De sociale impact van de nieuwe regelgevingen inzake de Energieprestaties van Gebouwen en Binnenklimaat (EPB) in België VERKENNENDE STUDIE
De sociale impact van de nieuwe regelgevingen inzake de Energieprestaties van Gebouwen en Binnenklimaat (EPB) in België VERKENNENDE STUDIE
COLOFON
De sociale impact van de nieuwe regelgevingen inzake de Energieprestaties van Gebouwen en Binnenklimaat (EPB) in België Les impacts sociaux des nouvelles réglementations relatives à la performance énergétique des bâtiments (PEB) en Belgique Een uitgave van de Koning Boudewijnstichting, Brederodestraat 21 te 1000 Brussel AUTEURs REDACTIONELE BIJDRAGEN Vertaling COÖRDINATIE
François Grevisse, Sustainable Energy Services Gitte Beaupain, Genderatwork Antoine Pennewaert, bvba Foliant Françoise Pissart
VOOR DE KONING
Pascale Taminiaux
BOUDEWIJNSTICHTING
Michèle Duesberg
GRAFISCH CONCEPT VORMGEVING PRINT ON DEMAND
PuPiL Jean-Pierre Marsily Manufast-ABP vzw, een bedrijf voor aangepaste arbeid Deze uitgave kan gratis worden gedownload van onze website www.kbs-frb.be Een afdruk van deze electronische uitgave kan (gratis) besteld worden: on line via www.kbs-frb.be, per e-mail naar
[email protected] of telefonisch bij het contactcentrum van de Koning Boudewijnstichting, tel +32-70-233 728, fax +32-70-233 727
Wettelijk depot: ISBN: EAN: BESTELNUMMER:
D/2893/2012/25 978-90-5130-794-8 9789051307948 3114 Oktober 2012 Met de steun van de Nationale Loterij
Inhoud
Voorwoord………………………………………………………………………………………………………… 5 Samenvatting…………………………………………………………………………………………………… 7 Résumé …………………………………………………………………………………………………………… 11 Hoofdstuk 1: Vooraf………………………………………………………………………………………… 15 Hoofdstuk 2: EPB-regelgeving……………………………………………………………………… 17 2.1. Inleiding………………………………………………………………………………………………… 17
2.2. Van Europa naar de regio’s………………………………………………………………… 17
2.3. EPB, waarom?……………………………………………………………………………………… 19
2.4. EPB, via welke middelen……………………………………………………………………… 19
2.5. Energieprestatievereisten…………………………………………………………………… 20
2.6. Energiecertificering……………………………………………………………………………… 21
2.7. Nazicht van de verwarmingssystemen………………………………………………… 23
2.8. Voorlichtingsmaatregelen…………………………………………………………………… 25
2.9. Eisen voor verwarmingssystemen……………………………………………………… 26
2.10. Gebouwen met een vrijwel nulenergieverbruik…………………………………… 27
2.11. Financiële stimuli………………………………………………………………………………… 28
Hoofdstuk 3: Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels…… 29
3.1. Methodologische opmerking………………………………………………………………… 29
3.2. De mening van de stakeholders over de certificering…………………………30
3.3. Het standpunt van de stakeholders over de EPB verwarming……………45
3.4. Het standpunt van de stakeholders over EPB voor bouwers……………… 56
Hoofdstuk 4: ‘Genderanalyse’ van de sociale impact van Energieprestatiemaatregelen in België……………………………………………………… 61
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
3
4
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Voorwoord De erg koude winter 2011-2012 onthulde verschillende vormen van ongelijkheid en in het bijzonder de energiearmoede die een aanzienlijk aantal burgers in België treft. De stijgende energieprijs en de noodzaak om het verbruik te verminderen om het milieu te beschermen zijn eisen waaraan bestaansonzekere en van een bescheiden inkomen levende gezinnen moeilijk kunnen voldoen. België telt veel oude, slecht geïsoleerde woningen die dringend gerenoveerd moeten worden als men tegelijk het energieverbruik en de ecologische voetafdruk wil verminderen. De nieuwe energieregelgeving in België, en in het bijzonder de regelgeving inzake de Energieprestaties van Gebouwen en Binnenklimaat (EPB) vormt een belangrijke evolutie binnen de context van de wetgeving rond rationeel energiegebruik. Maar men besteedt weinig aandacht aan de impact van deze maatregelen op de meest bestaansonzekere gezinnen. Binnen het actiedomein ‘Sociale rechtvaardigheid’ beklemtoonde de Koning Boudewijnstichting reeds het belang om de doelstellingen inzake energie-efficiëntie en sociale cohesie op elkaar af te stemmen; de maatregelen en instrumenten die werden ontwikkeld in de strijd tegen de klimaatverandering moeten aansluiten bij de Algemene Beleidsverklaring die zich tot doel stelt om tegen 2020 380.000 personen uit de armoede te halen. Daarom vroeg de Koning Boudewijnstichting een studie over de potentiële sociale impact van de nieuwe regelgeving inzake de energieprestaties van gebouwen en binnenklimaat (EPB) in België. Deze eerste studie werd gerealiseerd op basis van een analyse van de betrokken wetteksten en werd aangevuld met een enquête bij 150 actoren uit de sociale en uit de energiesector. Wij hebben deze raadpleging aangegrepen om de actoren te bevragen over de ‘energieaspecten’ in het regeerakkoord van 1 december 2011. Aan Gender at Work hebben we gevraagd om de EPB-regelgeving te analyseren op basis van de genderdimensie en om te bepalen welke potentiële impact de EPB-eisen hebben op de meest sociaal kwetsbare mannen en vrouwen. Voor zover we weten is dit een uniek werk aangezien er over dit thema nog nooit een studie gemaakt is. Het werk gaat in op een aantal bedreigingen voor de meest kwetsbare gezinnen en probeert ook opportuniteiten aan te geven. Het gaat om een eerste denkoefening die de Koning Boudewijnstichting met de stakeholders gaat uitdiepen binnen haar strategisch plan 2012-2014. Aldus hopen wij binnenkort uit te komen bij precieze, concrete aanbevelingen zodat bij de geplande omzetting van de richtlijnen betreffende de Energieprestaties van Gebouwen en Binnenklimaat rekening wordt gehouden met de situatie van sociaal kwetsbare gezinnen.
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
5
6
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Samenvatting EPB, van Europa naar de gewesten De zogenaamde Europese EPB-Richtlijn – die bedoeld is om de energieprestaties van gebouwen te verbeteren – heeft betrekking op drie thema’s: 1. een verplichting tot het ‘certificeren’ van gebouwen die te koop of te huur worden gesteld, om de toekomstige gegadigden de mogelijkheid te bieden de prestaties te beoordelen van het pand dat ze eventueel gaan huren of kopen, 2. eisen op het vlak van het keuren van verwarmingssystemen, 3. eisen op het vlak van de energieprestaties voor nieuwe gebouwen en vergunningplichtige renovaties. Deze drie aspecten zijn sinds kort (op verschillende wijze) omgezet in de drie gewesten. Een nieuwe versie van de Richtlijn (2010) heeft echter enkele nieuwe eisen toegevoegd en de bestaande eisen strenger gemaakt. De EPB-regelgeving van de gewesten moet dus duidelijk nog worden aangepast en aangevuld. Bovendien blijkt er in de richtlijn noch in de omzetting ervan rekening te zijn gehouden met de sociale impact van deze maatregelen.
Naar een verbetering… voor wie en waarom? Over het algemeen zien de geconsulteerde actoren van de sociale en van de energiesector in deze regelgeving even veel of zelfs meer kansen om de algemene woonomstandigheden te verbeteren dan om de kosten te verlagen. Verbetering van de energieprestaties en verbetering van de woonomstandigheden gaan immers meestal hand in hand. Maar toch moeten we ons afvragen welke doelgroep van die verbeteringen zal profiteren en wie, omgekeerd, het risico loopt om ervan uitgesloten te blijven. Zo stellen we bijvoorbeeld vast dat de allerarmsten meestal hun woning huren en dat hun segment van de huurmarkt wordt gekenmerkt door een vrij zwak aanbod. Er is dus weinig ruimte om te onderhandelen tussen eigenaars en huurders of om eigenaars aan te sporen om de prestaties van een woning te verbeteren of om de prijs te verlagen in geval van slechte prestaties. De allerarmsten eigenaars die hun eigen woning betrekken, hebben trouwens meestal te weinig middelen om bouwinvesteringen te doen. Bovendien worden woningen van bestaansonzekere gezinnen vaak, uit noodzaak, beetje bij beetje gerenoveerd zodat er geen vergunningplicht is (nochtans de manier om de EPB-eisen door te voeren). Bij gebrek aan sociale begeleiding ter zake zijn de armsten immers meestal niet geneigd om hun rechten te laten respecteren, bijvoorbeeld op het vlak van de regelgeving inzake verwarming. Om al die redenen kan de EPB-regelgeving – als we niet goed opletten – wel eens een vector van sociale ongelijkheid worden met betrekking tot de woningkosten en de algemene huisvestingsvoorwaarden.
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
7
Samenvatting
Professionele actoren, tussen voorzichtigheid en onwetendheid De meerderheid van de actoren uit de sociale sector en uit de energiesector, die werden bevraagd via onze enquête, geeft blijk van weinig kennis en vertrouwen in die nieuwe regelgeving, maar zij zien wel allerlei sociale risico’s. Hoewel een grote meerderheid onder hen – op dit moment – geen enkele sociale impact van deze reglementering heeft vastgesteld, hebben zij toch voldoende redenen om er uiterst beducht voor te zijn. De certificering is veruit het best bekende aspect van de EPB, dat tegelijk de grootste vrees en de meeste hoop oproept.
De certificering van gebouwen die te koop of te huur worden aangeboden Certificering voedt de hoop dat er bij het huren of kopen meer algemeen rekening zal worden gehouden met de kosten van de woning, met inbegrip van de energiekosten. Indien dat op evenredige wijze (in verhouding met de werkelijke woonkosten) en op gelijke wijze voor alle gezinnen gebeurt, kan dit misschien leiden tot een verlaging van de huur voor de slechtst presterende woningen, waarin meestal de meest kansarme gezinnen wonen. Dit vergt evenwel dat: • het certificaat betrouwbaar en geloofwaardig is – iets wat onze peiling lijkt te weerleggen; • het segment van woningen met een lage huurprijs inderdaad gevoelig is voor het argument van de globale woonkosten – en ook dat lijkt onze peiling te weerleggen; • de allerarmsten bekwaam zijn om het belang van het certificaat te begrijpen, het te duiden (het indicatieve bedrag van de kosten staat in de certificaten niet duidelijk vermeld) en er op bedachtzame wijze rekening mee te houden – iets wat de deelnemers aan de peiling massaal betwijfelen; • de allerarmsten beschikken over de middelen om druk uit te oefenen op de markt – iets wat veel deel nemers ook in twijfel trekken; in dit verband wordt vastgesteld dat de geringe beschikbaarheid van woningen met een lage huurprijs de allerarmsten alle onderhandelingscapaciteit ontneemt. De deelnemers aan onze peiling zijn ook van mening dat de certificering wel degelijk invloed zal hebben op de prijzen, maar dat betekent nog niet dat de minst gegoeden voortaan in staat zullen zijn om bij het kiezen van een woning rekening te houden met de energiekosten. In de praktijk zijn er velen die vrezen voor een segmentering van de markt voor huurwoningen, tussen enerzijds de allerarmsten die niet de middelen hebben om rekening te houden met het certificaat (en dus op geen enkele manier aanzetten tot renovatie van het woningpark dat voor hen is voorbehouden) en anderzijds de overige gezinnen die het certificaat ten volle benutten en op die manier druk uitoefenen voor een voortdurende verbetering van het huurwoningenbestand dat voor hen bestemd is. Die segmentering lijkt de achtergestelde gezinnen alle keuzemogelijkheid tussen een woning met een lagere huurprijs en een woning met beperkte kosten te ontnemen. Op die manier worden de allerarmsten afhankelijker gemaakt van de energieprijzen en nog meer opgesloten in hun ‘segment’, waarin de druk van de markt toch al moeilijk te dragen is. Ondanks die sociale risico’s zou het certificaat ook echte kansen kunnen bieden voor sociale rechtvaardigheid. Zo kunnen we onder andere denken aan: • • • •
8
een regeling van de huurprijzen op basis van de waarde van het certificaat het gebruik van het certificaat om het verhuren van bepaalde woningen te verbieden een aanpassing van de onroerende voorheffing om aan te zetten tot het verbeteren van de woningen de objectivering van de verantwoordelijkheden van eigenaars en hun huurders,
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Samenvatting
• het gebruik van het certificaat met het oog op budgetbegeleiding de eigenaars aanzetten om verbeteringen aan hun woning aan te brengen. Al die kansen hebben vandaag nog allerminst vaste vorm gekregen.
De eisen voor nieuwe gebouwen en renovaties De eisen op het vlak van milieuprestaties bij werken die vergunningplichtig zijn, worden meestal beschouwd als voordelig voor iedereen – ook voor de allerarmsten – omdat zij de prestaties van het volledige woningenbestand optrekken. We moeten er evenwel op wijzen dat de woningen van gezinnen met een laag inkomen meestal de panden zijn die het minst grondig gerenoveerd worden. En een aantal opeenvolgende kleine renovaties brengt geen enkele verplichting tot verbetering met zich mee (omdat er in dat geval geen vergunningsaanvraag wordt ingediend). Dat zou een echte bron van discriminatie kunnen vormen.
Het keuren van verwarmingssystemen De keuring van verwarmingssystemen is bijzonder weinig bekend. Meer dan de helft van de deelnemers zijn bang voor de financiële impact van de keuring. Maar het is vooral de financiële impact van de noodzakelijke normalisering waarvoor ze bang zijn. Voor kansarme eigenaars-bewoners kan die kostprijs gewoon onbetaalbaar zijn als zij geen bijkomende financiële steun krijgen. Voor kansarme huurders kan de weerslag van die kosten op de huurprijs – op korte termijn – zware gevolgen hebben. In elk geval valt te vrezen dat eisen die kunnen leiden tot een volledige afkeuring van verwarmingstoestellen, bij gebrek aan voldoende controle en de nodige ondersteuning voor de allerarmsten, uiteindelijk kan leiden tot een parallelle markt van minderwaardige kwaliteit en een niet-naleven van de eisen. In principe kan de keuring van verwarmingssystemen nochtans leiden tot het opsporen van gevaarlijke of energieverslindende situaties, die veel vaker voorkomen bij kansarme gezinnen (de gewestelijke regelgevingen hebben momenteel geen aandacht voor de gevaarlijkste toestellen). De EPB-verwarming biedt dus echte sociale kansen.
Wensen en noden van de professionele actoren Om te vermijden dat de EPB-regelgeving een factor van onrechtvaardigheid wordt, is het van essentieel belang dat kansarme gezinnen begeleiding krijgen op het terrein. Op dit moment hebben de sociale actoren – behalve budgetten die veelal als onvoldoende worden beschouwd – maar zelden de cultuur en de technische kennis om vragen in verband met energie op te volgen. Zij zijn vragende partij zowel voor vorming, het uitwisselen van ervaringen als voor ondersteuning. Omdat de gewestelijke en de Europese EPB-regelgevingen bovendien duidelijk geen rekening hebben gehouden met de sociale aspecten, zou het nuttig zijn om aan te dringen op meer aandacht voor de sociale impact bij de uitvoering van de EPB-regels (op gewestelijk vlak). Het zou ook nuttig zijn om het aspect van de sociale impact meteen mee op te nemen in die delen van de richtlijn van 2010 die nog moeten worden omgezet. Het volledige rapport omschrijft nader hoe dit kan gebeuren.
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
9
10
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Resumé La PEB, de l’Europe aux régions La Directive Européenne dite ‘PEB’ – visant à améliorer la performance énergétique des bâtiments – se décline autour de 3 thèmes: 1. Une obligation de ‘certification’ des bâtiments mis en vente ou en location, de manière à permettre au preneur de juger de la performance du bien qu’il envisage de louer ou d’acheter, 2. Des exigences de contrôle sur les systèmes de chauffage, 3. Des exigences de performance énergétique pour les bâtiments neufs et lors des rénovations soumises à demande de permis. Ces 3 aspects ont depuis peu été transposés dans les 3 régions (de différentes manières). Par ailleurs, une nouvelle mouture de la directive (2010) y ajoute de nouvelles exigences et renforce les exigences existantes, de sorte que les réglementations régionales ‘PEB’ devront manifestement encore être adaptées et étoffées. Or ni la directive ni ses transpositions ne semblent avoir considéré la question de l’impact social de ces mesures.
Vers une amélioration… pour qui et pour quoi ? De manière générale, les acteurs sociaux et de l’énergie consultés perçoivent en ces réglementations autant sinon plus d’opportunités d’amélioration des conditions générales de logement que de réduction des charges. En effet, amélioration des performances énergétiques et amélioration des conditions de logement vont généralement de pair. Néanmoins, il convient de s’interroger sur le public qui sera touché par ces améliorations et, a contrario, ceux qui risquent d’entre être exclus. À titre d’exemple, on note que les plus démunis sont généralement locataires et que leur segment du marché locatif est caractérisé par une offre relativement faible. Il y a donc peu de possibilités de négociation entre propriétaires et locataires ou d’incitation des propriétaires, que ce soit pour améliorer le logement ou pour tirer les prix à la baisse en cas de faibles performances. Par ailleurs, les capacités d’investissements des plus démunis sont généralement trop faibles pour permettre des investissements dans le bâti (pour les propriétaires occupants) et la rénovation des logements dévolus aux ménages précarisés est souvent guidée par la nécessité, de sorte que l’on rénove souvent par petites touches, sans demande de permis (porte d’entrée pour les exigences PEB). Enfin, à défaut d’accompagnement social en la matière, les plus démunis ne sont généralement pas enclins à faire respecter leurs droits, p.ex. en matière de réglementation chauffage. Pour toutes ces raisons, il y a lieu de croire que les réglementations PEB sont susceptibles de devenir – si l’on n’y prend garde – un vecteur d’inéquité sociale quant aux charges et aux conditions générales de logement.
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
11
Resumé
Les parties prenantes consultées, entre prudence et méconnaissance Face à ces réglementations neuves, la plupart des acteurs des politiques sociales et de l’énergie montrent peu d’expertise et de confiance en eux, mais perçoivent cependant de nombreux risques sociaux. Bien qu’une large majorité d’entre eux n’ont – à ce jour – observé aucun impact social de ces réglementations, ils ont donc des raisons suffisantes de les appréhender avec la plus grande prudence. La certification est de loin l’aspect le mieux connu de la PEB et celui qui suscite à la fois les plus grandes craintes et les plus grands espoirs.
La certification des bâtiments mis en vente ou en location La certification nourrit l’espoir d’une prise en compte plus globale du coût du logement, intégrant les coûts de l’énergie, lors de la location ou de l’achat. Si cette prise en compte se produit de manière proportionnée (au regard des charges réelles du logement) et similaire pour tous les ménages, on peut alors y voir l’opportunité d’une réduction de loyer pour les logements les moins performants dans lesquels vivent généralement les ménages les plus défavorisés. Cela requiert néanmoins que: • le certificat soit fiable et crédible – ce que notre sondage tend à réfuter • le segment des habitations à bas loyer soit effectivement sensible à l’argument du coût global du logement, ce que notre sondage tend à réfuter également, • les plus démunis disposent des moyens pour comprendre l’intérêt du certificat, pour l’interpréter (le montant indicatif des charges n’est pas repris clairement dans les certificats) et d’en tenir compte de manière mesurée – ce dont les participants au sondage doutent massivement, • les plus démunis disposent des moyens pour faire pression sur le marché, ce que de nombreux participants mettent également en doute; on note à ce titre que la faible disponibilité des logements à bas loyer soustrait aux plus démunis toute capacité de négociation. Les participants à notre sondage considèrent que la certification influencera bel et bien les prix, mais que cela ne permettra pas aux moins nantis de choisir leur logement en tenant compte des prix de l’énergie. En pratique, nombreux sont ceux qui redoutent une segmentation du marché locatif, entre d’une part les plus démunis qui n’ont pas les moyens de tenir compte du certificat (et n’incitent donc nullement à la rénovation du parc de logement qui leur est dévolu), et d’autre part les autres ménages qui mettent à profit le certificat et font ainsi pression pour une amélioration continue du parc locatif leur correspondant. La segmentation tend à soustraire aux ménages précarisés toute possibilité de choix entre un logement à plus bas loyer et un logement à charges réduites. Les plus démunis sont ainsi rendus plus dépendants des prix de l’énergie et davantage encore captifs de leur “segment”, dans lequel précisément la tension du marché est déjà difficilement supportable. En dépit de ces risques sociaux, le certificat pourrait également présenter de réelles opportunités pour la justice sociale. Sont ainsi envisageables, p.ex., • • • •
Une régulation des loyers sur la base de la valeur du certificat L’utilisation du certificat à des fins d’interdiction de mise en location La modulation du précompte immobilier en vue d’inciter à améliorer le logement L’objectivation des responsabilités des propriétaires et de leurs locataires,
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
12
Resumé
• Une utilisation à des fins de guidance budgétaire • L’incitation des propriétaires à améliorer leur logement. Toutes ces opportunités sont actuellement encore très loin de prendre corps.
Les exigences sur les bâtiments neufs et les rénovations Les exigences de performance lors des travaux soumis à permis sont globalement perçues comme étant profitables à tous – en ce compris les plus démunis – en ceci qu’elles tirent l’ensemble du parc de logement vers une amélioration de leurs performances. Il est cependant à noter que les logements des ménages à faibles revenus sont généralement ceux qui subissent le moins de rénovations importantes. Or une suite de rénovations mineures n’engendrera aucune contrainte d’amélioration (puisqu’il n’y a pas d’introduction de demande de permis dans ce cas). Il pourrait y avoir là une source réelle de discrimination.
Le contrôles des systèmes de chauffage Le contrôle des systèmes de chauffage est particulièrement méconnu. Plus de la moitié des participants craignent l’impact financier du coût des contrôles. Mais davantage encore que le coût des contrôles, c’est l’impact financier des mises-en-conformité qui pourrait s’avérer redoutable. Pour les propriétairesoccupants précarisés, ce coût peut devenir tout simplement inabordable s’il n’est assorti d’aucun soutien financier. Pour les locataires précarisés, la répercussion de ce coût sur les loyers pourrait – à court terme – mener à des conséquences regrettables. Dans tous les cas, l’on craint que – à défaut de contrôle suffisant et d’un soutien nécessaire des plus démunis, des exigences pouvant mener au déclassement pur et simple des appareils de chauffage n’engendrent, in fine, un marché parallèle de moindre qualité et un non-respect des exigences. Sur le principe, il y a pourtant lieu de constater que le contrôle des systèmes de chauffage peut permettre de déceler les situations à risques ou à problèmes, qui sont particulièrement plus fréquentes auprès des ménages précarisés (on note que les appareils les plus dangereux ne sont, à l’heure actuelle, pas considérés par les réglementations régionales). Il y a donc une réelle opportunité sociale dans la PEB Chauffage.
Souhaits et besoins des acteurs sociaux Afin d’éviter que la PEB ne devienne un facteur d’inéquité, il est fondamental de permettre un accompagnement de terrain des ménages précarisés. À l’heure actuelle, les acteurs sociaux n’ont – outre des budgets régulièrement jugés insuffisants – que trop rarement la culture et les connaissances techniques nécessaires pour assurer ce suivi sur les questions relatives à l’énergie. Ils sont demandeurs à la fois de formations, de partage d’expérience et de soutien. En outre, les législations PEB régionales et européennes n’ayant manifestement pas considéré la question sociale, il serait utile d’inciter à une meilleure prise en compte des impacts sociaux dans la mise en œuvre de la PEB (au niveau régional). Il serait également utile que les parties de la directive de 2010 qui doivent encore être transposées intègrent directement la question des impacts sociaux. Des pistes plus précises sont reprises dans le rapport complet.
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
13
14
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 1 Vooraf Dit rapport gaat in op de uitgangspunten van een sociale impactanalyse van de nieuwe regelgeving inzake het verbeteren van de energieprestaties van gebouwen in België.
Methodologische opmerking Dit rapport beschrijft, synthetiseert en analyseert de nieuwe regelgevingen die steunen op de Europese richtlijn inzake het verbeteren van de Energieprestaties van Gebouwen en Binnenklimaat (‘EPB’), vanuit het specifieke standpunt van de sociale rechtvaardigheid. Het verduidelijkt problemen die deze normen en wettelijke bepalingen oproepen, en ook de potentiële opportuniteiten en bedreigingen die ze kunnen vormen voor de meest bestaansonzekere gezinnen in België.
Gebruikte hulpbronnen Dit rapport steunt op gewestelijke en Europese wetteksten die voortvloeien uit de zogeheten EPB-richtlijn. Die teksten werden gelezen, geanalyseerd en vervolgens getoetst aan de realiteit op het terrein door middel van een online enquête bij de stakeholders in België. In januari 2012 werd deze online enquête (door Sustainable Energy Services, SES) in opdracht van de Koning Boudewijnstichting uitgevoerd bij meer dan 150 actoren die betrokken zijn bij de sociale aspecten van het energiebeleid (OCMW’s, verenigingssector, lokale entiteiten van het FRGE 1, overheidsdiensten, regulatoren van de energiemarkten). De enquête leverde iets meer dan 100 antwoorden op, waarvan de meeste slechts betrekking hadden op bepaalde EPB-onderdelen, zodat er op de meeste vragen tussen 45 en 70 antwoorden kwamen. 50% van de deelnemers aan de enquête werken tegelijk in de sociale en in de energiesector, terwijl 30% enkel werkt rond energie en 20% hoofdzakelijk op het sociale domein actief is. De deelnemers komen uit de drie gewesten (30% van de antwoorden komen uit Vlaanderen, 20% uit Brussel en 50% uit het Waals Gewest).
1 Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost.
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
15
16
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 2 EPB-regelgeving
2.1 Inleiding De Europese richtlijn betreffende het verbeteren van de Energieprestaties van Gebouwen en Binnenklimaat (‘EPB’) en de omzetting ervan vormen momenteel de belangrijkste evolutie in de Belgische en Europese regelgevende context rond rationeel energiegebruik 2. De milieu- en economische uitdagingen van deze richtlijn zijn enorm (40% van het EU-verbruik is gelinkt aan gebouwen) en verantwoordt wel degelijk de omvang van de verandering: (al naargelang het geval al dan niet dwingend) vormen de EPB-eisen niet meer of niet minder dan een verschuiving van de kostenstructuur van woningen naar ongetwijfeld globaal lagere en beter gecontroleerde energielasten…, maar dit gaat gepaard met een verhoging van de bouwkosten, een waarschijnlijke aanpassing van de huurprijzen en het opduiken van een hele reeks nieuwe kosten die gemaakt moeten worden om de nieuwe eisen te controleren. Bij de keuze van een woning beschikt men over nieuwe criteria. Nieuwe, al dan niet betaalbare investeringen, worden opgelegd. Het gaat dus om een algemene ingrijpende verandering in de gebouwensector en in de kostenstructuur van de huisvesting, waarvan de implicaties de impact op het milieu ruimschoots (en onvermijdelijk) overschrijden. Globaal werden deze effecten niet aan het toeval overgelaten: men mikt op rendabele maatregelen, men rekent op de markt voor concurrerende prijzen en tot slot maakt men de huisvestingskosten minder afhankelijk van de erg volatiele energieprijzen. Vanuit dit standpunt lijkt het er door de band genomen op dat dit economisch gezien niet slecht kan zijn. Maar hoe zullen de meest kwetsbaren reageren op deze verandering? Zal de verandering zorgen voor een nieuwe kloof, of, omgekeerd, de bestaande sociale kloof wat dempen? Deze sociale vragen behoorden duidelijk niet tot de uitgangspunten van de EPB-regels. Maar zolang die vragen niet behoorlijk aangepakt zijn, kan de EPB-regelgeving, principieel, niet beantwoorden aan het concept van duurzame ontwikkeling.
2.2 Van Europa naar de regio’s Het grootste deel van de nieuwe gewestelijke regelgevingen inzake de energieprestaties van gebouwen vloeit rechtstreeks voort uit de ‘[Europese] Richtlijn Energieprestaties van Gebouwen’. Aangezien rationeel energiegebruik een regionale bevoegdheid is, werd de omzetting toevertrouwd aan de drie gewesten. 2 De zogeheten richtlijn betreffende de Energieprestaties van Gebouwen is in feite richtlijn 2002/91/CE. Een groot deel ervan is al correct omgezet in elk gewest. In 2010 werd deze richtlijn herzien (2010/31/EU). Deze nieuwe versie werd nog niet omgezet, maar geeft een beeld van de evolutie op middellange termijn (2015) van de regelgevingen van de gewesten in België.
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
17
Hoofdstuk 2 – EPB-regelgeving
In Vlaanderen Met uitzondering van de aspecten inzake verwarming werd de EPB-regelgeving hoofdzakelijk opgenomen in het Besluit van de Vlaamse regering van 19 november 2010 houdende algemene bepalingen betreffende het Energiebeleid. De vereisten inzake verwarming zijn opgenomen in het Besluit van de Vlaamse regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater.
In het Waals Gewest De EPB-regelgeving wordt bepaald door het Decreet van 19 april 2007 inzake de wijziging van de CWATUP (Waals wetboek inzake de inrichting van het territorium, de stedenbouw en het erfgoed) met het oog op het bevorderen van de energieprestaties van gebouwen. Het Besluit van de Waalse regering van 3 december 2009 betreffende de certificering van bestaande residentiële gebouwen gaat meer specifiek over de certificering van woningen. Het Besluit van de Waalse regering van 29 januari 2009 inzake de preventie van de vervuiling van de atmosfeer door installaties voor de centrale verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm sanitair water en inzake de vermindering van het energieverbruik zet de eisen inzake verwarming om.
In Brussel De EPB-regelgeving wordt bepaald door de Ordonnantie van 7 juni 2007 betreffende de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen. Deze ordonnantie gaat gepaard met verschillende (22) uitvoeringsbesluiten, waarvan de belangrijkste hieronder zijn opgenomen. Het Besluit van de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 17 juli 2011 betreffende het door een certificateur opgestelde EPB-certificaat voor wooneenheden, gaat meer specifiek over de certificering van woningen. De eisen betreffende de verwarmingstoestellen worden gepreciseerd door het Besluit van de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 3 juni 2010 inzake de EPB-eisen die bij hun installatie en tijdens hun uitbatingsperiode van toepassing zijn op gebouwen.
18
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 2 – EPB-regelgeving
2.3 EPB, waarom? Richtlijn 2002/91/CE en de recente herziening ervan mikken op de verbetering van de energieprestaties van de Europese gebouwen, met als doelstellingen: 1. het beschermen van de natuurlijke rijkdommen (fossiele energiebronnen), 2. het halen van de reductiedoelstellingen inzake de uitstoot van broeikasgassen (BKG) die vastgelegd zijn door het protocol van Kyoto en ook deze die bepaald worden door de Europese 2020-strategie – hetzij een vermindering van de BKG-uitstoot met 20% tegen 2020, 3. het zorgen voor een grotere energiebevoorradingszekerheid door het verminderen van de Europese energievraag. Deze stap werd onder meer ingegeven door de vaststelling dat de tertiaire en de residentiële sector – die hoofdzakelijk bestaan uit gebouwen – een groot deel (40%) vertegenwoordigen van het energieverbruik in de EU.
Opmerking: de richtlijn gaat uit van ecologische en economische motieven, en helemaal niet van sociale. Bovendien besteedt de richtlijn helemaal geen aandacht aan haar potentiële sociale impact. Deze richtlijn zal nochtans onvermijdelijk een impact hebben op de huisvestingskosten, die meer dan een kwart van de uitgaven van de Belgische en Europese gezinnen vertegenwoordigen. De richtlijn is erg begaan met de verhouding van de kosten en baten van de eisen die de staten moeten uitvoeren en kent duidelijk een grote prioriteit toe aan de economische rentabiliteit3. En hoewel de richtlijn niet gaat over hernieuwbare energiebronnen, bevestigt ze toch het belang van deze hefboom.
2.4 EPB, via welke middelen? Richtlijn 2002/91/CE omvat diverse bepalingen die betrekking hebben op 3 assen:
1. Het certificeren van de energieprestaties van gebouwen dat verplicht is bij vastgoedtransacties. Dat vereist onder meer het definiëren van een berekeningsmethode. 2. Het nazicht van de verwarmingsketels en de airconditioning tijdens de gebruiksperiode, en ook het eenmalige nazicht van verwarmingssystemen met een oude stookketel. In België waar airconditioning weinig voorkomt in de particuliere sector, laten we dat deel van de richtlijn, dat trouwens nog niet omgezet is, rusten. 3. Het vaststellen van de energieprestatie-eisen voor nieuwe gebouwen en voor gebouwen van meer dan 1 000 m2 die grondig gerenoveerd worden.
Bij de implementatie van deze eisen geeft de richtlijn aan de Lidstaten een grote vrijheid. De technische inhoud van deze richtlijn omvat slechts drie pagina’s en een tiental artikels.
3 Bijvoorbeeld: ‘De extra kosten die gepaard gaan met een dergelijke renovatie zouden binnen een redelijke termijn moeten kunnen worden terugverdiend rekening houdend met de geplande technische levensduur van de investering, dankzij de gecumuleerde energiebesparing.’
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
19
Hoofdstuk 2 – EPB-regelgeving
Richtlijn 2010/31/EU – nog niet omgezet – voegt daar de volgende assen aan toe: De lidstaten moeten nationale plannen uitwerken om het aantal gebouwen met een vrijwel nulverbruik te verhogen, aangezien het de bedoeling is dat tegen 2021 alle nieuwe gebouwen ‘vrijwel niets’ verbruiken. De staten moeten betreffende de ‘technische systemen van een gebouw’ eisen vastleggen voor de plaatsing, vervanging of de renovatie ervan; onder ‘technische systemen van een gebouw’ verstaat men systemen voor verwarming, de productie van warm tapwater, de airconditioning en ook de ventilatie. De staten moeten onafhankelijke controlesystemen invoeren voor de certificering en de inspectieverslagen. Naast deze fundamentele toevoegingen preciseert en versterkt ze richtlijn 2002/91/CE.
2.5 Energieprestatievereisten De energieprestatie-eisen van de richtlijn van 2002 hebben betrekking op: – nieuwe gebouwen – ‘grondige’ 4 renovaties van gebouwen van meer dan 1.000 m2 Betreffende verbouwingen vermeldt de richtlijn expliciet dat er andere vereisten toegepast kunnen worden dan voor nieuwbouw, en dat de vereisten beperkt kunnen worden tot de gerenoveerde elementen. De richtlijn maakt een uitzondering voor gebedshuizen, geklasseerde (of beschermde) gebouwen, tijdelijke constructies, vakantieverblijven en gebouwen van minder dan 50 m2. Voor de rest beschikken de lidstaten over een grote vrijheid bij het definiëren van de eisen op zich, maar ze moeten ze wel minstens om de vijf jaar herzien. De richtlijn van 2010 biedt nog meer verduidelijking over de manier waarop de staten hun minimale eisen inzake energieprestaties moeten definiëren: De Lidstaten berekenen de optimale niveaus op basis van de kostprijs van de minimale eisen inzake energieprestaties. Als uit het resultaat […] blijkt dat de energie-efficiëntie aanzienlijk lager ligt dan de optimale niveaus […], moet de lidstaat dit verschil schriftelijk motiveren voor de Commissie. Naast deze enorme verduidelijking versterkt deze richtlijn die van 2002 aanzienlijk: – de drempel van 1000 m2 als eis voor grondige renovaties is weggelaten; alle grondige renovaties moeten dus voldoen aan de eisen; – een haalbaarheidsstudie van alternatieve systemen, zoals hernieuwbare energiebronnen en warmtekrachtkoppeling moet voor alle nieuwe gebouwen worden uitgevoerd, en de staten moeten het maken van dergelijke studies eveneens aanmoedigen voor grondige renovaties.
4 De richtlijn van 2002 definieert een ‘grondige’ verbouwing als een renovatie van de schil van een gebouw of van de technische installaties (verwarming, ventilatie, klimaatregeling, verlichting) waarvan de kostprijs hoger ligt dan een vierde van de waarde van het gebouw (zonder de bouwgrond), of als een renovatie die betrekking heeft op minstens een vierde van de schil van een gebouw.
20
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 2 – EPB-regelgeving
2.6 Energiecertificering De richtlijn van 2002 verplicht de staten om een energiecertificering van gebouwen in te voeren. De belangrijkste doelstelling bestaat erin om de kandidaatkopers of -huurders aldus in staat te stellen om de prestaties van de gebouwen te evalueren en te vergelijken. Rekening houdend met deze doelstelling is het certificaat dus enkel vereist voor nieuwbouw en voor te koop of te huur gestelde gebouwen5; en het moet aan de potentiële koper of huurder worden getoond ‘bij het bouwen, verkopen of verhuren’ (zonder andere verduidelijkingen).
Opportuniteit: De energiekosten gebruiken als een criterium bij het zoeken van een woning kan lage inkomensgroepen in staat stellen om de globale kostprijs van hun huisvesting te verminderen door te kiezen voor de woning met de beste energieprestaties. Bedreiging: De expliciete vermelding van de prestaties van een woning kan zorgen voor een rush op performante woningen, zodat de minst performante woningen overblijven voor de gezinnen met de laagste inkomens. Vraag: Kan u op basis van certificering de energiekosten van uw woning berekenen? Vraag: Zal het certificaat een rationeel keuzecriterium worden of zal het eerder leiden tot een irrationele trend? Het certificaat moet eveneens aanbevelingen formuleren om de energieprestaties van het gebouw te verbeteren (zonder andere verduidelijking). Opportuniteit: De aanbevelingen van het certificaat kunnen een extra aansporing betekenen om slecht presterende woningen, die vaak worden bewoond door bestaansonzekere gezinnen, te verbouwen. Vraag: Richten de aanbevelingen zich tot de eigenaar of tot de huurder (volgens de kosten en de rentabiliteit)? Het certificaat is maximum 10 jaar geldig. In het geval van appartementen kan een woning gecertificeerd worden op basis van een ander appartement in hetzelfde gebouw, of men kan ook het hele gebouw ineens certificeren. De richtlijn van 2010 gaat in op het probleem van de technische en economische haalbaarheid en van de inhoudelijke ‘aanbevelingen’ van het certificaat. Ze biedt ook twee belangrijke verduidelijkingen inzake de manier waarop het certificaat gebruikt moet worden en hoe het gemaakt kan worden. De aanbevelingen gaan over wat kan gedaan worden in het kader van de grondige renovatie van een gebouw, maar ook over wat kan gedaan worden los van een renovatie. Deze aanbevelingen hebben betrekking op een ‘met het oog op de kosten optimale of rendabele’ verbetering. Ze moeten technisch te verwezenlijken zijn in het betrokken gebouw en kunnen een schatting geven van de afschrijvingstermijn of het economische voordeel van de voorgestelde maatregelen op basis van hun economische levensduur. Het certificaat moet 5 Voor een lopend huurcontract of voor een gebouw dat bewoond wordt door de eigenaar is er uiteraard geen enkel certificaat vereist (tenzij het gaat om een nieuw gebouw, maar dan moet het certificaat worden afgeleverd na het voltooien van de bouwwerkzaamheden).
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
21
Hoofdstuk 2 – EPB-regelgeving
informatie verschaffen over de maatregelen die genomen moeten worden om de aanbevelingen uit te voeren en het moet ook aangeven waar meer informatie beschikbaar is (onder meer over de rentabiliteit van de aanbevelingen). Nu is expliciet gestipuleerd dat de indicatoren van het certificaat (bv. een normaal verbruik) die opgesteld zijn voor een bepaald goed dat verkocht of verhuurd wordt, duidelijk moeten vermeld worden in advertenties (in de commerciële media). Daarnaast kunnen de staten eveneens eisen dat, voor een onroerend goed dat verkocht wordt vooraleer het gebouwd is, de energieprestaties worden geëvalueerd vóór de verkoop.
Opmerking: de richtlijn verduidelijkt aldus het idee dat de potentiële koper of huurder bij zijn keuze rekening moet kunnen houden met de energieprestaties van het goed dat hij wil huren of kopen. Tot slot kunnen de staten nu ook eengezinswoningen certificeren op basis van andere gelijksoortige gebouwen – wat reeds kon voor appartementen – voor zover de verstrekker van het certificaat de overeenkomst kan garanderen.
In België De gewesten hebben alle drie gekozen voor certificatiesystemen die veeleer gericht zijn op het verkrijgen van een prestatielabel dan op het realiseren van de aanbevelingen. De aanbevelingen worden beschouwd als beginselen die inhoudelijk niet noodzakelijk aansluiten bij de technische realiteit van een bepaald gebouw. Bovendien wordt de rentabiliteit niet berekend of gecontroleerd en wordt er weinig uitleg gegeven over de implementatie.
De geest van de richtlijn mikt erg duidelijk op het formuleren van realistische en vrij gedetailleerde aanbevelingen. Dat contrasteert met de keuze van onze drie gewesten om algemene, nietgekwantificeerde aanbevelingen te formuleren. Vlaanderen en Brussel gebruiken een uiterst gelijksoortige methodologie: de Brusselse certificatiesoftware is direct afgeleid van de Vlaamse software.
In Vlaanderen In Vlaanderen moet de eigenaar beschikken over een certificaat als hij een goed wil verkopen of verhuren. Het certificaat is 10 jaar geldig. Het certificaat moet worden getoond op eenvoudige aanvraag van de kandidaatkoper of -huurder. Omgekeerd is het niet verplicht om het resultaat van het certificaat te vermelden in advertenties in verband met het goed. Bij een verkoop moeten notarissen eventuele verkopers die niet beschikken over een certificaat, aangeven bij de bevoegde overheidsdienst.
In het Waals Gewest In Wallonië moet een certificaat beschikbaar zijn ‘voorafgaand aan een verkoop of verhuring’. Het certificaat blijft 10 jaar geldig.
22
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 2 – EPB-regelgeving
Het certificaat moet kunnen worden getoond op eenvoudige aanvraag van de kandidaathuurder. Aan de andere kant is het niet verplicht om het resultaat van het certificaat te vermelden in advertenties in verband met het goed. Bij een verkoop moeten notarissen eventuele verkopers die niet beschikken over een certificaat, niet aangeven bij de bevoegde overheidsdienst. Het Waals Gewest gebruikt een naar verluidt meer technische software en methodologie dan de andere gewesten 6.
In Brussel In Brussel moet het certificaat beschikbaar zijn ‘voorafgaand aan de verkoop of verhuring’. Het certificaat blijft 10 jaar geldig, voor zover de energiekenmerken van een woning niet werden gewijzigd na het bezoek van de verstrekker van het certificaat. In advertenties moeten de energieklasse en de jaarlijkse CO2-uitstoot worden vermeld. Bij een verkoop moeten notarissen eventuele verkopers die niet beschikken over een certificaat, aangeven bij de bevoegde overheidsdienst.
2.7 Nazicht van de verwarmingssystemen De richtlijn van 2002 voorziet in twee inspectietypes voor de verwarming: 1. Een regelmatig nazicht voor ketels met vloeibare brandstof (bv. stookolie) of met niet-hernieuwbare vaste brandstof (bv. steenkool) 7; gasketels van meer dan 100 kW moeten minstens om de 4 jaar worden nagekeken en ketels voor andere brandstoffen om de 2 jaar; 2. Een eenmalige keuring van verwarmingssystemen (het geheel van het systeem en niet alleen de ketels) met minstens 1 ketel van meer dan 20 kW die meer dan 15 jaar oud is; deze keuring evalueert het rendement en de dimensionering, maar formuleert ook aanbevelingen (onder meer betreffende de vervanging van de ketels).
Opportuniteit: Het regelmatig nazicht impliceert een regelmatige keuring van de ketels en men mag hopen dat aldus risico- en probleemsituaties kunnen worden opgespoord. Bedreiging: De kostprijs van deze nieuwe verplichting zou ten laste van de bewoner kunnen vallen, ongeacht of hij al dan niet bestaansonzeker is. Vraag: Zal het nazicht een “rendabele” operatie zijn in de zin dat de kostprijs ervan wordt gecompenseerd door de aldus gerealiseerde besparing? Als alternatief kunnen de staten altijd voorlichtingsmaatregelen invoeren voor de gebruikers van verwar 6 In deze optiek is de verplichte opleiding van certificaatverstrekkers strikt voorbehouden aan personen met een diploma of professionele ervaring die hun achtergrondkennis over energie en gebouwen attesteert. 7 Voorbeelden van vloeibare en vaste hernieuwbare brandstoffen: pellets, hout, koolzaadolie, bio-ethanol.
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
23
Hoofdstuk 2 – EPB-regelgeving
mingssystemen; ze moeten de Commissie dan wel overtuigen dat deze gelijkwaardig zijn aan het nazicht beginsel. Voor de rest geeft de richtlijn geen inhoudelijke details over dit nazicht. De richtlijn van 2010 vervangt deze combinatie van twee inspectietypes door een enkel (periodiek) nazichttype dat inhoudelijk beter gedefinieerd is en betrekking heeft op het hele verwarmingssysteem (het oude periodieke nazicht was beperkt tot ketels). De beperking tot vloeibare en niet-hernieuwbare vaste brandstoffen is weggelaten. Het nazicht heeft nu betrekking op alle toegankelijke delen van het verwarmingssysteem zoals ketels, regelsystemen, circulatiepompen enz. Het nazicht moet onder meer het rendement van de ketel bepalen en de dimensionering beoordelen. Het moet ook aanbevelingen geven over de rendabele verbetering van de energieprestaties van het verwarmingssysteem. Alle resultaten moeten worden opgenomen in een inspectieverslag dat wordt overhandigd aan de eigenaar of aan de huurder. Strikt genomen is een eenmalige keuring niet meer verplicht. Aan de andere kant is het inhoudelijke aspect van een regelmatig nazicht, zoals we al zegden, nu duidelijker bepaald en omvat het een evaluatie van het rendement en de dimensionering. De dimensionering moet niet bij elk nazicht opnieuw worden beoordeeld, tenzij het verwarmingssysteem of de toepasselijke eisen werden gewijzigd. De lidstaten kunnen de frequentie van de inspecties afstemmen op het type en het vermogen van het verwarmingssysteem, rekening houdend met de kostprijs en de besparing die van het nazicht wordt verwacht. Tot slot hebben de staten nog altijd de keuze om de voorkeur te geven aan een eenvoudige voorlichting van de gebruikers, voor zover ze de Commissie ervan kunnen overtuigen dat dit gelijkwaardig is aan een nazicht. Men gaat ervan uit dat de vastgelegde en toegepaste vereisten technisch, functioneel en economisch haalbaar zijn.
In België De drie gewesten voerden regelmatige controles van de ketels en een eenmalige keuring van de verwarmingssystemen in. Inhoudelijk is het eenmalige nazicht identiek in de drie gewesten: – bij typische eengezinsinstallaties (een enkele ketel van minder dan 100 kW) mag het nazicht, waarbij gebruik wordt gemaakt van een rekenlat, niet langer duren dan enkele tientallen minuten (hoge schatting); de belangrijkste aanbeveling betreft het vervangen van de ketel; – bij collectieve installaties (meer dan 100 kW of verscheidene ketels) is het nazicht ingewikkelder en wordt gebruik gemaakt van software; de aanbevelingen zijn meer gediversifieerd. Overeenkomstig de richtlijn van 2002 is er maar één nazicht in het leven van een verwarmingsinstallatie, van zodra de ketel 15 jaar oud is. Een regelmatige controle omvat in de drie gewesten een analyse van de verbrandingsgassen, en ook een nazicht van de ventilatie van de verwarmingsplaats, van het trekken van de schoorsteen – kortom – van
24
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 2 – EPB-regelgeving
de goede staat van de installaties (hoofdzakelijk visuele vaststellingen). De precieze eisen, de last van deze nieuwe verplichting en de frequentie van het nazicht verschillen van gewest tot gewest. In Wallonië en in Brussel (en ook in Vlaanderen, maar dan enkel voor stookolie) zijn de eisen tot 2017 soepeler voor de oudste ketels. Daardoor krijgen de eigenaars enkele jaren de tijd om hun stookruimtes te vernieuwen.
Vraag: Kan de progressieve invoering van de eisen voorkomen dat een groot deel van het bestaande ketelpark plots, brutaal wordt afgekeurd? Vraag: Wat zal de impact zijn van de plotse afkeuring van een groot deel van het ketelpark (in 2017)? Het verplichte periodieke nazicht is in Wallonië en Vlaanderen opgelegd aan de bewoners en in Brussel aan de eigenaars. Toch ontslaat deze verplichting, ook in Brussel, de huurder niet van de gewone contractuele verplichting om alles goed te onderhouden.
Vraag: Ontslaat de periodieke controle ten laste van de eigenaar, de huurder van de onderhoudslast en de controlekosten? We noteren dat de huidige verplichtingen in de drie gewesten van toepassing zijn op centrale verwarmingsinstallaties en niet op bijvoorbeeld elektrische waterdompelaars, convectors en kachels op gas, steenkool of stookolie enz. Het zijn nochtans net die toestellen die doorgaans het zwakst presteren en het grootste gevaar inhouden (onder andere CO).
Bedreiging: De meest gevaarlijke en energieverslindende toestellen ontsnappen aan de regelgeving. Dat kan eigenaars aanzetten om die toestellen te blijven gebruiken of om bewust te kiezen voor dergelijke systemen. Tabel 3.1 – Frequentie van de reglementaire periodieke controles
gasbrandstof
oliebrandstof
vaste brandstof
Vlaanderen
2 jaar
1 jaar
1 jaar
Waals Gewest
3 jaar
1 jaar
1 jaar
Brussel
3 jaar
1 jaar
—
2.8 Voorlichtingsmaatregelen Wat de voorlichting betreft, beperkt de richtlijn van 2002 zich tot de verduidelijking dat de lidstaten de bewoners en de eigenaar moeten informeren over de EPB-regels. De richtlijn van 2010 preciseert daarnaast, voor de eigenaars, dat deze voorlichting moet gaan over de certificering van gebouwen, het nazicht van verwarmingssystemen en, desgevallend, de stimuli. Ze vermeldt bovendien ook dat de personen die belast zijn met de uitvoering van de richtlijn, opgeleid moeten worden.
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
25
Hoofdstuk 2 – EPB-regelgeving
2.9 Eisen voor verwarmingssystemen Het gaat om een nieuwigheid in de richtlijn van 2010. De staten moeten eisen opstellen inzake de totale energieprestaties, een correcte installatie, de dimensionering, de regelsystemen en de keuring van technische installaties [onder andere de verwarming] die nieuw geplaatst, vervangen of gemoderniseerd worden.
In België In België voerden de drie gewesten voor verwarmingssystemen – gekoppeld aan de periodieke inspecties en aan de eenmalige inspectie van verwarmingssystemen – een keuringsattest in. Hoewel dit attest inhoudelijk verschilt van gewest tot gewest (Brussel onderscheidt zich duidelijk van de andere gewesten), mogen we aannemen dat dit attest in de toekomst de eisen zal opnemen die de lidstaten moeten opleggen voor verwarmingssystemen. Het keuringsattest wordt doorgaans opgelegd aan de eigenaar.
In Vlaanderen In Vlaanderen is een ‘nazicht’ verplicht voor het in gebruik nemen van: – nieuwe stookketels of branders, – ketels of branders als vervanging, – wijzigingen aan een verwarmingstoestel, – de verplaatsing van een verwarmingstoestel. De wetgeving preciseert daarnaast dat een ketel niet in gebruik mag worden genomen zolang er geen positief inspectieresultaat is. De inspectie gaat hoofdzakelijk over de ketel en niet over de verdeling van de warmte binnen een gebouw, het regelsysteem enz. Bovendien heeft deze inspectie geen betrekking op de dimensionering van de ketel.
In het Waals Gewest In Wallonië is een ‘attest’ verplicht voor het in gebruik nemen van: – nieuwe stookketels en branders, – stookketels en branders als vervanging. De regelgeving preciseert daarnaast dat een stookketel niet in gebruik mag worden genomen zolang het resultaat van het attest niet positief is. Het attest heeft hoofdzakelijk betrekking op de stookketel en niet als dusdanig op de verdeling van de warmte over het gebouw, het regelsysteem enz. Het attest controleert onder meer het dimensioneren van de stookketels.
26
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 2 – EPB-regelgeving
In Brussel In Brussel is een ‘attest’ verplicht bij het in gebruik nemen van: – nieuwe stookketels en branders, – stookketels en branders als vervanging, – verplaatste installaties. Inhoudelijk is dit attest veel verder doorgedreven dan in de andere gewesten: het heeft niet alleen betrekking op stookketels en stookruimtes op zich, maar ook op de verdelingscircuits, het regelsysteem, de dimensionering enz. De regelgeving bepaalt echter niet dat een apparaat niet in gebruik mag worden genomen als het niet conform is.
Opportuniteit: De vervanging van een stookketel vereist in Brussel, in principe, diverse gelijkvormigheidsattesten (normaal gezien ten laste van de eigenaar) die moeten bijdragen tot een samenhangend en doeltreffend verwarmingssysteem. Bedreiging: Het belang en de kostprijs van de gelijkvormigheidsattesten bij de vervanging van een stookketel in Brussel kan wel een belangrijke belemmering vormen voor een vervanging (door een eigenaar die een laag inkomen heeft of een lage huurprijs vraagt) en beschouwd worden als een aansporing om te kiezen voor verouderde systemen die niet onderworpen zijn aan de regelgeving rond verwarming.
2.10 Gebouwen met een vrijwel nulenergieverbruik Het gaat om een nieuwigheid van de richtlijn 2010. De lidstaten moeten erover waken – onder meer via actieplannen – dat alle nieuwe gebouwen tegen 2021 een ‘vrijwel nulverbruik’ hebben. Die vervaldatum is twee jaar vervroegd voor openbare gebouwen.
Opmerking: de richtlijn zegt niet dat ze moeten beantwoorden aan de ‘passiefhuisnorm’ die strikte eisen stelt aan de globale prestaties, het isolatieniveau, de luchtdichtheid enz. Als we de Belgische media mogen geloven, heerst er een totale verwarring tussen de passiefnorm en ‘gebouwen met een vrijwel nulverbruik’. Net zoals voor de meeste andere verplichtingen kunnen de staten beslissen tot de vrijstelling van gebouwen 8 waarbij een ingreep niet rendabel zou zijn volgens de economische levensduur van het gebouw.
In België In Wallonië en in Brussel werd al aangekondigd dat alle nieuwe constructies vanaf 2017 in Wallonië en vanaf 2015 in Brussel zullen moeten voldoen aan de ‘passiefnorm’. Het is dus duidelijk deze norm die wordt beschouwd als de norm voor ‘gebouwen met een vrijwel nulverbruik’
Vraag: Is de passiefnorm geschikt voor een veralgemening op grote schaal ? Vormt hij een belemmering voor nieuwe constructies ?
8 Voor specifieke, gemotiveerde gevallen.
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
27
Hoofdstuk 2 – EPB-regelgeving
2.11 Financiële stimuli Het gaat om een nieuwigheid van de richtlijn van 2010. De staten maken een lijst op van bestaande en geplande maatregelen en instrumenten die gericht zijn op de verbetering van de energieprestaties van gebouwen. Deze lijst wordt meegedeeld aan de Commissie en wordt om de drie jaar geactualiseerd.
28
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 3 Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
3.1 Methodologische opmerking Het vervolg van deze publicatie is het resultaat van de raadpleging van meer dan 150 actoren die actief zijn rond sociale én energiemaatregelen in België.
Methodologie van de enquête In januari 2012 voerde Sustainable Energy Services (SES) in opdracht van de Koning Boudewijnstichting een online enquête uit bij de actoren die begaan zijn met sociale energiemaatregelen (OCMW’s, verenigingen, lokale entiteiten van het FRGE 9, bevoegde overheidsdiensten, regulatoren van de energiemarkt). De enquête leverde alles samen iets meer dan 100 antwoorden op, waarbij de meeste respondenten niet ingaan op alle EPB-vragen zodat er doorgaans voor elke vraag tussen 45 en 70 antwoorden zijn. 50% van de deelnemers aan de enquête werkt tegelijk in de sociale en in de energiesector, terwijl 30% enkel actief is op het vlak van energie en 20% hoofdzakelijk op het sociale domein. De deelnemers komen uit de drie gewesten (30% van de antwoorden komen uit Vlaanderen, 20% uit Brussel en 50% uit het Waals Gewest). De enquête wilde vooral peilen naar meningen en meer de aandacht vestigen op bedreigingen en opportuniteiten dan op feitelijke situaties. Vandaar het grote aantal open vragen, aangevuld met enkele gesloten vragen.
Grenzen van de enquête De enquête was gericht op een niet-exhaustief en relatief beperkt panel van actoren die begaan zijn met sociale energiemaatregelen. Hoewel we mogen aannemen dat het honderdtal deelnemers aan deze enquête een interessant eerste kwantitatief beeld geeft, moeten we beklemtonen dat dit beeld op dit ogenblik nog louter indicatief is. Bovendien ontbreekt het ons ook aan afstand tegenover de EPB-regels zoals verschillende deelnemers opmerkten. De resultaten van de enquête bieden dus vooral hypotheses, en zelden harde argumenten. In dit verband noteren we eveneens dat de deelnemers zich slechts uitzonderlijk hebben gewaagd aan uitspraken over reeds vastgestelde verwachte EPB-effecten. Tot slot hebben we niet gepeild naar de mening van de belangrijkste geïnteresseerden, namelijk de meest kwetsbare personen. We hebben dus maar een onrechtstreeks idee van hoe zij de EPB-regels ervaren.
Analysemethode en voorstelling van de resultaten Bij de besproken analyse van de resultaten van de enquête focussen we op de drie belangrijkste delen van de EPB-regelgeving: de certificering, de verwarming en de EPB-bouw. 9 Fonds ter reductie van de globale energiekost.
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
29
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
Het geheel van de bedreigingen, opportuniteiten en vragen die werden opgeworpen door de deelnemers (of bleken uit onze analyse) worden in de tekst expliciet opgenomen in inlassen onder de hoofding ‘bedreigingen’, ‘opportuniteiten’ en ‘vragen’ en besproken in de lopende tekst met betrekking tot onze analyse. Deze opmerkingen en resultaten staan totaal los van eender welke consensus tussen de deelnemers. De antwoorden komen uit drie gewesten die onderworpen zijn aan verschillende omzettingen van de EPBrichtlijn en kunnen dus hoe dan ook niet worden behandeld als een samenhangend geheel. Toch lopen de antwoorden op de meeste vragen verrassend gelijk in de drie gewesten, en kunnen we meestal globale resultaten voor het hele land geven.
3.2 De mening van de stakeholders over de certificering Voor de sociale actoren is de certificering veruit het meest polemische onderwerp binnen de EPB-regelgeving, hoofdzakelijk omwille van de veronderstelde impact op de prijzen. Globaal zien de meeste sociale actoren die bevraagd werden over dit onderwerp, er meer gevaren dan opportuniteiten in. De certificering wordt onder meer geregeld beschouwd als een factor die een segmentatie van de huurmarkt verergert, ten nadele van de woningen van de meest kwetsbare gezinnen die in elk geval over geen enkel middel beschikken om druk uit te oefenen op de markt. In beginsel zou een certificaat nochtans kunnen zorgen voor een vermindering van de globale kostprijs van een woning en een vermindering van de huurprijs van de slechtst presterende woningen.
Figuur 1 – Globaal standpunt over de sociale impact van de certificering
a) Impact op huurders met een laag inkomen
a) Impact op huurders met een laag inkomen
3.2.1. Globale benadering van de woningkosten De certificering voedt de hoop dat de kostprijs van een woning meer globaal wordt benaderd, met inbegrip van de energiekosten, bij het huren of kopen ervan. In beginsel – wat betreft de sociale rechtvaardigheid – is de intentie natuurlijk lovenswaardig omdat dit zou kunnen leiden tot een vermindering van de huurprijzen van de slechtst presterende woningen, precies die woningen waarin de meerderheid van de bestaansonzekere gezinnen leeft.
Opportuniteit: De certificering zou (op een perfecte markt) kunnen helpen om de huurprijzen van de slechtst presterende woningen te verminderen, waaronder deze die bewoond worden door gezinnen die het moeilijk hebben.
30
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
De utopie van een perfecte markt Er zijn weinig deelnemers 10 die geloven in de hypothese van een markt die perfect werkt, waarbij de te betalen huurprijs daalt of stijgt, op basis van de energieprestaties, dankzij het duidelijk vermelden van de globale kostprijs van een woning, met inbegrip van alle lasten. De meeste deelnemers zijn het er nochtans over eens dat woningen die beschikken over een ‘goed certificaat’ in waarde zullen stijgen – hoewel dat volgens ons nog moet worden bewezen – en ongeveer driekwart van de deelnemers denken dat het certificaat een invloed zal hebben op de huurprijs (figuur 1). Daarentegen denken velen van hen echter ook dat de waarde van de woningen binnen het bereik van bestaansonzekere gezinnen niet zal verminderen, ook niet als het certificaat slecht is.
Bedreiging: Als de waarde van de woningen die beschikken over een slecht certificaat stagneert en dat van de woningen die beschikken over een goed certificaat toeneemt, lopen de meest kwetsbare gezinnen het gevaar veroordeeld te zijn tot de slechtst presterende woningen (nog meer dan vandaag) zonder de minste compensatie qua huurprijs. Figuur 2 – Standpunt over de impact van het certificaat op de markt.
a) ‘De waarde van het certificaat zal de huurprijzen beïnvloeden’
(b) ‘Het certificaat biedt de meest kwetsbaren de kans om bij hun keuze rekening te houden met de energiekosten’
Volgens de deelnemers is deze disfunctie hoofdzakelijk het – rechtstreekse en onrechtstreekse gevolg – van het tekort aan betaalbare huurwoningen voor de meest kwetsbare gezinnen. Aan de ene kant ervaren kwetsbare gezinnen al zoveel moeilijkheden om een bewoonbare en betaalbare huisvesting te vinden, dat ze geen enkele macht hebben om te onderhandelen met de eigenaar (figuur 2). Ze zijn dus niet in een positie om druk uit te oefenen op de prijzen. Aan de andere kant ondervindt de eigenaar geen enkel probleem om zijn goed te verhuren tegen de prijs die hij gewoonlijk vraagt en wordt hij bijgevolg niet aangespoord om de huurprijs te verlagen.
Bedreiging: Het tekort aan woningen met lage huurprijzen belemmert een verlaging van deze huurprijzen onder invloed van het EPB-certificaat. Vraag: Kan een certificering leiden tot een vermindering van de huurprijzen van slecht presterende woningen die al aan een lage prijs verhuurd worden?
10 Slechts een van hen oppert een optiek waarin dit idee zou kunnen zitten.
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
31
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
Verscheidene factoren kunnen deze disfunctie verscherpen: – de onbeschikbaarheid van woningen met lage huurprijzen, – het niet laten zien van een certificaat 11 aan de kandidaathuurder, – het feit dat een bestaansonzeker publiek niet weet wat het belang is van het certificaat, – de ongeloofwaardigheid van het certificaat betreffende slecht gerangschikte of op zichzelf beschouwde woningen. Over deze punten geven we hieronder meer details. Naar een regulering van de huurprijzen Op basis van de waarschijnlijke disfunctie van de markt ten nadele van de meest kwetsbare gezinnen vragen sommige deelnemers een regulering van de huurprijzen die steunt op het certificaat, om ervoor te zorgen dat het certificaat het verwachte voordeel oplevert. In de praktijk staan meer dan driekwart van de deelnemers achter dit idee, terwijl slechts een achtste van hen er tegen is 12.
Opportuniteit: Een regulering van de huurprijzen die rekening houdt met het certificaat zou kunnen zorgen voor een verlaging van de huurprijs van de slechtst presterende woningen omdat ze de energiekosten van de woning erbij betrekt. Een dergelijke maatregel zou waarschijnlijk voordelig zijn voor de meest kwetsbare gezinnen, van wie de meerderheid verblijft in een slecht presterende woning. Kan het certificaat daarvoor gebruikt worden? Naast de ideologisch getinte vraag over de theoretische toepasselijkheid van een regulering op basis van energieprestaties, moeten we ons ook afvragen of het certificaat daarvoor in zijn huidige vorm de technische mogelijkheid biedt. We merken alvast op dat een certificaat in de context van een regulering van de huurprijs in eerste instantie waarschijnlijk bruikbaar moet zijn voor het rigoureus weergeven van de werkelijke energieprestaties van een goed. Dat staat fundamenteel haaks op de huidige logica van het certificaat, dat in hoofdzaak bedoeld is als een bewustmakings- en voorlichtingsinstrument, waarbij het minstens even belangrijk is om begrijpelijk te zijn als om exact te zijn. In de huidige situatie mogen we aannemen dat – minstens in het geval van bestaande woningen – het certificaat vaak een weinig realistisch beeld geeft van de effectieve prestaties van een woning. De deelnemers geven overigens zelf slechts weinig krediet aan het resultaat van het certificaat (figuur 3). Een regulering van de huurprijzen op basis van de huidige certificaten dreigt heel veel slecht beoordeelde woningen al te zeer te ontwaarden, of omgekeerd (via een heraanpassing van het referentiesysteem) beter beoordeelde woningen te veel op te waarderen. Figuur 3 – ‘Moet het certificaat worden gebruikt voor het regelen van de huurprijs’
11 Enkel in Brussel moet het certificaat op dit ogenblik worden vermeld in advertenties. 12 Wat betreft de certificatie, zijn de deelnemers veruit het meest unaniem over deze vraag.
32
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
Reguleren, hoe? De deelnemers spreken zich niet uit over de manier waarop gereguleerd moet worden. In dit verband noteren we dat woningen die identiek zijn, maar verschillende energiekenmerken vertonen, in beginsel geconfronteerd worden met gelijksoortige kosten (huur + kosten). Naast een definiëring van de intrinsieke prestaties van een woning voor een standaard gebruiker moet er ook een factor worden gedefinieerd die rekening houdt met de energiekosten. Deze factor moet bijgevolg geregeld worden aangepast.
3.2.2. Segmentatie van de markt Ten gevolge van de onbeschikbaarheid van betaalbare woningen, vrezen veel deelnemers dat er zich een meer gesegmenteerde huurmarkt zal ontwikkelen, tussen de meeste bestaansonzekere gezinnen en de andere: Aan de ene kant beschikken kwetsbare gezinnen bij het kiezen van een woning niet over de middelen om rekening te houden met het certificaat omdat er weinig betaalbare woningen beschikbaar zijn, maar ook omdat ze geen toegang hebben tot informatie en niet begrijpen waar het om gaat; zo worden ze geduwd in de richting van de slechtst presterende en de minst dure woningen. Dat zijn de woningen die niet gerenoveerd worden omdat er niets is dat de eigenaars daartoe aanspoort. Aan de andere kant kiezen de andere gezinnen voor de best presterende woningen, wat leidt tot een prijsstijging van deze woningen en wat de eigenaars aanspoort om te gaan renoveren. Binnen dit laatste segment ontstaat dus een proces om de energieprestaties van de woningen te verbeteren. Geleidelijk aan zal dit proces de kloof die deze gezinnen scheidt van de meest bestaansonzekere gezinnen verdiepen en het referentiesysteem inzake energieprestaties ontwrichten.
Bedreiging: De certificering kan een segmentatie van de huurmarkt uitlokken (of versterken), waardoor een diepere kloof ontstaat tussen bestaansonzekere gezinnen, die niet de middelen hebben om rekening te houden met een certificaat, en de anderen. De stelling die luidt dat de meest bestaansonzekere gezinnen in de richting van de minst presterende en dus de minst dure woningen zullen worden geduwd, droeg de goedkeuring weg van twee derden van de deelnemers, terwijl minder dan een vijfde van de respondenten het daar niet mee eens was (figuur 4). Dit resultaat is een bevestiging van de stelling die zegt dat certificering leidt naar een grotere segmentatie op de huurmarkt. Figuur 4 – ‘De meest kwetsbaren worden geduwd in de richting van de minst presterende en dus de minst dure woningen.’
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
33
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
Segmentatie, een nieuw probleem? De meest kwetsbaren hebben uiteraard niet gewacht op een EPB-certificering om verbannen te worden naar woningen van slechte kwaliteit. De segmentatie is dus al op gang gekomen en kan via deze certificatie zelfs een nieuwe adem vinden. De nadelen van segmentatie Segmentatie lijkt door alle deelnemers te worden beschouwd als een groot nadeel voor de meest bestaansonzekere gezinnen. Een lage huur of minder energiekosten, wat te kiezen? Wat betreft de kosten van een woning getuigt het feit dat bestaansonzekere gezinnen verbannen worden naar slecht presterende woningen op zich niet van onrechtvaardigheid. In theorie zou het immers kunnen gebeuren dat de lage huurprijs de hogere energie kosten helemaal compenseert, zodat het gezin zich economisch gezien in een voordelige situatie bevindt. Het huidige tekort aan betaalbare huurwoningen lijkt deze stelling vandaag al te ondergraven. Bovendien hangt het hypothetische voordeel van een slecht presterende woning met een erg lage huurprijs onvermijdelijk af van de energieprijzen, die wellicht zullen blijven stijgen. Zal het perfecte compromis van vandaag in de toekomst worden beschouwd als oplichterij?
Bedreiging: Segmentatie ontneemt bestaansonzekere gezinnen alle mogelijkheden om te kiezen tussen een woning met een lage huurprijs en een woning met minder energiekosten. De meest kwetsbaren worden aldus meer afhankelijk van de energieprijzen en blijven nog meer gevangen binnen hun “segment”, waar de druk van de markt nu al nauwelijks te dragen is. In die zin kan men spreken van ‘energiegetto’s’. Los van de kostprijs van een woning kan segmentatie de voorbode zijn van een verslechtering (of minstens een stagnatie) van de algemene huisvestingsomstandigheden van de meest kwetsbare gezinnen. Meerdere deelnemers hebben het ook over een mogelijke gentrificatie.
3.2.3. Betrouwbaarheid en begrijpelijkheid van het certificaat Segmentatie verwijst dus naar de problemen die voortvloeien uit het feit dat de meest bestaansonzekere gezinnen niet in staat zijn om te onderhandelen of om druk uit te oefenen op de huurprijs. Maar als dit onderhandelingsprobleem opgelost zou worden, dan betekent dat nog niet automatisch dat de meest kwetsbaren op de een of andere manier voordeel kunnen halen uit een certificering. Het certificaat moet immers ook, niet meer of niet minder, op zijn juiste waarde worden beoordeeld, wat betekent dat het een gezin in staat stelt om de energiekosten waaraan het zich blootstelt, correct in te schatten. Dat vereist een betrouwbaar certificaat dat iedereen kan begrijpen. In de praktijk kan een certificaat maar worden gebruikt ten behoeve van de sociale rechtvaardigheid – als het minstens een betrouwbare basis vormt voor een dergelijk gebruik. Dat is onder meer noodzakelijk als men de huurprijzen wil reguleren op basis van het certificaat.
Vraag: Kan men vertrouwen op het certificaat om de globale woningkosten te beoordelen? Veel deelnemers hebben vragen bij de betrouwbaarheid van het certificaat (figuur 5) en ook bij het feit of het resultaat wel op een andere dan de geplande manier kan worden gebruikt. In de praktijk vindt nauwelijks iets meer dan een vierde van de deelnemers dat het certificaat min of meer betrouwbaar is.
34
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
Figuur.5 – ‘Het resultaat van het certificaat is betrouwbaar.’
Een betrouwbaar certificaat, wat houdt dat in? Het begrip van de betrouwbaarheid van het certificaat hangt vooral af van wat men ervan verwacht. Momenteel is de certificering een voorlichtingsinitiatief die gezinnen moet aansporen om bij de keuze van een woning rekening te houden met de energiekosten. Vanuit dit standpunt is een certificaat betrouwbaar als het informatie geeft over een verbruik dat zo dicht mogelijk aansluit bij het reële verbruik waarmee men rekening zal moeten houden. Betreffende het probleem van de bepaling van het verwachte verbruik kiezen de drie gewesten in België ervoor om het theoretische verbruik te berekenen op basis van de technische kenmerken van een gebouw, zonder te kijken naar de feitelijke energiefactuur.
Vraag: Is een theoretische benadering ‘betrouwbaar’ voor de kandidaatgebruiker van een woning die zijn toekomstige kosten wil inschatten?
Een ‘standaard’-gebruiker Deze benadering vereist dat wordt gedefinieerd wie de standaardgebruiker van een woning is. Zo’n definitie kan steunen op vereenvoudigde hypotheses. Het berekende eindverbruik komt zelden overeen (tenzij per toeval) met het reële verbruik van de woning door eender welke gebruiker. Het verschil kan groot zijn en de geloofwaardigheid van de methode ondergraven. Het probleem van aanvaardbare bewijzen In de praktijk wordt de betrouwbaarheid van een methode met betrekking tot de evaluatie van het verbruik bepaald door het feit dat men moet beschikken over bewijzen voor alle elementen van het gebouw, waarop de berekening kan steunen (isolatie van scheidingswanden, type stookketel enz…). Het volstaat dus niet dat een eigenaar de dikte van de isolatie meedeelt om dit op te nemen in het softwareprogramma, ook niet als die mededeling steunt op duidelijke aanwijzingen zoals de dikte van de muur en de temperatuur van de scheidingswand in volle winter. In sommige gevallen wordt een factuur zelfs niet aanvaard als bewijsmiddel. De certificatieverstrekker verzamelt dus bewijzen bij de eigenaar, die deze vaak nauwelijks kan geven. Als dat ontbreekt, gebruikt men buitengewoon onvoordelige hypotheses. Daaruit volgt dat de meeste bestaande gebouwen veel slechter worden gequoteerd dan blijkt uit de werkelijke energieprestaties. We kunnen dus stellen dat: Een goed certificaat duidt doorgaans op een goed gebouw, maar een slecht certificaat duidt niet noodzakelijk op een slecht gebouw.
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
35
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
Dat is een factor die certificaten selectief ontwaardt, omdat het certificaat de prijzen van de slechtst presterende woningen niet kan doen dalen.
Bedreiging: De gebrekkige betrouwbaarheid van ‘slechte certificaten’ berooft deze certificaten van de mogelijkheid om te zorgen voor een prijsdaling van de slechtst presterende woningen, waar vaak gezinnen met een laag inkomen verblijven.
Reproduceerbaarheid De gewestelijke overheidsdiensten hechten een groot belang aan het beginsel dat wil dat twee verschillende certificaatverstrekkers voor eenzelfde gebouw uitkomen op een perfect identiek resultaat. In de praktijk mogen we aannemen dat dit een illusie is omdat methodes altijd vatbaar zijn voor de interpretatie van de certificaatverstrekker en menselijke fouten. De regels voor aanvaardbare bewijzen steunen niettemin op dit principe en dragen aldus bij tot het ongeloofwaardig maken van de methode. Tegelijk kan men zich ook afvragen of het niet noodzakelijk is om wat concessies te doen aan de reproduceerbaarheid. De menselijke factor Tot slot blijft de menselijke factor (ondanks alle voorzorgen inzake reproduceerbaarheid) een essentieel element in de betrouwbaarheid van het certificaat. Sommigen kunnen een bepaalde isolatie niet visueel identificeren, terwijl anderen het moeilijk hebben bij het identificeren van het regelsysteem van de verwarming. Nochtans zijn ze daarom niet echt ongeschikt voor het uitvoeren van hun opdracht. Bovendien is gebleken dat menselijke fouten – op zich – een belangrijke rol spelen bij de toepassing van de methode. In Vlaanderen omvat 40% van de certificaten minstens een fout en sommige certificaatverstrekkers doen zelfs niet de moeite om zich te verplaatsen. Dat vereist meer controles en sancties, en ook een passende opleiding en een methode die eenvoudig genoeg is. In dit verband wijzen verscheidene deelnemers – uit de drie gewesten – op de lichtheid van de controles en de sancties die momenteel van toepassing zijn.
Opportuniteit: Controles en sancties die in verhouding staan tot de kwaliteit van de prestaties van de certificaatverstrekkers kunnen de betrouwbaarheid van het certificaat verhogen.
Een betrouwbaar certificaat, belangrijk voor de meest kwetsbaren? Het belang van een betrouwbaar certificaat dat beantwoordt aan de hierboven vermelde criteria, bestaat erin dat gezinnen die de middelen hebben om te onderhandelen en te kiezen, de energiekosten kunnen opnemen in hun denkoefening. In die zin is de betrouwbaarheid van het certificaat voor slecht presterende woningen minder hoog dan voor de andere (net zoals dat vandaag het geval is), wat leidt tot een grote discriminatie aangezien de meest bestaansonzekere gezinnen (onder anderen) de prestaties van een slecht presterende woning die ze op het oog hebben, niet kunnen beoordelen, terwijl een gezin dat op zoek is naar een goed presterende woning volledig kan vertrouwen op het certificaat. Dat sluit aan bij een scherpere segmentatie op de markt: de meest kwetsbaren die in slecht presterende woningen verblijven mogen niet hopen dat ze voordeel kunnen halen uit een certificaat dat niet echt geschikt is voor de woning die ze op het oog hebben; bijgevolg oefenen ze geen enkele druk uit op de markt. Het belang van communicatie afgestemd op de meest kwetsbaren Veel deelnemers betreuren eveneens dat men het belang van het certificeringsproces vandaag niet inziet, en
36
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
ook dat men niet wijs geraakt uit het certificaat zelf. Dit onbegrip treft de meest kwetsbare gezinnen ongetwijfeld het hardst. Op dit ogenblik is het niet vanzelfsprekend om er het brandstofverbruik van een verwarmingsinstallatie uit af te leiden, en nog minder om de energiekosten te schatten. In dit verband noteren we dat: 1. de CO2-uitstoot de gezinnen niet helpt bij de evaluatie van het totale verbruik per brandstof, en ook niet bij de evaluatie van het primaire energieverbruik ongeacht de brandstof en uitgedrukt in kWh/m2 ; 2. de energiekosten niet gekwantificeerd zijn en er geen enkel methodologisch element wordt aangereikt om dit te berekenen; 3. de aanbevelingen niet gekwantificeerd en relatief vaag zijn. Bovendien zijn er erg weinig gezinnen die hun certificaat analyseren en die dat gebruiken om hun energiekosten te objectiveren. Deze opmerking geldt niet alleen voor kwetsbare gezinnen. We mogen echter aannemen dat het bij die gezinnen een groter probleem is, omdat ze minder toegang hebben tot begrijpelijke informatie.
Bedreiging: Zonder specifiek op de meest kwetsbaren afgestemde communicatie over het voordeel dat ze kunnen halen uit een certificaat en over het verband tussen het certificaat en hun energiekosten, dreigen de meest kwetsbaren geen enkele winst te halen uit een certificaat. Overigens is het waarschijnlijk dat gezinnen die voordeel willen halen uit een certificaat op goed geluk handelen, en het resultaat te veel of te weinig waarderen. Het gaat hier opnieuw om een risico dat bestaansonzekere gezinnen zich uiteraard niet kunnen veroorloven. Een certificaat dat leesbaar en nuttig is voor de meeste bestaansonzekere gezinnen, omvat idealiter duidelijke en leesbare informatie over de maandelijkse financiële besparing die ze als huurder kunnen verwachten. Indien dat niet realiseerbaar is, zou het opportuun zijn om op het certificaat een eenvoudige methode te vermelden zodat iedereen zelf zijn besparing kan berekenen. Maar hoe eenvoudig een dergelijke methode ook is, het gevaar bestaat dat ze veel kwetsbare gezinnen afschrikt.
Opportuniteit: In dit geval kan buurtgericht sociaal werk het verschil maken, zowel voor de sensibilisering rond het belang om een certificaat te vragen en te analyseren, als voor een methodische analyse die voor sommige gezinnen niet echt toegankelijk is.
De gevaren van een overwaardering van het certificaat
Bedreiging: Als er zich een massale overwaardering van het certificaat voordoet bij welgestelde gezinnen, dreigen de meest kwetsbaren nog meer systematisch dan vandaag naar de slechtst presterende woningen te worden gedreven. Naast het feit dat deze situatie de meest kwetsbaren naar onbewoonbare woningen kan verbannen, kan ze er ook toe leiden dat deze gezinnen meer afhankelijk worden van de volatiele energieprijzen. Doet deze overwaardering zich echter voor bij bestaansonzekere gezinnen (wat erg weinig waarschijnlijk is), dan zou dit direct kunnen leiden tot een globale stijging van de woningkosten.
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
37
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
De gevaren van een onderwaardering van het certificaat
Bedreiging: Als het certificaat wordt ondergewaardeerd door bestaansonzekere gezinnen, dreigen ze geen enkel voordeel te trekken uit de certificering, terwijl de meer welgestelden er extra van profiteren. Bedreiging: Als het certificaat door alle gezinnen op dezelfde manier ondergewaardeerd wordt, dan biedt de certificering gewoonweg niet de verwachte voordelen aan wie dan ook, en dus ook niet aan de meest kwetsbaren.
3.2.4. De prijs van het certificaat Meer dan de helft van de respondenten zijn het niet eens met het idee dat het resultaat van het certificaat zijn kostprijs rechtvaardigt (figuur 6). Sommige deelnemers vrezen dat de kostprijs ervan rechtstreeks wordt doorberekend in de huurprijs, waardoor de globale kostprijs van de woning toeneemt. In de praktijk kan deze hypothese en de potentiële draagwijdte ervan gemakkelijk geobjectiveerd worden. Figuur 6 – ‘Het resultaat van het certificaat rechtvaardigt de kostprijs. ‘
Bedreiging: De prijs van het certificaat kan worden doorberekend in de huurprijzen.
Een certificaat, hoeveel kost het? De certificeringsprijs verschilt sterk van gewest tot gewest (30% minder duur in Vlaanderen dan in Wallonië en in Brussel). De prijs verschilt ook sterk van operator tot operator (zie tabellen 1 en 2). Tabel 1 – Overzicht van de prijzen van de certificaten voor appartementen.
Appartement
38
Wallonië
Vlaanderen
Brussel
gemiddeld
320
230
310
maximum
550
320
550
minimum
175
150
200
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
Ten behoeve van de evaluatie die volgt, gaan we ervan uit dat het certificaat 350€ kost voor een gemiddeld appartement (ongeacht het gewest). – Als de eigenaar de kostprijs doorberekent op 10 jaar stijgt de maandelijkse huur met 3€. – Als de eigenaar de kostprijs doorberekent op 3 jaar stijgt de maandelijkse huur met 10€. – Als de eigenaar de kostprijs doorberekent op 1 jaar stijgt de maandelijkse huur met 30€. Tabel 2 – Overzicht van de prijzen van de certificaten voor eengezinswoningen.
Eengezinswoning
Wallonië
Vlaanderen
Brussel
gemiddeld
430
330
420
maximum
600
460
590
minimum
240
200
300
Hoewel het altijd mogelijk is dat sommige eigenaars het certificaat aangrijpen als voorwendsel om de huurprijs meer dan redelijk te verhogen, is het uiteraard vanzelfsprekend dat het doorberekenen van de kostprijs van het certificaat – gezien het in de drie gewesten 10 jaar geldig is – moet worden gespreid over deze periode. Dat levert dus een toeslag op van 3 €/maand.
3.2.5. Perspectieven en opportuniteiten Ondanks de grote reserves van de meeste respondenten rond de certificering zijn er toch veel die er een lovenswaardig principe in zien dat behouden moet blijven of een instrument dat nuttig kan zijn voor andere projecten. Regulering van de huurprijzen Bij de regulering van de huurprijs op basis van het certificaat zou het de bedoeling zijn dat identieke woningen met verschillende energiekenmerken, een gelijksoortige woningprijs (huur + kosten) zou opleveren. Dat vereist dat de intrinsieke prestaties van een woning voor een standaardgebruiker worden gedefinieerd (wetende dat een echte gebruiker waarschijnlijk niet overeenstemt met een standaardgebruiker) en dat er een regelmatig geactualiseerde factor is die rekening houdt met de energiekosten. Principieel lijkt dat doenbaar. De huidige vorm van het certificaat leent er zich niet echt toe. Modulering van de onroerende voorheffing Een deelnemer stelt voor om de onroerende voorheffing te koppelen aan het certificaat. In principe kan dit de verhuurders eventueel kunstmatig motiveren om te gaan renoveren, een motivatie waarop een certificaat in een perfecte markt direct zou kunnen inspelen. Maar niets garandeert dat dit voorstel de globale kostprijs van een woning echt kan drukken. Welke reactie kunnen we immers verwachten van een eigenaar die verplicht wordt om te investeren (en die zijn voorheffing eventueel ziet stijgen)? Hij zal gewoon proberen om zijn investering door te rekenen aan zijn huurder. Als hij zijn investering op middellange termijn wil recupereren, dreigt hij zijn huurder te straffen voor alle rendabele investeringen op lange termijn. Eventueel kan deze mogelijkheid worden gebruikt in synergie met een regulering van de huurprijs (een regulering die dan eventueel zou kunnen steunen op de energieprestatie van een woning).
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
39
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
Opportuniteit: Een modulering van de onroerende voorheffing op basis van het certificaat zou kunnen bijdragen tot het verbeteren van slecht presterende woningen, en in het bijzonder van die woningen waarop het certificaat niet rechtstreeks vat heeft (woningen met een lage huurprijs). Bedreiging: Een dergelijke modulering van de roerende voorheffing zou door de eigenaars eveneens kunnen worden doorgerekend naar de huurders zodat de lage huurprijs van deze slecht presterende woningen, gaat stijgen.
We noteren dat het grootste verschil tussen aan de ene kant een huurregeling die rekening houdt met de energieprestaties en aan de andere kant een combinatie huurregeling /modulering voorheffing, bij de rechtstreekse begunstigde van de operatie ligt: aan de ene kant kunnen de meest kwetsbaren hopen op een directe vermindering van de globale kostprijs van de woning, en aan de andere kant profiteert de overheid (in een eerste fase) van een hogere voorheffing (die een herverdelingssysteem kan spijzen). Onbewoonbaarheid en verhuurverbod Verscheidene deelnemers willen dat de slechtst presterende woningen worden verwijderd van de huurmarkt, op basis van hun certificaat. In totaal staan bijna 60% van de deelnemers achter dit idee, terwijl slechts een vierde er tegen is (figuur 7).
Opportuniteit: Het certificaat gebruiken voor een verhuurverbod zou eigenaars kunnen aanzetten om te kiezen voor de renovatie van de slechtst presterende woningen en in het bijzonder van deze (met een lage huurprijs) waarop een certificaat nauwelijks direct vat heeft. Dat ligt in het verlengde van de poging, die eveneens wordt gesteund door veel deelnemers, om het certificaat bruikbaar te maken voor de onderhandeling tussen eigenaars-huurders-OCMW’s over de renovatie van de woning.
Opportuniteit: Veel deelnemers opperen daarnaast ook de mogelijkheid om in het certificaat ook meer algemene criteria op te nemen over de kwaliteit en de gezondheid van een woning, zodat het certificaat een echt bruikbaar argument wordt bij de onderhandeling tussen de eigenaar, de huurder en het OCMW over een noodzakelijke renovatie. Sommigen denken er ook al aan om dit op te nemen in een huisvestingswet. Het is echter belangrijk om zich af te vragen of het een goed idee is om de macht over het verwijderen van een goed van de huurmarkt toe te vertrouwen aan een certificaatverstrekker uit de privésector.
Vraag: Is het opportuun om een privéactor (de certificaatverstrekker) de macht te geven om een goed te verwijderen van de huurmarkt?
40
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
Figuur 7 – ‘Het certificaat moet worden gebruikt om te beletten dat de slechtst presterende woningen verhuurd worden.’
Bedreiging: Sommigen zijn echter bang voor een vermindering van het aantal woningen met een lage huurprijs omdat bepaalde woningen dan verdwijnen van de huurmarkt, en ook voor een verhoging van de huurprijs na een grondige renovatie. We merken ook op dat, voor zover wij weten, een eenvoudig dreigement inzake een onbewoonbaarverklaring al kan volstaan om een renovatie op gang te brengen.
Opportuniteit: Op een minder dwingende manier is het eveneens denkbaar dat er een onderste “referentiedrempel” wordt vastgesteld, zonder dat dit noodzakelijk moet leiden tot een strenge maatregel zoals schrapping van de huurmarkt. Tot slot noteren we – net zoals bij de regeling van de huurprijzen – dat het goed is om zich af te vragen of het certificaat (zoals het vandaag is opgevat) betrouwbaar genoeg is om op deze manier te worden gebruikt. Budgetbegeleiding Verscheidene sociale actoren willen het certificaat absoluut gebruiken voor budgetbegeleiding.
Opportuniteit: In principe kan het certificaat een aanwijzing geven over de energiekosten voor een gezin dat in een bepaalde woning verblijft. Zo zou voor een gezin een realistisch budget kunnen worden opgesteld, dat rekening houdt met de prestatie van de woning. In de praktijk betwijfelen we of het certificaat een inschatting kan maken die voldoende betrouwbaar is om op deze manier te worden gebruikt. Objectivering van de verantwoordelijkheden van de bewoner Bij de energiebegeleiding van kwetsbare gezinnen wordt vaak een extreem hoog verbruik vastgesteld, waarop dan wordt gewerkt door het aanpassen van het gedrag en ‘kleine investeringen’ als de eigenaar niet wil renoveren. Deze aanpak kan de gezinnen eventueel opzadelen met een schuldgevoel, omdat ze denken dat het door hun gedrag is dat ze zoveel verbruiken. Doorgaans ligt de oorsprong van het probleem echter bij het gebouw en de toestellen.
Opportuniteit: Het certificaat zorgt hier voor een objectivering van de verantwoordelijkheid van de eigenaar, en bijgevolg ook van die van de bewoner.
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
41
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
Aansporing van de eigenaars
Opportuniteit: Sommige deelnemers lanceren het idee dat een certificaat een goed vertrekpunt kan zijn om de eigenaar aan te sporen om te gaan renoveren, voor zover andere stimuli deze inspanning ondersteunen.
3.2.6. Samengevat Certificering biedt in essentie de hoop dat de globale kostprijs van een woning kan worden aangepast volgens de verwachte energiekosten. In principe kan deze aanpassing voordelig zijn voor de meest kwetsbare gezinnen, net als voor de andere gezinnen, en kan ze leiden tot een vermindering van de globale kostprijs van een woning. Dit ideaal wordt echter belaagd door veel gevaren. We hebben deze gevaren samengebracht in een boomdiagram dat weergegeven is als figuur 8. Een ‘SWOT’-analyse van de energiecertificering (vanuit de optiek van de meest kwetsbare gezinnen) wordt gepresenteerd in figuur 9. Deze analyse beklemtoont de elementen die voordelig en nefast zijn voor de meest kwetsbaren, al naargelang het gaat om de intrinsieke kenmerken van de regelgeving of om externe elementen. De intrinsieke elementen (sterktes en zwaktes) kunnen bruikbaar zijn voor een eventuele herziening van de regelgeving, terwijl de externe elementen (opportuniteiten en bedreigingen) in aanmerking kunnen worden genomen (respectievelijk, gevaloriseerd of vermeden) zonder dat dit een direct effect heeft op de regelgeving.
42
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Koning Boudewijnstichting
Certificering
Overwaardering van het certificaat
Redelijke waardering van het certificaat
Keuze voor slecht presterende woningen (energiegetto’s)
Geen motivatie bij eigenaars om de prestaties te verbeteren
Geen enkele vermindering van het verbruik, maar een geleidelijke verhoging van de globale kosten van de woning, op maat van de verhoging van de energieprijs
Geen of weinig verbeteringen van de woonomstandigheden (bewoonbaarheid, comfort, gezondheid-hygiëne)
Vertrek van de meest kwetsbaren ten voordele van meer begoede klassen (gentrificatie)
Stagnatie van de huurprijs van de woningen die in trek zijn bij de meest kwetsbaren
Algemene verhoging van de huurprijzen
Onderhandeling niet mogelijk voor de meest kwetsbaren
Geen inzicht in uitdagingen of onderwaardering van het certificaat
Verhoging van de huurprijs van goed presterende woningen
Repercussie op de kostprijs van het certificaat
Ontbreken van controles en stigmatisering van zij die het certificaat willen zien
Certificaat zonder directe band met reëel verbruik of kosten
Belangstelling voor het certificaat door een publiek dat toegang heeft tot informatie
Aansporing van eigenaars van slecht presterende woningen om te renoveren, ten behoeve van meer welgestelde gezinnen
Figuur 8 – Inherente gevaren van certificering
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
43
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
Intrinsiek Element van de regelgeving
Figuur 9 –Swotanalyse – Energiecertificering
Voordelig
Nefast
Voor de meest kwetsbare gezinnen
Voor de meest kwetsbare gezinnen
Sterktes:
Zwaktes:
• Eerste idee van de energieprestaties van een woning
• Gebruik van weinig begrijpelijke referenties (zoals kWh), zonder direct verband met de kosten van de woning.
• Verplichte overdracht van het certificaat in het kader van transacties. • Publicatie van het resultaat in alle advertenties (binnenkort in 3 gewesten!)
• Eindresultaat vaak in tegenspraak met het reële verbruik van bestaande woningen. • Gegevensinvoer weinig geloofwaardig voor veel certificaten 13. • Lichtheid van de aanbevelingen. • Probleem van de reproduceerbaarheid.
Extern Element van de regelgeving
• Prijs.
Opportuniteiten:
Bedreigingen:
Energiebewustmaking van eigenaars en bewoners:
• Onderwaardering van het certificaat of de effectieve prestaties van de woning door kwetsbare gezinnen (ofwel vrijwillig ofwel onder dwang van onmiddellijke noden 14)
• Rekening houden met de energieprestaties in de huurprijs, via een maatregel die de kosten opneemt in de huurprijs. • Renovatie van energiekrotten (om het certificaat te verbeteren). • Objectivering van de verantwoordelijkheden van de bewoner. • Bruikbaar bij budgetbegeleiding
• Niet-begrijpen van het certificaat • Overwaardering van de best gerangschikte gebouwen, door een welgesteld publiek • ‘Alles of niets’-renovatie, zodat er een tekort ontstaat aan woningen met “gemiddelde” prestaties.
13 14
13 Probleem van aanvaardbare bewijzen 14 Onmiddellijke nood zoals “het vinden van een woning in een segment met een ontoereikend aanbod”
44
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
3.3 Het standpunt van de stakeholders over de EPB verwarming Over de EPB-regels voor verwarming weet men nog erg weinig. De deelnemers hebben meestal slechts een vaag idee van de inhoud en geven niet de indruk dat ze er het fijne van willen weten. De verwarmings regelgeving is nochtans de enige prestatie-eis die van toepassing is op bestaande woningen die niet verbouwd worden, en die de favoriete woongelegenheid zijn voor de meest bestaansonzekere gezinnen. Als die regelgeving haar ambities waarmaakt, zou ze het verbruik en potentieel de globale kostprijs van een woning moeten verminderen. Ze zou eveneens kunnen zorgen voor een afwaardering van verouderde en gevaarlijke installaties, die zo vaak voorkomen bij kwetsbare gezinnen. Figuur 10 – Globaal standpunt over de sociale impact van de EPB-regels voor verwarming
(a) Impact op eigenaars met een laag inkomen
(b) Impact op huurders met een laag inkomen
(c) Algemene impact inzake sociale rechtvaardigheid
Globaal gezien staan de deelnemers terughoudend tegenover de verwarmingsregelgeving. Dit is hoofdzakelijk te wijten aan hun doorgaans beperkte kennis van het onderwerp.
3.3.1. Kans op een veralgemeende verbetering In theorie zouden problematische situaties op het vlak van de verwarming opgespoord en onder dwang weggewerkt moeten kunnen worden via controles en keuringen. Meer dan drie vierden van de deelnemers blijkt nu al te denken dat de regelgeving inzake verwarming daarvoor kan zorgen (figuur 11). Aangezien problematische situaties meer voorkomen bij de meest kwetsbare gezinnen, kunnen we eveneens hopen dat ze uiteindelijk een goede zaak is voor de sociale rechtvaardigheid, voor zover de operatie om de installatie gelijkvormig te maken aan de prestatienorm die is opgelegd door de regelgeving, rendabel en toepasbaar is.
Opportuniteit: Als de EPB-regels voor verwarming voordelige verbeteringen voorschrijven voor de gebruiker, dan mogen we hopen dat deze verbeteringen ten goede zullen komen aan bestaansonzekere gezinnen die, meer dan andere gezinnen, worden geconfronteerd met verouderde en slecht presterende installaties.
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
45
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
Figuur 11 – ‘De controle zorgt voor het opsporen en wegwerken van problematische verwarmingssituaties’
Belang van de voorgeschreven werkzaamheden We kunnen vragen stellen bij de rentabiliteit (of het nut voor de veiligheid) van de klassieke voorgeschreven werkzaamheden waardoor de installatie conform de regelgeving genormaliseerd kan worden. Voor onze berekeningen zijn we vertrokken van de veronderstelling dat de jaarlijkse verwarmingsfactuur van een gemiddeld gezin zo’n 1.000 € bedraagt.
Vraag: Schrijven de EPB-verwarmingsregels voordelige verbeteringen voor? Vervanging van de stookketel Als het ongeveer 2.000 tot 3.000 € kost om een stookketel te vervangen, kan de volledige investering op 10 jaar worden terugverdiend op voorwaarde dat er 20% tot 30% wordt bespaard op de verwarmingsfactuur. In de praktijk kan een dergelijke besparing, behalve in vrij uitzonderlijke gevallen, niet worden gerealiseerd door enkel de stookketel te vervangen. Toch blijkt duidelijk dat de regelgeving in de gewesten in veel gevallen waarin het op middellange termijn niet economisch rendabel is, een vervanging van de stookketel zal opleggen.
Bedreiging: Als er onvoldoende economische steunmaatregelen zijn, kan blijken dat de door de regelgeving voorgeschreven vervanging van stookketels niet rendabel is en dat kan leiden tot een verhoging van de globale woningkosten (via een verhoging van de huurprijs).
Ventilatie van de stookruimte, het trekken van de schoorsteen, luchtdichtheid en algemene staat Het belang van de ventilatie van de stookruimte, de trek en de luchtdichtheid (onder meer) mag niet worden beperkt tot hun ecologische en economische impact. Er moet doorgaans evenzeer gekeken worden naar de goede en veilige werking van het verwarmingssysteem, als naar de besparing van brandstof. Het belang van de veiligheid kan moeilijk gekwantificeerd worden. Koolmonoxide (CO) vormt een van de fundamentele gevaren, die door de voorgeschreven maatregelen aanzienlijk ingeperkt kan worden. In 2009 maakte CO-vergiftiging nog ongeveer 1400 slachtoffers van wie er 35 overleden zijn. Verwarmingstoestellen op gas en stookolie zouden verantwoordelijk zijn voor 120 ongevallen (in 2009) en problemen met de schoorsteen of de ventilatie zouden expliciet de oorzaak zijn van een vijftiental ongevallen (in 2009). Het CO-probleem mag dus niet verwaarloosd worden en verdient op zich waarschijnlijk alle aandacht als het gaat om aspecten zoals ventilatie, trek, luchtdichtheid en algemene staat van de stookketels. Op het zuiver economische vlak kunnen deze aspecten daarnaast eveneens zorgen voor een langere levensduur van de installatie en dus, naast besparingen op de brandstof, ook voor besparingen op het vlak van onderhoud of de vervanging van verwarmingstoestellen.
46
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
Opportuniteit: De EPB-verwarmingsregels kunnen het aantal ongezonde installaties verminderen, zorgen voor een correcte en meer zuinige werking van de gecontroleerde installaties en de aanzet geven voor aanzienlijke verbeteringen qua veiligheid (waaronder CO); (veiligheids- en gezondheidsproblemen komen meer voor bij de meest kwetsbare gezinnen). Regelsystemen en isolatie van leidingen De regelsystemen en de isolatie van de leidingen worden enkel gekeurd in Brussel, uitsluitend in het kader van de vervanging van een stookketel. We merken op dat deze punten louter financieel gezien vaak de snelste terugverdientijd hebben (doorgaans < 3 jaar). Het lijkt dus jammer dat dit in Wallonië en in Vlaanderen niet vereist is. De Brusselse regelgeving inzake verwarming heeft echter ook een nadeel: de eisen inzake regelsystemen en warmte-isolatie maken de attesten voor verwarmingssysteem veel complexer en daardoor kan de kostprijs ervan verhogen.
Opportuniteit: Voor zover dit bepaald is in de regelgeving kunnen attesten voor verwarmingssystemen de kans bieden om rendabele verbeteringen tegen een geringe kostprijs door te drukken, binnen het kader van een grote investering zoals de vervanging van een stookketel. Het regelsysteem (en de gebruikte parameters) en de warmte-isolatie zijn hier de actiedomeinen bij uitstek.
Belang van het toepassingsveld van de regelgevingen Naast het belang van de maatregelen die de verwarmingsregelgeving oplegt, moeten we ook nadenken over hun toepassingsveld: hebben ze betrekking op alle verwarmingssystemen en kunnen ze alle problematische situaties verhelpen?
Vraag: Wordt de verbetering van de verwarmingssystemen “veralgemeend” ? Slechts heel af en toe durft een deelnemer te beweren dat de meest problematische situaties kunnen ontsnappen aan de controle (zie figuur 12). In de praktijk is het toepassingsveld van de regelgevingen echter beperkter dan het lijkt. Figuur 12 – ‘De controle gaat niet over de meest energieverslindende en de meest gevaarlijke verwarmingsinstallaties ‘
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
47
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
Lokale verwarming In de drie gewesten beperkt de controle zich tot stookketels van de centrale verwarming, en wordt niet gekeken naar lokale systemen. Aldus ontsnappen lokale verwarmingstoestellen zoals convectors of kachels (gas, stookolie, steenkool enz.), maar ook elektrische dompelaars en badgeisers, die uitsluitend dienen voor warm tapwater en die geen gebruik maken van een warmtegeleidende vloeistof. Kachels en convectors zijn doorgaans nochtans toestellen met een laag rendement, waarbij de verbranding vrij slecht gecontroleerd wordt. Bovendien werken ze niet met ventilatoren en staan ze gewoon in de woonruimte, zodat de gebruikers ervan meer worden blootgesteld aan allerlei vervuilende verbrandingsgassen, in het bijzonder CO. Waterverwarmers en badgeisers zijn van hun kant verantwoordelijk voor meer dan een een derde van ongevallen met COvergiftiging. Bovendien komen lokale verwarmingssystemen (kachels en convectors), die minder duur zijn bij de aankoop, vaker voor bij bestaansonzekere gezinnen dan bij andere huishoudens. Wat de veiligheid betreft, lijkt het alvast waanzinnig dat de meest gevaarlijke en problematische systemen niet aan bod komen in de regelgeving.
Bedreiging: De eisen van de verwarmingsregelgeving gaan niet over bepaalde algemeen als gevaarlijk bestempelde toestellen die heel vaak voorkomen bij de meest kwetsbare gezinnen. In tegenstelling tot de installaties voor centrale verwarming, bestaat er voor deze installaties dus geen norm die wordt opgelegd door de regelgeving.
Vermogensdrempels Behalve in Wallonië 15 (en in Vlaanderen voor vaste brandstoffen) is het grootste deel van de regelgeving rond verwarming niet van toepassing op stookketels met een vermogen dat lager is dan 20 kW. Bij de huidige centrale verwarmingssystemen komen dergelijke stookketels vrij zelden voor, hoewel een vermogen van deze ordegrootte vaak volstaat om een appartement te verwarmen 16. Als de technici de stookketels in de toekomst nog preciezer kunnen afstellen (en de regelgeving hen daartoe verplicht), zou het kunnen dat veel stookketels plots buiten elke regelgeving vallen. Wat dat betreft, is het risico op middellange termijn relatief beperkt voor de meest kwetsbare gezinnen, die in elk geval slechts in erg weinig gevallen geconfronteerd zullen worden met de vervanging van een stookketel. Types brandstoffen In Brussel vallen vaste en hernieuwbare brandstoffen momenteel buiten de regelgeving van het gewest. In theorie kan de regelgeving dus worden omzeild door te kiezen voor een stookketel op steenkool, hout of pellets. In de praktijk komen stookketels op vaste en hernieuwbare brandstoffen echter erg weinig voor in woningen waar gezinnen met een laag inkomen verblijven, omdat ze vaak veel duurder zijn dan klassieke stookketels. Bovendien zijn kachels (op hout, steenkool of pellets) in elk geval vrijgesteld van de regelgeving omdat ze geen centraal verwarmingssysteem vormen.
15 Het grootste deel van de Waalse regelgeving is van toepassing ongeacht het vermogen. 16 Verwarming van lokalen, zonder warm tapwater.
48
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
3.3.2. Kostprijs van controles en normalisering De helft van de deelnemers staat achter het idee dat de prijs van de controle zwaar weegt op gezinnen met een laag inkomen (figuur 13). Naast deze terugkerende controlekosten (eenmaal per jaar tot eenmaal om de drie jaar) zijn de deelnemers nog meer beducht voor de impact van de kostprijs van een eventuele normalisering. De deelnemers zijn iets meer pessimistisch wat betreft eigenaars/bewoners die zelf de kosten voor de normalisering moeten dragen, dan wat betreft de huurders Figuur 13 – ‘De kostprijs van de controle weegt zwaar op gezinnen met een laag inkomen’
Vrees dat verwarmingstoestellen buiten gebruik worden gesteld Het voorbeeld van de prestatiecriteria die worden toegepast op stookketels illustreert perfect de draagwijdte van eventuele werken die nodig zijn om verwarmingsinstallaties te normaliseren. Vanuit het principe dat een oude stookketel niet kan voldoen aan de criteria die van toepassing zijn op de huidige stookketels, stellen de regelgevingen van de gewesten momenteel andere eisen naargelang van de ouderdom van een stookketel. Maar binnen enkele jaren zullen deze eisen worden afgestemd op de eisen die momenteel van kracht zijn voor recente stookketels. Naar verluidt wil deze maatregel op die manier aan de eigenaars wat tijd geven voor de eventuele vervanging van een stookketel, die doorgaans meer dan 2.000€ kost. Die kostprijs is bijzonder moeilijk te dragen voor bestaansonzekere eigenaars/bewoners en niet de dragen voor privé-eigenaars van woningen met een lage huurprijs.
Bedreiging: De regelgeving kan bijdragen tot het buiten gebruik stellen van veel stookketels, waardoor investeringen nodig zijn die veel gezinnen met een laag inkomen niet kunnen bekostigen (ongeacht of ze rendabel zijn), en die eigenaars van woningen met een lage huurprijs zullen proberen omzeilen of doorrekenen in de huurprijs (rekening houdend met het feit dat ze er geen enkel voordeel bij hebben). Maar het grote gevaar van het buiten gebruik stellen van verouderde verwarmingsinstallaties schuilt nog meer in het schrappen van installaties die niet genormaliseerd zijn. Beroofd worden van zijn verwarming is niet te verkiezen boven het gebruiken van een energieverslindend systeem (dit is delicater als het gaat over de veiligheid). In de praktijk bepaalt enkel de Waalse regelgeving het doven van het verwarmingssysteem. In de context van regelmatige controles kan een verwarmingssysteem worden stilgelegd als het na vijf maanden niet is aangepast aan de norm. Daarnaast kan in de winter een extra periode van maximaal drie maanden worden toegekend, voor zover de installatie geen gevaar oplevert. Tot slot bezit een technicus die – in dergelijke omstandigheden – wordt belast met het buiten dienst stellen van het systeem uiteraard niet de macht om zich spontaan aan te bieden op het betrokken adres en om een voet tussen de deur te steken om een gezin te dwingen hem binnen te laten zodat hij de installatie kan stilleggen als blijkt dat ze nog niet genormaliseerd is.
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
49
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
Het gevaar dat de verwarming wordt gedoofd is dus relatief beperkt, maar laat ruimte voor een nog sterkere aansporing om zich niet te onttrekken aan de verplichting om de installatie te normaliseren 17.
3.3.3. Naar een overtreding van de regelgeving? In de vorige paragrafen hebben we de grote potentiële effecten van de regelgeving inzake verwarming omschreven. Blijft de vraag hoe het gesteld is met de toepassing van deze regelgeving. Ongeveer de helft van de deelnemers is het geheel of gedeeltelijk oneens met de stelling dat de controleplicht nageleefd wordt (zie figuur 14). Aan de andere kant beweert slechts 15% van de deelnemers dat deze verplichting wel nageleefd zal worden. Figuur 14 – ‘De controleplicht wordt nageleefd’
De impact van de kostprijs van de normalisering Door de normalisering (onder meer de vervanging van een stookketel) kunnen veel eigenaars en/of bewoners in de illegaliteit terechtkomen, en dat is des te waarschijnlijker als de kosten voor het naleven van de regelgeving of de hogere huurprijs ten laste vallen van personen met een laag inkomen.
Bedreiging: Aan de ene kant valt (volgens de deelnemers) te vrezen dat de eigenaars de kosten van de zo gevreesde normalisering zullen proberen te omzeilen door voor alle handelingen die bepaald worden door de regelgeving (controles, keuringen, diagnostieken) te kiezen voor de “parallelle” markt (veel deelnemers vrezen eveneens dat deze overtreding door de verzekeringsmaatschappijen zal worden gebruikt om een schadeloosstelling na een ongeval te ontlopen). Bedreiging: En aan de andere kant is het waarschijnlijk dat sommige eigenaars van wie de installatie niet-conform wordt verklaard, de voorgeschreven werken niet zullen uitvoeren vanwege een gebrek aan middelen en de installatie dus in dezelfde staat laten en kiezen voor systemen die buiten elke regelgeving vallen (lokale verwarming).
Verantwoordelijkheden De verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de eigenaars en de gebruikers van een verwarmingssysteem hebben een invloed op de motivering om de regelgeving na te leven of te overtreden. Deze verdeling wordt volgens de gewesten aangegeven in tabel 3. 17 De aansporing is sterker in die zin dat wanneer de installatie niet voldoende wordt aangepast aan de norm de sanctie niet beperkt blijft tot een boete, maar kan gaan tot het buiten gebruik stellen van de verwarming.
50
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
Tabel 3 – Verdeling van de verantwoordelijkheden tussen eigenaars (eig.) en bewoners (bew.)
Handeling
Wallonië
Vlaanderen
Brussel
Controle
Bew.
Bew.
Eig.
Keuring
Eig.
Eig.
Eig.
Normalisering na keuring
Eig.
Eig.
Eig.
Normalisering na controle
Eig.&Bew.
Eig.&Bew.
Eig.
Als de volledige verantwoordelijkheid berust bij de eigenaar, biedt die overdracht van alle verantwoordelijkheden aan de eigenaar (zie Brussel) de gelegenheid om de bewoner niet te belasten met nieuwe verplichtingen en bijkomende kosten. Het is dan in het belang van de huurder om na te gaan of de eigenaar goed gevolg geeft aan de controle. De huurder wordt aldus de eerste getuige als de eigenaar zijn plicht eventueel niet nakomt.
Bedreiging: Als de eigenaar verantwoordelijk is voor de toepassing van de naleving van de regelgeving, is het weinig waarschijnlijk dat bestaansonzekere gezinnen, die over geen enkele onderhandelingsmacht beschikken omdat het zo moeilijk is om een woning te vinden, spontaan hun rechten zullen laten gelden. In deze optiek is het dus belangrijk om de eigenaars te responsabiliseren en om de kwetsbare huurders te sensibiliseren rond hun rechten en de voordelen van de verwarmingsregelgeving. Sommige OCMW’s houden zich daar al mee bezig in het kader van ongezonde woningen en hun werk lijkt wel wat op te leveren.
Opportuniteit: De regelgeving rond verwarming kan de kans bieden om druk uit te oefenen op de eigenaars van verouderde installaties, met het akkoord van de huurders en binnen de grenzen van de verantwoordelijkheden van de eigenaar. 18
Als de huurder verantwoordelijk is voor het laten uitvoeren van de regelmatige controle en eventueel een deel van de kosten voor een normalisering moet dragen, heeft de eigenaar het recht om na te gaan of zijn huurder de controle goed heeft opgevolgd. Als de installatie conform is op het moment van de verhuring, heeft de eigenaar er alle belang bij om na te gaan of de huurder de regelgeving goed naleeft tijdens de huurperiode. Als de installatie bij de start al verouderd is, heeft de eigenaar er geen enkel belang bij om te verifiëren of de huurder zijn plicht nakomt, aangezien dat kan leiden tot het uitvoeren van werken ten laste van de eigenaar. Eigenaar en huurder kunnen er aldus onmiddellijk belang bij hebben om elkaar te steunen bij het niet-naleven van hun wederzijdse verplichtingen: de huurder vermijdt de controlekosten en de eigenaar vermijdt de kosten voor de normalisering. Op termijn kan een huurder die geen controles heeft laten uitvoeren de gevangene worden van een illegale situatie, omdat hij onwettige situaties die al bestonden voor hij de woning huurde, niet meer durft te onthullen.
Bedreiging: Het delen van de verantwoordelijkheid tussen de eigenaar en de huurder kan leiden tot een stilzwijgend pact tussen de eigenaar en de huurder om de regelgeving niet na te leven. Dat ondergraaft onder meer de mogelijkheid om druk uit te oefenen op eigenaars van verouderde installaties. 18 Hoe uitgebreider deze verplichtingen zijn, hoe meer mogelijkheden er zijn om druk uit te oefenen op de eigenaar!
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
51
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
Informatie, steun en controles Zoals wordt aangetoond in de voorgaande secties is het onzeker of de correcte toepassing van de regelgeving rond verwarming voordelig is voor gezinnen met een laag inkomen, omdat: 1. het belang van de regelgeving niet vanzelfsprekend is, noch voor de eigenaar van een woning van lage kwaliteit, noch voor een bewoner met een laag inkomen, 2. de kostprijs van sommige vormen van normalisering onbetaalbaar is (of niet te pruimen) voor eigenaars met een laag inkomen (verantwoordelijkheid voor eigenaars van woningen die in trek zijn bij bewoners met een laag inkomen), 3. de regelgeving nog relatief nieuw is en bijgevolg nog niet algemeen bekend. Naast een doeltreffend controlemechanisme dat waakt over de naleving van de regelgeving, is het ook nodig om te zorgen voor voldoende, voor iedereen toegankelijke voorlichting over het belang en de verplichtingen van de regelgeving verwarming 19, en ook voor economische steun die kan worden ingezet voor de duurste normaliseringswerken (steun die eventueel wordt voorbehouden aan de meest kwetsbare gezinnen). Controle Wat de controle betreft, stellen we vast dat de technici enkel in Vlaanderen verplicht zijn om de bevoegde overheidsdienst in te lichten over alle legale handelingen die ze stellen inzake verwarmingsinstallaties. Dus enkel in Vlaanderen is het theoretisch mogelijk om lijsten aan te leggen van de installaties en om fraudeurs systematisch op te sporen.
Vraag: Zullen de controlemechanismen in verband met de naleving van de regelgeving, die ingevoerd zijn in elk gewest, doeltreffend genoeg zijn om fraude te voorkomen?
3.3.4. Perspectieven en opportuniteiten Voor de actoren van het sociale energiebeleid biedt de EPB verwarming weinig opportuniteiten of perspectieven. Toch stellen we vast dat deze regelgeving het grote voordeel biedt dat ze zorgt voor een geactualiseerde keuring van installaties die in gebruik zijn. De andere onderdelen van de EPB beperken zich immers tot een momentopname van een onbewoond goed (tijdens het bouwen of vóór het afsluiten van een huur- of verkoopcontract). Renovatievrees bij eigenaars
De verwarmingsregelgeving kan helpen om druk uit te oefenen op eigenaars van verouderde installaties om hun verwarmingssysteem te verbeteren, met het akkoord van de huurders en binnen de grenzen van de verplichtingen waaraan de eigenaar onderworpen is. Formeel is de renovatieverplichting van de slechtst presterende systemen al van toepassing. Maar we weten weinig over de effectieve naleving van de regelgeving. In de praktijk kan het controlebewijs of desgevallend het ontbreken van een bewijs voortaan worden gebruikt om een eigenaar aan te sporen of te verplichten om een controlebezoek aan te vragen, bijvoorbeeld in het kader van de sociale begeleiding van een kwetsbaar gezin. 19 Onder meer in dit verband zou het opportuun zijn dat bestaansonzekere gezinnen een beroep doen op de sociale bemiddelaars die ze kennen.
52
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
Als er een controleattest voorhanden is, dan staat daar een uiterste datum op voor een volgende controle en ook welke aanpassingen er moeten worden uitgevoerd worden. Als er een attest bestaat, is de huurder, naargelang het gewest waarin hij woont, verplicht om een controle te laten uitvoeren, of heeft hij het recht om een kopie van het controleattest te vragen aan zijn eigenaar (die dan verplicht zou zijn om een controle te laten uitvoeren). Als er belangrijke werken worden uitgevoerd aan de verwarmingsinstallatie, heeft de huurder ook het recht om een kopie van het keuringsverslag te vragen. Het is erg waarschijnlijk dat sociaal kwetsbare gezinnen een dergelijke stap die kan ingaan tegen hun eigenaar, niet spontaan zullen zetten. Vandaar het belang van een sociale begeleiding die een dergelijke actie kan ondersteunen. Objectivering van de verplichtingen van de bewoner Bij de energiebegeleiding van sociaal kwetsbare gezinnen stelt men vaak een uitzonderlijk hoog verbruik vast. Men besluit dan om daar iets aan te doen via een aangepast gedrag en ‘kleine investeringen‘, omdat de verhuurder niet geneigd is om een inspanning te doen. Soms voelen de huurders zich daarbij schuldig omdat ze de indruk krijgen dat hun gedrag de oorzaak is van het hoge verbruik. Doorgaans is het probleem echter te wijten aan het gebouw en aan de toestellen die erin staan.
Het controlebewijs of het keuringsverslag bieden in dit verband een objectief element inzake de verantwoordelijkheid van de verhuurder. Het legt uit welke conformiteitsproblemen er zijn met de installatie (controle-attest), maar ook welke de voordelen en het rendement zijn aan het systeem (diagnose-rapport)
Uitbreiding van het toepassingsveld van de regelgeving Zoals we al vermeldden zijn er veel verwarmingssystemen die erg gevaarlijk zijn, en ontsnappen de slechtst presterende systemen aan de EPB-regelgeving. Precies die systemen worden het meest gebruikt door de meest kwetsbare gezinnen.
Het zou nuttig zijn om het toepassingsveld van de EPB verwarming uit te breiden tot lokale verwarmingssystemen en tot alle systemen (behalve elektrische) voor de productie van warm tapwater. Het spreekt vanzelf dat de systemen die onder het uitgebreide toepassingsveld vallen (zoals lokale verwarmingssystemen) in deze optiek zouden moeten beantwoorden aan specifieke, aangepaste eisen. Uitvoeren van maatregelen die getuigen van “gezond verstand” De keuring van verwarmingssystemen zou, hoewel ze hoofdzakelijk betrekking heeft op belangrijke werken aan de verwarmingsinstallatie, ook kunnen worden gebruikt (zoals al gebeurt in Brussel) om advies te geven over investeringen die getuigen van “gezond verstand”: rendabel op erg korte termijn en tegen een beperkte kostprijs.
Een keuring van het verwarmingssysteem biedt de gelegenheid om rendabele investeringen tegen een geringe kostprijs af te dwingen, bijvoorbeeld als onderdeel van een grote investering zoals de vervanging van een stookketel. De temperatuurregeling en het isoleren van de cv-leidingen zijn in dit verband uiterst geschikt.
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
53
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
Men moet er echter op toezien dat er geen averechts effect ontstaat. Dat zou het geval zijn als een keuring zoveel bijkomende kosten zou veroorzaken dat ze de renovatie van de verwarmingssystemen in de woningen van de meest kwetsbare gezinnen zou afremmen. Dit geldt eveneens voor de aanvraag van energie-subsidies die gekoppeld zijn aan het kunnen voorleggen van een conformiteitsattest, indien de kostprijs van het conformiteitsattest de baten van de energiesubsidies overstijgt. Zo zijn in het Brussels Gewest recent de energie-subsidies bijna verdubbeld, maar wel gekoppeld aan het kunnen voorleggen van een conformiteitsattest van het verwarmingssyteem. Andere Tot slot noteren we dat de regelgeving verwarming maar effectief voordelig kan zijn, als men ervoor zorgt dat de regelgeving wordt nageleefd, en als men voorziet in de nodige financiële steun om te vermijden dat de EPB verwarming de meest sociaal kwetsbare gezinnen in de illegaliteit stort.
Het zou opportuun zijn om te voorzien in controle-instrumenten waarmee kan worden nagegaan of de regelgeving door de eigenaars en door de gebruikers van de verwarmingsinstallaties goed wordt nageleefd. De kostprijs van de verplichtingen die voortvloeien uit de EPB verwarming hebben een grote budgettaire impact voor sociaal kwetsbare gezinnen. Het zou opportuun zijn om te voorzien in specifieke economische steun voor de verplichtingen die ten laste vallen van kwetsbare gezinnen.
3.3.5. Samengevat De EPB-regels inzake verwarming bieden de hoop dat de verwarmingskosten globaal worden verminderd door een aanpassing van de meest energieverslindende installaties, die vaak worden gebruikt door de meest kwetsbare gezinnen. Deze EPB-regels bieden ook de hoop dat de woonkwaliteit wordt verbeterd. In theorie zou dat op termijn voordelig moeten zijn voor de meest kwetsbare gezinnen, voor zover de regelgeving effectief wordt toegepast, voor zover de EPB-regels effectief betrekking hebben op het geheel van de verwarmingsinstallaties (en meer in het bijzonder van deze die worden gebruikt door de meest kwetsbare gezinnen) en voor zover ze rendabele of minstens voldoende nuttige aanpassingen voorstellen die de kwaliteit van de huisvesting verbeteren. Een ‘SWOT-analyse’ van de EPB-regels voor verwarming (vanuit de optiek van de meest bestaansonzekere gezinnen) wordt voorgesteld in figuur 15. Deze analyse beklemtoont de elementen die voordelig en nefast zijn voor de meest kwetsbaren, al naargelang het gaat om de intrinsieke kenmerken van de regelgeving of om externe elementen. De intrinsieke elementen (sterktes en zwaktes) kunnen bruikbaar zijn voor een eventuele herziening van de regelgeving, terwijl de externe elementen (opportuniteiten en bedreigingen) overwogen kunnen worden (respectievelijk, gevaloriseerd of vermeden) zonder dat dit een direct effect heeft op de regelgeving.
54
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
Extern Element van de regelgeving
Intrinsiek Element van de regelgeving
Figuur 15 – Swotanalyse – EPB Verwarming
Koning Boudewijnstichting
Voordelig
Nefast
Voor de meest kwetsbare gezinnen
Voor de meest kwetsbare gezinnen
Sterktes:
Zwaktes:
Verplichting om verouderde installaties te verbeteren en bijgevolg:
• De meest gevaarlijke en vaak de meest energieverslindende toestellen worden niet in aanmerking genomen
• vermindering van de kosten • verbetering van de veiligheid
• Verplichtingen die los staan van het criterium van de financiële rentabiliteit • “Zal er voldoende controle zijn op de naleving van de regelgeving?” • Nieuwe kosten (inzake controle, keuring en diagnostiek)
Opportuniteiten:
Bedreigingen:
Druk (bv. door OCMW’s) op de eigenaars van woningen met een lage huurprijs om verouderde installaties te normaliseren
• Niet laten uitvoeren van controles, keuringen en diagnostieken • Financiële onbekwaamheid of moeilijkheid om de installaties te normaliseren • Opduiken van een parallelle verwarmingsmarkt, buiten de regelgeving
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
55
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
3.4 Standpunt van de stakeholders over EPB voor Bouwers EPB voor Bouwers – vergunningsplichtige werken – heeft indirecte sociale implicaties, aangezien bestaansonzekere gezinnen de kosten van dergelijke werken niet kunnen dragen. ‘De sociale risico’s van EPB-[voor Bouwers] zijn veel geringer dan het geval is bij een certificering: voor lage inkomens is een nieuwbouw of een grondige verbouwing hoe dan ook onmogelijk, met of zonder EPB-eisen.’ Figuur 16 – Globaal standpunt over de sociale impact van EPB-werkzaamheden
(a) Impact op eigenaars met een laag inkomen
(b) Impact op huurders met een laag inkomen
(c) Algemene impact inzake sociale rechtvaardigheid
Uit de algemene opinie van de respondenten (figuur 16) blijken de volgende tendenzen: 1. De respondenten vinden dat EPB-werkzaamheden slechts weinig impact hebben op bestaansonzekere doelgroepen, omdat ze doorgaans niet over de mogelijkheden beschikken om dergelijke werken uit te voeren, 2. De respondenten vinden dat EPB-werkzaamheden een vrij beperkte impact hebben op eigenaars met een laag inkomen (figuur 16a) waarschijnlijk (altijd) wegens hun geringe investeringsmogelijkheden, ook al toont een derde van de respondenten zich nog positief, 3. Ondanks de waarschijnlijke nadelige gevolgen van de kosten van eventuele werkzaamheden op de huurprijs voor huurders met een laag inkomen, worden vrij veel respondenten bekoord door het idee dat de energieprestaties globaal zullen verbeteren en dat dit positief is voor iedereen en dus ook (op middellange of lange termijn) voor de meest kwetsbare gezinnen (figuur 16b), 4. De grote meerderheid van de respondenten (ongeveer 80%) vindt niet dat EPB voor Bouwers een ongunstig effect heeft op de sociale rechtvaardigheid (figuur 16c) 20. Al met al is er ook een erg beperkt aantal respondenten dat vindt dat de werken een positieve impact hebben op de sociale rechtvaardigheid (bijvoorbeeld via een homogenisering van de prestaties).
3.4.1. Eisen inzake EPB voor Bouwers De EPB-regels bepalen prestatie-eisen waaraan nieuwe gebouwen en vergunningplichtige renovaties moeten voldoen. In vergelijking met een certificeringslogica gaat het hier niet meer om het meten, maar wel degelijk om het handelen! De EPB-eisen voor Bouwers verschillen uiteraard van gewest tot gewest, maar verlopen toch volgens een vrij gelijksoortig stramien, en beantwoorden aan identieke bezorgdheden. 20 Bijvoorbeeld nadelig voor de rechtvaardigheid omdat het zou kunnen dat het slechts in geringe mate een effect heeft op de woningen die in trek zijn bij de meest bestaansonzekere gezinnen.
56
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
3.4.2. Hopen op een verbetering die voordelig is voor iedereen Vrijwel alle respondenten zien in EPB voor Bouwers een kans om de prestaties te verbeteren: op middellange of lange termijn moeten de voordelen de investering rechtvaardigen. Heel in het algemeen moeten de EPBeisen voor Bouwers volgens de deelnemers dus een rendabele en nuttige operatie zijn.
Vraag: Zal de EPB-prestatienorm voordelig zijn voor iedereen? Blijft het feit dat de wetgeving ons uiteraard niets leert over hoe lang het zal duren vooraleer we mogen hopen dat de regelgeving zal toegepast zijn in een representatief deel van het woningpark en in het bijzonder in een representatief deel van de woningen die bestemd zijn voor gezinnen met een laag inkomen. Van goede techniek naar goed gebruik… Nieuwe technieken vragen nieuwe gebruiksvormen, anders kan de energiebesparing die aan de basis ligt van de EPB-eisen, uitdraaien op een nuloperatie. Betreffende de ventilatie-eisen (onder meer) moeten we noteren dat elk reglementair ventilatiemechanisme op de juiste manier gebruikt moet worden. Zo is een conforme natuurlijke ventilatie bestaande uit regelbare ventilatieroosters in het raam gewoonweg nutteloos, als de roosters permanent gesloten zijn, en kunnen ze een energieverslinder zijn als ze systematisch open staan.
Bedreiging: Als de bewoners niet kunnen omgaan met de technieken die worden aanbevolen door EPB voor Bouwers dan kan het zijn dat deze – in het bijzonder als het gaat om ventilatie – geen enkele winst opleveren, en zelfs contraproductief zijn. Opportuniteit: Geschikte opleiding en voorlichting ten behoeve van sociale bemiddelaars en kwetsbare gezinnen die verblijven in nieuwe of gerenoveerde woningen, kunnen ervoor zorgen dat kwetsbare bewoners leren werken met de technieken die via de EPB voor Bouwers gepromoot worden.
Toepassingsveld In de drie gewesten gaat EPB voor Bouwers uitsluitend over vergunningplichtige werken. De eisen veranderen naargelang van de omvang van de werken en minder omvangrijke renovaties zijn onderworpen aan vereenvoudigde procedures.
Bedreiging: Het feit dat men de EPB-regels moet volgen, zou een belemmering kunnen vormen voor alle vergunningsplichtige verbouwingen. In dit verband vrezen sommige respondenten zelfs dat sommigen stilaan zullen afhaken of dat er energiegetto’s zullen ontstaan.
Wat ontsnapt aan EPB voor Bouwers Werken zoals – de vervanging van ramen, – de vervanging van een stookketel 21, – een eenvoudige renovatie van het dak, – of alle andere renovatiewerken waarvoor geen enkele vergunning vereist is, 21 Het is niet de regelgeving rond EPB voor Bouwers, maar de EPB Verwarming die rekening houdt met de vervanging van stookketels.
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
57
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
zijn gewoon niet onderworpen aan de verplichtingen van EPB-bouwers, behalve als ze worden uitgevoerd binnen het kader van vergunningplichtige werken. In bestaande woningen is het dus mogelijk om die werken te beschouwen als onderhoudswerken, met inbegrip van werken die opgelegd zijn omwille van de bewoonbaarheid zoals de vervanging van niet-luchtdichte daken, en dan moet niet worden voldaan aan de energieprestatie-eisen.
Bedreiging: Woningen die in trek zijn bij kwetsbare gezinnen zouden op lange termijn kunnen ontsnappen aan alle prestatie-eisen, via opeenvolgende beperkte renovaties, opeenvolgende dringende werken, zonder ooit over te gaan tot vergunningplichtige werken… EPB voor Bouwers zou aldus een nieuwe kloof creëren tussen de minder rijken en de anderen. Vraag: Welk aandeel van het bestaande woningenpark zal zich binnen tien jaar geheel of gedeeltelijk moeten aangepast hebben aan de EPB voor Bouwers? Welk deel zal vergeten zijn door deze wetgeving?
3.4.3. Perspectieven en opportuniteiten De EPB-regelgeving voor bouwers biedt slechts weinig tastbare perspectieven voor kwetsbare gezinnen, van wie de woning slechts zelden grondig genoeg wordt verbouwd. In de – nog zeldzame – gevallen waarbij woningen voor de meest sociaal kwetsbare gezinnen grondig worden verbouwd, is het belangrijk dat men erop toeziet dat de woning goed wordt gebruikt (zie hoger).
Geschikte opleidingen en informatie gericht op sociale steunpunten en bestaansonzekere gezinnen die gehuisvest zijn in nieuwe of verbouwde woningen, kunnen ervoor zorgen dat de kwetsbare bewoners leren werken met de technieken die gepromoot worden door de EPB. Voor de rest is het, in principe, uiteraard denkbaar dat de energieprestatieverplichtingen op bestaande woningen worden toegepast, net zoals de EPB-eisen bouw voor nieuwe of gerenoveerde woningen. Deze mogelijkheid wordt geanalyseerd in het gedeelte over de certificering (sectie ‘Onbewoonbaarheid en verhuurverbod’).
3.4.4. Samengevat De EPB voor Bouwers biedt de hoop dat een gebouw geleidelijk wordt verbeterd via nieuwe constructies en vergunningplichtige renovaties. Dat zou op meer of minder lange termijn voordelig moeten zijn voor de meest kwetsbare gezinnen en ook voor de andere. Maar in afwachting dreigt deze bijzondere aandacht voor vergunningplichtige werken een nieuwe belemmering te vormen voor het verbouwen van de slechtste woningen, en dreigt er een nieuwe kloof te worden gecreëerd tussen de meest kwetsbaren en de anderen. Het boomdiagram van deze risico’s is opgenomen in figuur 17. Een ‘SWOT-analyse’ van de EPB-regels voor verwarming (vanuit de optiek van de meest bestaansonzekere gezinnen) wordt voorgesteld in figuur 18. Deze analyse beklemtoont de elementen die voordelig en nefast zijn voor de meest kwetsbaren, al naargelang het gaat om de intrinsieke kenmerken van de regelgeving of om externe elementen. De intrinsieke elementen (sterktes en zwaktes) kunnen bruikbaar zijn voor een eventuele herziening van de regelgeving, terwijl de externe elementen (opportuniteiten en bedreigingen) overwogen kunnen worden (respectievelijk, gevaloriseerd of vermeden) zonder dat dit een direct effect heeft op de regelgeving.
58
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
EPB voor Bouwers
Koning Boudewijnstichting
Slecht gebruik van de woning (waaronder de ventilatie)
Meerkosten van verbouwing of nieuwbouw
Verslechtering van de hygiënische situatie
Verhoging of stagnatie van het verbruik
Verhoging van de globale kosten van de woning
Vertrek naar andere nietgerenoveerde woningen
Verwaarlozing van sommige gebouwen
Woningen met een lage huurprijs worden niet gerenoveerd, en de andere wel
Verhoging van de huurprijs niet gecompenseerd door een besparing op de kosten
Onbegrip en vertrek van de minst welgestelden naar andere woningen
Belemmering van de toegang tot eigendom
Economische situatie moeilijker voor zij die ondanks alles beslissen om te verbouwen
Verhoging van de huurprijs gecompenseerd door de kosten
Belemmering voor de verbouwing van woningen met een lage huurprijs, rekening houdend met de druk op de vastgoedmarkt
Repercussie van de meerkosten op de huurder
Belemmering voor verbouwing/ nieuwbouw voor eigenaars met een laag inkomen
Minder verbouwing/nieuwbouw door eigenaars-bewoners met een laag inkomen
Figuur 17 – Risico’s en bedreigingen inherent aan EPB-werken
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
59
Hoofdstuk 3 – Raadpleging van de stakeholders over de EPB-regels
Extern Element van de regelgeving
Intrinsiek Element van de regelgeving
Figuur 18 – Swotanalyse – EPB voor Bouwers
60
Voordelig
Nefast
Voor de meest kwetsbare gezinnen
Voor de meest kwetsbare gezinnen
Sterktes:
Zwaktes:
Standaardisering van de prestaties van nieuwe en gerenoveerde (indien vergunningplichtig) gebouwen, en aldus minder kosten. Globaal bestaat de hoop dat de EPB-eisen op termijn rendabel zijn en de globale woningkosten verminderen.
• Het is mogelijk om allerlei renovaties uit te voeren zonder zich bloot te stellen aan de EPB-eisen, bv. om onbewoonbaarheid te voorkomen (bv. dakherstelling of nieuwe ramen plaatsen).
Opportuniteiten:
Bedreigingen:
Opleiding en voorlichting van bewoners (en sociale bemiddelaars) zodat de bewoners leren werken met de nieuwe technieken in nieuwe en gerenoveerde woningen.
• Omzeiling van de EPB, door het vermijden van vergunningplichtige werken.
• Belemmert verbouwing.
• Slecht gebruik van de woning. • Geen investeringsmogelijkheden voor kwetsbare eigenaars-bewoners. • Bewoners begrijpen het belang van de EPB-eisen niet.
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 4 ‘Genderanalyse’ van de sociale impact van Energieprestatiemaatregelen in België
Dit hoofdstuk wil illustreren dat maatregelen inzake de energieprestaties van gebouwen een reële en uiteenlopende genderimpact kunnen hebben.
Het begrip ‘gender’ In het algemeen maakt men een onderscheid tussen gender en sekse. Sekse verwijst naar het biologische onderscheid tussen mannen en vrouwen. Gender verwijst naar culturele en sociale verschillen tussen mannen en vrouwen die maatschappelijk bepaald zijn. Zogeheten ‘mannelijke’ en ‘vrouwelijke’ rollen zijn niet aangeboren, maar sociaal opgebouwd. Vandaar dat we spreken over sociale constructies. Beide begrippen (gender-sekse) zijn sterk verwant omdat de biologische sekse bepalend is voor de sociale genderrol (vrouwelijk of mannelijk) waaraan een individu volgens de maatschappij moet beantwoorden. Beide seksen hebben een verschillend statuut binnen de samenleving (gezin, werk, scholen enz.). Vaak worden de keuzes, oriëntaties, gewoonten en manieren van doen van een individu bepaald door de sekse waartoe het behoort. Op basis van de uitleg hierboven: 1. kan men zich gemakkelijker voorstellen waarom we langer willen stilstaan bij de invloed van gender in alle sferen van onze samenleving, onder meer op het vlak van energie en de energieprestatiemaatregelen van gebouwen. 2. gaan we ervan uit dat het onderscheid tussen de reële ervaringen en noden van mannen en vrouwen niet zonder belang is in het kader van de aan bevelingen die geformuleerd moeten worden. Aldus kunnen we uitkomen bij beter afgestemde en bijgevolg meer duurzame oplossingen.
Gender en kwetsbaarheid In een gendergevoelige sociologische benadering (conform aan ‘Gender studies’ 22), spreekt het vanzelf dat het noodzakelijk is om vragen te stellen rond de geslachtelijke samenstelling van deze gezinnen en rond de genderrollen die daaruit voortvloeien. Op basis van enkele Belgische statistieken blijkt bovendien dat de sekse belangrijk is als het gaat over kwetsbaarheid en armoede. Daarnaast zijn ook de criteria ‘leeftijd’ en ‘etnie’ of ‘afkomst’ van belang.
22 De term ‘Genderstudies’ verwijst naar een studie-, debat- en opiniedomein dat betrekking heeft op de relaties en correlaties tussen gender en andere disciplines uit de sociale en humane wetenschappen (sociologie, politieke wetenschappen, antropologie, geschiedenis, filosofie enz.).
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
61
Hoofdstuk 4 – ‘Genderanalyse’ van de sociale impact van Energieprestatiemaatregelen in België
De statistieken 23 over de samenstelling van de Belgische huishoudens en het risico op armoede laten zien dat de meest kwetsbare volwassenen – jongeren, ouderen, los van hun etnische achtergrond – vaak diegenen zijn die alleen wonen, die (bijna) geen toegang hebben tot een job, die afhankelijk zijn van het sociale bijstandssysteem en die een of meer personen ten laste hebben. Een analyse van de diverse statistieken geeft aan dat we in deze denkbeeldige situatie een meerderheid van vrouwen aantreffen 24. Bij kwetsbare gezinnen gaat het grotendeels om eenoudergezinnen en in 80% van de gevallen om vrouwen.
Gender en energie Een verschil in inkomen en economische middelen Het is noodzakelijk om rekening te houden met de economische realiteit die samengaat met de voorgenomen maatregelen. Een beleid dat uitgaat van een duurzaam beheer van de energiebronnen kan niet anders dan rekening houden met sociaaleconomische variabelen en met de genderimpact. Personen met een laag inkomen hebben vaak geen spaargeld, verzekering of andere bestaansmiddelen die ze zouden kunnen investeren om te voldoen aan de vereiste energieprestaties (verwarming, isolatie, airconditioning enz.): Het rapport over Energiearmoede in België van 2011 25 (zie website POD Maatschappelijke Integratie) maakt duidelijk dat kwetsbare mensen het erg moeilijk hebben om de energie die ze nodig hebben om hun woning te verwarmen, te betalen. Ook de installatie van klimaatregelingssystemen voor privéwoningen blijkt erg duur te zijn, maar het is een haalbaar iets voor veel jonge gezinnen met een dubbel inkomen. Ouderen met een laag inkomen kunnen het zich echter niet veroorloven om de temperatuur tijdens een hittegolf te ‘regelen’. Uit statistieken en onderzoeken van de WHO 26 over ouder worden blijkt overigens dat het hier vooral over vrouwen gaat en dat het aandeel van de vrouwen in de toekomst nog zal toenemen. Vrouwen beschikken gemiddeld over minder economische bestaansmiddelen dan mannen. Dat geldt zeker voor alleenstaande vrouwen. Bijgevolg zijn het hoofdzakelijk vrouwen die potentieel worden benadeeld, als er dure maatregelen worden genomen die enkel beschikbaar zijn voor wie ze kan betalen. Sociale rollen zijn belangrijk als het gaat over het energiebeheer Er bestaan wel degelijk genderstereotypen die het gedrag en de houding tegenover energie beïnvloeden en die gedeeltelijk verklaren waarom de sector het slachtoffer is van een zekere horizontale segregatie 27. Uit Duits onderzoek 28 blijkt dat genderstereotypen leiden tot een welbepaalde taakverdeling als het gaat over een bewust, zuinig energiebeheer. Mannen dragen vooral de verantwoordelijkheid voor de technische 23 http://economie.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/ http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/eurostat/home/ http://www.mi-is.be/be-nl/studies-publicaties-en-statistieken/energie 24 Volgens cijfers van BELDAM (federale enquête, nog niet gepubliceerd) gaat het in 68,9% van de eenoudergezinnen om vrouwen: in Brussel bedraagt dat cijfer 74,7%, in Wallonië 76,1% en in Vlaanderen 61,6%. 25 http://www.mi-is.be/sites/default/files/doc/energiearmoede_in_belgie.pdf 26 WHO: Wereldgezondheidsorganisatie: http://www.who.int/en/index.html 27 Simplistisch gesteld: ‘meisjes kiezen niet voor mannenberoepen en –sectoren, en jongens kiezen niet voor vrouwenberoepen en -sectoren.’ 28 Doerr Gisela, ‘Haushaltstechnisierung und geschlechtsspezifische Arbeitsteilung im Haushalt’, in Glatzer et; al. Frankfurt.
62
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 4 – ‘Genderanalyse’ van de sociale impact van Energieprestatiemaatregelen in België
aspecten in een huishouden en dus voor de thermische isolatie, het onderhoud van de boilers en stookketels. Van vrouwen verwacht men dat ze energie besparen via een gedragsverandering op het vlak van koken, wassen, het watergebruik in de wc’s enz. Zij moeten die goede ‘code of conduct’ ook doorgeven aan de andere gezinsleden. Dat betekent dat de specifieke rolverdeling tussen mannen en vrouwen op het vlak van energie en energiebeheer moet worden uitgeklaard en dat maatregelen rond de energieprestaties van gebouwen daarop moeten steunen. Jongeren – meisjes en jongens – zouden daarvoor gevoelig moeten worden gemaakt via voorlichting en ze zouden vooral dezelfde boodschappen moeten ontvangen. Het zou bijvoorbeeld nuttig zijn om op het wijkniveau gemengde m/v-verbruikersgroepen samen te brengen die zouden streven naar het verhogen van de weerbaarheid (via de uitwisseling van ervaringen en praktijken) en naar het doorbreken van stereotiepe denkbeelden.
EPB-maatregelen en gender 1. Energieprestatie-eisen voor nieuwe gebouwen en voor vergunningplichtige renovaties. Deze maatregel is vooral belangrijk voor eigenaars. Voor de kwetsbare doelgroep waarop deze studie zich concentreert, is hij minder relevant. In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij een scheiding of overlijden) kan een genderbenadering echter toch interessant zijn en moeten de volgende vragen aan bod komen: wie zijn de eigenaars, hoe is hun gezin samengesteld? Het gaat erom deze antwoorden te verzamelen en om ze afzonderlijk per sekse te verwerken in statistieken. Hoe is de eigendom verdeeld, hoe zijn de rechten onder een koppel verdeeld enz.? Vooral bij het uit elkaar gaan of scheiden van een koppel kan een afzonderlijke benadering per sekse relevant zijn: wie zal daardoor ‘armer worden’ ? 2. Een “certificatieplicht” voor gebouwen die verkocht of verhuurd worden, zodat de koper/huurder de prestaties van dit goed kan beoordelen. Deze maatregel heeft duidelijk betrekking op de doelgroep van deze studie. Het gaat immers om kwetsbare personen die afhankelijk zijn van de woningen die de huurmarkt aanbiedt. We weten dat die situatie niet rooskleurig is: in de grote steden is er onder meer een groot tekort aan woningen, en is er een aanzienlijke concentratie van buurten met ongezonde of slecht geïsoleerde woningen met een hoog energieverbruik enz. Zoals we reeds vermeldden gaat het bij kwetsbare gezinnen grotendeels om eenoudergezinnen met in 80% van de gevallen een vrouw als gezinshoofd. Op basis van deze context moet de impact van een maatregel vanuit een genderbenadering worden geëvalueerd. Een maatregel heeft immers een ander effect op mannen dan op vrouwen. Als de huurprijzen, zoals blijkt uit de verkennende studie, kunnen schommelen afhankelijk van de gegevens op het certificaat, en als woningen die in ‘goede staat’ zijn dus duurder zijn dan ‘minder goede’ woningen, spreekt het vanzelf dat in deze laatste categorie hoofdzakelijk kwetsbare vouwen (en hun kinderen) zullen terechtkomen. Vrouwen beschikken immers over minder bestaansmiddelen, zoals blijkt uit statistieken betreffende de arbeidsmarkt (deeltijdse jobs, hogere werkloosheidscijfers, contracten van bepaalde duur enz.). Slecht geïsoleerde woningen met een hoog energieverbruik, energieverslindende apparaten enz., kunnen de vicieuze cirkel van het gebrek aan comfort alleen maar versterken. Bovendien brengen vrouwen (samen met hun jonge kinderen), op basis van een traditionele taakverdeling, meer tijd door in de woning. Als deze slecht geïsoleerd is, zijn ze dus meer blootgesteld aan de mankementen ervan en aan hun impact op de
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
63
Hoofdstuk 4 – ‘Genderanalyse’ van de sociale impact van Energieprestatiemaatregelen in België
gezondheid bijvoorbeeld. In de winter is het er te koud en te vochtig en in de zomer te warm. Uit Franse statistieken die worden opgesteld sinds de grote hittegolf van 2003 blijkt dat oudere alleenstaande vrouwen met slecht geïsoleerde woningen het meest last hebben van extreme hitte. Bij kinderen en vrouwen ligt het aantal allergieën en ziekten ten gevolge van schimmelvorming en vochtigheid hoger dan bij mannen. Vrouwen bevinden zich dus meer dan mannen in een armoedespiraal en moeten ook meer uitgeven voor gezondheidszorg ten gevolge van een onhygiënische en/of slecht geïsoleerde woning. De genderstereotypen rond energie spelen eveneens een rol. Zoals we al eerder gezien hebben, is er enerzijds een ‘horizontale segregatie’ wat betreft techniek en energie (waarbij vrouwen veeleer verantwoordelijk zijn voor energiezuinig gedrag, en mannen veeleer voor het onderhoud van de apparaten). Anderzijds worden we geconfronteerd, zoals blijkt uit ons verkennend onderzoek, met een ‘analfabetisme’ wat betreft het certificaat en andere maatregelen van technisch-energetische aard (de mensen begrijpen niet altijd waarvoor het certificaat dient, hun energiefactuur kunnen ze niet altijd correct lezen en interpreteren enz.). De combinatie van deze twee fenomenen maakt dat vrouwen, nog meer dan mannen, geen gebruik kunnen maken van maatregelen die bedoeld zijn om hun woning ecologischer en energiezuiniger te maken. Bovendien hangen ze af van anderen voor wat betreft de technische interpretatie van het certificaat en de energiefactuur. 3. Eisen inzake de controle van verwarmingssystemen. Net zoals bij de ‘certificatie’ weten vrouwen, volgens het traditionele gendergedrag, minder hoe ze moeten omgaan met deze eis, wegens: – hun technisch-energetisch ‘analfabetisme’, hun gebrekkig inzicht in technische uitleg enz. Ze hebben minder vat op wat er gebeurt en kunnen dus minder onderbouwde beslissingen nemen. – hun gebrekkige handigheid wat betreft het onderhoud en de herstelling van sanitaire en verwarmingsapparaten en -installaties. Eens te meer zijn ze aangewezen op anderen, wat hen aanzienlijk wat geld kan kosten.
Enkele aanbevelingen 1. De intermediaire actoren, dit wil zeggen de actoren die betrokken zijn bij het sociale en het energiebeleid zoals OCMW’s, de lokale entiteiten van het FRGE 29, de overheidsdiensten en regulatoren van de energiemarkt enz., vragen om te zorgen voor statistieken die volledig uitgesplitst zijn volgens de sekse. Dergelijke statistieken zijn onontbeerlijk voor een genderanalyse en voor het meten van de gedifferentieerde impact van de maatregelen op de doelgroepen. En dus ook voor het garanderen van de invoering van de best afgestemde, duurzame en realistische strategieën (rekening houdend met de verschillende situatie en noden van mannen en vrouwen). Het systematisch op geregelde tijdstippen samenstellen van volgens de sekse gescheiden statistieken is de enige manier om te zorgen voor een continue monitoring en voor het opvolgen van de impact in de loop van de tijd. 2. Inspiratie putten uit de goede praktijken van bepaalde sociale bouwmaatschappijen die hun rol als intermediaire actor erg ter harte nemen en die de eigenaars vragen om hun woningen te saneren en ‘aan te passen’ aan de nieuwe energienormen. Net als andere intermediairen zijn deze maatschappijen nog geen modelleerlingen als het gaat over het samenstellen van statistieken per sekse, maar een groot aantal van hen houdt wel rekening met de ‘vervrouwelijking van de energiearmoede en de huisvesting’.
29 Fonds ter reductie van de globale energiekosten, zie http://www.frge.be/
64
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
Hoofdstuk 4 – ‘Genderanalyse’ van de sociale impact van Energieprestatiemaatregelen in België
3. Vulgariseren en aanpakken van het energieanalfabetisme en in het bijzonder de certificaten leesbaarder en de facturen begrijpelijker maken: i. De intermediairen (OCMW’s, vzw’s enz.) vragen om vulgariserende voorlichting te organiseren die rekening houdt met de genderdimensie (dus niet te technisch zijn, werken met voorbeelden enz.). De mensen ook leren om het aanbod van de leveranciers te vergelijken enz. ii. De eigenaars vragen om naast het certificaat en de beschrijving van de woning, ook te zorgen voor een eenvoudige en duidelijke samenvatting van de energiekosten uit het verleden (de twee voorgaande jaren bijvoorbeeld: jaarlijks waterverbruik=zoveel, jaarlijks elektriciteitsverbruik=zoveel, verwarming=zoveel enz.). 4. Oprichten in de wijken van verbruikerscomités (huurders) met een evenwichtige samenstelling wat betreft mannen en vrouwen (impact op de participatie en de weerbaarheid). 5. Organiseren, via vzw’s en andere intermediairen, van technische voorlichting (tips en kneepjes over ‘Hoe kan ik mijn appartement beter isoleren?’ bijvoorbeeld), aanleren van een goede houding en omgang met het energieverbruik (doorspoelen van de wc, verwarming enz.), en waken over de evenwichtige impact op mannen en vrouwen.
Koning Boudewijnstichting
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
65
66
D e s o c i a l e i m p a c t v a n de nieu w e rege l gevingen in z a ke de E nergieprest a ties v a n G eb o u w en en B innenk l i m a a t ( E P B ) in B e l gi ë
Koning Boudewijnstichting
www.kbs-frb.be
De Koning Boudewijnstichting is een onafhankelijke en pluralistische stichting in dienst van de samenleving. We willen op een duurzame manier bijdragen tot meer rechtvaardigheid, democratie en respect voor diversiteit. De Stichting steunt jaarlijks zo’n 1.500 organisaties en individuen die zich engageren voor een betere samenleving. Onze actiedomeinen de komende jaren zijn : armoede & sociale rechtvaardigheid, gezondheid, democratie in België, democratie in de Balkan, erfgoed, filantropie, migratie, ontwikkeling, leiderschap en maatschappelijk engagement. De Stichting werd opgericht in 1976 toen Koning Boudewijn 25 jaar koning was. Meer info over onze projecten,
In 2011 werkte de Stichting met een startbudget van 30 miljoen euro.
evenementen en publicaties vindt u op
Naast ons eigen kapitaal en de belangrijke dotatie van de Nationale Loterij,
www.kbs-frb.be.
zijn er de Fondsen van individuen, verenigingen en bedrijven. De Koning Boudewijnstichting ontvangt ook giften en legaten.
Een e-news houdt u op de hoogte. Met vragen kunt u terecht op
De Raad van Bestuur van de Koning Boudewijnstichting tekent de krachtlijnen
[email protected] of 070-233 728
uit en zorgt voor een transparant beleid. Voor de realisatie doet ze een beroep op een 50-tal medewerkers. De Stichting werkt vanuit Brussel en is actief op
Koning Boudewijnstichting, Brederodestraat 21, B-1000 Brussel
Belgisch, Europees en internationaal niveau. In België heeft de Stichting zowel lokale, regionale als federale projecten lopen.
02-511 18 40, fax 02-511 52 21
Om onze doelstelling te realiseren, combineren we verschillende werkmethodes. We steunen projecten van derden of lanceren eigen acties, bieden een forum voor
Giften vanaf 40 euro
debat en reflectie, en stimuleren filantropie. De resultaten van onze projecten en
zijn fiscaal aftrekbaar.
acties worden verspreid via diverse mediakanalen. De Koning Boudewijnstichting
000-0000004-04
werkt samen met overheden, verenigingen, ngo’s, onderzoekscentra, bedrijven
IBAN BE10 0000 0000 0404
en andere stichtingen. We hebben een strategisch samenwerkingsverband met
BIC BPOTBEB1
Volg ons op Facebook | Twitter | Youtube
het European Policy Centre, een denktank in Brussel.