een belangrijke bron voor steun. De ouder-kind relatie geeft de adolescent een gevoel van acceptatie en hierdoor krijgen ze de vrijheid en goedkeuring om sociale relaties aan te gaan (Beyers & Goossens, 2008). Baumrind heeft betreffende ouderschap een essentiële bijdrage geleverd op het gebied van opvoedingsstijlen, die ouders kunnen hanteren (Baumrind, 1971; Shucksmith, Hendry, &
INVLOED VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE OP SOCIALE INTEGRATIE
6
Glendinning, 1995). Aan de hand van de definitie van Baumrind over de opvoedingsstijl is af te leiden dat een ouder zich op twee aspecten van de opvoeding afstemt, namelijk discipline en zorgzaamheid. Over het algemeen wordt de manier van opvoeden onderverdeeld in vier opvoedingsstijlen. Allereerst de autoritaire opvoedingsstijl, dit is een opvoedingsstijl waarbij de ouders van een kind veel regels opstellen. Als tweede de autoritatieve opvoedingsstijl, waarbij liefde en duidelijke regels van belang zijn binnen de opvoeding. Bij de permissieve opvoedingsstijl worden weinig regels opgesteld en wordt de focus meer gelegd op zorgzaamheid. Dit gaat ten koste van de discipline bij de opvoeding. Tenslotte is er de verwaarlozende opvoedingsstijl, die wordt beschouwd als de slechtste opvoedingsstijl. De reden hiervoor is dat er bij deze opvoedingsstijl aan zowel discipline en liefde weinig aandacht wordt besteed (Baumrind, 1971; Belsky, 2010). Naast de bovenstaande vier opvoedingsstijlen kunnen ouders ook de opvoedingsstijlen psychologische controle en responsiviteit hanteren. Uit onderzoek van Piko en Balázs (2012) blijkt dat opvoedingsstijlen uit twee fundamentele aspecten bestaan. Enerzijds het aspect responsiviteit, waaronder ouderlijke warmte, acceptatie, betrokkenheid en weerspiegeling behoren. Anderzijds controle, toezicht en striktheid, die behoren tot het aspect veeleisendheid. Tevens toont onderzoek van Hastings, Rubin, en DeRose (2005) aan dat responsiviteit een belangrijk aspect is bij de autoritatieve opvoedingsstijl van moeders op prosociaal gedrag van kinderen. De bovenstaande constatering is afhankelijk van het geslacht van het kind. Meisjes ontvingen meer responsiviteit en controle van hun moeder in vergelijking tot de responsiviteit en controle die de jongens ontvingen van hun moeder (Piko & Balázs, 2012). Zoals hierboven kort beschreven is, behoort psychologische controle tot één van de opvoedingsstijlen. Deze opvoedingsstijl kan worden gezien als de manier van ouders om controle over hun kinderen te krijgen. Ouders proberen deze controle uit te oefenen op hun kinderen door ze psychologisch onder druk te zetten en te manipuleren (De Kemp, Scholte,
INVLOED VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE OP SOCIALE INTEGRATIE
7
Overbeek, & Engels, 2004). Dit ouderlijk gedrag wordt gehanteerd om de gedachten en gevoelens van hun kinderen te beheersen, met de essentie om de kinderen te laten voldoen aan de ouderlijke normen (Yoo, Feng, & Day, 2013). Onderzoek van Yoo et al. (2013) heeft een negatief verband geconstateerd tussen psychologische controle, empathie en prosociaal gedrag van adolescenten. Psychologische controle zorgt voor probleemgedrag, dat zich uit in internaliserend (angstig en depressief) en externaliserend (agressief en delinquent) gedrag (Barber, Olsen, & Shagle, 1994; De Kemp et al., 2004; Pettit, Laird, Dodge, Bates, & Criss, 2001). Ook wordt in de studie van Yoo et al. (2013) het ouderlijk gedrag, waaronder psychologische controle, in relatie tot empathisch en prosociaal gedrag van adolescenten onderzocht. Prosociaal gedrag wordt gedefinieerd als het gedrag om anderen voordeel te geven, naast het eigen belang. Deze positieve vorm van sociaal gedrag is het tegenovergestelde van antisociaal gedrag en hiermee wordt agressie en antisociaal gedrag verminderd (Warneken & Tomasello, 2009; Wispé, 1972; Yoo et al., 2013). Voorbeelden van prosociaal gedrag zijn het tonen van sympathie, hulp bieden en troosten (Yoo et al., 2013). Voor de ontwikkeling van empathisch en prosociaal gedrag is de ontwikkelingsfase adolescentie van groot belang, ondanks dat deze gedragingen in de vroege kinderjaren ontstaan (Hoffman, 2001). Tijdens de adolescentie komen adolescenten vaker in aanraking met sociale interacties met leeftijdsgenoten en ontwikkelen hierdoor meer cognitieve vaardigheden en morele waarden dan jongere kinderen (Yoo et al., 2013). Uit onderzoek van Yoo et al. (2013) kwam naar voren dat ouderlijk gedrag en de kwaliteit van de ouder-kind relatie belangrijke beïnvloedbare factoren zijn voor de ontwikkeling van empathisch en prosociaal gedrag bij adolescenten. Volgens de sociale leertheorie van Bandura leren kinderen door het waarnemen van het gedrag van anderen en hierdoor gaan ze het geobserveerde gedrag van hun ouders nadoen (Bandura & Walters, 1963; Patock-Peckham, Cheong,
INVLOED VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE OP SOCIALE INTEGRATIE
8
Balhorn, & Nagoshi, 2001). Kortom, het ouderlijk gedrag ten opzichte van hun kind kan invloed uitoefenen op het prosociaal gedrag van de adolescent en hierdoor ook op de sociale integratie van de adolescent in de samenleving. In het verleden is de opvoedingsstijl psychologische controle voor een groot deel onderzocht met andere factoren dan sociale integratie. Een voorbeeld hiervan is het onderzoek van Yoo et al. (2013). Dit onderzoek heeft betrekking op welke manier psychologische controle wordt geassocieerd met prosociaal gedrag bij adolescenten. In eerder onderzoek van Seeman (1996) en Berkman et al. (2000) is ook de relatie tussen sociale integratie en psychologische controle niet onderzocht, maar hebben deze onderzoeken zich gericht op de relatie tussen sociale integratie en gezondheid. Het feit dat psychologische controle niet met sociale integratie is onderzocht, heeft de aanleiding gegeven om dit in deze studie te onderzoeken. Verder heeft eerder onderzoek zich niet gewijd aan het feit of ouders en hun kind dezelfde opvoedingsstijl ervaren. Een voorbeeld hiervan is als ouders er bewust voor hebben gekozen om een autoritatieve opvoedingsstijl te hanteren, kan tot gevolg hebben dat de adolescent het gedrag van zijn ouders toch als autoritair ervaart. Het voorgaande voorbeeld werd bij het onderzoek van Bednar en Fisher (2003) als een tekortkoming gezien, omdat de onderzoekers hier geen rekening mee hebben gehouden tijdens het onderzoek. Daarnaast is er veel onderzoek gedaan naar de vier opvoedingsstijlen, maar is er beperkt aandacht besteed aan de opvoedingsstijlen psychologische controle en responsiviteit. In eerdere onderzoeken werden psychologische controle en responsiviteit als onderdeel gezien van de vier opvoedingsstijlen en niet als een aparte opvoedingsstijl die ouders zouden kunnen hanteren (Bednar & Fisher, 2003; Darling, 1999; Furnham & Cheng, 2000). Tenslotte is er in eerder onderzoek weinig aandacht besteed aan de geslachtsverschillen in zowel het ervaren van psychologische controle van de ouders als het
INVLOED VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE OP SOCIALE INTEGRATIE
9
sociaal integreren in de samenleving. Echter kwam uit de studie van Seeman (1996) het volgende geslachtsverschil naar voren: vrouwen vertonen een grotere kwetsbaarheid op psychologisch gebied bij sociale interacties dan mannen. Daarnaast toonde het onderzoek van Patock-Peckham et al. (2001) aan dat vrouwen sterker worden beïnvloed door het ouderschap van hun moeder in tegenstelling tot mannen, die sterker worden beïnvloed door het ouderschap van hun vader. In dit huidige onderzoek wordt onderzocht wat de invloed is van de opvoedingsstijl psychologische controle op sociale integratie en wat de verschillen zijn tussen mannelijke en vrouwelijke adolescenten. Uitsluitend wordt de opvoedingsstijl psychologische controle onderzocht, omdat er nog geen onderzoek is gedaan naar de relatie tussen psychologische controle en sociale integratie. Uit eerder onderzoek van Seeman (1996) en Patock-Peckham et al. (2001) is gebleken dat er geslachtsverschillen zijn op het gebied van sociale interacties en de ervaren ouderschap. Aan de hand van dit feit is het mogelijk dat er bij dit huidige onderzoek ook geslachtsverschillen naar voren komen. Deze redenering heeft er toe geleid dat er wordt gecontroleerd voor geslachtsverschillen in de relatie tussen de opvoedingsstijl psychologische controle en sociale integratie. Voor de samenleving zal het belangrijk zijn om te weten wat de invloed kan zijn van de opvoedingsstijl psychologische controle op de sociale integratie van een adolescent. Mede door het feit dat een goede ouder-kind relatie voor de adolescent resulteert in een positievere relatie met leeftijdsgenoten, wordt het belang van de samenleving benadrukt. Specifiek voor de ouders is het van belang wat voor effect het gedrag van de ouders in de vorm van psychologische controle heeft op de mate van het sociaal integreren in de samenleving van de adolescent. Aangezien toekomstig probleemgedrag van de adolescent te wijten kan zijn aan de door de ouder gehanteerde psychologische controle. De onderzoeksvraag die hieruit voortvloeit is: wat is de invloed van de opvoedingsstijl psychologische controle op sociale integratie bij mannelijke en vrouwelijke adolescenten?
INVLOED VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE OP SOCIALE INTEGRATIE
10
Aan de hand van de eerdere onderzoeken kunnen de volgende hypotheses over de onderzoeksvraag worden opgesteld. Allereerst wordt er verwacht dat de opvoedingsstijl psychologische controle een negatieve invloed zal uitoefenen op sociale integratie bij zowel mannelijke als vrouwelijke adolescenten. Deze hypothese wordt bevestigd door het negatieve verband tussen psychologische controle, empathie en prosociaal gedrag van adolescenten (Yoo et al., 2013). Daarnaast toont onderzoek van de Kemp et al. (2004) aan dat de psychologische controle resulteert in probleemgedrag bij de adolescenten. Naast de eerste hypothese wordt er verwacht dat de invloed van de opvoedingsstijl psychologische controle bij vrouwelijke adolescenten een groter, negatief effect zal opleveren dan bij mannelijke adolescenten. Deze hypothese kan worden geformuleerd uit het feit dat vrouwen kwetsbaarder zijn op het gebied van sociale interacties. Dus vrouwen zullen gevoeliger zijn voor de psychologische controle, die hun ouders op hun uitoefenen (Seeman, 1996). Methode Proefpersonen Het onderzoek heeft in twee steekproeven in België plaatsgevonden. Alle proefpersonen namen vrijwillig deel aan het onderzoek. De proefpersonen uit de eerste steekproef waren afkomstig uit Leuven. Hierbij namen 197 adolescenten van drie verschillende middelbare scholen deel aan het onderzoek (59.4% vrouw; Mage = 16.65; SD = 0.71). De tweede steekproef bestond uit 222 adolescenten van vier verschillende middelbare scholen uit Roeselare (53.2% vrouw; Mage = 17.04; SD = 1.11). Procedure In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van een vragenlijst die bestaat uit twee versies, namelijk één voor de adolescent en één voor de moeder van de adolescent. Met behulp van deze vragenlijst wordt nagegaan wat het zelfbeeld is van adolescenten en in het bijzonder hoe de adolescenten de relatie met hun ouders en leeftijdsgenoten ervaren.
INVLOED VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE OP SOCIALE INTEGRATIE
11
Voorafgaand aan het onderzoek werd er toestemming gevraagd aan de deelnemende scholen. Zowel de middelbare scholen als de proefpersonen werden random geselecteerd. Allereerst werd aan de adolescenten een passive consent formulier meegegeven. Hierin stond de reden van het onderzoek vermeld en hadden de moeders van de adolescenten de mogelijkheid om tegen hun eigen deelname en/of de deelname van hun kind bezwaar te maken. Als er vanuit de moeder van een adolescent toestemming was verkregen, werd aan de adolescent de twee vragenlijsten meegegeven. Tevens konden ook de adolescenten weigeren om aan het onderzoek deel te nemen. Aan de deelnemende adolescenten en moeders werd verzekerd dat alle gegevens anoniem verwerkt zouden worden en dat de deelname aan het onderzoek geheel op vrijwillige basis was. De vragenlijsten van de adolescent en de moeder van de adolescent werden aan elkaar gekoppeld door middel van hetzelfde gezinsnummer bovenaan de vragenlijst. De ingevulde vragenlijsten werden in een gesloten envelop afgeleverd bij het secretariaat of de verantwoordelijke van de klas. Meetinstrumenten Sociale integratie. Het meten van sociale integratie vond alleen plaats bij de adolescenten. De vragenlijst die bij het onderzoek werd gehanteerd was de Klasgenoten Relatie Vragenlijst (KRV; Olweus, 1989). Deze vragenlijst heeft betrekking op hoe een adolescent de relatie met zijn of haar klasgenoten ervaart. Sociale integratie wordt bij dit onderzoek met vier items getest. Een voorbeelditem is: ‘Hoeveel goede vrienden of vriendinnen heb je in de klas?’. Bij iedere vraag kon de adolescent uit verschillende antwoordmogelijkheden kiezen. Voorafgaand het beantwoorden van de vragen, werd de adolescent medegedeeld dat de vragen gingen over wat hij of zij heeft meegemaakt op school vanaf het begin van dit schooljaar. Dus het ging om de periode na de zomervakantie tot het moment van de afname van de vragenlijst. Voor het beantwoorden van de vraag moest de adolescent bij zichzelf nagaan hoe de relatie was in deze periode en zijn antwoord niet
INVLOED VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE OP SOCIALE INTEGRATIE
12
uitsluitend baseren op het moment van de afname van de vragenlijst. De KRV heeft een Cronbach’s α van 0.77. De vier items, waarmee sociale integratie wordt gemeten, heeft een Cronbach’s α van 0.06. Opvoedingsstijl psychologische controle. Om de opvoedingsstijl psychologische controle te meten werd de Leuven Adolescent Perceived Parenting Scale (LAPPS; Soenens et al., 2004) gebruikt. Deze vragenlijst bestaat uit vier subschalen van ieder zeven items afgeleid uit Child Report of Parental Behavior Inventory (CRPBI; Lamborn, Mounts, Steinberg, & Dornbusch, 1991; Schaefer, 1965; Schludermann & Schludermann, 1988) en Perception of Parents Scale (POPS; Grolnick, Deci, & Ryan, 1997). De vier subschalen, die in de oorspronkelijke vragenlijst worden gemeten, zijn responsiviteit, gedragscontrole, psychologische controle en autonome steun. In dit onderzoek wordt een verkorte versie van de LAPPS gehanteerd met alleen de subschalen responsiviteit en psychologische controle. In deze verkorte versie worden de adolescenten gevraagd om 15 uitspraken over hun moeder te beantwoorden en hun moeders moeten 15 soortgelijke uitspraken over de relatie met hun zoon of dochter beantwoorden. De eerste zeven uitspraken hebben betrekking op de subschaal responsiviteit. Een voorbeelditem van responsiviteit is: ‘Mijn moeder maakt dat ik me beter voel nadat ik mijn zorgen met haar besproken heb’. De overige acht uitspraken gaan over psychologische controle. Met psychologische controle wordt het gebruik van manipulatieve en opdringerige controle door ouders gemeten. Een voorbeelditem van psychologische controle is: ‘Mijn moeder vermijdt me aan te kijken wanneer ik haar heb teleurgesteld’. Zowel de moeders als de adolescenten beantwoorden deze uitspraken op een Likertschaal van 1 tot 5 (1=helemaal niet van toepassing, 5=helemaal van toepassing). De resultaten uit het onderzoek van Beyers en Goossens (2008) concluderen dat de LAPPS betrouwbaar en construct valide is. De subschaal responsiviteit heeft een Cronbach’s α variërend van 0.91 tot 0.92 en de subschaal psychologische controle heeft een Cronbach’s α variërend van 0.83 tot 0.85.
INVLOED VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE OP SOCIALE INTEGRATIE
13
Data-analyse Bij de data-analyses worden de opvoedingsstijl psychologische controle en het geslacht van de adolescent als onafhankelijke variabele gebruikt. Sociale integratie wordt gemeten als afhankelijke variabele. Als een gehele vragenlijst door de adolescent niet is ingevuld, dan moet de behorende data bij dat gezinsnummer, dus zowel van de adolescent als de moeder van de adolescent, niet worden meegenomen in het onderzoek. Als er een gedeelte van de vragenlijst door de adolescent niet is ingevuld, zal er pairwise deletion of missing values moeten plaatsvinden. Hierbij wordt de variabele waarop de adolescent niets heeft ingevuld niet meegenomen in het onderzoek. De resultaten op de andere variabelen worden wel meegenomen in het onderzoek. Van de 421 adolescenten hebben er 32 adolescenten de vragen over geslacht, sociale integratie en psychologische controle niet geheel ingevuld. Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, zijn zowel deze adolescenten als de moeders van de adolescenten uit de data verwijderd. De volgende kwantitatieve data-analyses zullen in dit onderzoek worden uitgevoerd. Om enkel te onderzoeken of er sprake is van een verband tussen psychologische controle en sociale integratie wordt een bivariate correlations met behulp van Pearson’s r of Spearman’s rho uitgevoerd. Als de data normaal verdeeld is zal de bivariate correlations met Pearson’s r uitgevoerd worden. Als er sprake is van een scheve verdeling zal bivariate correlations met Spearman’s rho uitgevoerd worden. Daarnaast wordt een multipele regressie met categorische predictoren uitgevoerd. Het geslacht van de adolescent wordt hierbij gerekend tot een nominale categorische variabele. Deze variabele heeft al een label (“dummy” codering) toegekend gekregen, waarbij jongens=0 en meisjes=1. Echter zal hierbij ook worden gekeken of het geslacht een significant effect heeft op sociale integratie, gecontroleerd voor psychologische controle. Tevens wordt er als laatste analyse een multipele regressie met interactietermen uitgevoerd. Hierbij wordt met interactie bedoeld dat de sterkte van het
INVLOED VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE OP SOCIALE INTEGRATIE
14
verband tussen psychologische controle en sociale integratie afhangt van het geslacht van de adolescent. Resultaten Beschrijvende analyse Door middel van een independent sample t-test is er gecontroleerd of mannelijke en vrouwelijke adolescenten gemiddeld verschillen in sociale integratie en psychologische controle. Er is geen significant verschil gevonden in sociale integratie tussen mannelijke (N = 205, M = 1.99, SD = 0.46) en vrouwelijke adolescenten (N = 184, M = 1.97, SD = 0.48), t(387) = 0.37, p = .72. Dus mannelijke en vrouwelijke adolescenten verschillen niet in de mate van sociale integratie. Daarnaast is er ook geen significant verschil gevonden in psychologische controle tussen mannelijke (N = 205, M = 2.18, SD = 0.82) en vrouwelijke adolescenten (N = 184, M = 2.08, SD = 0.79), t(387) = 1.19, p = .24. Kortom, mannelijke en vrouwelijke adolescenten ervaren evenveel psychologische controle, die door hun moeder wordt uitgeoefend. Met behulp van Spearman’s rho kan er worden nagegaan of er sprake is van een verband tussen sociale integratie en psychologische controle bij mannelijke en vrouwelijke adolescenten. Uit de resultaten kan worden afgeleid dat zowel bij mannelijke (r = .10, p = .16) als vrouwelijke adolescenten (r = .07, p = .38) sociale integratie geen significante correlatie heeft met psychologische controle. Verklarende analyse Voor het uitvoeren van de analyses wordt er gecontroleerd voor de assumpties, waaronder de normale verdeling. Om te weten of de variabelen uit de data symmetrisch verdeeld zijn, zal er gekeken worden naar de waarde van de scheefheid gedeeld door de daarbij horende standaardfout. Als deze waarde ligt tussen -2 en 2 kan hieruit worden afgeleid dat de variabele symmetrisch verdeeld is. Aan de hand van de waarden van de scheefheid en
INVLOED VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE OP SOCIALE INTEGRATIE
15
de daarbij horende standaardfout komt naar voren dat alleen de variabele geslacht symmetrisch verdeeld is. Om te weten of de kurtosis van de variabelen niet significant afwijkt van de kurtosis van de normale verdeling, moet de waarde voor de kurtosis gedeeld door de daarbij horende standaardfout ook liggen tussen -2 en 2. Uit de resultaten van de waarden van de kurtosis en de daarbij horende standaardfout kan worden afgeleid dat alleen de kurtosis van psychologische controle niet significant afwijkt van de kurtosis van de normale verdeling. Kortom, ten gevolge van dat alleen de variabele geslacht symmetrisch verdeeld is en de waarde van de kurtosis van de variabele psychologische controle niet significant afwijkt van de kurtosis van de normale verdeling, kan worden geconcludeerd dat de data niet normaal verdeeld is. In dit onderzoek worden twee analyses uitgevoerd, namelijk een multipele regressie met categorische variabele en een multipele regressie met interactietermen. Allereerst wordt de multipele regressie analyse met geslacht als categorische variabele uitgevoerd. Om de multicollineariteit te kunnen weten, wordt er gekeken naar de waarde van de Variance Inflation Factor (VIF). Deze waarde is 1.004 en geeft aan dat er nauwkeurig gemeten wordt. Daarentegen kan uit de VIF-waarde ook worden geconcludeerd dat psychologische controle en geslacht niets gemeenschappelijks hebben. Hieruit blijkt dat deze twee variabelen veel variantie op zichzelf verklaren van sociale integratie. Psychologische controle en geslacht verklaren samen 1.7% van de variantie in sociale integratie. Dit effect is significant, F(2, 386) = 3.24, p < .05. Uit de resultaten kan worden geconcludeerd dat psychologische controle een significant effect heeft op sociale integratie, gecontroleerd voor geslacht, b = .07, p = .01. Kortom, bij vrouwelijke adolescenten heeft psychologische controle een grotere invloed op sociale integratie dan bij mannelijke adolescenten. Daarnaast heeft geslacht geen significant effect op sociale integratie (b = -.01, p = .83), gecontroleerd voor psychologische controle. Dus er is geen verschil in sociale integratie tussen mannelijke en vrouwelijke adolescenten.
INVLOED VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE OP SOCIALE INTEGRATIE
16
Tenslotte wordt er een multipele regressie analyse met geslacht en psychologische controle als interactie-effect uitgevoerd. Het interactie-effect is niet significant, F(3, 385) = 2.16, p = .91, b = -.01. Kortom, het effect van psychologische controle op sociale integratie voor mannen is niet anders dan voor vrouwen. Discussie In dit onderzoek is er onderzocht of de opvoedingsstijl psychologische controle invloed heeft op sociale integratie bij zowel mannelijke als vrouwelijke adolescenten. De verwachting was dat de opvoedingsstijl psychologische controle een negatieve invloed zou uitoefenen op sociale integratie bij mannelijke en vrouwelijke adolescenten. Daarnaast werd er verwacht dat deze negatieve invloed bij vrouwelijke adolescenten groter zou zijn in vergelijking tot mannelijke adolescenten. De onderzoeksvraag hierbij was: wat is de invloed van de opvoedingsstijl psychologische controle op sociale integratie bij mannelijke en vrouwelijke adolescenten? In tegenstelling tot de eerder opgestelde verwachtingen leidt de opvoedingsstijl psychologische controle tot een toename van sociale integratie bij de adolescenten. Dus hoe meer psychologische controle de moeder van een adolescent uitoefent op haar kind, hoe meer de adolescent sociaal integreert en dus meer sociale banden heeft. Daarnaast lieten de resultaten zien dat het effect van de opvoedingsstijl psychologische controle op sociale integratie bij mannen en vrouwen even groot was. Kortom, zowel de eerste als de tweede hypothese werden niet bevestigd door middel van dit onderzoek. Hoewel onderzoek van Deković en Meeus (1997) aantoonde dat een ouderschap met warmte en ondersteuning bijdraagt aan voldoening bij hun kinderen met betrekking tot relaties met leeftijdsgenoten, komen in dit onderzoek andere resultaten naar voren. De resultaten laten zien dat ouderschap met de opvoedingsstijl psychologische controle zorgt voor een toename van sociale integratie bij adolescenten, terwijl aan de hand van het
INVLOED VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE OP SOCIALE INTEGRATIE
17
onderzoek van Deković en Meeus (1997) het tegenovergestelde verwacht zou worden. Een verklaring voor dit tegengestelde resultaat zou kunnen zijn dat de verantwoordelijkheid op sociaal gebied en toetreding van adolescenten in de samenleving toenemen, indien de adolescenten psychologische controle van hun ouders ondervinden (Grusec & Goodnow, 1994). Daarnaast zou dit tegengestelde resultaat te wijten kunnen zijn aan het feit dat naar mate de adolescenten ouder worden, ze afhankelijker zijn van hun relaties met leeftijdsgenoten en onafhankelijker zijn van hun ouders omtrent sociale relaties en sociale aanpassingen. Vrienden, vriendinnen en een eventuele partner nemen de positie van de ouders in het sociale netwerk over en hierdoor kunnen de ouders van de adolescenten minder invloed op hun kinderen uitoefenen (Naber, 2004; Wentzel, 1998). Een sterk punt van dit onderzoek is dat er uiteindelijk 389 adolescenten hebben deelgenomen aan het onderzoek. Door middel van de volgende formule van Tabachnick en Fidell kan er berekend worden of er is voldaan aan de benodigde proefpersonen: N > 50 + 8m (Pallant, 2010). Aan dit huidige onderzoek moesten minimaal 67 proefpersonen deelnemen en aan deze norm is voldaan. Daarnaast hebben de adolescenten ook allemaal dezelfde vragenlijst ingevuld en hierdoor waren de resultaten van de adolescenten vergelijkbaar. Bovendien hebben de acht vragen uit de LAPPS over psychologische controle een Cronbach’s α variërend van 0.83 tot 0.85 en deze waarden moeten gelijk zijn aan of hoger zijn dan 0.70. Tevens kwam uit het onderzoek van Beyers en Goossens (2008) naar voren dat de LAPPS construct valide is. Door de bovengenoemde positieve punten zou het onderzoek betrouwbaar verklaard kunnen worden. Daarnaast draagt dit onderzoek bij aan de kennis over de relatie tussen de opvoedingsstijl psychologische controle en sociale integratie. Hierdoor is het onderzoek vernieuwend voor de wetenschap, omdat het verband tussen de opvoedingsstijl psychologische controle en sociale integratie tot op heden minimaal is onderzocht.
INVLOED VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE OP SOCIALE INTEGRATIE
18
Dit onderzoek kent echter ook een aantal beperkingen. De vragen over de opvoedingsstijl psychologische controle hebben alleen betrekking op de moeder en niet op de vader van de adolescent. De vader zou meer of minder psychologische controle kunnen uitoefenen op zijn kind dan dat zijn (ex-)vrouw dat doet. Dit zou de sociale integratie van de adolescent kunnen beïnvloeden. Een tweede beperking heeft betrekking op het aantal vragen in de vragenlijst: vier vragen over sociale integratie en acht vragen over de psychologische controle. De hoeveelheid van deze vragen zou te laag kunnen zijn om een effect van de opvoedingsstijl psychologische controle op sociale integratie te kunnen meten. Deze bovenstaand genoemde beperkingen geven mogelijke verklaringen voor het ontbreken van een significant interactie-effect tussen geslacht en de opvoedingsstijl psychologische controle. Maar ook voor het ontbreken van een significant verschil tussen mannelijke en vrouwelijke adolescenten in zowel sociale integratie als de opvoedingsstijl psychologische controle. In vervolgonderzoek zou de juistheid van deze beperkingen van het huidige onderzoek onderzocht kunnen worden. Daarnaast zou de vragenlijst zich niet alleen moeten richten op de moeder-kind relatie, maar ook op de vader-kind relatie. Dus de antwoorden van beide ouders van de adolescent zouden kunnen worden meegenomen in het onderzoek om te controleren of psychologische controle van beide ouders effect heeft op de sociale integratie van de adolescent. Hierbij kan er worden gekeken of de adolescent de psychologische controle van zijn of haar ouders hetzelfde ervaart als hetgeen de ouders met deze opvoedingsstijl proberen te bereiken. Tenslotte zouden er peernominaties van de klasgenoten aan de KRV toegevoegd kunnen worden om te controleren hoe de klasgenoten de relatie met zijn of haar klasgenoot ervaren. Kortom, er wordt benadrukt hoe de adolescent sociaal geïntegreerd is binnen de groep. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van zowel de beoordeling van de adolescent over de relatie met zijn of haar klasgenoten als de peernominaties van de klasgenoten. Hierdoor kan er een nauwkeuriger beeld worden verkregen over hoe de adolescent ligt binnen de groep,
INVLOED VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE OP SOCIALE INTEGRATIE
19
aangezien de adolescent zijn of haar relatie met de klasgenoten verkeerd kan interpreteren. Samenvattend, de opvoedingsstijl psychologische controle leidt tot een toename van sociale integratie bij adolescenten. Hiernaast is uit de resultaten naar voren gekomen dat dit effect niet verschilt tussen mannelijke en vrouwelijke adolescenten. Door middel van dit onderzoek is er meer informatie verkregen over de relatie tussen de opvoedingsstijl psychologische controle en sociale integratie dan er voorheen beschikbaar was. Het is voor de ouders van een adolescent en de samenleving essentieel om bewust te zijn wat voor invloed de opvoedingsstijl heeft op de sociale integratie van de adolescent.
INVLOED VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE OP SOCIALE INTEGRATIE
20
Referenties Bandura, A., & Walters, R. H. (1963). Social learning and personality development. New York, USA: Holt, Rinehart and Winston Barber, B. K., Olsen, J. E., & Shagle, S. C. (1994). Associations between parental psychological and behavioral control and youth internalized and externalized behaviors. Child Development, 65(4), 1120-1136 Baumrind, D. (1971). Current patterns of parental authority. Developmental Psychology, 4, 1103 Bednar, D. E., & Fisher, T. D. (2003). Peer referencing in adolescent decision making as a function of perceived parenting style. Adolescence, 38(152), 607-621 Belsky, J. (2010). Experiencing the Lifespan. New York, USA: Worth Publishers Berkman, L. F., Glass, T., Brissette, I., & Seeman, T. E. (2000). From social integration to health: Durkheim in the new millennium. Social science & medicine, 51(6), 843-857 Beyers, W., & Goossens, L. (2008). Dynamics of perceived parenting and identity formation in late adolescence. Journal of Adolescence, 31(2), 165-184 Carson, D. C. (2013). Perceptions of prosocial and delinquent peer behavior and the effect on delinquent attitudes: A longitudinal study. Journal of Criminal Justice, 41(3), 151-161 Darling, N. (1999). Parenting Style and Its Correlates. ERIC Digest De Kemp, R. A., Scholte, R. H., Overbeek, G., & Engels, R. C. (2004). Opvoeding, delinquente vrienden en delinquent gedrag van jongeren. Pedagogiek, 24(3), 262-278 Deković, M., & Meeus, W. (1997). Peer relations in adolescence: Effects of parenting and adolescents' self-concept. Journal of Adolescence, 20(2), 163-176 Furnham, A., & Cheng, H. (2000). Perceived parental behaviour, self-esteem and happiness. Social psychiatry and psychiatric epidemiology, 35(10), 463-470
INVLOED VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE OP SOCIALE INTEGRATIE
21
Grolnick, W. S., Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1997). Internalization within the family: The self-determination theory perspective. In J. E. Grusec, & L. Kuczynski (Eds.), Parenting and children’s internalization of values: A handbook of contemporary theory (pp. 135–161). New York, USA: Wiley Grusec, J. E., & Goodnow, J. J. (1994). Impact of parental discipline methods on the child's internalization of values: A reconceptualization of current points of view. Developmental psychology, 30(1), 4-19 Hastings, P. D., Rubin, K. H., & DeRose, L. (2005). Links among gender, inhibition, and parental socialization in the development of prosocial behavior. Merrill-Palmer Quarterly, 51(4), 467-493 Hoffman, M. L. (2001). Empathy and moral development: Implications for caring and justice. Cambridge, England: Cambridge University Press Kawachi, I., & Berkman, L. F. (2001). Social ties and mental health. Journal of Urban health, 78(3), 458-467 Kerns, K. A., & Stevens, A. C. (1996). Parent-child attachment in late adolescence: Links to social relations and personality. Journal of Youth and Adolescence, 25(3), 323-342 Lamborn, S. D., Mounts, N. S., Steinberg, L., & Dornbusch, S. M. (1991). Patterns of competence and adjustment among adolescents from authoritative, authoritarian, indulgent, and neglectful families. Child Development, 62, 1049–1065 Naber, P. (2004). Vriendschap en sociale cohesie: de rol van leeftijdgenoten in de opvoeding van jeugd. Nederland: Hogeschool INHOLLAND Olweus, D. (1989). The Bully/victim Questionnaire. Norway: University of Bergen Pallant, J. (2010). SPSS survival manual: A step by step guide to data analysis using SPSS. England: Open University Press
INVLOED VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE OP SOCIALE INTEGRATIE
22
Patock‐Peckham, J. A., Cheong, J., Balhorn, M. E., & Nagoshi, C. T. (2001). A social learning perspective: a model of parenting styles, self‐regulation, perceived drinking control, and alcohol use and problems. Alcoholism: clinical and experimental research, 25(9), 1284-1292 Pettit, G.S., Laird, R.D., Dodge, K. A., Bates, J. E., & Criss, M. M. (2001). Antecedents and behavior-problem outcomes of parental monitoring and psychological control in early adolescence. Child Development, 72(2), 583-598 Piko, B. F., & Balázs, M. Á. (2012). Control or involvement? Relationship between authoritative parenting style and adolescent depressive symptomatology. European child & adolescent psychiatry, 21(3), 149-155 Rook, K. S. (1984). The negative side of social interaction: impact on psychological wellbeing. Journal of personality and social psychology, 46(5), 1097-1108 Schaefer, E. S. (1965). A configurational analysis of children’s reports of parent behavior. Journal of Consulting Psychology, 29, 552–557 Schludermann, S., & Schludermann, E. (1988). Questionnaire for children and youth (CRPBI-30). Niet gepubliceerd manuscript. University of Manitoba, Winnipeg, Canada Seeman, T. E. (1996). Social ties and health: The benefits of social integration. Annals of epidemiology, 6(5), 442-451 Shucksmith, J., Hendry, L. B., & Glendinning, A. (1995). Models of parenting: Implications for adolescent well-being within different types of family contexts. Journal of Adolescence, 18(3), 253-270 Soenens, B., Beyers, W., Vansteenkiste, M., Sierens, E., Luyckx, K., & Goossens, L. (2004). The “gross anatomy” of parenting styles in adolescence: Three or four dimensions?
INVLOED VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE OP SOCIALE INTEGRATIE
23
Gepubliceerd paper, the International Society for the Study of Behavioural Development (ISSBD), Ghent, België Umberson, D. (1992). Relationships between adult children and their parents: Psychological consequences for both generations. Journal of Marriage and the Family, 664-674 Warneken, F., & Tomasello, M. (2009). The roots of human altruism. British Journal of Psychology, 100(3), 455-471 Wentzel, K. R. (1998). Social relationships and motivation in middle school: The role of parents, teachers, and peers. Journal of educational Psychology, 90(2), 202-209 Wispé, L. G. (1972). Positive forms of social behavior: An overview. Journal of Social Issues, 28(3), 1-19 Yoo, H., Feng, X., & Day, R. D. (2013). Adolescents’ Empathy and Prosocial Behavior in the Family Context: A Longitudinal Study. Journal of youth and adolescence, 42(12), 1858-1872