De hondskar : het vervoermiddel van de klein lui (deel I) Wie zich eind 19e eeuw tot in de vooroorlogse jaren 1940-‘45 geen paard, kar of ezel kon veroorloven, schafte zich als transportmiddel een hondskar aan. Een trekhond was niet zo duur in aankoop en hij stelde ook weinig eisen op het vlak van stalling en voeding. Meestal at hij wat de pot schafte. Honden als trekdier inzetten dateert al van uit de tijd van de Romeinen. Tijdens de Middeleeuwen en de Gouden (17e) Eeuw maken literaire bronnen er melding van. Vanaf 1800 begint de hondskar meer en meer deel uit te maken van het alledaagse straatbeeld in de meeste Europese landen: Frankrijk, Duitsland, Denemarken en Engeland. Ook België en Nederland volgen. Ondanks het verbod op het gebruik (vaak ook misbruik) van de hond als trekdier in sommige landen, zet de trend zich verder. In Engeland neemt de overheid radicale maatregelen. Zo worden in Londen vanaf 1840 hondskarren uit het stadsbeeld verbannen en in 1855 werd hondentractie in Groot-Brittannië definitief verboden; in de VS en Canada echter niet. Hoe beklagenswaardig het lot van de hond soms ook mocht zijn, de mobiliteit van de trekhond in de kleine kar met grote wielen won aan populariteit. Tegen het einde van de 19e eeuw sprak de burgerij er nochtans over als ‘de schande van de openbare weg’. Rond 1910 begon de overheid overal in te grijpen en stelde ze paal en perk aan de dierenmishandeling door het invoeren van een reglementering (Trekhondenwet). Om er enkele te noemen: een hond moest minstens één jaar oud zijn, de schofthoogte (schouders) minstens zestig centimeters. Het borsttuig en het hondszadel (hondszoal*) moesten navenant zijn. De berries werden door lussen van de hondenzadel geschoven. Door de riemen onder de buik verhoudingsgewijs aan te spannen en door bijkomende riemen aan de berries te bevestigen, trekkettingen aan haken onder de kar te hangen, diende gezorgd voor het juiste evenwicht en belasting op de hond. Een hondenkar bestond dikwijls uit een meerspan: een driespan (drie honden) was het maximum toegelaten. De begeleider moest minstens veertien jaar oud zijn. Aan de hondskar diende
een drinkketeltje te hangen; aan de berries een handvat of een steun bevestigd, zodat het gewicht tijdens een rustpauze niet constant op de hond drukte. Een hondskar vervoerde volgens de regel een losse (lig)plank waarop de hond zo nodig kon uitrusten tijdens een stop, om dan ingeval van slecht weer niet in het water of de modder te moeten liggen. De kar droeg de naam van de eigenaar en een inschrijvingsnummer. Natuurlijk lapten de meeste eigenaars de regels aan hun laars, bewust of door onwetendheid. Bovendien verschilden de reglementen van gemeente tot gemeente. Er kwam ook een hondentaks. De populariteit van de hondenkar zorgde ervoor dat de wagenmakers fraaie exemplaren afleverden. Alle mogelijke modellen en variaties kwamen er voor. Ambulante handelsreizigers, kleinhandelaars en leurders, trokken met de hondenkar door het dorp en door de provincie. We citeren marskramers, schoenhandelaars, visventers, melkventers, petroleumventers, groenteboeren, looiers; doch ook bij de kruideniers, de bakkers en de boeren was de hondenkar populair. Je zag straatvegers en voddenrapers met de hondskar rondgaan. In Nederland en Zuid-Frankrijk maakten de postdiensten gebruik van de ‘facteur’ met de hondenkar. Daarnaast zag je ook allerhande stootkarren verbonden aan sjofele beroepen, en later nog bakfietsen (driewieler/triporteur**) waaronder een ingespannen hond als trekkracht meeliep. Noten: * Wanneer de ‘baggemannen’ en de ‘beestenkoopmannen’ in deze streek het over hun grote portefeuille hadden waarin de grote biljetten van duizend zaten, noemden ze deze lederen brieventas omwille van de grootte ‘nen hon(d)szoal’. ** Tot voor de oorlog 1940-45 liep met ‘den Toebaksman’ (Vissers) aan de Hei/Waterstraat een hond mee onder de triporteur wanneer hij in en buiten het dorp tabak aan de man bracht.
De beerput leegmaken en duivenvoer halen Op de één of andere manier moet de stam of de naam Schroeders in Munster iets met de hondskar te maken gehad hebben. Margriet(je) Schroeders (1907-2002) uit de Zavelstraat vertelde in 1995 nog dat haar vader Hermanus (1850-1934) voor en kort na de eeuwwisseling (1900) wekelijks met de hondskar vol kabotsen naar de markt in Tongeren trok om wat frankskes in de lade te brengen. Lis Schroeders, één van de vele dochters van Maantsje - zij was mooi, groot en sterk - reed juist voor de Eerste Wereldoorlog als jong meisje met de hondenkar richting St. Rochuskapel. Daar had de familie Schroeders een lap grond liggen, die elk jaar bemest (besprenkeld) werd met het vloeibare goedje uit de beerput. In Munster had vroeger bijna iedereen al gauw een bijnaam. Volgens Henri van Bessems (H. Schroeders 1891-1970) die nonk moest zeggen tegen Hermanus, noemden de mensen hem Pettemmaantje omdat hij steeds veel grond in pacht had, die hij niet altijd op tijd onderhouden of bewerkt kreeg, zodat het onkruid (petteme) er weelderig tierde. Misschien liet hij een bepaalde lap grond een jaar of meer braak liggen om het tot rust te laten komen. ‘Petteme’ waren een hardnekkig onkruid, het verging niet en dook altijd terug op. Dikke boeren beschikten over een grote “zeikton” met een kraan. Door de druk van de inhoud werkte die bij het openen als een sproeier. De kleine man in de straat moest het stellen met een afgedankte haringenton op de kruiwagen of op de hondskar om ‘zeik’ te vervoeren. Het in en uitscheppen gebeurde manueel met een grote potlepel of gewone emmer. En opdat het vloeibare ‘ureum’ (stikstofmeststof) tijdens het vervoer niet overboord zou klotsen, legden de mensen enkele jutten zakken bovenop de ton, waarrond men dan een ijzeren ring klemde. Voor de lange terugweg plantte de vermoeide Lis Schroeders zich neer in de lege ton op de hondenkar. Ergens anders was immers geen plaats. Met de kleren doordrongen van de typische geur, kwam het nu op een spat bruine brei meer of minder ook niet meer aan. De mensen waren in ieder geval vies en vuil van het smerige werk dat minstens eenmaal in het jaar diende te gebeuren. ‘Ze waren vroeger niet zo rap ‘vies gevallen’ als tegenwoordig, ze moesten
wel,’ vertelt Jan Schroeders (°1939) van de Cornelstraat, die de verhalen nog allemaal van zijn vader, Jef, de jongste zoon van Hermanus Schroeders heeft horen vertellen. Bij ‘P…Maantsje’ maakten ze zelfs gebruik van een tweespan wanneer de honden een zware last moesten trekken.
gebroeders Schroeders
Toen wij nog kwajongens waren, vervolgt Jan Schroeders, mocht ik samen met broer Herman met de hond varkensmeel en duivenvoer gaan halen bij de Molder (het Molenke) op het einde van de Zangerheidedreef in Eigenbilzen. We hadden wel geen hondskar en meestal gebeurde het in de winter als er sneeuw en ijsgang was. We spanden de hond - het was zelfs geen grote - met een dikke koord voor de ijsstoel. Tijdens de terugrit kon de hond een paar zakjes meel en duivenvoer gemakkelijk trekken. Bij de heenrit zat één van ons twee zo nu en dan een stukje op de ijsstoel en soms trok de hond ons met de hulp van één van ons twee aan een flinke vaart mee. Zowel bij de heen- als bij de terugrit zag de hond op de lange dreef de ene boom na de andere. Dan wordt de verleiding soms groot, en hoe reageert het beest dan? Zeker van: ‘Ich moet haai ergens pisse’. In volle ren stopte hij dan, lichtte zijn poot tegen de eerste de beste boom. Wat achter
hem aangehold kwam besefte de hond natuurlijk niet. Hij werd in zijn achterste gepakt en daar vlogen onze meelzakjes en het duivenvoer. ‘Godsgenoië, dan joenkte ner nog erger asofter èn de pikdroëd hoeng.’
De hondskaar van ‘Snaaiderpeike’ In de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog (1940-1941) kwam Gertrude Biesmans-Deville (beter bekend als Traai van Hing) van de Cornelstraat op een doordeweekse dag bij Tin Gregoor op de Hoogstraat de winkel binnen. Tin van het café ‘Het Volkshuis’ was een gediplomeerde naaister en hield naast de deur een stoffenwinkel. Haar vader Pieter (Snaaiderpeike) had er jaren voorheen nog een commerce uitgebaat in witgoed én ondergoed. Tin en Traai geraakten aan de praat. ‘Traai, kent gij soms iemand die mij…. bij wie ik een hond zou kunnen kopen? Ik zou graag opnieuw met stof in Bilzen op de markt willen staan. Wij hebben wel een hondskar maar geen hond meer. Gij weet het misschien niet, maar toen wij de tiende mei in ‘40 met de hondskar op de vlucht gingen, hebben de Duitsers ons onderweg de hond afgenomen en hem op staande voet doodgeschoten. ‘Ik zal eens rondhoren’, beloofde Traai van Hing toen ze buitenging. Ze vertelde het thuis aan tafel van haar kroostrijke gezin. Miel, die tot de ouderen van het gezin behoorde, was toen nog maar twaalf of dertien jaar. Het was oorlogstijd en op alle gebied heerste er schaarste. Miel was flink, bijdehand en vroegrijp. Met een middelzware plantenfiets en twee volle korven trok hij al tot Veldwezelt en Kesselt om onderweg in de dorpen met plantgoed van deur tot deur te leuren. In Kesselt aangekomen herinnerde hij zich de bede van Tin van Snaaiderpeike: een hond kopen. Hij kwam terecht bij Jeng Bruggen, de broer van Mathieuke Bruggen op de Cornel. Jeng had zich een licht paardje met bijpassende kar aangeschaft en zat nu met een hond op overschot. Miel deed zijn verhaal, de zaak was gauw beklonken en voor een zacht prijsje kocht hij de lichtbruine Mechelse herdershond. Na de ronde ging Miel de hond afhalen. Jeng leende hem een koezeel dat aan de halster van de hond en aan de achterstoel van de fiets gebonden werd en zo trokken beide naar Munster. Tin Gregoor was natuurlijk blij, nu ze met haar stoffen terug naar de Bilzermarkt kon trekken. Ze had hulp
nodig en daarvoor zou Miel Biesmans voortaan instaan. Elke woensdagmorgen was hij rond zeven uur uit de veren om tegen acht uur met haar in Bilzen op de markt te staan. Op een keer kwam de hond door een verkeerd maneuver aan Bertha van Godske met kar en al in de sloot terecht. De hond hing hulpeloos en zo scheef in de berries dat het niet om aan te zien was. ‘We moesten ferm trekken om kar en hond uit de sloot te krijgen.’
Miel Biesmans
Een tijd ging alles goed, doch dan voelde Miel zich gebonden. Eigenlijk ging hij liever met planten rond, dat bracht meer op vond hij. Tin vergoedde Miel echter zo rijkelijk dat hij langer met haar naar de markt bleef gaan dan hij zelf gepland had. Op een dag kwam er dan toch een einde aan.
De hondskar van Tin Gregoor had natuurlijk een voorgeschiedenis. Toen Snaaiderpeike de hondenwagen in de beginjaren twintig aangekocht had was het nog een prachtstuk. De kar was boven afgesloten door een licht gebogen deksel en hij zelf deed de baan hier in de ronde met witgoed dat hij bij particulieren aan de man bracht. Pieter Gregoor was een actief lid van de schutterij ‘Sint Joris’ aan
de Schietboom. In één van die vooroorlogse jaren schoot hij zich tot schutterskoning. Het gebruik wilde dat de koning zich bij die gelegenheid op zijn eigen goed ergens diende te verstoppen en dat de overige leden hem dan kwamen zoeken. Snaaiderpeike wist maar niet waar hij zich moest wegsteken en op het laatste moment koos hij ervoor om in de hondenkar te kruipen (het was maar een kleine man), weggedoken onder het deksel. Ze vonden hem toch. De hond werd ingespannen en de hele bende van de schutterij trok door het dorp, van het ene café naar het andere, met Pieter Gregoor opgetuigd als schutterskoning, zittend in de hondskar. Dat ze daar geen film of foto van hebben gemaakt, is doodjammer. Haesevoets Guido Hubertine Gregoor
De hondenkar : het vervoermiddel van de klein lui (deel II) Wie zich eind 19e eeuw tot in de vooroorlogse jaren 1940-45 geen paard, kar of ezel kon veroorloven, schafte zich als transportmiddel een hondskar aan. Een trekhond was niet zo duur in aankoop en hij stelde ook weinig eisen op het vlak van stalling en voeding. Meestal at hij wat de pot schafte. Zoals overal in Vlaanderen hadden velen van de klein lui in Munsterbilzen een trekhond. Er bestaan in ons dorp nog vele levende getuigenissen van wie er met de hondenkar reed. ‘Leoke en Jaakske Smeesters’ spraken het meest tot de verbeelding. Maar, wanneer je dan de kapitale vraag stelt: “welk soort hond (ras) gebruikten jullie als trekhond? Dan kunnen de meeste mensen daar niet op antwoorden. Welke hondenrassen leenden zich het best hiervoor? Die honden moesten sterk, robuust en groot zijn. Kwamen vooral in aanmerking; het type De “hondskaar” van coiffeur Louis Bouvier, Dog, Herder, de Zwitserse Sennenhond, de Leonberger en de Labrador. Deze laatste samen met de Sillen in de Wijnaardstraat Newfoundlander stammen af van de Saint Johns’ hond (Canada). De Labrador werd midden de 19e eeuw in Louis Sillen (°1893- +1967) was metser-diener en Engeland ingevoerd en als zuiver ras erkend en gekweekt. Het ondertussen uitgestorven ras de ‘Mâtin kapper in de Wijngaardstraat. Hij wilde echter graag Belge’, ook genoemd de Belgische Mastiff of Belgische mijnwerker worden, maar aangezien er geen Rekel. De Mastiff is een oeroud en qua postuur zeer verbinding was tussen Munsterbilzen en Winterslag, robuust hondenras. De Mâtin Belge was alom bekend en moest hij zelf voor vervoer zorgen. In de jaren 20 gegeerd in het buitenland, vooral in Nederland. Deze hond bouwde hij onder leiding van Jef Daniëls (Jef van werd zeer gewaardeerd in het Belgische leger tot 1918. Een tweespan Belgische Mastiff of Mâtin Belge trok de Siske) mee aan de zijbeuken van de kerk in zware mitrailleurs in de regimenten Karabiniers. Tijdens Munsterbilzen. Met het geld dat hij daar verdiende de Eerste Wereldoorlog sneuvelden de honden bij kocht hij dan een fiets om naar de mijn te trekken. duizenden op het slagveld. In de naweeën van de oorlog Nadat hij daar zeventien jaar werkzaam was kwam verloor men de interesse voor de Mâtin Belge. Door de de tijd dat de oudste zoon Maurice (°1924) de opkomst van gemotoriseerde voertuigen in het leger en de geleidelijke modernisering van materiaal en logistiek, lagere school verliet. Louis stelde hem voor de mede door verwaarlozing van de kweek in de privésector, keuze. Hij mocht naar de tuinbouwschool in Bilzen raakte de befaamde Belgische trek- en rashond in de of hij kon samen met zijn vader in de verdrukking, met alle gevolg van dien. ‘plantencommerce’ stappen. In dat geval zou Louis Het spreekt voor zich dat vele grote trekhonden zijn werk in Winterslag opzeggen. verbasterd waren. Toch waren er eind 19e eeuw in de haast onoverzichtelijke arena van ’s lands gehele, Maurice, die elke dag kon vaststellen dat het voor disparate hondenfokkerijen, eilanden waar zijn vader een hele opgave was om door weer en hondenliefhebbers streefden naar het opzetten van wind op de fiets naar Winterslag te trekken om dan raszuivere honden. En dit door normatief typische ’s avonds het huis vol ‘kappersklanten’ te vinden, eigenschappen en karaktertrekken van het dier te aarzelde niet lang en besloot om samen ‘in planten bepalen en de stamlijn vast te leggen. Dan had je ook nog de hondenverkoper in de steden. Hij en groenten te doen’. had doorgaans geen goede reputatie, werd vaak als een Na een tijdje markten te doen met de fiets, ging de hondendief beschouwd en van dierenmishandeling familie Sillen op zoek naar een vervoermiddel dat beschuldigd. De meeste van zijn honden waren van een beter aangepast was aan de noden. In die periode gekruist ras die hij prijzig als zuiver van de hand deed. had Jan Sillen (Jan van Taajske de Boi) beslist om Tijdens het Interbellum 1918-1940 waren er relatief nog heel wat hondenkarren in gebruik. Na de oorlog slonk te stoppen met planten en hij had een trekhond met dit aandeel aanzienlijk en zoals we zullen zien bleven er kar en alle materiaal dat daarbij hoorde. Louis kon in de jaren vijftig in Munsterbilzen nog maar enkele het geheel kopen voor 50 frank. over. Rond 1960 werd er door toedoen van de De kar van ongeveer 1.80 bij 1.20 meter bleek een Dierenbescherming en een nieuwe wetgeving het verbod ideale oplossing om de planten en het materiaal te opgelegd om honden nog langer als trekdieren te vervoeren. De hond was echter al op leeftijd en de gebruiken.
familie Sillen heeft slechts een half jaar plezier gehad van het beest. Toen de hond dood was, zat Louis
gevonden. Het bleek om een dier te gaan dat de kar van een Tongerse scharensliep had getrokken. Die scharensliep had echter de bedenkelijke reputatie dat hij zijn dier mishandelde. Jan Deville vond het dier dat de scharensliep er had achtergelaten en had er medelijden mee. Bovendien wist Jan, vermits ook hij in de Wijngaardstraat zijn haar liet knippen, dat de trekhond van Louis Sillen gestorven was en hij besloot het dier een nieuwe thuis te bezorgen en verkocht het aan Louis. Dat dier heeft de kar vele jaren getrokken. De kar werd gebruikt om naar de markten in Diepenbeek en Hasselt te gaan, om overdag thuis en op het veld allerhande vervoerklussen op te knappen, en ’s avonds en ‘s nachts het goed te bewaken. “Zo ging ik ook met de hondskar bij Jeif (Daniëls) aan het station kolen halen. Dat was meestal 250 kg. Dat was blijkbaar voor onze sterke hond geen probleem. De hond trok dat allemaal”.
Maurice Sillen met hond Corra, in de jaren veertig
natuurlijk opnieuw met een probleem. De oplossing voor dat probleem bleek Jan Deville (Jan van Siel, loodgieter) te zijn. Hij had namelijk aan de Munsterse zijde van het Albertkanaal een Mechelse scheper
Tijdens de periode dat de hond ‘in dienst’ was, waren er uiteraard ook regelmatig opvallende of merkwaardige situaties waarbij die hond een hoofdrol speelde. De dag dat de Tweede Wereldoorlog uitbrak, 10 mei 1940, trok de familie Sillen samen met vele lotgenoten op de vlucht voor de oprukkende Duitse troepen.
Het muzikale trio Sillen: vlnr. Kamiel, Maurice, Jean (+) samen met zus Gaby (circa 1948). Let op de oude jongensschool (zie achtergrond) nog in haar volle glorie.
“Wij laadden de hondskar zo vol mogelijk met wat daarna nog vaak een stuk speelgoed voor de we dachten nodig te hebben en wat waardevol was. kinderen maar bovenal een heel mooie herinnering”. De jongste van het gezin, Kamiel, toen 2 jaar, lag samen met een familielid van dezelfde leeftijd in de Maurice Sillen kar. Wij gingen naar familie in Hoeselt. ‘s Nachts vertrokken we daar opnieuw. Wij met de hondskar en de Hoeseltse familie met een paardenkar”. “We liepen de ganse nacht door, tot in Groot ‘De kaar nie boemmetig volloië’ Gelmen”. Regelmatig vlogen Duitse jachtvliegtuigen over en Raymond Schroeders (°1938, zoon van Harrie van werd er geschoten, bommen vielen in de verte. Dan Bessems − destijds wonende Waterstraat, waar nu was er veel lawaai, paniek en tumult. Onze hond ’t Karotje staat −) was wel de laatste die in Munster was zich blijkbaar bewust van het gevaar want hij met de hondskar reed. Tot midden de jaren vijftig zocht dekking. Hij probeerde dan onder de kon je hem van op de Waterstraat in actie zien paardenkar te kruipen, maar dat lukte niet echt. wanneer hij een vracht porei, bieten, rapen of een Halfweg bleef hij dan met een snok steken, want de kleine, volle zeikton samen met de hond, de kar die hij trok kon uiteraard niet onder de hondskar ‘afgeladen’ dapper en heftig van of naar het veld trok. “Ja, (vertelt Raymond aan de telefoon) paardenkar. “Zo was er ook die keer dat de hond zich had we hebben die hond jaren gehad. ‘Lorrie’, zo heette losgerukt van zijn ketting. De volgende ochtend hij, was een goede hond, een groot sterk beest. Zeg stond de hond gewoon aan zijn hok met zijn kapotte maar een klein kalf. Het ras? Ik zou het niet meer weten. Op zekere dag had mijn broer Jef hem in halsband”. Wat later die dag wilde de familie naar het veld om Vlijtingen bij een vriend, Jan Loyens, gekocht. Jef groenten klaar te maken voor de markt. De hond timmerde de laadbak in elkaar. Schrijnwerker bleek erg gehaast te zijn om in zijn ‘trekharnas’ te Cosemans maakte ons twee berries en het onderstel. zitten. Eens op het veld aan de Landradakapel werd Mijn broer zorgde nog voor een as en twee kleine de hond losgemaakt en rende hij het veld op, luchtbanden op metalen velgen. Het hondsgetuig blijkbaar met een duidelijk doel voor ogen. Plots stopte hij en begon te graven. Wij vonden het vreemd en gingen hem achterna. Groot was onze verbazing toen we zagen dat hij een schouderstuk (een sjoor van e vërke) had opgegraven. Blijkbaar was het dier bij zijn nachtelijke zwerftocht door zijn scherpe reukzin het stuk vlees van een vers geslacht varken op het spoor gekomen. Waarschijnlijk was het stuk afkomstig van een sluikslachting. Een slachting die mogelijkerwijs door een op handen zijnde razzia snel moest ontruimd waren, waarbij een aantal stukken vlees werden verborgen. In ieder geval heeft de hond het stuk meegebracht naar ons stuk land en het daar verborgen in de grond”. “Aan dat vlees mankeerde niets, we hebben het afgewassen en in ‘oorlogstijd’ enkele weken flink van gesmuld. Uiteraard hebben we ook onze hond een goed stuk vlees voorgeschoteld”. “De hond heeft tot het einde van zijn dagen onze kar getrokken. Langzaamaan werd de hondskar echter vervangen door andere vervoermiddelen Raymond Schroeders met blouson, eind jaren vijftig en toen onze Mechelse stierf hebben we hem ook niet meer vervangen. De hondskar was
lieten wij maken bij Jan Schoups in de Statiestraat te Bilzen. Nu konden we de hond in de kar spannen. Ik ging geregeld met hem naar de molenaar; aan het begin van de Zangerheidedreef bij Henri Vandegoor, of in Eik bij Mathieu van de Slaus (Peters) de meelman, een paar zakken meel halen. Tegenover de ‘toebaksman’ (Vissers) hadden wij een stuk grond; wij teelden er rapen en bieten. Het vervoer ervan gebeurde met de hondskar. Op de openbare weg trok de hond dat met gemak. In het veld op losse grond moesten we hem wel helpen; het beest kon dat alleen niet aan. Wanneer ik van het land naar huis reed, kende de hond zijn weg van zelf, hij rook ons huis als het ware. − Op een keer is Maria Jackmaer-Vandebeek toch heel erg voor Lorrie’ geschrokken – Raymond Schroeders reed van het land, nabij het huis van Hansen-Verherle in de Haag, huiswaarts met de hondskar. Hij had zich in de hondskar met opgetrokken benen op de bodem neergevleid met zicht op het blauwe oneindige. Al gauw dommelde hij in. De hond liep zonder leider de oude tramweg over, richting het met hagen omzoomde ‘wègske’ huiswaarts. Voorbij de scherpe bocht aan den Lieven Heer, trok Maria Vandebeek te voet naar de Waterstraat het dorp in. Zij werd ingehaald door een hijgende hond in een stuurloos hollende hondskar. Zij zag het gevaar en zette het op een loop. Heel over stuur kwam zij even later bij Maria Schroeders-Oreye haar beklag doen. − Met zalvende woorden voor de ene en een
Raymond Schroeders tijdens Jazz Bilzen midden jaren zestig
oplawaai voor de andere werd het voorval beklonken. “Minstens één keer per jaar reed ik een berg afgedankte spul (aaë nès) naar het stort langs de beek aan de pastorij op Genabek (Oudebeekstraat)”, vervolgt Raymond. “De lading op de kar moest altijd gelijkmatig verdeeld blijven, zodat de hond nooit het volle gewicht op zijn rug kreeg. Bij een zware vracht moest de voerder dan ook geregeld mee helpen lichten en bijsturen via een handvat aan/of de berrie zelf om de kar in evenwicht te houden. Maar eens de hond op de grote weg gelanceerd was, kon hij tot 450 kg trekken.” Dat is niet min. G. Haesevoets
Leon Schroeders met hond Lorrie (?) begin jaren vijftig