20-oktober-2010 Dhr. J van de Streek Bachelor scriptie fiscale economie De goeddoel stichting: een theoretisch onderzoek naar het reduceren van belastingafdracht Lennart Smit 5744709
2
Inhoudsopgave 1
Inleiding
3
2
De belastingplicht voor de stichting
4
2.1
De definitie van de stichting
4
2.2
De stichting in de vennootschapsbelasting
4
2.2.1 De stichting en de deelname aan het Economisch verkeer
5
2.2.2 De duurzaamheid en de arbeid en kapitaal vereisten
6
2.2.3 Winstoogmerk
7
2.3
De ANBI
7
2.4
De ANBI en de vennootschapsbelasting
8
3
Fiscaal fondswervende instelling en de ffi structuur
9
Conclusie
12
Bibliografie
14
3
Inleiding
De Nederlandse overheid verandert haar wetten en regels ieder jaar. Zo ook de belastingregels voor instellingen als de stichting. Er is een aantal fiscale aspecten waar een stichting rekening mee moet houden. In artikel 2 lid 1 onderdeel e Wet Vennootschapsbelasting 1969 (hierna Wet vpb) komt naar voren dat stichtingen ex art. 2:285 Burgerlijk Wetboek belastingplichtig zijn voor de vpb. Doordat er geld nodig is om goede doelen na te streven en stichtingen veelal de taak van de overheid overnemen is het niet gewenst om belasting te betalen over de inkomende geldstroom. Hierdoor kunnen bepaalde stichtingen minder goed hun doel na streven. Denk hierbij aan een stichting die een weeshuis opzet in Roemenië, sportvelden neerlegt voor de hangjeugd in Rotterdam of voor water zorgt in Afrika. De doelen verschillen maar het hoofddoel is het verbeteren van de leefomstandigheden voor de medemens die het wat minder getroffen heeft in de samenleving. De belastingplicht is in sommige gevallen te voorkomen, maar dit gaat meestal gepaard met lastige fiscale constructies waar de stichtingen vaak niet voldoende op de hoogte van zijn. Dit geeft problemen die eigenlijk niet zouden hoeven bestaan. Belastingen zijn een grote bron van inkomsten voor de Nederlandse overheid. Maar goede doelen stichtingen komen niet voort uit winstmakende gedachten. Ze zijn nodig voor de maatschappij dus waarom moeten deze stichtingen en verenigingen dan belasting afdragen? Met deze vraag in het achterhoofd kan de volgende centrale vraag gesteld worden: in hoeverre is het wenselijk en fiscaal mogelijk om de belastingplicht voor de Nederlandse goeddoel stichting te reduceren. In de hierop volgende paragrafen volgt het literatuurverslag en worden uitkomsten uit eerder wetenschappelijk onderzoek beschreven. Er wordt ingegaan op wanneer een stichting zich kwalificeert als een Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI). De ANBI speelt een belangrijke rol in deze scriptie aangezien veel goeddoel stichtingen worden gekwalificeerd als ANBI. Deze status brengt een aantal gunstige fiscale faciliteiten met zich mee die later worden beschreven. Na deze beschrijvende paragraaf worden structuren behandeld waarmee de stichting een deel van de belastingplicht kan ontwijken en wordt er een oordeel gegeven betreffende dit onderwerp. Afsluitend volgt een conclusie waarin de beschrijvingen en argumenten nogmaals worden neergelegd.
4
2. De belastingplicht voor de stichting
Om een uiteindelijk oordeel te vellen over het feit dat er belasting betaald dient te worden door instellingen die een goed doel nastreven, is het nodig om te weten wanneer een stichting belastingplichtig is. Aangezien veel stichtingen gekwalificeerd zijn als ANBI wordt er een toelichting gegeven over wanneer een stichting een ANBI kan worden.
2.1 De definitie van de stichting
De definitie van een stichting wordt gegeven in het burgerlijk wetboek. Artikel 285, lid 1, boek 2 BW geeft de volgende definitie van een stichting. Een stichting is een door een rechtshandeling in het leven geroepen rechtspersoon, die geen leden kent en die beoogt met behulp van een daartoe bestemd vermogen een in de statuten vermeld doel te verwezenlijken. 1
2.2 De stichting in de vennootschapsbelasting
Een stichting is in bepaalde mate belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Verenigingen en stichtingen zijn evenals andere dan publiekrechtelijke rechtspersonen belastingplichtig voor de vpb, indien en voor zover zij een onderneming drijven. 2 Kortom, de stichting moet vennootschapbelasting betalen over haar ondernemingswinst. De vraag die automatisch volgt, is wat verstaan wordt onder het drijven van een onderneming. Mocht een stichting in concurrentie treden met belastingplichtige derden door eenzelfde werkzaamheden te verrichten dan drijft de stichting een onderneming voor dat deel waarmee ze in concurrentie treedt. 3 Met andere woorden, als een stichting bijvoorbeeld een concert organiseert dan treedt ze in concurrentie met andere organisaties die het concert ook hadden kunnen organiseren. Hierbij maakt het niet uit dat de ontvangen bedragen uitsluitend gebruikt worden voor het goede doel. Over inkomsten uit giften en
1
Klomp, 2008, p. 191 Art. 2, lid 1, sub e van de wet vpb 3 Art. 4, onderdeel a van de wet vpb 2
5
donaties hoeft geen vennootschapsbelasting te worden betaald omdat dit geen opbrengsten uit onderneming zijn. Bij de beoordeling of er sprake is van een onderneming gelden drie criteria. In de eerste plaats moet er sprake zijn van deelname aan het economisch verkeer. In de tweede plaats moet er sprake zijn van een duurzame onderneming bestaande uit kapitaal en arbeid. Ten derde moet er sprake zijn van een winstoogmerk, en de winst moet ook redelijkerwijs te verwachten zijn.
2.2.1 De stichting en de deelname aan het economisch verkeer
Aan het eerste criteriapunt wordt veelal weinig aandacht besteed. Vaak ten onrechte omdat een stichting die zijn activiteiten binnen besloten kring uitvoert, oftewel die alleen presteert aan eigen leden, niet belastingplichtig zou moeten zijn voor de vennootschapsbelasting. 4 De momenteel belangrijkste uitspraak, uitgelegd in Hof Amsterdam 1 april 2009, nr. 07/00808, V-N 2008/11.2.1. kan ook van toepassing zijn op stichtingen. 5 In deze uitspraak komt naar voren dat verenigingen niet belastingplichtig zijn voor de vpb omdat zij slechts presteerden aan haar leden en de contributie de enige inkomsten waren voor de vereniging. 6 Er zou dus geen vennootschapbelasting verschuldigd zijn als een stichting weet te bewijzen dat zij binnen een besloten kring werken. In dit geval zou een stichting namelijk niet vpb belastingplichtig zijn omdat het hiervoor genoemde arrest niet alleen voor de vereniging maar ook voor de stichting zou moeten gelden 7 . Uit de jurisprudentie leest de staatsecretaris van Financiën de volgende criteria af voor het functioneren binnen een besloten kring. 8 1) Het verrichten van diensten aan een besloten groep, die niet of nauwelijks kan wijzigen, neigt naar de kwalificatie dat geen sprake is van deelname aan het economisch verkeer.
4
Van de Streek, 2010, p.1 Van de Streek, 2010, p.2 6 Van de Streek, 2010, p.2 7 Van de Streek, 2010, p.2 8 Hof Amsterdam 1 april 2009, nr. 07/00808, V-N 2008/11.2.1 5
6
2) Wanneer echter eenvoudig toegetreden kan worden tot de besloten groep om alsnog tegen betaling diensten te ontvangen, kan wel sprake zijn van deelname aan het economisch verkeer. 3) Richten de verleende diensten zich uitsluitend op de algemene belangenbehartiging van de leden, dan is geen sprake van deelname aan het economisch verkeer. 4) Is sprake van het tegen betaling, ook wanneer geen sprake is van betaling per dienst maar bijdrage van een vast jaarbedrag, verrichten van individuele diensten ten behoeve van de leden, dan is weer wel sprake van deelname aan het economisch verkeer. Kan een stichting dus bewijzen dat het voldoet aan de criteria van Hof Amsterdam 1 april 2009, nr. 07/00808, V-N 2008/11.2.1. zou een stichting gelijk behandeld moeten worden als de vereniging. Zo kan de vpb achterwege blijven en zou dit geld geïnvesteerd kunnen worden in activiteiten van de stichting.
2.2.2 De duurzaamheid en de arbeid en kapitaal vereisten
In eerste instantie voldoet een stichting al snel aan het eerste criterium. Immers, er is snel sprake van duurzaamheid. Met duurzaamheid wordt niet altijd duurzaamheid in de tijd bedoeld, maar dat de activiteiten zich richten op een bepaald doel. 9 De stichting moet dan nog wel uit kapitaal en arbeid bestaan. Een bureau en een pen worden gekwalificeerd als kapitaal, en het schrijven met dezelfde pen aan hetzelfde bureau kan gezien worden als arbeid. Toch zijn er uitzonderingen. In HR 26 januari 2000, nr. 35 043, BNB 2000/213 wordt aangemerkt dat het louter doorgeven van gelden niet kan worden aangemerkt als een organisatie van arbeid en kapitaal. 10 Maar voor alle andere gevallen geldt dus dat er zeer snel sprake is van duurzaamheid, arbeid en kapitaal en voldoen de stichtingen dus aan dit criterium.
9
Kuyt, 2009, p. 10 Van de Streek, 2010, p. 3
10
7
2.2.3 Winstoogmerk
In de statuten van de stichting wordt veelal vermeld dat men niet streeft naar het maken van winst. Men zou dan kunnen stellen dat er geen winstoogmerk is en er dus geen sprake van een onderneming is. Helaas kijkt de fiscus puur naar de feiten en niet naar wat er in de statuten vermeld wordt. Als een stichting stelselmatig winsten behaald op bepaalde activiteiten, dan wordt er wel degelijk een winstoogmerk geacht aanwezig te zijn. Het is in beginsel niet van belang wat de stichting met de behaalde winsten van plan is in de toekomst. 11 Een uitzondering hierop is de in artikel 12 van de wet vpb genoemde herbestedingsreserve. De algemeen nut beogende instelling kan deze reserve vormen, waarmee een deel van de winst die wordt behaald belastingvrij kan worden gereserveerd. In dit geval is het dus wel van belang wat de stichting van plan is met de behaalde winsten. De wetgever is zich er wel van bewust dat deze bepaling voor concurrentieverstoring kan zorgen. Hierdoor is er in art.12 lid 4 een delegatiebevoegdheid opgenomen op basis waarvan de Minister van Financiën bepaalde lichamen kan uitzonderen van art. 12 wet vpb.
2.3 De ANBI
De ANBI is een afkorting van Algemeen Nut Beogende Instelling. Artikel 6.33 van de wet inkomstenbelasting stelt een aantal eisen om in aanmerking te komen voor de status van ANBI, namelijk: 1. Er moet sprake zijn van een instelling. 2. De instelling is voor wat betreft doel en feitelijke werkzaamheden een kerkelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke, levensbeschouwelijke of een algemeen nut beogende instelling. 3. De instelling is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie.
11
Kuyt, 2009, p.10
8
Alleen de ANBI’s die door de inspecteur als zodanig zijn aangewezen komen in aanmerking voor verschillende fiscale faciliteiten. Mocht een stichting gekwalificeerd worden als ANBI volgens artikel 6.33 wet inkomstenbelasting dan moet er wel nog aan de volgende voorwaarden worden voldaan: 1. Er mag geen winst worden beoogd. 2. Vergoedingen vanwege gemaakte onkosten mogen betaald worden aan bestuurders, maar verder mogen er geen vergoedingen betaald worden aan bestuurders. 3. Er mag geen groter vermogen aangehouden worden dan nodig is om de doelstelling van de stichting te verwezenlijken. 12 Naast deze voorwaarde is een stichting die als ANBI gekwalificeerd is, verplicht tot het opstellen van een beleidsplan en een administratie bij te houden, zodanig dat duidelijk is dat de stichting aan alle voorwaarde voldoet.13 Als een instelling zich inzet voor particulier belang of voor het belang van een selecte groep is er in veel gevallen geen sprake van een algemeen belang. Maar een stichting die zich inzet voor de hangjeugd uit Rotterdam kan zich toch kwalificeren als ANBI, ook al is het een selecte groep die de stichting helpt. De grens tussen algemeen belang en particulier belang is vaak moeilijk te trekken. 14
2.4 De ANBI en de vpb
Om de vpb belasting voor de ANBI te bepalen gaan we ervan uit dat de ANBI een onderneming drijft die aan de eisen voldoet die eerder beschreven zijn. Instellingen die voor meer dan 80 % het algemeen belang dienen zijn op grond van artikel 6 van de wet vpb vrijgesteld van vpb. Tevens is het van belang dat het winststreven ondergeschikt is. Om te voldoen aan het ‘sociale belang’ zoals genoemd in art. 6 onderdeel b is het van belang dat de winst die het ondernemingsdeel van de ANBI realiseert, behaald moet zijn door vrijwilligers of door mensen die minder dan 70 % van het minimumloon verdienen.
12
Art.41a Uitvoeringsregeling wet ib Art.41a Uitvoeringsregeling wet ib 14 Kuyt, 2009, p. 45 13
9
De winst uit commerciële activiteiten mag op jaarbasis niet meer bedragen dan € 7500 en tevens mag er in de vier voorgaande jaren niet meer dan € 37.500 aan winst behaald zijn. Het winstplafond en het percentage dat de ANBI het algemeen belang bedient levert in de praktijk nogal eens problemen op. De Hoge Raad heeft in HR 14 februari 1990 15 beslist dat het algemeen belang dat op de voorgrond moet staan, hier slechts sprake van is als de commerciële activiteiten van bijeenkomstige aard zijn ten opzichte van het algemeen maatschappelijk belang. Deze 20 % waar het commerciële deel uit mag bestaan is moeilijk te bepalen. Waar in de praktijk naar gekeken wordt is naar verschillende factoren zoals omzet, bestede tijd en activa. Het winstplafond van € 7500 per jaar is erg laag, daarom zorgt dit vereiste ook vaak voor problemen. Want ook al wordt er voldaan aan het vereiste dat de commerciële activiteit maar slecht 20 % van het totaal beslaat, mag er alsnog niet meer dan € 7500 winst per jaar worden gerealiseerd. Mocht de ANBI meer winst maken en boven het plafond uitkomen zou het dus niet meer in aanmerking komen voor een vrijstelling van vpb belasting. Dit wordt als zeer onwenselijk ervaren omdat de ANBI’s met hetzelfde idee winst proberen te maken. Ze willen hun goeddoelactiviteiten zo goed mogelijk kunnen ondersteunen en dit gaat het beste met financiële steun. Dus des te meer winst de ANBI maakt des te beter er valt te ondersteunen. Het is natuurlijk vreemd dat als je een grote maatschappelijke organisatie hebt en deze veel geld nodig heeft om zo goed mogelijk maatschappelijke steun te geven, er vpb betaald dient te worden terwijl er niks meer wordt gedaan dan financiële steun verzorgen aan het goede doel. Tevens wordt er vaak een taak ingevuld die anders door de publieke sector verricht zou moeten worden. In de volgende paragraaf wordt beschreven welke constructie opgezet kan worden om alsnog in aanmerking te komen voor de vrijstelling.
3.Fiscaal fondswervende instelling en de ffi structuur
Zoals hierboven beschreven is de vrijstelling van de vpb vaak niet aan de orde voor de ANBI vanwege het lage winstplafond van € 7500. 16 Tevens wordt er naarmate de commerciële activiteiten toenemen verondersteld dat het algemeen maatschappelijk belang niet meer op de voorgrond staat. Stichtingen die commerciële activiteiten uitoefenen en de 15 16
Van de Streek, 2010, p.9 art. 1, onderdeel b, Vrijstellingsbesluit Vpb 1971
10
daarmee behaalde winst willen gebruiken voor het financieren van de goeddoelactiviteiten zullen dus veelal geconfronteerd worden met de vpb voor het commerciële deel waarmee de stichting winsten behaald. Tevens zijn de uitgave ten behoeve van het goede doel niet aftrekbaar. Om deze vpb belastingplicht te ontwijken wordt er steeds vaker gebruik gemaakt van de zogenaamde ffi structuur. Deze structuur is opgezet om de belastingplicht voor de stichting met commerciële activiteiten te reduceren tot nihil. De commerciële activiteiten dienen losgekoppeld te worden van de goeddoelactiviteiten van de stichting. Hierbij dient de commerciële activiteit ondergebracht te worden in een besloten vennootschap waarvan de stichting voor 100 % de aandeelhouder is. Het splitsen van de verschillende activiteiten heeft tot gevolg dat de stichting nu 100 % goeddoelactiviteiten verricht en niet meer aan het winstplafond van € 7500 komt. De stichting zal nu dus de ANBI status kunnen krijgen. Het is essentieel dat de stichting de ANBI status verkrijgt. Dit is belangrijk omdat de BV waar de commerciële activiteiten van de stichting in gevestigd zijn zal opteren voor een fiscaal fondsverwervende instelling. 17 De BV zal vervolgens meer dan 90 % van de winst uit moeten keren aan de stichting die als ANBI moet zijn geregistreerd. Dit moet tevens gebeuren binnen zes maanden na afloop van het boekjaar.18 Hier dient wel aangemerkt te worden dat dit niet heel strikt genomen word, zo blijkt uit een uitspraak van Hof ’sHertogenbosch van juni 2010 waarbij een stichting enig aandeelhouder was van een BV waarin een taleninstituut werd gedreven. Hier stelde de inspecteur dat de winsten geheel of nagenoeg geheel doorgestoten moeten worden van de BV naar de ANBI. De belanghebbende, in dit geval de ANBI, voerde aan dat de winstuitkering beperkt wordt door de noodzaak om haar bedrijf te kunnen voortzetten. Er moest rekening worden gehouden met de investeringsbehoefte van het taleninstituut. Een te laag eigen vermogen en een krappe liquiditeitspositie zou de marktpositie in gevaar kunnen brengen. Het Hof stelde dat het criterium zoals genoemd in artikel 9, lid 1, onderdeel i van de Wet vpb betrekking heeft op de werkzaamheden van de belanghebbende en niet op het bedrag van de uitkering. Dit betekent niet dat de belanghebbende de winsten geheel of nagenoeg geheel uitkeert, maar dat de werkzaamheden uitsluitend of nagenoeg uitsluitend gericht
17 18
art. 9 lid 1 onderdeel h Wet Vpb. 1969 art. 7aa lid 2 Uitvoeringsbesluit Vpb 1971
11
zijn op de verkrijging van gelden die zullen worden uitgekeerd aan een ANBI. 19 Kortom, het hele verhaal van de 90% grens waarvan je winst uitgekeerd moet worden aan een ANBI gaat niet op, zolang je aannemelijk kan maken dat je het deel dat je niet hebt uitgekeerd gebruikt voor de uitoefening en het voortbestaan van je bedrijf. Als de BV voldoet aan de eis dat de winst uitgekeerd wordt aan een ANBI is deze winst volledig aftrekbaar bij de BV. Mocht de BV 100% van de winst uitkeren, dan bedraagt de vennootschapsbelastingdruk nihil. De ontvangen gelden zal er niet voor zorgen dat de stichting nu belastingplichtig wordt aangezien de stichting geen onderneming drijft. Een voorbeeld ter verduidelijking. De OHFR (Oral Health Foundation Rwanda) is een stichting die de ANBI status heeft verkregen. Om wat extra inkomsten te genereren organiseert de OHFR popevenementen. Deze evenementen leveren meer dan € 7500 op jaarbasis op. In de eerste situatie zoals hieronder afgebeeld zijn de activiteiten niet gesplitst en is de OHFR dus vpb belastingplichtig over de winst die gemaakt wordt met de evenementen. In de tweede situatie is het organiseren van de popevenementen ondergebracht in een BV waarvan OHFR 100 % aandeelhouder is. Als de BV deze winst tijdig en voor meer dan 90 % uitkeert aan de ANBI OHFR is er geen vpb verschuldigd aan de fiscus. Immers, de BV is een fiscaal fondsverwervende instelling en de ANBI blijft onder het winstplafond en verricht uitsluitend activiteiten voor het algemeen belang. Hierdoor wordt belastingplicht voorkomen.
19
Hof ’s-Hertogenbosch, MK III, 25 juni 2010, nr. 08/0062
12
Natuurlijk zal de fiscus niet altijd even tevreden zijn met deze structuur. De overheid loopt op deze manier een deel van de vpb inkomsten mis. Er is nog geen wet opgenomen die de ffi structuur onmogelijk maakt dus heeft de fiscus weinig middelen om deze vorm van belasting ontwijken te bestrijden. De enige mogelijkheid die de fiscus heeft is om te bewijzen dat de aftrek van het uitgekeerde bedrag leidt tot een ernstige concurrentie verstoring. Maar wat kan gezien worden als een ernstige vorm van concurrentieverstoring? Volgens de wetgeschiedenis wordt een ernstige vorm van concurrentie pas gezien als de branche waarin deze zich voordoet dit ook als zodanig ervaart. 20 Om duidelijk te maken hoe een ANBI makkelijk in concurrentie kan treden volgt een voorbeeld. De OHFR is 100 % aandeelhouder van Concert BV. Concert BV organiseert jaarlijks popevenementen op Aruba. Indien deze evenementen door een BV, die niet de status van ANBI heeft, worden georganiseerd, verkrijgen de aandeelhouders de winst minus de te betalen vennootschapsbelasting. Stel er wordt 100 winst gemaakt, blijft er na het betalen van de vpb nog 74,4 over voor de aandeelhouders. In dit geval is OHFR aandeelhouder en behoeft er maar 74,4 winst te worden gemaakt voor hetzelfde resultaat. Hierdoor kunnen de kaartjes voor het concert goedkoper worden gemaakt. De BV met normale aandeelhouders zal dit ervaren als ernstige concurrentie. Toch zal de rechtbank niet snel oordelen dat hier sprake is van ernstige concurrentie, zo blijkt uit jurisprudentie. Een taleninstituut waarvan de enige aandeelhouder een ANBI is en waarvan de winsten geheel of nagenoeg geheel uitgekeerd worden aan deze stichting zorgde niet voor ernstige concurrentie verstoring.
20
Kamerstukken II, 2001/02, 28 034, nr. 3, blz. 25
13
Zoals in artikel 9, eerste lid, onderdeel i van de Wet beschreven staat komen de uitgaven niet in aanmerking voor aftrek als het gevolg hiervan is dat er een ernstige concurrentieverstoring ontstaat. De rechtbank heeft in deze uitspraak van het Hof geoordeeld dat als de BV al haar winsten uitkeert aan de stichting, niet zonder meer geoordeeld kan worden dat als gevolg van de aftrek ernstige concurrentieverstoring optreedt. De rechtbank was het wel met de inspecteur eens dat als de stichting de ontvangen gelden terug zou storten of terug zou lenen tegen onzakelijke voorwaarde er sprake zou zijn van ernstige concurrentieverstoring als hierdoor de B.V. haar prijzen naar beneden zou kunnen aanpassen. Maar dat de inspecteur dit moet bewijzen. 21 Het voorgenoemde voorbeeld hoeft dus niet meteen te leiden tot een ernstige concurrentieverstoring. De commerciële activiteiten van de ANBI vormen minder snel een vorm van concurrentie naarmate er meer publiciteit wordt gegeven aan het feit dat de winsten die voortvloeien uit de activiteit ten goede komt aan de stichting. De fiscus noemt dit ook wel de publiciteitsvoorwaarde. Kortom: het is moeilijk vast te stellen wanneer er sprake is van een ernstige concurrentie verstoring. Valt dit wettelijk vast te stellen of blijft de discussie met de fiscus voortduren? De ffi structuur zorgt voor een wenselijke situatie voor de stichting want nu kan de belastingplicht gereduceerd worden. Toch is deze structuur een omweg richting het uiteindelijke doel van de ANBI. Valt de verankering van art.9 lid 1, onderdeel h van de wet vpb niet gewoon vereenvoudigt te worden in een simpele bepaling waarin wordt gesteld dat de ANBI vrijgesteld is voor haar winsten. Dat het winstplafond verdwijnt en dat alleen nog belasting schuldig is naarmate er sprake is van ernstige concurrentieverstoring. De toekomst zal het uitwijzen. Conclusie
Goeddoel stichtingen in Nederland zijn belastingplicht voor de vennootschapsbelasting voor zover zij een onderneming drijven. Maar de meeste stichtingen nemen deel aan commerciële activiteiten omdat ze het geld nodig hebben voor het uitoefenen van hun bedrijf. Hierbij gaat de winst dus niet naar een directeur-grootaandeelhouder maar naar het doel dat de stichting in zijn statuten heeft opgenomen. Deze stichtingen zijn van wezenlijk 21
Hof ’s-Hertogenbosch, MK III, 25 juni 2010, nr. 08/0062
14
belang om publieke taken in te vullen die de overheid niet kan of wilt invullen en ondersteunen verschillende groeperingen of activiteiten die de steun nodig hebben om te overleven. Het is daarom maatschappelijk ongewenst om belasting te betalen over winsten die gebruikt worden voor een goed doel. Er bestaan constructies die de belastingplicht tegengaan, maar deze zijn vaak complex en veelomvattend. Onder andere om deze rede is de ANBI in het leven geroepen. Deze algemeen nut beogende instelling kent een aantal vereiste maar als hier aan voldaan wordt kan dit enkele fiscale voordelen opleveren. Het probleem van deze status is dat het vereiste om niet belastingplichtig voor de vpb te zijn zoals het winstplafond van € 7500 en het percentage van 20 waaruit de commerciële activiteit mag bestaan ten opzicht van de volledige activiteiten moeilijk te realiseren is. Dit omdat het winstplafond erg laag is en moeilijk te bepalen is of je aan de 20 % grens voldoet. Omdat het wenslijk is om zo weinig mogelijk vpb te betalen en het vereiste voor de ANBI vrij zwaar wegen is er een constructie bedacht die er voor zorgt dat ook al zit je boven het winstplafond, je nog steeds geen vpb hoeft af te staan aan de fiscus. De vraag die je natuurlijk kan stellen is waarom een constructie moet worden opgezet die legaal is maar waar je via allerlei omwegen moet komen als je ook gewoon een nieuwe wet kan opnemen in de bundel. Er wordt in de praktijk steeds vaker gebruikt gemaakt van de ffi-structuur. Deze structuur biedt stichtingen die commerciële activiteiten ontplooien de kans om de belastingplicht te reduceren tot nihil zonder dat rekening met een winstplafond wordt gehouden. De commerciële activiteiten worden onder gebracht in een BV die de winsten uitkeert aan de ANBI. De ANBI is niet meer belastingplichtig omdat ze geen commerciële activiteiten verrichten en de BV kan de uitgekeerde winst aftrekken omdat het als fiscaal fondsverwervende instelling wordt gezien. Het is dus mogelijk winsten te maken met de stichting zonder dat er vpb belasting hoeft te worden afgedragen. Daarbij dient gezegd te worden dat er niet in hevige concurrentie getreden mag worden met andere ondernemingen. De constructie bevat nog behoorlijk wat onduidelijkheden en knelpunten. Zal het duidelijker worden als er een speciale rechtsvorm wordt ontwikkeld in de wet voor de maatschappelijke stichting. Het zijn vragen die zeker gesteld moeten worden naar aanleiding van deze ontwikkelde structuur, maar wellicht behandeld worden in een masterscriptie.
15
7. Bibliografie
Belastingplicht van stichtingen, Homepage (http://www.tkhabc.com/ilwwcm/connect/tkh/Diensten/case.belastingplichtstichting en) geraadpleegd op 15 februari 2010.
Cazander, A.W., e.a. (2010). Belastingwetten. Deventer: Kluwer (eenenveertigste druk, 1e druk uit 1969).
Cornelisse, R.P.C., e.a. (2008). Hoofdzaken Belastingrecht. Nijmegen: Ars Aequi Libri.
De belastingdienst over goede doelen, Homepage (smallworldfoundation.org/.../debelastingdienst-over-goede-doelen.doc) geraadpleegd op 5 februari 2010.
Homepage (www.stivers.nl) geraadpleegd op 15 februari 2010.
Klomp, R.J.Q., en Mak, C (red.) (2008). Burgerlijk Wetboek. Nijmegen: Ars Aequi Libri (zeventiende, herziene druk, 1e druk uit 1975).
Kuyt, M.J.R., e.a. (2009). Enkele fiscale aspecten van verenigingen en stichtingen. Rotterdam. Ernst & Young Belastingadviseurs LLP
Van de Streek, J.L. (2009). Heffing van vennootschapsbelasting van stichtingen en verenigingen.
Stevens, S.A. (2009). Maatschappelijke ondernemingen en de uitkering van winst. PricewaterhouseCoopers, Homepage (http://www.pwc.com/nl_NL/nl/assets/documents/maatschappelijke-
16
ondernemingen-en-de-uitkering-van-winst-stevens.pdf) geraadpleegd op 5 maart 2010.