Bijlage 2: Werkingsmiddelen; meerkosten ten gevolge van nieuwe regelgevingen
Guimardstraat 1 1040 BRUSSEL Tel. 02/511.44.70 Fax 02/513.85.14 www.vlaamswelzijnsverbond.be
P.P.G. v.z.w. Junostraat 32 - 2600 Berchem Tel. 03/366.49.96 – Fax 03/366.49.97 www.ppg.be –
[email protected]
De financiële situatie van voorzieningen in de gehandicaptenzorg Problematiek van de bijkomende kosten ten gevolge van nieuwe regelgevingen De administratie van het Vlaams Fonds bevroeg de koepels om een zicht te krijgen op de kosten die voorzieningen dienen te dragen ten gevolge van nieuwe regelgevingen die hen worden opgelegd. Een voorziening ontvangt inkomsten van de overheid, waarmee ze haar beleid moet voeren. Doorheen de jaren is de context waarbinnen de voorzieningen actief zijn echter drastisch gewijzigd. Economische, technische en inhoudelijke evoluties, bijkomende reglementeringen en steeds hogere verwachtingen van de gebruikers zorgen ervoor dat voorzieningen zich aan de veranderende realiteit moeten aanpassen. Wil dit op een efficiënte en effectieve manier kunnen gebeuren, dan dient de subsidiëring hierop geënt te worden. Dit luik loopt echter mank: de middelen evolueren niet op dezelfde wijze als de kosten. Vanuit de bevoegde overheden worden vaak maatregelen en eisen opgelegd, zonder na te denken over de gevolgen voor de sector. We stellen vast dat deze verplichtingen niet gepaard gaan met een financiële compensatie en dus volledig ten laste vallen van het werkingsbudget van de voorzieningen. Na een korte situering gaan we in op deze problematiek en doen een voorstel voor de ontwerpbegroting 2005. 1. Situering tekort aan werkingsmiddelen Voorzieningen kampen reeds jaren met een tekort aan werkingsmiddelen. Uit analyses van de jaarrekeningen blijkt dat de sector gemiddeld nog break-even werkt dank zij de uitzonderlijke opbrengsten (service clubs, opendeurdagen, kaartenverkoop, toelagen van de provincie…) die het negatieve gewoon bedrijfsresultaat moet compenseren. Men is structureel afhankelijk van middelen met een onzeker karakter. De middelen voor investeringen zijn ontoereikend en dekken reeds lang geen 60% meer van de reële bouwkost. De vorderingen ten aanzien van de overheid nemen toe. In 2002 moesten voorzieningen 11% van de werkingsopbrengsten voorfinancieren. Dit leidt tot liquiditeitsproblemen bij een deel van de voorzieningen. Uit de analyse van de jaarrekeningen was dan ook een stijging van de kredietkosten waar te nemen. 2. Verklaring tekort aan werkingsmiddelen Er zijn verschillende verklarende factoren waarom de werkingsmiddelen ontoereikend zijn. Enerzijds is een een beperkte indexatie van de werkingssubsidies geweest van 1994 tot en met 2000 ! Anderzijds zijn er aanzienlijke meerkosten en bijkomende kosten ten gevolge van nieuwe reglementeringen.
2.1 Beperkte indexatie. Van 1994 tot 2000 werden de subsidiebedragen slechts voor 75 % aangepast aan de overschrijding van de gezondheidsindex. De subsidies werden slechts gedeeltelijk aangepast aan de stijgende levensduurte. Wanneer we de verschillende overschrijdingen van de gezondheidsindex van 1994 tot mei 2003 bestuderen, dan blijkt dat de subsidiëring van de voorzieningen 2% lager ligt dan wanneer de gezondheidsindex steeds zou zijn gevolgd. Een rechtzetting van deze maatregel zou 1,3 miljoen euro kosten. 2.2 Meerkosten Met meerkosten worden die kosten bedoeld die recurrent zijn, jaarlijks terugkeren, en een stijgende evolutie kennen boven de normale inflatiebeweging. Dit zijn kosten die reeds bestonden, maar waarvan de financiering niet meer aangepast is aan de werkelijke evolutie. We stelden in een sectoroverschrijdende werkgroep een matrix op die de belangrijkste kostenposten opneemt die de voorbije jaren konden geïdentificeerd worden. Aan de hand van een steekproef binnen elke sector werd de matrix ingevuld. Voor de sector gehandicaptenzorg betrof de steekproef ongeveer 35% van de capaciteit. De uitgaven van 1997 tot en met 2001 werden geregistreerd. Binnen de opgestelde matrix werden een aantal rubrieken geïdentificeerd, waarvoor bleek dat deze de evolutie van het indexcijfer ver overschrijden, met name afval- en containerkosten, energiekosten en telefonie, internet en IT kosten. Afval – en containerkost kende een jaarlijkse stijging met 8,55%. Energiekosten kende in deze periode een jaarlijkse stijging met 4,94%. Het is duidelijk dat de evolutie van de energiekost nauw samenhangt met de evolutie van de verbruikersprijzen voor energie. Deze kost is een aanzienlijke post binnen het geheel van werkingskosten en is weinig manipuleerbaar of samendrukbaar. Telefonie, internet en IT kosten steeg jaarlijks met 6,12% De evolutie van de gezondheidsindex in deze periode steeg jaarlijks met 1,79%. Door de kosten enerzijds uit te zetten volgens het verloop van de gezondheidsindex en anderzijds volgens het reële kostenverloop kan het bedrag berekend worden dat de voorzieningen in 2001 zelf dienen te financieren in vergelijking met 1997, meerkosten die niet zijn gedekt door de aanpassingen aan de gezondheidsindex. Samengevat geeft dit volgend beeld: Verschil tussen reële kostenevolutie en evolutie gezondheidsindex in euro
Gehandicaptenzorg Afval en container energie telefonie Totaal per plaats Totaal sector 1
1998
1999
2000
2001
Totale meerkost
2.02 17.92 2.91 22,85 467.029,40
4.26 37.17 6.05 47,49 977.561,45
6.74 57.84 9.44 74,02 1.544.326,27
9.48 80.00 13.10 102,58 2.132.538,59
22.50 192.94 31.51 246,94 5.121.455,71
Per plaats moesten voorzieningen dus enkel voor deze kostenposten 246,94 euro meer uitgeven tegen opzichte van 1997, meerkosten die niet werden afgedekt door de aanpassing van de werkingsmiddelen aan de gezondheidsindex.
1
Extrapolatie op basis van aantal plaatsen beschikbare capaciteit in Vlaanderen
Werkingsmiddelen aanpassen aan de reële kostenevolutie zou voor de totale sector, voor deze drie posten, een meeruitgave van ruim 5 miljoen euro vergen. 2.3 Bijkomende kosten Bijkomende kosten zijn nieuwe kosten waarvoor binnen de huidige subsidiëring geen vergoeding is terug te vinden. Deze uitgaven resulteren uit bijkomende reglementeringen waaraan de voorzieningen moeten voldoen zonder dat zij hiervoor vergoed worden. Het zijn deze gegevens die de administratie bevraagt en waarop we nu dieper ingaan. Voorzieningen worden vanuit verschillende hoeken met bijkomende reglementeringen geconfronteerd, welke een eigen kost met zich meebrengen. Deze kost kan zich op verschillende vlakken manifesteren: investeringen in vaste activa, aanpassing van de werking, personeelsinzet. Voorbeelden hiervan zijn legio. De HACCP normering betreft een ingewikkelde reglementering die enerzijds de nodige inspanningen vergt van het personeel om deze onder de knie te krijgen en anderzijds een zware kost vormt om de infrastructuur volgens de normen aan te passen. De reglementering inzake legionella sluit hier perfect bij aan. De milieuwetgeving (Vlarem) is een zeer specifieke materie waar goed opgeleide mensen nodig zijn om deze te doorgronden. In de personeelsomkadering is dit niet voorzien en bijgevolg zijn er ook geen middelen beschikbaar. Verder vergt de regularisatie van de huidige situatie, zodat de voorziening in orde is met de wetgeving, zware inspanningen (bijvoorbeeld bodemsanering). In verband met veiligheid op het werk (preventie) is er de functie van preventieadviseur welke niet in de personeelsomkadering is opgenomen. Hetzelfde geldt voor de regelgeving betreffende pesten op het werk. Hiervoor dienen de voorzieningen te voorzien in een ‘pestenoloog’. Het kwaliteitsdecreet werd ingevoerd, maar nergens worden er bijkomende middelen voorzien. Nochtans zal er op alle niveaus tijd moeten voor uitgetrokken worden en zal er bijscholing van het personeel moeten voorzien worden. Wegens gebrek aan kennis van een aantal van deze materies zijn de voorzieningen bovendien bijna verplicht om deze taken te laten uitvoeren door externe bureaus, die een niet onaanzienlijke vergoeding hiervoor vragen. Er werd een bevraging georganiseerd met als doel om een zicht te krijgen op de personeelsinzet en de kosten verbonden aan deze bijkomende reglementeringen. Het gaat hier om een raming van de bijhorende lasten, die zeker niet als limitatief mag of kan beschouwd worden. De volgende posten werden bevraagd: -Uitbouw veiligheids- en preventiebeleid (o.a. Preventieadviseur, veiligheidscoördinator, keuringen liften, speeltuin, brandpreventie, bestrijding vandalisme e.d.) - Uitbouw welzijnsbeleid (o.a. arbeidsgeneeskunde, pesten op het werk) - Toepassing milieuwetgeving (o.a. milieuheffing, afvalbeleid, Vlarem..) - HACCP (risicoanalyse, corrigerende en preventieve maatregelen) - IT & communicatie (hard- en software, internet, oproepsystemen,…) - Heffing voor sociaal fonds op energiefactuur - Legionellabesluit (risicoanalyse, corrigerende en preventieve maatregelen) - Outplacement - Ecologisch bouwen - Bedrijfsrevisor en boekhouding - Nieuwe vzw wet (aanpassing statuten, opmaak dossier, opvolging) - Dimona aangifte - Wet op de privacy - Billijke vergoeding - Reprobel - Rijgeschiktheidsattesten (medische schifting) - Wet op de verpleegkundige handelingen - SIS kaart
- Verplaatsingen (verhoging werkgeverstussenkomst woon-werk verkeer) - Regionaal Overleg - Implementatie Q decreet en Q van zorg De bevraging vertegenwoordigt 44 voorzieningen met een capaciteit van 6.602 opvangeenheden, ongeveer 30% van de beschikbare plaatsen. werkvorm Internaat Semi Int DC TW TNW Begel won Besch won totaal
1)
capaciteit % Vlaanderen 1.686 35,32% 1.207 33,64% 786 24,28% 223 19,58% 2.423 31,10% 138 8,96% 139 30,82% 6.602 29,31%
Personeelsinzet
Een aantal van de consequenties van de bijkomende reglementeringen worden zondermeer in de bestaande takenpakketten geïntegreerd. Dit betekent dat de betrokken medewerkers hun taken anders zijn gaan schikken en soms andere prioriteiten leggen. Dit kan niet anders dan ten koste van vroegere taken en prioriteiten. In eerste instantie werd in de bevraging de eigen personeelsinzet opgevraagd. Deze inzet is gekoppeld aan taken i.v.m. legionella, HACCP, kwaliteit, outplacement, pesten op het werk, preventie-adviseur, IT-coördinator, milieucoördinator, veiligheidsadviseur, … Uit de gegevens blijkt dat een voorziening gemiddeld 1,51 VTE besteedt aan het uitvoeren van de bijkomende takenpakketten. De totale uren die ingezet werden in de steekproef (uitgedrukt in VTE) werd vermenigvuldigd met 40.000 euro per FTE om een globale kostenraming te hebben. Vervolgens werd dit gedeeld door het aantal VTE in de steekproef. Op die manier bekomen we een bedrag per VTE dat extra zou moeten worden gesubsidieerd om de personeelsinzet voor deze regelgevingen te bekostigen. Voor de residentiële sector is 735,45 euro nodig per VTE Voor de ambulante sector is 507,48 euro nodig per VTE Voor een ambulante voorziening ligt de kostprijs lager, omdat zij in mindere mate met een aantal aspecten zoals bijvoorbeeld legionella en HACCP geconfronteerd worden. 2)
Andere jaarlijks weerkerende kosten
Naast de inzet van eigen personeel zijn er nog andere kosten. Uit de hierboven beschreven voorbeelden blijkt duidelijk dat deze nieuwe wetgeving meestal eveneens ontwikkelings- of installatiekosten met zich meebrengt. De nodige investeringen dienen te gebeuren zodat de installaties voldoen aan de opgelegde normen. De juiste omvang van de te leveren inspanning is uiteraard afhankelijk van de oorspronkelijke situatie binnen de voorziening. Hierbij dient opgemerkt dat instellingen niet altijd onmiddellijk de nodige investeringen uitvoeren. Er worden prioriteiten gesteld waarbij de dagelijkse werking primeert boven andere uitgaven. De vereiste aanpassingswerken kunnen echter niet eindeloos uitgesteld worden. Momenteel dienen de voorzieningen deze investeringen volledig zelf te dragen. Daarnaast zal de regelgeving ook invloed hebben op de dagelijkse werking en dikwijls een aantal jaarlijks weerkerende kosten met zich meebrengen.
Aan de voorzieningen werd gevraagd om een raming te geven van de reeds gerealiseerde inspanningen, de kosten die men nog verwacht en de eventueel jaarlijks weerkerende kost. We gaan nu enkel in op de recurrente, jaarlijks weerkerende kost buiten de inzet van eigen personeel. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen kosten gerelateerd aan het personeel en kosten gerelateerd aan de werking. -
kosten gerelateerd aan personeel
Dit luik hangt nauw samen met de bovenstaande personeelsinzet. Op een aantal punten zal men echter niet steeds in staat zijn om het eigen personeel in te schakelen, maar zal men beroep moeten doen op een extern adviesbureau. Het gaat over inkopen van externe bureaus voor taken zoals risico-analyse voor legionalla, HACCP, speeltuinen, outplacement, pesten op het werk en preventie-adviseur. We deelden de reële kostprijs die voorzieningen uit de steekproef uitgaven door de VTE in de steekproef en stelden vast dat dit een kost per VTE van 88,12 euro vertegenwoordigt in de residentiële voorzieningen en 83,37 euro per VTE voor de ambulante diensten. -
kosten gerelateerd aan de infrastructuur/werking
Hieronder zitten de structurele aanpassingen ten gevolge van legionella, HACCP, milieuwetgeving, ecologisch bouwen en jaarlijks weerkerende kosten zoals de bedrijfsrevisor, heffing voor sociaal fonds op energiefactuur, afvalverwijdering, brandbeveiliging, controle liften, automatisatie, …. Opnieuw deelden we de reële kostprijs die voorzieningen aangaven door het aantal VTE in de steekproef. Voor de residentiële voorzieningen bekomen we een kostprijs van 338,39 euro per VTE en voor de ambulante diensten een kostprijs van 242,23 euro per VTE.
3)
Conclusie
Samengevoegd bleek dus de totale kost (personeel en infrastructuur/werking) voor de bijkomende reglementeringen : - Voor de residentiële voorzieningen 1.161,96 euro per VTE - Voor de ambulante diensten 833,09 euro per VTE We vragen om aan de voorzieningen een budget toe te kennen dat hen toelaat om de benodigde expertise zelf te ontwikkelen of extern aan te kopen (adviesbureau) en de vereiste functies (preventieadviseur, pestenoloog, kwaliteitscoördinator, …), de benodigde infrastructuur en de gevolgen in de dagelijkse werking te financieren. Om een flexibele inzet van de middelen toe te laten, stellen we voor dit budget te voorzien in de vorm van een percentage op de loonkost. We berekenden de reële kostprijs door de prijs per VTE te vermenigvuldigen met het aantal VTE die tewerkgesteld zijn in de (semi)residentiële sector enerzijds en in de ambulante sector anderzijds (inclusief revalidatiecentra en vrijetijdsinitiatieven) (bron jaarverslag 2002) Voor de (semi)residentiële sector bekomen we een kostprijs van 15.928.780 euro. Voor de ambulante diensten is dit een kostprijs van 1.426.062 euro.
Vervolgens deelden we de reële kostprijs door de totale loonmassa2 . Op die manier bekomen we een percentage op de loonmassa die nodig is om deze bijkomende kosten te dekken. Volgende tabel geeft de totale meerkost in absolute cijfers en weergegeven als percentage op de loonmassa. 2002
Meerkost
% van loonmassa
(Semi-)residentiële voorzieningen
15.928.780
3,39%
Ambulante diensten (inclusief reva’s en VT)
1.426.062
2,6%
Totale meerkost
17.354.842
Voor de (semi)residentiële voorzieningen is een forfait van 3,39% van de loonmassa nodig. Voor de ambulante diensten is een forfait van 2,6% van de loonmassa nodig. Volgens onze berekeningen is € 17.354.842 nodig om dit te financieren. We pleiten om dit bedrag op te nemen in de ontwerpbegroting 2005. Dit is een eerste stap om de werkingsmiddelen van de voorzieningen dichter te brengen bij de reële kosten.
2
Om de loonmassa van de (semi-)residentiële voorzieningen te bekomen, namen we 89% de totale kostprijs van deze sector zoals vermeld in het jaarverslag 2002. Uit eigen analyses blijkt immers dat de loonkosten 89% van de totale kost bedragen. Vervolgens verminderden we dit bedrag nog met 3,2% om aldus de zuivere loonkost te bekomen. Voor de ambulante diensten namen we 89% van de jaaruitgaven voor de ambulante sector (bron Jaarverslag 2002) als loonkost. Voor de berekening van het percentage baseerden we ons enkel op de kosten van ambulante diensten anders dan de revalidatiecentra, gezien we die loonmassa niet kennen.