UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2014 – 2015
De effecten van immigratie op loon en tewerkstelling in België
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Economische Wetenschappen
Jérôme Vancauwenberge onder leiding van Prof. Rayp Glenn, Van de gaer Dirk en Ruyssen Ilse
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2014 – 2015
De effecten van immigratie op loon en tewerkstelling in België
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Economische Wetenschappen
Jérôme Vancauwenberge onder leiding van Prof. Rayp Glenn, Van de gaer Dirk en Ryssen Ilse
Woord vooraf Met dank aan alle mensen die me geholpen hebben in dit werk. Meer speciaal aan Prof . Glenn Rayp wiens grote beschikbaarheid en wenken van grote hulp zijn geweest.
Eveneens aan mijn ouders en vrienden voor hun hulp in het geduldig nalezen en voor hun suggesties. Dank aan al diegenen die me constant aanmoedigden door te zetten.
iv
Inhoudsopgave Lijst gebruikte afkortingen ....................................................................................................... vii Lijst van de figuren ................................................................................................................. viii Lijst van de tabellen .................................................................................................................. xi Inleiding ................................................................................................................................... 12 Hoofdstuk 1 : Kort verhaal van de immigratie in België ......................................................... 14 Hoofdstuk 2: Buitenlanders in België ...................................................................................... 19 1.
Kenmerken met betrekking tot de buitenlanders .................................................................... 20
2.
Kenmerken met betrekking tot de buitenlandse beroepsbevolking ........................................ 23
3.
Kenmerken met betrekking tot het beroep van de buitenlanders ........................................... 25
4.
Samenvatting............................................................................................................................ 29
Hoofdstuk 3 :Verwachte effecten van immigratie op de arbeidsmarkt .................................... 31 1.
Potentiële effecten van immigratie .......................................................................................... 31
2.
Empirische effecten op de arbeidsmarkt .................................................................................. 35
3.
Verwachte effecten op korte termijn op de Belgische arbeidsmarkt ....................................... 39
Hoofdstuk 4: Empirische resultaten op de tewerkstelling van de autochtonen op de Belgische arbeidsmarkt ............................................................................................................................. 40 1.
Gebruikte gegevens .................................................................................................................. 40
2.
Eerste overzicht ........................................................................................................................ 42
3.
Empirische specificaties............................................................................................................ 48
4.
Resultaten ................................................................................................................................ 50
5.
Opmerkingen en nuancering van de resultaten ....................................................................... 52
6.
Besluit....................................................................................................................................... 53
Hoofdstuk 5: Empirische resultaten op het loon van de Belgische werknemers ..................... 54 1.
Methodologie en gebruikte gegevens ...................................................................................... 54
2.
Eerste overzicht ........................................................................................................................ 58
3.
Empirische specificaties............................................................................................................ 60
4.
Resultaten ................................................................................................................................ 60
v
5.
Opmerkingen en nuancering van de resultaten ....................................................................... 62
6.
Besluit....................................................................................................................................... 63
Besluit....................................................................................................................................... 64 Literatuurlijst ............................................................................................................................ 66 Bijlage 2.1 : Sectorindeling volgens de NACE-BEL classificatie ........................................... 72 Bijlage 2.2 : Berekeningsmethode voor het gemiddelde dagloon ............................................ 83 Bijlage 4.1 Eviews resultaten voor de effecten op het werkloosheidscijfer ............................. 85 Bijlage 5.1 . De 84 gebruikte groepen voor de test .................................................................. 90 Bijlage 5.2 . Eviews resultaten op het dagloon van Belgische arbeiders ................................. 92
vi
Lijst gebruikte afkortingen
KSZ : Kruispuntbank van de sociale zekerheid met het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming. OESO/OCDE/OECD : De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling OLS: Ordinary Least Squares GLS: Generalized Least Squares EU : Europese Unie. Europese buitenlanders: buitenlanders met een Europese nationaliteit (niet enkel de EU)
vii
Lijst van de figuren Hoofdstuk 1: Kort verhaal van de immigratie in België
Figuur 1 : Immigratie in België per nationaliteit Bron : Eigen grafiek op basis van Direction générale Emploi et marché du travail(2003)
Figuur 2 : Immigratie uit nieuwe lidstaten 2000-2007 Bron : Eigen grafiek op basis van gegevens Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding (2010)
Hoofdstuk 2: Buitenlanders in België
Figuur 3 : Aantal buitenlanders per nationaliteit Bron : Eigen berekening (en grafiek) op basis van het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming (KSZ).
Figuur 4: Aandeel van buitenlanders per provincie Bron : Eigen berekening (en grafiek) op basis van het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming (KSZ).
Figuur 5: Aandeel van buitenlanders per leeftijdsklasse Bron : Eigen berekening (en grafiek) op basis van het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming (KSZ).
Figuur 6 : Scholingsniveau per nationaliteit (2011) Bron : Eigen grafiek op basis van gegevens van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg
Figuur 7: Werkloosheidsgraad per nationaliteit Bron : Eigen berekening (en grafiek) op basis van het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming (KSZ).
Figuur 8: Aandeel van buitenlanders per sectie (2008) viii
Bron : Eigen berekening (en grafiek) op basis van het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming (KSZ).
Figuur 9: Verdeling van de buitenlanders per arbeidsregime (2008) Bron : Eigen berekening (en grafiek) op basis van het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming (KSZ).
Figuur 10: Verdeling van de Belgen per arbeidsregime (2008) Bron : Eigen berekening (en grafiek) op basis van het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming (KSZ).
Figuur 11: Aandeel van buitenlanders per bruto dagloonklasse Bron : Eigen berekening (en grafiek) op basis van het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming (KSZ)
Figuur 12: Evolutie van het gemiddelde bruto dagloon per nationaliteit Bron : Eigen berekening (en grafiek) op basis van het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming (KSZ).
Figuur 13: Aandeel van buitenlanders per grootte (2008) Bron : Eigen berekening (en grafiek) op basis van het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming (KSZ).
Hoofstuk 4: Empirische resultaten op de tewerkstelling van de autochtonen op de Belgische arbeidsmarkt
Figuur 14 : Correlatie tussen de jaarlijkse groeivoet van het werkloosheidspercentage van autochtonen en de jaarlijkse groeivoet van het aandeel van Niet-Europese buitenlanders in de bevolking op beroepsactieve leeftijd(15-64j) Bron : Eigen berekening (en grafiek) op basis van het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming (KSZ) ten gebruik van Eviews8.
ix
Figuur 15 : Correlatie tussen de jaarlijkse groeivoet van het werkloosheidspercentage van autochtonen en de jaarlijkse groeivoet van het aandeel van Europese buitenlanders in de bevolking op beroepsactieve leeftijd(15-64j) Bron : Eigen berekening (en grafiek) op basis van het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming (KSZ) ten gebruik van Eviews8. Figuur 16 : correlatie tussen het werkloosheidspercentage in 2005 en de netto stroom van Europese buitenlanders(t.o.v de totale)bevolking op beroepsactieve leeftijd tussen 2005 en 2006.(in %) Bron : Eigen berekening (en grafiek) op basis van het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming (KSZ) ten gebruik van Eviews8. Figuur 17 : correlatie tussen het werkloosheidspercentage in 2005 en de netto stroom van niet-Europese buitenlanders(t.o.v de totale)bevolking op beroepsactieve leeftijd tussen 2005 en 2006(in %) Bron : Eigen berekening (en grafiek) op basis van het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming (KSZ) ten gebruik van Eviews8. Figuur 18 : correlatie tussen het aandeel Europese buitenlanders in 2005 en de netto stroom van Europese buitenlanders tussen 2005 en 2006 Bron : Eigen berekening (en grafiek) op basis van het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming (KSZ) ten gebruik van Eviews8 Figuur 19 : correlatie tussen het aandeel niet-Europese buitenlanders in 2005 en de netto stroom van Europese buitenlanders tussen 2005 en 2006 Bron : Eigen berekening (en grafiek) op basis van het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming (KSZ) ten gebruik van Eviews8 Figuur 20 : correlatie tussen de “native netflow” en de netto stroom van Europese buitenlanders. Bron : Eigen berekening (en grafiek) op basis van het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming (KSZ) ten gebruik van Eviews8 Figuur 21 : correlatie tussen de “native netflow” en de netto stroom van niet- Europese buitenlanders x
Bron : Eigen berekening (en grafiek) op basis van het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming (KSZ) ten gebruik van Eviews8 H5: Effecten van immigratie op de verloning van de Belgische werknemers Figuur 22 : Correlatie tussen de evolutie van het gemiddelde dagloon van Belgische arbeiders en de evolutie van het aandeel Europese buitenlanders over de 84 groepe Bron : Eigen berekening (en grafiek) op basis van het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming (KSZ) ten gebruik van Eviews8 Figuur 23 : Correlatie tussen de evolutie van het gemiddelde dagloon van Belgische arbeiders en de evolutie van het aandeel Europese buitenlanders over de 84 groepen Bron : Eigen berekening (en grafiek) op basis van het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming (KSZ) ten gebruik van Eviews8.
Lijst van de tabellen Hoofstuk 4: Empirische resultaten op de tewerkstelling van de autochtonen op de Belgische arbeidsmarkt Tabel 1 : Effecten op het werkloosheidscijfer van de Belgen
Bron : Resultaten op basis van gegevens van het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming (KSZ) ten gebruik van Eviews8. H5: Effecten van immigratie op de verloning van de Belgische werknemers Tabel 2 : Effecten op het dagloon van de Belgische arbeiders
Bron : Resultaten op basis van gegevens van het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming (KSZ) en “STAN database for structural analysis” (OESO) ten gebruik van Eviews8.
xi
Inleiding België heeft een lange geschiedenis van immigratie met enkele hoogtepunten zoals in 1948 of 1964. De afgelopen 15 jaar kent België een nieuw fenomeen met een sterke stijging van de immigratie, hoofdzakelijk uit Oost-Europese landen.. Het aantal Poolse immigranten in België is bijvoorbeeld gestegen met meer dan 800% tussen 2000 en 2007(zie figuur 2). In tegenstelling tot de voorgaande stijgingen is deze toename niet conjunctureel maar verspreid in de tijd (Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding,2013,p.21). Meerdere WestEuropese landen kennen een gelijkaardig fenomeen . (Galgoczi,Leschke & Watt, 2011) Migratie heeft altijd bestaan. Vraag is welke invloed het uitoefent op het land van bestemming vandaag. Onder meer in West-Europa is immigratie een onderwerp dat een belangrijke plaats neemt in het publieke en politieke debat en heel dikwijls wordt het als een probleem beschouwd, zelden als een oplossing. In het Verenigd Koninkrijk wordt de massieve immigratiestroom vanaf 2004 door velen als de oorzaak gezien van de toename van de werkloosheid. (Reed & Latorre,2009).En dit, hoewel de wetenschappelijke onderzoeken geen significante effecten aantoonden. (Gilpin,Henty,Lemos,Portes &Bullen,2006; Reed et al.,2009;Lemos & portes, 2008) België is daarop geen uitzondering . Volgens een peiling van Ipsos vinden 72% van de ondervraagde Belgen in 2011 dat immigratie ongunstig voor België is en 94% dat immigratie de laatste vijf jaren te groot was(“Les Belges sont..”,2011).Het onderwerp neemt ook een belangrijke plaats in het Belgische politieke landschap. De recente verklaringen van de staatssecretaris van Asiel en migratie, Theo Francken, over de al dan niet economische meerwaarde van immigranten (Floor Bruggeman, 2011) of de recente petitie van de “Parti Populaire” om de grenzen te sluiten zijn er voorbeelden van (Le peuple,2015) . Het netto welvaartseffect van immigratie voor het bestemmingsland is in de literatuur nochtans niet duidelijk. Het blijkt ook dat er nog geen onderzoek over de effecten van immigratie voor België beschikbaar is, zowel wat betreft de impact op de arbeidsmarkt als op de overheidsfinanciën, de economische groei of de demografische structuur. Deze studie gaat de empirische resultaten van de effecten van immigratie op de Belgische arbeidsmarkt na. Het onderzoekt in het bijzonder de effecten op de autochtone tewerkstelling en de arbeidsvergoedingen. 12
De studie bestaat uit zes delen. Eerst wordt een kort overzicht gegeven van de geschiedenis van de immigratie in België sinds het begin van de 20ste eeuw. Het tweede hoofdstuk beschrijft enkele belangrijke economische, sociale en demografische kenmerken van de in België gevestigde buitenlanders. Het derde deel toont, op basis van de theorie en de empirische resultaten uit de bestaande literatuur, de te verwachten effecten aan van immigratie op de Belgische arbeidsmarkt . In het vierde en vijde hoofdstuk worden de effecten op het werkloosheidscijfer en het loon van de Belgen empirisch ingeschat op basis van gegevens uit het “datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming” en van de OESO (STAN STAN Database for Structural Analysis (ISIC Rev. 4)). In het laatste deel proberen we enkele besluiten te trekken.
13
Hoofdstuk 1 : Kort verhaal van de immigratie in België Tot het einde van de 19de eeuw is België een emigratieland. De meeste Belgische migranten kiezen Frankrijk als bestemmingsland. In 1880, telt Frankrijk 350.000 Belgen.(CIRE,s.d.) Rond de eeuwwisseling slaat het roer om en wordt België vooral een immigratieland. In het begin van de 20ste eeuw zijn de immigranten vooral zakenlieden, bankiers, artiesten en vluchtelingen die zich vestigen in grote steden.( Martiniello & Rea,2012,p9). Na de Eerste Wereldoorlog , tot 1930, komen 170.000 buitenlanders zich in België vestigen om werk te zoeken en ook om politieke redenen. Die komen meestal uit Frankrijk maar ook uit Polen en Italië.( Martiniello et al.,2012,p9) De immigratie bereikt toen een hoogtepunt na de eerste rekruteringscampagne georganiseerd door de Belgische overheid om buitenlandse arbeiders
aan
te
trekken.
(Centrum
voor
Gelijkheid
van
Kansen
en
voor
racismebestriding,2009b) De economische crisis en de toename van de werkloosheid in de jaren dertig zetten de Belgische regering aan
maatregelen te nemen om de immigratie in te perken. Een werk-en
verblijfsvergunning zijn voortaan noodzakelijk voor een buitenlander in België. (Martiniello et al.,2012,p10) Na de tweede oorlog is de jaarlijkse steenkoolproductie nog maar de helft ten opzichte van het niveau van 1939. Steenkool is in die tijd de voornaamste energiebron en de meeste industriële sectoren zijn ervan afhankelijk. Het ineenzakken van de steenkoolproductie is een gevolg van een daling van het arbeidsaanbod. Een deel van de mijnwerkers komen tijdens de oorlog om en veel Belgische mijnwerkers willen niet meer werken in die moeilijke en gevaarlijke omstandigheden. In juli 1946 wordt een overeenkomst tussen België en Italië gesloten: in totaal meer dan 50.000 Italiaanse werknemers worden naar België gestuurd om er in de mijnen te werken.(Morelli,1988) Die overeenkomst wordt opgeheven na de mijnramp van Marcinelle in augustus 1956.( Martiniello et al.,2012 p14) Nieuwe bilaterale overeenkomsten worden dan gesloten met andere landen zoals Spanje (1956), Griekenland (1957), Marokko (1964) ,Turkije (1964), Tunesië (1969), Algerije (1970) en Joegoslavië (1970). Wegens de crisis in de steenkool, worden die buitenlanders heroriënteerd naar andere sectoren zoals de metaalnijverheid, vervoer, bouwnijverheid,..( Martiniello et al.,2012,p14)
14
In het begin van de jaren 60 is de vraag naar arbeid geweldig groot waardoor de wetgeving inzake immigratie niet strikt wordt toegepast. De werk- en verblijfsvergunning worden niet meer geëist.( Martiniello et al.,2012,p15) De doelstellingen van de immigratie zijn tweeledig: het betreft niet enkel de nood aan arbeidskrachten maar ook het herstel van de demografische dynamiek. De Belgische bevolking, voornamelijk de Waalse, heeft dan de neiging af te nemen. Daarom laat België de gezinsherenigingen toe. Het geeft de migranten de gelegenheid zich in België te vestigen met hun gezin en maakt het zo voor hen minder aantrekkelijk naar andere oorden te trekken. (Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor racismebestriding,2009b). In 1967 beslist de regering om de wetgeving inzake immigratie opnieuw strikter na te leven. De stijgende werkloosheid en de afnemende economische conjunctuur liggen aan de basis van deze beslissing.( Martiniello et al.,2012,p17). Na de oliecrisis in 1973 slaat de economische wereldcrisis toe en de effecten op de Belgische economie zijn dramatisch: de faillissementen en de werkloosheid nemen sterk toe(Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor racismebestriding,2009b). Een jaar later worden de bilaterale overeenkomsten inzake de arbeidsimmigratie officieel stopgezet . Niettemin worden tussen 1974 en 1984 nog 100.000 werkvergunningen toegekend.( Martiniello et al.,2012,p.24). Vanaf 1974 wordt de gezinshereniging de voornaamste bron van immigratie in België. De Spaanse, Griekse, Turkse en Italiaanse immigratie daalt terwijl de immigratie uit Marokko (Direction générale Emploi et marché du travail,2003) wordt gehandhaafd. Een belangrijk verschil met de periode 19461974 bevindt zich in het scholings-en kwalificatieniveau van de buitenlandse werknemers: vanaf 1974 worden de werkvergunningen vaker dan in het verleden aan hooggeschoolde buitenlanders uitgereikt.( Martiniello et al.,2012,p24) Na het einde van de Koude oorlog en de ineenstorting van de USSR neemt het aantal asielzoekers sterk toe. Het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) registreert 4.476 asielzoekers in 1988 tegenover 12.897 in 1990 en 26.408 in 1993. In 2000 wordt een absoluut hoogtepunt bereikt met 42.691 asielzoekers. Die komen meestal uit landen van het gewezen Joegoslavië (5.973) en uit landen van de ex-Sovjet-Unie (13.174). (Direction générale Emploi et marché du travail,2003) De oorlogen in het ex-Joegoslavië en de val van de communistische regimes verklaren een grote deel van deze stijging. Meer dan 70% van die asielzoekers in 2000 zullen evenwel niet als vluchteling erkend worden(Direction générale Emploi et marché du travail,2003). Het betekent voor hen dat ze het land moeten verlaten, of in België illegaal verblijven.
15
De asielzoekers zijn geregistreerd op een wachtlijst en worden dus niet beschouwd als immigranten. Dat wordt het geval wanneer ze het statuut van erkend vluchteling bekomen.( Direction générale Emploi et marché du travail,2003) Tijdens die periode blijft de gezinshereniging een belangrijke bron van immigratie. (Martiniello et al.,2012,p27).Figuur 1 toont de immigratie per nationaliteit in België tussen 1991 en 2000.
Aantal immigranten
Figuur 1: Immigratie in Belgïe per nationaliteit 9000 8000 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000 0
Nationaliteit 1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Eigen grafiek op basis van Direction générale Emploi et marché du travail,2003.
Uit de grafiek, kan men waarnemen dat het grootste deel van de immigranten uit de buurlanden komen, gevolgd door Marokko. In 1999 komen 7.010 immigranten uit het gewezen Joegoslavië. Dit cijfer houdt enkel rekening met de mensen die als vluchteling erkend worden. Er komen in werkelijkheid 13.629 asielzoekers uit deze regio(Direction générale Emploi et marché du travail,2003). Immigratie uit Oost-Europa is toen nog laag, het zal stijgen in de jaren 2000 onder andere door de toetreding van deze landen tot de Europese-Unie in 2004 en 2007. (Hanseeuw L ,2012,p 5). In 2000 wordt een nieuwe arbeidsimmigratie georganiseerd door de overheid omdat sommige segmenten van de arbeidsmarkt flexibele en goedkope arbeidskrachten nodig hebben. Het betreft sectoren zoals tuinbouw, de bouwnijverheid, horeca (hotels ,restaurants)..( Martiniello et al.,2012, p32) Die arbeidsimmigranten komen meestal uit landen van Oost-Europa , in het bijzonder uit Polen. Tussen 1946 en 1976 daarentegen werd de arbeidsimmigratie meestal in de
16
industriële sectoren gebruikt. Die sectorverandering verklaart de stijging van vrouwelijke migranten.(Gregoire Comhaire,2011) De uitbreiding van de Europese Unie in 2004 en 2007 heeft geleid tot een verhoging van de migratiestromen uit de nieuwe lidstaten, in het bijzonder uit Polen. Tussen 2004 en 2007 stijgt de immigratie uit Polen van 3.481 tot 9.393 mensen en overstijgt dan de inwijking uit Marokko. In 2007, zijn 68,8% van de immigranten afkomstig uit het Europese continent (Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding,2008). Andere Europese landen hebben een gelijkaardig of een nog sterkere evolutie gekend
zoals Ierland of het Verenigde
Koninkrijk(Galgozci et al.,2011). Het Verenigde Koninkrijk heeft zijn arbeidsmarkt volledig opengesteld voor werknemers uit de nieuwe lidstaten (Galgozci et al.,2011). Het werd dan ook de belangrijkste bestemming voor arbeidsmigratie uit Polen.(Galgozci et al.,2011) Meerdere auteurs gingen overigens voor het VK het effect na van de snelle en geconcentreerde instroom op de arbeidsmarkt , zoals bijvoorbeeld Sara Lemos of Nicola Gilpin. Frankrijk, Duitsland, Italië of Spanje hebben daarentegen beperkingen opgelegd.(Gilpin et al.,2006) Figuur 2 geeft de evolutie van immigratie uit nieuwe lidstaten in België tussen 2000 en 2007 grafisch weer.
Aantal immigranten
Figuur 2 : Immigratie uit nieuwe lidstaten 2000-2007 10000 9000 8000 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000 0 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Jaar Polen
Bulgarije
Roemenië
andere nieuwe lidstaten van EU-27
Eigen grafiek op basis van “Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding(2010) “
De totale immigratie in België uit de hele wereld is bijna verdubbeld gedurende die periode. De immigratie is gestegen met bijna 30% uit de oorspronkelijke 15 EU-lidstaten, met meer dan 50% uit landen van Afrika en met 59% uit Aziatische landen. Enkel immigratie uit de Verenigde
17
Staten is gedaald met circa 10% .( Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding,2010,p27). Deze toenemende trend duurt tot 2011 en bereikt een hoogtepunt in de Belgische geschiedenis met 138.071 immigranten (Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, 2014). In tegenstelling tot voorgaande opflakkeringen, met name in 1948 en 1964, is de recente groei niet conjunctureel omdat die meer in de tijd is gespreid(Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding,2013,p.21)De immigratie naar België vertoont een eerder stijgende curve sinds 1980.In 2012 wordt echter een daling van 10% vastgesteld in vergelijking tot 2011.Dat is de eerste bewezen daling van de twee laatste decennia.( Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding,2014,p.21) Het is waarschijnlijk te wijten aan het restrictievere migratiebeleid en aan de context van economische crisis die België minder aantrekkelijk en vooral minder toegankelijk maakt voor potentiële migranten. (Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding,2014,p.21)
18
Hoofdstuk 2: Buitenlanders in België De doelstelling van dit hoofdstuk is sommige belangrijke kenmerken van de buitenlanders in België tussen 2008 en 2012 te omschrijven, in het bijzonder ten opzichte van de Belgische arbeidsmarkt. Hiervoor biedt het “datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming” een uitgebreide database over de tewerkstellingsstructuur volgens tal van criteria, zoals nationaliteit, leeftijd, geografische regio, loon,.. Dit datawarehouse kruist sociaal-economische gegevens van de instellingen uit de Belgische sociale zekerheid.(KSZ) Het Fonds voor arbeidsongevallen(FAO), de Rijkdienst voor Sociale zekerheid (RSZ), de Rijkdienst voor Pensioenen (RVP) zijn er voorbeelden van. Het datawarehouse beschikt over gegevens inzake de nationaliteit tussen 2008 en 2012, en splitst de verschillende nationaliteiten op in vijftien categorieën: België, Buurlanden, West-en Noord-Europese landen, Zuid-Europese landen, Oost-Europese landen, Andere Europese landen(zonder Turkije), Turkije, Maghreb landen, “Congo-Kinshasa, Burundi ,Rwanda”, overige Afrika, overige Azië, Zuid-en Midden-Amerika, Noord-Amerika/Oceanië, “onbekende vreemde nationaliteit” en “missing”. Het beschikt ook over gegevens betreffende de socioeconomische positie, de regio’s (gewest en provincie), leeftijd, geslacht, type van huishouden, arbeidsregime, loon, grootte van het bedrijf, werknemersklasse (arbeiders, bediende, ambtenaar), sectorindeling die de NACE-BEL classificatie volgt,.. Er zijn evenwel gegevens over de nationaliteit vanaf 2005 tot 2012 op het lokale niveau(gemeenten en arrondissement) maar ze zijn opgesplitst in enkel vier categorieën : België, Europese landen, niet Europese landen en onbekend. Bovendien zijn tal van criteria op dit niveau niet beschikbaar zoals de sectorindeling, de werknemersklasse, de grootte van het bedrijf,.. Het datawarehouse biedt gegevens over de voorraad in de verschillende criteria, en dus niet over de instroom of de uitvloeiing. Een verandering in het aantal buitenlanders kan worden verklaard door een wijziging in het aantal immigranten, in het aantal terugkeringen naar het land van oorsprong of naar andere landen, in het aantal verwervingen van de Belgische nationaliteit, in het aantal erkenningen van de status van vluchteling of in het aantal regularisaties.
19
De delen 1 tot 3 beschrijven de evolutie tussen 2008 en 2012 van het aantal buitenlanders levend op het Belgische grondgebied en geeft een overzicht van sommige van hun
sociale,
demografische en economische kenmerken. Het deel 4 is een samenvatting van die drie delen.
1.
Kenmerken met betrekking tot de buitenlanders
a) Aantal buitenlanders op het Belgische grondgebied Het aantal buitenlanders in België is toegenomen tussen 2008 en 2012 met ongeveer 9%. Deze toename is niet homogeen over de verschillende nationaliteiten. De migranten vertegenwoordigen 10,52% van de bevolking in 2008 en 11,19% in 2012. Figuur 3 geeft deze evolutie grafisch weer. “Buurlanden” bevat Duitsland, Luxembourg, Nederland en Frankrijk. “West en Noord EU” bevat Denemarken, Zweden, Finland, Ierland, Oostenrijk en GrootBrittannië. Bij “Zuid EU” gaat het over Spanje, Italië, Griekenland en Portugal. “Oost-EU” houdt Polen, Bulgarije, Hongarije, Slowakije, Slovenië, Tsjechië, Estland, Letland, Cyprus Litouwen, Malta en Roemenië in. “Maghreb landen” bevat Marokko, Algerije, Tunesië, Mauritanië en Libië. “Zuid- en Midden-Amerika” houdt alle Amerikaanse landen in behalve Mexico , Canada en
de Verenigde Staten van Amerika. “Noord-Amerika/Oceanië” betreft Mexico, Canada, de Verenigde Staten en alle landen van Oceanië.
Aantal buitenlanders
Figuur 3: Aantal buitenlanders per nationaliteit 400000 300000 200000 100000 0
Nationaliteit 2008
2012
Eigen berekening op basis van KSZ
Uit de grafiek, kan men vaststellen dat het grootste aantal buitenlanders aanwezig in België een “Buurlanden” of “Zuid-Eu” nationaliteit heeft. In 2012, hadden meer dan 65% van de 20
buitenlanders een Europese nationaliteit. Men kan ook de forse stijging van het aantal Aziaten en Afrikanen, behalve Maghrebijnen tussen 2008 en 2012 waarnemen. Een van de oorzaken is een zekere politieke instabiliteit in sommige Aziatische en Afrikaanse landen , zoals Syrië, Guinee ,Irak .( Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding,2014,p22-23)
b) Geografische verdeling De buitenlanders zijn het sterkst vertegenwoordigd in het Brussels gewest en de provincies Henegouwen en Luik, waarin ze in 2008 respectievelijk 30,58%, 12,19% en 11,62% van de bevolking uitmaken. De provincies Oost- en West-Vlaanderen hebben daarentegen het relatief kleinst aantal buitenlanders , respectievelijk 4,75% en 3,67%.. Het jaar 2012 geeft een gelijkaardig beeld. Figuur 4 stelt dit grafisch voor.
Aandeel buitenlanders in de totale bevolking
Figuur 4: Aandeel van buitenlanders per provincie 0,4 0,35 0,3 0,25 0,2 0,15 0,1 0,05 0
Provincie 2008
2012
Eigen berekening op basis van KSZ
Het aandeel en de verdeling is niet dezelfde voor alle categorieën . Vreemdelingen met een Europese nationaliteit zijn oververtegenwoordigd in Brussel, Waals-Brabant, Henegouwen, Luik en Limburg. Buitenlanders met een “Niet-Europese” nationaliteit zijn vooral gevestigd in Antwerpen en Brussel. Wat de Oost-Europeanen betreft, ongeveer 50 % onder hen zijn in 2008 en in 2012 in Brussel gevestigd. c) Leeftijd De meerderheid van de buitenlanders zijn in 2008 tussen de 18 en 49 jaar oud(55%).Deze leeftijdsgroep vertegenwoordigt daarentegen een minderheid onder de Belgen(42%). De 21
vreemdelingen zijn oververtegenwoordigd in de actieve leeftijdsbevolking (15-64j) en vooral in de leeftijdsklasse 25-29 en 30-34 jaar. Volgens Alvarez-Plata en al.(2003) zijn de toegang tot de arbeidsmarkt , het inkomen en de werkgelegenheid potentieel belangrijke motieven van migreren. De uitbreiding van de Europese Unie in 2004 en 2007 en de hoge werkloosheidsgraad in sommige van de nieuwe lidstaten kan de migratie uit deze landen van mensen uit de actieve bevolking verklaren.(Galgozci et al.,2011) Dat is de reden waarom sommige auteurs, zoals Razin en Sadka, menen dat immigratie een positief effect op de financieringslast van de vergrijzing kan hebben.(Razin &Sadka, 2000) . Werkende migranten dragen inderdaad bij tot de financiering van de pensioenuitkeringen van de huidige gepensioneerden. Figuur 5 geeft de verdeling grafisch weer.
AANDEEL BUITENLANDERS IN DE TOTALE BEVOLKING
Figuur 5: Aandeel van buitenlanders per leeftijdsklasse 0,2 0,15
0,1 0,05 0
LEEFTIJDSKLASSE
2008
2012
Eigen berekening op basis van KSZ
De buitenlanders met een Europese nationaliteit zijn oververtegenwoordigd in de leeftijdsklassen van 20 tot 59 jaar, en die met een “niet-Europese” nationaliteit van 18 tot 44 jaar en van 0 tot 2 jaar. Het aandeel buitenlanders in alle leeftijdsklassen tussen de 0 en 54 jaar is groter in 2012 dan in 2008 en omgekeerd voor de leeftijdsklassen vanaf 55 jaar. Het aandeel buitenlanders in de totale bevolking is enkel lichtjes toegenomen, wat een verjonging van de buitenlanders betekent. d) Geslacht 22
Zoals vermeld in het eerste hoofdstuk, is een nieuwe arbeidsimmigratie in 2000 door de overheid georganiseerd. De betrokken sectoren zijn onder andere de diensten (zoals de schoonmaak), het dienstpersoneel, de tuinbouw,..( Martiniello et al.,2012, p. 32) Het verklaart de stijging van de vrouwelijke arbeidsimmigratie sinds 2000. 21,8% van de arbeidsvergunningen werden aan vrouwen afgeleverd in 2000 tegen 35% in 2006.(Timmerman, Martiniello,Wets &Rea,2010)Wat de Roemeense arbeidsimmigratie betreft, nam het aandeel vrouwen toe van 38% tot 63%.(Timmerman et al.,2010) De migratie en in het bijzonder de vrouwelijke migratie is nochtans hoofdzakelijk omwille van familiale redenen (gezinshereniging) te verklaren. (Timmerman et al.,2010) Op het Belgische grondgebied zijn in 2008 48,5% van de buitenlanders vrouwen. Het aandeel is hetzelfde in 2012.(KSZ) In 2008 zijn de mensen met een niet-Europese nationaliteit 49,86% vrouwen. De buitenlanders met een Zuid-Amerikaanse nationaliteit zijn in grote meerderheid vrouwen (60,30%). (KSZ)
2.
Kenmerken
met
betrekking
tot
de
buitenlandse
beroepsbevolking a) Scholingsniveau Gegevens over het scholingsniveau zijn niet beschikbaar via het datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming maar wel via de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. Het scholingsniveau is onderverdeeld in 3 categorieën: Laag, Midden en Hoog 1. Het betreft enkel de mensen tussen de 20 en de 64 jaar. In 2008, is het grootste deel van de buitenlanders laag gekwalificeerd (41,84%) . Dit aandeel is nog groter voor degenen met een niet-Europese nationaliteit (52,55%). Het daalt evenwel in 2011 tot minder dan 50%. Figuur 6 illustreert het grafisch. Er is geen groot verschil tussen het scholingsniveau van de Belgen en van de Europese buitenlanders.
1
Laag= maximum lager secundair onderwijs Midden= maximum hoger secundair onderwijs Hoog= Universitaire en niet-universitaire tweede cyclus tertiair onderwijs
23
Aandeel van mensen(%)
Figuur 6: Scholingsniveau per nationaliteit(2011) 60 50 40 30 20 10 0 Laag
Midden
Hoog
Scholingsniveau EU buitenlanders
Niet EU buitenlanders
Belgen
Eigen grafiek op basis van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg .
Die verdeling kan een van de oorzaken zijn van het loonverschil tussen de verschillende nationaliteiten . b) Werkloosheidsgraad De werkloosheid treft meer de buitenlanders dan de Belgen: 25% van de vreemdelingen tegen 13,28% van de Belgen zit zonder job. Onder de buitenlanders, zijn sommige nationaliteiten zwaarder getroffen dan andere, in het bijzonder de niet-Europeanen.
Werkloosheidsgraad
Figuur 7: Werkloosheidsgraad per nationaliteit 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0
Nationaliteit 2008
2012
Eigen berekening op basis van KSZ
De Afrikanen en Maghrebijnen hebben de hoogste werkloosheidsgraad. Uit deze grafiek, kan ook worden vastgesteld dat de werkloosheidsgraad bij alle nationaliteiten, uitgezonderd Turkije, tussen 2008 en 2012 is toegenomen. 24
3.
Kenmerken met betrekking tot het beroep van de buitenlanders
a)
Sector
Sectorindeling De sectorindeling in het datawarehouse volgt de NACE-BEL classificatie. Deze classificatie telt 21 secties, elk met een letter van A tot U. Elke sectie heeft ook afdelingen, in totaal zijn er 88. Deze afdelingen zijn opgedeeld in 271 groepen, in 615 klassen en 943 subklassen.( Statistics Belgium,s.d.) De volledige omschrijving kan men terugvinden in de bijlage 2.1. Hier zal enkel worden gesproken over de verdeling tussen de verschillende secties. In hoofdstuk 5, zullen de groepen gebruikt worden. Figuur 8 illustreert de verdeling per sectie grafisch.
0,4 0,3 0,2 0,1
Totaal
U
T
S
R
Q
P
O
N
M
L
K
J
I
H
G
F
E
D
C
B
0
A
Aandeel buitenlanders
Figuur 8: Aandeel van buitenlanders per sectie (2008)
Secties
Eigen berekening op basis van KSZ
Figuur 10 toont aan dat de buitenlandse werknemers in 14 secties oververtegenwoordigd zijn, in het bijzonder in de secties U, T, A en I. De secties U en T , met name “Extraterritoriale organisaties en lichamen” en “Huishoudens als werkgever», vertegenwoordigen samen minder dan 5.000 werknemers en zijn dus te verwaarlozen. Daarentegen, vertegenwoordigen de secties A en I , namelijk “Landouw” en “ Verschaffen van accommodatie en maaltijden”, samen meer dan 100.000 werknemers. Degenen met een niet-Europese nationaliteit zijn oververtegenwoordigd in enkel 7 secties, en meer in het bijzonder in de landbouw. Ze zijn bijvoorbeeld ondervertegenwoordigd in de grootste sectie in België, namelijk de industrie(letter C) . (KSZ) Er zijn geen grote verschillen te melden met 2012. 25
Privé vs Publiek In 2008 waren 87% van de buitenlandse werknemers aangeworven in de privé sector tegenover 70% van de Belgen. Er is geen significant verschil tussen de buitenlanders met een Europese(88%) of niet-Europese nationaliteit(86%). 2012 geeft hetzelfde beeld terug. (KSZ)
b)
Arbeidsregime
Het datawarehouse Arbeidsmarkt en sociale bescherming beschouwt drie categorieën van arbeidsregime : Voltijds, deeltijds en speciaal. De laatste categorie bevat de werknemers met zeer korte/onregelmatige contracten (interim, gelegenheidsarbeid in land- en tuinbouw ,seizoen- en gelegenheidsarbeid in de horeca). De buitenlanders zijn oververtegenwoordigd in de categorie “speciaal”. De buitenlandse werknemers met een “speciaal” contract zijn meestal aangeworven in de sectie N van de NACE-BEL classificatie : administratieve en ondersteunende diensten en specifieker in
de afdeling “Terbeschikkingstelling van personeel” .
tewerkstelde buitenlandse werknemers
Meer dan driekwart van de
in deze afdeling hebben inderdaad een speciale
overeenkomst.(KSZ) Bovendien, worden de buitenlandse werknemers massaal aangeworven tijdens de oogstperioden van groenten en fruit en hun werkvergunningen zijn meestal van beperkte duur (Martiniello et al.,2012, p32,33). Het kan verklaren waarom 27,71% van de buitenlandse werknemers in het eerste kwartaal van 2008 in de landbouwsector over een “speciaal” contract beschikten. (KSZ)
Figuren 9 en 10 geven de verdeling voor buitenlandse en Belgische werknemers grafisch weer.
Figuur 9: verdeling van de buitenlanders per arbeidsregime (2008) Speciaal Deeltijds 7% Voltijds 27% 66%
Deeltijds
Voltijds
Speciaal
26
Eigen
berekening
op
basis
van
KSZ
Figuur 10: Verdeling van de Belgen per arbeidsregime (2008) Speciaal 3%
Deeltijds 29%
Voltijds 68% Deeltijds
Voltijds
Speciaal
Eigen berekening op basis van KSZ
Wat de buitenlandse werknemers met een Europese nationaliteit betreft, hebben 68% onder hen een voltijdse arbeidsovereenkomst. De werknemers met een nationaliteit van één van de landen van NoordAmerika en Oceanië bekleden het grootste aandeel van de voltijdse arbeidsovereenkomsten (80,95%) Diegenen van Zuid-Amerikaanse oorsprong, daarentegen, hebben het laagste (51,83%).
c)
Werknemersklasse
De “Werknemersklasse” bestaat uit een twintigtal categorieën . In deze afdeling zal enkel over de drie voornaamste categorieën gesproken worden, namelijk “Arbeider gewoon”, “Bediende gewoon” en “Ambtenaar gewoon”. Het aantal loontrekkers in de andere categorieën zijn te verwaarlozen, ze vertegenwoordigen samen minder dan 2% van het totaal aantal loontrekkenden. De buitenlandse loontrekkers zijn oververtegenwoordigd in de categorie “Arbeider gewoon”, in het bijzonder degenen met een niet-Europese nationaliteit. Hun aandeel in de categorie “Ambtenaar-gewoon” is daarentegen te verwaarlozen(0,6%). De vreemdelingen met een Europese nationaliteit zijn ook lichtjes oververtegenwoordigd in de categorie “ Bediende gewoon” in 2008 maar niet meer in 2012. d)
Loon
De gegevens over het loon zijn in het datawarehouse in bruto dagloonklassen voorgesteld. Er bestaan elf klassen vanaf <60 tot >150. De buitenlandse loontrekkenden zijn oververtegenwoordigd in de vier laagste klassen vanaf <60 tot >90. Dezelfde verdeling is waargenomen voor de buitenlandse loontrekkenden met Europese en niet-Europese nationaliteit. Figuur 11 geeft fit grafisch weer.
27
Aandeel van buitenlanders
Figuur 11: Aandeel van buitenlanders per bruto dagloonklasse 0,05 0,045 0,04 0,035 0,03 0,025 0,02 0,015 0,01 0,005 0
Bruto dagloonklasse
Eigen berekening op basis van KSZ
De dagloonklasse “>60-<=70” telt het grootste aandeel van buitenlanders. Het gemiddelde loon is evenwel verschillend naargelang de categorie van de nationaliteit. De loontrekkenden in de nationaliteitscategorie “Noord-Amerika en Oceanië” genieten van het grootste gemiddelde bruto dagloon. In tegenstelling tot de Afrikanen en Maghrebijnen die het laagste hebben. Figuur 12 illustreert het grafisch.
Bruto dagloon
Figuur 12: evolutie van het gemiddelde dagloon per nationaliteit 140 120 100 80 60 40 20 0
Nationaliteit 2008
2012
Eigen berekening op basis van KSZ
Het gemiddelde loon is evenwel een schatting op basis van de dagloonklassen en is bijgevolg niet nauwkeurig. De berekeningsmethode is uitgelegd in bijlage 2.2 en wordt nog nadien gebruikt om de invloed van immigratie op het loon te meten in hoofdstuk 5.
28
Grootte van het bedrijf
e)
De buitenlandse loontrekkers zijn oververtegenwoordigd in bedrijven van minder dan 200 werknemers. De bedrijven met minder dan 5 werknemers kent het grootste aandeel buitenlanders (10% in 2008). Figuur 13 toont aan dat hoe groter de bedrijven zijn, hoe kleiner het aandeel van buitenlanders is. Dat geldt zowel voor Europeaanse als voor niet-Europeaanse vreemdelingen.
Grootte
Figuur 13 :aandeel van buitenlanders per grootte(2008) Totaal 1000 < 500-999 200-499 100-199 50-99 20-49 10-19 5-9 <5 0
0,02
0,04
0,06
0,08
0,1
0,12
Aandeel van buitenlanders
Eigen berekening op basis van KSZ
4.
Samenvatting
Het aantal buitenlanders gevestigd op het Belgische grondgebied is tussen 2008 en 2012 met 9% gestegen. Het grootste deel onder hen heeft een Europese nationaliteit. Brussel is het gewest met het grootste aandeel vreemdelingen, minstens twee keer zo veel als in de andere gewesten. De buitenlanders zijn, als het ware, een bron van verjonging gezien hun leeftijdsprofiel. Een kleine meerderheid onder hen zijn mannen. De vreemdelingen zijn over het algemeen lager gekwalificeerd dan de autochtonen, in het bijzonder degenen met een niet-Europese nationaliteit. Die zijn ook zwaarder getroffen door de werkloosheid. De Afrikanen en Maghrebijnen kennen de hoogste werkloosheidsgraad. De buitenlandse werknemers zijn vooral oververtegenwoordigd in de landbouwsector en de sector “Verschaffen van accommodatie en maaltijden” maar ook in twaalf andere sectoren zoals de bouwnijverheid. Ze worden meestal aangeworven in de privé sector en zijn oververtegenwoordigd in de “speciale” overeenkomsten. Circa twee derden onder hen hebben evenwel een voltijdse arbeidsovereenkomst. De buitenlandse loontrekkenden zijn in 29
meerderheid arbeiders en zijn oververtegenwoordigd in KMOs.
In tegenstelling tot de
autochtonen die in meerderheid bedienden zijn en die voor bijna de helft in bedrijven met meer dan 500 mensen werken. Tenslotte, worden de buitenlandse werknemers in het algemeen minder betaald dan de Belgische werknemers, in het bijzonder de Afrikanen en de Maghrebijnen.
30
Hoofdstuk 3 :Verwachte effecten van immigratie op de arbeidsmarkt. Dit hoofdstuk bestaat uit drie delen. Het eerste gedeelte bestudeert de potentiele en theoretische effecten van immigratie in het land van bestemming, in het bijzonder op de arbeidsmarkt. Het tweede gedeelte overloopt enkele studies over het empirische effect van immigratie op de arbeidsmarkt in andere landen. Het derde gedeelte probeert, op basis van de twee eerste, in te schatten wat men kan verwachten op korte termijn als effecten van immigratie op de Belgische arbeidsmarkt.
1.
Potentiële effecten van immigratie
In de gespecialiseerde literatuur komen vaak vier potentiële effecten van immigratie in het land van bestemming terug. Het betreft met name het traditionele immigratiesurplus, het effect op de demografische structuur , de overheidsfinanciën en uiteindelijk op de arbeidsmarkt. De bedoeling van deze studie is de impact van immigratie op het loon en tewerkstelling in België te bestuderen. De drie eerste effecten zullen bijgevolg niet uitgediept worden. a) Het immigratiesurplus Het immigratiesurplus meet de additionele toegevoegde waarde voortgebracht door de inzet van migranten voor het land van bestemming die niet aan hen toekomt.(Nannestad,2007) Het immigratiesurplus leidt evenwel tot een herverdelingseffect: de vergoeding van de autochtone productiefactoren die verwisselbaar zijn met de buitenlandse productiefactoren zal dalen.( Jayet, Ragot,&Rajaonarison,2011,p.581). Zoals waargenomen in hoofdstuk 2 , zijn in België de meeste immigranten laaggeschoold. Twee effecten zijn bijgevolg te verwachten: enerzijds, een daling van de lonen van de autochtone laaggeschoolde werknemers die in rechtstreekse concurrentie staan met deze immigranten en anderzijds een toename van de vergoeding van het kapitaal en de hoger gekwalificeerde werknemers die complementair zijn .De immigratiesurplus is afhankelijk van de flexibiliteit van de lonen op de arbeidsmarkt en het aandeel van het inkomen uit arbeid in het nationaal inkomen (De la Croix, Docquier &Van der Linden,2009).Volgens Borjas (2005) is het verlies van inkomsten voor de autochtone werknemers meer dan gecompenseerd door een toename van inkomsten voor de autochtone
31
kapitaalbezitters. Bij rigide lonen daarentegen, zal de stijging van het arbeidsaanbod tot meer werkloosheid en bijgevolg tot een lagere immigratiesurplus leiden . Voor de Verenigde Staten schatte Borjas (1994) dat het immigratiesurplus positief maar zeer klein is : een stijging van het arbeidsaanbod met 10% is geassocieerd met een immigratiesurplus van 0.105%. Dit verdelingseffect kan evenwel resulteren in een forse stijging van de inkomensongelijkheid onder de productiefactoren. Borjas ,Freeman &Katz (1997) menen dat een derde van de toename van de inkomensongelijkheid in de Verenigde Staten aan immigratie te wijten is. Volgens Nannestad (2007,p524), is een toename van de inkomensongelijkheid een vereiste voorwaarde voor de verwezenlijking van een immigratiesurplus. De beperkte omvang van het immigratiesurplus gekoppeld aan een aanzienlijk herverdelingseffect kan verklaren waarom het laatste meer aandacht krijgt dan het eerste in het debat over het migratiebeleid.(Borjas,2005)
b) Het effect op de demografische structuur Het tweede potentieel effect is dat op de demografische structuur van de bevolking in het land van bestemming. Volgens een schatting van de OESO
in 2007 (OECD,2007) zou de
demografische afhankelijkheidsratio van de OESO landen stijgen met ongeveer 25% tegen 2050. Enkel Turkije en Mexico zouden dit ratio zien dalen. Deze ratio is de verhouding tussen het aantal mensen dat “afhankelijk” is van de anderen , namelijk de mensen van minder dan 20 jaar en die van meer dan 65 jaar, en het aantal mensen tussen 20 en 65 jaar. De stijging van deze ratio verklaart zich door een toename van de demografische afhankelijkheidsratio van ouderen meer dan evenredig aan de daling van de demografische afhankelijkheidsratio van jongeren. Deze evolutie zal een negatieve impact op de overheidsfinanciën hebben wegens een stijging van de overheidsuitgaven inzake volksgezondheid, pensioenuitkeringen en een daling van de overheidsinkomsten. (OECD, 2007). Het departement van Economische en Sociale Zaken van de Verenigde Naties had al in 2000 de kwestie van immigratie als oplossing aangesneden(United Nations, 2000). De immigratie van jonge volwassenen is inderdaad een bron van verjonging, net zoals de vruchtbaarheid, en kan dus als optie overwogen worden. Bovendien heeft de immigratie een onmiddellijk effect op de ratio . (Jayet et al., 2001) Het verslag van de Verenigde Naties erkent evenwel dat de omvang van de migratiestromen noodzakelijk om de huidige ratio tegen 2050 te behouden kolossaal is. Het vertegenwoordigt voor de Europese Unie een jaarlijkse netto migratiestroom van ongeveer 12,7 32
miljoenen.(United Nations, 2000). Nannestad(2007) voegt er aan toe dat het effect van immigratie op de overheidsfinanciën ook afhankelijk is van de bijdragen van de buitenlanders aan de welvaartstaat. Indien de immigranten meer afhankelijk van de verzorgingsstaat zijn dan de inboorlingen, draagt de immigratie bij tot de verergering van de financiële problemen.
c) Effect op de overheidsfinanciën De laaggeschoolde immigranten worden vaak beschouwd als grote consumenten van openbare diensten en sociale uitkeringen. Het is vooral het geval als ze hun bestemmingsland op basis van de edelmoedigheid van de socialezekerheidsstelsels kiezen. (Delacroix et al.,2009) Men kan veronderstellen dat de netto fiscale kosten van immigratie groter voor laaggeschoolden zijn. Die zijn meer geneigd gebruik te maken van overheidsdiensten en lagere belastingen te betalen .(Borjas,2005) Nannestad(2007) meent dat het fiscale netto effect van twee factoren afhangt. De eerste is de leeftijdsstructuur van de buitenlandse bevolking. De jonge buitenlanders zijn geneigd minder kosten te veroorzaken dan de ouderen en hebben bijgevolg een positieve invloed op het netto fiscale effect. De tweede is de integratie op de arbeidsmarkt. Een langzame integratie en een zwakke absorptie van het buitenlandse arbeidsaanbod in het land van bestemming hebben in het algemeen een negatieve invloed op de overheidsfinanciën. Ekberg (2011) besluit overigens voor Zweden dat een betere integratie van de huidige buitenlandse bevolking tot een positiever effect op de overheidsfinanciën leidt dan een toename van de immigratie. Volgens Nannestad(2007,p519)is de integratie van de buitenlanders negatief relateert aan de grootmoedigheid van de sociale uitkeringen in de welvaartsstaten. Het leidt tot een “moral hazard” probleem: aangezien integratie niet kosteloos is, zou de buitenlander enkel naar werk zoeken als het verschil tussen de inkomsten van het werken en de inkomsten van sociale uitkeringen groter is dan zijn individuele kosten om zich te integreren. De individuelle kosten betreffen onder andere het leren van een nieuwe taal, het aanpassen aan nieuwe vormen van gedrag,..Lindbeck &Snower (2002) menen dat discriminatie een aanvullende belemmering voor integratie vertegenwoordigt en een negatief effect op de potentiële meerwaarde uit immigratie kan hebben. Over dit onderwerp onthulde de Eurobarometer van 1997 dat 33% van de Europeanen zich zeer of tamelijk racistisch verklaren. Het hoogste percentage is waargenomen in België met 55 procent, gevolgd door Frankijk(48%) en Denemarken (43%)..(European Commission,1997) 33
Chojnicki, Docquier,&Ragot (2005) gingen voor Frankrijk het effect van immigratie op de openbare financiën na. Ze onderscheidden in de openbare uitgaven twee categorieën: enerzijds de persoonlijke publieke uitgaven (onderwijsuitgaven, sociale uitgaven,..) en anderzijds de collectieve publieke uitgaven (Justitie, landsverdediging,..). Ze besluiten dat immigratie de openbare financiën op lange termijn verbetert op voorwaarde dat de collectieve uitgaven constant blijven. Als die collectieve uitgaven evenredig stijgen met de aangroei van de bevolking, heeft de immigratie een zwak maar negatief effect op de staatsbegroting. Poul Schou (2006) onderzocht het fiscale effect van immigratie voor Denemarken. Hij bekeek de gevolgen van verschillende scenario’s met behulp van het “DREAM” model. Dit model beschrijft de Deense economie: een kleine, open economie met een vaste wisselkoers en een perfecte internationale kapitaalmobiliteit en met een overlappende generatiestructuur met 17 generaties van representatieve huishoudens. Hij besluit dat de toename van immigratie een negatieve invloed op de overheidsfinanciën in het algemeen zal hebben. Hij stelt evenwel ook vast dat een verbetering van de integratie de problemen in de openbare financiën in grote mate kan verlichten. d) Effect op de arbeidsmarkt Delacroix et al.(2009) onderscheiden het theoretische effect van immigratie op een homogene arbeidsmarkt in drie perioden: korte of heel korte termijn, korte of midden termijn, en midden of lange termijn. Op heel korte of korte termijn, wordt het loon over het algemeen beschouwd als weinig elastisch en verandert niet of weinig. De vraag naar arbeid blijft constant. Het additionele arbeidsaanbod wegens immigratie zal bijgevolg de werkloosheidsgraad doen stijgen. De arbeidsmarkt is evenwel niet homogeen, en de vraag naar arbeid houdt bepaalde vacatures in. Sommige van die betrekkingen staan al lang open omdat niemand die functies wilt of kan bekleden. In het geval buitenlandse werknemers moeilijk invulbare functies bekleden, zal er geen negatief effect op de werkloosheidsgraad zijn. Bovendien, is het mogelijk dat immigranten hun eigen baan scheppen . Het is het geval bijvoorbeeld voor de zelfstandigen (Delacroix et al.,2009) In 2012 was circa 14% van buitenlandse beroepsbevolking in België zelfstandige. (KSZ) De loonrigiditeit, die eerder op korte termijn wordt verwacht, kan een beschermende rol voor de autochtonen tegen de buitenlandse concurrentie spelen. Volgens Angrist &Kugler (2003) verergert het ,evenwel, de negatieve impact op de autochtone tewerkstelling. 34
Op korte of midden termijn, blijft de vraag naar arbeid constant. Het loon daarentegen wordt meer flexibel. Voor een vaste voorraad aan kapitaal, heeft een toename van het arbeidsaanbod een negatief effect op de lonen en een positief effect op de tewerkstelling en de rentabiliteit. De totale winst voor de autochtone productiefactoren is positief (het “immigratiesurplus” zoals uitgelegd hierboven).(Delacroix et al.,2009) Op midden of lange termijn, heeft de grootte van de beroepsbevolking geen effect op het loon en de werkloosheidsgraad. De vraag naar arbeid is niet meer beschouwd als vast. De buitenlandse werknemers die zich in het bestemming land vestigen, zorgen voor een grotere vraag naar goederen en diensten in het land. De vraag naar arbeid zal bijgevolg stijgen om die additionele vraag naar goederen en diensten op te vullen. Het leidt tot een toename van de arbeidsvergoeding, namelijk het loon, om het aanvankelijke loonniveau terug te vinden. De tewerkstelling stijgt ten opzicht van het niveau van vóór de instroom van buitenlandse werknemers en het loon blijft constant(Delacroix et al.,2009). Volgens Reed &Latorre (2009) , is het nochtans mogelijk dat immigranten andere voorkeuren dan de autochtonen hebben met betrekking tot goederen. Als deze voorkeuren naar geïmporteerde producten gaan , zal de arbeidsvraag en bijgevolg het loon minder stijgen. Deze effecten worden niettemin beschouwd als zeer klein. In een kleine en open economie met een vrije en internationale kapitaalmobiliteit kan men dit resultaat evenwel op kortere termijn verwachten: wanneer het verwachte rendement van het kapitaal in een bepaald land stijgt, zal een instroom van buitenlands kapitaal het initiële rendement herstellen. In ieder geval, na de aanpassing van de arbeidsvraag op korte of langere termijn, heeft immigratie geen enkel effect op een homogene arbeidsmarkt. (Delacroix et al.,2009). De hypothese van homogeniteit van de arbeidsmarkt is evenwel niet realistisch. De buitenlandse bevolking heeft inderdaad niet dezelfde kenmerken als de autochtone bevolking. Het leidt bijgevolg tot een verdelingseffect, zoals vermeld in de afdeling ” immigratiesurplus”, en kan de inkomensongelijkheid op de arbeidsmarkt doen stijgen. 2.
Empirische effecten op de arbeidsmarkt
De literatuur over de empirische inschatting van de effecten van immigratie op de arbeidsmarkt in het bestemmingsland is tamelijk uitgebreid. Het blijkt echter dat er nog geen studie voor België bestaat. De resultaten uit andere onderzoeken kunnen aanwijzingen geven over de verwachte effecten van immigratie op de Belgische arbeidsmarkt. 35
Lalonde &Topel (1991) gaan voor de Verenigde Staten het effect na van immigratie op de arbeidsmarkt. Ze bestuderen het effect op de verloning en tewerkstelling van de autochtonen, maar ook op die van de immigranten zelf en de oude immigranten. Ze gebruiken gegevens over de verloning en tewerkstelling van immigranten en autochtonen uit de volkstellingen in zes metropolen gedurende de jaren 1970 en 1980. Die zes metropolen vertegenwoordigden samen 40% van de immigranten gevestigd in de Verenigde Staten. Ze komen tot de bevinding dat immigratie geen beduidend effect op het loon van autochtonen heeft. Een zwak negatief effect is evenwel waargenomen op korte termijn voor de immigranten zelf en voor de oude immigranten. Borjas(2003) concludeerde daarentegen in zijn onderzoek over de impact van immigratie op de arbeidsvergoeding van de ingezeten werknemers in de Verenigde Staten dat een toename met 10% van het arbeidsaanbod wegens immigratie een daling van 3 tot 4% van het loon veroorzaakt. Hij gebruikte een totaal nieuwe aanpak om het effect van immigratie op de arbeidsmarkt in te schatten: de meeste onderzoeken benutten de geografische “clustering” van immigranten en gebruiken de verschillen tussen de lokale arbeidsmarkten om het effect van immigratie te identificeren. Borjas, daarentegen definieert groepen op basis van het scholingsniveau en de ervaring en bestudeert het effect op het nationale vlak. Volgens hem is de geografische “clustering” geen betrouwbaar meetinstrument om twee redenen. De eerste reden is het “self-selection “ probleem: als de immigranten een regio kiezen afhankelijk van het gemiddelde loonniveau of de werkloosheidsgraad , zal het resultaat vertekend zijn. De tweede reden is het “native-mobility” probleem: inboorlingen kunnen reageren op het looneffect van immigratie door naar andere steden of regio’s te verhuizen. Om die reden levert hij kritiek op de resultaten verkregen door
Grossman (1982) en
Card(1990). Beide onderzoeken toonden weinig of geen effect van immigratie op het loon en tewerkstelling van de autochtonen. Volgens Card &DiNardo.(2000), is de interne migratie van werknemers niet significant. Dustmann, Frattini &Preston(2008) voerden een studie uit in het Verenigde Koninkrijk om het effect van immigratie op het loon van de autochtonen na te gaan. Ze gebruikten een monster van 60.000 huishoudens voor de periode tussen 1997 en 2005 en splitsten het VK in 17 streken op. In tegenstelling tot Borjas(2003) onderverdeelden ze bijgevolg niet de arbeidsmarkt in “skill”groepen omdat een soortelijke onderverdeling problematisch zou zijn: de immigranten retrograderen na aankomst in het VK. Het zou tot een aanzienlijke misclassificatie leiden. Ze gebruikten evenwel “instrumental” variabelen om het “self-selection” en het “native mobility” 36
probleem te vermijden. De auteurs concludeerden dat het totaal effect van immigratie op het loon van de autochtonen lichtjes positief is. Ze stelden evenwel vast dat immigratie tot een verdelingseffect leidt: het verlaagt het loon onder de 20 ste percentiel van de loonverdeling. Manacorda, Manning &Wadsworth (2006) bestudeerden voor het VK ook het effect van immigratie op het loon. De geanalyseerde periode was 1975-2005 en ze beschouwden buitenlandse en autochtone werknemers als imperfecte substituten. Het resultaat van dit onderzoek is dat immigratie geen significant effect op het loon van autochtonen heeft maar wel een negatief impact op het loon van migranten uit een vorige periode. Tussen januari en december 2005 is het aantal werklozen in het VK met 90.000 gestegen. De massale immigratie in het VK na het toetreden van Oost-Europese landen tot de Europese Unie , wordt vermoed een van de oorzaken van de stijgende werkloosheid te zijn. Gilpin et al. (2006) bestudeerden daarvoor het effect van immigratie op de tewerkstelling van autochtonen tussen mei 2004 en november 2005. Ze concludeerden dat het effect van immigratie op de tewerkstelling bescheiden maar toch positief is . Lemos &Portes (2008) gingen ook voor het VK het effect na van immigratie op het loon en tewerkstelling tussen 2004 en 2006 . Ze vonden gelijkaardige resultaten : het effect op het loon en de tewerkstelling is niet betekenisvol. Reed en Latorre (2009) gebruikten een andere methode. Ze deelden de arbeidsmarkt in per regio maar ook per beroep om de mogelijke effecten op de lonen binnen de beroepsgroepen na te gaan. Ze kwamen tot het besluit dat een toename met 1 % van het aandeel immigranten een daling van 0,3% van het loon meebrengt. Ze zijn ook van mening dat het verschil in de resultaten met Dustmann et al.(2008) te wijten is aan een verschillend bestudeerde periode eerder dan aan de verschillende methodologie. D'Amuri, Ottaviano &Peri (2008) bestuderen de effecten van immigratie op het loon en tewerkstelling tussen 1987-2001 in West-Duitsland. De grote instroom van Oost-Duitsers na de val van de Berlijnse muur is beschouwd als een exogene schok. Ze komen tot het besluit dat immigratie geen beduidend effect op het loon en tewerkstelling van de autochtonen heeft. De oude immigranten zijn daarentegen negatief getroffen door de instroom van nieuwe immigranten op de arbeidsmarkt, in het bijzonder wat de tewerkstelling betreft. De auteurs verklaren dit tegengesteld effect door een grotere substitueerbaarheid tussen de oude en de nieuwe immigranten en door loonrigiditeit. Jayet et al.(2001) onderzoeken voor Frankrijk de effecten van immigratie op tewerkstelling en verloning van de ingezeten werknemers tussen 1990 en 1997. Ze splitsen de effecten van 37
immigratie op naar vijf verschillende functies (bediende, gekwalificeerde en ongeschoolde arbeider,..), geslacht en vier categorieën van nationaliteit. Ze komen tot de bevinding dat het effect op het loon in het algemeen positief is. Een negatief effect van de Noord-Afrikaanse immigratie op het loon van de vrouwen is evenwel waargenomen maar dit is niet significant elke jaar(Enkel 3 jaren op de 8). Voor de tewerkstellingsopportuniteiten zijn de effecten van immigratie in het algemeen niet betekenisvol. De enige uitzondering is een negatief effect van de Noord-Afrikaanse immigratie op de tewerkstellingsopportuniteiten van de vrouwelijke bedienden. De effecten waargenomen in de studie van Jayet et al.(2001) en van D’Amuri et al.(2008) zijn leerzaam voor zover de Belgische arbeidsmarkt meer gelijkenissen toont met de Franse en de Duitse arbeidsmarkt van die tijd dan met de Noord-Amerikaanse of Britse arbeidsmarkt. Die laatste zijn meer flexibel en kunnen een additioneel arbeidsaanbod sneller absorberen. (Gilpin et al.,2006) Een uitgebreide studie over het effect van immigratie op de werkloosheid van 18 landen van de OESO wordt uitgevoerd door Jean &Jiminez(2007). Ze combineren een geaggregeerd met een “skill-level” benadering voor de periode tussen 1984 en 2003. In die laatste benadering is elke nationale arbeidsmarkt onderverdeeld in 18 categorieën à la Borjas(2003) in functie van de ervaring en het scholingsniveau. Het geaggregeerd niveau beschouwt de ganse arbeidsmarkt als één entiteit voor de autochtone mannen. Deze combinatie laat toe om zowel het totale effect als de specifieke effecten van immigratie op bepaalde categorieën te bepalen. Ze concluderen dat immigratie geen permanent effect op de werkloosheid van de autochtonen heeft. Een negatief tijdelijk effect over een periode van vijf tot tien jaar is evenwel waargenomen. Ze stellen ook vast dat de omvang van de effecten onder de 18 “skills” categorieën niet veel verschilt: de autochtone werknemers die in rechtstreekser concurrentie staan met de immigranten zijn niet significant zwaarder getroffen dan de andere categorieën van autochtonen. De auteurs nemen ook waar dat
een hogere arbeidsbescherming, hogere werkloosheidsuitkeringen en
concurrentiebeperkende regelgevingen op de goederenmarkt de negatieve effecten verlengen. De literatuur over dit onderwerp is aanzienlijk groter dan de elf studies die hier werden vermeld maar de aangehaalde studies geven evenwel aanwijzingen over de effecten van immigratie die men op de Belgische arbeidsmarkt kan verwachten. Ondanks de grote verscheidenheid in de gebruikte methodologie, in de bestudeerde perioden en landen/streken, blijkt dat de effecten van immigratie op de autochtone werknemers in het algemeen beperkt zijn. Het blijkt ook uit
38
deze studies dat de arbeidsmarkt in het algemeen niet homogeen is en dat sommige categorieën van ingezeten werknemers zwaarder getroffen zijn dan anderen.
3.
Verwachte effecten op korte termijn op de Belgische
arbeidsmarkt De empirische inschatting van de effecten van immigratie op de Belgische arbeidsmarkt in hoofdstuk 4 en 5 maakt gebruik van jaarlijkse gegevens. Het kan worden beschouwd als korte termijn. Wegens een gebrek aan gegevens is een empirische inschatting over een langere termijn niet mogelijk. In dit gedeelte, zal er bijgevolg over de verwachte effecten op korte termijn gesproken worden op basis van de twee vorige gedeelten. België wordt gekenmerkt door een tamelijk sterke loonrigiditeit (Banque national de belgique,2007). Op het theoretische vlak wordt
op korte termijn een toename van de
werkloosheid en een constant reel loon verwacht. De buitenlandse werknemers in België zijn globaal lager geschoold dan hun autochtone collega’s en zijn in het bijzonder oververtegenwoordigd in de landbouwsector en de horeca. Hooggeschoolde buitenlanders kunnen ook weinig gekwalificeerde functies bekleden vanwege sommige belemmeringen(zoals taalbarrières) (Rayp &Ruyssen, s.d.). Bovendien, is het grootste aandeel van hen in Brussel gevestigd(zie hoofdstuk 2). Men kan dan
verwachten dat de laaggeschoolde Belgische
werknemers in Brussel en die tewerkgesteld in de landbouw of horecasector zwaarder getroffen zullen zijn. Op basis van het onderzoek van Jean et al.(2007) , kan men een negatief effect op de tewerkstelling verwachten. Volgens hen, heeft immigratie een negatieve impact op de werkloosheid gedurende vijf tot tien jaar. Bovendien , stellen ze vast dat een hogere arbeidsbescherming het effect verlengt. Jayet et al(2001) is evenwel voor Frankrijk tot de conclusie gekomen dat immigratie geen significant effect op de tewerkstelling en verloning van de autochtone heeft. Men vindt hetzelfde beeld terug voor West-Duitsland (D’Amuri 2008). Aangezien Frankrijk en WestDuitsland (van dit tijdvak) zijn gekenmerkt door een gelijkaardige arbeidsmarkt en loonrigiditeit als België(Delacroix et al,2009), is het verwachte effect zowel op de verloning als op de tewerkstelling niet beduidend.
39
Tenslotte , is het verwachte effect van immigratie op de verloning van de Belgische werknemers niet significant. Het verwachte effect op de werkloosheid van de autochtonen is daarentegen moeilijker in te schatten.
Hoofdstuk 4: Empirische resultaten op de tewerkstelling van de autochtonen op de Belgische arbeidsmarkt. In dit hoofdstuk , zal er over de empirische effecten van immigratie op de werkloosheid gesproken worden. Het bestaat uit zes gedeelten : gebruikte gegevens, eerste overzicht, empirische specificatie, resultaten, opmerkingen en nuancering van het resultaat en besluit. Het eerste gedeelte gaat over de gebruikte gegevens voor de empirische test en de potentiële problemen. Het tweede gedeelte zal handelen over de bruto-correlatie tussen de evolutie van de werkloosheid van autochtonen en de evolutie van het aandeel buitenlanders . Het derde gedeelte beschrijft het gebruikte empirische model om het effect van immigratie op de werkloosheid van autochtonen te bepalen. Het vierde gedeelte toont de resultaten aan. Het vijfde gedeelte gaat over de betrouwbaarheid van de resultaten en uiteindelijk het besluit wordt weergegeven in het laatste gedeelte.
1.
Gebruikte gegevens
Het “datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming”, zoals vermeld in het tweede hoofdstuk, beschikt over gegevens inzake de nationaliteit (Belg, Europese-Unie , niet EuropeseUnie en onbekend), het geslacht, de leeftijd, het arbeidsregime (Voltijds, deeltijds, speciaal en onbekend), de werkloosheidsgraad , de werkloosheidsduur, .. Deze gegevens zijn beschikbaar vanaf 2005 op het lokale niveau (Arrondissementen, gemeenten) en zijn per “stock” weergegeven. Een verschil in het aandeel buitenlanders in een bepaald arrondissement houdt bijgevolg rekening niet enkel met de netto immigratie maar ook met het aantal regularisaties , het aantal verwervingen van de Belgische nationaliteit en de bevolkingsgroei. 40
In de volgende gedeelten, zal de arbeidsmarkt per arrondissement onderverdeeld zijn. België bestaat uit 43 arrondissementen. Het is niet mogelijk om de arbeidsmarkt in “skills” categorieën (à la Borjas(2003)) onder te verdelen wegens een tekort aan gegevens zowel inzake het scholingsniveau als inzake de ervaring. Op de lokale niveau is er ook geen gegevens over het beroep of sector. Het is bijgevolg niet mogelijk om de arbeidsmarkt per regio en beroep in te delen zoals Reed et al.(2009). Er zijn twee bekende bronnen van endogeniteit die in de literatuur veel aandacht krijgen. De eerste is de “self-selection bias” en ontstaat in statistiek wanneer individuen zichzelf selecteren in een groep, waardoor de schatting vertekend kan worden. In ons geval , zou de “self-selection bias” de schatting vertekenen als immigranten hun bestemmingsplaats naargelang de werkloosheidsgraad kiezen. Pedersen, Pytlikova &Smith (2004) onderzochten de determinanten van immigratie uit 129 landen naar 27 OESO landen voor de periode 19902000. Hij vond dat het netwerk effect en de geografische afstand belangrijke determinanten zijn. Economische factoren gemeten door het BBP per inwoner en de werkloosheidsgraad, zijn ook determinanten. In tegenstelling tot de hypothese van Borjas(1999), is de vrijgevigheid van de verzorgingsstaat geen bepalend element in de keuze van het bestemmingsland voor immigranten. Zimmerman(1995) wijst er evenwel op dat de meeste Europese landen sinds 1973 een restrictief immigratiebeleid hebben toegepast. De gezinshereniging en het asielstelsel waren vrijwel de enige legale mogelijkheid tot toegang naar het gebied, wat de keuze inzake het bestemmingsregio wel beperkt. In 2006 was de immigratie in België uit staten buiten de EU voor circa 50% gemotiveerd door familiale redenen en 10% voor economische redenen.( Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding,2008) Men kan bijgevolg veronderstellen dat de “self-selection” bias voor een deel van de Europese(buiten de EU) en de niet-Europese buitenlanders niet erg groot is. De tweede is de “native mobility bias”. Het ontstaat wanneer autochtonen een bepaalde regio verlaten wegens een immigratie instroom om de negatieve effecten van immigratie op hun tewerkstellingsopportuniteiten of hun verloning te ontvluchten. Borjas(2006) stelt in een onderzoek voor de Verenigde Staten voor de periode 1960-2000 vast dat “native mobility” voor een onderschatting van 40 tot 60% van de negatieve effecten van immigratie op de verloning van autochtonen verantwoordelijk is. Card(2005) vindt evenwel dat native-mobility een onbetekenend effect op de resultaten heeft. Lemos et al.(2008) komen in hun onderzoek voor het Verenigde Koninkrijk tot hetzelfde besluit als Card (2005).
41
2.
Eerste overzicht
In dit gedeelte zal er naar de bruto-correlatie tussen de evolutie van de werkloosheid voor de autochtonen en de evolutie van het aandeel buitenlanders gekeken worden. De buitenlanders zijn onderverdeeld in twee categorieën: de Europese en de “niet-Europese”. Voor deze twee groepen is het aantal buitenlanders tussen 15 en 64 jaar in beschouwing genomen. In het geval een verband tussen de twee variabelen bestaat, zou men een positieve correlatie kunnen verwachten. Het resultaat zegt evenwel niets over een mogelijke causaliteit.
Figuur 14 : Correlatie tussen de jaarlijkse groeivoet van het werkloosheidspercentage van autochtonen en de jaarlijkse groeivoet van het aandeel van de Niet-Europese buitenlanders in de bevolking op beroepsactieve leeftijd(15-64j) .020
DWERKLOOSHEID
.015 .010 .005 .000 -.005 -.010 -.015 -.01
.00
.01
.02
.03
.04
Daandeel NEU Eigen berekening op basis van de KSZ
De Y-as van de grafiek geeft de jaarlijkse groeivoet van het werkloosheidscijfer voor de Belgen in elk arrondissement weer. De X-as geeft de overeenkomstige groeivoet van het aandeel van de Niet-Europese buitenlanders in de bevolking(15-64j) weer. Het profiel is nagenoeg horizontaal, wat betekent dat de correlatie tussen de twee variabelen zeer lichtjes positief is.
42
Figuur 15 : Correlatie tussen de jaarlijkse groeivoet van het werkloosheidspercentage van autochtonen en de jaarlijkse groeivoet van het aandeel van de Europese buitenlanders in de bevolking op beroepsactieve leeftijd(15-64j) .020
DWERKLOOSHEID
.015 .010 .005 .000 -.005 -.010 -.015 -.02
-.01
.00
.01
.02
Daandeel EU
Eigen berekening op basis van de KSZ
De X-as geeft de overeenkomstige groeivoet van het aandeel van de Europese buitenlanders in de bevolking(15-64j) weer. De correlatie is in dit geval lichtjes groter maar blijft zeer zwak. Er is dus geen significante correlatie tussen de twee variabelen, zowel voor de Europese als voor de niet-Europese buitenlanders. Dit resultaat kan evenwel vertekend zijn wegens de “selfselection bias” of/en de “native-mobility bias” . Figuren 16 en 17 proberen de grootte van de “self-selection bias” te schatten. Figuren 18 en 19 kijken naar het “netwerk effect”. Figuren 20 en 21 proberen de omvang van de potentiële “native-mobility bias” te begroten. Figuur 16 geeft de correlatie tussen het werkloosheidspercentage in 2005 en de netto stroom van Europese buitenlanders tussen 2006 en 20052 weer. In het geval de buitenlanders de arrondissementen naargelang het werkloosheidspercentage kiezen , zou men een negatieve correlatie verwachten tussen de twee variabelen.
Figuur 16 : correlatie tussen het werkloosheidspercentage in 2005 en de netto stroom van Europese buitenlanders(t.o.v de totale) bevolking op beroepsactieve leeftijd tussen 2005 en 2006.(in %)
De netto stroom van buitenlanders is gedefinieerd als : (Aantal buitenlanders it - Aantal buitenlandersit-1)/totale bevolking op beroepsactieve leeftijdit met arrondissementen i en jaren t . 2
43
.008
.006
EUMIG2006
.004
.002
.000
-.002
-.004 .00
.04
.08
.12
.16
.20
.24
W ERKLOOSHEID2005
Eigen berekening op basis van de KSZ.
De X-as geeft het werkloosheidspercentage van Belgische werknemers in 2005 weer. De Y-as geeft de netto stroom van Europese buitenlanders tussen 2005-2006 in elke arrondissementen weer.. De correlatie tussen de twee variabelen is zeer zwak negatief, wat suggereert dat de keuze van het bestemmingsarrondissement voor Europese buitenlanders niet gemotiveerd is door het werkloosheidspercentage.
Figuur 17 : correlatie tussen het werkloosheidspercentage in 2005 en de netto stroom van niet-Europese buitenlanders(t.o.v de totale)bevolking op beroepsactieve leeftijd tussen 2005 en 2006(in%) .0035 .0030
NEUMIG2006
.0025 .0020 .0015 .0010 .0005 .0000 -.0005 .00
.04
.08
.12
.16
.20
.24
W ERKLOOSHEID2005
Eigen berekening op basis van de KSZ.
44
De Y-as geeft de netto stroom van niet-Europese buitenlanders tussen 2005-2006 in elke arrondissementen weer. De correlatie is dit keer zelfs positief maar nog steeds zeer zwak. De correlatie tussen de twee variabelen is zeer zwak zowel voor de Europese buitenlanders als voor de niet-Europese buitenlanders. Men kan dan veronderstellen dat de omvang van de “selfselection bias” tamelijk klein is. Figuren 18 en 19 tonen de correlatie aan tussen het aandeel van buitenlanders in 2005 en de netto stroom van Europese en niet-Europese buitenlanders tussen 2005 en 2006. Als het “netwerk effect” belangrijk is in de keuze van een bestemmingsplaats, zou men een positieve correlatie kunnen verwachten. Figuur 18 : correlatie tussen het aandeel Europese buitenlanders in 2005 en de netto stroom van Europese buitenlanders tussen 2005 en 2006 .008
.006
EUMIG2006
.004
.002
.000
-.002
-.004 .00
.04
.08
.12
.16
.20
AANDELEU2005
Eigen berekening op basis van de KSZ
De X-as is het aandeel Europese buitenlanders in de totale bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64j). De Y-as is dezelfde dan voor Figuur 16. De correlatie tussen de twee variabelen is positief maar zwak. Deze correlatie is evenwel sterker dan die in figuur 16.
Figuur 19 : correlatie tussen het aandeel niet-Europese buitenlanders in 2005 en de netto stroom van Europese buitenlanders tussen 2005 en 2006
45
.0035 .0030
NEUMIG2006
.0025 .0020 .0015 .0010 .0005 .0000 -.0005 .00
.02
.04
.06
.08
.10
.12
.14
AANDEELNEU2005
Eigen berekening op basis van de KSZ.
De X-as is het aandeel niet-Europese buitenlanders in de totale bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64j). De Y-as is dezelfde dan voor Figuur 17. Hier is de correlatie sterker met een coëfficiënt van 0.430607. De correlatie tussen de twee variabelen zowel voor de Europese als voor de niet-Europese buitenlanders is groter dan de correlatie getoond in figuren 16 en 17, maar blijft zwak. Het laat evenwel vermoeden dat het netwerk een belangrijker determinant dan het werkloosheidscijfers voor de keuze van een arrondissement is. Figuren 20 en 21 kijken naar de potentiële grootte van de “native-mobility bias”. Daarvoor wordt de “native netflow” variabel gebruikt. Een gelijkaardige variabel kan men terug vinden bij Lemos en al.(2008). In het geval de “native-mobility bias” groot is, zou men een negatieve correlatie tussen de “native netflow”3 variabel en de “netto stroom” variabel (boven gedefinieerd) vinden. Figuur 20 : correlatie tussen de “native netflow” en de netto stroom van Europese buitenlanders.
De “native netflow” wordt gedefinieerd als : (Aantal belgenit - Aantal belgenit-1)/totale bevolking op beroepsactieve leeftijdit met arrondissementen i en jaren t . 3
46
.020
Native Netflow
.015
.010
.005
.000
-.005
-.010 -.02
-.01
.00
.01
.02
MIGRATIONFLOWEU Eigen berekening op basis van de KSZ.
De Y-as van de grafiek toont de jaarlijkse “native-netflow” variabel in elke arrondissement aan. De X-as geeft de overeenkomstige netto stroom van Europese buitenlanders (15-64j) weer. De correlatie tussen de twee variabelen is duidelijk zeer zwak, hetgeen betekent dat de Belgen niet de neiging hebben om van arrondissement te veranderen in geval van een netto stroom van Europese buitenlanders. Figuur 21 : correlatie tussen de “native netflow” en de netto stroom van niet- Europese buitenlanders.
47
.020
Native Netflow
.015
.010
.005
.000
-.005
-.010 -.01
.00
.01
.02
.03
.04
MIGRATIONFLOWNIETEU Eigen berekening op basis van de KSZ
De X-as geeft de overeenkomstige netto stroom van niet- Europese buitenlanders (15-64j)weer. In dit geval is de correlatie negatief maar blijft zwak met een coëfficiënt van -0.259663. Tenslotte kan men veronderstellen op basis van de figuren 16 tot 20 dat de “self selection bias” en “native mobility bias” zeer klein zijn en dat hun effecten op het resultaat te verwaarlozen zijn.
3.
Empirische specificaties
Om de effecten van immigratie op de werkloosheid van autochtonen te meten , is hier een vergelijking gebruikt die gelijkaardig is aan deze gebruikt door Lemos et al.(2008): ∆Wit = β∆EMit + α∆NEMit +µ∆Xit+ft+∆ɛit (1) ∆Wit is de werkloosheid variabel: de jaarlijkse groeivoet van het werkloosheidscijfer van Belgen in de arrondissement i= 1,…,43 en jaar t=1,…6 .(vanaf 2006 tot 2011). ∆EM it en ∆NEMit zijn de immigratie variabelen , de eerste is de jaarlijkse groeivoet van het aandeel van Europese buitenlanders in de totale bevolking op beroepsactieve leeftijd(15-64j) , en de tweede
48
betreft de niet-Europese buitenlanders. ∆Xit
is de jaarlijkse groeivoet van de “control”
variabelen. ft is de “time fixed effects”. ɛit is de “error term”. Het gebruik van het eerste verschil laat toe om specifieke factoren in één arrondissement( zoals grotere lonen, meer scholen, enz..) te “controleren”. Het “ controleert” voor “area fixed effect” en staat op deze manier toe om de effecten van specifieke factoren van de effecten van immigratie op de werkloosheid te scheiden. “Time fixed effect” is ook gebruikt om voor macro schokken te “controleren” (zoals de economische crisis,..) .Het laat dan toe om de effecten van deze schokken en de effecten van immigratie op de werkloosheid te scheiden. Andere “controls” variabelen zijn toegevoegd. Het laat toe om de effecten van specifieke vraagof aanbod-schokken en effecten van immigratie te onderscheiden. De “controls” variabelen X it sluiten het aandeel vrouwen, het aandeel jongeren (15-24j) in de totale bevolking op beroepsactieve leeftijd(15-64j) in. Deze groepen (vrouwen en jongeren) zijn in het algemeen zwaarder getroffen door de werkloosheid : in 2008 zijn in België 30,11% van de jongeren en 17,70% van de vrouwen werkloos tegenover een globaal werkloosheidscijfer van 14,21% (KSZ). Het laat toe om de effecten van een verhoging in het aandeel van vrouwen of/en van jongeren in een bepaald arrondissement en de effecten van immigratie te onderscheiden. De controls variabelen Xit sluiten ook het “lagged” aandeel buitenlanders in die een voltijds arbeidsovereenkomst hebben ten opzicht van het aantal buitenlanders. Als de buitenlanders meer uren werken, kan het een effect op de werkloosheid van autochtonen hebben. Een gelijkaardig variabel is gebruikt door Lemos en al.(2008): ze gebruiken het aantal uren gewerkt door buitenlanders. Het “lagged” aandeel van de werklozen die vrouwen, het “lagged” aandeel van de werklozen die jongeren zijn en het “lagged” aandeel van de werklozen die meer dan 60 maanden zonder job zijn, zijn ook toegevoegd. De laatste “control” variabel houdt rekening met hogere werkloosheid in arrondissementen met historisch lange perioden van werkloosheid. Een gelijkaardig variabel is ook gebruikt door Lemos en al.(2008): ze gebruiken de gemiddelde werkloosheidsduur. Lemos et al.(2008) hebben evenwel de tijdsperioden in termen van maanden in hun onderzoek gedefinieerd. De tijdsperioden zijn hier gedefinieerd in termen van jaren, wat betekent dat het misschien aangewezen zou zijn om dezelfde variabelen bij te voegen , maar deze keer niet “lagged”. Tenslotte, is een “Generalized Least Square” correctie uitgevoerd voor het corrigeren van heteroskedasticiteit voortvloeiend uit aggregatie en om rekening te houden met het relatieve gewicht van elke arrondissement. De “serial” correlaties tussen en binnen de arrondissementen zijn ook gecorrigeerd. (Gilpin et al.,2006)
49
Gegeven dergelijke specificaties, kan men verwachten dat veranderingen in het werkloosheidspercentage van autochtonen aan veranderingen in het aandeel van buitenlanders toe te schrijven zijn.
4.
Resultaten
Tabel 1 geeft de resultaten van de vergelijking (1) weer. Rij 1 van paneel A toont de waarde van de coëfficiënt β ( -0.141966). door gebruik van de “unweighted OLS”. Wat betekent dat een verhoging van 10% van het aandeel Europese buitenlanders een daling van circa 1,4% van het werkloosheidspercentage voor de Belgen meebrengt. Rij 1 van paneel B toont de waarde van α (-0.335719) door gebruik van de “unweighted OLS”. Als men de “time fixed effects” toevoegt om voor macro schokken te “controleren” , zijn de coëfficiënten β en α respectievelijk gelijk aan 0.316923 en 0.256528 (Rij 2 in paneel A en B).In dit geval heeft een toename van het aandeel buitenlanders een negatief effect op het werkloosheidscijfer van de autochtonen. Het betekent dat macro schokken een duidelijke invloed op het werkloosheidscijfer hebben gehad. Bij de toevoeging van de variabelen “Jongeren” en “Vrouwen” in Rij 3 in Paneel A en B , zijn de coëfficiënten β en α respectievelijk gelijk aan 0.328311 en 0.277322. De waarden van de coëfficiënten β en α dalen een beetje (respectievelijk 0.306219 en 0.262584) wanneer de “variabelen” worden toegevoegd, met name het “lagged” aandeel van buitenlanders die een voltijds arbeidsovereenkomst hebben ten opzicht van het totaal aantal buitenlanders, de drie “ lagged”aandeel werklozen die vrouwen zijn, die jongeren zijn en die meer dan 60 maanden zonder job zijn.(Rij 4 in Paneel A en B) Deze waarden stijgen tot respectievelijk 0.317245 en 0.269466 wanneer dezelfde variabelen dan voor de rij 4 (maar niet “lagged” )worden toegevoegd ( Rij 5 in paneel A en B). Tenslotte, zijn de coëfficiënten β en α gelijk aan respectievelijk 0.290859 en 0.248116 wanneer een “Generalized Least Square” correctie is uitgevoerd. Het betekent dat een stijging met 10% van het aandeel Europese buitenlanders in de totale bevolking op beroepsactieve leeftijd een toename van 2,91% van het werkloosheidscijfer zou veroorzaken. Een stijging van 2,48% is verwacht wanneer het aandeel van niet-Europese buitenlanders toeneemt met 10%.
50
De “lagged” variabel “werkloosheidsduur” en “aandeel werklozen die jongeren zijn”, de “het
variabelen
aandeel
buitenlanders
met
een
voltijdse
overeenkomst”
en
“werkloosheidsduur” zijn statistisch significant met een coëfficiënt van respectievelijk : 0.05***,0.03*,-0.02* en -0.04** . Deze zijn evenwel zeer klein. De variabelen “Jongeren” en “Vrouwen” zijn statistisch significant wanneer er geen “lagged” variabelen wordt toegevoegd met een coëfficiënt van respectievelijk : 0.46* en 0.26*. De volledige Eviews resultaten staan in bijlage 4.1.
Tabel 1 : Effecten op het werkloosheidscijfer van de Belgen. PANEEL
A
:EUROPESE COEFFICIENT ΒETA
BUITENLANDERS
ERRORS
(1) RUWE COEFFICIENT
-0.141966
0.118029
(2) TOEVOEGING TIME EFFECTS
0.316923***
0.069060
0.328311***
0.069040
0.306219***
0.069323
0.317245***
0.068238
0.290859***
0.067621
(3) TOEVOEGING
STANDARD
VARIABELEN
JONGEREN EN VROUWEN (4) TOEVOEGING
LAGGED
VARIABELEN (5) TOEVOEGING “NIET LAGGED” VARIABELEN (6) GLS
PANEEL
B
:
NIET-EUROPESE COEFFICIENT ΑLPHA
BUITENLANDERS
ERRORS
(1) RUWE COEFFICIENT
-0.335719***
0.085200
(2) TOEVOEGING TIME EFFECTS
0.256528***
0.064810
0.277322***
0.066592
0.262584***
0.064055
0.269466***
0.063093
0.248116***
0.060769
(3) TOEVOEGING
VARIABELEN
JONGEREN EN VROUWEN (4) TOEVOEGING
STANDARD
LAGGED
VARIABELEN (5) TOEVOEGING “NIET LAGGED” VARIABELEN (6) GLS
***= statistisch significant op 1% niveau ** = statistisch significant op 5% niveau 51
*=
5.
statistisch significant op 10% niveau
Opmerkingen en nuancering van de resultaten
Meerdere specificaties worden in de vergelijking (1) opgenomen om zo precies mogelijk het effect van immigratie op het werkloosheidscijfer (van de Belgen) te isoleren. De resultaten moeten evenwel met voorzichtigheid bekeken worden om voornamelijk drie redenen. De eerste is dat het monster relatief klein is. Dit bevat 258 observaties. Andere onderzoeken zoals Gilpin et al.(2006) of d’Amuri et al.(2008) gebruiken duizenden observaties. Hetzelfde onderzoek op het niveau van de gemeenten zou misschien betrouwbare resultaten afleveren. Het gemeentelijk niveau is evenwel minder geschikt om met de lokale arbeidsmarkt overeen te komen, zelfs wat de laaggeschoolde arbeidskrachten betreft. De arrondissementen blijken een realistischere dimensie te zijn voor het zoeken naar een baan. De tweede reden is dat het resultaat aan weggelaten variabelen te wijten kan zijn . Gilpin et al(2008) hebben bijvoorbeeld de variabel “aandeel werknemers die in de landbouwsector tewerkgesteld zijn” bijgevoegd. Deze variabel is helaas niet beschikbaar op het lokale niveau. Geen variabelen over de kwalificatie-en scholingsniveau is toegevoegd wegens een gebrek aan gegevens. Het betekent dat het niet mogelijk is om vast te stellen hoe de verschillende “kwalificatie groepen” door immigratie getroffen zijn. De derde reden is dat de “native-mobility bias” en “self-selection bias” het resultaat tot een onderschatting van het effect zou kunnen leiden. Dat is echter weinig waarschijnlijk voor meerdere redenen. Ten eerste is het belangrijkste legale motief van immigratie in België voor immigranten buiten de EU de gezinshereniging (zoals boven vermeld) wat de keuze van de immigranten
beperkt.
Ten
tweede,
heeft
men
hierboven
waargenomen
dat
de
werkloosheidgraad in 2005 en de immigratie tussen 2005 en 2006 niet gecorreleerd zijn. Dezelfde waarneming komt terug wat de correlatie tussen de “native netflow” en de immigratie betreft. Ten laatste, helpen de “time fixed” effect, het “eerste verschil” en de andere “controls” variabelen te corrigeren voor de twee “bias”.(Lemos et al ,2008) Het verschil in resultaten ten opzichte van andere onderzoeken vermeld in hoofdstuk 3, zou door deze drie redenen kunnen worden verklaard. Het verschil in de bestudeerde periode zou 52
ook een oorzaak kunnen zijn. Dat is geenszins te wijten aan de methodologie: in dit onderzoek wordt een onderverdeling van de arbeidsmarkt per regio gebruikt zoals in de studies van D’Amuri et al.(2008), Lemos et al.(2008), Gilpin et al.(2006), Dustmann et al.(2008) en Lalonde et al.(1991). Deze studies tonen evenwel geen of weinig effect van immigratie op de tewerkstelling.
6.
Besluit
Om het effect van immigratie op het werkloosheidscijfer van de Belgen te bepalen, worden gegevens uit de periode 2005-2011 over de 43 arrondissementen van België gebruikt. De buitenlanders worden in twee categorieën onderscheiden: degenen met een Europese nationaliteit en degenen met een niet-Europese nationaliteit. De bruto-correlatie tussen de twee variabelen is niet significant. Ten einde het effect van immigratie op het werkloosheidscijfer van de Belgen te isoleren, worden meerdere specificaties en “controls” variabelen gebruikt. Het resultaat toont aan dat een stijging met 10% van het aandeel Europese buitenlanders in de totale bevolking op beroepsactieve leeftijd tot een toename van 2,91% van het werkloosheidscijfer voor de Belgen leidt. Een stijging van 2,48% is verwacht wat de niet-Europese buitenlanders betreft. De resultaten komen overeen met de theorie. In een arbeidsmarkt met loonrigiditeit is een stijging van de werkloosheid op korte termijn te verwachten. Deze resultaten moeten met voorzichtigheid genomen worden voor drie redenen: een relatief klein monster, potentiële weggelaten variabelen en potentiële “native-mobility” en “selfselection bias”. Deze drie redenen , het verschil in de bestudeerde periode en de specificiteit van de Belgische arbeidsmarkt zou het verschil in de resultaten ten opzichte van de voorgaande onderzoeken kunnen verklaren.
53
Hoofdstuk 5: Empirische resultaten op het loon van de Belgische werknemers Dit hoofdstuk gaat over de effecten van immigratie op het loon van Belgische werknemers. Het bestaat uit zes delen: Methodologie en gebruikte gegevens, eerste overzicht, empirische inschatting, resultaten, opmerkingen en tenslotte het besluit. In het eerste gedeelte zal over methodologie en gegevens worden besproken die in de gedeelten twee en drie gebruikt worden. In het tweede gedeelte zal er naar de bruto-correlatie tussen de evolutie van het gemiddelde loon van de Belgen en de evolutie van het aandeel buitenlanders gekeken worden. Het derde gedeelte beschrijft het gebruikte model om het effect van immigratie empirisch in te schatten. Het vierde gedeelte toont de resultaten aan. In het vijfde gedeelte zijn sommige opmerkingen over de betrouwbaarheid van de resultaten geuit. In het laatste gedeelte wordt overgegaan tot een besluit.
1.
Methodologie en gebruikte gegevens
De effecten van immigratie op het loon van Belgische arbeiders zijn voor de periode 2008-2011 bestudeerd ten aanzien van 84 “groepen” van de NACE-BEL classificatie. In tegenstelling tot de inschatting van immigratie op de werkloosheid wordt hier de arbeidsmarkt per sector ingedeeld. Twee redenen hiervoor: er zijn een groot aantal informaties beschikbaar op het sectoriële niveau en het loon is veeleer bepaald op dit niveau dan op het geografische niveau. Het loonverschil tussen de sectoren is inderdaad groter dan tussen de arrondissementen.(KSZ) Dit gedeelte beschrijft de gebruikte gegevens en definieert de gebruikte variabelen : loon, “vrouwen”, “jongeren”, ”grootte van het bedrijf”, “Vlaams gewest”, “Voltijds”, “migratie variabelen” , “native netflow” ,de “toegevoegde waarde per werknemer”, “Europese buitenlanders”, “Niet-Europese buitenlanders”. Deze variabelen zijn in het gedeelte twee en drie gebruikt. Dit gedeelte definieert ook de criteria van de selectie voor de 84 gebruikte “groepen” van de NACE-BEL classificatie. 1.1 Definitie van de variabelen a. Variabel: loon 54
Er zijn voornamelijk twee verschillende bronnen voor de berekening van het loon : het “datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming” en de “Stan database for structural analysis (ISIC rev4)” van de OESO. Deze laatste “database” bevat informaties over het uurloon per sector vanaf 1995 tot 2011. Deze database heeft twee nadelen. Het eerste is dat er geen onderscheid is gemaakt tussen het loon van de autochtonen en dat van de buitenlanders. Het is dus niet mogelijk om het effect op de verloning van Belgische werknemers in te schatten. Het tweede is dat er geen gegevens over de specifieke “groepen” bestaat. Er zijn enkel gegevens per sector en per afdeling.(Zie NACEBEL classificatie bijlage 2.1). Het “datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming” , daarentegen bevat informaties over het loon per sector(en groepen) en per nationaliteit tussen 2008 en 2012. Dit heeft evenwel ook een nadeel : de gegevens over het loon zijn per bruto dagloonklasse ingedeeld. Er bestaan elf dagloonklassen (vanaf <=60 tot >150) . Behalve de eerste en de laatste klasse, bevat elke klasse tien waarden van dagloon. (Bijvoorbeeld: de dagloonklasse >60 -> =<70) Het betekent dat een verandering van het loon binnen eenzelfde klasse niet kan waargenomen worden. Het zou bijvoorbeeld het geval zijn als het dagloon van een werknemer van 63 tot 69euro’s stijgt. Het is nog erger wat de laatste klasse betreft (>150). Circa 19% van de werknemers in 2008 bevonden zich in deze klasse(KSZ). Er is evenwel een groot verschil tussen de arbeiders en de bedienden: enkel 3% van de arbeiders waren in deze klasse tegen 26% van de bedienden. Bijgevolg zal de omvang van het probleem kleiner zijn als enkel de effecten op het loon van arbeiders bestudeerd wordt. Bovendien, kan het werknemersklasse (Arbeiders,bediende,..) een breide maat van het scholingsniveau zijn. Op die manier is het mogelijk om de effecten van immigratie op het loon van lager geschoolden in te schatten. In sommige sectoren zijn er evenwel laaggeschoolde werknemers die van een statuut van bediende genieten. Om die reden zullen enkel de sectoren met een meerderheid van arbeiders gekozen worden voor de empirische inschatting. In de empirische inschatting zullen de gegevens uit het “datawarehouse” gebruikt worden om het effect op het reële loon van de Belgische werknemers te kunnen meten. Om het probleem te beperken, zal enkel het gemiddelde loon van arbeiders gebruikt worden. De berekeningsmethode is uitgelegd in bijlage 2.2. Als het onderzoek enkel over sectoren (of groepen) met een groot aantal arbeiders gaat , zou men kunnen veronderstellen dat het verschil tussen het berekende en het werkelijke gemiddelde reële loon relatief klein is. De variabel “loon” is dus gedefinieerd als het gemiddelde reële dagloon van de Belgische arbeiders.. 55
b. Variabelen : Europese en niet-Europese buitenlanders Deze variabelen duiden respectievelijk op het aandeel Europese en niet-Europese buitenlandse arbeiders ten opzicht van het aantal arbeiders in een bepaalde sector(groep). Enkel de buitenlanders gevestigd in België zijn in rekening genomen. Buitenlanders tewerkgesteld met een statuut van zelfstandige kunnen in concurrentie met de arbeiders zijn en bijgevolg een invloed op hun loon hebben. In het “datawarehouse” zijn de zelfstandigen helaas niet per sector ingedeeld. Het is dan ook niet mogelijk om hun invloed te berekenen. c. “Controls” variabelen De bron voor elke variabele hier gedefinieerd is het “datawarehouse”. Enkel arbeiders gevestigd in België zijn hier in rekening genomen. Dus niet de bedienden en de ambtenaren. Elk aandeel hierna gedefinieerd is ten opzicht van de totale arbeiders(gevestigd in België) in een bepaalde sector(groep). De variabel “Vrouwen” is het aandeel tewerkgestelde vrouwen . De variabel “Jongeren” is het aandeel tewerkgestelden jonger dan 25jaar. De variabel “Voltijds” bevat het aandeel arbeiders die een voltijdse overeenkomst hebben: deze variabel wordt verwacht significant te zijn omdat het loon in dagloon geuit is. De variabel ”Grootte” is het aandeel arbeiders tewerkgesteld in een bedrijf dat minder dan 50 werknemers tewerkstelt. Jayet et al.(2001) gebruikte ook een variabel over het grootte van de bedrijven. De variabel “Gehuwd” is het aandeel arbeiders die gehuwd zijn. Een gelijkaardige variabel is gebruikt door Lalonde et al.(1991). De variabel “Vlaams gewest” is het aandeel arbeiders die in Vlaanderen gevestigd zijn. d. Variabel : Toegevoegde waarde per werknemer Deze variabel laat toe om de productiviteit van de werknemers in rekening te brengen. De conventionele economische theorie meent dat de productiviteit het loon bepaalt (Reed en al.,2009,p9). Het is bijgevolg een belangrijke variabel. Gegevens over de toegevoegde waarde per werknemer vindt men op de “Stan database for structural analysis (ISIC rev4)” van de OESO. Er zijn evenwel twee nadelen. Het eerste is dat er geen onderscheid is gemaakt tussen arbeiders en bedienden. Het tweede betreft het gebrek aan gegevens over de “groepen”. Er bestaan enkel gegevens per afdeling en per sector. Het betekent voor de empirische inschatting dat de groepen van eenzelfde afdeling dezelfde waarde zullen hebben. De gegevens zijn enkel beschikbaar tot 2011. Het is de reden waarom de periode van het empirische inschatting beperkt is tot 2008-2011. 56
e. Migratie en “native-netflow”variabelen: voor Europese en niet-Europese Deze variabelen zijn enkel gebruikt om na te kijken hoe groot de “self-selection bias” en “native-mobility bias” kunnen zijn. De potentiële omvang van deze “bias” is zeker beperkt omdat de beslissing om van “groep” te veranderen mede afhankelijk is van de ervaring en het kwalificatieniveau alsook van de werkgever. De migratie variabel is gedefinieerd als : (het aantal buitenlandse arbeiders it - het aantal buitenlandse arbeidersit-1)/ het aantal buitenlandse arbeidersit met i=1,..,84 groepen en t=1,..4 perioden. De “native-netflow” variabel is gedefinieerd als : (het aantal Belgische arbeiders it - het aantal Belgische arbeidersit-1)/het aantal Belgische arbeidersit met groepen i=1,..,84 en perioden t=1,..4. Gelijkaardige variabelen zijn ook gebruikt door Lemos et al.(2008) 1.2 Criterium voor de selectie van de 84 groepen Zoals in het hoofdstuk 2 vermeld, telt de NACE-BEL 21 secties. Elke sectie heeft een letter van A tot U en bestaat uit 88 afdelingen. Deze afdelingen zijn opgedeeld in 271 groepen. 84 op deze 271 groepen zullen voor de empirische schatting gebruikt worden(bijlage 5.1). De groepen zijn geselecteerd in functie van de verhouding publiek/privé en het aandeel van arbeiders in de sectie en het aantal arbeiders in de groep:
-
Enkel de secties met een meerderheid aan arbeiders zijn geselecteerd: zoals hierboven vermeld, is de werknemersklasse “Arbeider” een brede benadering voor de laaggeschoolde werknemers. Sommige secties (zoals sectie G) bestaan uit een grote meerderheid van bedienden en zijn in dit geval geen benadering meer van het scholingsniveau. Een deel van deze bedienden hebben zeker een laag scholingsniveau. Door deze selectie blijven er 8 secties op 21.
-
De secties met een grotere verhouding “aantal publieke banen/ aantal banen in de privé” dan het nationale gemiddelde worden uitgesloten omdat het kan laten veronderstellen dat publieke banen meer gereguleerd zijn. Het betreft enkel 1 op de 8 secties, met name sectie H.
-
Binnen deze secties zijn enkel de groepen met een minimum van 1.000 tewerkgestelde arbeiders geselecteerd. Dat is om de fouten in de schatting van het gemiddelde dagloon te beperken. Bovendien, op die manier vertegenwoordigen deze 84 geselecteerde groepen samen 739656 arbeiders in 2008 , anders gezegd circa 60% van het totaal aantal arbeiders in België. (KSZ) 57
Eerste overzicht
2.
In deze afdeling zal er naar de bruto-correlatie gekeken worden tussen de evolutie van het dagloon van de Belgische arbeiders en van het aandeel Europese en niet-Europese buitenlanders. De potentiële omvang van een hypothese “self-selection bias” en “native mobility bias” zal hier ook besproken worden. Als immigratie een negatief effect op de verloning van Belgische arbeiders heeft, zou men een negatieve correlatie moeten bekomen. Figuren 22 en 23 tonen de correlatie voor respectievelijk de Europese en niet-Europese buitenlanders grafisch aan.
Figuur 22 : Correlatie tussen de evolutie van het gemiddelde dagloon van Belgische arbeiders en de evolutie van het aandeel Europese buitenlanders over de 84 groepen. 20
15
DDAGLOON
10
5
0
-5
-10 -.100 -.075 -.050 -.025 .000
.025
.050
.075
.100
EU Eigen berekening op basis van KSZ
De X-as van de grafiek geeft de evolutie van de “Europese buitenlanders” variabel weer. De Y-as de overeenkomstige evolutie van het “loonvariabel”. (De variabelen zijn gedefinieerd in gedeelte 1). De correlatie is negatief maar is redelijk zwak: -0.23.
58
Figuur 23 : Correlatie tussen de evolutie van het gemiddelde dagloon van Belgische arbeiders en de evolutie van het aandeel niet-Europese buitenlanders over de 84 groepen 20
15
DDAGLOON
10
5
0
-5
-10 -.05 -.04 -.03 -.02 -.01
.00
.01
.02
.03
Niet EU Eigen berekening op basis van KSZ
De X-as toont de evolutie van de “Niet-Europese variabel” (gedefinieerd in gedeelte 1). De Yas de overeenkomstige evolutie van het “loon variabel”. Een zwak positieve correlatie(0.11) is in dit geval waargenomen, wat betekent dat een hoger aandeel Niet-Europese buitenlandse arbeiders met een groter loon voor de Belgische arbeiders gepaard is . Op het eerste gezicht blijkt dat de evolutie van het aandeel buitenlanders (Europese of nietEuropese) geen beduidend effect op het loon van de Belgische arbeiders heeft. De “self-selection bias” kan het resultaat vertekenen: in het geval buitenlanders zijn aangetrokken door “groepen” met een hoog dagloon , kan een endogeniteit probleem ontstaan. Om deze reden, wordt er naar de correlatie gekeken tussen het gemiddelde dagloon in 2008 over de verschillende groepen en de “migratie variabel” voor de Europese en niet-Europese buitenlanders.(de “migratie variabel” is in gedeelte 1.1 gedefinieerd). Als de buitenlandse arbeiders aangetrokken zijn door groepen met hoge lonen, zou men een positieve correlatie verwachten. Het verband is zwak negatief wat de Europese buitenlanders betreft (-0,16) en zeer zwak negatief voor de niet-Europese (-0.06). Het blijkt bijgevolg dat de “self-selection bias” te verwaarlozen is. 59
De “native-mobility bias” zou ook het resultaat kunnen vertekenen: in het geval Belgische arbeiders de neiging hebben van groep te veranderen wanneer buitenlandse arbeiders in een groep binnenkomen zal het resultaat vertekend worden. Als dat het geval is, zou men een negatieve correlatie tussen de “native-netflow variable” (gedefinieerd in het gedeelte 1.1) en de “migratie variabel” verwachten. De correlaties voor de Europese en niet-Europese buitenlandse arbeiders zijn respectievelijk significant positief (0.58) en positief (0.31). Het laat veronderstellen dat de Belgische en buitenlandse arbeiders aangetrokken zijn door dezelfde groepen. Het blijkt uit deze correlaties dat deze twee potentiële“bias” onbelangrijk zijn.
3.
Empirische specificaties
De effecten van immigratie op het loon van Belgische arbeiders is in dit gedeelte ingeschat ten gebruik van de vergelijking(2). Een soortelijke vergelijking is gebruikt door Reed et al.(2009): ∆lnLit = β∆EMit + α∆NEMit + µ∆Xit+ ft + ∆ɛit (2) ∆lnLit is het eerste verschil van de natuurlijke logaritme van de “loon variabel” voor groepen i=1,..,84 en perioden t=1,..,3. EMit en NEMit zijn de respectievelijk aandelen van de Europese en niet_Europese arbeiders ten opzicht van het totaal aantal arbeiders. Xit zijn de “controls variabelen” en bevatten de variabelen “Vrouw”, “Jongeren”,”Grootte”,”Vlaamse Gewest” , “Voltijds” en “Toegevoegde waarde per werknemer”. Deze variabelen zijn gedefinieerd in gedeelte 1.1. ft is de “time fixed effects” . Uiteindelijk is ɛit de “error term”. De interpretatie van de coefficienten β (α)is dat een stijging van 1% van de “variabel EM” (NEM) een verandering van β (α)% voor het dagloon van Belgische arbeiders veroorzaakt. De arbeidsmarkt is hier per sector (en per jaar) onderverdeeld. In het geval van Reed et al.(2009) was het evenwel per beroep en per regio (en per jaar).
4.
Resultaten
De coëfficiënten β en α zijn gelijk aan respectievelijk -0.65 en 0.90 wanneer de gewone “unweighted OLS” gebruikt is (Table 2 ,Paneel A en B,Rij 1). Het betekent dat een stijging met 10% in het aandeel van Europese buitenlanders(arbeiders) een daling van 6,5% van de 60
lonen voor de Belgische arbeiders veroorzaakt. Daarentegen, zou een gelijkaardige stijging in het aandeel niet-Europese buitenlanders een verhoging van 9% betekenen. Wanneer er voor de macro effecten wordt gecontroleerd (door de “time fixed effects”) , dalen de twee coëfficiënten β en α tot respectievelijk -0.71 en 0.59. Vervolgens zijn de “controls” variabelen toegevoegd. De coëfficiënt β wordt kleiner in absolute waarde(-0.28) en de waarde van de tweede coëfficiënt wordt negatief maar statistisch niet significant. Dat suggereert dat de eerdere resultaten door weggelaten variabelen werden gedreven. Wanneer er voor de productiviteit “gecontroleerd” wordt, stijgt de coëfficiënt β tot -0.24. Coëfficiënt α blijft statistisch niet significant. Tenslotte, wordt een “Generalized Least Square” correctie uitgevoerd. De coëfficiënt β is eindelijk gelijk aan -0.26 en de coëfficiënt α is negatief(-0.16) maar nog steeds statistisch niet significant. Daarnaast hebben de “controls” variabelen “Vrouwen”, “Jongeren” ,”Gehuwd”, “Grootte” , Voltijds” en “toegevoegde waarde” een statistisch significant effect met een coëfficiënt van respectievelijk -0.27***, 0.28** ,0.21*,-0.04*,0.11*en 0***.
Het positief effect van de
variabel “Jongeren” is onverwacht en moeilijk te verklaren. De volledige Eviews resultaten staan in bijlage 5.2. Het betekent dat een toename met 10% van het aandeel Europese buitenlandse arbeiders met een daling van 2,6% van het dagloon voor de Belgische arbeiders gepaard gaat. Daarentegen, hebben de Niet-Europese buitenlanders geen beduidelijke effecten.
Tabel 2 : Effecten op het dagloon van de Belgische arbeiders PANEEL
A
:
EUROPESE Coëfficiënt
BUITENLANDERS(arbeiders)
Standard errors
β
(1) “unweighted OLS”
-0.645303***
0.163821
(2) “Time fixed effects”
-0.708159***
0.085947
(3) “Controls” variabelen
-0.281640***
0.088083
(4) Toegevoegde waarde
-0.241921***
0.087210
(5) GLS
-0.260049***
0.082950
PANEEL
B
:
NIET-EUROPESE Coëfficiënt
BUITENLANDERS(arbeiders) (1) “unweighted OLS”
Standard errors
α 0.901049**
0.392581
61
(2) “Time fixed effects”
0.588476***
0.213689
(3) “Controls” variabelen
-0.149795
0.200453
(4) Toegevoegde waarde
-0.155355
0.196542
(5) GLS
-0.161335
0.183665
***= statistisch significant op 1% niveau ** = statistisch significant op 5% niveau *=
5.
statistisch significant op 10% niveau
Opmerkingen en nuancering van de resultaten
Zoals voor de werkloosheid in hoofdstuk 4, worden meerdere specificaties genomen om zo precies mogelijk de effecten van immigratie op het loon van andere oorzaken te scheiden. Deze resultaten moeten evenwel met voorzichtigheid genomen worden om meerdere redenen.
Ten eerste is het monster relatief klein. Het houdt enkel 252 observaties in en omvat slechts een korte periode. De beschikbare gegevens laten helaas niet toe om een grotere periode te omvatten. Het zou evenwel mogelijk zijn om de arbeidsmarkt per sector en per provincie onderverdelen in nadere analyses.
Ten tweede is het loon variabel slechts benaderend. Ondanks de selectie en de berekeningsmethode om de schattingsfouten te beperken, kan het een effect op de resultaten hebben. Het was evenwel de enige manier om de effecten op het loon van de Belgische werknemers in te schatten.
Ten derde kan het resultaat vertekend zijn door weggelaten variabelen. Variabelen zoals het “scholingsniveau”, “ervaring” of “beroep” die vaak terugkomen in de literatuur zijn in deze studie niet ingesloten wegens een gebrek aan gegevens. Bovendien is de variabel over de productiviteit niet nauwkeurig, wat de resultaten ook kan beïnvloeden.
Deze redenen zouden kunnen verklaren waarom bepaalde studies, zoals vermeld in hoofdstuk 3, tot andere resultaten leiden. Het verschil in de methodologie en in de bestudeerde periode 62
kunnen nog bijkomende redenen zijn. D’Amuri et al.(2008) bijvoorbeeld bestudeerden het effect van immigratie voor de periode 1987-2001 en deelden de arbeidsmarkt in per regio en niet per sector.
6.
Besluit
De effecten van immigratie op het loon van de Belgische werknemers worden ingeschat door gebruik van gegevens over 84 subsectoren(“groepen”) voor de periode 2008-2011. Omwille van de beschikbare gegevens worden enkel de effecten op de Belgische arbeiders bestudeerd. De buitenlandse arbeiders worden in twee categorieën opgedeeld naargelang hun nationaliteit : Europese en niet-Europese buitenlanders. De correlatie tussen de twee variabelen is niet significant, zowel voor de Europese als voor de niet-Europese buitenlanders. Door gebruik van meerdere specificaties om de effecten van immigratie te isoleren , wordt vastgesteld dat een toename van 10% in het aandeel van Europese buitenlandse arbeiders een daling van 2,6% van het loon voor de Belgische arbeiders meebrengt. Daarentegen is het effect van de Niet-Europese arbeiders niet beduidend.
In de theorie zou een constant loon op korte termijn verwacht worden. Er is evenwel ook sprake van een verdelingseffect van immigratie : de vergoeding van de Belgische werknemers in rechtstreekse concurrentie met de immigranten wordt negatief getroffen, terwijl de vergoeding van de Belgische productiefactoren die complementair aan de buitenlandse arbeid zijn, positief beïnvloed wordt. Het statuut van arbeiders is een brede benadering van lager geschoolde werknemers. Aangezien het algemeen lager scholingsniveau van het buitenlandse arbeidsaanbod, vormen ze een substituut voor de Belgische arbeiders. Het verschil van scholingsniveau tussen Europese buitenlanders en Belgen is evenwel niet groot.(Zie hoofdstuk 2) . Maar het is wel mogelijk dat buitenlanders aan hun aankomst in het bestemmingsland retrograderen. De resultaten komen in deze zin overeen met de theorie.
Meerdere redenen moeten aanzetten om deze resultaten met voorzichtigheid te nemen: het redelijk klein monster, potentieel belangrijke weggelaten variabelen, vaag dagloon variabel. Deze redenen zouden kunnen verklaren waarom bepaalde studies, zoals vermeld in hoofdstuk 3, tot andere resultaten leiden. Het verschil in de methodologie en in de bestudeerde periode kunnen nog bijkomende redenen zijn. 63
Besluit De afgelopen 15 jaar is de immigratie in België sterk toegenomen, meestal afkomstig uit OostEuropese landen. De grote meerderheid onder hen heeft een Europese nationaliteit en is in Brussel gevestigd. Hoewel veel verschillen onder de buitenlanders naargelang hun nationaliteit bestaan, zijn ze in het algemeen jonger, lager gekwalificeerd, minder betaald en zwaarder getroffen door de werkloosheid dan de Belgen. Ze zijn vooral aanwezig in de landbouw en de sector “Verschaffen van accommodatie en maaltijden”. De vreemdelingen zijn meestal in de privé sector aangeworven en zijn oververtegenwoordigd in de KMO’s. De effecten van immigratie op de arbeidsmarkt krijgt redelijk veel aandacht in de Verenigde Staten en in Europa, in het bijzonder na de toetreding van Oost-Europese landen tot de Europese Unie in 2004. Maar dat is niet het geval in België waarvoor nog geen studie werd uitgevoerd. In theorie zijn de verwachte effecten afhankelijk van de kenmerken van de immigratie en van de arbeidsmarkt in het land van bestemming. De effecten worden over het algemeen in drie perioden ingedeeld : korte, midden en lange termijn. De buitenlandse werknemers zijn in het algemeen lager gekwalificeerd dan de Belgische werknemers en de Belgische arbeidsmarkt is gekenmerkt voor zijn loonrigiditeit. Op korte termijn is daardoor een stijging van de werkloosheidsgraad en een constant loon voor de Belgische werknemers te verwachten. Een verdelingseffect ten nadele van de lager geschoolde autochtone werknemers en ten voordele van het kapitaal en de hoger geschoolde autochtonen behoort ook tot de verwachtingen. De auteurs van onderzoeken over de effecten van immigratie op de arbeidsmarkt komen meestal tot het besluit dat immigratie weinig of geen beduidende effecten op de arbeidsmarkt heeft. Dat is ook het geval in landen met een rigide arbeidsmarkt.
Teneinde de effecten van immigratie op het werkloosheidscijfer in België in te schatten, wordt de Belgische arbeidsmarkt in de 43 arrondissementen opgedeeld voor de periode 2005-2011. De immigranten zijn ingedeeld in twee categorieën naargelang hun nationaliteit: de Europese en de niet-Europese buitenlanders. Het resultaat van de empirische schatting toont aan dat een stijging met 10% in het aandeel van Europese en niet-Europese buitenlanders (ten opzicht van de totale bevolking), een toename van respectievelijk 2,9% en 2,4% van het werkloosheidscijfer voor de Belgen meebrengt.
64
De effecten op het loon werden, bij gebrek aan adequate gegevens enkel voor de Belgische arbeiders bestudeerd. Die worden ingeschat op basis van gegevens over 84 subsectoren voor de periode 2008-2011. Het resultaat toont aan dat een stijging van 10% van het aandeel van Europese buitenlandse arbeiders (ten opzicht van het totaal aantal arbeiders) met een daling van 2,6% van het dagloon voor Belgische arbeiders gepaard gaat. Een gelijkaardige stijging bij de niet-Europese immigratie toont daarentegen geen beduidend effect.
De resultaten stemmen overeen met de theorie. De werkloosheidsgraad stijgt op korte termijn door een toename van het arbeidsaanbod en het loon van de Belgische arbeiders die in rechtstreekse concurrentie met de buitenlandse arbeiders staan, is gedeeltelijk negatief getroffen.
Deze resultaten moeten met de nodige voorzichtigheid bekeken worden en dit om meerdere redenen: een redelijk klein monster, potentiële weggelaten variabelen, benaderend loon variabel en potentiële “self-selection” en “native mobility bias”. Deze redenen kunnen het verschil in de resultaten met de voorgaande onderzoeken verklaren. Bovendien kunnen een verschil in de methodologie, in de bestudeerde periode of in de kenmerken van de arbeidsmarkt eveneens een uitleg zijn voor deze verschillen.
65
Literatuurlijst Rapporten en working papers Altonji, Joseph G. and David Card (1991), The effects of immigration on the labor market outcomes of less-skilled natives, in: John M. Abowd and Richard B. Freeman, (eds.), Immigration, trade and the labor market, University of Chicago Press, 201–234. Alvarez-Plata P., Brücker H., Siliverstovs B. (2003). Potential migration from Central and Eastern Europe into the EU-15- An update. Report for the European Commission, DG Employment and Social Affairs. DIW Berlin. Angrist, J.D. & Kugler, A.D. (2003). Protective or counter-productive? labour market institutions and the effect of immigration on eu natives. The Economic Journal, 113(488), 302–331. Banque nationale de Belgique(2007). Communiqué de presse : Rigidité à la baisse des salaires pour différentes catégories de travailleurs et d’entreprises: une évaluation de la situation en Belgique au moyen de la méthodologie IWFP par Ph. Du Caju, C. Fuss et L. Wintr. Borjas, G.J. (1994). The Economics of Immigration. “Journal of Economic Literature”, American Economic Association, 32(4), 1667-1717. Borjas, G.J.
(1995). The Economic Benefits from Immigration," Journal of Economic
Perspective”, Volume 9,Number 2, 3-22 Borjas, G. J., Freeman, R.B. and L.F. Katz (1997), “How Much Do Immigration and Trade Affect Labor Market Outcomes?”, Brookings Papers on Economic Activity, no. 1, 167. Borjas, G.J. (1999). Immigration and Welfare Magnets. Journal of Labor Economics, 17(4), 607-637. Borjas, George J. (2003), “The Labor Demand Curve Is Downward Sloping: Reexamining The Impact Of Immigration On The Labor Market”, The Quarterly Journal of Economics, 118(4), 1335-1374. Borjas, George J. (2005)‘Native Migration and the Labour Market Impact of Migration’, NBER Working Paper No._11610 Borjas George J.(2006). Native Internal Migration and the Labor Market Impact of
66
Immigration. The journal of human resources . Card, David (1990), “The Impact of the Mariel Boatlift on the Miami Labor Market.” Industrial and Labor Relations Review 43(2):245-57. Card, David and John DiNardo, J. (2000) “Do Immigrant Inflows Lead to Native Outflows?” American Economic Review, Vol. 90 (2), 360-367 Card, David (2001), “Immigrant Inflows, Native Outflows and the Local Labor Market Impacts of Immigration”, Journal of Labor Economics, Vol. 19 (1), 22-64. Card, David (2005), “Is the New Immigration Really so Bad?”, Economic Journal, vol. 115(507), F300-F323. Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.(2008). Verslag 2007 : Migraties en migrantenpopulaties in België Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding(2009a). Jaarverslag Migratie 2008. Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor racismebestriding (2009b). Dossier : Ben ik een migrant ? De geschiedenis van onze migraties Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding(2010). Jaarverslag Migratie 2009. Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding(2011). Jaarverslag Migratie 2010. Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding(2012). Jaarverslag Migratie 2011. Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding(2013). Jaarverslag Migratie 2012. Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding(2014). Jaarverslag Migratie 2013.
Chojnicki, X., Docquier, F. & Ragot, L. (2005). L'immigration "choisie" face aux défis économiques du vieillissement démographique. Revue Économique "Localisation, Migrations et Institutions, 56(6). Chojnicki, X. (2006). Vieillissement démographique et immigration : un modèle de compatibilité générationnelle appliquée à la France. Economie et Prévisions, 174(3), 3957.
67
D'Amuri, F., Ottaviano, G.I. and G. Peri (2008), “The Labor Market Impact of Immigration in Western Germany in the 1990's”, NBER Working Paper No.13851, National Bureau of Economic Research De Longhi S, Nijkamp P. and Poot J.(2005) ‘A Meta-Analytic Assessment of the Effect of Immigration on Wages’, Journal of Economic Surveys, Vol 19 No 3,451-477 De la Croix, D., Docquier, F. & Van der Linden, B. (2009). Effets économiques d'une régularisation des sans-papiers en Belgique. Regards Economiques, 72, 1-20. Direction générale Emploi et marché du travail (2003). L’immigration en Belgique: Effectifs, mouvements et marché du travail. Rapport 2001. Dustmann, C., Fabbri, F. and I. Preston (2005), “The Impact of Immigration on the British Labour Market”, Economic Journal, vol. 115(507), F324-F341. Dustmann,C.,Frattini T. and Preston I. (2008) ‘The Effect of Immigration along the Distribution of Wages’ Discussion Paper 03/08, London: Centre for Research and Analysis of Migration (CreAM), University College London. Ekberg, Jan(2011) Will future immigration to Sweden make it easier to finance the welfare system?. In: European Journal of Population / Revue européenne de Démographie 27, 1, pp. 103-124. DOI: http://dx.doi.org/10.1007/s10680-010-9227-5 European Commission (1997). «Racism and xenophobia in Europe», Eurobarometer 47.1, Directorate General V : Brussels Friedberg, R.M. and J. Hunt (1995). «The impact of immigrants on the host country wages, employment and growth», Journal of Economic Perspectives 9, 23-44. Friedberg, Rachel M. (2001), “The Impact of Mass Migration on the Israeli Labor Market”, The Quarterly Journal of Economics, 116(4), 1373-1408. Galgóczi , B., Leschke, J. & Watt, A. (2011). Intra-EU labour migration: flows, effects and policy responses. ETUI Working Paper 2009.03, update spring 2011 Gilpin, N., Henty, M., Lemos, S., Portes, J., & Bullen, C. (2006). The impact of free movement of workers from Central and Eastern Europe on the UK labour Market. Department for Work and Pensions Working Paper No 29. Grossman, Jean Baldwin (1982). “The Substitutability of Natives and Immigrants in Production.” Review of Economics and Statistics 54(4):596-603 Hanseeuw L.(2012). Belgique, terre d’immigration: statistiques et évolutions. Itinira Institute Analyse. Hatton, Timothy (2002), “Why has UK net immigration increased?” Australian National University, Centre for Economic Policy Research Discussion Paper no. 457. 68
Jayet, H., Ragot, L. & Rajaonarison, D. (2001). L'immigration, quels effets économiques. Revue d'Economie Politique, 4. Jean S. and Jiminez M. (2007) ‘The Unemployment Impact of Immigration in OECD Countries’ OECD Economics Department Working Paper No 563. Paris: Organisation for Economic Cooperation and Development LaLonde, Robert J., and Robert H. Topel (1991). “Labor Market Adjustments to Increased Immigration.” In Immigration, Trade, and the Labor Market, ed. John M. Abowd and Richard B. Freeman, 167-99. Chicago: University of Chicago Press Lemos, S. & Portes, J. (2008). New labour? The impact of migration from Central and Eastern European countries on the UK labour market. IZA Discussion Paper 3756. Lindbeck, A., Snower, D.J. (1988). The Insider–Outsider Theory of Employment and Unemployment. MIT Press, Cambridge MA. Lindbeck, A., Snower, D.J. (2002). The Insider–Outsider Theory: A Survey. Discussion Paper, vol. 534. IZA, Bonn. Mayda, A.M., (2005). International Migration: A Panel Data Analysis of Economic and Noneconomic Determinants. Discussion Paper, vol. 1590. IZA, Bonn Manacorda, M., Manning, A. and J. Wadsworth (2006), “The Impact of Immigration on the Structure of Male Wages: Theory and Evidence from Britain”, CReAM Discussion Paper Series, No.08/06. Martiniello M., Rea A.(2012). Une brève histoire de l’immigration en Belgique. Fédération Wallonie-Bruxelles. Mayda A-M. (2006). «Who Is Against Immigration? A Cross-CountryInvestigation of Individual Attitudes toward Immigrants», Review of Economics and Statistics 88(3), 510-530. Mayda, A.M. (2010). International migration: A panel data analysis of the determinants of bilateral flows. Journal of Population Economics, 23(4), 1249-1274. Morelli A. (1988) L’appel à la main d’oeuvre italienne pour les charbonnages et sa prise en charge à son arrive en Belgique dans l’immédiat après guerre. pp. 83-130 Nannestad (2007). Immigration and welfare states: A survey of 15 years of research. Economic Journal of Political Economy, 23(2), 512-532. Nickell S. and Salaheen J. (2008) ‘The impact of immigration on occupational wages: British evidence’, working paper, Nuffield College, Oxford. OCDE (2007): Panorama de la société : les indicateurs sociaux de l’OCDE. Edition 2006. P44. Pedersen Peder J., Pytlikova M., Smith N.(2004) Selection or Network Effects? Migration 69
Flows into 27 OECD Countries, 1990-2000. IZA DP No. 1104 Portes, J. & French, S. (2005). The impact of free movement of workers from Central and Eastern Europe: Early evidence. Department of Work and Pensions Working Paper No. 18. Rayp G., Ruyssen I.(s.d.) Het vrije verkeer van personen in de EU: migratie of mobiliteit? Een macro-economisch perspectief. Razin, A. & Sadka, E. (2000). Unskilled Migration: A Burden or a Boon for the Welfare State? Scandinavian Journal of Economics, 102(3), 463-479 Reed H., Latorre M.(2009). The economic Impacts of Migration on the UK Labour Market. Institute for Public Policy Research. Van Dalen, H.P. (2001). Immigratie: vloek of zegen voor de Nederlandse economie? Bevolking en Gezin, 30(3), 3-36. Schou, P. (2006). Immigration, integration and fiscal sustainability. Journal of Population Economics, 19, 671–689. Timmerman C., Martiniello M., Wets J., Rea A. (2010). Verklarende factoren en dynamieken voor vrouwelijke migratie- en integratieprocessen in België.Federaal Wetenschapsbeleid belspo. United Nations (2000). Replacement Migrations: Is it a Solution to Declining ad Ageing Populations ? Population Division, Department of Economics and Social Affairs, New York. Zavodny, Madeline (1999). “Determinants of Recent Immigrants’ Locational Choices.” International Migration Review 33(4):1014-30. Zimmermann, K.F.(1995). Tackling the European migration problem. Journal of Economic Perspectives 9, 45–62.
Internetbron
Arbeidsduur:regels (s.d) Poortal Belgium.be . Informatie en diensten van de overheid. Geraadpleegd op 10 mei 2015 via http://www.belgium.be/nl/werk/arbeidscontract/arbeidsduur_en_rusttijden/regels/ Coordination et initiatives pour réfugiés et étrangers (CIRE) (s.d.). Fiche 05 :Histoire de l’immigration en Belgique au regard des politiques menées. Geraadpleegd op 10 mei 70
2015 via http://www.vivreenbelgique.be/11-vivre-ensemble/histoire-de-l-immigrationen-belgique-au-regard-des-politiques-menees Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid Arbeid en Sociaal Overleg(s.d.) Statistieken: http://www.werk.belgie.be/moduleDefault.aspx?id=21166#AutoAncher0 Floor Bruggeman (2011). Francken stelde vragen bij "meerwaarde" Marokkaanse, Algerijnse en Congolese migranten. De redactie.be. http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/politiek/1.2120074 Gregoire Comhaire (2011). Une migration de plus en plus feminine.Migration magazine. Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid (KSZ)(s.d.). Datawarehouse Arbeidsmarkt en sociale bescherming. Geraadpleegd op 15 mei 2015 via https://www.bcss.fgov.be/nl/dwh/dwh_page/content/websites/datawarehouse/data/web _applications.html Le peuple (2015). Pétition: fermons nos frontières . http://lepeuple.be/petition-fermons-nosfrontieres/46780) Les Belges sont les moins convaincus des bienfaits de l'immigration.(2011) Rtbf info. http://www.rtbf.be/info/belgique/detail_les-belges-sont-les-moins-convaincus-desbienfaits-de-l-immigration?id=6557383 OECD(s.d) Real minimum wages. Geraadpleegd op 12 mei via http://stats.oecd.org/Index.aspx?DataSetCode=STLABOUR OECD (s.d) STAN Database for Structural Analysis (ISIC Rev. 4). https://stats.oecd.org/Index.aspx?lang=en&SubSessionId=e64c2efe-18c3-461a-8705886d36d0a180&themetreeid=10 Statistics Belgium (s.d). Nace-Bel. http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/gegevensinzameling/nomenclaturen/nacebel/
71
Bijlage 2.1 : Sectorindeling volgens de NACE-BEL classificatie Bron : Statistics Belgium (s.d). Nace-Bel. http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/gegevensinzameling/nomenclaturen/nacebel/
Secties SECTIE A -- LANDBOUW, BOSBOUW EN VISSERIJ SECTIE B -- WINNING VAN DELFSTOFFEN SECTIE C -- INDUSTRIE SECTIE D -- PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN ELEKTRICITEIT, GAS, STOOM EN GEKOELDE LUCHT SECTIE E -- DISTRIBUTIE VAN WATER; AFVAL- EN AFVALWATERBEHEER EN SANERING SECTIE F -- BOUWNIJVERHEID SECTIE G -- GROOT- EN DETAILHANDEL; REPARATIE VAN AUTO'S EN MOTORFIETSEN SECTIE H -- VERVOER EN OPSLAG SECTIE I -VERSCHAFFEN VAN ACCOMMODATIE EN MAALTIJDEN SECTIE J -- INFORMATIE EN COMMUNICATIE SECTIE K -- FINANCIËLE ACTIVITEITEN EN VERZEKERINGEN SECTIE L -- EXPLOITATIE VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED SECTIE M -- VRIJE BEROEPEN EN WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNISCHE ACTIVITEITEN SECTIE N -- ADMINISTRATIEVE EN ONDERSTEUNENDE DIENSTEN SECTIE O -- OPENBAAR BESTUUR EN DEFENSIE; VERPLICHTE SOCIALE VERZEKERINGEN SECTIE P -- ONDERWIJS SECTIE Q -- MENSELIJKE GEZONDHEIDSZORG EN MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING SECTIE R -- KUNST, AMUSEMENT EN RECREATIE SECTIE S -- OVERIGE DIENSTEN SECTIE T -- HUISHOUDENS ALS WERKGEVER; NIET-GEDIFFERENTIEERDE PRODUCTIE VAN GOEDEREN EN DIENSTEN DOOR HUISHOUDENS VOOR EIGEN GEBRUIK SECTIE U -- EXTRATERRITORIALE ORGANISATIES EN LICHAMEN
Afdelingen
72
01
A
Teelt van gewassen, veeteelt, jacht en diensten in verband met deze activiteiten Bosbouw en de exploitatie van bossen Visserij en aquacultuur Winning van steenkool en bruinkool Winning van aardolie en aardgas Winning van metaalertsen Overige winning van delfstoffen Ondersteunende activiteiten in verband met de mijnbouw
02 03 05 06 07 08 09
A A B B B B B
10 11 12 13 14 15 16
C C C C C C C
17 18
C C
Vervaardiging van voedingsmiddelen Vervaardiging van dranken Vervaardiging van tabaksproducten Vervaardiging van textiel Vervaardiging van kleding Vervaardiging van leer en van producten van leer Houtindustrie en vervaardiging van artikelen van hout en van kurk, exclusief meubelen; vervaardiging van artikelen van riet en van vlechtwerk Vervaardiging van papier en papierwaren Drukkerijen, reproductie van opgenomen media
19 20 21 22 23
C C C C C
Vervaardiging van cokes en van geraffineerde aardolieproducten Vervaardiging van chemische producten Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten Vervaardiging van producten van rubber of kunststof Vervaardiging van andere niet-metaalhoudende minerale producten
24 25
C C
Vervaardiging van metalen in primaire vorm Vervaardiging van producten van metaal, exclusief machines en apparaten
26
C
27 28 29
C C C
30 31 32 33 35 36 37 38 39 41
C C C C D E E E E F
Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische producten Vervaardiging van elektrische apparatuur Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen, n.e.g. Vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen, aanhangwagens en opleggers Vervaardiging van andere transportmiddelen Vervaardiging van meubelen Overige industrie Reparatie en installatie van machines en apparaten Productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en gekoelde lucht Winning, behandeling en distributie van water Afvalwaterafvoer Inzameling, verwerking en verwijdering van afval; terugwinning Sanering en ander afvalbeheer Bouw van gebouwen; ontwikkeling van bouwprojecten 73
42 43
F F
Weg- en waterbouw Gespecialiseerde bouwwerkzaamheden
45
G
46
G
47
G
Groot- en detailhandel in en onderhoud en reparatie van motorvoertuigen en motorfietsen Groothandel en handelsbemiddeling, met uitzondering van de handel in motorvoertuigen en motorfietsen Detailhandel, met uitzondering van de handel in auto's en motorfietsen
49 50 51 52 53 55 56 58 59
H H H H H I I J J
60 61 62
J J J
63 64 65
J K K
66 68 69 70
K L M M
71
M
72 73 74 75 77 78 79
M M M M N N N
80 81 82
N N N
Vervoer te land en vervoer via pijpleidingen Vervoer over water Luchtvaart Opslag en vervoerondersteunende activiteiten Posterijen en koeriers Verschaffen van accommodatie Eet- en drinkgelegenheden Uitgeverijen Productie van films en video- en televisieprogramma's, maken van geluidsopnamen en uitgeverijen van muziekopnamen Programmeren en uitzenden van radio- en televisieprogramma's Telecommunicatie Ontwerpen en programmeren van computerprogramma's, computerconsultancy-activiteiten en aanverwante activiteiten Dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatie Financiële dienstverlening, exclusief verzekeringen en pensioenfondsen Verzekeringen, herverzekeringen en pensioenfondsen, exclusief verplichte sociale verzekeringen Ondersteunende activiteiten voor verzekeringen en pensioenfondsen Exploitatie van en handel in onroerend goed Rechtskundige en boekhoudkundige dienstverlening Activiteiten van hoofdkantoren; adviesbureaus op het gebied van bedrijfsbeheer Architecten en ingenieurs; technische testen en toetsen Speur- en ontwikkelingswerk op wetenschappelijk gebied Reclamewezen en marktonderzoek Overige gespecialiseerde wetenschappelijke en technische activiteiten Veterinaire diensten Verhuur en lease Terbeschikkingstelling van personeel Reisbureaus, reisorganisatoren, reserveringsbureaus en aanverwante activiteiten Beveiligings- en opsporingsdiensten Diensten in verband met gebouwen; landschapsverzorging Administratieve en ondersteunende activiteiten ten behoeve van kantoren en overige zakelijke activiteiten 74
84 85 86 87 88 90 91 92 93
O P Q Q Q R R R R
Openbaar bestuur en defensie; verplichte sociale verzekeringen Onderwijs Menselijke gezondheidszorg Maatschappelijke dienstverlening met huisvesting Maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting Creatieve activiteiten, kunst en amusement Bibliotheken, archieven, musea en overige culturele activiteiten Loterijen en kansspelen Sport, ontspanning en recreatie
94
S
Verenigingen
95 96 97 98
S S T T
99
U
Reparatie van computers en consumentenartikelen Overige persoonlijke diensten Huishoudens als werkgever van huishoudelijk personeel Niet-gedifferentieerde productie van goederen en diensten door particuliere huishoudens voor eigen gebruik Extraterritoriale organisaties en lichamen
Groepen 011 012 013 014 015 016
01 01 01 01 01 01
017 021 022 023 024 031 032 051 052 061 062 071 072 081 089 091 099
01 02 02 02 02 03 03 05 05 06 06 07 07 08 08 09 09
Teelt van eenjarige gewassen Teelt van meerjarige gewassen Plantenvermeerdering Veeteelt Gemengd bedrijf Ondersteunende activiteiten in verband met de landbouw; activiteiten met betrekking tot gewassen na de oogst Jacht, zetten van vallen en diensten in verband met deze activiteiten Bosbouw Exploitatie van bossen Verzamelen van in het wild groeiende producten met uitzondering van hout Ondersteunende diensten in verband met de bosbouw Visserij Aquacultuur Winning van steenkool Winning van bruinkool Winning van aardolie Winning van aardgas Winning van ijzererts Winning van non-ferrometaalertsen Winning van steen, zand en klei Winning van delfstoffen, n.e.g. Ondersteunende activiteiten in verband met de aardolie- en aardgaswinning Ondersteunende activiteiten in verband met de overige winning van delfstoffe
75
101
10
Verwerking en conservering van vlees en vervaardiging van vleesproducten
102 103 104 105 106 107 108 109 110 120 131 132 133 139 141 142 143 151
10 10 10 10 10 10 10 10 11 12 13 13 13 13 14 14 14 15
152 161 162 171 172 181 182 191 192 201
15 16 16 17 17 18 18 19 19 20
202
20
203 204
20 20
205 206 211 212
20 20 21 21
Verwerking en conservering van vis en van schaal- en weekdieren Verwerking en conservering van groenten en fruit Vervaardiging van plantaardige en dierlijke oliën en vetten Vervaardiging van zuivelproducten Vervaardiging van maalderijproducten, zetmeel en zetmeelproducten Vervaardiging van bakkerijproducten en deegwaren Vervaardiging van andere voedingsmiddelen Vervaardiging van diervoeders Vervaardiging van dranken Vervaardiging van tabaksproducten Bewerken en spinnen van textielvezels Weven van textiel Textielveredeling Vervaardiging van andere textielproducten Vervaardiging van kleding, exclusief bontkleding Vervaardiging van artikelen van bont Vervaardiging van gebreide en gehaakte kleding Looien en bewerken van leer; vervaardiging van koffers, tassen, zadel- en tuigmakerswerk; bereiden en verven van bont Vervaardiging van schoeisel Zagen en schaven van hout Vervaardiging van artikelen van hout, kurk, riet of vlechtwerk Vervaardiging van papierpulp, papier en karton Vervaardiging van artikelen van papier of karton Drukkerijen en diensten in verband met drukkerijen Reproductie van opgenomen media Vervaardiging van cokesovenproducten Vervaardiging van geraffineerde aardolieproducten Vervaardiging van chemische basisproducten, kunstmeststoffen en stikstofverbindingen en van kunststoffen en synthetische rubber in primaire vormen Vervaardiging van verdelgingsmiddelen en van andere chemische producten voor de landbouw Vervaardiging van verf, vernis e.d., drukinkt en mastiek Vervaardiging van zeep, wasmiddelen, poets- en reinigingsmiddelen, parfums en toiletartikelen Vervaardiging van andere chemische producten Vervaardiging van synthetische en kunstmatige vezels Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen Vervaardiging van farmaceutische producten
221 222 231
22 22 23
Vervaardiging van producten van rubber Vervaardiging van producten van kunststof Vervaardiging van glas en glaswerk 76
232 233 234 235 236 237 239
23 23 23 23 23 23 23
241 242
24 24
243 244 245 251 252 253
24 24 24 25 25 25
254 255
25 25
Vervaardiging van vuurvaste producten Vervaardiging van producten voor de bouw, van klei Vervaardiging van andere keramische producten Vervaardiging van cement, kalk en gips Vervaardiging van artikelen van beton, cement en gips Houwen, bewerken en afwerken van natuursteen Vervaardiging van andere schuurmiddelen en niet-metaalhoudende minerale producten n.e.g. Vervaardiging van ijzer en staal en van ferrolegeringen Vervaardiging van buizen, pijpen, holle profielen en fittings daarvoor, van staal Vervaardiging van andere producten van de eerste verwerking van staal Productie van edele metalen en van andere non-ferrometalen Gieten van metalen Vervaardiging van metalen constructiewerken Vervaardiging van tanks, reservoirs en bergingsmiddelen, van metaal Vervaardiging van stoomketels, exclusief warmwaterketels voor centrale verwarming Vervaardiging van wapens en munitie Smeden, persen, stampen en profielwalsen van metaal; poedermetallurgie
256 257
25 25
Oppervlaktebehandeling van metalen; verspanend bewerken van metalen Vervaardiging van scharen, messen, bestekken, gereedschap en ijzerwaren
259 261 262 263 264 265
25 26 26 26 26 26
266
26
267 268 271
26 26 27
272 273 274 275 279 281 282 283
27 27 27 27 27 28 28 28
Vervaardiging van andere producten van metaal Vervaardiging van elektronische onderdelen en printplaten Vervaardiging van computers en randapparatuur Vervaardiging van communicatieapparatuur Vervaardiging van consumentenelektronica Vervaardiging van meet-, controle- en navigatie-instrumenten en -apparatuur; vervaardiging van uurwerken Vervaardiging van bestralingsapparatuur en van elektromedische en elektrotherapeutische apparatuur Vervaardiging van optische instrumenten en van foto- en filmapparatuur Vervaardiging van magnetische en optische media Vervaardiging van elektromotoren, van elektrische generatoren en transformatoren en van schakel- en verdeelinrichtingen Vervaardiging van batterijen en accumulatoren Vervaardiging van kabels en van schakelaars, stekkers, stopcontacten e. d. Vervaardiging van lampen en verlichtingsapparaten Vervaardiging van huishoudapparaten Vervaardiging van andere elektrische apparatuur Vervaardiging van machines en apparaten voor algemeen gebruik Vervaardiging van andere machines en apparaten voor algemeen gebruik Vervaardiging van machines en werktuigen voor de landbouw en de bosbouw
77
284
28
289
28
291 292
29 29
293 301 302 303
29 30 30 30
304 309 310 321
30 30 31 32
322 323 324 325
32 32 32 32
329 331 332 351 352 353 360 370 381 382 383 390 411 412 421 422 429 431 432 433 439 451 452 453
32 33 33 35 35 35 36 37 38 38 38 39 41 41 42 42 42 43 43 43 43 45 45 45
Vervaardiging van niet-verspanende machines voor de metaalbe-werking en van gereedschapswerktuigen Vervaardiging van andere machines, apparaten en werktuigen voor specifieke doeleinden Vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen Vervaardiging van carrosserieën voor motorvoertuigen; vervaardiging van aanhangwagens en opleggers Vervaardiging van delen en toebehoren voor motorvoertuigen Scheepsbouw Vervaardiging van rollend materieel voor spoorwegen Vervaardiging van lucht- en ruimtevaartuigen en van toestellen in verband daarmee Vervaardiging van militaire gevechtsvoertuigen Vervaardiging van transportmiddelen, n.e.g. Vervaardiging van meubelen Bewerken van edelstenen en vervaardiging van sieraden en dergelijke artikelen Vervaardiging van muziekinstrumenten Vervaardiging van sportartikelen Vervaardiging van spellen en speelgoed Vervaardiging van medische en tandheelkundige instrumenten en benodigdheden Industrie, n.e.g. Reparatie van producten van metaal, machines en apparaten Installatie van industriële machines, toestellen en werktuigen Opwekking, transmissie en distributie van elektriciteit Productie en distributie van gas Productie en distributie van stoom en gekoelde lucht Winning, behandeling en distributie van water Afvalwaterafvoer Inzameling van afval Verwerking en verwijdering van afval Terugwinning Sanering en ander afvalbeheer Ontwikkeling van bouwprojecten Burgerlijke en utiliteitsbouw Bouw van wegen en spoorwegen Bouw van civieltechnische werken ten behoeve van nutsbedrijven Bouw van andere civieltechnische werken Slopen en bouwrijp maken van terreinen Elektrische installatie, loodgieterswerk en overige bouwinstallatie Afwerking van gebouwen Overige gespecialiseerde bouwactiviteiten Handel in auto's Onderhoud en reparatie van motorvoertuigen Handel in onderdelen en accessoires van motorvoertuigen 78
454
45
461 462 463 464 465 466 467 469 471 472
46 46 46 46 46 46 46 46 47 47
Handel in en onderhoud en reparatie van motorfietsen en delen en toebehore van motorfietsen Handelsbemiddeling Groothandel in landbouwproducten en levende dieren Groothandel in voedingsmiddelen, dranken en genotmiddelen Groothandel in andere consumentenartikelen Groothandel in informatie- en communicatieapparatuur Groothandel in andere machines en werktuigen en toebehoren Overige gespecialiseerde groothandel Niet-gespecialiseerde groothandel Detailhandel in niet-gespecialiseerde winkels Detailhandel in voedings- en genotmiddelen in gespecialiseerde winkels
473 474
47 47
Detailhandel in motorbrandstoffen in gespecialiseerde winkels Detailhandel in ICT-apparatuur in gespecialiseerde winkels
475
47
Detailhandel in andere consumentenartikelen in gespecialiseerde winkels
476 477 478 479 491
47 47 47 47 49
492 493 494 495 501 502 503 504 511 512 521 522 531 532 551 552 553 559 561 562 563
49 49 49 49 50 50 50 50 51 51 52 52 53 53 55 55 55 55 56 56 56
Detailhandel in cultuur- en recreatieartikelen in gespecialiseerde winkels Detailhandel in andere artikelen in gespecialiseerde winkels Markt- en straathandel Detailhandel, niet in winkels en exclusief markt- en straathandel Personenvervoer per spoor, m.u.v. personenvervoer per spoor binnen steden of voorsteden Goederenvervoer per spoor Overig personenvervoer te land Goederenvervoer over de weg en verhuisbedrijven Vervoer via pijpleidingen Personenvervoer over zee- en kustwateren Goederenvervoer over zee- en kustwateren Personenvervoer over binnenwateren Goederenvervoer over binnenwateren Personenvervoer door de lucht Goederenvervoer door de lucht; ruimtevaart Opslag Vervoerondersteunende activiteiten Postdiensten in het kader van de universele dienstverplichting Overige posterijen en koeriers Hotels en dergelijke accommodatie Vakantieverblijven en andere accommodatie voor kort verblijf Kampeerterreinen en kampeerauto- en caravanterreinen Overige accommodatie Restaurants en mobiele eetgelegenheden Catering en overige eetgelegenheden Drinkgelegenheden
79
581
58
Uitgeverijen van boeken en tijdschriften; overige uitgeverijen
582 591
58 59
Uitgeverijen van software Activiteiten in verband met films en video- en televisieprogramma's
592
59
Maken van geluidsopnamen en uitgeverijen van muziekopnamen
601 602 611 612 613 619 620
60 60 61 61 61 61 62
631 639 641 642 643 649
63 63 64 64 64 64
651 652 653 661
65 65 65 66
662
66
663 681 682
66 68 68
Uitzenden van radioprogramma's Programmeren en uitzenden van televisieprogramma's Draadgebonden telecommunicatie Draadloze telecommunicatie Telecommunicatie via satelliet Overige telecommunicatie Ontwerpen en programmeren van computerprogramma's, computerconsultancy-activiteiten en aanverwante activiteiten Gegevensverwerking, webhosting en aanverwante activiteiten; webportalen Overige dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatie Geldscheppende financiële instellingen Holdings Beleggingstrusts en -fondsen en vergelijkbare financiële instellingen Overige financiële dienstverlening, exclusief verzekeringen en pensioenfondsen Verzekeringen Herverzekeringen Pensioenfondsen Ondersteunende activiteiten in verband met financiële diensten, exclusief verzekeringen en pensioenfondsen Ondersteunende activiteiten in verband met verzekeringen en pensioenfondsen Vermogensbeheer Handel in eigen onroerend goed Verhuur en exploitatie van eigen of geleasd onroerend goed
683
68
691 692 701 702 711 712 721
69 69 70 70 71 71 72
722
72
Bemiddeling in en beheer van onroerend goed voor een vast bedrag of op contractbasis Rechtskundige dienstverlening Accountants, boekhouders en belastingconsulenten Activiteiten van hoofdkantoren Adviesbureaus op het gebied van bedrijfsbeheer Architecten, ingenieurs en aanverwante technische adviseurs Technische testen en toetsen Speur- en ontwikkelingswerk op natuurwetenschappelijk gebied Speur- en ontwikkelingswerk op het gebied van de maatschappij- en geesteswetenschappen
80
731 732 741 742 743 749 750 771 772 773
73 73 74 74 74 74 75 77 77 77
774
77
781 782 783 791 799 801 802 803 811 812 813
78 78 78 79 79 80 80 80 81 81 81
Reclamewezen Markt- en opinieonderzoekbureaus Gespecialiseerde designers Fotografen Vertalers en tolken Overige gespecialiseerde wetenschappelijke en technische activiteiten, n.e.g Veterinaire diensten Verhuur en lease van motorvoertuigen Verhuur en lease van consumentenartikelen Verhuur en lease van andere machines en werktuigen en andere materiële goederen Lease van intellectuele eigendom en vergelijkbare producten, met uitzondering van werken onder auteursrecht Arbeidsbemiddeling Uitzendbureaus Andere vormen van arbeidsbemiddeling Reisbureaus en reisorganisatoren Reserveringsbureaus en aanverwante activiteiten Particuliere beveiliging Diensten in verband met beveiligingssystemen Opsporingsdiensten Diverse ondersteunende activiteiten ten behoeve van voorzieningen Reiniging Landschapsverzorging
821 822 823 829
82 82 82 82
Administratieve en ondersteunende activiteiten ten behoeve van kantoren Callcenters Organisatie van congressen en beurzen Zakelijke dienstverlening, n.e.g.
841 842 843 851 852 853 854 855 856 861 862 869 871 872
84 84 84 85 85 85 85 85 85 86 86 86 87 87
Openbaar bestuur Algemene overheidsdiensten Verplichte sociale verzekeringen Kleuteronderwijs Lager onderwijs Secundair onderwijs Hoger onderwijs en post-secundair niet-hoger onderwijs Overig onderwijs Onderwijsondersteunende activiteiten Ziekenhuizen Praktijken van artsen en tandartsen Overige menselijke gezondheidszorg Verpleeginstellingen met huisvesting Instellingen met huisvesting voor personen met een mentale handicap of psychiatrische problemen en voor drugs- en alcoholverslaafden
81
873
87
879 881
87 88
889 900 910 920 931 932 941 942 949 951 952 960 970 981
88 90 91 92 93 93 94 94 94 95 95 96 97 98
982
98
990
99
Instellingen met huisvesting voor ouderen en voor personen met een lichamelijke handicap Overige maatschappelijke dienstverlening met huisvesting Maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting voor ouderen en lichamelijk gehandicapten Overige maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting Creatieve activiteiten, kunst en amusement Bibliotheken, archieven, musea en overige culturele activiteiten Loterijen en kansspelen Sport Ontspanning en recreatie Bedrijfs-, werkgevers- en beroepsorganisaties Vakverenigingen Overige verenigingen Reparatie van computers en communicatieapparatuur Reparatie van consumentenartikelen Overige persoonlijke diensten Huishoudens als werkgever van huishoudelijk personeel Niet-gedifferentieerde productie van goederen door particuliere huis-houdens voor eigen gebruik Niet-gedifferentieerde productie van diensten door particuliere huis-houdens voor eigen gebruik Extraterritoriale organisaties en lichamen
82
Bijlage 2.2 : Berekeningsmethode voor het gemiddelde dagloon Gegevens uit het datawarehouse (KSZ). Aantal werknemers per Dagloonklasse dagloon klasse <=60 X1 >60-<=70 X2 >70-<=80 X3 >80-<=90 X4 >90-<=100 X5 >100-<=110 X6 >110-<=120 X7 >120-<=130 X8 >130-<=140 X9 >140-<=150 X10 >150 X11 Met totaal werknemers(W) = X1+X2,…+X11. Het “midden” van elke dagloonklasse is vermenigvuldigd met het aantal overeenkomstige werknemers. Voor de klasse “<60” , is het midden “45” omdat elke arbeidsprestaties tenminste 3 uur moeten duren (Arbeidsduur:regels,s.d) en het minimum loon circa 10 euros is . (OECD, s.d, “real mimimum wages”). Voor de klasse “>150” is de waarde willekeurig “160” gedefinieerd. Hoe groot is het aandeel van werknemers in deze laatste dagloonklasse, hoe groot is dan het foutrisico. Enkel 3% van de arbeiders zijn in deze categorie.Het risico is dan kleiner dan met de bedienden. Bovendien, hoe groot is het aantal werknemers in de andere dagloonklasse, hoe groter is de kans dat het “midden” aan het gemiddelde loon overeenkomt. Midden* het aantal werknemers 45*X1 65*X2 75*X3 85*X4 95*X5 105*X6 115*X7 125*X8 135*X9 145*X10 160*X11
83
Vervolgens wordt deze resultaten gesommeerd, anders gezegd : 45*X1+65*X2+…+160*X11 . Het resultaat daarvan wordt gedeeld door het totaal aantal werknemers(W) en men krijgt het “gemiddelde bruto dagloon”.
84
Bijlage 4.1 Eviews resultaten voor de effecten op het werkloosheidscijfer. 1) “Unweighted OLS” Dependent Variable: DWERKLOOSHEID Method: Panel Least Squares Date: 05/11/15 Time: 15:33 Sample: 2006 2011 Periods included: 6 Cross-sections included: 43 Total panel (balanced) observations: 258 Variable
Coefficient
Std. Error
t-Statistic
Prob.
DACTIE_EU DACTIEVE_NIET_EU
-0.141966 -0.335719
0.118029 0.085200
-1.202812 -3.940381
0.2302 0.0001
R-squared Adjusted R-squared S.E. of regression Sum squared resid Log likelihood Durbin-Watson stat
-0.186674 -0.191310 0.005293 0.007171 987.2100 1.506225
Mean dependent var S.D. dependent var Akaike info criterion Schwarz criterion Hannan-Quinn criter.
-0.002465 0.004849 -7.637287 -7.609745 -7.626212
2) Met “Time fixed effects” Dependent Variable: DWERKLOOSHEID Method: Panel Least Squares Date: 05/11/15 Time: 15:34 Sample: 2006 2011 Periods included: 6 Cross-sections included: 43 Total panel (balanced) observations: 258 Variable
Coefficient
Std. Error
t-Statistic
Prob.
C DACTIEVE_NIET_EU DACTIE_EU
-0.003246 0.256528 0.316923
0.000232 0.064810 0.069060
-14.00656 3.958130 4.589066
0.0000 0.0001 0.0000
Effects Specification Period fixed (dummy variables) R-squared Adjusted R-squared S.E. of regression Sum squared resid Log likelihood F-statistic Prob(F-statistic)
0.716371 0.708429 0.002618 0.001714 1171.840 90.20457 0.000000
Mean dependent var S.D. dependent var Akaike info criterion Schwarz criterion Hannan-Quinn criter. Durbin-Watson stat
-0.002465 0.004849 -9.022017 -8.911848 -8.977717 1.431391
3) Met variabelen “jongeren” en “vrouwen” 85
Dependent Variable: DWERKLOOSHEID Method: Panel Least Squares Date: 05/11/15 Time: 15:35 Sample: 2006 2011 Periods included: 6 Cross-sections included: 43 Total panel (balanced) observations: 258 Variable
Coefficient
Std. Error
t-Statistic
Prob.
C DACTIEVE_NIET_EU DACTIE_EU DVROUWEN DJONGEREN
-0.003300 0.277322 0.328311 0.302635 0.340559
0.000243 0.066592 0.069040 0.263001 0.153363
-13.60152 4.164513 4.755399 1.150701 2.220607
0.0000 0.0000 0.0000 0.2510 0.0273
Effects Specification Period fixed (dummy variables) R-squared Adjusted R-squared S.E. of regression Sum squared resid Log likelihood F-statistic Prob(F-statistic)
0.723351 0.713312 0.002596 0.001672 1175.055 72.04933 0.000000
Mean dependent var S.D. dependent var Akaike info criterion Schwarz criterion Hannan-Quinn criter. Durbin-Watson stat
-0.002465 0.004849 -9.031433 -8.893722 -8.976059 1.425154
4) Met lagged variabelen Dependent Variable: DWERKLOOSHEID Method: Panel Least Squares Date: 05/11/15 Time: 15:36 Sample (adjusted): 2007 2011 Periods included: 5 Cross-sections included: 43 Total panel (balanced) observations: 215 Variable
Coefficient
Std. Error
t-Statistic
Prob.
C DACTIEVE_NIET_EU DACTIE_EU DVROUWEN DJONGEREN DVOLTIJDS_BUITENLANDERS(-1) DWERKLOOSHEIDSDUUR(-1) DWERKLOZE_J(-1) DWERKLOZE_V(-1)
-0.002984 0.262584 0.306219 0.213749 0.254879 0.000712 0.053581 0.027135 -0.022231
0.000322 0.064055 0.069323 0.263764 0.163551 0.010252 0.016702 0.019230 0.017678
-9.274795 4.099350 4.417277 0.810380 1.558403 0.069462 3.208101 1.411070 -1.257545
0.0000 0.0001 0.0000 0.4187 0.1207 0.9447 0.0016 0.1598 0.2100
Effects Specification Period fixed (dummy variables) R-squared Adjusted R-squared S.E. of regression Sum squared resid Log likelihood
0.773334 0.759869 0.002415 0.001178 997.2588
Mean dependent var S.D. dependent var Akaike info criterion Schwarz criterion Hannan-Quinn criter.
-0.001917 0.004928 -9.155896 -8.952090 -9.073549
86
F-statistic Prob(F-statistic)
57.43163 0.000000
Durbin-Watson stat
1.718014
5) Met de “niet-lagged” variabelen Dependent Variable: DWERKLOOSHEID Method: Panel Least Squares Date: 05/11/15 Time: 15:37 Sample (adjusted): 2007 2011 Periods included: 5 Cross-sections included: 43 Total panel (balanced) observations: 215 Variable
Coefficient
Std. Error
t-Statistic
Prob.
C DACTIEVE_NIET_EU DACTIE_EU DVROUWEN DJONGEREN DVOLTIJDS_BUITENLANDERS(-1) DWERKLOOSHEIDSDUUR(-1) DWERKLOZE_J(-1) DWERKLOZE_V(-1) DVOLTIJDS_BUITENLANDERS DWERKLOOSHEIDSDUUR DWERKLOZE_J DWERKLOZE_V
-0.003376 0.269466 0.317245 0.216115 0.163597 -0.001013 0.059941 0.032940 -0.017081 -0.017182 -0.028608 0.035806 -0.016078
0.000396 0.063093 0.068238 0.266482 0.164135 0.010179 0.017250 0.019804 0.018202 0.010673 0.017110 0.020626 0.016289
-8.518312 4.270935 4.649124 0.810995 0.996721 -0.099545 3.474817 1.663259 -0.938407 -1.609843 -1.671985 1.735948 -0.987053
0.0000 0.0000 0.0000 0.4183 0.3201 0.9208 0.0006 0.0978 0.3492 0.1090 0.0961 0.0841 0.3248
Effects Specification Period fixed (dummy variables) R-squared Adjusted R-squared S.E. of regression Sum squared resid Log likelihood F-statistic Prob(F-statistic)
0.786324 0.769057 0.002368 0.001110 1003.603 45.53984 0.000000
Mean dependent var S.D. dependent var Akaike info criterion Schwarz criterion Hannan-Quinn criter. Durbin-Watson stat
-0.001917 0.004928 -9.177704 -8.911188 -9.070019 1.584553
6) Met GLS Dependent Variable: DWERKLOOSHEID Method: Panel EGLS (Cross-section random effects) Date: 05/11/15 Time: 15:38 Sample (adjusted): 2007 2011 Periods included: 5 Cross-sections included: 43 Total panel (balanced) observations: 215 Swamy and Arora estimator of component variances Variable
Coefficient
Std. Error
t-Statistic
Prob.
C DACTIEVE_NIET_EU
-0.003352 0.248116
0.000366 0.060769
-9.162417 4.082914
0.0000 0.0001
87
DACTIE_EU DVROUWEN DJONGEREN DVOLTIJDS_BUITENLANDERS(-1) DWERKLOOSHEIDSDUUR(-1) DWERKLOZE_J(-1) DWERKLOZE_V(-1) DVOLTIJDS_BUITENLANDERS DWERKLOOSHEIDSDUUR DWERKLOZE_J DWERKLOZE_V
0.290859 0.233538 0.194950 -0.002768 0.052098 0.031121 -0.015586 -0.016908 -0.037059 0.032736 -0.016828
0.067621 0.247275 0.154674 0.009236 0.015931 0.017853 0.016537 0.009677 0.015547 0.018645 0.014662
4.301308 0.944447 1.260396 -0.299704 3.270095 1.743193 -0.942512 -1.747121 -2.383637 1.755690 -1.147693
0.0000 0.3461 0.2090 0.7647 0.0013 0.0829 0.3471 0.0822 0.0181 0.0807 0.2525
Effects Specification S.D. Cross-section random Period fixed (dummy variables) Idiosyncratic random
Rho
0.000635
0.0835
0.002105
0.9165
Weighted Statistics R-squared Adjusted R-squared S.E. of regression F-statistic Prob(F-statistic)
0.800758 0.784657 0.002247 49.73525 0.000000
Mean dependent var S.D. dependent var Sum squared resid Durbin-Watson stat
-0.001917 0.004842 0.001000 1.707991
Unweighted Statistics R-squared Sum squared resid
0.785307 0.001116
Mean dependent var Durbin-Watson stat
-0.001917 1.530668
NB : Zonder de “lagged” variabelen Dependent Variable: DWERKLOOSHEID Method: Panel EGLS (Cross-section random effects) Date: 05/11/15 Time: 15:39 Sample: 2006 2011 Periods included: 6 Cross-sections included: 43 Total panel (balanced) observations: 258 Swamy and Arora estimator of component variances Variable
Coefficient
Std. Error
t-Statistic
Prob.
C DACTIEVE_NIET_EU DACTIE_EU DVROUWEN DJONGEREN DVOLTIJDS_BUITENLANDERS DWERKLOOSHEIDSDUUR DWERKLOZE_J DWERKLOZE_V
-0.003347 0.246855 0.304124 0.458280 0.260199 0.002210 -0.044335 0.036920 -0.021020
0.000262 0.062122 0.068647 0.232808 0.142527 0.008768 0.014353 0.016518 0.013745
-12.78546 3.973732 4.430251 1.968492 1.825605 0.252070 -3.088924 2.235070 -1.529209
0.0000 0.0001 0.0000 0.0501 0.0691 0.8012 0.0022 0.0263 0.1275
Effects Specification S.D. Cross-section random Period fixed (dummy variables)
0.000806
Rho 0.1223
88
Idiosyncratic random
0.002160
0.8777
Weighted Statistics R-squared Adjusted R-squared S.E. of regression F-statistic Prob(F-statistic)
0.768656 0.756331 0.002329 62.36213 0.000000
Mean dependent var S.D. dependent var Sum squared resid Durbin-Watson stat
-0.002465 0.004718 0.001324 1.570876
Unweighted Statistics R-squared Sum squared resid
0.734520 0.001604
Mean dependent var Durbin-Watson stat
-0.002465 1.296162
89
Bijlage 5.1 . De 84 gebruikte groepen voor de test. 01.1 : Teelt van eenjarige gewassen" 10.1 Verwerking en conservering… 10.3 : Verwerking en conservering van groenten en fruit 10.5 : Vervaardiging van zuivelproducten 10.7 : Vervaardiging van bakkerijproducten en deegwaren 10.8 : Vervaardiging van andere voedingsmiddelen 10.9 : Vervaardiging van diervoeders 11.0 : Vervaardiging van dranken 12.0 : Vervaardiging van tabaksproducten 13.1 : Bewerken en spinnen van textielvezels 13.2 : Weven van textiel 13.3 : Textielveredeling 13.9 : Vervaardiging van andere textielproducten 14.1 : Winning van steen 16.1 : Zagen en schaven van hout 16.2 : Vervaardiging van artikelen van hout kurk riet of vlechtwerk 17.1 : Vervaardiging van papierpulp papier en karton 17.2 : Vervaardiging van artikelen van papier of karton 18.1 : Drukkerijen en diensten in verband met drukkerijen 20.1 : Vervaardiging van chemische basisproducten kunstmeststoffen en stikstofverbindingen enz 20.3 : Vervaardiging van verf vernis ed drukinkt en mastiek 20.4 : Vervaardiging van zeep wasmiddelen poets- en reinigingsmiddelen parfums en toiletartikelen 20.5 : Vervaardiging van andere chemische producten 21.2 : Vervaardiging van farmaceutische producten 22.1 : Vervaardiging van producten van rubber 22.2 : Vervaardiging van producten van kunststof 23.1 : Vervaardiging van glas en glaswerk 23.3 : Vervaardiging van producten voor de bouw van klei 23.5 : Vervaardiging van cement kalk en gips 23.6 : Vervaardiging van artikelen van beton cement en gips 23.7 : Houwen bewerken en afwerken van natuursteen 24.1 : Vervaardiging van ijzer en staal en van ferrolegeringen 24.3 : Vervaardiging van andere producten van de eerste verwerking van staal 24.4 : Productie van edele metalen en van andere non-ferrometalen 24.5 : Gieten van metalen 25.1 : Vervaardiging van metalen constructiewerken 25.2 : Vervaardiging van tanks reservoirs en bergingsmiddelen van metaal 25.3 : Vervaardiging van stoomketels exclusief warmwaterketels voor centrale verwarming 25.4 : Vervaardiging van wapens en munitie 25.5 : Smeden persen stampen en profielwalsen van metaal 25.6 : Oppervlaktebehandeling van metalen 25.7 : Vervaardiging van scharen messen bestekken gereedschap en ijzerwaren 90
25.9 : Vervaardiging van andere producten van metaal 26.1 : Vervaardiging van elektronische onderdelen en printplaten 27.1 : Vervaardiging van elektromotoren van elektrische generatoren en transformatoren en van schakel- en verdeelinricht 27.3 : Vervaardiging van kabels en van schakelaars stekkers stopcontacten ed 27.4 : Vervaardiging van lampen en verlichtingsapparaten 28.1 : Vervaardiging van machines en apparaten voor algemeen gebruik 28.2 : Vervaardiging van andere machines en apparaten voor algemeen gebruik 28.3 : Vervaardiging van machines en werktuigen voor de landbouw en de bosbouw 28.9 : Vervaardiging van andere machines apparaten en werktuigen voor specifieke doeleinden 29.1 : Vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen ="29.2 : Vervaardiging van carrosserieën voor motorvoertuigen 29.3 : Vervaardiging van delen en toebehoren voor motorvoertuigen 30.3 : Vervaardiging van lucht- en ruimtevaartuigen en van toestellen in verband daarmee 31.0 : Vervaardiging van meubelen 32.1 : Bewerken van edelstenen en vervaardiging van sieraden en dergelijke artikelen 32.5 : Vervaardiging van medische en tandheelkundige instrumenten en benodigdheden 33.1 : Reparatie van producten van metaal machines en apparaten 33.2 : Installatie van industriële machines toestellen en werktuigen 38.1 : Inzameling van afval 38.2 : Verwerking en verwijdering van afval 38.3 : Terugwinning 41.2 : Burgerlijke en utiliteitsbouw 42.1 : Bouw van wegen en spoorwegen 42.2 : Bouw van civieltechnische werken ten behoeve van nutsbedrijven 42.9 : Bouw van andere civieltechnische werken 43.1 : Slopen en bouwrijp maken van terreinen 43.2 : Elektrische installatie loodgieterswerk en overige bouwinstallatie 43.3 : Afwerking van gebouwen 43.9 : Overige gespecialiseerde bouwactiviteiten 55.1 : Hotels en dergelijke accommodatie 55.2 : Vakantieverblijven en andere accommodatie voor kort verblijf 56.1 : Restaurants en mobiele eetgelegenheden 56.2 : Catering en overige eetgelegenheden 56.3 : Drinkgelegenheden 77.3 : Verhuur en lease van andere machines en werktuigen en andere materiële goederen 78.1 : Arbeidsbemiddeling 78.2 : Uitzendbureaus 80.1 : Particuliere beveiliging 81.1 : Diverse ondersteunende activiteiten ten behoeve van voorzieningen 81.2 : Reiniging 81.3 : Landschapsverzorging 82.9 : Zakelijke dienstverlening neg
91
Bijlage 5.2 . Eviews resultaten op het dagloon van Belgische arbeiders 1) “unweighted OLS” Dependent Variable: D_LN_DAGLOON Method: Panel Least Squares Date: 05/12/15 Time: 20:54 Sample: 2009 2011 Periods included: 3 Cross-sections included: 84 Total panel (balanced) observations: 252 Variable
Coefficient
Std. Error
t-Statistic
Prob.
NIET_EU EU
0.901049 -0.645303
0.392581 0.163821
2.295190 -3.939087
0.0226 0.0001
R-squared Adjusted R-squared S.E. of regression Sum squared resid Log likelihood Durbin-Watson stat
0.048010 0.044202 0.029033 0.210728 535.3413 2.113155
Mean dependent var S.D. dependent var Akaike info criterion Schwarz criterion Hannan-Quinn criter.
0.004697 0.029697 -4.232867 -4.204856 -4.221596
2) Time fixed effect Dependent Variable: D_LN_DAGLOON Method: Panel Least Squares Date: 05/12/15 Time: 20:54 Sample: 2009 2011 Periods included: 3 Cross-sections included: 84 Total panel (balanced) observations: 252 Variable
Coefficient
Std. Error
t-Statistic
Prob.
C NIET_EU EU
0.005382 0.588476 -0.708159
0.000959 0.213689 0.085947
5.610876 2.753890 -8.239479
0.0000 0.0063 0.0000
Effects Specification Period fixed (dummy variables) R-squared Adjusted R-squared S.E. of regression Sum squared resid Log likelihood F-statistic Prob(F-statistic)
0.743185 0.739026 0.015171 0.056847 700.4261 178.6953 0.000000
Mean dependent var S.D. dependent var Akaike info criterion Schwarz criterion Hannan-Quinn criter. Durbin-Watson stat
0.004697 0.029697 -5.519255 -5.449227 -5.491077 1.526505
92
3) « Controls » variabelen Dependent Variable: D_LN_DAGLOON Method: Panel Least Squares Date: 05/12/15 Time: 20:55 Sample: 2009 2011 Periods included: 3 Cross-sections included: 84 Total panel (balanced) observations: 252 Variable
Coefficient
Std. Error
t-Statistic
Prob.
C NIET_EU EU GEHUWD GROOTTE JONGEREN VROUWEN VOLTIJD VLAAMS_GEWEST
0.006444 -0.149795 -0.281640 0.170691 -0.054233 0.206053 -0.245618 0.126882 -0.039168
0.001369 0.200453 0.088083 0.125823 0.026356 0.119567 0.062506 0.071145 0.043222
4.706989 -0.747282 -3.197446 1.356596 -2.057719 1.723317 -3.929531 1.783435 -0.906213
0.0000 0.4556 0.0016 0.1762 0.0407 0.0861 0.0001 0.0758 0.3657
Effects Specification Period fixed (dummy variables) R-squared Adjusted R-squared S.E. of regression Sum squared resid Log likelihood F-statistic Prob(F-statistic)
0.831178 0.824173 0.012452 0.037370 753.2846 118.6538 0.000000
Mean dependent var S.D. dependent var Akaike info criterion Schwarz criterion Hannan-Quinn criter. Durbin-Watson stat
0.004697 0.029697 -5.891147 -5.737085 -5.829156 1.911587
4) Toegevoegde waarde/werknemer Dependent Variable: D_LN_DAGLOON Method: Panel Least Squares Date: 05/12/15 Time: 20:56 Sample: 2009 2011 Periods included: 3 Cross-sections included: 84 Total panel (balanced) observations: 252 Variable
Coefficient
Std. Error
t-Statistic
Prob.
C NIET_EU EU GEHUWD GROOTTE JONGEREN VROUWEN VOLTIJD VLAAMS_GEWEST
0.006398 -0.155355 -0.241921 0.197068 -0.045402 0.249623 -0.273082 0.111023 -0.051624
0.001342 0.196542 0.087210 0.123627 0.025981 0.117984 0.061856 0.069922 0.042548
4.766827 -0.790443 -2.774010 1.594059 -1.747472 2.115737 -4.414799 1.587811 -1.213320
0.0000 0.4300 0.0060 0.1122 0.0818 0.0354 0.0000 0.1136 0.2262
93
TOEGEVOEGDE_WAARDE
3.67E-07
1.12E-07
3.271959
0.0012
Effects Specification Period fixed (dummy variables) R-squared Adjusted R-squared S.E. of regression Sum squared resid Log likelihood F-statistic Prob(F-statistic)
0.838387 0.830980 0.012209 0.035774 758.7833 113.1844 0.000000
Mean dependent var S.D. dependent var Akaike info criterion Schwarz criterion Hannan-Quinn criter. Durbin-Watson stat
0.004697 0.029697 -5.926852 -5.758784 -5.859225 1.774909
5) GLS Dependent Variable: D_LN_DAGLOON Method: Panel EGLS (Cross-section random effects) Date: 05/12/15 Time: 20:56 Sample: 2009 2011 Periods included: 3 Cross-sections included: 84 Total panel (balanced) observations: 252 Swamy and Arora estimator of component variances Variable
Coefficient
Std. Error
t-Statistic
Prob.
C NIET_EU EU GEHUWD GROOTTE JONGEREN VROUWEN VOLTIJD VLAAMS_GEWEST TOEGEVOEGDE_WAARDE
0.006596 -0.161335 -0.260049 0.210529 -0.042990 0.275843 -0.266279 0.109724 -0.053414 4.03E-07
0.001240 0.183665 0.082950 0.115305 0.024176 0.110170 0.057249 0.064768 0.039707 1.05E-07
5.320665 -0.878419 -3.135025 1.825849 -1.778186 2.503788 -4.651250 1.694116 -1.345207 3.836772
0.0000 0.3806 0.0019 0.0691 0.0766 0.0130 0.0000 0.0915 0.1798 0.0002
Effects Specification S.D. Cross-section random Period fixed (dummy variables) Idiosyncratic random
Rho
0.002838
0.0618
0.011062
0.9382
Weighted Statistics R-squared Adjusted R-squared S.E. of regression F-statistic Prob(F-statistic)
0.845958 0.838898 0.011789 119.8198 0.000000
Mean dependent var S.D. dependent var Sum squared resid Durbin-Watson stat
0.004697 0.029372 0.033357 1.874002
Unweighted Statistics R-squared Sum squared resid
0.838219 0.035811
Mean dependent var Durbin-Watson stat
0.004697 1.745567
94
95