Agendapunt 05 Bijlage 08
TREASURYSTATUUT I
Begripsbepalingen
Artikel 1 In dit statuut wordt verstaan onder: Derivaten Financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. De onderliggende waarden kunnen financiële producten, zoals leningen of obligaties, zijn. Derivaten worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren; Financiering Het aantrekken van benodigde financiële middelen voor een periode van minimaal één jaar. Deze middelen kunnen bestaan uit zowel eigen vermogen als vreemd vermogen; Geldstromenbeheer Al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten te transfereren tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer); Intern liquiditeitsrisico De risico’s van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitenplanning en meerjaren investeringsplanning waardoor financiële resultaten kunnen afwijken van de verwachtingen; Koersrisico Het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen; Kortlopende leningen Opgenomen of uitgezette geldleningen met een oorspronkelijke rentetypische looptijd van korter dan één jaar; Kredietrisico De risico’s op een waardedaling van een vordering ten gevolge van het niet (tijdig) kunnen nakomen van de verplichtingen door de tegenpartij als gevolg van een gebrek aan middelen; Liquiditeitenbeheer Het financieren en uitzetten van middelen voor een periode tot één jaar; Liquiditeitenplanning Een gestructureerd overzicht van de toekomstige inkomsten en uitgaven, ingedeeld per tijdseenheid; Prudent karakter Uitzettingen hebben een prudent karakter wanneer in ieder geval aan twee aspecten is voldaan, t.w.: voldoende kredietwaardigheid van de tegenpartij en een beperkt marktrisico van de uitzetting; Rating De inschatting van de kans op eventuele wanbetalingen bij toekomstige rente- en aflossingsbetalingen op schuldpapier; Renterisico Het gevaar van ongewenste veranderingen van de (financiële) resultaten van de gemeenschappelijke regeling door rentewijzigingen; Rentetypische looptijd Het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de voorwaarden van de geldlening sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare constante rentevergoeding; Rentevisie Toekomstverwachting over de rente-ontwikkeling; Saldobeheer Het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen; Schatkistbankieren: Liquide middelen die worden aangehouden in de schatkist. Treasuryfunctie De treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het besturen, het beheersen en het verantwoorden van en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. De treasuryfunctie bestaat uit drie deelfuncties: risicobeheer, financiering en kasbeheer;
Treasurystatuut FUMO
1
Treasuryactiviteiten Treasurybeleid
Treasurybeheer
Treasurystatuut Treasuryparagraaf
Uitzetting
II
Het geheel van activiteiten in het kader van de uitoefening van de treasuryfunctie; Het treasurybeleid bestaat uit de uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten, de organisatorische en administratieve kaders, de informatievoorziening en de administratieve organisatie ter uitvoering van de treasuryfunctie; Het treasurybeheer is de (beleids)uitvoering van de treasuryfunctie, binnen de kaders van het Treasurystatuut en de treasuryparagraaf; Het document waarin door de gemeenschappelijke regeling haar treasurybeleid is vastgelegd; De treasuryparagraaf vormt een onderdeel van de begroting en rekening. In de begroting worden de specifieke beleidsplannen in het begrotingsjaar voor de treasury opgenomen, terwijl in de rekening de relaties daarvan aan de orde komen; Het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden tegen vooraf overeengekomen condities en bedingen. Kortlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode tot één jaar en langlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode van één jaar of langer.
Doelstellingen van de treasuryfunctie
Artikel 2 De treasuryfunctie van de gemeenschappelijke regeling dient tot: 1. Het verzekeren van duurzame toegang tot financiële markten tegen acceptabele condities; 2. Het beschermen van vermogens- (en rente-)resultaten tegen ongewenste financiële risico’s zoals renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s en liquiditeitsrisico’s; 3. Het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en de financiële posities; 4. Het optimaliseren van de renteresultaten binnen de kaders van de Wet Fido, de regels voor het schatkistbankieren en de richtlijnen van het Treasurystatuut. III
Risicobeheer
III.1
Uitgangspunten risicobeheer
Artikel 3 Met betrekking tot het risicobeheer gelden de volgende algemene uitgangspunten: 1. De gemeenschappelijke regeling verstrekt geen leningen of garanties aan derden; 2. De gemeenschappelijke regeling kan middelen uitzetten uit hoofde van de treasuryfunctie, indien deze uitzettingen een prudent karakter hebben en niet gericht zijn op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Het prudente karakter van deze uitzettingen wordt gewaarborgd middels de richtlijnen en limieten van dit Treasurystatuut; 3. Het gebruik van derivaten is niet toegestaan; 4. De wettelijke regels vinden onverkort toepassing.
Treasurystatuut FUMO
2
III.2
Renterisicobeheer
Artikel 4 1. 2. 3.
III.3
Nieuwe leningen/uitzettingen worden afgestemd op de bestaande financiële positie en de liquiditeitenplanning. De rentetypische looptijd en het renteniveau van de betreffende lening/uitzetting worden zoveel mogelijk afgestemd op de actuele rentestand en rentevisie. Binnen de kaders gesteld onder lid 1 en 2 streeft de gemeenschappelijke regeling naar spreiding in rentetypische looptijden van leningen en uitzettingen.
Koersrisicobeheer
Artikel 5 1.
2.
III.4
De gemeenschappelijke regeling beperkt de koersrisico’s op uitzettingen uit hoofde van treasury door daarbij uitsluitend de volgende producten te hanteren: rekening-courant, spaarrekening en deposito’s. Tevens beperkt de gemeenschappelijke regeling de koersrisico’s door conform artikel 7 de looptijd van de uitzettingen af te stemmen op de liquiditeitenplanning. Kredietrisicobeheer
Artikel 6
Overtollige middelen worden uitsluitend uitgezet bij instellingen met tenminste een AA-rating van één van de erkende ratingbureau’s: Moody’s, Standard & Poor’s of Fitch IBCA. In verband met een mogelijk toekomstige verlaging van de creditrating worden daartoe in contracten voorwaarden tot ontbinding opgenomen. III.5
Intern liquiditeitsbeheer
Artikel 7 De gemeenschappelijke regeling beperkt haar interne liquiditeitsrisico’s door de treasuryactiviteiten te baseren op een korte termijn liquiditeitenplanning (looptijd tot één jaar), en indien daartoe aanleiding is een meerjarige liquiditeitenplanning met een looptijd van minimaal twee jaar. III.6
Valutarisicobeheer
Artikel 8 Valutarisico’s worden in de gemeenschappelijke regeling uitgesloten door uitsluitend leningen aan te gaan of te garanderen in euro’s. IV
Financiering gemeenschappelijke regeling
Treasurystatuut FUMO
3
IV.1
Financiering
Artikel 9 Bij het aantrekken van financieringen voor een periode van één jaar of langer gelden de volgende uitgangspunten: 1. Financieringen worden enkel aangetrokken ten behoeve van de taken zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de gemeenschappelijke regeling; 2. Financiering met externe financieringsmiddelen wordt zoveel mogelijk beperkt door primair de beschikbare interne financieringsmiddelen (reserves en voorzieningen) te gebruiken teneinde het renteresultaat te optimaliseren; 3. Het toegestane instrument bij het aantrekken van financieringen zijn onderhandse leningen; 4. De gemeenschappelijke regeling vraagt offertes op bij minimaal twee instellingen alvorens een financiering wordt aangetrokken.
IV.2
Langlopende uitzettingen
Artikel 10 Bij het uitzetten van middelen uit hoofde van de treasuryfunctie voor een periode van één jaar en langer gelden de volgende uitgangspunten: 1. Uitzettingen worden uitsluitend gedaan onder de in artikel 4,5 en 6 genoemde voorwaarden. 2. De gemeenschappelijke regeling vraagt offertes op bij minimaal drie instellingen alvorens een langlopende uitzetting wordt gedaan. IV.3
Relatiebeheer
Artikel 11 1.
2. 3.
4.
V V.1
De gemeenschappelijke regeling beoogt het realiseren van gunstige c.q. marktconforme condities voor af te nemen financiële diensten. Hiertoe worden de bankrelaties en hun bancaire condities ten minste eens in de 5 jaar beoordeeld. De huisbankier dient wat betreft de kredietwaardigheid minimaal een A-rating te bezitten van één van de erkende ratingbureau’s: Moody’s, Standard & Poor’s of Fitch IBCA Financiële instellingen (kredietinstellingen, beleggingsinstellingen, effecteninstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen) dienen onder Nederlands of anderszins EER-toezicht te vallen, zoals de Nederlandsche Bank en de Verzekeringskamer. Tussenpersonen dienen geregistreerd te staan bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en daarvan een vergunning als makelaar te hebben ontvangen. Kasbeheer Geldstromenbeheer
Artikel 12 Teneinde de kosten van het geldstromenbeheer te beperken gelden de volgende uitgangspunten: 1. Het liquiditeitsgebruik wordt beperkt door de geldstromen op de liquiditeitenplanning af te stemmen. Er wordt hierbij op toegezien dat de liquiditeitspositie voldoende is om te garanderen dat de verplichtingen tijdig
Treasurystatuut FUMO
4
2.
kunnen worden nagekomen; Het betalingsverkeer wordt zoveel mogelijk elektronisch uitgevoerd door één bank.
V.2
Saldo- en liquiditeitenbeheer
Artikel 13 Voor het saldobeheer en het liquiditeitenbeheer gelden de volgende specifieke richtlijnen: 1. De gemeenschappelijke regeling streeft naar concentratie van de overtollige liquiditeiten binnen één rentecompensatiecircuit bij de bank met de gunstigste condities. Hierbij wordt rekening gehouden met de drempelnorm voor het schatkistbankieren. 2 Indien er een liquiditeitsbehoefte ontstaat, kan de gemeenschappelijke regeling lopende middelen aantrekken; 3. Het toegestane instrument bij het aantrekken van kortlopende middelen is de kredietlimiet op rekening-courant bij de bank; 4. Toegestane instrumenten bij het uitzetten van gelden voor een periode korter dan één jaar zijn rekening-courant, spaarrekeningen en deposito’s 5. Bij het extern uitzetten van gelden korter dan één jaar zijn slechts de in artikel 6 genoemde tegenpartijen toegestaan; 6. De gemeenschappelijke regeling vraagt offertes op bij minimaal twee instellingen alvorens middelen worden aangetrokken of uitgezet met een looptijd korter dan één jaar V.3
Uitvoeringsregels
Artikel 14 Het Dagelijks Bestuur kan nadere regels opstellen ter uitvoering van het gestelde in dit statuut.
V1. Overige bepalingen Artikel 15 Inwerkingtreding Dit statuut treedt in werking op 2 oktober 2014. Artikel 16 Citeertitel Dit statuut kan worden aangehaald als 'Treasurystatuut FUMO' Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het Algemeen Bestuur van 2 oktober 2014
Mevrouw L.I. Diks
De heer M. van der Wal
Voorzitter
Directeur / secretaris
Treasurystatuut FUMO
5