De invloed van de bezetting van de tweede tankautospuit in Dordrecht op de kwaliteit van het brandweeroptreden - eindconcept -
Opdrachtgever: Brandweer Dordrecht Postbus 350 3300 AJ Dordrecht
Ingenieurs/adviesbureau SAVE Postbus 321 7400 AH Deventer Tel: 0570 663993 Fax: 0570 663992 E-mail:
[email protected]
januari 2006 060008 - S14
Inhoud
pag. Samenvatting
4
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Inleiding Aanleiding De bezetting van de voertuigen ter discussie Vraagstelling Andere betrokkenen, andere ontwikkelingen De inhoud van de rapportage
6 8 8 9 9 10
2 2.1 2.2 2.3
De aanpak van het onderzoek Filosofie van de brandbestrijding Aanpak: toetsen beschrijvend model Proefnemingen 2.3.1 Inleiding 2.3.2 Proefneming blussysteem (Boxmeer) 2.3.3 Proefneming inzet (Maasvlakte) 2.3.4 De beproefde scenario's
11 11 11 11 11 12 12 13
3 De werkwijze van de brandweer bij het optreden bij brand 3.1 Inleiding 3.2 De uitgangspunten van de Handleiding Brandweerzorg 3.2.1 De wettelijke taak van de gemeente 3.2.2 Dekking van brandrisico's 3.2.3 Normen 3.2.4 Normtijden 3.2.5 De omvang van de voertuigbezetting 3.3 De beoordeling van de aanbevolen omvang 3.3.1 Zijn veranderingen mogelijk? 3.3.2 Kosten/effectiviteit beoordeling 3.4 Beveiligingsfilosofie 3.4.1 Taken brandweerploeg 3.4.2 De rol van de bevelvoerder 3.4.3 De tweede vluchtweg
16 16 16 16 17 18 19 21 22 22 22 23 23 24 24
4 De uitgevoerde proefnemingen 4.1 Proefnemingen 4.2 De uitwerking van de gegevens van de proefnemingen 4.2.1 Modeloplossingen 4.2.2 Veiligheid eigen personeel brandweer 4.3 Resultaten en conclusies
26 26 29 29 29 30
060095.S14
2
pag. Vergelijking Hoge Druk blussing en blussing met het Drukluchtschuimblussysteem 5.1 Inleiding 5.1.1 Doel proeven 5.1.2 De proeven 5.2 Uitkomsten: Tijdsverloop temperatuurdaling / 'knock-down' 5.2.1 Registratie temperatuurverloop 5.2.2 Conclusie nav temperatuursdaling in de tijd 5.2.3 Conclusie n.a.v. de 'gevoelstemperatuur' 5.3 Uitkomsten: Herontsteking
5
6
Conclusies en aanbevelingen
060095.S14
33 33 33 34 36 36 37 38 38 39
3
Samenvatting
In het kader van het Gemeentelijk Innovatietraject is ook de brandweer verzocht "slim" te kijken naar de beschikbare middelen. In het verlengde hiervan is op creatieve wijze gekeken naar invullingsvarianten van de nieuwe organisatie. Eén van de onderwerpen die daarbij aan de orde is gekomen als bijdrage in de oplossing is het bezetten van de tweede aankomende tankautospuit in het centrum van Dordrecht met 4 personen. De vraagstelling die daaraan gekoppeld is luidt: - Wat betekent de vermindering van de bezetting van de tweede tankautospuit in Dordrecht voor de veiligheid van de burger ( inzettijd, redtijd) en de veiligheid van het eigen personeel? Hierbij gaan we in op de inhoudelijke voordelen van 6 personen ten opzichte van 4 personen op de tweede tankautospuit bij de bestrijding van brand. Om de verschillen in de uitkomsten en de invloed van de bezetting daarop te kunnen bepalen en te kunnen analyseren is het onderzoek uitgevoerd aan de hand van een beschrijvend model aangevuld met daadwerkelijk uitgevoerde proeven. Dit model bevat een beschrijving van de uit te voeren taken (welke opeenvolgend en welke parallel kunnen worden uitgevoerd) welke nodig zijn om de genoemde doelen te bereiken en op welke momenten belangrijke mijlpalen worden bereikt. De uitgevoerde proeven hebben als doel om een kwantitatief beeld te krijgen van het verschil tussen een inzet met 14 (6/6/2), 12 (6/4/2 en 4/6/2) en 10 (4/4/2) personen en de mogelijke invloed van een ander blussysteem daarop. De benodigde proeven zijn gesplitst in twee delen: - proeven gericht op de mogelijkheden en de beperkingen van Druklucht schuim blussysteem. Deze proefneming zijn gehouden in het oefencentrum BOTC in Boxmeer op woensdag 12 oktober. - proeven gericht op het meten van het tijdverloop en het bereiken van mijlpalen bij de verschillende inzetten. Dit is gebeurd bij RISC (Maasvlakte) bij een object met meerdere verdiepingen op 18 oktober.
Proefnemingen blussysteem: Boxmeer Op het oefenterrein van het BOTC in Boxmeer is een blussing met Hoge Druk en een blussing met een Druklucht-schuim-systeem uitgevoerd1. Daarbij is op hetzelfde moment van de brandontwikkeling ("tegen flash-over aan") met de inzet begonnen.
1
In de uitgevoerde proeven is gebruik gemaakt van een tankautospuit met het OneSeven-systeem.
060095.S14
4
Temperatuurdaling De snelheid van afkoelen van de hete gaslaag vond bij de HD-blussing vrijwel even snel plaats als bij de Druklucht schuim blussing. Ook de snelheid van blussing van de brandende objecten vond bij de HD-blussing vrijwel even snel plaats als bij de Druklucht schuim blussing. Gevoelstemperatuur De conclusie op dit punt luidt dat bij de Druklucht schuim blussing de omstandigheden als duidelijk beter werden beoordeeld. In bijlage 5 geven we een (voorlopige) fysische verklaring voor dit verschil. Herontsteking De hoeveelheid brandbaar materiaal was voldoende, maar bood toch niet voldoende inzicht in de mogelijkheden van herontsteking. Overwogen is dit element nader te onderzoeken door middel van een extra proef bij RISC. Dit was echter niet eenvoudig te realiseren. Omdat het besluit van 4 of 6 personen niet afhangt van het gebruikte blussysteem is derhalve voorlopig afgezien van deze extra proef. Proefnemingen tijdsverloop / bereiken mijlpalen: Maasvlakte Het beproefde scenario ligt qua moeilijkheidsgraad boven het gemiddelde van dat wat de brandweer aantreft. Dat is in lijn met de filosofie van de Handleiding Brandweerzorg en het beleid van de gemeente Dordrecht. De brandweer is gericht op het doeltreffend oplossen van moeilijke situaties. Daar is de opleiding, de oefening, de tactiek, het materieel en het accepteren van overwogen persoonlijke risico's door de mensen op gericht. Het scenario van de proef is als volgt gedefinieerd: "Brand op de eerste verdieping van een ouder woon-/appartementengebouw bestaande uit een begane grond met een winkel/ horeca, drie verdiepingen en een zolderverdieping. De brand op de eerste verdieping is doorgeslagen naar de tweede verdieping (via plafond / vloer) en er is overslag van de tweede naar de derde verdieping; er bevinden zich waarschijnlijk nog mensen in het pand." De volgende scenario's zijn getoetst Proef Huidige aanpak 1 Alternatieven 2 3 4
060095.S14
Omvang TS1
Omvang TS2
Omvang RV
6
6
2
6 4 4
4 6 4
2 2 2
5
Conclusies Blussysteem Uit de proefnemingen bleek niet dat de keuze 6 of 4 personen op de tankautospuit voor een woningbrand (brand in een gebouw) te maken heeft met keuze van het blussysteem. Deze twee zaken kunnen daarom los worden bezien. Kwaliteit: Tijd De bezetting van 2 tankautospuiten met 6 personen heeft qua tijd een duidelijk voordeel bij de bestrijding van branden waarbij meerdere verdiepingen en meerdere slachtoffers en dus meerdere taken aan de orde zijn. Niet alle branden zijn dusdanig dat ze bestaan uit meer verdiepingen en meer slachtoffers. Dit geldt voor ingewikkelder gevallen waarvoor in feite de rol van de 2e TS belangrijk is (en waar een 2e TS in de eerste uitruk voor is bedoeld). In de binnenstad van Dordrecht is dit een maatgevend incident dat met enige regelmaat voorkomt. Het voordeel kan, afhankelijk van het gekozen scenario, oplopen tot meerdere minuten, wat een relevant verschil is bij dit soort incidenten. Kwaliteit: Leiding / bevelvoering / werkwijze Bij een mindere bezetting van de TS staat vooral de rol van de bevelvoerder en het principe van het niet splitsen van de ploegen ter wille van het snel kunnen uitvoeren van taken onder druk. Dit zijn twee belangrijke aspecten die van groot belang zijn voor een veilige inzet. Een bevelvoerder heeft als belangrijke taak leiding te geven aan de manschappen en het incident te overzien. Hij geeft directief leiding aan zijn ploegen en heeft de operationele leiding over de overige eenheden / voertuigen. Een bevelvoerder heeft daarnaast de taak zorg te dragen voor de veiligheid van de manschappen. Hij moet beslissingen kunnen nemen op cruciale momenten. Indien een bevelvoerder belangrijke uitvoerende taken krijgt, verliest hij deze bevelvoerdersrol. In de B-versie van de scenario's is er van uitgegaan dat de ploegen worden gesplitst. Met minder mensen kan op deze manier toch snel gewerkt worden, verschillende taken kunnen gelijktijdig worden uitgevoerd. Dit is qua tijdduur een voordeel. Het splitsen van ploegen gaat in tegen de huidige standaard lesmethode van de brandweer. Daarin wordt voor de veiligheid van de brandweermensen bij dit soort inzetten gewerkt met ploegen van 2 personen. Het splitsen van ploegen kan dus gevolgen hebben voor de veiligheid van het optreden. Aanbeveling - Uitgaande van deze situatie is gekeken naar het effect van een verminderde bezetting van de tweede tankautospuit op de hoofdpost (Centrum). In ernstiger gevallen kan bij een verminderde bezetting van 4 personen de effectiviteit en de kwaliteit van het optreden verminderd zijn. Echter de meeste gevallen zijn minder erg. De potentiële kwaliteitsvermindering zal niet altijd daadwerkelijk tot expressie komen; echter de 'garantie' is bij lastiger gevallen weg. We kwantificeren dit verlies niet verder.
060095.S14
6
- We kunnen ook kijken naar de situatie waarbij de tweede tankautospuit uit de tweede post 'Zuid' komt. Dit voertuig arriveert later, maar nog wel binnen de normtijd in het centrum en wel met een volle bezetting. Er wordt later begonnen maar wel met een volledige bezetting. De 'garantie' wordt geboden maar deze start 5 à 6 minuten later dan een eventueel minder bezet voertuig uit de post Centrum. - Onder voorwaarde van een aangepaste opleiding/oefening en werkwijze heeft de burger o.i. het meeste baat bij de snelle komst van een kleinere tweede ploeg. Dit zeker in de wetenschap van een derde tankautospuit als achtervang. De prijs van deze oplossing is het hoogst: de kosten van een tweede uitrukploeg in post Centrum, zeker wanneer deze 24 uur per dag beschikbaar moet zijn. Tenzij deze ploeg al paraat moet zijn vanwege specialistische of regionale taken.
060095.S14
7
1
Inleiding
1.1
Aanleiding
Uit het gemeentelijk en regionaal dekkingsplan (Zuid-Holland Zuid) volgt de dringende aanbeveling om teneinde een voldoende niveau van brandweerzorg te bieden in Dordrecht een tweede uitrukpost voor de brandweer ten zuiden van de Rondweg (N3) op te richten. Dit naast het handhaven van de post in het centrum. Ook in het Brandweer Beleidsplan (BBP 2002) is de realisatie hiervan als doel opgenomen. De standaardbezetting van de uitrukvoertuigen in de gemeente Dordrecht (2 tankautospuiten en 1 redvoertuig) gebeurt primair door de 24-uursdienst die werkzaam is in een 3 ploegensysteem. Daarnaast zijn er ook kantoorfunctionarissen die repressief ingezet kunnen worden, de zogenaamde Repressieve KantoorDienst (RKD). Ter voorbereiding op de tweede post wordt op werkdagen een 3e TS bezet door de RKD. Deze 3e TS wordt ondermeer ingezet voor paraatheid tijdens het oefenen en bij grote evenementen. In het kader van het Gemeentelijk Innovatietraject is ook de brandweer verzocht "slim" te kijken naar de beschikbare middelen. In het verlengde hiervan is op creatieve wijze gekeken naar invullingvarianten van de nieuwe organisatie.
1.2
De bezetting van de voertuigen ter discussie
Eén van de onderwerpen die daarbij aan de orde is gekomen als bijdrage in de oplossing is het bezetten van de tweede aankomende tankautospuit in het centrum van Dordrecht met 4 personen. Dit betekent ten opzicht van de huidige situatie dat de brandweer in de eerste uitruk daar arriveert met 12 in plaats van 14 personen: Nu: 1e tankautospuit: 6 personen; 2e tankautospuit: 6 personen; redvoertuig: 2 personen; samen 14 personen. Mogelijke straks: 1e tankautospuit: 6 personen; 2e tankautospuit: 4 personen; redvoertuig: 2 personen; samen 12 personen. Vanuit de inventarisatie van de brandrisico's volgt eenduidig dat de binnenstad van Dordrecht in de eerste uitruk 2 tankautospuiten en een redvoertuig verdient en dat deze bebouwing zodanig van omvang is dat de gemeente dat ook als een maatgevende situatie moet beschouwen. Overigens doet de gemeente dat ook.
060095.S14
8
1.3
Vraagstelling
De vraagstelling die daaraan gekoppeld is luidt: - Wat betekent de vermindering van de bezetting van de tweede tankautospuit in Dordrecht voor de veiligheid van de burger ( inzettijd,redtijd) en de veiligheid van het eigen personeel? Hierbij gaan we in op de inhoudelijke voordelen van 6 personen ten opzichte van 4 personen op de tweede tankautospuit bij de bestrijding van brand. Dit gebeurt aan de hand van een beschrijvend model dat in de praktijk wordt getoetst.
1.4
Andere betrokkenen, andere ontwikkelingen
Brandweer Apeldoorn is tevens de organisatie van de repressieve brandweer aan het heroverwegen en is daarom ook geïnteresseerd in het onderwerp. Eén van de variabelen bij de uitwerking is het blussysteem dat gehanteerd kan worden. Vanwege de kennis en ervaring bij brandweer Delft is daarbij het zogenoemde Druklucht schuim systeem in beeld. De daarbij meest betrokken medewerker is nu bevelvoerder bij brandweer Leeuwarden. Ook daar staat de mogelijkheid van een andere organisatie-indeling in de belangstelling. Derhalve wilde men gaarne meewerken aan de voorbereiding en de uitvoering van de proefnemingen in het kader van dit onderwerp. Bureau SAVE heeft in het verleden en recent voor brandweer Amsterdam proefnemingen uitgevoerd. Deze waren gericht op de verschillen tussen een tankautospuit bezetting van 7 of 6 personen. De daar gebruikte modellering-, meet- en evaluatietechniek wordt nu hier weer gebruikt. Amsterdam is nu ook geïnteresseerd in de proefnemingen en de uitkomsten. Het onderzoek is uitgevoerd met en waargenomen door een groot aantal betrokkenen die vrijwel allen ook een meer en minder intensieve bijdrage hebben geleverd bij de voorbereiding, de uitvoering en de interpretatie van de resultaten. Deze betrokkenen waren: Begeleidingscommissie - Brandweer Dordrecht: F. Hoeksma, A. uit den Bogaard - Brandweer Apeldoorn: P. Aalders - Brandweer Leeuwarden: M. Bus, P. Huls Voorbereiding en uitvoering proeven - Uitrukdienst Brandweer Dordrecht - Brandweer Apeldoorn - Medewerkers Brandweer Delft - Medewerkers Oefencentrum BOTC Boxmeer - Medewerkers Oefencentrum RISC Maasvlakte - TNO - Centrum voor Brandveiligheid
060095.S14
9
Waarnemers proeven - Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties - Brandweer Amsterdam - Brandweer Utrecht - BMT
1.5
De inhoud van de rapportage
In het volgende hoofdstuk 2 gaan we in op de uitgevoerde onderzoeken. Hoofdstuk 3 behandelt voor de duidelijkheid de filosofie van de brandbestrijding in Nederland en de daarmee samenhangende eerste uitruksterkte. In hoofdstuk 4 werken we de inhoud van het onderzoek uit. In hoofdstuk 5 gaan we in op de eventuele invloed van een veranderd blussysteem (Druklucht schuim) op de resultaten. De conclusies zijn opgenomen in hoofdstuk 6.
060095.S14
10
2
De aanpak van het onderzoek
2.1
Filosofie van de brandbestrijding
De brandweer moet effectief kunnen optreden bij panden in gebouwen onder omstandigheden die 'gematigd pessimistisch' zijn. Dan wordt de aanwezige capaciteit volledig benut. Dat betekent dat het te beoefenen scenario moet tippen aan de bovenkant van de mogelijkheden van de eerste uitruk. Alleen dan komt de toegevoegde waarde van elke persoon tot ontplooiing. Bij eenvoudiger minder omvangrijke scenario's die ook meer voorkomen komt het bezettingsverschil niet tot uiting. Op deze filosofie gaan we verder in het volgende hoofdstuk 3 in.
2.2
Aanpak: toetsen beschrijvend model
Om de verschillen in de uitkomsten en de invloed van de bezetting daarop te kunnen bepalen is het onderzoek uitgevoerd aan de hand van een beschrijvend model aangevuld met daadwerkelijk uitgevoerde proeven. Dit model bevat een beschrijving van de uit te voeren taken (welke opeenvolgend en welke parallel kunnen worden uitgevoerd) welke nodig zijn om de genoemde doelen te bereiken en op welke momenten belangrijke mijlpalen worden bereikt. Voor deze taakanalyse worden voor verschillende tankautospuit-bezettingen scenario's uitgewerkt. Daarbij zorgen we ervoor dat dezelfde taak, uitgevoerd door hetzelfde aantal mensen onder dezelfde omstandigheden, bij de verschillende scenario's evenveel tijd kost. De invloed van de individuele invloed op de uitkomsten is op die wijze geëlimineerd. In hoofdstuk 4 gaan we nader op de uitvoering en de analyse in.
2.3
Proefnemingen
2.3.1
Inleiding
De uitgevoerde proeven hebben als doel om een kwantitatief beeld te krijgen van het verschil tussen een inzet met 14 (6/6/2), 12 (6/4/2 en 4/6/2) en 10 (4/4/2) personen en de mogelijke invloed van een ander blussysteem daarop. Bij de voorbereiding van de proeven werd duidelijk dat we de mogelijkheden en de mogelijke beperkingen van het Druklucht schuim blussysteem bij een intensieve gebouwbrand zoals hier beoogd niet op de locatie Maasvlakte in beeld kunnen krijgen. Er kan niet voldoende intensief worden gestookt in het oefenobject. Daarom zijn de benodigde proeven gesplitst in twee delen: - proeven gericht op de mogelijkheden en de beperkingen van Druklucht schuim blussysteem. Deze proefneming zijn gehouden in het oefencentrum
060095.S14
11
BOTC in Boxmeer op woensdag 12 oktober. In Boxmeer mag relatief hard gestookt worden in het geschikte object. - proeven gericht op het meten van het tijdverloop en het bereiken van mijlpalen bij de verschillende inzetten. Dit is gebeurd bij RISC (Maasvlakte) bij een object met meerdere verdiepingen op 18 oktober.
2.3.2
Proefneming blussysteem (Boxmeer)
Bij de proefnemingen in Boxmeer was het doel inzicht te verkrijgen in: - de snelheid van de blussing: na hoeveel tijd na de start van de blussing zijn de omstandigheden (temperatuur, gevoelstemperatuur brandweerlieden, slachtoffers) in de brandende ruimte zodanig (temperatuur. luchtvochtigheid) dat doorzoeken en redding achter de vuurhaard kan plaatsvinden. Dat voor een HDblussing en voor een Druklucht schuim blussing. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in: o het verminderen van het gevaar op Flash-over door te beginnen met een snelle koeling van de hete gassen (we starten tegen het moment van Flashover aan). Dit gebeurt door het geven van (in dit geval) twee shots (HD en bij de tweede proef Druklucht schuim) in de richting van het plafond conform de gebruikelijke taktiek. In beide gevallen vond de aanvalsploeg dat voldoende. o het blussen van de brandende objecten (meubilair) in de woonkamer van de woning (de vuurlast was in beide gevallen gelijk). Deze blussing werd beeindigt op het moment van "knock-down". - de omstandigheden binnen het object (de woning) voor het brandweerpersoneel en de slachtoffers. Een van de voordelen die genoemd worden van de Druklucht schuim techniek ten opzichte van HD is dat de stoomvorming bij de blussing minder is en dat daardoor de "gevoelstemperatuur" voor brandweerpersoneel en slachtoffers beter is. Er komt minder stoom in de lucht. Tevens is het zicht in de ruimte waar de blussing plaatsvindt een belangrijk gegeven. Ook daar zou er een verschil zijn tussen HD en Druklucht schuim. - effectiviteit van de blussing. Een mening die in het veld wordt gehoord is dat een gebluste brand met het Druklucht schuim systeem na enige tijd (die wilden we meten) herontsteekt. Dit in tegenstelling tot de HD-blussing. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de proefneming naar de verschillen tussen de blussystemen.
2.3.3
Proefneming inzet (Maasvlakte)
Bij de proeven op de Maasvlakte zijn verschillende inzetten beproefd met steeds een andere bezetting van de tankautospuiten. Het scenario waarop de inzetten werden gedaan was in alle gevallen hetzelfde.
060095.S14
12
Scenario Het scenario bij de proef is zodanig gekozen dat de aanwezigen kunnen worden gered en de brand nog doeltreffend kan worden bestreden en dat voor de oplossing ervan een maximaal beroep wordt gedaan op de betrokken brandweerploegen. Dan komt de invloed van iedere persoon zo goed mogelijk tot uiting. Het scenario is ook realistisch. Deze situatie is typerend en maatgevend voor de oudere binnenstad van Dordrecht. Het beproefde scenario ligt qua moeilijkheidsgraad boven het gemiddelde van dat wat de brandweer aantreft (zie ook paragraaf 3.2.5). Dat is in lijn met de filosofie van de Handleiding Brandweerzorg en het beleid van de gemeente Dordrecht. De brandweer is gericht op het doeltreffend oplossen van moeilijke situaties. Daar is de opleiding, de oefening, de tactiek, het materieel en het accepteren van overwogen persoonlijke risico's door de mensen op gericht. Dit streefniveau van de brandweer lichten we nader toe in hoofdstuk 3 van dit rapport. Het scenario van de proef is als volgt gedefinieerd: "Brand op de eerste verdieping van een ouder woon-/appartementengebouw bestaande uit een begane grond met een winkel/ horeca, drie verdiepingen en een zolderverdieping. De brand op de eerste verdieping is doorgeslagen naar de tweede verdieping (via plafond/vloer) en overslag van de tweede naar de derde verdieping; er bevinden zich waarschijnlijk nog mensen in het pand." In bijlage 1 is het scenario schematisch aangegeven.
2.3.4
De beproefde scenario's
Bij branden in de binnenstad van Dordrecht en direct daaromheen arriveren bij brand in bijna alle gevallen direct in eerste uitruk 2 tankautospuiten en 1 redvoertuig. Het redvoertuig (hoogwerker of autoladder) (RV) arriveert gelijktijdig met de eerst aankomende tankautospuit (TS1). Dan is het effect m.b.t. redding het grootst. Deze situatie wordt in de proefneming als uitgangspunt genomen. Vervolgens is tevens gevarieerd tussen 6 en 4 personen als bemanning van de tankautospuiten. Dit is namelijk de vraag in Dordrecht. Op die wijze ontstaan de volgende vier te beproeven uitgangssituaties:
060095.S14
13
Proef
Omvang TS1
Omvang TS2
Omvang RV
Huidige aanpak: 1
6
6
2
Alternatieven 2 3 4
6 4 4
4 6 4
2 2 2
Figuur 2.1: Omvang van de voertuigbemanningen bij de verschillende proeven
In alle scenario's komt de tweede tankautospuit 2 minuten na de combinatie van eerste TS en RV. Bij de voorbereiding en de uitvoering van de proeven met een beperkte bezetting van de eerste of de tweede tankautospuit is gediscussieerd over de filosofie van de aanpak: - Gaan we uit van de huidige les- en leerstof die uitgaande van een 6 persoonsbezetting rekening houdt met een bepaald niveau van veiligheid voor het brandweerpersoneel bij de binnenaanval. Dit houdt onder andere in: - het controleren van de brandhaard met een ploeg van twee personen; - het doorzoeken van de ruimten in ploegjes van twee personen; - het "vrij" zijn van de bevelvoerder van 'uitvoerende taken' zodat de aandacht besteed kan worden aan de directe leiding aan de eigen manschappen, het overzien van het incident, het verloop van de bestrijding ervan en het overzien van de omgeving. Indien dit aan de orde is, en dat is bij deze scenario's het geval, moet er tot de komst van de OvD tevens ruimte zijn voor de operationele leiding aan de overige ingezette eenheden. We hebben dit de 'Huidige standaard' genoemd (A-variant). - Of gaan we bij de beperkte bezetting afwijken van de hiervoor vermelde doctrine van de huidige les- en leerstof. Dit in de vorm van het 'splitsen' van ploegen. Dit betekent onder meer: - het acceptabel zijn van het controleren van de brandhaard door één per soon; - het acceptabel zijn het wisselen van ploegen van bevelvoerder; - het acceptabel laten zijn dat de bevelvoerder als ploeglid onderdeel wordt van de uitvoerende werkzaamheden zoals doorzoeken en redden. Het voordeel van deze aanpak is dat er bij een verminderde bezetting sneller gewerkt wordt. Dit betekent wel een vermindering van de veiligheid van het eigen personeel en een vermindering van de aandacht voor de genoemde leidinggevende en coördinerende taken van de bevelvoerder. We hebben dit de B-variant genoemd. Door middel van de proefnemingen willen we inzicht krijgen in de verschillen in tijden en werkwijzen tussen de varianten A en B. We kijken daarbij met name
060095.S14
14
naar het verschil in de geleverde kwaliteit, uitgedrukt in enerzijds de tijd en anderzijds de kwaliteit van de leiding /bevelvoering en werkwijze. Bij de evaluatie van de proefnemingen zijn de volgende acties/mijlpalen als de belangrijkste binnen een zo kort mogelijke tijd te bereiken doelen beschouwd: - het voltooien van het doorzoeken van de drie in gevaar zijnde verdiepingen (verdiepingen 1, 2 en 3) - het vinden van de 3 afzonderlijke slachtoffers; - het op straat (veilige plaats) afleveren van de 3 afzonderlijke slachtoffers; - het blussen van de 1e verdieping, de tweede verdieping en de inzet van de schermstraal op de gevel om de overslag van de tweede naar de derde verdieping te voorkomen. In hoofdstuk 4 worden de proefnemingen en de scenario's uitvoerig besproken. Eerst wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de algemene werkwijze van de brandweer bij het optreden bij brand.
060095.S14
15
3
De werkwijze van de brandweer bij het optreden bij brand
3.1
Inleiding
De aanbevolen inzet van de brandweer bij branden in gebouwen is maatgevend voor het ontwerp van de brandweerorganisatie. De aanbevelingen daarvoor van het Ministerie van Binnenlandse Zaken zijn vastgelegd in de Handleiding Brandweerzorg (mei 1992). Deze aanbevelingen hebben geen wettelijke status: de brandweerzorg is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Deze aanbevelingen zijn wel onderdeel van de Referentiekaders Project Versterking Brandweer. In een convenant tussen de regionale brandweer en het departement heeft de gemeente toegezegd het kwaliteitsniveau zoals vastgelegd in de referentiekaders na te streven.
3.2
De uitgangspunten van de Handleiding Brandweerzorg
Voor de duidelijkheid en de volledigheid gaan we eerst in op de uitgangspunten van de Handleiding Brandweerzorg, maar nu vooral toegespitst op de uitvoering van taken en de daarvoor benodigde personele en materiële omvang.
3.2.1
De wettelijke taak van de gemeente
Taken, filosofie De wettelijke taken met betrekking tot de brandbestrijding kunnen worden afgeleid uit de verantwoordelijkheid van de gemeente voor openbare orde en veiligheid en bestaan primair uit: - het beschermen van de veiligheid van personen; - het beschermen van eigendommen van derden; - het beperken van de schade in het brandende object. De repressieve brandweerorganisatie moet zodanig opgezet zijn dat de eerste twee genoemde taken voldoende effectief en efficiënt kunnen worden uitgevoerd. De derde taak moet met die organisatie zo goed mogelijk worden uitgevoerd. De gemeente hoeft er niet extra voor te investeren, tenzij een investering een zeer duidelijk positieve kosten-batenverhouding heeft. Dit is de filosofie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken die als uitgangspunt heeft gegolden bij de opstelling van de Handleiding Brandweerzorg, die we in dit onderzoek in Dordrecht als uitgangspunt hebben genomen. De gemeentelijke brandweren, leveren als primair product het minimumpakket zoals omschreven in de wet te weten:
060095.S14
16
- het voorkomen en beperken van brand en schade (personen, materieel) bij brand en - het optreden bij incidenten anders dan brand (technische hulpverlening) wanneer daarbij de veiligheid van personen in het geding is. Daarnaast levert de brandweer al dan niet in regionaal verband een groot pakket aan andere veiligheidsvergrotende en hulpverlenende diensten en beschikt daartoe over een aantal specialisaties zoals een duikploeg, een gaspakkenploeg en adviezen met betrekking tot het optreden bij incidenten met gevaarlijke stoffen. Normen In de Handleiding Brandweerzorg wordt het brandweerzorgniveau en de effectiviteit van de brandweer uiteindelijk uitgedrukt in meetbare grootheden als de opkomsttijd van één of meer benodigde brandweer voertuigen. Voor deze opkomsttijden worden inhoudelijk onderbouwde aanbevelingen gedaan die mede na overleg met de VNG zijn vastgelegd. Het vaststellen van het vereiste zorgniveau is en blijft een gemeentelijke verantwoordelijkheid; in principe mag een gemeente van de aanbevelingen afwijken. De mate waarin de wettelijke taken moeten worden uitgevoerd liggen niet in de wet vast. In dit onderzoek heeft bureau SAVE de landelijke aanbevelingen met betrekking tot het zorgniveau als uitgangspunt genomen.
3.2.2
Dekking van brandrisico's
De brandweer dekt een brandrisico af wanneer zij met voldoende voertuigen binnen de afgesproken opkomsttijd arriveert. De opkomsttijd is de tijd van melding van brand bij de alarmcentrale tot de tijd waarop de brandweer bij het brandadres arriveert. Om, enigszins beeldend, inzicht te verschaffen in het al dan niet gedekt zijn van het brandrisico in bepaalde gebieden van de gemeente is de volgende analogie opgesteld. Dekking van het brandrisico door een kazerne kan worden voorgesteld als een paraplu boven een bepaald gebied van de gemeente (en soms boven en stukje van een buurgemeente). Als er in alle richtingen vanuit de kazerne ongeveer even hard gereden kan worden zou de kazerne zich in het middelpunt van die paraplu bevinden. Als eerste benadering kan worden gesteld dat een gebied 'gedekt' is als het zich onder de paraplu bevindt en 'niet gedekt' is als het daarbuiten ligt. Er zijn soms meerdere paraplu's (meerdere kazernes) nodig om de gehele gemeente te dekken. In de praktijk kan er vanwege de wegenstructuur niet in alle richtingen even hard worden gereden. Dit betekent dat de dekkingsparaplu's in de praktijk niet rond zullen zijn. Zij zijn uitgerekt in de richtingen waar relatief hard gereden wordt en ingedeukt in de richting waar relatief langzaam gereden wordt. De straal van de dekkingsparaplu wordt bepaald door de normtijd die voor een bepaalde categorie gebouw geldt. 060095.S14
17
Een brand onveilig gebouw - een gebouw met een hoog brandrisico - moet sneller en met meer materieel bereikt kunnen worden dan een brandveilig gebouw. Het kan dus voorkomen dat een wijk met moderne brandveilige gebouwen geheel 'gedekt' is, behalve die ene instelling met minder goede preventieve voorzieningen. Dit kan komen omdat de opkomsttijd van het eerste voertuig niet gehaald wordt. Het kan ook omdat het risico daar zodanig is dat direct een tweede voertuig benodigd is. Het soort gebouw moet dus eigenlijk ook nog onder de paraplu van een tweede voertuig liggen. Dit tweede voertuig komt soms uit dezelfde kazerne soms uit een andere. Dit afhankelijk van kazernebezetting, uitrukprocedure en opkomsttijd. Vaak ligt een gebouw ook onder zo'n tweede paraplu mede omdat een tweede voertuig iets later mag komen dan de aanbevolen normtijd wanneer het eerst aankomende voertuig iets eerder komt dan aanbevolen. Ook door toevallige omstandigheden kan er echter in een bepaalde richting niet altijd even hard gereden worden. Soms zijn de verkeerssituaties gunstig, soms zijn deze ongunstig (opstoppingen, drukte, spoorwegovergangen, de gevolgen van 'duurzaam veilig' zoals verkeersdrempels en rotondes). In gunstige gevallen reikt de paraplu verder dan in ongunstige gevallen. In feite betekent dat voor de analogie, dat de ligging van de randen van de paraplu niet precies aan te geven is. Die rand zou als enigszins rafelig beschouwd kunnen worden. Ook liggen de rafels niet altijd op dezelfde plaats. De grens tussen 'gedekt' en 'niet gedekt' is niet scherp te trekken. Wel kan gezegd worden dat hoe verder een gebied vanaf de kazernelocatie is gelegen (of hoe dichter een gebied bij de rand van de paraplu ligt) hoe groter de kans is dat niet alle branden in dit gebied binnen de normtijd bereikt worden. Met andere woorden hoe dichter bij de rand des te groter de kans dat er door toevallige omstandigheden druppels buiten de paraplu om toch op dat gebied terecht komen. Daarnaast moet bedacht worden dat het soms ook dichterbij een kazerne voorkomt dat een brand niet op tijd bereikt wordt. Bijvoorbeeld omdat de daar aanwezige autospuit al naar een andere brand of hulpverlening is uitgerukt, omdat een overweg gesloten is of een brug openstaat. Men zou dit als zo nu en dan toevallig aanwezige gaatjes in de paraplu kunnen beschouwen, die wanneer het daadwerkelijk regent, aanleiding geven tot plaatselijk nat worden. Duidelijk is dat de gehanteerde normtijden geen absolute garantie op het op tijd aankomen van een autospuit kunnen geven. Wanneer het uitrukvoertuig wel 'op tijd' komt bestaat er overigens nog geen garantie dat de brand of een ander incident goed afloopt met weinig schade en slechts lichte gewonden. Het kan bijvoorbeeld lang duren voordat een brand ontdekt wordt of dat een ontwikkeling zo snel plaatsvindt dat de gevolgen al desastreus zijn op het moment dat de brand bij de brandweer gemeld wordt.
3.2.3
Normen
Bij het opstellen van normen is het van belang goed aan te geven wat deze norm betekent en hoe absoluut (of streng) deze moet worden toegepast. Verschillen in interpretatie van een norm kunnen namelijk tot grote verschillen in uitkomsten voor het dekkingsplan leiden en daarmee tot belangrijke kostenverschillen.
060095.S14
18
De vraag is echter wat de mate van garantie is, die de norm moet bieden voor het inderdaad binnen de tijdlimiet arriveren van de vereiste voertuigen. Hierover is geen officiële uitspraak te vinden. Vanwege haar autonomie is de gemeente in principe vrij om hier een keuze te maken. De minister van Binnenlandse Zaken heeft in mei 1992 een aanbeveling vastgelegd in de "Handleiding Brandweerzorg: Systeem voor de beoordeling van de gemeentelijke brandweerzorg". Daarin staan de te gebruiken opkomsttijden, welke in minstens 80% van de tijd realistisch moeten zijn. In de nieuwe Leidraad is dit uitgangspunt niet wezenlijk anders. Deze benadering wordt onderschreven door de VNG. Daarbij blijft de keuze wanneer een overschrijding van de aanbevolen tijd nog acceptabel is bij de gemeente. In het onderlinge onderzoek gaan we niet in op de organisatie (aantal en locatie van de kazernes) die nodig is om de tijdlimieten (opkomsttijden) te halen. Dat is in het regionaal dekkingsplan gebeurd. Hier gaan we vooral in op de vereiste voertuigen en de daarbij behorende bemensing. Zo'n keuze is nodig omdat het nergens voorkomt dat de brandweer overal of onder alle omstandigheden met voldoende middelen op tijd komt. Dat zou tot onnodig dure oplossingen leiden en tot organisaties die qua kosten/baten onverantwoord zijn.
3.2.4
Normtijden
Inleiding Na het ontstaan van brand is het belangrijk dat de Brandweer zo snel mogelijk op het brandadres arriveert. In dat geval zijn de reddingskansen voor de aanwezige personen het gunstigst, is de mogelijkheid op het voorkomen van overslag van brand naar naastgelegen percelen zo groot mogelijk en kan de schade aan en in het gebouw beperkt blijven. Veel branden hebben aanvankelijk de neiging maar langzaam groter te worden, doch op een bepaald moment zich snel te ontwikkelen. Dit betekent, dat de mogelijkheden van redding en bestrijding aan het begin van brand, voordat de snelle ontwikkeling heeft plaatsgevonden, het gunstigst zijn. Daarom is snel arriveren van de Brandweer van het grootste belang en zijn hiervoor normtijden aanbevolen. Het brandgevaar is niet in elk gebouw even hoog. Dit gevaar wordt onder meer bepaald door: - de omstandigheden waaronder mensen aanwezig zijn (wakend, slapend); - aanwezige mogelijkheden om te ontvluchten voor de aanwezigen (bepaald door onder meer vluchtwegen, het valide zijn van personen); - brand- en rookwerendheid van de bouwconstructie (muren, vloeren); - mogelijkheid tot uitbreiding van brand naar naastgelegen percelen. Gebouwen die als ongunstig kunnen worden beoordeeld met betrekking tot de hiervoor genoemde aspecten moeten sneller bereikt kunnen worden (bijvoorbeeld
060095.S14
19
de gebouwen in de oudere stadsdelen) dan gebouwen die gunstiger zijn met betrekking tot het brandgevaar (bijvoorbeeld moderne eengezinshuizen, modern preventief goed uitgevoerde kantoorgebouwen met zelfredzame ter plaatse bekende aanwezigen). Voor verschillende soorten gebouwen bestaan daarom verschillende normtijden. Bij gebouwen met onvoldoende vluchtwegen zijn ook normtijden voor een redvoertuig (autoladder / hoogwerker) gegeven. Risicotypering De landelijke normen maken met oog op het brandrisico van gebouwen een indeling in 5 categorieën (1 t/m 5). De categorie met het hoogste risico (5) moet in eerste instantie het snelst en bij omvangrijke ingewikkelde situaties met het meeste materieel bereikt kunnen worden. Categorie 1, het laagste brandrisico, mag later en met minder materieel bereikt worden. Dit geldt bijvoorbeeld voor situaties waarin alleen gevaar is voor materiële schade in het eigen gebouw. De risicotypering gaat uit van de eerder genoemde volgende doelstellingen (wettelijke, gemeentelijke taken) van de repressieve brandbestrijding (in volgorde van belangrijkheid): - het beschermen van de veiligheid van personen; - het beschermen van eigendommen van derden; - het beperken van de schade in het brandende object. De brandweerorganisatie moet op zo'n manier ontworpen zijn dat de eerste twee genoemde taken zo effectief en efficiënt mogelijk kunnen worden uitgevoerd. Dit betekent dan dat het derde doel in de meeste gevallen ook wordt bereikt. Investeringen voor alleen het derde genoemde doel kunnen plaatsvinden wanneer er een duidelijk positieve kosten-batenverhouding aanwezig is. Normtijden De gebouwsoorten met het hoogste brandrisico moeten zoals gezegd in eerste instantie het snelst (de kleinste opkomsttijd) en bij ingewikkelde omvangrijke situaties met het meeste aantal autospuiten (TS1, TS2, TS3) bereikt kunnen worden. Wanneer er slechte vluchtwegen zijn moet daar een redvoertuig (autoladder of hoogwerker) aan toegevoegd worden. Hiervoor bestaan landelijk voor de verschillende risicocategorieën verschillende aanbevelingen voor normtijden.
Risico-objecten In vele wijken komen objecten voor met een verhoogd brandrisico. Hierbij kan gedacht worden aan bejaardentehuizen, inrichtingen, scholen, bedrijven met gevaarlijke stoffen. Het ligt voor de hand voor die objecten met behulp van preventie (technische voorzieningen, ontruiming, organisatie, instructie, voorlichting) branden of een snelle uitbreiding daarvan te voorkomen of met preparatieve maatregelen (benaderingsplannen, aanvalsplannen) een snelle en doeltreffende repressie te bewerkstelligen.
060095.S14
20
Dit betekent, dat de betreffende objecten met een hoge prioriteit in het preventieplan moeten worden opgenomen, en dat er ook in het kader van de preparatie aandacht aan moet worden besteed, zeker wanneer deze risico's repressief niet geheel worden afgedekt. Het is vaak niet doelmatig voor enkele van zulke objecten de repressieve mogelijkheden uit te breiden. Ditzelfde geldt voor verspreid voorkomende gebouwen in buitengebieden waar de brandweer vanwege de afstand tot de kazerne niet op tijd kan arriveren.
3.2.5
De omvang van de voertuigbezetting
De standaardbezetting van een tankautospuit gaat uit van 6 functies. Dit is nodig voor het effectief en veilig uitvoeren van de taken. Van dit systeem wordt ook uitgegaan bij opleidings- en oefenprogramma's. De bezetting van een redvoertuig bestaat uit 2 functies. Deze bezetting is nodig om bij ingewikkelder scenario's te kunnen optreden met voldoende kwaliteit. Scenario Het scenario is zodanig gekozen dat de aanwezigen kunnen worden gered en de brand nog doeltreffend kan worden bestreden en dat voor de oplossing ervan een maximaal beroep wordt gedaan op de betrokken brandweerploegen. Dan komt de invloed van iedere persoon zo goed mogelijk tot uiting. Het scenario is ook realistisch. Deze situaties komen regelmatig voor. Het beproefde scenario ligt qua moeilijkheidsgraad boven het gemiddelde dat wat de brandweer aantreft. Dat is in lijn met de filosofie van de Handleiding Brandweerzorg en het landelijk beleid. De brandweer is gericht op het doeltreffend oplossen van moeilijke situaties. Daar is de opleiding, de oefening, de tactiek, het materieel en het accepteren van overwogen persoonlijke risico's door de mensen op gericht. Dit streefniveau van de brandweer zullen we nader toelichten. Streefniveau Het aanbevolen zorgniveau in de Handleiding Brandweerzorg is uitgedrukt in omvang, samenstelling en opkomsttijd van de eerste uitruksterkte. De omvang en de samenstelling is zodanig bepaald, dat de 'klus' nog naar behoren geklaard kan worden onder gematigd pessimistische omstandigheden. Als de omstandigheden nog moeilijker zijn, is aanvulling nodig en moet de eerste uitruksterkte er 'het beste van maken'. Echter het overgrote deel van de gevallen is minder moeilijk en kan met de gedefinieerde omvang en samenstelling adequaat aangepakt worden. Het streefniveau ligt niet op het gemiddelde van de gebeurtenissen maar ruimschoots daarboven. De moeilijkste klussen als maat nemen voor de eerste uitruksterkte is zeer kostbaar. De grenzen zijn daar overigens vloeiend; het loopt uiteindelijk over in rampbestrijdingsscenario's. Het repressief optreden bij deze uitzonderlijke gebeurtenissen kan, waar relevant, beter worden voorbereid met aanvalsplannen en rampbestrijdingsplannen. In bijgaande figuur is dit aangegeven.
060095.S14
21
Omvangrijker klussen Ontwerpniveau (oplosbaar met max. inspanning 1e uitruk)
Omvang / moeilijkheids graad
Kleinere / minder ingewikkelde klussen
Frequentie van voorkomen Figuur 3.1: Ontwerpniveau voor omvang en samenstelling van de eerste uitruksterkte
3.3
De beoordeling van de aanbevolen omvang
3.3.1
Zijn veranderingen mogelijk?
De aanbevelingen over de omvang van de ploegen (6 personen voor de tankautospuit en 2 personen voor een redvoertuig) van 1992 zijn gebaseerd op de situatie die destijds in Nederland maatgevend was voor de minimumomvang. Het moet gezien worden als een bevestiging van de situatie van dat moment. Deze aanbeveling is een algemene basis voor ook de opleiding en oefening van brandweerlieden en hun leidinggevenden (m.n. ook bevelvoerders). De (ook zo veilig als mogelijke) werkmethoden zijn daarop ook gebaseerd. Een afwijking van de genoemde omvang is mogelijk. Dit moet dan wel gepaard gaan met een fundamentele aanpassing van de inhoud van opleidingen en oefenscenario's. De uitvoerbaarheid van 'blussen' en de daarvoor benodigde veranderingen in de taakoefening zal fundamenteel veranderen. Ook is de aanwezigheid van collega's in het brandende pand anders, inclusief de onderlinge beveiliging. Met name ook de bevelvoerder moet andere inschattingen maken.
3.3.2
Kosten/effectiviteit beoordeling
Uitgaande van de huidige omvang van de ploegen is de brandweer effectief met betrekking tot het element schadebeperking. Dit is onder andere in een onderzoek voor de gemeente Amsterdam aangetoond1). De kosten van de brandweer (margi1)
Rapportage SAVE 1985 in opdracht van de gemeente Amsterdam.
060095.S14
22
nale meerkosten van een kazerne) worden voor meer dan de helft 'terugverdiend' door de vermindering van de materiële schade. Dit vanwege het gegeven dat de brandweer in het dekkingsgebied sneller arriveert en de schadeontwikkeling dan minder ver is gevorderd. Daarbij is schadebepaling niet het primaire product van de brandweer. De vraag is of deze effectiviteit voor schadebepaling wordt aangetast bij een vermindering van de ploegomvang. Bij de beantwoording daarvan moeten we ons realiseren dat (zie figuur 3.1) de brandweer ontworpen is om met name de reddingsklus onder gematigd pessimistische omstandigheden effectief en veilig te kunnen uitvoeren. Deze klus komt niet het meest voor, maar is wel maatgevend voor het ontwerp van de gemeentelijke organisatie. Omvangrijker klussen (bovenin de driehoek) kan en mag een gemeente samen met buurgemeenten oplossen. Vanuit efficiencyoogpunt en kosten/effectiviteit met beperking tot schadebeperking geredeneerd is het beter de brandweer af te stemmen op een lager, maar vaker voorkomend ambitieniveau. Op dit moment is deze redenering niet het vertrekpunt omdat het ambitieniveau juist wordt bepaald door de taken redding en het voorkomen van overslag van het gevaar naar de buren. Wanneer alleen schadebeperking het doel is kan een directe kosten/batenafweging worden gemaakt. Dan zal blijken dat het effectiever en goedkoper is om de organisatie juist te richten op veel vaker voorkomende kleinere incidenten en te accepteren dat met enige regelmaat grotere incidenten (veel schade) niet effectief beheerst kunnen worden. Het doel van de huidige brandweer biedt een effectieve redding door middel van een binnenaanval onder gematigd pessimistische omstandigheden. Dit is een 'maatschappelijke waarde' van belang voor de bevolking. Een kosten/ effectiviteitsredenering leidt tot een lager ambitieniveau.
3.4
Beveiligingsfilosofie
3.4.1
Taken brandweerploeg
De primaire taak van de brandweer is het beveiligen/redden van de personen die niet meer op basis van zelfredzaamheid het brandende pand kunnen ontvluchten. Deze aanwezigen moeten naar een veilige plaats worden gebracht (een veilige omgeving buiten het brandcompartiment) en wanneer nodig moet aan hen hulp worden geboden (w.o. ademlucht in het pand, ambulancehulpverlening buiten het pand). Dit leidt tot de volgende basistaken: - veilig stellen toegangsweg/vluchtweg brandweer (waar nodig d.m.v. blussing van bijv. trapopgang en te doorzoeken ruimten);
060095.S14
23
- doorzoeken pand op aanwezigheid personen; - redding van personen (eerste hulp, brengen/begeleiden naar veilige plaats); - blussen brand. Deze taken moeten met behoud van de veiligheid van het brandweerpersoneel worden uitgevoerd. Bij de taakanalyse betekent dit: - zorgen voor veilige/beveiligde omstandigheden (brandvrij maken en houden toegang-/vluchtwegen); - zekerstellen van een duurzaam voldoende bluswatervoorziening; - in het pand bij risicovolle omstandigheden werken met minimaal 2 personen; - het voorzien in een 2e vluchtweg voor het brandweerpersoneel door middel van een redvoertuig. - het beiden van een schermstraal om brandoverslag te voorkomen door middel van een redvoertuig.
3.4.2
De rol van de bevelvoerder
De bevelvoerder voert het bevel over de bemanning van 1 tankautospuit. Bij grotere incidenten (meerdere voertuigen) heeft de 1e bevelvoerder de leiding over de bluseenheden tot aankomst van de Officier van Dienst. Zijn verantwoordelijkheden hebben betrekking op operationele leiding en coördinatie. Een bevelvoerder geeft gedurende een inzet leiding, neemt beslissingen, heeft een goed overzicht over het incident en let op eventuele gevaren. Voorbeelden van taken van de bevelvoerder zijn: beslissen over de in te zetten acties, oriënteren op / verkennen van mogelijke risico's, zorgdragen voor de veiligheid van de manschappen, contact houden met de meldkamer, beoordelen of opschaling nodig is, bepalen wanneer de situatie 'onder controle' is. Al met al is het voor de inzet en met name voor het waarborgen van de veiligheid van het brandweerpersoneel van groot belang dat de bevelvoerder zijn taken kan uitvoeren.
3.4.3
De tweede vluchtweg
Een belangrijk uitgangspunt bij de brandbeveiliging van gebouwen is de mogelijkheid om in het geval van brand op twee manieren te kunnen ontvluchten. Men is dan niet opgesloten wanneer een van de vluchtwegen of de weg daar naar toe door brand niet meer bereikbaar of begaanbaar is (door brand, door instorting, of door verstikkende/bedwelmende rook). De tweede vluchtweg behoeft niet 'luxe' te zijn, in de regelgeving wordt het springen uit het raam van de eerste verdieping van een gebouw nog als een tweede vluchtmogelijkheid gezien. Hoge gebouwen moeten over een bouwkundige tweede mogelijkheid beschikken in de vorm van een zogenaamd veiligheidstrappenhuis. Als zo'n vluchtmogelijkheid niet aanwezig is en woon- of slaapverdiepingen aanwezig zijn die op de tweede etage of hoger liggen (tussen 6 en 13 meter), moet
060095.S14
24
een redvoertuig (autoladder, hoogwerker) in de tweede vluchtweg voorzien. Dat is een landelijk geldend uitgangspunt dat ook vast ligt in de Handleiding Brandweerzorg. Deze situatie komt voor in de middelhoge bouw (tot plusminus 5 verdiepingen). Zeker in de oude bouw tot 1969 en vaak ook nog daarna bijvoorbeeld in het geval van portiekflats zonder zogenaamde doorgekoppelde balkons. Portiekflats waarbij men via de balkons bij de buren kan komen hebben op die manier een tweede vluchtweg. Daar is dan geen redvoertuig vereist. Naast de tweede vluchtweg voor de bewoners biedt een redvoertuig een tweede toegangsmogelijkheid en vluchtweg voor de brandweer wanneer de trapopgang niet betreedbaar is, bijvoorbeeld omdat deze in brand staat en er hogere verdiepingen doorzocht moeten worden. Ook biedt het redvoertuig een 'achterdeur' aan brandweerlieden die in een gebouw opgesloten dreigen te raken bijvoorbeeld omdat een gebruikte opgang niet meer als neergang gebruikt kan worden, omdat deze is ingestort of is doorgebrand. Door aanwezigheid van een redvoertuig kunnen brandweerlieden dan iets grotere risico's nemen en daarmee de reddingskansen van aanwezigen vergroten. Al deze situaties kenmerken zich door het gegeven dat wanneer een redvoertuig nodig is deze meteen gebruikt moet kunnen worden. Vandaar dat het als eerste uitrukvoertuig bij brand wordt gealarmeerd en ingezet.
060095.S14
25
4
De uitgevoerde proefnemingen
4.1
Proefnemingen
Om de invloed van de verschillende bezettingen van de tankautospuiten te bepalen zijn op 18 oktober 2005 proefnemingen uitgevoerd in een oefenobject op het terrein van RISC op de Maasvlakte (zie figuur 6.1).
trap naar 3e verdieping
slachtoffer 3
slachtoffer 2
3e verdieping
slachtoffer 1
2e verdieping
inpandige trap (naar 1e en 2e verdieping
1e verdieping
toegang Figuur 4.1: Het pand waarin de proeven zijn uitgevoerd
Scenario Het scenario bij de proef is zodanig gekozen dat de aanwezigen kunnen worden gered en de brand nog doeltreffend kan worden bestreden en dat voor de oplossing ervan een maximaal beroep wordt gedaan op de betrokken brandweerploegen. Dan komt de invloed van iedere persoon zo goed mogelijk tot uiting. Het scenario is ook realistisch. Deze situaties komen met enige regelmaat in de binnenstad van Dordrecht voor. Denk bijvoorbeeld aan de branden: - aan de Stooplaan (jaren '70) - in de Voorstraat / Disselstraat (jaren '70) - bij meubelzaak Buytink (begin jaren '80) - in de Voorstraat (jaren '80) - in de Dolhuisstraat (jaren '80) - aan de Kuipershaven (jaren '90) - bij Poppeliers (jaren '90) - in gebouw "Stockholm" (begin 2000)
060095.S14
26
Daadwerkelijk zal er in de meeste gevallen overigens geen redding aan de orde zijn omdat er niemand aanwezig is of de aanwezigen op basis van zelfredzaamheid al zijn gevlucht bij aankomst van de brandweer. Het beproefde scenario ligt qua moeilijkheidsgraad boven het gemiddelde van dat wat de brandweer aantreft. Dat is in lijn met de filosofie van de Handleiding Brandweerzorg en het beleid van de gemeente Dordrecht. De brandweer is gericht op het doeltreffend oplossen van moeilijke situaties. Daar is de opleiding, de oefening, de tactiek, het materieel en het accepteren van overwogen persoonlijke risico's door de mensen op gericht. Dit streefniveau van de brandweer zullen we nader toelichten. Het scenario van de proef is als volgt gedefinieerd: "Brand op de eerste verdieping van een ouder woon-/appartementengebouw bestaande uit een begane grond met een winkel/ horeca, drie verdiepingen en een zolderverdieping. De brand op de eerste verdieping is doorgeslagen naar de tweede verdieping (via plafond / vloer) en er is overslag van de tweede naar de derde verdieping; er bevinden zich waarschijnlijk nog mensen in het pand." De aanname is dat het gaat om een brand in een ouder woongebouw in de binnenstad van Dordrecht. Dit betekent in de meeste gevallen vloeren en inpandige trappen van hout, plafonds van stuc op riet, dus een behoorlijke vuurlast. Voor de aanwezigen in oude etagewoningen is het belang van de bestrijdingsacties aan te geven door het toenemen van de overlijdenskans met plusminus 5 - 6% per minuut toename opkomsttijd/reddingstijd8). Van de beschouwde proefnemingsscenario's willen we het effect in de reddingstijd bepalen, dat geeft een inzicht in de invloed op de overlevingskansen van de aanwezigen. De absolute waarde van het brandrisico van aanwezigen en derden in oude etagewoningen is zodanig hoog dat hiervoor de hoogste eisen aan de opkomsttijd worden gesteld (5 minuten voor TS1, 5 minuten voor de RV en 7 minuten voor TS2). Niet omdat daardoor de gevaren tot normale proporties worden teruggebracht, maar omdat nog strengere aanbevelingen (kortere tijden) vanwege hun kosten niet realiseerbaar worden geacht. In de proeven is gewerkt met echt vuur in een verduisterd gebouw. De rookontwikkeling was dusdanig dat er behoorlijke zichtbelemmering optrad. De beproefde scenario's Bij branden in de binnenstad van Dordrecht en direct daaromheen arriveren bij brand in bijna alle gevallen direct in eerste uitruk 2 tankautospuiten en 1 autoladder. Meestal arriveert het redvoertuig (RV) vrijwel gelijktijdig met de eerst aankomende tankautospuit (TS1). Dan is het effect het grootst. Deze situatie is in de proefneming als uitgangspunt genomen. Vervolgens is tevens gevarieerd tus8)
Bron: Handleiding Brandweerzorg.
060095.S14
27
sen 6 en 4 personen als bemanning van TS1 en TS2. Op die wijze ontstaan de volgende vier te beproeven uitgangssituaties met de varianten voor wat betreft de TS-bemanning (figuur 6.2).
Proef Huidige aanpak 1 Alternatieven 2 3 4
Omvang TS1
Omvang TS2
Omvang RV
6
6
2
6 4 4
4 6 4
2 2 2
Figuur 4.2: Omvang van de voertuigbemanningen bij de verschillende proeven
Bij de beproevingen gaan we ervan uit, dat TS2 2 minuten later arriveert dan TS1 en de RV. In Dordrecht is dit realistisch9). Voor de 3 alternatieve situaties wordt, zoals toegelicht in paragraaf 2.3.4 bij de uitwerking onderscheid gemaakt in een A en een B aanpak. De A-versie is in deze gevallen de aanpak volgens de huidige les- en leerstof: de 'standaard aanpak'. Dit houdt oa. in het controleren van de brandhaard met twee personen en het 'vrijhouden' van de bevelvoerder. In de B-versie wordt afgeweken van de les- en leerstof en wordt de aanpak uitgewerkt indien de ploegen 'Gesplitst' worden. Dit houdt oa. in dat 1 persoon de brandhaard controleert en dat de bevelvoerder inspringt bij uitvoerende werkzaamheden.
Mijlpalen Bij de evaluatie van de proefnemingen zijn de volgende acties als de belangrijkste binnen een zo kort mogelijke tijd te bereiken doelen beschouwd: - het voltooien van het doorzoeken van de drie in gevaar zijnde verdiepingen (verdiepingen 1, 2 en 3) - het vinden van de 3 afzonderlijke slachtoffers; - het op straat (veilige plaats) afleveren van de 3 afzonderlijke slachtoffers; - het blussen van de 1e verdieping, de tweede verdieping en de inzet van de schermstraal op de gevel om de overslag van de tweede naar de derde verdieping te voorkomen.
9)
Bron: Regionaal dekkingsplan.
060095.S14
28
4.2
De uitwerking van de gegevens van de proefnemingen
4.2.1
Modeloplossingen
Het uitgangspunt bij het optreden bij brand door een ploeg (autospuit bezetting, redvoertuig bezetting) is dat er op de situatie wordt ingespeeld/ geïmproviseerd op basis van een vast afgesproken en beoefende standaardmethode (aflegsysteem). De improvisatie vindt plaats op basis van de mededelingen bij de melding die per mobilofoon worden doorgegeven, de omstandigheden bij aankomst (waar onder uitbreiding van brand en rook, mededelingen van reeds aanwezige personen) en de persoonlijke inschatting ven de bevelvoerder direct na aankomst. Dit betekent dat de feitelijke aanpak op hoofdlijnen dezelfde is, maar dat specifieke acties kunnen verschillen met betrekking tot volgorde, tijd en personen die deze uitvoeren. Dit was bij de proefnemingen het geval. Dit betekend dat bij evaluatie en de bepaling van de invloed van de variabelen (bezetting TS'en) gebruik is gemaakt van een aantal op hoofdlijnen identieke model (=standaard) oplossingen die zoveel mogelijk gelijk zijn voor wat betreft inhoud en volgorde van werkzaamheden en die uitgaan van een op elk moment zo efficiënt mogelijk gebruik van de aanwezige bestrijdingscapaciteit. Op deze wijze is de invloed van niet systematische verschillen, die bij de proefnemingen optraden op het eindresultaat geëlimineerd.
4.2.2
Veiligheid eigen personeel brandweer
In de afgelopen jaren zijn in Nederland ernstige ongevallen gebeurd waarbij ook dodelijke slachtoffers onder brandweermensen te betreuren waren. De daarop volgende onderzoeken hebben tot veel veiligheidsmaatregelen en ook tot veel discussie geleid. Bij dit laatste ging het om het wel of niet verantwoord kunnen uitvoeren van een binnenaanval. Deze wijze van aanpak is zeer effectief voor het redden van nog in leven zijnde slachtoffers die op basis van zelfredzaamheid het pand niet meer kunnen ontvluchten. Landelijk en ook in Dordrecht is besloten om zeker voor deze situaties de binnenaanval te handhaven, maar wel onder veiliger omstandigheden. Dit heeft er bij deze proefnemingen toe geleid dat: - de bediener redvoertuig bij aankomst bij het dak niet voor redding in zijn eentje uit de korf gaat. Het slachtoffer daar moet zelf instappen of worden 'aangereikt' door de aanvalsploeg die van binnen komt; - de wateraanvoer naar de tankautospuit duurzaam verzekerd wordt via een tweede toevoerslangleiding2. Bij de modeloplossingen wordt in eerste instantie uitgegaan van de normaal in Nederland geldende veiligheidsregels bij brandbestrijding. Dit betekent onder meer het werken in groepjes van minimaal 2 personen en het beveiligen van een mogelijke terugweg (in dit geval door middel van de straal binnen en het redvoer2
Overigens hebben de tankautospuiten in Dordrecht een watertank van 2000 liter, dit in tegenstelling tot de standaard inhoud van 1500 liter.
060095.S14
29
tuig buiten). Bij de uitwerking van de proeven is het uitgangspunt gehanteerd dat het gevaar voor de brandweerlieden bij bezettingsverschillen niet moet veranderen. In de uitwerking van de scenario's is dit telkens de A-versie van het desbetreffende scenario. In de B-versie van de scenario's is, zoals toegelicht in paragraaf 2.3.4, dit principe verlaten. Dit principe wordt eventueel alleen verlaten wanneer er een veiligheidsbelang van hogere orde (het onmiddellijk kunnen redden van personen) in het geding is. Doormiddel van het model worden de verschillen inzichtelijk gemaakt.
4.3
Resultaten en conclusies
De uitgewerkte resultaten van de proefnemingen zijn in detail opgenomen in bijlage 2 van dit rapport. In bijlage 2 worden ook een aantal aannames genoemd en verklaringen gegeven voor enkele verschillen tussen de scenario's. In bijlage 3 worden in tabel en in grafiekvorm de verschillende proefnemingen vergeleken. Hierin wordt ingegaan op de twee genoemde kwaliteitsfactoren: tijd en kwaliteit van de leiding en bevelvoering / werkwijze voor de vergelijking van de uitkomsten. In de onderstaande figuur 4.3 wordt de tabel uit bijlage 3 samengevat. Samenvatting vergelijking uitkomsten proefnemingen RISC 6-6-2 Tijd
Uitvoering / bevelvoering
slo 1e verd. op veilige plaats slo 2e verd. op veilige plaats 2e verd. geheel doorzocht 3e verd. geheel doorzocht
2 personen controleren vuurhaard Bevelvoerder: 'vrije rol', toezicht, coordinatie (tot komst OvD), buitenverkenning, overleg B1/B2
9:00 15:00 15:50 19:10
ja
+
B1: ja B2: ja
++ ++
6-4-2 A-versie ('standaard') Tijd
Uitvoering / bevelvoering
slo 1e verd. op veilige plaats slo 2e verd. op veilige plaats 2e verd. geheel doorzocht 3e verd. geheel doorzocht
2 personen controleren vuurhaard Bevelvoerder: 'vrije rol', toezicht, coordinatie (tot komst OvD), buitenverkenning, overleg B1/B2
6-4-2 B-versie ('splitsen') 9:00 16:40 20:00 22:20
Tijd zelf straal opvoeren terug om te doorzoeken
ja
+
B1: ja B2: ja
++ ++
9:30 16:40 20:00 22:20
+/-
Uitvoering / bevelvoering
4-6-2 A-versie ('standaard') Tijd
Uitvoering / bevelvoering
slo 1e verd. op veilige plaats slo 2e verd. op veilige plaats 2e verd. geheel doorzocht 3e verd. geheel doorzocht
2 personen controleren vuurhaard Bevelvoerder: 'vrije rol', toezicht, coordinatie (tot komst OvD), buitenverkenning, overleg B1/B2
Uitvoering / bevelvoering
slo 1e verd. op veilige plaats slo 2e verd. op veilige plaats 2e verd. geheel doorzocht 3e verd. geheel doorzocht
2 personen controleren vuurhaard Bevelvoerder: 'vrije rol', toezicht, coordinatie (tot komst OvD), buitenverkenning, overleg B1/B2
2 personen controleren vuurhaard Bevelvoerder: 'vrije rol', toezicht, coordinatie (tot komst OvD), buitenverkenning, overleg B1/B2
9:00 15:30 16:20 19:40
zelf straal opvoeren
nee, niet overal
-
B1: ja B2: nee
++ --
9:30 15:00 15:50 19:10
+/-
4-6-2 B-versie ('splitsen')
ja
+
B1: ja B2: ja
++ ++
9:30 21:05 23:25 26:45
+/-
zelf straal opvoeren zelf straal opvoeren terug om te doorzoeken
Tijd
Uitvoering / bevelvoering
4-4-2 A-versie ('standaard') Tijd
slo 1e verd. op veilige plaats slo 2e verd. op veilige plaats 2e verd. geheel doorzocht 3e verd. geheel doorzocht
slo 1e verd. op veilige plaats slo 2e verd. op veilige plaats 2e verd. geheel doorzocht 3e verd. geheel doorzocht
2 personen controleren vuurhaard Bevelvoerder: 'vrije rol', toezicht, coordinatie (tot komst OvD), buitenverkenning, overleg B1/B2
nee
-
B1: nee B2: nee
---
9:30 16:40 20:00 22:20
+/-
zelf straal opvoeren
4-4-2 B-versie ('splitsen') zelf straal opvoeren
Tijd
terug om te doorzoeken
ja
+
B1: nee B2: nee
---
Uitvoering / bevelvoering
slo 1e verd. op veilige plaats slo 2e verd. op veilige plaats 2e verd. geheel doorzocht 3e verd. geheel doorzocht
2 personen controleren vuurhaard Bevelvoerder: 'vrije rol', toezicht, coordinatie (tot komst OvD), buitenverkenning, overleg B1/B2
nee
-
B1: nee B2: nee
---
zelf straal opvoeren zelf straal opvoeren terug om te doorzoeken
Figuur 4.3 Samenvatting vergelijking uitkomsten
060095.S14
30
De resultaten (tijd) met betrekking tot het redden van de slachtoffers uit deze figuur zijn weergegeven in de volgende figuur 4.4.
0:30
0:25
Minuten na aankomst
21:05
0:20 16:40
16:40
16:40 15:30
15:00
1 2 3 4 5
15:00
0:15
6 7 0:10
0:05
09:00 09:00 09:00
6-6-2 6-4-2 A-versie 6-4-2 B-versie 4-6-2 A-versie 4-6-2 B-versie 4-4-2 A-versie 4-4-2 B-versie
09:30 09:30 09:30 09:30
03:45 03:45 03:45 03:45 03:45 03:45 03:45
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
0:00 Persoon dak op veilige plaats
Slachtoffer 1e verd. op veilige plaats
Slachtoffer 2e verd. op veilige plaats
Mijlpaal
Figuur 4.4: Vergelijking van de uitkomsten
We concluderen het volgende: - Tijd Wat betreft de tijd voor het volbrengen van de taken blijkt dat als het gaat om meer taken, meer slachtoffers, meer verdiepingen er duidelijke verschillen optreden als deze branden met minder personen op de 2e TS worden aangepakt. Het gaat dan om het blussen, het doorzoeken en het vinden en redden van slachtoffers. Niet alle branden zijn dusdanig dat ze bestaan uit meer verdiepingen en meer slachtoffers. Dit zijn echter wel de gevallen waar het op aan komt en waarvoor de 2e TS juist bedoeld is. De taken op de eerste verdieping verlopen in de proeven vrijwel gelijk. Op de tweede en derde verdieping treden verschillen op. Deze verschillen lopen op tot meerdere minuten. Minuten zijn bij dit soort branden relevant, vergelijk bijvoorbeeld de opkomsteisen voor dit type bebouwing (6 i.p.v. 8 minuten). - Kwaliteit: leiding / bevelvoering / werkwijze In de scenario's waar is uitgegaan van het splitsen van de ploegen (om sneller te werken) krijgt de bevelvoerder een uitvoerende taak. Dit geldt overigens voor beide scenario's (A en B) met een 4-4-2 bezetting. Dan heeft de bevelvoerder altijd een uitvoerende taak. Hierdoor verliest de bevelvoerder zijn 'vrije rol'. Hij heeft een beperkt overzicht over het incident en kan niet effectief leiding geven. De buitenverkenning (incl. de naastgelegen panden) en de overlegmomenten (met de 2e bevelvoerder of bij aankomst OvD) schieten erbij in. Dit is een belangrijke
060095.S14
31
verslechtering. Dit betekent dat wanneer tot dit systeem wordt overgegaan de snelle komst van de OvD van groter belang wordt. Een bevelvoerder heeft als belangrijke taak leiding te geven aan de manschappen en het incident te overzien. Hij geeft directief leiding aan zijn ploegen en heeft de operationele leiding over de overige eenheden / voertuigen. Een bevelvoerder heeft daarnaast de taak zorg te dragen voor de veiligheid van de manschappen. Hij moet beslissingen kunnen nemen op cruciale momenten. Indien een bevelvoerder belangrijke uitvoerende taken krijgt, verliest hij de informatie en daarmee de zelfverzekerdheid die nodig is voor zijn bevelvoerdersrol. In de B-versie van de scenario's is uitgegaan dat de ploegen worden gesplitst. Met minder mensen kan op deze manier toch snel gewerkt worden, verschillende taken kunnen gelijktijdig worden uitgevoerd. Dit is een voordeel. In de proefnemingen betekende dit vooral het met 1 persoon controleren van de brandhaard terwijl 2 personen verder gingen om de verdieping te doorzoeken. Dit gaat in tegen de huidige standaard lesmethode van de brandweer. Daarin wordt voor de veiligheid van de brandweermensen ten allen tijde gewerkt met ploegjes van 2 personen. Het splitsen van ploegen kan dus gevolgen hebben voor de veiligheid van het optreden. Een mogelijkheid is nog dat de 2 personen die verder gaan de ene persoon die de brandhaard controleert 'in het zicht houden'. Of de bevelvoerder moet bij de ene persoon blijven voor de veiligheid. Dit alles maakt de brandweer minder slagvaardig en meer kwetsbaar. Ook hier kan tenminste één van de bevelvoerders de leidinggevende rol onder ingewikkelde omstandigheden niet adequaat uitvoeren.
Eindconclusie - De bezetting van 2 tankautospuiten met 6 personen heeft qua tijd een duidelijk voordeel bij de bestrijding van branden waarbij meerdere verdiepingen en meerdere slachtoffers aan de orde zijn. Dit geldt voor ingewikkelder gevallen waarvoor in feite de rol van de 2e TS belangrijk is (en waar een 2e TS in de eerste uitruk voor is bedoeld). In de binnenstad van Dordrecht is dit een maatgevend incident dat met enige regelmaat voorkomt. Het voordeel kan, afhankelijk van het gekozen scenario, oplopen tot meerdere minuten, wat een relevant verschil is bij dit soort incidenten. - Met betrekking tot het aspect leiding / bevelvoering / werkwijze staan bij een mindere bezetting van de TS met name de rol van de bevelvoerder en het al dan niet splitsen van de ploegen voor het snel kunnen uitvoeren van taken onder druk. Dit zijn twee belangrijke aspecten die van groot belang zijn voor een veilige inzet. Wil men dit gaan toepassen dan zal dit in de werkprocedures en instructies van het betreffende korps moeten worden uitgewerkt.
060095.S14
32
5
Vergelijking Hoge Druk blussing en blussing met het Druklucht-schuimblussysteem
5.1
Inleiding
Zoals in hoofdstuk 2 opgemerkt zijn de proefnemingen gesplitst in twee delen: - proeven gericht op de mogelijkheden en de beperkingen van Drukluchtschuimblussysteem. Deze proefneming zijn gehouden in het oefencentrum in Boxmeer op woensdag 12 oktober. In Boxmeer mag hard gestookt worden in het geschikte object. - proeven gericht op het meten van mijlpalen bij de inzet. Dit is gebeurd bij RISC (Maasvlakte) bij een object met meerdere verdiepingen op 18 oktober. De proeven betreffende de inzet zijn in het vorige hoofdstuk aan de orde gekomen. In dit hoofdstuk gaan we in op de proeven betreffende de blustechnieken. Op het oefenterrein van het BOTC in Boxmeer is een blussing met Hoge Druk en een blussing met een Druklucht-schuim-systeem uitgevoerd3. Daarbij is op hetzelfde moment van de brandontwikkeling ("tegen flash-over aan") met de inzet begonnen.
5.1.1
Doel proeven
Bij de proefnemingen in Boxmeer was het doel inzicht te verkrijgen in: - de snelheid van de blussing: na hoeveel tijd na de start van de blussing zijn de omstandigheden (temperatuur, gevoelstemperatuur brandweerlieden, slachtoffers) in de brandende ruimte zodanig (temperatuur. luchtvochtigheid) dat doorzoeken en redding achter de vuurhaard kan plaatsvinden. Dat voor een HDblussing en voor een Druklucht schuim blussing. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in: o het verminderen van het gevaar op Flash-over door te beginnen met een snelle koeling van de hete gassen (we starten tegen het moment van Flashover aan). Dit gebeurt door het geven van (in dit geval) twee shots (HD en bij de tweede proef Druklucht schuim) in de richting van het plafond conform de gebruikelijke taktiek. In beide gevallen vond de aanvalsploeg dat voldoende. o het blussen van de brandende objecten (meubilair) in de woonkamer van de woning (de vuurlast was in beide gevallen gelijk). Deze blussing werd beeindigt op het moment van 'knock-down'. - de omstandigheden binnen het object (de woning) voor het brandweerpersoneel en de slachtoffers. Een van de voordelen die genoemd worden van Druklucht schuim ten opzichte van HD is dat de stoomvorming bij de blussing min3
In de uitgevoerde proeven is gebruik gemaakt van een tankautospuit met het OneSeven-systeem.
060095.S14
33
der is en dat daardoor de 'gevoelstemperatuur' voor brandweerpersoneel en slachtoffers beter is. Er komt minder stoom in de lucht. Tevens is het zicht in de ruimte waar de blussing plaatsvindt een belangrijk gegeven. Ook daar zou er een verschil zijn tussen HD en Druklucht schuim. - effectiviteit van de blussing. Een mening die in het veld wordt gehoord is dat een met Druklucht schuim gebluste brand na enige tijd (die willen we meten) herontsteekt. Dit in tegenstelling tot een met HD gebluste brand.
5.1.2
De proeven
De proeven zijn uitgevoerd in twee oefenwoningen van het BOTC in Boxmeer. De eerste brand en blussing werden uitgevoerd in woning nummer 2, de tweede brand en blussing in woning nummer 4 (zie figuur 5.2). Beide woningen waren aan het begin van de proefneming droog. Dit is ook de reden dat de beide proeven niet in dezelfde woning na elkaar zijn gehouden.
Figuur 5.1 De oefenwoningen (gezien vanaf de achterkant)
060095.S14
34
3 waarnemers
meetpunt 1 (bij plafond) meetpunt 2 (op 1,5m)
meetpunt 5 (bij plafond) meetpunt 6 (op 1,5m)
meetpunt 3 (bij plafond) meetpunt 4 (op 1,5m)
Figuur 5.2 Bovenaanzicht oefenwoningen, benedenverdieping
2 waarnemers
meetpunt 7 (bij plafond) meetpunt 8 (op 1,5m)
Figuur 5.3 Bovenaanzicht oefenwoningen, 1e verdieping
De woningen waren op de bovenverdieping iets verschillend. Om dit te compenseren zijn op de 1e verdieping enkele deuren opengezet waardoor de open ruimte nagenoeg even groot werd. 060095.S14
35
Waarnemers / personen Bij de uitvoering van de proeven is om de effecten van de blussystemen op de omstandigheden in de woning te bepalen gewerkt met twee waarnemers op de eerste verdieping op de overloop van de woning. Deze ruimte staat in een directe verbinding met de brandende ruimte op de begane grond. Overigens waren er ook drie waarnemers/stokers op de begane grond. Zij bepaalden mede het moment waarop sprake was van "tegen flash-over aan" (het beginmoment van de binnen aanval) en van het moment van "knock-down" (het moment van beëindigen van de blussing). Meetapparatuur Temperatuur De temperatuurmetingen zijn uitgevoerd door het Centrum voor Brandveiligheid van TNO-Bouw. Daartoe zijn op 4 plaatsen (3 maal begane grond, 1 maal verdieping) statieven met twee thermokoppels (één 20 cm onder het plafond, één 1,5 meter boven de vloer) geplaatst. Zo ontstonden 8 meetpunten. Deze meetpunten zijn in de figuren 5.2 en 5.3 weergegeven. In de tweede proef in de tweede woning is de opstelling in spiegelbeeld geplaatst. Luchtvochtigheid Het bleek binnen het bestek van de proefnemingen niet mogelijk om (gegeven de hoge temperatuur binnen de woning) de luchtvochtigheid te meten gedurende de proef. Tezamen met de temperatuur bepaalt de luchtvochtigheid in hoge mate de "gevoelstemperatuur". De waarnemers op de 1e verdieping hebben deze gevoelstemperatuur 'aan den lijve' ervaren. Dit onderwerp speelt vooral een rol bij de eerste fase van de blussing waarbij de hete gassen onder het plafond worden gekoeld om Flash-over te voorkomen. Hoeveelheid verbruikt water Het ontbreken van de meetmogelijkheid van de luchtvochtigheid heeft geleid tot het meten van de hoeveelheid dan verbruikt bluswater in de fase van de aanval (twee shots van resp. het HD-systeem en twee shots van het Druklucht schuim systeem). Vanuit de veronderstelling dat bij een HD-blussing die hoeveelheid water overgaat in stoom laat de luchtvochtigheid zich dan berekenen.
5.2
Uitkomsten: Tijdsverloop temperatuurdaling / 'knock-down'
5.2.1
Registratie temperatuurverloop
In bijlage 3 zijn voor beide proefnemingen grafieken van het temperatuurverloop in de tijd weergegeven. Per grafiek zijn in verschillende kleuren de 4 verschillende meetpunten weergegeven. Per thermokoppelboom hebben we gekeken naar het bovenste meetpunt (20 cm. onder het plafond). De temperaturen op 1,5 meter hoogte waren circa 100 tot 150 o C lager.
060095.S14
36
In de proef met de HD-blussing (grafiek 1) is de aanloop naar het flashoverpunt lang en 'grillig'. De onbekendheid met het stoken in het pand was hier de reden van. Dit ging in de tweede proef beter/sneller. Op het moment dat de waarnemers binnen aangaven dat met de inzet begonnen kon worden (bijna flashover) bleek de hoogste binnentemperatuur op ongeveer 350 o C te liggen. Deze temperatuur moest in de tweede proef ook (ongeveer) bereikt worden. Hier werd bij de meetwagen ook op gelet. Op het moment van inzet met HD daalt de temperatuur snel. Op het moment dat door de waarnemers 'knock-down' werd gegeven stopte de inzet. In grafiek 1 is te zien dat bij ongeveer 27 minuten de temperatuur weer iets op loopt. De brand begon toen al weer te ontsteken. Dit had te maken met dat bij de eerste proef met HD op aangeven van de oefenleiding een andere tactiek is gebruikt ("bij de deur blijven staan") dan in de praktijk zou zijn toegepast. Dan zou men een paar stappen de kamer in zijn gelopen om de inventaris te blussen. In grafiek 1 is gestippeld weergeven hoe met de HD-tactiek naar verwachting de temperatuursdaling zou zijn verlopen tot ongeveer 50 oC. In de proef met de Druklucht schuim blussing is de temperatuursopbouw geleidelijker (zie grafiek 3). Bij de 350 oC werd begonnen met de inzet (op aangeven van de waarnemers binnen). Op dat moment vond er binnen ook daadwerkelijk een (kleine) flashover plaats. Bij de Druklucht-schuimblussing is de praktijk tactiek voor Drukluchtschuim wel gebruikt. Door de inzet daalt de temperatuur tot ongeveer 50 oC.
5.2.2
Conclusie nav temperatuursdaling in de tijd
In bijlage 3 is per grafiek ingezoomd op het tijdstip waarop de inzet begon en de temperatuur begon te dalen (grafiek nummer 2 en 4). Hierboven is beschreven dat bij het gebruiken van de HD-tactiek er gekoeld wordt tot ongeveer 50o C. Deze temperatuur zou bij 27,9 minuten worden bereikt. Bij de HD-blussing blijkt het afkoelen dan ongeveer 0,8 minuten te duren (zie grafiek 2). Het afkoelen van 350 oC tot ongeveer 50 oC duurde bij de blussing met Drukluchtschuim ongeveer 0,6 minuten (zie grafiek 4). We kunnen concluderen dat het afkoelen met HD en met Drukluchtschuim in nagenoeg dezelfde tijd verloopt. In deze proefopstelling is het ene systeem niet duidelijk sneller dan het andere. We hebben geen duidelijke argumenten gevonden dat een inzet met een Drukluchtschuim systeem een snellere temperatuursdaling tot gevolg heeft.
060095.S14
37
5.2.3
Conclusie n.a.v. de 'gevoelstemperatuur'
Het was niet mogelijk om permanent de luchtvochtigheid te meten ter plaatse van de waarnemers op de eerste verdieping. Daarom zijn die waarnemingen op een zeer subjectieve wijze gemeten. Dit gebeurde door: - het mondeling doorgeven van de omstandigheden en - het doorgeven van het moment waarop de aanvankelijke blote huid op de arm door kleding beschermd moest worden. De conclusie op dit punt luidt dat bij de Druklucht schuim blussing de omstandigheden als duidelijk beter werden beoordeeld. In bijlage 5 geven we een (voorlopige) fysische verklaring voor dit verschil.
5.3
Uitkomsten: Herontsteking
De uitkomsten zijn gebaseerd op de omvang van de vuurlast bij de proeven in het oefencentrum op 12 oktober. De hoeveelheid brandbaar materiaal was voldoende, maar bood toch niet voldoende inzicht in de mogelijkheden van herontsteking. Ook speelde mee dat bij de eerste proef met HD op aangeven van de oefenleiding een andere tactiek is gebruikt ("bij de deur blijven staan") is gebruikt dan in de praktijk zou zijn toegepast (dan zou men een paar stappen de kamer in zijn gelopen om de inventaris te blussen). Bij de Druklucht schuim blussing is de praktijk tactiek voor Druklucht schuim wel gebruikt. Overwogen is dit element nader te onderzoeken door middel van een extra proef bij RISC. Dit was echter niet eenvoudig te realiseren. Omdat het besluit van 4 of 6 personen niet afhangt van het gebruikte blussysteem is derhalve voorlopig afgezien van deze extra proef.
060095.S14
38
6
Conclusies en aanbevelingen
We concluderen het volgende: Blussysteem De snelheid van afkoelen van de hete gaslaag vond bij de HD-blussing vrijwel even snel plaats als bij de Druklucht schuim blussing. Ook de snelheid van blussing van de brandende objecten vond bij de HD-blussing vrijwel even snel plaats als bij de Druklucht schuim blussing. Uit de proefnemingen bleek niet dat de keuze 6 of 4 personen op de tankautospuit voor een woningbrand (brand in een gebouw) te maken heeft met keuze van het blussysteem. Deze twee zaken kunnen daarom los worden bezien. Kwaliteit: Tijd De bezetting van 2 tankautospuiten met 6 personen heeft qua tijd een duidelijk voordeel bij de bestrijding van branden waarbij meerdere verdiepingen en meerdere slachtoffers en dus meerdere taken aan de orde zijn. Niet alle branden zijn dusdanig dat ze bestaan uit meer verdiepingen en meer slachtoffers. Dit geldt voor ingewikkelder gevallen waarvoor in feite de rol van de 2e TS belangrijk is (en waar een 2e TS in de eerste uitruk voor is bedoeld). In de binnenstad van Dordrecht is dit een maatgevend incident dat met enige regelmaat voorkomt. Het voordeel kan, afhankelijk van het gekozen scenario, oplopen tot meerdere minuten, wat een relevant verschil is bij dit soort incidenten. Kwaliteit: Leiding / bevelvoering / werkwijze Bij een mindere bezetting van de TS staat vooral de rol van de bevelvoerder en het principe van het niet splitsen van de ploegen ter wille van het snel kunnen uitvoeren van taken onder druk. Dit zijn twee belangrijke aspecten die van groot belang zijn voor een veilige inzet. Een bevelvoerder heeft als belangrijke taak leiding te geven aan de manschappen en het incident te overzien. Hij geeft directief leiding aan zijn ploegen en heeft de operationele leiding over de overige eenheden / voertuigen. Een bevelvoerder heeft daarnaast de taak zorg te dragen voor de veiligheid van de manschappen. Hij moet beslissingen kunnen nemen op cruciale momenten. Indien een bevelvoerder belangrijke uitvoerende taken krijgt, verliest hij deze bevelvoerdersrol. In de B-versie van de scenario's is er van uitgegaan dat de ploegen worden gesplitst. Met minder mensen kan op deze manier toch snel gewerkt worden, verschillende taken kunnen gelijktijdig worden uitgevoerd. Dit is qua tijdduur een voordeel. Het splitsen van ploegen gaat in tegen de huidige standaard lesmethode van de brandweer. Daarin wordt voor de veiligheid van de brandweermensen bij dit soort inzetten gewerkt met ploegjes van 2 personen. Het splitsen van ploegen kan dus gevolgen hebben voor de veiligheid van het optreden.
060095.S14
39
Aanbeveling gemeente Dordrecht - In de huidige situatie heeft de gemeente Dordrecht een overschrijdingspercentage van 19%. Dit betekent dat bij 19% van de bebouwing de brandweer met de eerste TS met meer dan 1 minuut overschrijding van de aanbevolen opkomsttijd arriveert. Deze overschrijdingen doen zicht vooral voor in het zuidelijk deel van de gemeente in de woonbebouwing. - In het dekkingsplan is voorgesteld de dekkingssituatie in Dordrecht te verbeteren door het stichten van een kazerne juist in het zuidelijk deel van de gemeente. Het overschrijdingspercentage loopt dan terug tot 3%. Dit is een aanzienlijke verbetering: zo'n 85% van de overschrijdingen worden weggewerkt. - Uitgaande van deze situatie is gekeken naar het effect van een verminderde bezetting van de tweede tankautospuit op de hoofdpost (Centrum): de tankautospuit die in onder andere de binnenstad als tweede arriveert. Vanuit de hoofdpost arriveert deze altijd binnen de 'normtijd'. In ernstiger gevallen kan bij een verminderde bezetting van 4 personen de effectiviteit en de kwaliteit van het optreden verminderd zijn. Echter de meeste gevallen zijn minder erg. De potentiële kwaliteitsvermindering zal niet altijd daadwerkelijk tot expressie komen; echter de 'garantie' is bij lastiger gevallen weg. We kwantificeren dit verlies niet verder. - We kunnen ook kijken naar de situatie waarbij de tweede tankautospuit uit de tweede post 'Zuid' komt. Dit voertuig arriveert later, maar nog wel binnen de normtijd in het centrum en wel met een volle bezetting. Er wordt later begonnen maar wel met een volledige bezetting. De 'garantie' wordt geboden maar deze start 5 à 6 minuten later dan een eventueel minder bezet voertuig uit de post Centrum. - Onder voorwaarde van een aangepaste opleiding/oefening en werkwijze heeft de burger o.i. het meeste baat bij de snelle komst van een kleinere tweede ploeg. Dit zeker in de wetenschap van een derde tankautospuit als achtervang. De prijs van deze oplossing is het hoogst: de kosten van een tweede uitrukploeg in post Centrum, zeker wanneer deze 24 uur per dag beschikbaar moet is. Tenzij deze ploeg al paraat moet zijn vanwege specialistische of regionale taken.
060095.S14
40
Globaal kunnen we de opties als volgt aangeven: 1e Tankautospuit
2e Tankautospuit
0%
Overschrijdingspercentage
• 2e TS: 6-persoonsbezetting op hoofdpost 1e TS effect post Zuid
10%
• 2e TS: 4-persoonsbezetting op hoofdpost • 2e TS: vanuit post Zuid
20%
1e TS
30%
Huidige situatie
060095.S14
Met extra TS post Zuid
2e TS binnenstad
41