DE HANDELSBEURS DE METAMORFOSES VAN DE GENTSE HOOFDWACHT (18de-begin 20ste eeuw) door Wout De Vuyst 1 & Guido Everaert2 In de loop van de 20ste eeuw veranderde het uitzicht van de Kouter grondig. Dit hing samen met het feit dat na de Eerste Wereldoorlog de adellijke families en de gegoede burgerij hun grote huizen in de stad verkochten. Een gevolg hiervan was dat heel wat statige herenhuizen, hotels en luxueuze clublokalen de plaats moesten ruimen voor kantoren en appartementen. Hierdoor ging een deel van de allure van het plein verloren. Enkele gebouwen herinneren nog aan het 'mondaine' verleden van het plein. De bekendste gebouwen zijn het hotel Falligan (1755) en zijn tegenhanger, namelijk de Hoofdwacht (17381739). Dit voormalige wachthuis maakt sinds 1900 deel uit van de Handelsbeurs. De ontstaansgeschiedenis van de Hoofdwacht werd reeds door verscheidene auteurs (deels) bestudeerd. Aan de rest van bet gebouwencomplex van de Handelsbeurs schonk men in het verleden maar weinig aandacht. Dit is echter interessanter en waardevoller dan soms vermoed wordt. De grondige renovatie van de Handelsbeurs was de aanleiding voor een studie van het hele complex. Hierbij werd de bouwgeschiedenis voor het eerst grondig bestudeerd en kwamen heel wat nieuwe gegevens hoven water3.
1. De Sint-Sebastiaansgilde 1.1. De verhuis naar de Kouter Het terrein waarop de Handelsbeurs staat ligt tussen de Kouter en de Ketelvaart. Dit kanaal maakte deel uit van de tweede stadsomwalling en werd rond 1100 gegraven4. De uitgegraven grond werd gebruikt om de noordelijke oever, de zogenaamde Koutervest, aan te leggen5. Over de geschiedenis van Erfgoedconsulent, V.Z.W. Gent Cultuurstad, Bijlokekaai 7b, B-9000 Gent. Bouwhistoricus, Dienst Monumentenzorg, Hotel d'Hane Steenhuyse, Veldstraat 51-55, B-9000 Gent. 3 De resultaten van dit onderzoek werden reeds deels gepubliceerd in de brochure 't Kindt gezwind, Gent, 1998. 4 M.C. LALEMAN & P. RAVESCHOT, Binnen de omwalling: de Kuip, in: Wat 'n Leven binnen die muren! Gent 1100-1350, Gent, 1986, pp. 49-62. 5 M.C. LALEMAN, Espaces publics dans les villes flamandes au moyen iige: I' apport de l'archeologie urbaine, in: M. BOONE & P. STABEL (eds), Shaping Urban Identity in Late Medieval Europe, Leuven-Apeldoom, 2000, pp. 26-41. 1 2
297
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT de Koutervest en zijn bebouwing tot in de 18de eeuw is verder onderzoek nodig. In deze bijdrage beperken we ons tot reeds gepubliceerde geg
7
298
DE HANDELSBEURS bouw de dragen. Bij de voltooiing van de werken in 1552 was de gilde niet in staat alle rekeningen te betalen 13. We krijgen een beeld van het complex in de 17de eeuw op een prent van Antonius Sanderus14. Hierop is het grote gebouw zichtbaar dat parallel met de Kouter lag, met een haakse vleugel erop en een open galerij in de oksel van deze twee vleugels. Achter het gebouw lag een geometrische tuin die tot aan de Ketelvest reikte. Ten westen van het gildenhuis bevonden zich de schietbanen. Deze werden van de Kouter gescheiden door een stenen muur. Een poort met gekanteelde bekroning vormde de verbinding van deze muur met het gildenhuis en fungeerde als toegang tot het complex. Dit imposante gildenhuis is ook deels weergegeven op een reeks schilderijen die de feestelijke schietingen op de Kouter weergegeven onder andere Aartshertogin Isabella op de schieting van het Sint-Jorisgild te Gent in 16]815. In 1688 verkocht de gilde een deel van de grond (naast de VrijeSchipperskapel) aan de stad voor de bouw van een overdekte paardenmanege. Deze Picherye werd tien jaar later omgevormd tot theaterzaal. In 1715 ging dit gebouw echter in vlammen op.
1.2. Opheffing van de gilde In het begin van de 18de eeuw kwam de stad ook in bezit van de rest van het complex. Op 3 april 1703 werden de hoofdgilden immers per keizerlijk decreet opgeheven. Er was voorzien om in het voormalige gildenhuis troepen in te kwartieren. Dertien jaar later besloot het stadsbestuur echter om het gebouw van de hand te doen. Het voormalige gildenhuis en een groot deel van de grond werden toen verkocht aan Anthone Sersanders de Luna, president van de Raad van Vlaanderenl6. Hij liet het omvormen tot een herenhuis. In de loop van de 18de eeuw wisselde het complex enkele keren van eigenaar. De opeenvolgende adellijke eigenaars pasten het gebouw nog verscheidene malen aan en bouwden stallingen en woningen op de voormalige schietbanen 17. Deze woningen werden in de tweede helft van de 19de eeuw allemaal
F. DE POTTER, Op. cit. , p. 363. A. SANDERUS, Flandria /llustrata, deel 1, Keulen-Amsterdam, 1641 , p. 146. Een kopie van deze prent werd door De Potter opgenomen in zijn bijdrage over de Kouter. Is Bijlokemuseum Gent inv. 732. 16 SAG, Reeks 152 nr. 18, Stedecheyns 1646-1792, f' 364r0 • 17 Eerst werd een stal gebouwd op een uithoek van het terrein. Dit gebouw werd later omgevormd tot een woning die afzonderlijk verkocht werd. Tenslotte werd op het terrein tussen het oude gildehuis en dit nieuwe huis een dubbelwoonst opgetrokken. 13 14
299
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT door nieuwe herenhuizen vervangen. Het oude gildenhuis behield zijn functie als hotel de maftre tot na de Tweede Wereldoorlog, toen het verkocht werd aan een bankinstelling.
1.3. Drukke bouwactiviteit op de Kouter Het stadsbestuur had de grond waarop de manege (later theaterzaal) had gestaan (en misschien ook een deel van het aangrenzende erf) behouden. Na de heroprichting van de Sint-Sebastiaansgilde in 1736 werd het grootste deel van dit stuk grond door de stad aan de gil de afgestaan 18. Hierop werd in hetzelfde jaar nog een nieuw theater gebouwd en een jaar later een nieuw gildenhuis met sierlijke rococogevels, beide naar ontwerp van de gekende meester-metselaar Bernard de Wilde (1691-1772) 19. Aan de Ketelvaart grensde een schietbaan aan de oostzijde van het nieuwe gildenhuis. Het stadsbestuur had echter een ondiepe strook grond tussen deze schietbaan en de Kouter behouden. De schepenen hadden besloten om daar een wachthuis voor de stedelijke militie op te trekken. Deze militie hield haar oefeningen op de Kouter (vanwaar de naam Place d'Armes komt). AI deze nieuwe constructies zijn zichtbaar op een schilderij van Pieter Johannes van Reysschoot (1702-1772), bijgenaamd 'de Engelsman' met de weergave van Karel van Lorreinen op de schieting van het Sint-Jorisgild te Gent in 175220.
2. De hoofdwacht of corps de garde 2.1. Van voorontwerp tot aanbesteding Toen onze gewesten in 1713 met de vrede van Utrecht onder Oostenrijks bestuur kwamen, werden er in diverse steden garnizoenen gelegerd. In Gent werden er troepen gestationeerd in het voormalige Nieuw Kasteel, de kazerne aan de Kattenberg en aan de Brusselsepoortstraat. Door het Oostenrijkse bestuur werd Gent bij decreet van 28 februari 1738 gelast met de oprichting van een nieuwe Hoofdwacht. Op 6 maart 1738 beslisten de schepenen van de Keure om deze nieuwe Hoofdwacht of Corps de Garde voor de Oostenrijkse troepen op te richten21. De tekst uit het resolutieboek geeft een stand van 18 19
SAG, Reeks 152 nr. 18, Stedecheyns 1646-1792, f' 364 2de blad. SAG, Atlas Goetghebuer lade 113 nr. 2-22 (1737-1738), nr. 24-26 en 28
(1736). 20 Bijlokemuseum Gent inv. 731. Er bestaat een tweede, kleinere versie van hetzelfde werk door Filips Karel Marissa! (1698-1770), Bijlokemuseum inv. 735. 21 SAG, Reeks 107 nr.17, Resolutieboek, 1734-1739, f' 84r 0 •
300
DE HANDELSBEURS zaken op het ogenblik van de beslissing: Ten vernoemde daeghe is gheresolveert te maecken eene nieuwe corps de guarde op den peerdencauter deser stadt ende daertoe te employeren de penninghen te procederen van de vercoopinghe van de officier van prijsers uuyt crachte van het decreet van de maiesteijt van daten 28 february 1738, ghelijck oock gheresolveert ten effecte van te examineren ter plaetse met experten de overghebraghte modelle tot het maecken der selve .... Op die dag werden daarom de jonkers Jan Fran9ois de Pascal en Jan Baptiste Dubois, samen met stadssecretaris Elbo gelast om ter plaatse de zaak te bespreken. Er was dan reeds een (voor)ontwerp klaar en het werd ter onderzoek door niet nader genoemde experts naar de bouwplaats meegenomen. De meest aangewezen plaats voor de bouw aan de Kouter was een dee I van de vroegere schietbaan van de Sint-Sebastiaangilde. De schepenen van de Keure hadden echter Bernard de Wilde reeds in 1737 gevraagd om voorontwerpen en plannen voor een Corps de garde. Hij werlcte hieraan in 1738 nog geruime tijd verder maar er werd door het College getalmd zodat er geen definitieve beslissing kwam. Van deze voorontwerpen met plattegronden en opstanden bleven er nog tien bewaard in het Gentse Stadsarchief22. Er zijn drie reeksen plannen te onderscheiden, die echter niet allemaal aan hem kunnen toegeschreven worden: I. Plattegronden en opstanden, ondertekend door Bernardus de Wilde, A. plan van den zijden stal van A (behorend bij het ontbrekend ontwerp A; AG L 112/8) B. modelle van de perde stal van sijdts de Corptgarde van ooghte conforme de remiessen van den heer baron de beer (gevel behorend bij het voorgaande plan; AG L 112/11) (atb. 4) C. Bove plan van Corps de Guarden (bel-etage, behorend bij het volgende plan; AG L 112/5) D. tweede plan van Corps de Guarde op den Cauter geintiteleert B (gelijkvloerse verdieping; AG L 112/4) E. Derde plan van Corps de Guarde op den Cauter geintiteleert C (beletage en gelijkvloerse verdieping; AG L 112/6) F. vierde plan van Corps de Guarde op den Cauter geintiteleert D (AG L 112/7) G. Modelle van de sasse binnen de galerije volghens de opstande modelle om te maeken sonder kelder van onder (doorsnede van een ontbrekend ontwerp; AG L 112/12) II. Een reeks tekeningen, wellicht eveneens van de hand van Bernard de Wilde. Ze sluiten aan op de plattegronden van de eerste reeks. Ook de cijfers voor de aanduiding van de afmetingen in voeten, stemmen op het gebied van grafologie overeen met die van de eerste reeks:
22 SAG, Atlas Goetghebuer lade 112, de diverse nummers werden bij de plannen vermeld.
301
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT A. gevel met plattegrond en doorsneden (AG L 112/3) (afb. 1) B. gevel, gelijkaardig aan de hierboven vermelde tekening maar op grotere schaal (AG L 112/2) III. Een reeks tekeningen van een andere ontwerper. De tekenstijl en de gebruikte cijfers verschillen immers van de eerste en de tweede reeks. Deze omvat: A. een plattegrond, de uitbouw aan de Kouter met rechte trap; later werd door de archiefvormer volgend (verkeerd) bijschrift op het plan toegevoegd: Corps de garde, Place d'armes, 1738, par Bernard de Wilde (AG L 112/14) B. een plattegrond, min of meer gelijkend aan de vorige maar met ronde en rechte trap (AG L 112/15) (afb. 3) C. een doorsnede van het gebouw (AG L 112/13) (afb. 5) D. een geveltekening, ongeveer gelijkaardig aan het bestaand gebouw, abstractie gemaakt van enkele details. Hierop staat vermeld: Approbata in collegia 7 July 1738 (AG L 112/10) (afb. 2). Op 10 maart maakte het college de keuze uit de diverse voorontwerpen en wiert gheresolveert in het bauwen vande corps de garde ende stallinghen te achtervolghen de Madelle A gheformeert met vijf arcaden ten dien eijnde in het collegie gheparapheert ende selve te maecken ter hooghde van seventwintgh voeten immers soo hooghe is het gildenhuijs van Ste Sebastiaen. Men wou ook weten hoeveel de nieuwe Hoofdwacht zou kosten en besliste daarom terzelfder tijd ook te doen maecke eene appreciatie vande becostinghe omme de selve ghesien gheprocedeert te worden tot de aenbestedinghe van het selve te bauwen werck23. Hoewel het plan niet onmiddellijk kan ge"identificeerd worden, betreft het wei een van de ontwerpen van Bernard de Wilde. Het is niet aanwezig in de Atlas Goetghebuer. In deze verzameling steken wel diverse voorontwerpen met vijf arcaden maar zonder letter A. Door het college wordt op 20 maart aan Bernard de Wilde officieel opdracht gegeven om een (definitief) ontwerp te maken. Om redenen die nog niet te achterhalen zijn - ziekte?, teveel opdrachten?, ontevredenheid over het antwerp?-, werd Bernard de Wilde echter zowat twee weken later, namelijk vanaf 2 mei 1738 vervangen door David 't Kindt (1699-1770). Op 24 maart werden verdere regelingen in overleg met het bestuur van de Sint-Sebastiaansgilde getroffen24. Er werd bijkomend nog 6 bij 70 voet (ongeveer 1,5 bij 19,30 m) erf van de gilde toegevoegd aan de reeds gereserveerde strook bouwgrond van 27 voet (ongeveer 7,5 m). Over het volume van het secreet dat op het terrein van de gil de zou gebouwd worden, werden dui-
23
24
302
SAG, Reeks 107 nr.17, Resolutieboek, 1734-1739, fO 84v SAG, Reeks 107 nr.l7, Resolutieboek, 1734-1739, f' 84vo tot 85v 0 • 0
•
DE HANDELSBEURS delijke afspraken gemaakt. Ook de mogelijkheid tot het maken van vensters in de achtergevel werd besproken. Benevens het vastleggen van de afmetingen werd ook bepaald dat ze met glas en ijsere staecken zouden gemaakt worden. Het stadsbestuur trof aile voorbereidingen voor de aanvang van de werken. De kasseien die op of rond de toekomstige werf aanwezig waren, werden in mei door Jan Buyck uitgebroken25. De weduwe van Lieven de Sommere en Jeron Van Eeckhoute brachten respectievelijk 72 500 en 61 000 koningsteen naar de werf. Ze werden daarvoor op 5 juni betaald 26. Lieven de So mere en Laureijns vander Stright werden op 17 juni vergoed voor het verplaatsen van 22 000 en 23 000 dullemonschesteen of briquen die op het bouwterrein nog aanwezig waren 27. Op 6 juni besliste het college het gedeelte van de Kouter voor de Corps de garde te bestraten met kasseien over de lengte van het gebouw en tot tegen en volgens het alignement van de bestaande bomen. Ze moesten op hetzelfde niveau van de bestaande gelegd worden. Stratenmaker Joannes Valckeneere werd op 26 juni betaald voor het uitgevoerde werk28. Terzelfder tijd werd ook beslist ten behoeve van de soldaten en de officieren (stenen) banken tegen de gevel te plaatsen. De huidige Hoofdwacht stemt grotendeels overeen met de plannen uit de derde reeks van de Atlas Goetghebuer. Deze zijn van de hand van 't Kindt en bevatten alleen een ontwerp voor de Hoofdwacht zonder paardenstallen. Op 28 juni 1738, of kort daarop, diende 't Kindt hiervoor een rekening in over syn devoirs in 't maken van de modellen29 vanaf 2 mei. Het betalingsbevel voor 22 pond 7 schellingen 2 grooten dateert van 25 augustus 1738. De rekening voor Specificatie van de diensten, vacatien, Leveringe, verschot van geldt ende andersins door David 't Kindt Meester Temmerman gedaen ... preciseert verder dat hij betaald werd voor het teekenen van Modellen, Platte gronden, t'maeken van een haute Model ende appretiatien, t'gheven van Instructie ende andersins dienstigh tot het maeken van eene nieuwe Corps-du-Garde op den Peerde Cauter deser stadt. Uit de tekst blijkt duidelijk dat hij in de functie van architect optrad. Zijn rekening vermeldt dat hij opstanden en plattegronden getekend had en ook een schaalmodel in hout had geleverd. Daarenboven had hij eveneens instructies gegeven bij het optrekken van het gebouw.
25 SAG, Reeks 534 nr. 8bis/110, f' 124 vo; met dank aan historicus D. Lievois voor het bezorgen van een aantal archiefdocumenten in verband met de Hoofdwacht en de paardenstallen. 26 SAG, Reeks 534 nr. 8bis/110, f' 97r0 & f' 97V 0 • 27 SAG, Reeks 534 nr. 8bis/110, f' 100r 28 SAG, Reeks 534 nr. 8bis/110, f' 129r 29 P. BERGMANS, 't Kindt David, in: Biographie Nationale de Belgique, Bruxelles, 1930-1932, dl. 25, p. 362. 0
•
0
•
303
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT De schepenen sloten op 5 juli 1738 een contract af met aannemer Jean Baptiste Simoens (1715-1779) voor de bouw van een Corps de garde zonder paardenstallen. Merkwaardig genoeg werd pas twee dagen later het definitieve ontwerp goedgekeurd, wat laat veronderstellen dat men in het College reeds voordien tot een akkoord gekomen was het ontwerp van 't Kindt uit te voeren. In het besluit staat vermeld dat de modelle ende platten gront bijgevoegd waren en dat Simoens in het bezit was van d'acte [ ... ] waermede hij bij t' voornomde contract belast was3°. Er is dus geen vermelding dat Simoens ook het ontwerp leverde. Hij was bij de afsluiting van het contract hooguit 23 jaar en nog relatief jong om een dergelijk grote opdracht te aanvaarden, laat staan om het ontwerp te maken. Volgens het contract werd het werk, zoals gebruikelijk, in drie schijven uitbetaald: de eerste bij aanvang, de tweede bij de voltooiing van ruwbouw en de derde zes weken na de goedkeuring van het werk. Simoens nam het werk aan voor 1 366 pond 13 schellingen en 4 grooten Vlaams wisselgeld. Zijn stiefvader Ignatius Bonte stond voor hem borg. Vooraleer de werken konden starten, moest het stadsbestuur nog een overeenkomst afsluiten met de buur, baron de Beer, de toenmalige eigenaar van het oude hof van de Sint-Sebastiaansgilde. Op 24 juli kwam men tot een akkoord31. De zijgevel van de Hoofdwacht werd bovenop de bestaande muur (van de dienstgebouwen van baron de Beer) verder opgetrokken met een dikte van anderhalve steen. De orduijnen canteelen of dekstenen van de zijtrapgevel werden weggenomen en ter beschikking gesteld van de baron. Het bestuur bekwam dat de muur over een lengte van 30 voet (ca. 8,25 m) gemeen zou worden. Dit kon gebeuren zonder enige vergoeding op voorwaarde in de zijgevel geen vensters, luchtgaten, schoorstenen, gewelven of toiletten aan te brengen. De baron behield het recht later dezelfde muur eventueel te verhogen of er balken in aan te brengen. Het regenwater mocht geenszins over zijn erf afgevoerd worden. Er werd in gezamenlijk overleg beslist de overeenkomst in het landboek op te nemen. Na deze schikkingen kon het werk aangevat worden. Hiervan is geen precieze datum bekend. Het bestek vermeldt enkel dat de aanneming in drie maanden moest voltooid zijn. Het gebouw was zo goed als afgewerkt, to en Pieter de Smet en Joannes Dregghe, op 23 mei 1739 de acte van visitatie opmaakten32. Waarschijnlijk startte men de werken nog voor de winter en werkte men het gebouw af na het winterreces. Op 15 november 1741 verzocht Bernard de Wilde, meer dan twee jaar na de voltooiing van het gebouw, de schepenen van de Keure om de betaling van 31 pond 18 schellingen 4 groten courant voor gedaen diensten ende vaccatien over het projecteren, ordonneren ende teeckenen van twintigh stucx modellen
30 31
32
304
SAG, Atlas Goetghebuer lade 112 nr.la. SAG, Reeks 533 nr. 309, Hoofdwacht (1738-1787). SAG, Atlas Goetghebuer lade nr. 112/lj.
DE HANDELSBEURS
ende opstellen van differente appreciaetien ten jaere 1737 ende 1738 tot het maecken van militaire corpte guarde opden peirde cauter volgens d'ordens van Uede. ende ingevolge d'overgegeven specificatien van daete den 20 maerte 1738 berustende met de voors. Modellen en appreciaetien ten comptoire van de Greffie van Uede. Uit deze tekst blijkt duidelijk dat Bernard de Wilde een hele reeks tekeningen gemaakt had voor het nieuwe gebouw van de Corps de Garde op de Kouter. Met aileen deze tekst is men geneigd aile vermelde ontwerpen uit de Atlas Goetghebuer aan Bernard de Wilde toe te schrijven. Er is echter sprake van 20 modellen terwijl er in de atlas slechts tien tekeningen zijn die met enige zekerheid aan Bernard de Wilde kunnen worden toegeschreven. Wellicht zijn heel wat tekeningen verdwenen want zo is onder meer het 'plan A' dat eerst zou uitgevoerd worden en wellicht twee of meer tekeningen behelst, niet terug te vinden. Toen Goetghebuer in 1836 de originele bouwtekening kopieerde, vermeldde hij bovenaan dat Jan Baptiste Simoens het ontwerp zou gemaakt hebben. Ook Frans De Potter schreef het ontwerp toe aan deze meester-metselaar33. Daar is echter geen enkel bewijs voor te vinden. Het probleem in verband met de bouwmeester werd reeds uitvoerig behandeld in de studie van drs. H. Pauwels, voormalig assistent aan de Rijksuniversiteit van Gent. Een omstandig artikel verscheen hierover in de Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde3 4 . Lange tijd was men zich niet bewust dat 't Kindt en de Wilde nauwe verwanten van elkaar waren. Recent genealogisch onderzoek toonde aan dat ze neven waren, kleinzonen van meester-metselaar Judocus de Wilde35. Tot nu toe is de invloed van de verwantschap op hun zakelijk Ieven niet gekend. Droeg de Wilde de opdracht over aan zijn jongere neef 't Kindt of ontfutselde deze laatste hem de opdracht? Zijn er andere redenen die gespeeld hebben bij de wisseling van de bouwmeester? Tot op heden is hierover niets bekend. David Franciscus 't Kindt werd geboren op 12 januari 1699 uit het huwelijk van David 't Kindt en Joanna de Wilde. Joanna's broer Philippus was getrouwd met Margaretha Vincke en zij kregen op 31 juli 1691 een zoon, Bernardus Ignatius de Wilde. Bernard de Wilde werd meester van het ambacht van de metselaars in 1712. David 't Kindt werd meester in het ambacht van de timmerlieden in 1726. Hij zou een succesvolle carriere uitbouwen. Wanneer de Hoofdwacht zijn eerste belangrijke openbare opdracht was, dan moet het stadsbestuur zeker tevreden geweest zijn, want in 1741-1742 kreeg hij reeds de opdracht voor de bouw van de nieuwe stadsgevangenis of F. DE POTTER, Op. cit., p. 323 en deel8 p. 204. H. PAUWELS, De Bouwmeester van de Corps de garde op de Kouter in Gent, in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, nieuwe reeks dl. IV aft. 1, Gent, 1949, pp. 112-119. 35 G. DESMET, De verwantschap tussen de Wilde en 't Kindt, in: 't Kindt gezwind, Gent, 1998, pp. 12-13. 33 34
305
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT Mammelokket. Als investering verbouwde hij het voormalige Dammansteen of Huis van Oombergen in 1746. Ook zijn eigen hotel in de Veldstraat, later bekend als het hotel Clemmen, werd in diezelfde periode verbouwd. De uitbreiding van het bisschoppelijke Seminarie vlakbij de kathedraal en een aantal woningen, onder meer in de Sint-Margrietstraat (1751-1755), de Nederpolder (1753), de Brabantdam (1754), het Wijnschroedershuis aan de Kraanlei (1755), het gildenhuis van Sint-Antonius aan de gelijknamige kaai (1755), in Sint-Jacobsnieuwstraat (1761), en het huis De Vijf Helmen aan de Korenlei (1764-1766), werden opgetrokken naar zijn ontwerpen. Vanaf 1754 kreeg hij nog bijkomende opdrachten van het stadsbestuur. De Eeckhout- en Pesthuiskazeme werden volgens zijn plannen verbouwd. Tot de best bekende werken van Bernard de Wilde behoren het voormalige pakhuis op de Korenmarkt (1719-1722), de verbouwing van de SintPietersabdij (1730) en de abdij Nieuwen Bosch (1733), het reeds vermelde gildenhuis van Sint-Sebastiaan (1736) en het gildenhuis van de Onvrije Schippers (1740). Aan hem worden nog volgende gebouwen of verbouwingen toegeschreven: de collegegebouwen van de augustijnen ( 1737 -1738), de kapel van Sint-Jan in d'olie (1743-1745) en het hotel Falligan (1755). 2.2. De realisatie Dank zij het bewaard gebleven contract van aenneminghe en het verslag van de visitatie van de werken zijn heel wat gegevens bekend over de gebruikte materialen en de constructie van de bouw van het Corps de garde. Vooreerst moest de aannemer nog een ca. 7 m lange oude stal afbreken, gelegen aan de zijde van de bijgebouwen van baron de Beer. De bouwmaterialen hiervan mocht hij gebruiken voor de Hoofdwacht. Ook de op het erf van de giide gestapelde 195 000 bakstenen mocht hij van de stad ovememen tegen kostprijs. Verder diende hij bij eventueel tekort gelijkaardige uit Armentieres te gebruiken. Een algemene opsomming van de bouwmaterialen staat genoteerd in artikel twaalf van het aanbestedingscontract dat tevens een gedetailleerd beschrijvend bestek is: ... oock sal hij moeten leveren alle de materia/en reeds gespecificeert ende nogh te specifieceren geene uijtgesondert nogh gereserveert t'zij saghten steen, harten, often Arduijn steen, soo Blauwen als Witten, oock Bentemmer als Rysselschen steen, calck ende savel, welcke save/ hij uyt den grondt vanden Gulden huijse delven magh (soo die vindelijck is) .... De traditionele materialen zoals blauwe en witte natuursteen, zand- en krijtsteen, kalk en zavel werden opgesomd. De zavel die eventueel bij graafwerken voor de funderingen kon gedolven worden op het voormalige terrein van de SintSebastiaansgilde mocht als metselzand gebruikt worden.
306
DE HANDELSBEURS Het achtste punt van bet contract is concreter wat betreft het gebruik van de materialen voor de voorgevel. Bij de onderbouw werd een onderscheid gemaakt tussen het middenrisaliet 'ofte octogone en de zijrisalieten of zijde wercken. Voor het eerste was een plint voorzien van doornijcksen Blauwen orduynsteen (Doornikse steen); het overige moest aende tweede zijde wercken ghemetst worden met specklagen, metselwerk met afwisselende lagen natuursteen en baksteen. Kort na de goedkeuring van de plannen waren er door het college reeds enkele wijzigingen aan het ontwerp beslist en overwogen. De zijrisalieten van de voorgevel hoorden even hoog te zijn als het gildenhuis. De zijvensters van de octogonale uitbouw konden eventueel worden gewijzigd in deuren maar daarover was nog geen beslissing genomen. Men zou het Simoens binnen de zes weken na aanvang Iaten weten. Deze wijziging werd nooit uitgevoerd. Het gebouw moest buitenwerks zowat 17,90 m lang en 7, 70 tot 8 m diep worden. De hoogte van de zijrisalieten was voorzien op 7, 70 tot 8 m, gemeten vanaf de vloerpas van de vestibule, het hoofdgebouw op 15,15 tot 15,40 m. De poortomlijsting werd gehouwen uit Blauwen sachijnschen steen, blauwe hardsteen uit de streek van Ecaussines. De omlijsting is momenteel nog geschilderd zodat nog geen onderzoek naar de steenhouwersmerken kon verricht worden. Ook de brede trap aan de straat werd van hetzelfde materiaal vervaardigd, alsook de aanzet van de binnentrap tot een hoogte van 2,75 m. De rest van de trap werd van eik gemaakt. Deze laatste bleek bij de keuring van de werken nogallicht van constructie te zijn. Er waren in het bestek geen houtsecties beschreven maar dat vonden de controleurs geen excuus om de normale dimensies niet te volgen. De vier vensteromlijstingen van de gelijkvloerse verdieping kregen arduyne zullen en montans, (dorpels en vensterneggen uit harde witte natuursteen), terwijl die van de eerste verdieping van baksteen of careel waren. De lijsten van de zijrisalieten, onder en hoven de balustraden, werden gehouwen van witte natuursteen. De balustraden zelf, werden gesneden uit ouden getrocken Rijsselschen steen, een krijtsteen uit de buurt van Lille (Rijsel). De kapitelen werden, op de abacus na die van Arduijn (witte natuursteen) van een stuck wesen moet, uit dezelfde krijtsteen gebeeldhouwd. Dergelijk soort natuursteen was samen met de krijtsteen uit Avesnes heel geliefd bij de beeldhouwers omwille van de fijne structuur en de gemakkelijke bewerkbaarheid als gevolg van zijn zachtheid. Deze natuursteensoorten kenden in Gent reeds in de 17de eeuw veel bijval. Ze leenden zich immers goed tot het snijden van hoogrelii~fs en volumineuze barokke ornamenten. In de 18de eeuw werden hieruit heel wat ornamenten en kapitelen vervaardigd. Gans het volgemetste vande Frontespice werd van ghelijcken witten Rijsselsen steen gemaakt ten eijnde van daarin te snijden het portrait en voordere Ciraeten bij ghereclameerde modelle aenghewesen. Het oorspronkelijke
307
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT ontwerp met de maagd van Gent, gezeten naast de Gentse leeuw met bet stadswapen, werd niet gevolgd. In een schrijven, daterend van 1738 en bevattend de verbeterijnghe vanden selven bauw de corps de guarde ... buijten de conditien van aenbestegijnghe, staat in de vierde paragraaf te lezen dat met toestemming van bet schepencollege van de Keure eenige voordere ciraeten toegevoegd werden aan bet beeldhouwwerk van bet fronton36. Vermoedelijk wilde men de bestemming van bet gebouw meer benadrukken met enkele bijkomende militaire omamenten. Zodoende werd als versiering nog een kanon met kogels, een laadstok, vaandels, lansen en andere militaire attributen toegevoegd. Artikel drieentwintig van bet contract verscbaft aanvullende gegevens over bet beeldhouwwerk van bet fronton en andere onderdelen: Door een goedt meester beelthouder te doen snijden ende figurieren de respective ciraeten, soo en dusdanig als bij modelle aengewezen te weten de frontes pice capiteelen ende balusters in witten Rysschelschen steen. De twee arenden aan weerszijden van bet middenrisaliet en de twee wapentrofeeen aan de uitersten van beide zijden van bet gebouw moesten uit bemtemmer steen gebouwen worden37. De twee wapentrofeeen waren 1,30 m hoog bij 0,90 m breed. Armand Heins heeft er in de Inventaire archeologique de Gand een fiche aan gewijd38. Hij vermeldde dat ze naar bet Museum voor Stenen Voorwerpen waren overgebracbt nadat ze eerst in 1867 van de Hoofdwacbt waren verwijderd. De ene wapentrofee was samengesteld uit een bamas en militaire attributen uit de 17de eeuw, terwijl de andere ge'inspireerd was op de militaire uitrusting uit de Oudheid, vermoedelijk de Romeinse periode. De lijsten onder bet beeldhouwwerk van bet fronton werden van witte natuursteen gemaakt. De kroonlijst van de frontespice daarentegen werd van krijtsteen vervaardigd. De aanzetten van de pilasters waren, over een hoogte van acbt tot negen voeten (2,20 tot 2,50 m) gerekend vanaf bet vloerpeil van de inkom, ook van witte natuursteen. Dit was tevens bet geval voor de plinten van bet balkon, zoals we dit uit de staat van de supplementaire werken kunnen opmaken.
SAG, Atlas Goetghebuer lade 112 nr. 1k. Deze natuursteen is een grofkorrelige zandsteen afkomstig uit de groeven in de buurt van Bentheim (Duitsland). De hier toegepaste steen heeft een gelige kleur. De meeste Bentheimer steen komt thans uit het zeer dichtbij liggende Gildehaus. 38 A. HEINS, Trophies provenant du Corps de Garde de laPlace d 'Armes, in: lnventaire Archeologique de Gand, 1900, fasc. 168, 5 avr. 1900. In de meer recente gids van het museum zijn deze stukken niet terug te vinden: A. VAN DEN KERKHOVE & J. BALDEWIJNS, Museum voor Stenen Voorwerpen (Rui'nes van de SintBaafsabdij), Gent, 1981. 36 37
308
DE HANDELSBEURS De borstwering van het balkon werd destijds gevormd door een fraai smeedijzeren hekwerk. Het was volgens de ontwerptekening uitgewerkt in rococostijl met de typische C-krullen, een centraal bekronend schelpmotief en diverse kuiven en acanthusbladeren. Deze laatste moesten verguld worden zoals in het artikel 23 van het bestek bepaald werd. Als afwerking van de voorgevel, opgebouwd uit baksteen en natuursteen, bepaalde punt vierentwintig: Dock zal hij Aennemer moeten besetten, afeghenen ende brosteeren wat dit werck Aengaet, special lettende den voorghevel door een goedt absolut bequaem meester beset zijn, om dat dit werck (nu doorgaende van Careel gemaeckt wordende) sijn behoorlijck effect heeft, ende representeere aloft het witten Arduijn waere ... Voor het pleisterwerk werd hoogstwaarschijnlijk dezelfde kalkrnortel aangewend als voor het metselwerk. Hiervan was de samenstelling onder punt 31 van het contract opgegeven. En specie waarin niet meer dan een derde savel jeghens twee derde van het beste doornijcks calck ghebruijckt worde. Dit mengsellijkt ons nu veel te kalkrijk maar de toenmalig vervaardigde kalk was niet zo zuiver als de huidige industrieel vervaardigde grondstof. De helft van de toenmalige kalk was onvoldoende gebrand en was eigenlijk nog verpoederde kalksteen. Als afwerking moest de aannemer het pleisterwerk brosteeren. Misschien moet dit verband houden met het aangetroffen gelijnde pleisterwerk op sommige muurdelen. Dit doet sterk denken aan de afwerking van de aanwezige natuursteen waarop de sporen van de tandbeitel zeer goed zichtbaar zijn. Het bestek maakt inderdaad allusie op een dergelijke afwerking waardoor dit werck... sijn behoorlyck effect heeft, ende representeere aloft het witten Arduijn waere .... Ofwel houdt dit brostieren verband met het schilderen van de voorgevel zoals vermeld wordt in de visitatie der werken: wat aengaet den voorgevel voor soo veele die nu gewidt en beseth is ... De oorspronkelijk aangewende verf was geenszins een olieverf maar een kalk- of lijmverf. De dakwerken aan het corps de Garde werden gespecificeerd in artikel 16 van het aanbestedingscontract. De bedekking moest uitgevoerd worden met leien die vande beste qualiteijt ... op hun derde moeten verwrocht worden, ordinarissche wijse, ten waere erghens Rijnswerck versoght wierde .... Iedere lei moest ten minste met drij naghels ghehecht worden. Het moest dus gedekt worden als Maasdak, wat inhoudt dat de leien evenwijdig aan de goten gelegd werden met twee derden overlapping. Of er voor de eventuele afwerking van het koepeldak gebruik gemaakt werd van het Rijnse werk, met de typische schuin opgaande lijnen, is niet bekend. Later werden teveel wijzigingen uitgevoerd om nog een duidelijk zicht te hebben op de originele afwerking. Om de zolder te verlichten besliste men bij de uitvoering om achteraan vijf dakkapellen in het dak te plaatsen: twee aan weerszijden van en een in de koepel. Aile goten, kilgoten en afvoerbuizen werden volgens artikel 15 van het contract uitgevoerd in taefel als ghetrocken loodt. Het vervaardigen van bladen
309
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT
lood gebeurde inderdaad op een tafel in de vorm van een grote platte bak gevuld met zand. Pas omstreeks het begin van de 18de eeuw werd het gebruik van gewalst lood algemeen toegepast. Het voordeel van het gegoten lood ten opzichte van gewalst lood is dat het eerste beter kan gedreven worden zonder dat er scheuren optreden. Deze positieve eigenschap van het oude ,lood is vooral te danken aan 'onzuiverheid' ervan. Zilver, koper en antimoon, metalen die meestal in het looderts aanwezig zijn, zorgen ervoor dat het lood harder en beter bewerkbaar is. Het modeme lood wordt gezuiverd, wat niet te goede komt aan de eigenschappen van het lood. Loden afvoerbuizen moesten omwille van hun groot eigen gewicht op regelmatige afstanden ondersteund worden met consoles. Deze laatste werden meestal uit smeedijzer vervaardigd. Aan de achterzijde van het gebouw werden geen goten gemaakt. Het hemelwater mocht er ongestoord op het terrein van de gilde lopen. Het huidige schrijnwerk verschilt van het oorspronkelijke ontwerp. Zoals op de tekening uit 1836 van de Atlas Goetghebuer nog te zien is, waren de vensters op de gelijkvloerse verdieping van een dubbel kruis voorzien. De middenstijl werd bekroond met een gesneden console. De ses cassijnen ende de Balcon deure ... beschreven in artikel 17 moesten ... alle van spiesschen haut...de cruijssen van vier en alf duijms eijcken Rebben dickte wesen (= ca.13 cm)39. Met de vermelde houtsoort voor de raam- en deurconstructies bedoelde men wellicht eik uit de Maasvallei. De ramen konden afgesloten worden met luiken. Gezien de opgegeven dikte, een houtduim (= ca. 2,9 em), waren het hoogstwaarschijnlijk binnenluiken. Verder was beschreven dat de aannemer voor de ghelaeseveijnsters van het beste bourgoensche ghelas moest gebruik maken. Het betreft hier nog het typische (licht)groene glas, wat vroeger vooral in Bourgondie vervaardigd werd. Helder of 'Frans' glas werd pas omstreeks het derde kwart van de 18de eeuw gebruikt. De beschrijving van uit te voeren herstellingen aan het gebouw in 1807 vermeldt imrners in artikel 16 nog dat het glas in lood gevat zat: L'Entrepreneur fera renouveller tousles carreaux de vitres fendus ou casses avec carreaux de vitres neufs de/a meme qualite de verre que ceux existants. Le Plomp qui manquera ou juge en etat de ne plus pouvoir servir sera fourni par l'Entrepreneur40. De tekening uit het Atlas Goetghebuer geeft wei een aanwijzing betreffende de indeling van de ramen maar geen uitsluitsel over het gebruik van glas-inlood. Het valt echter wei op dat Goetghebuer de oorspronkelijke bouwteke39 Zie in dit verband ook: G. EVERAERT, De tijd van de vernieuwing- 18de eeuw, in: Vensters. Zeven eeuwen van techniek en esthetiek, Gent, 1993, pp. 73-90. 40
In dit verband kunnen we melden dat bij de restauratiewerken aan het Hof van Ryhove in de Onderstraat een dergelijk 18de-eeuws raam met glas-in-lood in het bovenlicht gevonden werd.
310
DE HANDELSBEURS ning van David 't Kindt uit 1738 aangevuld heeft met bouwkundige elementen die honderd jaar later nog aanwezig waren. Voor de aehtergevel werden vijf vensters voorzien maar volgens bet verslag van de veranderingen waren er zeven uitgevoerd. Door bet voorziene aantal zou de dakkap veel te lieht zijn en daarom werd bet aantal verhoogd. Er werd ook een spant toegevoegd. De vensters konden aan de binnenzijde afgesloten worden met luiken. Ze werden beveiligd met diefijzers waaraehter aan de binnenzijde glas-in-loodpanelen geplaatst werden. De oorspronkelijke poort bestond uit twee vleugels, elk op hun beurt samengesteld uit twee elementen, ten effecte die dobbel too ghevauwen can worden, om ighens den muer te brenghen sonder de veijnsters te belemmeren. Het ging dus geenszins om een paneeldeur, maar een opgeklampte eonstruetie zoals bet bestek besehrijft: ... van spiesschen duijmsplanken ende de cijgels van vijf quarten ... (art. 19)41. De stroken of planken waren 2,9 em dik, bet kaderwerk 3,7 em. Bij de keuring bleken de stijlen van de poort uit twee stukken te bestaan maar de eontroleurs vergoelijkten dit zelf door op te merken dat bet eikenhout uit bet Maasland (spieschen plancken) niet met dergelijk grote lengte te verkrijgen was. Het bovenstuk was vast en vermoedelijk waaiervormig uitgewerkt zoals op de reeds voormelde tekening uit de Atlas Goetghebuer op te maken valt. Ter bekroning van het gebouw en voomamelijk ter benadrukking van de bestemming ervan werd het koepeldak voorzien van de Oostenrijkse keizerlijke arend. De opdracht tot bet maken van deze bekroning vinden we terug in artikel 23: ... moetende hij Aennemer oock leveren den representeerende dohbelen Arendt in Coper bovende Couple. Behoorlijck verguldt.... Op de ontwerptekening van David 't Kindt is de koepelversiering zeer duidelijk getekend. In de vestibule werden Doornikse tegels gelegd, in de twee kamers van de offieieren stekensche blauwe vloertichelen, gesmoorde plavuizen uit Stekene en in de zalen voor de soldaten kreeg de aannemer de keuze tussen blauwe klompjes of gekante baksteen uit Armentieres; volgens het keuringsverslag werden het uiteindelijk de blauwgrijze klompjes 42 . Voor de zware laarzen van 41 Zie in dit verband ook: G. EVERAERT, Het stenen tijdperk -18de eeuw, in: Deuren & poorten. Zeven eeuwen van techniek en esthetiek, Gent, 1995, pp. 86-115. 42 Tijdens het archeologisch onderzoek onder Ieiding van Geert Vermeiren in 1999 werden resten van een vloer in grijs gebakken tegels teruggevonden in de oostelijke nevenruimte. Tijdens dit onderzoek werden ook sporen geregistreerd van de originele muurafwerking in deze ruimte, van een bakstenen kanaal en restanten van de zuidelijke (achter)gevel. Tenslotte trof men ook een reeks oudere sporen aan die teruggaan tot de 14de eeuw. M. DECEUNINCK, e.a., Archeologisch onderzoek in de Handelsbeurs te Gent (0. VI.), in: Archaeologia Mediaevalis, Brussel, 2000, nr. 23, pp. 65-66; M. DECEUNINCK, e.a., Kouter 29, Handelsbeurs, in: Stadsarcheologie. Bodem en monument in Gent, Gent, 1999, jg. 23 nr. 4, ter perse.
311
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT de soldaten was dus blijkbaar een sterker materiaal vereist. Volgens aanwijzen van het bestuur moesten de nodige slaapgelegenheden in de zalen gemaakt worden. De britsen bestonden uit een geraamte van eikenhout met planken van rode grenen. De schouwen in de zalen waren van het klassieke oude type met hardstenen wangen of stantvlieten, die voor de officieren waren moderne schouwen met tabletten. Voor het gebouw waren zeven eiken deuren voorzien: twee van ca. ·2,38 bij 1,20 m voor de kamers van de officieren, twee van ca. 2,68 bij 1,50 m voor de zalen van de sol daten, twee voor de toiletten en een zolderdeur. Uiteindelijk werden er volgens de visitatie elf uitgevoerd zonder verdere lokalisering van de bijkomende. De controleurs vonden ze wei wat Iicht van scharnieren, maar er kon weinig over opgemerkt worden omdat hierover in het bestek geen bepaling was opgenomen. Bij het bepleisteren van het plafond van de vestibule moest de aannemer een achthoekige opening uitsparen. Deze moest groot genoeg zijn om zaken van enige omvang door te Iaten. De zolder werd voorbehouden als opslagruimte voor de stad en werd niet ter beschikking gesteld van het gamizoen. 2.3. Het resultaat Het is interessant om de voorontwerpen van Bernard de Wilde te analyseren in functie van de definitieve plannen. In zoverre de iconografische bronnen gegevens leveren, had hij minstens zes ontwerpen gemaakt, waarvan de meeste met een letter werden aangeduid. Ze bleven niet allemaal volledig bewaard. Waarschijnlijk waren er zelfs meer ontwerpen want er gingen minstens 10 plannen verloren. Op enkele plannen staan de benamingen van de lokalen vermeld, hetgeen heel wat inlichtingen verschaft over de functie van het gebouw. On twerp A bleef slechts gedeeltelijk bewaard. Het was destijds door de schepenen van de Keure uitgekozen als het definitieve ontwerp waardoor de voornaamste plannen waarschijnlijk bij de collegebeslissing werden gevoegd. Het plan van den zijden stal van A werd om een of andere reden niet bij de andere gevoegd. De stal zou plaats bieden aan 22 paarden. Het terrein achter de paardenstallen behoorde toe aan de gilde van Sint-Sebastiaan en zou bereikbaar zijn via een doorrit waar ook een zijdeur van het gildenhuis op uitgaf. De modelle van de perde stal van sijdts de Corptgarde van ooghte conforme de remiessen van den heer baron De Beer laat een deel van de voorgevel van het gildenhuis zien, een van de staldeuren en de grote poort. Ontwerp B bestaat uit twee plattegronden zonder geveltekening. Bij dit voorzag De Wilde een gebouw met vijf traveeen waarvan de gevel op de rooilijn lag. De overwelfde gelijkvloerse verdieping met acht zuilen is de stal voor de 24 paarden van de soldaten van piket. Er steken twee deuren in de uiterste traveeen. Op het trottoir geeft een dubbele rechte steektrap toegang tot de bel-
312
DE HANDELSBEURS etage. Onder een open gewelfde galerij met vijf arcaden aan de straatzijde geven vier lokalen uit: de grote slaapzaal voor de soldaten, de kamer van de officier, de kamer van de officier van piket en de zaal voor de soldaten van piket. Elke kamer wordt verlicht door een of twee getraliede kruisvensters. Ter zijde van de naastgelegen paardenstallen ligt de gang met bijbehorende uitbouw met twee toiletten, een voor de soldaten en een voor de officieren, en de trap naar de eerste verdieping onder het mansardedak. Naast het gebouw liggen aan de ene zijde de remiesen van baron de Beer, aan de andere zijde bijkomende stallen voor de Hoofdwacht. Bij ontwerp C telt het gebouw slechts drie traveeen en heeft het een sierlijke verdreven buitentrap, met gebogen vorm in de plattegrond. De gelijkvloerse verdieping herbergt een stal voor 18 paarden, waarschijnlijk voor de soldaten van piket. Emaast ligt de grote stal voor 33 paarden, in het totaal dus voor 51 stuks. Hier is geen doorrit voor de gilde voorzien. De bel-etage heeft een galerij met drie arcaden. Min of meer symmetrisch hieraan liggen de deuren van het trappenhuis en van de grote en kleinere zaal voor de soldaten. Elke kamer heeft een haard en een of twee vensters. Waarschijnlijk lagen de kamers voor de officieren op de verdieping. Wellicht was dit een goedkopere versie zonder gewelfde kelder en arcade en met een typisch houtskelet als binnenstructuur. Van ontwerp D bleef enkel de plattegrond van de bel-etage bewaard. Bij dit voorstel telt het gebouw vijf traveeen en is er wellicht een paardenstal op de gelijkvloerse verdieping. De verdreven buitentrap heeft twee haakse vleugels en is waarschijnlijk het compromis tussen de trap van de voorstellen B en C. Op de galerij geven vijf deuren uit: die van het trappenhuis, een van een grote kamer en twee van twee kleinere kamers. Van een volgend, onbenoemd ontwerp (E) bleef enkel een doorsnede bewaard van de sasse binnen de galerije volghens de opstande modelle om te maeken sander kelder van onder. Het ontwerp sluit min of meer aan op het hiema volgende maar er steekt links nog een bijkomende deur die nergens met gegevens van de andere plannen in overeenstemming te brengen is. Dit en het volgende ontwerp hebben geen paardenstal als gelijkvloerse verdieping. Ze waren dus wellicht ook heel wat goedkoper in uitvoering. De galerij is niet gewelfd maar heeft een houten, bepleisterd cassettenplafond. Het laatste ontwerp (F) stelt een laag gelijkvloers gebouw voor met mansardedak met twee dakkapellen. Het algemene plan vertoont een plattegrond met links de remiesen van baron de Beer, rechts een grote paardenstal en in het midden het hoofdgebouw (afb. 1). Een gewelfde galerij met vijf arcaden verleent toegang tot een grote en kleinere zaal, elk met een open haard. Drie vensters vorrnen de enige (schaarse!) verlichting want er zitten geen vensters in de achtergevel. Er is een L-vormige constructie opgesteld als slaapplaats voor de soldaten in de grote zaal. Bij andere ontwerpen werd dit niet weergegeven, 313
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT
Ajb. 1: Niet uitgevoerd ontwerp voor de Hoofdwacht en de stal door Bernard de Wilde (SAG, AG L 11213) (foto Stadsarchief Gent)
Afb. 2: Gevelontwerp voor de Hoofdwacht door David 't Kindt (SAG, AG L 112110) (foto Stadsarchief Gent) 314
DE HANDELSBEURS maar mag men zich een analoge constructie voorstellen. In de hoek van de paardenstal steekt de houten trap naar de zolderverdieping waar waarschijnlijk de kamers voor de officieren lagen. De tweede tekening geeft de hoofdgevel in detail weer. De gevel van de paardenstal kreeg hetzelfde uitzicht als de bijgebouwen van de baron zodat een architectonisch evenwichtig geheel ontstond. Functioneel voorzag elk ontwerp van Bernard de Wilde in een aantal lokalen voor de soldaten en de officieren, gespreid over een of twee verdiepingen en telkens voorafgegaan door een galerij of voorportaal met verder de nodige paardenstallen en toiletten. Een aparte keuken is op geen enkel plan terug te vinden. Het uitgevoerde ontwerp van 't Kindt (afb. 3) was planmatig anders geschikt, maar voorzag dezelfde functies. De gelijkvloerse verdieping van de Hoofdwacht was als volgt ingedeeld: in elke zijde van een grote langwerpige, achthoekige vestibule steekt, geheel volgens de noodzakelijke symmetrie van de architectuurvoorschriften, een venster of (valse) deur; tegenover de grote poort lag de grote zaal, geaccentueerd door een geblokte deuromlijsting; ze werd verlicht door drie grote vensters en verwarmd door een grote open haard die het versprong ter hoogte van de achthoek camoufleert; op de korte zijden van de vestibule geven twee kleinere lokalen uit, elk met een open haard; naast de grote wachtzaal ligt het trappenhuis voorafgegaan door een kleine entree; op het einde van de gang liggen in een uitbouw twee toiletten; achter de kleine inkom ligt een middelgrote kamer, eveneens verwarmd door een haard; de open haarden zijn zo gegroepeerd dat ze symmetrisch geschikt uitgeven op de uiteinden van de nok van het mansardedak. Op de goedgekeurde plattegrond werd een wijziging aangebracht, die volgens de tekening van Pierre Jacques Goetghebuer en de opmetingen van Charles Van Rysselberghe ook destijds werd uitgevoerd. De kleine kamer naast de grote wachtzaal werd ruimer en lag een minstens een trede hoger dan de andere lokalen. De open haard in de grote wachtzaal werd in breedte gehalveerd en haaks op deze haard werd deze van de nu wat grotere zijkamer ingepland. Geen enkel lokaal stond in verbinding met elkaar. Ze hadden elk een aparte en vermoedelijk volgende bestemming: aan de ene zijde, achteraan de grote slaapzaal voor de soldaten, emaast de zaal voor de soldaten van piket, aan de andere zijde een kamer voor de officier en een voor de officier van piket. De twee toiletten werden niet in de geplande uitbouw ondergebracht. Er was bij de realisatie slechts een open toilet op het einde van de gang, ingewerkt in een Iichte uitsprong van de achtergevel43. Over de in deling op de eerste verdie43 De beerput die bij dit toilet hoorde werd eveneens teruggevonden tijdens het archeologisch onderzoek. M. DECEUNINCK, e.a., Op. cit., pp. 65-66; M. DECEUNINCK, e.a., Op. cit.
315
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT
. ':::::::·'l'!f'l:1Z:;:p:;:;wg .
~
~~~=r=·
Ajb. 3: De originele plattegrond van de Hoofdwacht (SAG, AG L 112115)
(foto Stadsarchief Gent) ping is zo goed als niets bekend. Wellicht was ze omwille van de logica in de constructie min of meer gelijk. Als er eventueel enkele bijkomende lokalen waren, werden ze gevormd door Iichte houten, al dan niet bepleisterde wanden. De nieuwe Hoofdwacht was een voorbeeld van het opkomende rococo (afb. 2). Terzelfder tijd werden nieuwe bouwkundige elementen, zoals het uitspringende middenrisaliet in de Gentse architectuur ge:introduceerd. Hierachter lag de achthoekige centrale vestibule. Een gelijkaardige uitsprong met octogonale achterliggende salon is te vinden in het hotel d'Hane Steenhuyse in de Veldstraat, waarvan de voorgevel echter 30 jaar later, namelijk in 1768 tot stand kwam. Het middenrisaliet werd afgedekt met een koepelvormig dak, de twee lagere zijrisalieten met een mansardedak; ook deze dakopbouw is analoog aan dit van het vermelde hotel, net zoals bet gebruik van een hoge plint waarop de pilasters met hun klassieke basementen en Corinthische kapitelen rusten. De Duitse en Oostenrijkse barok maakte graag gebruik van deze kolossale orde, gekoppeld aan een vooruitspringende middenpartij. Kende 't Kindt de 'imaginaire architectuurcatalogus' van de Weense architect J.B. Fischer von Erlach? Deze laatste publiceerde in 1721 de Entwurf einer historischen Architektur waarin heel wat gravures werden opgenomen. Deze architect paste geregeld de vermelde typische, in oorsprong barokke architectonische vormen toe.
316
DE HANDELSBEURS De centrale opbouw van het middenrisaliet getuigt van eenvoud. De mime rondboogpoort met zijdelings bossagewerk is de drager van een licht geprononceerd balkon met bijbehorend hoog deurvenster. Tussen de vensters van de schuine zijden van het middenstuk steken versierde panelen met wapentrofeeen. De zijrisalieten verkrijgen enig relief door het afboorden van de vlakke partijen en pseudopilasters met bossagewerk. Het mansardedak zit niet verscholen achter, maar staat op de opengewerkte attiek. Hierop stonden destijds aan weerszijden een wapentrofee en tegen het middenrisaliet telkenmale een arend, die in de klauwen een wereldbol en in de snavel een staf hield. De huidige houten dakkapellen boven de zijpartijen werden later toegevoegd.
2.4. De paardenstallen In 1739 kwam de Hoofdwacht klaar, evenwel zonder de nodige paardenstallen. Een jaar later werd hiervoor een afzonderlijk beschrijvend bestek opgemaakt. De beschrijving in het bestek werd gegeven volgens de vordering van de werken en niet zoals vandaag met een opsomming volgens de bouwmaterialen. De modelle berustte, volgens een notitie op het bestek, bij de ontvanger van de werken en bleef uiteindelijk niet bij de rest van het dossier
Ajb. 4: Gevelontwerp van de stal door Bernard de Wilde (SAG, AG L 112111)
(foto Stadsarchief Gent) 317
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT bewaard44. Misschien gebruikte men hiervoor de tekeningen van Bernard de Wilde. Het idee was alleszins bekend van een van zijn ontwerpen: de remiesen van baron de Beer moesten gekopieerd worden en symmetrisch aan de andere zijde van de Corps de garde als paardenstal worden gebouwd. Men kan een van zijn niet bewaarde ontwerpen gebruikt hebben als modelle (afb. 4). Dit zou dan de laattijdige betaling van de Wilde in 1741 duidelijk kunnen maken. Maar daar hij toch nog een jaar later dan de beeindiging van de werken werd betaald, wordt deze toestand nog niet helemaal begrijpelijk. Waarom zou hij nog een jaar na de voltooiing van de paardenstallen wachten om de betaling te vragen voor zijn gepresteerde werk? De gevel van de stallingen moest gelijkaardig aan deze van baron de Beer gemaakt worden. Hierbij doelde men naar aile waarschijnlijkheid op de stallingen die Anthone Sersanders de Luna in 1718 had Iaten bouwen45. Zoals uit de ontwerptekeningen van zowel 't Kindt als De Wilde (afb. 1) blijkt wou men een symmetrisch geheel creeren met de nieuwe Hoofdwacht als middelpunt. De bestaande maar niet nader omschreven constructie moest worden afgebroken met verwijdering van pannen en timmerhout en afbraak van de muur. lndien de bestaande fundering deugdelijk was, mocht deze worden hergebruikt, anders moest een nieuwe worden aangelegd. Boven de fundering moest ter hoogte van het maaiveld een doorlopende band witte natuursteen geplaatst worden. De rest van de muur met de nodige verdiepte panelen moest tot op hoogte van de poort van het hof van Sint-Sebastiaan van baksteen uit Armentieres worden gemetseld. De mortel had dezelfde samenstelling als van de Hoofdwacht. Er werd een koetspoort voorzien in de travee palend aan het gildenhuis. De poortomlijsting moest gehouwen worden uit brusselsche witten orduijn, waarmee vermoedelijk Gobertanger steen bedoeld werd. Dit was een harde natuursteen die tegen een flkse stoot kon, hetgeen omwille van de bestemming ook nodig was. Volgens het reeds vermelde schilderij Pieter Johannes van Reysschoot uit 1755 heeft de rondboogpoort een relatief vlakke omlijsting. Het sluitstuk was uitzonderlijk groot maar fungeerde terzelfder tijd als basis voor de erboven gelegen dakkapel. Uit dezelfde Brusselse steen hoorde hij ook eene velghe ende crollen met voordere rostucken ende ciraeten te houwen. Deze beschrijving doet vermoeden dat hiermee een aantal onderdelen van de dakkapel, zoals de oculus en de gebogen kroonlijst met kleine voluten werden bedoeld. Enkele versierde onderdelen hoven de poort, wellicht de zwikken en ornamenten van de sluitsteen, moesten uit krijtsteen van Lille (Rijssel) door een goede beeldhouwer worden gesneden.
44 45
318
SAG, Reeks 533 nr. 105, Kazemes. SAG, Reeks 535 bundel 161, Kouter nr. 7 (1718).
DE HANDELSBEURS De gevel werd net zoals deze van de Hoofdwacht bepleisterd al of het selve in orduijn waere gemaeckt. Hiervoor moest een zuiver kalk of haeremoortel met weijnigh schaersaut vermighelt gebruikt worden. In de achtergevel werden op ongeveer 1,90 m boven het vloerpeil drie vensters van drie bij vijf voet (ca. 0,80 bij 1,35 m) geplaatst met de nodige diefijzers en houten luiken. De kroonlijst voor- en achteraan en deze van de dakkapel moest aansluiten op deze van de Hoofdwacht en hetzelfde profiel hebben. De geprofileerde gootlijst onder de kornis was van blauwe natuursteen uit Ecaussines. De dakkap werd nauwkeurig omschreven. Het eikenhout mocht geen gebreken vertonen en moest vierkant gezaagd zijn. De afmetingen van de muurplaten en de moerbalken geven de benaderende grootte van het gebouw weer: 17,50 bij 8, 7 5 m. Het mansardedak had drie span ten, rustend op evenveel moerbalken. Van aile houten onderdelen werd het aantal opgesomd met hun respectievelijke lengte in houtvoeten en secties in duimen. Het dak en de dakkapellen werden beschoten met een grenen schalieberd om er leien van de beste kwaliteit op te dekken. Tot het verdere werk van de timmerlieden behoorde het maken van de uitkragende kroonlijst met geprofileerde lijsten, de drie houten dakvensters in het achtervlak van het dak en het raam voor de oculus. De gootconstructie werd door de loodgieter bekleed met taefelloot en als afvoer werden blikken buizen gebruikt. De draagstructuur van de poort had een dikte van 3,7 em en werd beslagen met ca. 3 em dikke eiken planken en voorzien van een waaier. De aannemer hoorde aile ijzerwerk te leveren zoals ankers, scharnieren, grendels, schuiven, sloten, spoorhengsels, luikduimen en dergelijke meer. De stal werd volledig gekasseid met een aanleg volgens de vermelde plannen. De paardenkribben werden vervaardigd van 5,5 em dikke eiken planken. Van dezelfde houtsoort maakte men in de stal stijlen en indelingen, die door het bestuur zouden opgelegd worden. Frans de Vliegher, meester-timmerman, aanvaardde het werk als hoofdaannemer voor de som van 305 ponden groot-46. In de aanbesteding was een uitvoeringstermijn van drie maanden vastgelegd. Hij ontving de laatste betaling, drie weken na het beeindigen van de werken, op 20 oktober 1740 en werd nog bijbetaald voor de extra levering van een ladder. Reeds op 17 september werd in opdracht van Hebbelinck, de ontvanger van de werken, door meester-metselaar Jan Vande Putte enig bijkomend metselwerk met coninck steen gerealiseerd47.
46 47
SAG, Reeks 533 nr. 103, Kazemes en stallingen (1734-1741). SAG, Reeks 533 nr. 103, Kazemes en stallingen (1734-1741).
319
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT 2.5. Onderhoud en wijzigingen In de 18de eeuw werd de Hoofdwacht regelmatig onderhouden. Men stelde iemand aan die geregeld het gebouw schoonmaakte. Bij de bezetting van de stad door vreemde troepen werd een wachter aangesteld, die het gebouw nauwlettend in de gaten moest houden. Het dak bleef een voortdurend zorgenkind. Reeds in 1743 werden de eerste herstellingen uitgevoerd omdat de Engelse troepen die er gelegerd waren, het lood aan de dakvensters hadden ontvreemd48. De eerste onderhoudsschilderwerken werden uitgevoerd in 176349. J.C. Sautford bereidde de verf met olie, siccatief en diverse pigmenten zoals loodwit, groen en lampzwart. Volgens de opgegeven leveringen werd er voor het schrijnwerk waarschijnlijk een grijsgroene kleur gemaakt; het interieur werd met kalk gewit en kreeg wellicht een antracietgrijze plint van olieverf. Zijn weduwe toog in 1770 met haar knechten nogmaals aan het werk voor het nodige schilderwerkso. De rekening is dan iets minder gedetailleerd. Het interieur werd gewit en had ditmaal de typische blauwe kleur die bekomen werd door aan de kalk lakmoes toe te voegen. Het grootste gedeelte van het gebouw, vermoedelijk het schrijnwerk, werd geschilderd met 25 pond verf waarvan de kleur omschreven werd als bruinen blauw en met verder nog een kleinere hoeveelheid loodwit, grauwsel en lampzwart, wellicht weer voor het schilderen van de plinten. In 1766 werden door meester-dakdekker Joannes Plautsier ongeveer 20 m2 leien vervangen5I. Door meester tichel- en schaliedekker Pieter de Coninck werden in 177 5 de volgende grondige onderhoudswerken uitgevoerd52. Er waren 2 700 leien en 12 blauwe vorsten nodig goed voor ongeveer 38,5 m2 dakoppervlak53. In 1787 was het de beurt aan meester-dakdekker Jacques Lepaulle om herstellingen uit te voeren54. Hij verving ongeveer 30m2 leien door 700 hollandsche pannen, waarmee wellicht de gebruikelijke golfpan werd aangeduid. De nodige pannenlatten, vorstpannen en borstels voor het aanstrijken ervan werden eveneens in rekening gebracht. De diverse wijzigingen aan het uiterlijk van de Hoofdwacht waren telkens veroorzaakt door de wijziging van de functie of van het bestuur. Gebouwd in 1738-1739 als Hoofdwacht voor de Oostenrijkse Keizerlijke Wacht werd het bij de Franse bezetting nationaal goed verklaard, niettegenstaande het een
SAG, Reeks 533 nr. 309. SAG, Reeks 533 nr. 105, Kazemes. 50 SAG, Reeks 533 nr. 105, Kazernes. 51 SAG, Reeks 533 nr. 109, Hoofdwacht (1738-1787). 52 SAG, Reeks 503 nr. 309. 53 De oppervlakte werd berekend aan de hand van de toen zeer gebruikelijke leivormjlamande no 1 met een grootte van 16 bij 27 em en b overlapping. 54 SAG, Reeks 533 nr. 309. 48 49
320
DE HANDELSBEURS
stadseigendom was. Het werd in 1807 evenwel aan de stad terug geschonken op voorwaarde dat het stadsbestuur het zou herstellen en onderhouden op haar kosten en dat de oorspronkelijke militaire bestemming zou bewaard blijven. In 1807 maakte stadsarchitect Jean Baptiste Pisson (1763-1818)55 het bestek op voor de hers telling van het Corps de garde56. Diverse herstellingen waren nodig aan de goten en afvoeren en 330 m2 leien en bebording moesten vernieuwd worden. Met reparaties aan ramen, binnendeuren, de balkondeur, de plankenvloeren van de eerste verdieping hoorde alles weer in perfecte staat te verkeren. De acht nieuwe buitenluiken aan de achtergevel werden gemaakt met eikenhouten kaders en dennenhouten schoepen. De arduinen buitentrap werd weer in zijn oorspronkelijke staat hersteld. Een bank van hardsteen, gelijk aan de bestaande, moest de aannemer plaatsen aan de andere kant van de poort. Voegwerk en pleisterwerk moesten zorgvuldig worden hersteld want er was voorzien dat la far;ade sera peinte en detrempe ou a la chaux, met een kleur aan te duiden door de administrateur. Deze lijm- of kalkverf wordt inderdaad nu nog aangetroffen onder de later aangebrachte olieverflagen. Het schrijnwerk werd in die periode terug met olieverf geschilderd: Toutle bois exterieur et interieur sera peint en huile et en deux couches, evenwel zonder vermelding van een kleur. Volgens Prosper Claeys werd in het begin van de 19de eeuw de Oostenrijkse keizerlijke adelaar vervangen door Franse. Die werd op zijn beurt in 1815 verwijderd onder het bestuur van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden57. Prosper Claeys kan deze wijzigingen zelf niet gezien hebben en heeft wellicht foutieve informatie verkregen. In artikel 17 van het bestek voor onderhoudswerken aan de Corps de Garde van 1807 staat immers vermeld dat: Les armes lmperiales seront sculptees sur le timpan du fronton ... Of de koperen Oostenrijkse keizerlijke adelaar toen vervangen werd door een Franse is twijfelachtig; wellicht werd hij gewoon verwijderd. Vaststaand is echter wei dat in het fronton diverse malen het wapenschild werd vervangen: getuige zijn de nog talrijke resterende krammen voor de hechting van afzonderlijk gemaakte stukken beeldhouwwerk. Ook Maurice Heins vermeldde de diverse wijzigingen aan het beeldhouwwerk van het fronton58. De Belgische leeuw werd in het fronton geplaatst in 1830. In 1835 werd de gevel voor de eerste maal geschilderd met olieverf59. Het nieuwe pleisterwerk 55 Jean Baptiste Pisson was stadsarchitect van 1802 tot 1809. Hij was onder andere de ontwerper van het hotel van Hoobrouck de Moreghem, hotel de Meulenaere, hotel Grenier-Wambersie en het huis Voortman. 56 SAG, Reeks F nr. 1632. 57 P. CLAEYS, Pages d'histoire locale, Gand, 1888, deel.II, pp. 95-96. 58 M. HEINS, Gand, sa vie et ses institutions, Gand, 1916-1920, deel II, p. 26. 59 SAG, Reeks F nr. 1632.
321
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT van de herstellingen werd viermaal, het oude driemaal geschilderd. Op het nieuwe houtwerk werden drie lagen en op het oude twee lagen aangebracht. Vanaf dit tijdstip werd nog enkel olieverf gebruikt voor het schilderen van de gevel. Van 1867 tot 1885 hield de krijgsraad van Oost-Vlaanderen op de eerste verdieping haar zittingen. Ter voorbereiding van de verhuis werden er aan de Hoofdwacht enige ingrijpende wijzigingen aangebracht60. Ditmaal werd het bestek opgemaakt door stadsarchitect ingenieur J. Hofman (1838-1894)61. Er werd in het zijrisaliet een bijkomende ingang aan de Kouter gemaakt, die toegang verschafte tot een nieuw trappenhuis. Via deze trap kon men rechtstreeks naar de krijgsraad. De 18de-eeuwse trap en een schoorsteen in de officierenkamer werden volledig weggebroken. De ruimte onder het mansardedak werd met bepleisterde houten wanden opgedeeld in een archief-, een beraadslagings-, een audientiekamer en een toilet. Er werden in deze kamers en op de tribune in de audientiezaal grenen plankenvloeren en paneeldeuren geplaatst. Om de nodige dakkapellen voor de nieuwe kamers te kunnen plaatsen, werden de wapentrofeeen op de beide uiterste hoeken verwijderd. Het dak werd ook aangepast om drie daklichten te plaatsen. De gevel werd bij deze bouwcampagne geschilderd. De werken werden beschreven als Het afwasschen en driemaal schilderen van muren, kazijnen, kornissen enz .... Na de verhuizing van de krijgsraad naar het Justitiepaleis had vanaf 1886 de Societe de Sauveteurs de Belgique er haar vergaderzaal.
In 1884 werd de Hoofdwacht nogmaals geschilderd. De muren en het plafond van de vestibule, de wachtkamer, de gevangenis en de toiletten werden gewit, het schrijnwerk met olieverf afgewerkt. Het plaforid van het kabinet van de bevelhebber werd afgewassen en geschilderd met lijmverf. De verf van het schrijnwerk van de voorgevel werd afgebrand en daarna met drie lagen olieverf geschilderd. Na het afwassen van de gevel kreeg deze evenveel lagen olieverf.
3. De peerdenposterij 3.1. Jean Marie Bosso De bouw van het nieuwe gildenhuis met schouwburg betekende - opnieuw een zware financiele aderlating voor de Sint-Sebastiaansgilde. Volgens De SAG, Reeks F nr. 1632. J. Hofman was stadsarchitect van 1867 tot 1879. Hij bouwde naast enkele prive-woningen onder andere de betalende meisjesschool met internaat in de Academiestraat, momenteel brandweerkazeme en vergrootte de school op de Meulesteedsesteenweg. 60 61
322
DE HANDELSBEURS Potter zorgde dit, samen met het dalende aantalleden, ervoor dat het nieuwe gildenhuis enkele decennia later een te zware last werd voor de gilde. Daarom werd besloten het grootste deel van het gebouw te verhuren. De gilde behield slechts enkele ruimtes voor zichzelf. Vanaf juli 1779 huurde Jean Marie Busso (1739-1807) het gildenhuis62. Busso was van Italiaanse origine maar woonde reeds sinds 1763 in Gent met zijn echtgenote, Anne Josephe Henry ( 0 Mons). Hun zonen Jean Charles Cornelius en Jean Fran~ois werden in Gent geboren, respectievelijk in 1764 en 1765. In 1768 werden de gezinsleden ingeschreven als poorters van Gent63. Na de dood van zijn eerste echtgenote hertrouwde Busso met de Gentse Colette Rogiers. Uit dit tweede huwelijk werden tenminste drie kinderen geboren: Philippe, Desire Joseph64 en Jeanne Marie. Jean Marie Busso was een ondernemend zakenman. Hij oefende de functie uit van directeur (postmeester) van het Gentse kantoor van de paardenpost. In deze periode had men verschillende parallelle postsystemen: de brievenpost die het postverkeer binnen de stad regelde, de lokale boden die verantwoordelijk waren voor de brieven binnen de provincies en tenslotte de paardenpost die instond voor het briefverkeer met het buitenland en voor het vervoer van passagiers per postkoets. Busso werkte voor de prinselijke familie von Thurn und Taxis, die in een groot deel van West-Europa65 de paardenpostdienst in handen had vanaf het begin van de 16de eeuw. Ondanks enkele onderbrekingen behield de familie de Tassis de paardenpost in de Zuiderlijke Nederlanden tot het einde van het Ancien Regime66. Bus so nam de functie over van de familie Vander Gucht. Op hetzelfde moment werd het Gentse kantoor van de Peerde-posterye van de Hoogpoort naar het Sint-Sebastiaanshof aan de Kouter overgebracht67.
62 SAG, Reeks 1531 nr. 50, Registers van het huisgeld (1776-1782), f. 8ro. Jean Marie Busso werd vrijgesteld van het betalen van huisgeld. 63 De bijdrage over de familie Busso werd gebaseerd op: G. SCHRANS, Vrijmetselaars te Gent in de XVI/Ide eeuw, Gent, 1997, pp. 87-92. Dit werd verder aangevuld met archiefonderzoek. 64 In tegenstelling tot wat G. Schrans schrijft was Desire Joseph Busso dus een zoon en geen kleinzoon van Jean Marie Busso. 65 Dit gebied omvatte de Nederlanden, de Duitse vorstendommen, de Oostenrijkse erfstaten, Frankrijk, ltalie en Spanje. 66 L. JANSSENS & M. MEURRENS, De Post van Thurn und Taxis, 14891794, Brussel, 1992. 6? Wegwijzer van Gent, 1778, p. 73; Wegwijzer van Gent, 1779, p. 67. Volgens de Wegwijzer was Vander Gucht ook na de verhuis naar de Kouter nog een korte tijd verantwoordelijk voor de Paardenpost. Het lijkt echter logischer dat het bestuur onmiddellijk overgedragen werd op Busso.
323
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT Busso had dit gebouw niet zomaar gekozen als vestiging voor de paardenpost. De Kouter lag immers op het traject van de postkoetsen tussen Koln, Aachen, Brussel, Brugge en Oostende. Bovendien hood het gebouw heel wat mogelijkheden voor een ondememend man als Busso. Hij gebruikte een deel van het gildenhof als herberg. Het komt zowel voor in de lijst van De principaelste Hostelryen en Aubergien binnen Gent, als in de Aubergien daer men Tables d'Hotes geeft68. Zijn echtgenote verzorgde er verscheidene feestmalen, onder meer voor enkele gilden. Het fungeerde ook als koffiehuis, het caffehuys van de Comedie, waar men verscheyde Gazetten gratis mocht lezen69. Door Busso's beheer van de postkoetsen en de ligging van het gebouw aan de Kouter verbleven heel wat voorname personen tijdens hun bezoek in deze herberg. Een extra troef was bovendien dat het naast de SintSebastiaansschouwburg gelegen was. Dit had volgens De Potter het voordeel dat men geen rijtuig hoefde te huren om naar de schouwburg te gaan. Naast hun andere activiteiten organiseerde het echtpaar Busso ook bals in deze schouwburg. Busso vertegenwoordigde in Gent eveneens de in 1760 opgerichte Keizerlijke en Koninklijke Loterij. Tenslotte was Jean Marie Busso ook goed ge'integreerd in het verenigingsleven. Zo was hij lid van de SintSebastiaansgilde, de Sint-Michielsgilde en de vrijmetselaarsloge La Felicite Bienfaisante. In 1783 vernam Jean Marie Busso dat de schepenen van plan waren de paardenstal tussen de Hoofdwacht en het Sint-Sebastiaanshof openbaar te verkopen. Hij diende hierop een bod in bij de schepenen van 500 pond wisselgeld. In hetzelfde document maakte hij reeds melding van het gebouw dat hij op de plaats van de stal wou optrekken70. Hij schreef, zoals toen gebruikelijk was, dat deze ingreep zou bijdragen tot de verfraaiing van de stad. Het bijgevoegde modelle (afb. 6) toont ons een zeer 'modem' gebouw met een strak geritmeerde gevelindeling. De versobering en de verstrakking van de architectuur uit het laatste decennium van de 18de eeuw is hier duidelijk voelbaar. Opvallend is dat er geen deur op de geveltekening is voorzien. Dit nieuwe gebouw was dus aileen toegankelijk via het gildenhuis. Op 2 juli 1783 werd de koop gesloten en kon Busso beginnen met de bouwwerken. N a de overwinning van de Franse troepen ( 1794) stond een piket van caval erie in voor de nachtdienst. Aangezien ze in de Hoofdwacht gevestigd waren, werden de stallingen van Busso voortdurend opgeeist voor het onderbrengen van de paarden. Om hem te ontlasten liet het stadsbestuur een houten stal bouwen aan de westzijde van de Kouter. Dit gebouwtje was echter geen lang Ieven beschoren7 1• De bewoners aan dit deel van de Kouter waren immers 68 69
70 71
324
Wegwijzer van Gent, 1780, p. 78. G. SCHRANS, Op. cit., p. 89. SAG, Reeks 535 bundel161, Kouter nr. 44 (1783). RAG, Scheldedepartement nr. 3355/3.
DE HANDELSBEURS
Ajb. 5 : Doorsnede van de Hoofdwacht (SAG, AG L 112113) (foto Stadsarchief
Gent)
325
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT
Ajb. 6: Gevelontwerp voor de Paardenpost (SAG, Reeks 535 doos 161 nr. 44c, 1783) (foto Stadsarchief Gent)
326
DE HANDELSBEURS allerminst opgezet met dit bouwsel en reukhinder van de paardenmest. Deze baraque stood bovendien ook in de weg voor de festiviteiten die op het plein georganiseerd werden. In 1796 werd bij ons de Franse wet van kracht waardoor aile gilden werden afgeschaft. Als gevolg hiervan werden op 4 floreal an VI (22 april 1797) de bezittingen van de handboogschutters openbaar verkocht72. Met een bod van 2 502 100 fr. kreeg Busso het voormalige gildenhuis toegewezen. Uit de documenten betreffende de verkoop en het bijgevoegde plan blijkt dat Busso een houten koetshuis van 60 voet lang op het voormalige oefenterrein aan de Ketelvest had Iaten bouwen 73. Waarschijnlijk was dit het gebouw dat voordien door de cavalerie gebruikt werd. Het plaveisel, een pomp en de helft van een muurtje behoorden ook aan Busso toe. In 1786 werkten er naast directeur Bosso tien mensen voor de paardenpost: een posthouder, drie commiezen, een briefverdeler, vier briefdragers en een voetbode. Tien jaar later werd de eerste bevolkingstelling gehouden. Bij het echtpaar Busso woonden toen, naast de kok, een meid, drie knechten en een garron de table, nog vier postillons74. Twee jaar later waren er zelfs 6 postillons75. Aan de Kouter woonde toen ook Godfroid Bossa(e)rt COca. 1762), directeur de la poste aux lettres, die instond voor het postverkeer binnen Gent. Hij was afkomstig uit Menen, maar woonde sinds 1794 in Gent. Kort na deze telling kwam hij bij de familie Busso inwonen76. Na het overlijden van Jean Marie Busso (+Oostende 16 juli 1807) bleven zijn bezittingen in handen van zijn tweede echtgenote. Zij liet drie jaar later een venster vervangen door een deur77 . Waarschijnlijk gebeurde dit opdat het huis een rechtstreekse toegang zou krijgen tot het plein. Na haar dood (+Gent 13 oktober 1813) werden de onroerende goederen verdeeld. De erfgenamen Waren hun drie kinderen: Philippe Bosso, maftre de Poste a Breda, Desire Joseph Bosso, maftre de Postea Gand en Jeanne Marie Busso, echtgenote van Joseph Doussaint, controleur extraordinaire des droits reunis presentement a Lille. De twee zonen uit Bosso's eerste huwelijk worden niet meer vermeld en waren dus vermoedelijk reeds overleden. Notaris Charles Apers verdeelde de 72 RAG, Scheldedepartement nr. 5856, Vente de domaines nationaux du 4 Florea[ a 17 Florea[ an VI. 73 De schatting van het gebouw en de bijgevoegde opmeting werden uitgevoerd door P. De Vos, 'architecte et expert'. 74 GENT, DIENST BEVOLKING, Blauwe boeken nr. 1, Bevolkingstelling 1796, wijk 1, deel 1, section de la reunion, f' 48bis r 0 : Kauter. 75 GENT, DIENST BEVOLKING, Blauwe boeken nr. 6, Bevolkingstelling 1798, wijk 1, deel1, section de la reunion, p. 86: Kauter nr. 26. 76 GENT, DIENST BEVOLKING, Blauwe boeken nr. 11, Bevolkingstelling 1799, wijk 1, deel 1, section de la reunion, p. 102, Place d'Armes nr. 29. 77 SAG, Reeks Gl2 nr. 68 (1810).
327
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT nalatenschap in drie loten die op 16 mei 1814 toegewezen werden7 8. Philippe Busso erfde bet eerste lot dat onder andere bet Sint-Sebastiaanshof omvatte; zijn broer verwierf lot twee waarin bet huis aan de Kouter vervat zat. Kort nadien werd een overeenkomst afgesloten tussen de broers waardoor Desire Busso ook bet voormalige gildenhuis verwierf79.
3.2. Desire Joseph Bosso Desire Joseph Busso, maftre de la poste aux chevaux, liet in 1814 de deur (die door zijn moeder geplaatst was?) opnieuw door een venster vervangen80. Het erop volgende jaar liet hij bet gildenhuis slopen voor de bouw van een groot, nieuw hotel. Hij deed hiervoor een beroep op bouwmeester Pierre Jacques Goetghebuer (1788-1866), die een imposant gebouw ontwierp81. Het zou echter nog een aantal jaren duren voordat bet geheel afgewerkt was. Dit blijkt duidelijk uit bet feit dat de eigenaar in 1818 aangemaand werd om bet gebouw eindelijk te voltooien82. Op bet gevelontwerp wordt bet nieuwe hotel nog als Sint-Sebastiaanshof aangeduid. De naam werd echter kort nadien veranderd in Posthotel (of Hotel de la Poste) als een verwijzing naar de belendende paardenpost. Deze benaming zou bet gebouw van dan af behouden. Het scheelde niet veel of bet nieuwe hotel werd kort nadien reeds afgebroken. Het stadsbestuur had immers in 1835 besloten om de oude Sint-Sebastiaansschouwburg te vervangen door een nieuwe zaal. Het bestaande gebouw was ingesloten in de bebouwing en beschikte slechts over een bescheiden ingang aan de Kouter. Daarom wou men ook bet belendende hotel aankopen en slopen. Het stadsbestuur slaagde er echter niet in om dit gebouw te verwerven en bet plan werd afgevoerd. Uiteindelijk maakte stadsarchitect Lodewijk Roelandt ( 1786-1864) een voiledig nieuw ontwerp waarbij een straat getrokken werd langs bet theater, de Comediestraat (nu Schouwburgstraat). Aan deze straat werd bet nieuwe operagebouw opgetrokken83. Desire Joseph Busso stood in voor bet postkoetsverkeer naar Antwerpen, Brussel, Kortrijk, Oostende, Oudenaarde, Dendermonde, Sas van Gent, ... Ook de diligences op de lijn Amsterdam - Gent - Lille - Paris hielden halt aan
78
RAG, M.A., Notarieel depot Neve I nr. 20, Minuten Charles Apers (1814). Ibidem. · 80 SAG, Reeks G12 nr. 1630 (1814). 81 SAG, Reeks G12 nr. 1634 (1815). 82 Deze brief is bij de bouwaanvraag gevoegd. 83 J. DECAVELE & B. DOUCET (red.), De Opera van Gent. Het 'Grand Theatre' van Roelandt, Philastre en Cambon, Tielt, 1993, pp. 84-86. 79
328
DE HANDELSBEURS
Ajb. 7 : Ontwerp voor de plaatsing van een koetspoort in de Paardenpost
(SAG, Reeks G12 nr. 1648, 1823) (foto Stadsarchief Gent)
329
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT de Kouter. In 1827 heette zijn bedrijf de Koninklijke Compagnie Busso & Co en in 1831 werd hij aangeduid als bestuerder der peerden-posterijen84. Desire Busso diende op 29 januari 1823 een aanvraag in om de gevel van zijn huis, de Koninklijke Paarde Posterij te Gent, te mogen verbouwen. Zijn verzoek werd reeds de volgende dag door het stadsbestuur ingewilligd85. Busso wou een venster vervangen door een koetspoort zodat het gebouw over een eigen inrit beschikte (afb. 7). Tot dan toe moest men de koetspoort van het hotel gebruiken. Deze verbouwing hing misschien samen met de bouw van nieuwe stallingen en koetshuizen achter het huis. Hierdoor kwam er ook een duidelijkere scheiding tussen de Paardenposterij en het hotel. Op 3 december 1849 werden, door Desire Busso's weduwe, Marie Catherine De Gandt, het Posthotel en de Poste aux chevaux openbaar verkocht86. De maatschappij !'Union verwierf de Koninklijke Paardenposterij met een bod van 68 200 fr.; het Posthotel bleef (voorlopig) onverkocht87. Voor het hotel werd er pas het volgende jaar een nieuwe eigenaar gevonden. In 1968 moest het plaats ruimen voor een banaal appartementsgebouw. Een aantal prenten uit deze periode geven het uitzicht van het complex aan de Kouter weer, kort voor de verkoop88 (afb. 8). Een kopie van een verdwenen opmeting toont de plattegrond van de Paardenposterij89. Ten westen van de koetsdoorrit lagen een aantal woonvertrekken: de twee salons aan de Kouter en het salon en het cabinet aan de koer werden gescheiden door een gang met trap. Het smallere oostelijke deel van het huis werd ingenomen door een salon, zaaltje en een keuken met twee toiletten ernaast. Tegen de achtergevel van de Hoofdwacht was een grote stal gebouwd. Het lange koetshuis lag tussen de tuin en de gemene muur met het Posthotel. Tegen de overliggende tuinmuur en in de nabijheid van de watertrap stond een klein paviljoentje.
G. SCHRANS, Op. cit., p. 92. SAG, Reeks G12 nr. 1648 (1823). 86 De diverse onderdelen zijn als volgt de situeren op het hedendaagse kadaster: afdeling 3, sectie C, percelen 891, 892 en 893 voor de paardenpost met tuin, perceel 894 voor het Posthotel en perceel 890 voor de Hoofdwacht. 87 RAG, Notarieel depot Roland I, nr. 93, minuten Seraphinus Bovyn (1849), akte 326. Koopman Dobbelaere-Hulin en fabrikant Locks traden hierbij opals vertegenwoordigers van de maatschappij. Uiteindelijk was het een groep van meer dan 20 leden, die het gebouw aankocht 88 Onder andere SAG, Atlas Goetghebuer lade 111 nr. 26a en 26c. 89 Dit plan werd bewaard in SAG, Archief Technische Dienst Gebouwen, Afdeling Historische Monumenten, plannenarchief, map 10. 84 85
330
DE HANDELSBEURS
tl . ~ ~.(.... -~ : :::f :~;:-::
~]
. :::.~fr.;'.' ~~~i:f?i~ l~~~it,_,.. -:. . . ':" ..~ ~ . '
---<=~z~.· ;;;:rz--~---
.
t}·r U·: f1~w. i:··:\ a•os·n; .,;:.:~---
,...
-~" :~--- ..
Ajb. 8 : Lithografie met de Hoofdwacht, de Paardenpost en het Posthotel (SAG, AG L 111/26a) (joto StadsarchiefGent)
4. L'Union De maatschappij l'Union, opgericht op 1 juni 1841, was een van de 19deeeuwse 'gezelligheidsmaatschappijen' waarin de mannen uit de gegoede burgerij en de adel zich verzamelden. Verscheidene van deze verenigingen waren gevestigd aan de Kouter. Ook I' Union beschikte reeds voor de aankoop van de Paardenpost over een lokaal aan dit plein90. De leden van deze verenigingen behoorden meestal tot een zelfde politieke strekking. L'Union hield zich (officieel) niet met politiek bezig en was louter recreatie gericht. In de praktijk waren de meeste leden echter liberaal gezind. De doelstelling was: travailler par ['union et la bonne intelligence au bien-etre general. De leden behoorden volgens het reglement tot la classe des trafiquants-boutiquiers ou acelle des
90 Het is voorlopig nog onduidelijk in welk pand aan de Kouter de maatscbappij gevestigd was. Er bleven enkele arcbiefstukken bewaard betreffende werken die aan dit gebouw uitgevoerd werden. Kort voor de aankoop van bet gebouw van de paardenpost werd nog een bouwaanvraag ingediend om een sierlijke leuning te plaatsen met bet embleem van l'Union erin, zie SAG, Reeks Gl2 nr. 6461 (1848). In bet Fonds Vliegende Bladen (CB-RUG) bevindt zich ook nog een bestek voor werken aan dit gebouw.
331
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT
artisans9 1. Tot deze gegoede middenklasse behoorden zowel industrielen, kooplui, dokters, renteniers, ... als architecten, schrijnwerkers, behangers, ... Vreemd genoeg treft men tussen de leden ook enkele aristocraten aan. Maatschappij l'Union spaarde kosten noch moeite om deze eigendom om te vormen tot haar nieuw lokaal. De oude stallingen en koetshuizen werden afgebroken om plaats te ruimen voor een grote zaal met bijgebouwen en een tuin. De maatschappij schreef een wedstrijd uit voor het ontwerp van deze nieuwbouw. De eerste prijs werd behaald door de heer Vermeulen92 en de tweede prijs door de heer Meire. In het najaar van 1850 diende de raad van bestuur een bouwaanvraag in. Op 19 oktober 1850 werd de aanvraag door het stadsbestuur goedgekeurd93. De plechtige eerstesteenlegging had echter reeds op maandag 23 september 1850 om 17 uur plaatsgegrepen. Bij deze gelegenheid werden verscheidene redevoeringen gehouden, waaronder een in het Nederlands door voorzitter Dobbelaere-Hulin. De plechtigheid werd verder opgeluisterd met het concert van een harmonie en afgesloten met een banket94. Het ontwerp voorzag in de bouw van een zaal die vanaf de voormalige woning aan de Kouter tot aan de Ketelvest reikte, waar een nieuwe kaaimuur gebouwd werd. Bij de aanvraag was een tekening gevoegd van de achtergevel van de zaal aan het water van 17 m breed, met erbij aansluitend een smeedijzeren leuning van de tuin van drie voet hoog. Deze achtergevel past binnen de Italiaanse neorenaissance. Het grootste deel van de gevel werd ingenomen door een Palladiaans venster of serliana. Enkel het middelste deel van dit venster was beglaasd; de twee zijdelen waren blinde vensters. Op het ontwerp accentueerden vlakke pilasters met Corinthisch kapiteel de hoeken van de gevel en ondersteunden ze de kroonlijst met vlakke fries. Op een oude foto (afb. 9) is zichtbaar dat ze bij de uitvoering vervangen werden door langwerpige verdiepte panelen95. Een driehoekig fronton bekroonde de gevel. Het halfronde venster in dit fronton vormde een echo van het centrale deel van de serliana. De dienstvertrekken naast de grote zaal hadden een onopvallende gevel. Een smeedijzeren leuning sloot de tuin aan het water af. Ze kreeg een strakke geometrische vormgeving. Op de oude foto' s is onduidelijk of ze volgens het ontwerp werd uitgevoerd.
91 A. CAPITEYN & J. DECAVELE (red.), De Gentse Feesten biografie van een 150 jarig monument, Gent, 1993, p. 27. 92 Het is nog onduidelijk wie deze ontwerper precies was. Op het einde van de 19de eeuw en tijdens het eerste kwart van de 20ste eeuw waren wei enkele architecten actief in Gent met dezelfde familienaam. Misschien waren het afstammelingen van deze ontwerper. 93 SAG, Reeks G12 nr. 6462 (1850). 94 Gazette van Gent, nr. 5426, vrijdag 27 september 1850. 95 SAG, SCMS, foto 's, Ketelvest (1886).
332
DE HANDELSBEURS
Ajb. 9 : Foto van de Ketelvest met de achtergevel van de feestzaal (SAG, S.C. M.S., Fotoverzameling, Ketelvest, 1886) (foto Stadsarchief Gent) De lange tuingevel was even monumentaal en rijkelijk uitgewerkt. Een geporseleinde kaart uit 1851 geeft ons een beeld van deze gevel van 11 traveeen96. Een fronton (met beeldhouwwerk?) benadrukte hier het middenrisaliet. De drie deurvensters van dit risaliet en de vensters van de hoekrisalieten werden, volgens deze afbeelding, wei geflankeerd door pilasters met een Corinthisch kapiteel. Trappen verbonden deze deurvensters met de tuin met kronkelende paadjes. Het lange zadeldak werd centraal bekroond door een (glazen?) torentje met vlaggenmast. Een tweede geporseleinde kaart geeft het oorspronkelijke uitzicht van het interieur weer. Typisch voor de tijd zijn de wanden, rijkelijk voorzien van stucwerk. Hiervoor werden geprefabriceerde elementen gebruikt die gegoten werden in gips. Een belangrijke fabrikant van dergelijke elementen in Gent was de firma Delanier. Het atelier van Francies Jacobus Delanier ( 1812-1900) leverde de decoratie van verscheidene dergelijke zalen. Zowel de zaal van de Concorde (1845) aan de Kouter als die van de balboogmaatschappij Nemrod
96 Deze geporseleinde kaart werd door de kelners aan de leden van de maatschappij aangeboden. Ze werd gerealiseerd door L. Defferrez die aan bet Goudenleeuwplein gevestigd was.
333
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT (1848) in de Goudstraat werden door hem aangekleed9 7 . Volgens de smaak van de tijd kreeg de inrichting een zeer rijkelijke en kleurrijke geschilderde afwerking. Er werd gewerkt met een combinatie van verschillende marmerimitaties98. Het grootste deel van deze decoratie bleef bewaard. Pilasters ritmeren de wanden van deze zaal. In de muurvlakken tussen de pilasters zit een verdiept wandvlak met boogvormige bekroning. In de meeste vlakken is een dubbele deur aangebracht. Erboven zat (volgens de geporseleinde kaart) oorspronkelijk een bekroning met putti. Waarschijnlijk werden ze verwijderd in de loop van de 20ste eeuw. Onder de rondboog is een ronde nis aangebracht waarin waarschijnlijk een borstbeeld stond. Boven de imitatie-sluitsteen is een rijk versierde cartouche aangebracht. In deze medaillons werden later de namen van de opeenvolgende voorzitters aangebracht in gouden letters. Boven deze pilasters loopt een rijk versierd hoofdgestel. Het is opgebouwd uit medaillons met een leeuwenkop, griffioenen, rankwerk en een eierlijst. Tegen deze fries zijn rijk uitgewerkte, gekoppelde consoles aangebracht die de overgang naar het plafond maken. Voor de middelste travee van beide langsmuren was een balkon voor de muzikanten geplaatst, steunend op gladde zuilen met Corinthisch kapiteel. Het gedrukte gewelf had een veel soberdere decoratie. Eenvoudig lijstwerk verdeelt het gewelfvlak in ronde en halfronde panelen. Drie grote (bronzen ?) gasluchters zorgden samen met de wandarmen tegen de pilasters voor de verlichting van de zaal. De mooie luchters van de opera en van La Concorde zullen hiervoor wei als inspiratiebron gediend hebben. Deze zaal past in een reeks soortgelijke ruimtes die rond het midden van de 19de eeuw opgetrokken en ingericht werden in Gent. De aanzet hiervoor werd gegeven door de bouw van het reeds vermelde operagebouw (1837-1842) naar ontwerp van stadsarchitect Lodewijk Roelandt. Bij de bouw van de nieuwe opera werden immers, naast de spektakelzaal, drie luxueuze feestzalen aan de Schouwburgstraat gebouwd. Voor de inrichting van deze zalen (1840-1844), en de grote spektakelzaal van de opera, stonden de Parijse decorateurs Humanite-Rene Philastre (1794-1848) en Charles-Antoine Cambon (18021875) in. Deze ruimtes moeten als inspiratie gediend hebben voor een aantal gelijkaardige zalen. Een van de mooiste was ongetwijfeld de reeds vermelde zaal van het genootschap La Concorde. Louis Roelandt voerde verschillende verbouwingen uit aan het gebouw van deze vereniging, gelegen op de hoek van de Kouter en de Kortemeer. Zo stond hij in voor de interieuraanpassingen
97 B. BAILLIEUL & K. LEEMAN, De cistercienzerinnenabdij Terhaegen en de neogotiek, in: Monumenten & Landschappen, Brussel, 1999, jg. 18 nr. 4, p. 17. 98 Deze geschilderde afwerking werd onderzocht door het kunstatelier G. Thienpont uit Nazareth.
334
DE HANDELSBEURS en de creatie en inrichting van de nieuwe grote zaal in 1844-184599. Daarnaast had Roelandt ook het ontwerp gemaakt voor het Casino (1835). Voor de aankleding van dit gebouw deed hij een beroep op Louis Philastre, de broer van Humanite-Rene. In 1851 onderging ook de voorgevel van de voormalige Paardenposterij een kleine wijziging. Om de verdieping beter toegankelijk te maken voor de huurders wilde men een extra deuropening maken. Omdat deze ingreep de eenheid van de architectuur schaadde bracht de inspecteur van de stadswerken eerst een negatief advies uit. Op 4 juni kreeg de maatschappij de toelating om een voorlopige deur aan te brengen voor een periode van drie maanden. N a een nieuw verzoek verkreeg !'Union dat er een definitieve poort mocht aangebracht worden too. Waarschijnlijk gingen deze werken gepaard met een aanpassing van het interieur van de Paardenposterij. De toelating van het stadsbestuur aan !'Union om een nieuwe deur te mogen plaatsen bleef niet zonder gevolg. Handelaar Fran9ois Hye die het huis aan de andere zijde van de Hoofdwacht bezat (gebouwd op de plaats van de stal van baron de Beer en in gebruik door de Societe Bourgoise ), diende op 27 december een gelijkaardige aanvraag in. Hierbij verwees hij expliciet naar 1' Union 10 1. Drie dagen later kreeg hij hiervoor reeds de toelating op voorwaarde dat de deuropening maximum drie jaar mocht blijven bestaan. Op zondag 20 juli 1851 greep een banket voor 330 personen plaats om het nieuwe lokaal in te huldigen l02. Men had de zaal versierd met de schilden en de banieren van de Gentse neringen die tegen de muren aangebracht waren met een achtergrond van boomgewas. Boven deze decoratie stonden de Belgische wapens en in bet midden had men het borstbeeld van de koning geplaatst. Het feest vatte aan om 3 uur in de namiddag. De voorzitter, de beer Dobbelaere-Hulin, hield een openingstoespraak en deelde medailles uit aan de winnaars van de ontwerpwedstrijd. Men had de opdracht voor deze medailles aan Paul van Loo gegeven, maar die was overleden voordat hij ze had kunnen voltooien. Tijdens bet nagerecht werd het portret van de eerste voorzitter, de heer Trossaert-Bundervoet, onthuld. Er volgden nog een reeks toespraken en er werden gelegenheidsliederen gezongen l03.
99 F. VAN TYGHEM, Het Genootschap La Concorde en haar afgebroken Verenigingshuis te Gent, in: Gentse Bijdragen tot de Kunstgeschiedenis en de Oudheidkunde, XXII (1969-1972), pp. 19-89. 100 SAG, Reeks G12 nr. 6463 (1851). 101 SAG, Reeks G12 nr. 6464 (1851). 102 Een menukaart van dit inhuldigingsdiner bleef bewaard. CB-RUG, Vliegende Bladen, Reeks I U doos 1, Union. 103 Gazette van Gent, nr. 5554, woensdag 23 juli 1851.
335
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT
Ajb. 10 : Een banket in de feestzaal van l 'Union, getekend door VanLoo (SAG, AG L Ill /16b, 1860) (foto Stadsarchief Gent) Een week later werden de festiviteiten verder gezet met een bal. Voor de gelegenheid werd de zaal opnieuw rijkelijk versierd en bracht men schitterende verlichting aan in de tuin. Beide feesten vormden de aanzet van hele reeks (soortgelijke) feesten die elkaar in de loop van de volgende decennia opvolgden. Een lithografie van Florimond van Loo biedt ons een beeld van een van de grote banketten die in de zaal plaatsgrepen104 (afb. 10). Ter gelegenheid van dergelijke banketten werd de zaal telkens opnieuw feestelijk versierd. Pierre Jacques Goetghebuer maakte een paar aquarellen van deze decoratiei05. Er bleef eveneens een plan van de tafelschikking bewaard106. Overdag konden de leden van de maatschappij er elkaar ontmoeten, biljarten, kaarten enz.107 's Avonds werden er naast de bals en banketten ook concerten gegeven. Bij een aantal van deze feesten werden de echtgenotes van de leden ook uitgenodigd. Men organiseerde ook fancy fairs en schilderijententoon-
104 SAG, Atlas Goetghebuer lade 111 nr. 16b. Het is de weeggave van een banket dat op 6 februari 1860 georganiseerd werd ter ere van Charles Van Duyn die benoemd was tot ridder in de Leopoldsorde. I 05 SAG, Atlas Goetghebuer lade 111 nr. 17 a en 17b. 106 CB-RUG, Vliegende bladen, Reeks I U doos 1, Union, 24 januari 1855. 107 Soms werden er ook biljart- of kaartwedstrijden georganiseerd.
336
DE HANDELSBEURS stellingen 108. In de verzameling van de Gentse U niversiteit bevindt zich een hele reeks aankondigingen en uitnodigingen voor deze activiteiten 109. Samen met andere maatschappijen zoals het reeds vermelde La Concorde (eveneens gevestigd aan de Kouter) vormde l'Union een belangrijke schakel in het sociale Ieven van de hogere kringen.
4.1. De nieuwe voorbouw Eind 1873 of begin 1874 werd besloten om ook het gebouw aan de straat te vervangen door een nieuwbouw. De voormalige Paardenposterij met zijn sobere gevel voldeed immers niet meer. Men wou een gebouw met de nodige allure hebben dat paste bij de grate zaal. De Brusselse architect Emile Neirynck diende hiervoor op 31 maart 1874 een geveltekening en een aantal interieurontwerpen inllO. Het bestuur gaf echter de voorkeur aan een antwerp van de Gentse bouwmeester Joseph De Leu-Laureys (1844-1920)111. De bouwaanvraag werd op 7 augustus van hetzelfde jaar ingediend en drie dagen later keurde het stadsbestuur het gevelontwerp goedll2. Er was wei een voorwaarde verbonden aan deze goedkeuring, namelijk dat het trottoir hersteld moest worden na het voltooien van de werken. Toen de werken reeds een eind gevorderd waren, stortte op 6 december 1874 rond 17 uur de voorbouw in. Enkel de nieuwe gevel bleef staan ll3. Waarschijnlijk werden de werken pas na de winter hervat. Tijdens deze werken werd het gevelontwerp aangepast. In mei 1875 legde men een nieuwe bouwtekening aan het schepencollege voorll4. Het tweede antwerp (atb. 11) was een vereenvoudigde versie van de eerste geveltekening, met weglating van de derde verdieping. Deze nieuwe voorbouw omvatte een vestibule met achterliggende trapzaal en een grote salon ernaast. Joseph De Leu-Laureys stond ook in voor inrichting
108 Injanuari 1855 werd aan de gemeenteraad een verzoek voorgelegd om subsidies te verkrijgen voor een permanente schilderijententoonstelling in de salons van l'Union. CB-RUG, Vliegende bladen, Reeks I, U doos 1: Union. 109 CB-RUG, Vliegende bladen, Reeks I U doos 1, Union. 110 Deze tekeningen bleven bewaard in SAG, Archief Technische Dienst Gebouwen, Afdeling Historische Monumenten, plannenarchief, map 10. 111 Deze bouwmeester was zeer actief in deze periode. Hij realiseerde o.a. het hoekhuis Mageleinstraat - Voldersstraat en het hoekhuis Nederkouter - Verloren Kostbrug. In 1903liet hij zijn bedrijf over aan zijn zoon. Met dank aan Gilbert De Leu. 112 SAG, Reeks G12 nr. 12705 (1874). 113 Krantenknipsel uit de Gazette van Gent: CB-RUG, Vliegende bladen, Reeks I U doos 1, Union. 114 SAG, Reeks G12 nr. 12705 (1875).
337
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT
Ajb. 11: Definitief gevelontwerp voor de nieuwe voorbouw van l'Union (SAG, Reeks G12 nr. 12705, 1875) (foto StadsarchiefGent)
338
DE HANDELSBEURS van het gebouw. Een van zijn ontwerpen voor een marmeren schouwmantel bleef bewaard 115.
5. De handelsbeurs Op het einde van de 19de eeuw had de stad een gebouw nodig om de Handelsbeurs 11 6 in onder te brengen. Tot dan toe was deze gehuisvest in het Jusititiepaleis. Na de overdracht van dit gebouw aan de staat moest de beurs verhuizen. De stad liet zijn oog vallen op het lokaal van !'Union, naast de Hoofdwacht. Het ministerie van oorlog had dit laatste gebouw immers terug overgedragen aan de stad. Na lange onderhandelingen, wegens het grote aantal aandeelhouders van de maatschappij, verwierf de stad het lokaal. Deze verkoop betekende het einde van de maatschappij. De inboedel van het gebouw werd openbaar verkocht door notaris Van Wassenhove en bracht 5 004 fr. op. De twee biljarten met hun toebehoren vonden echter geen kopers. De drie grote luchters uit de zaal werden (afzonderlijk) verkocht voor 30 fr. per stuk 117 . De opbrengst van de verkopen werd geschonken aan een liefdadige ins telling.
5.1. De samenvoeging van de Hoofdwacht en I'Union Kort nadien werden er plannen opgemaakt door stadsarchitect Charles Van Rysselberghe (1850-1920) om het voormalige clublokaal met de Hoofdwacht te verbinden 11 8. Het was de bedoeling dat de grote poort van de Hoofdwacht als ingang voor de beurs zou fungeren. Daarom werd onder meer een galerij gebouwd tegen de achtergevel van de Hoofdwacht, die als doorgang naar de voormalige feestzaal fungeerde (afb. 12 & 13). Dit werd later nog aangevuld met de bouw van een L-vormige galerij in de tuin zodat deze helemaal ingesloten werd. Door deze werken en de inrichting van een telefoon- en telegniafk:antoor werd de indeling van de Hoofdwacht grondig gewijzigd. Aile vloeren op de benedenverdieping van dit gebouw werden toen vemieuwd. Hiervoor gebruikte
11 5 Een ontwerp voor een schouwmantel werd teruggevonden in SAG, Archief Technische Dienst Gebouwen, Afdeling Historische Monumenten, plannenarchief map 10. 116 In het kader van deze studie wordt niet verder ingegaan op de activiteiten van de Gentse beurs. Hans Willems, wetenschappelijke medewerker bij het Studiecentrum voor Onderneming en Beurs (UniversiteitAntwerpen) verricht momenteel onderzoek naar de Belgische beursgeschiedenis in de 19de eeuw. Hij kon ook een deel van het archief van de Handelsbeurs redden (vanaf 1905). 117 SAG, Reeks F nr. 2056, Stadsgebouwen. 11 8 SAG, Reeks G 942, LK nr. 883 (1900-1901).
339
-
-
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT
Ajb. 12 : Ontwerp van de verbindingsgalerij tussen de Hoofdwacht en de feestzaal van l'Union (SAG, Reeks G942 nr. 883, 1900) (foto Stadsarchief Gent)
340
-
-
--
DE HANDELSBEURS
Ajb. 13 : Plattegrond van de Handelsbeurs in 1900 (SAG, Reeks G94 2 nr. 883) (foto Stadsarchief Gent)
men ceramiektegels van Leon DeSmet & Ciell9. De rococo-balustrade hoven de poort werd vervangen door een toentertijd gangbaar model. Deze ingreep werd echter bekritiseerd of zoals een verslaggever van de Petite revue illustree de l 'art et l 'architecture het uitdrukte: le balcon n 'est pas suffisamment dans le style du batiment, il est d'un modele usuel et courant chez les marchands le ferraillel20. Het voorstel om de gevel van de Hoofdwacht te decaperen werd gelukkig niet uitgevoerd. De plannen om de voorgevel van !'Union te verbouwen in de stijl van de Hoofdwacht werden evenmin uitgevoerd. De grote zaal van l'Union onderging ook een aantal wijzigingen: de tribunes voor het orkest werden afgebroken en men liet een glasstrook in het dak aan-
119
Een catalogus van deze firma werd bij bet lastenboek gevoegd. Er werd geopteerd voor patroon nr. 504 met bijpassende boord (nr. 505) uit dit modelboek. Leon DeSmet & Cie had volgens deze catalogus een fabriek te Canteleu-Lille. In Gent was er ook een vestiging waar cementtegels geproduceerd werden. 120 Petite Revue Illustree d'art et d'archeologie en Flandre, 30 avril 1901, nr. 8, p. 61.
341
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT brengen om meer Iicht te hebben. Van Rysselberghe besteedde tevens veel aandacht aan het nieuwe sanitair dat ondergebracht werd in een van de dienstruimtes naast de zaal (afb. 13). In het najaar van 1900 werden de plannen goedgekeurd zodat op 2 november de werken konden toegewezen worden. Aannemer Auguste Couez & fils haalde de opdracht binnenl2I. De aanpassingen moesten snel gebeuren. Op 28 april 1901 kwam prins Albert, de latere koning Albert I (1875-1934), immers naar Gent om de beurs te openen. Armand Heins (1856-1938), schilder, graveur en oudheidkundige, was betrokken bij de decoratie van de Handelsbeurs. Hij diende op 14 maart 1901 twee reeksen ontwerpen in om de drie muurvlakken tussen de deuren van de zuidelijke langsmuur in de grote zaal te beschilderen. Het eerste ontwerp bestond uit drie rechthoekige panelen van ongeveer 3 op 3 m met weergave van de werelddelen aan de hand van kaarten en allegorische figuren. De prijs van de drie doeken was, inclusief doek en raamwerk maar zonder de lijst, 1 650 fr. Het tweede project was een goedkopere en vereenvoudigde versie van het eerste. De doeken zouden iets kleiner zijn en de kaarten werden weggelaten. Dit ontwerp kostte 1 400 fr. Waarschijnlijk werden deze werken nooit gerealiseerd. Voor het meubilair werden ook prijsoffertes ingediend. Zo leverde de fmna Dutry-Colson onder andere een grote kapstok.
5.2. De uitbreiding Het gebouw bleek al vlug te klein en Van Rysselberghe maakte ontwerpen voor de uitbreiding. Een ontwerp voorzag in de bouw van een nieuwe zaal hoven de Ketelvaart, met ingang aan de Ketelvest 122. Dit project werd echter afgekeurd. Een ander ontwerp voorzag in de afbraak van de bestaande zaal en de nieuw galerijen en de bouw van een grote zaal die de hele breedte van het perceel zou innemen (inclusief de voormalige tuin) 123. Het definitieve project omvatte de bouw van een grote zaal op de plaats van de tuin naast de bestaande zaal (afb. 14 & 15). Hiervoor diende de nieuwe L-vormige galerij te verdwijnen. Dit ontwerp werd op 25 april 1905 goedgekeurd. De werken voorzagen ook in een nieuwe aanpassing van de voormalig feestzaal van l'Union. De plankenvloer met zijn roostering en draagbalken werd toen vervangen .door een tegelvloer die aansloot bij de vloer in de nieuwe zaal. Hiervoor gebruikte men gele en rode keramiektegels van Jurbise. Bij deze verbouwing werden ook de achtergevel en de laatste travee van deze zaal afgebrokeri. In de plaats ervan kwam een lagere constructie. Dit gebeurde om de kademuur te ontlasten. Waarschijnlijk moeten er toen reeds stabiliteitsproblemen 121 SAG, Reeks G 942 LK nr. 883 (1900-1901). 122 SAG, S.C.M.S., Handelsbeurs. 123 SAG, Archief Technische Dienst Gebouwen, Afdeling Historische Monumenten, plannenarchief map 10.
342
DE HANDELSBEURS
Ajb. 14 : Doorsnede van de Handelsbeurs met de nieuwe grote zaal (SAG, Reeks G942 nr. 1025, 1905) (foto Stadsarchief Gent)
Ajb. 15: Achtergevels van de Handelsbeurs met de nieuwe grote zaal (SAG, Reeks G94 2 nr. 1025, 1905) (foto Stadsarchief Gent)
343
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT opgedoken zijn. Deze ingreep was echter slechts een tijdelijk oplossing want enkele decennia later zou deze kademuur voor serieuze problemen zorgen. Ook de Hoofdwacht onderging opnieuw enkele aanpassingen. Hierbij werd het schrijnwerk vervangen. De poort en de ramen dienden plaats te ruimen voor historiserende modellen. Bij restauraties op bet einde van de 19de eeuw en de eerste helft van de 20ste eeuw werden tal van 18de-eeuwse gebouwen voorzien van ramen met houten raamroeden. Dit was volgens de restaurateurs het prototype van het 18de-eeuwse schrijnwerk. Menig authentiek raam werd dan vervangen zonder voorafgaandelijk onderzoek naar het origineel uitzicht van bet schrijnwerk. De originele 18de-eeuwse ramen hadden geen dergelijke indeling, maar glas-in-loodpanelen. Bij de toewijzing van de werken op 8 juli 1905 haalde aannemer Jean Van Autryve fils met een bod van 54 770 fr. de opdracht binnen. Op 20 november schreef men hem een brief om te melden dat hij vanaf de volgende woensdag over het bestaande beurslokaal kon beschikken voor het uitvoeren van deze werken. Men spoorde hem ook aan om voldoende werklieden in te zetten zodat de werken eind december voltooid konden zijn. N a de voltooiing van de uitbreiding werden de voorgevel en het interieur in 1906 geschilderd 124. Bij deze werken kreeg de nieuwe poort van de Hoofdwacht een afwerking in glanzende vemis. De werken aan het interieur werden uitgevoerd door de firma Ad. Callewaert. Ze bestonden niet aileen uit het schilderen van de nieuwe zaal maar ook van een groot deel van het bestaande gebouw. Deze werken stonden onder Ieiding van Armand Heins. Hij maakte ook een schets voor de decoratie van de nieuwe zaal. Volgens dit ontwerp zou de oostelijke muur van deze ruimte bijna volledig met schilderingen bekleed worden. Bij deze schets is een schatting (gedateerd 21 juni 1906) van de kostprijs gevoegd. De totale kostprijs schatte hij, inclusief plaatsing, op 5850 fr. Het is nog onduidelijk of al deze doeken gerealiseerd werden. Aileen de bovenste doeken zijn immers nog ter plaatse aanwezig. Heins stond zelf in voor de realisatie van deze schilderijen en bepaalde de kleurenstelling van de zaal. Volgens bet bestek hadden de schilders de keuze tussen twee soorten verf. Het schrijnwerk moest in olieverf geschilderd worden; de rest van de werken mocht in olieverf of Mat olin 125 uitgevoerd worden. Het interieur werd afgewerkt met biesjes in bladgoud. Dit goud zorgde voor een conflict tussen Callewaert enerzijds en Heins en de stad anderzijds. Aangezien dit goud van een hoge kwaliteit diende te zijn had Callewaert het 124 SAG, Reeks G 942 LK nr. 1060 (1906). 125 Bij het lastenkohier is een staalkaart gevoegd van deze verfsoort waarop ze omschreven wordt als een 'nouvelle peinture a l'eau'. Ze werd geproduceerd door de firma Brothers & Co, LTD. uit Hull.
344
DE HANDELSBEURS
niet in voorraad en moest het speciaal besteld worden. Met het oog hierop maakte Heins een schatting van de benodigde hoeveelheid. Bij de uitvoering bleek echter dat Heins zich vergist had en een te grate hoeveelheid had opgegeven. Callewaert schreef dat zijn bedrijf met het overschot aan goud niets kon aanvangen en wou dat de stad het ovemam. Bij de stedelijke administratie vond men echter dat Callewaert zelf verantwoordelijk was voor dit probleem. Hij zou immers te vlug geweest zijn met het bestellen van het bladgoud en had beter gewacht tot de precieze hoeveelheden vastgelegd werden.
5.3. Verdere geschiedenis Na het voltooien van de schilderwerken was de Handelsbeurs voltooid. Behalve de werken tijdens de Tweede Wereldoorlog bleven de ingrepen vanaf dan beperkt tot onderhoudswerken en beperkte moderniseringen. Zo herstelde men in 1920 de bepleisterde gevel van de Hoofdwachtl26 (afb. 16). Vermoedelijk dateren de afgietsels van beeldhouwwerk, opgeborgen in de
Ajb. 16 : Geveltekening voor de herstelling van de Hoofdwacht (SAG, AG L 112117, 1920) (foto Stadsarchief Gent) 126
SAG, Reeks VII nr. 1896/3 (1921).
345
WOUT DE VUYST & GUIDO EVERAERT kelders, uit deze periode. Deze werken zijn de laatst gekende herstellingen aan de voorgevel. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de Dienst der Rantsoeneringen in de gebouwen ondergebracht en werden de kelders als post voor het Rode Kruis gebruikt. In het archief van de Technische Dienst Gebouwen van de Stad Gent bleven nog ontwerpen bewaard voor de lokettenl27. De stabiliteitsproblemen van kaaimuur aan de Ketelvaart zorgden in deze periode opnieuw voor problemen. Op 23 september 1941 stortte hij immers deels in. Hierbij werd de achterbouw van de voormalige feestzaal beschadigd. Fotograaf A. De Caluwe uit de Mageleinstraat legde een week later de schade op foto vastl28. Bij de herstellingswerken onderging het gebouw een aantal veranderingen. Na de afbraak van het vemielde deel werd de zaal verder ingekort. Een nieuwe, banale gevel sluit de zaal sindsdien af. Hij werd in het verlengde van de achtergevel van de grote zaal gebouwd. Ook de bijgebouwen werden toen ingekort. In 1943 werden (wegens de oorlogsdreiging?) een aantal Gentse gebouwen als monument beschermd. Op 29 november 1943 verscheen de lijst van de nieuwe monumenten in het Staatsbladl29. In deze lijst komt ook de Handelsbeurs voor. Waarschijnlijk was het de bedoeling om aileen de voormalige Hoofdwacht te beschermen. Omdat men zoveel mogelijk gebouwen wou beschermen in deze periode ging men vlug te werk en klasseerde men, vermoedelijk 'per ongeluk', de volledige Handelsbeurs. Dit heeft er wei voor gezorgd dat het complex, of delen ervan, van de sloop gespaard bleven.
In de jaren 1950 volgde een renovatie van het interieur met schilderwerken en de vernieuwing van de verwanningsinstallatie en de verlichtingl30. Uit 1957 zijn nog enkele kleine plannen bewaard waarop de scheuren in het gebouw en aan de gevels van de voormalige Hoofdwacht moesten worden aangeduid. Of deze problemen aanleiding gegeven hebben tot een ingreep op de gevels is niet bekend. Na jarenlange leegstand werd de Handelsbeurs door het stadsbestuur verkocht. Momenteel wordt het complex gerenoveerd en omgevormd tot het nieuwe onderkomen van de V.Z.W. Noordstarfonds en de Gele Zaai131. 127 SAG, Archief Technische Dienst Gebouwen, Afdeling Historische Monumenten, plannenarchief map 10. 128 SAG, Reeks VII nr. 214111, LK 1682. 129 GENT, AROHM, eel Monumenten en Landschappen, dossier 242, Handelsbeurs. 130 De dossiers betreffende deze werken bevinden zich in SAG, Archief Technische Dienst Gebouwen, Afdeling Historische Monumenten, plannenarchief map 10. 131 Met dank aan de beer Joos Claus (directeur V.Z.W. Noordstarfonds) voor het ter beschikking stellen van bet illustratiemateriaal.
346